Reineringen Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich Du
ivenstraat 22
Verschijnt driemaandelijks • Jaargang 3, nummer 1 (maart 2012)
✎ Voorwoord
Reineringen is met dit nummer aan zijn derde jaargang toe. Eerder aarzelend begonnen we aan dit initiatief, omdat we niet goed wisten waarheen dit tijdschrift ons zou leiden. De gelukwensen en steunbetuigingen laten ons echter vermoeden dat we op de juiste weg zijn. We proberen daarom telkens een zo gevarieerd mogelijk nummer aan te bieden. Daarbij staan erfgoed in het algemeen en het patrimonium in Kontich in het bijzonder centraal. Uiteindelijk is dat de core business van de Koninklijke Kring voor Heemkunde. Af en toe gebeurt het daarom wel dat wij een uitgesproken mening hebben over zaken die met “heritage” verband houden. En meningen brengen andere oordelen met zich mee. In ons laatste nummer van vorig jaar hebben we in die optiek onder andere de begraafplaatsen belicht. Dat is niet bij iedereen in goede aarde gevallen, maar het is absoluut nooit onze bedoeling geweest om hier het huidige beleid ter zake te bekritiseren, noch om mensen hiervoor persoonlijk af te vallen. Indien we in dat geval iemand persoonlijk hebben geraakt, dan bieden we daarvoor onze excuses aan.
van tijdelijke of toevallige oplossingen. Structurele aanpak leidt namelijk tot een duidelijke en transparante werkwijze. De samenwerking met de gemeente verloopt daarbij erg constructief. En dat verloopt in de regel vrij vlot en soepel. Een duidelijk voorbeeld is de aanpak van de tuin in de Duivenstraat die dit jaar grondig zal worden gerenoveerd en daardoor iets van zijn vroegere grandeur zal terugkrijgen. Een ander voorbeeld is de straatnaamgeving. In samenwerking met de cultuurraad en met het schepencollege werd reeds in 2008 een voorstel uitgewerkt dat bepaalt op welke manier in Kontich en Waarloos nieuwe straten een naam krijgen. Om te voorkomen dat bij deze procedure willekeur en tijdelijke modes een invloed zouden hebben, werden een aantal regels opgesteld. Een schoolvoorbeeld van een vlekkeloze samenwerking tussen de verschillende instanties. We zullen trouwens hierop in het volgende nummer van Reineringen en in het Contactblad van de gemeente terugkomen, zodat ook alle inwoners van Kontich weten hoe de vork in de steel zit. Dergelijke transparantie kan heel wat wrevel en discussies vermijden.
We proberen in ieder geval om ons patrimonium in een breder kader te plaatsen en zoveel mogelijk los te In ons vorig nummer hebben we afscheid genomen van Maria de Hullu en onze Kontichse Saharagangers. Maar koppelen er is genoeg materiaal om voor waardige opvolging te zorgen.
We graven in de geschiedenis van Kontich en Waarloos. En tijdens deze graafwerken zijn we op oorlogsbunkers gestoten. Maar we hebben evenzeer aandacht voor het dagelijkse leven. Zo leren we dat er in onze gemeente soms stevig werd getafeld, maar ook dat cholera ongenadig kon toeslaan. We belichten eveneens het beroep van hoedenmaker. Daarnaast lopen ons treinverhaal en de armenkroniek gewoon verder. Op zondag 22 april is er dan de hoogdag van de heemkundige kringen: erfgoeddag. Een officiële feestdag zal het wel nooit worden, maar toch een dag om aan te stippen in je agenda. Dit jaar is het thema helden. Dat lijkt misschien een wat vreemd thema, maar toch valt er ook met dat onderwerp heel wat te doen.
Al hebben we dan geen sporthelden genre Merckx of Clijsters binnen onze dorpsgrenzen, toch loont het de moeite om andere stille helden even in de kijker te plaatsen. We verwijzen voor de activiteiten van die dag naar het contactblad van de gemeente. Je vindt er ook een inleiding op het thema. Wanneer ben je een held? En waarom? Maar laten we in ieder geval duidelijk wezen, voor held kun je niet leren, want dan word je snel een antiheld. En dan rest er me alleen nog je veel leesplezier te wensen en – indien van toepassing – even aan het abonnementsgeld te denken. Paul Catteeuw
Kontichse bunkers van de KW-Linie? De periode na de Eerste Wereldoorlog was er een van crisis op allerlei vlakken: de beurscrash, de machtsovername in verschillende Europese landen door niet-democratisch verkozen regimes en een algemene verarming van de bevolking door een grote werkloosheid. De nazi’s beheersen na hun machtsovername in 1933 de Europese politiek. Militaire pacten worden gesmeed en de bewapening wordt opgevoerd. België bevindt zich opnieuw in een moeilijke positie om zijn neutraliteit te bewijzen. In april 1937 ontheft zowel Frankrijk als Groot-Brittannië België van bepaalde beperkende militaire verplichtingen. Van dan af kiest België voluit voor investeringen in en uitbreiding van zijn defensie. Een gevolg hiervan is de uitbouw van een heel netwerk van verschillende bunkerstellingen, diverse netwerken met antitankversperringen en de versteviging of zelfs nieuwbouw van grote forten. Na heel wat discussies wordt in 1939 het definitieve verdedigingsconcept voor het land vastgelegd: – een grensstelling aan de grens met Nederland en Duitsland; – een dekkingsstelling die het Albertkanaal en de Maas van Luik naar Namen omvat; – een hoofdweerstandsstelling die de KW-linie (Koningshooikt-Waver) en de verlenging ervan naar Namen omvat; – een aantal andere stellingen zoals rond Luik, Halle, Ninove en enkele Ardeense stadjes, Namen en Gent; – Antwerpen wordt eveneens versterkt en er wordt een antitankgracht gegraven (1938-1940) van Zandvliet tot aan het Albertkanaal in Oelegem.
stuk aan te Koningshooikt bij een meer uitgebouwde opstelling van drie lijnen van bunkers, een groep kazematten met kanonnen, ijzeren railvelden en opstellingen en prikkeldraadversperringen. De Directie Genie en Versterkingen tekent te Kontich twee verbindingspunten of connectiebunkers en één telefoon/commandobunker die de aansluiting op het burgerlijke telefoonnet moet mogelijk maken. De bunkers hebben geen enkele gewapende functie en zijn als dusdanig niet uitgerust. Om snel te kunnen starten, wordt op 23 augustus 1939 een koninklijk besluit gestemd dat voorziet in de huur van terreinen voor één jaar met het oog op de defensieve organisatie van het land. De eigenaar van de grond wordt vier dagen vooraf op de hoogte gebracht en na een plaatsbeschrijving kan de bouw aanvangen. De aanbestedingen voor dit type worden op 28 december 1939 gedaan bij burgerfirma’s. Elke bunker krijgt een code van een letter of twee letters, gevolgd door twee cijfers. In Kontich staan enkel bunkers met twee letters en cijfers: VD13 en VD11. Hoe hoger de tweede letter in het alfabet voorkomt, des te verder weg in de linie is deze constructie te situeren. De “A”-bunkers staan dan ook in de eerste linie. De “D”-bunkers van Kontich bij of na de derde en laatste linie.
De twee connectiebunkers zijn: – VD13 in de Hoge Akker, op privaat terrein en niet te bezichtigen; Zo komen er op het grondgebied van Kontich enkele – VD11 in een akker op het punt waar de Nachtegaalstraat over de Kon. Astridlaan een hoek van negentig graden bunkers terecht. Drie worden er gepland, slechts 2 maakt naar de Duffelsesteenweg. Deze bunker is gerealiseerd. Zij maken deel uit van het noordelijke stuk op geruime afstand duidelijk zichtbaar tussen twee van de KW-linie. Die linie begint bij het Albertkanaal, bomen. waar de antitankgracht stopt. Met één lijn van bunkers langs de Kleine Nete over de wallen van Lier sluit dit 2 • Reineringen 3.1
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
Bunker VD11
Bunker VD13
Beide bunkers hebben een standaardopbouw. Ze meten aan de voor- en achterkant (deurzijde) 3,30 m en aan de zijwanden 2,30 m. Binnenin is een kleine kamer voorzien die slechts 1,30 m op 0,70 m meet. De muur is aan drie zijden één meter dik, aan de deurkant is de muur maar 0,60 m dik. De maximale hoogte bedraagt Bunker binnenzijde 2,85 m en de dakdikte is tussen 1 en 1,15 m. Een stalen deur vormt de stevige afsluiting. Dit plan geeft de locatie van de bunkers weer in Kontich en omgeving. De lijnen zijn de telefoondraden die naar de bunkers lopen. Die komen ondergronds aan.
bevond. Aan de ijzeren constructie binnenin hing een schakelbord. Vanuit de vloer steken vandaag nog ijzeren pijpen omhoog. Op de originele plannen vinden we er drie terug, terwijl in de bunker VD11 er slechts twee aanwezig zijn. Via deze pijpen kwamen de telefoonkabelbundels binnen waarop kon aangesloten worden. Evenwijdig met de verdedigingslijn en erachter liep op een afstand van 1,5 tot 3 km een eerste telefoonkabel met 25 paren. Drie kilometer verder naar achter een zelfde tweede paar en ongeveer elke vier km was een dwarsverbindingskabel voorzien tussen de achterste en voorste telefoonkabel. Waar die kabels elkaar kruisten, liet het Belgische Leger een grote bunker bouwen die als telefooncentrale dienst deed en Bunker Buitenzijde eveneens als commandobunker kon worden gebruikt. In Lint bevindt zich een dergelijke bunker in het Luytens- of Wuytjensbos. Het is vanuit deze bunker C16 dat de lijn via Lint de twee verbindingspunten in Kontich bediende. De derde bunker, gepland als aansluiting met het civiele telefoonnet, was gepland in Kontich-Centrum.
Algemeen overzicht met aanduiding van de Kontichse bunkers
Aan de deurzijde zie je rechts drie gaten. Daar konden veldtroepen hun veldtelefoondraden laten aansluiten op het grote netwerk dat zich helemaal ondergronds
Is tijdsdruk er de oorzaak van geweest dat de bouwplannen van deze derde bunker niet konden gerealiseerd worden? Of geldgebrek? Of nieuwe ideeën? Of gebeurde de Binnenzicht bunker met geopende aansluiting ergens stalen deur
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
Reineringen 3.1 • 3
anders? De KW-linie werd in 1939 opgewaardeerd naar hoofdweerstandsstelling. Dat betekende dat bij een Duitse inval op deze lijn de vijand moest worden tegengehouden. De linie moest niet alleen door Belgische troepen gehouden worden, maar ook Franse en Britse divisies namen er hun stellingen in. Al snel na de inval van 10 mei 1940 braken de Duitsers echter door de dekkingsstelling heen bij Maastricht. Op 14 mei werd het order gegeven om de KW-linie effectief te bemannen. Het velddagboek van de 56ste Duitse infanteriedivisie meldt dat zij bij Lier hevige last ondervinden van gericht Belgisch vuur vanuit die linie. Al op 16 mei wordt aan Belgische en bevriende troepen het bevel gegeven om de linie te verlaten en zich terug te trekken. Rond Sedan in Frankrijk is de tankdivisie van Guderian dan al doorgebroken en de Duitsers kunnen op die manier de KW-linie omzeilen. Verkenningseenheid 25 (Aufklärungsabteilung 25) van de 56e Duitse divisie meldt op 17 mei 1940 om 14.10 uur dat zij in ‘Contich’ aankomen en daar veilig hun stellingen kunnen innemen. Zo sterft de KW-linie dan ook een stille dood en begint de bezetting van Kontich.
Bronvermelding WEHRMACHT – Kriegstagebuch 56. Infanterie Division – SomaCeges, Brussel, microfilm T31/rol 962. JANSSEN E., Bruggenhoofd Gent-Erpe-Mere, De Krijger, 2007. DE VOS L., Burchten en forten, Leuven, Davidsfonds, 2002. VAN CLEMEN S., Reisgids naar de Tweede Wereldoorlog, Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 2005. GILS R., De Belgische fortificatie-inspaningen tijdens het Interbellum, Simon Stevin Vestingsbouwkundig Centrum, 1995, eerste kwartaal, nr. 1. CANNAERTS J., De Haachtse antitankgracht, ibidem,1992-3. Bestendige Deputatie van de provincie Antwerpen, Fortengordels nu, Antwerpen, DVP-Print, 2010. BALACE F., Les dix-huit jours, Bruxelles, Crédit Communal, 1990. CASTEELS, VANDEGOOR, 1940 in de regio Haacht, Haacht, 2002. TAGHON P., Mai 1940, Bruxelles, Racine, 2000, 2me édition. MELIS G., KW-lijn, Koninklijk Leger Museum, Fonds 185, doos 4559: Eigen fotografie en omzetting naar beeldwerk.
Herman Van Eyndhoven (en redactie) specialist verdedigingswerken WO I & II en medewerker van de Simon Stevinstichting
Een cholerakwaal in Waarloos (1874) Waarloos beleefde in 1874 een besmettelijke cholerakwaal. Dit gebeurde onder het beleid van burgemeester Joannes Cornelius De Vocht, Nelles of ook ‘zwarte Neel’ genoemd en zoon van de eerste burgemeester onder de Belgische onafhankelijkheid, Petrus Joannes De Vocht. Hierover lezen we in een uitgebreid artikel van een zekere Saunier gepubliceerd in de ‘Annales de la médecine dans la province d’Anvers’, hoofdstuk 15 (1874) dat aan die dodelijke kwaal werd gewijd - dat Waarloos haast zonder slachtoffers door deze gevaarlijke tijd is gekomen. Waarom? Vermits de woningen er verspreid waren en niet opeengepakt stonden zoals in steden of grote dorpen, kende Waarloos een veel grotere en gezondere luchtcirculatie. De burgemeester wist bij dit onderzoek zelfs te verklaren dat bij zijn weten Waarloos al dertig jaar lang geen cholera of andere noemenswaardige epidemieën had gekend. Hij gaf zijn dorpsgenoten wel volgende aanbevelingen: - verwijder mestvaalten en andere hopen afval uit de onmiddellijke omgeving van de woning; - bestrijk woningen en stallen met kalk; 4 • Reineringen 3.1
Gebed ter bezwering van de cholera
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
- zorg zelf voor een degelijke waterafvoer; - eet gezonde voeding; - was en bleek het linnen voldoende, zeker daar waar er verdachte sterfgevallen hebben plaatsgegrepen. Kermisfeesten en andere samenkomsten met veel aanwezigen werden - op gezag van het gemeentebestuur wegens besmettingsgevaar, tijdelijk opgeschort. Ook de kerkelijke overheid, in Waarloos dus pastoor Jan Jacob Verbist, gaf buiten de ondersteuning via eucharistie en kerkelijke armenzorg (Sint-Vincentius) zijn parochianen nog een gebed mee tot afwering van de cholera met de vraag om dit aan de voordeur te willen ophangen. In de archieven van het Waarlose weldadigheidsbureau (armendis later C.O.O. en OCMW) vonden we voor die periode geen echt opvallende vermeerdering van geneeskundige ondersteuning ten voordele van behoeftige gezinnen. Paul Wyckmans
Eetgewoonten vroeger en nu Menu’s uit Kontich Eten heeft de mens altijd moeten doen. Wel verschilden de gewoonten en gebruiken naar volk en naar tijd. De Grieken en de Romeinen hielden reeds beroemde gastmalen. Daarbij lagen de heren aan tafel , de dames zaten op het voeteinde van een rustbank. Vooraf waren er bepaalde rituelen zoals voetwassing, het wisselen van kleding. Iedere tafelgenoot had ten minste twee servetten. Men at met de vingers daar vork, mes en lepel nog niet waren gekend. Naar onze maatstaven nuttigde men onvoorstelbare hoeveelheden spijs en de drank. Een pauze in een hoekje en een kleine prikkeling in de slokdarm met een pauwenveer brachten verlichting voor de overladen maag. Vele eeuwen later kregen de gastmalen een ander karakter. Bijzondere gebeurtenissen zoals huwelijk, geboorte, doop, besnijdenis speelden een rol. In onze streken kenden de wereldlijke maaltijden aan vorstenhoven en op de kastelen van de edelen navolging bij de gilden en de gegoede burgerij. Er bestaan nog lijsten van de vele verschillende gerechten ter gelegenheid van het huwelijk van een hoogwaardigheidsbekleder in 1571. De eerste gang, de lichte gerechten, bestond uit 14 spijzen. Hier serveerde men onder meer salades, gebraden duifjes, kuiken, patés en gebak. Een tweede gang omvatte fazant, konijn, kwartels, gerookte tong, worsten, pasteien, parelhoen en pauw, gebraden zwaan en lamsbout. Men telde niet minder dan 21 gerechten. De derde gang was samengesteld uit 17 schotels zoals taarten, crèmes, wafels, kaas en zoetigheden. Lange tijd zette men alle gerechten van een gang te samen op tafel, met als gevolg dat de gasten bijna alles koud aten. Het was ook niet de bedoeling dat elke gast van alle gerechten zou eten of proeven. Was dat wel
mogelijk? Toch vindt men in literatuur voorbeelden van individuen die best als een schranser of een schrokker kunnen worden omschreven. Ook in Kontich werd er soms uitzonderlijk goed gegeten. Een merkwaardige menu uit ons dorp, ter gelegenheid van het huwelijk van Mijnheer Alphonse De Meulder met Mejuffer Marie Verhaegen op 5 februari 1896, geeft ons volgend beeld. Zeelandse Oesters Gravinnesoep Knapballekens van Gevogelte Tongen op zijn Normandisch Ossenspier met Goddardsaus Coteletten van Zwezers met Erwten Eenden met Appelsienen Aspergen in Room Reebok met Bijtende Saus Kiekens Abrikozen Reine Claude Kreeften met Salaad Pronkgebakken IJsroom & Ananas Fruit & Nagerecht Nog vreemder is het menu ter gelegenheid van de kleding van mejuffer Livina Isabella De Meulder als Zuster Maria Dominica bij de Arme Klaren op 30 oktober 1899. Zij was van Kontich maar het feest had plaats in Antwerpen. Zij was de zuster van hoger genoemde Alphonse De Meulder. Potage crème Croquettes de Volaille Turbot sauce câpres Pommes nature Gigot de Mouton
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
Reineringen 3.1 • 5
Petits Pois à la française Civet de Lièvre Faisan truffé Compote de reinettes Gâteau Monpensier Fruits Dessert Tot de 19e eeuw stond er bij de rijken altijd veel op het menu. De gewone burgerkeuken was helemaal geen vetpot, de kloof tussen rijk en arm was immers groot. Einde 19e eeuw komt er een grote verandering. De beroemde Franse kok Escoffier laat zijn invloed en gezag gelden. De maaltijden worden lichter en evenwichtiger. Het restaurantwezen ontwikkelt zich. Dan begint het viergangenmenu alom ingang te vinden: voorgerecht, hoofdgerecht, kaas en dessert.
Hoe het verder zal evolueren, weten we niet. Wel wordt de Franse gastronomie in 2010 erkend als werelderfgoed. Maar in een steeds jachtiger wereld met steeds minder tijd om in de potten te roeren met daarbij de druk van de fastfood, diepvries en de grootvoedingindustrie moeten we hopen dat goede, lekkere gerechten van onze grootouders bewaard zullen blijven. Herman T’Seyen
De vroegste geschiedenis van de Antwerpenaars De hypothese van classicus Alfred Michiels De oudste bronnen waarin werd verwezen naar Antwerpen of de Antwerpenaars werden nooit volledig wetenschappelijk onderzocht, althans volgens classicus Alfred Michiels in Andouerpis - Antwerpen. Deze teksten waren geschreven in het Latijn. De naam Antwerpenaars verscheen voor de eerste maal in de vita (levensbeschrijving) van de heilige Eligius, bisschop van Noyon-Doornik, in het midden van de 7e eeuw. Een Merovingische munt uit de 7e-8e eeuw vermeldt voor het eerst de plaatsnaam Anderpus. Alle historici en germanisten (waarop Michiels het vooral gemunt heeft) hebben telkens de context verwaarloosd en elkaar nageschreven. Volgens Michiels is het fout ervan uit te gaan dat de naam Antwerpen Germaans is (en zoiets zou betekenen als “aangeworpen land”). In zijn studie heeft hij gezocht naar vergelijkingsmateriaal in bronnen uit het Gallo-Romeinse en Romaanse milieu. Zo komt hij tot de conclusie dat Antwerpenaars de naam is van een volk dat de naam heeft gegeven aan de latere stad (Andouerpis) en niet omgekeerd. Vanuit het Gallo-Romeins verklaart hij de naam als de bewoners van beide oevers (andoue = beide + ripi = oeverbewoners). Het woongebied van deze Antwerpenaars was heel uitgebreid en moet misschien vereenzelvigd worden met dat van de Toxandri of Texuandri (de Kempen en Noord-Brabant). Het oorspronkelijke Antwerpen – waar de munt geslagen werd – lag volgens Michiels in Schelle. Nadat de “stad” in de 9e eeuw door de Noormannen was verwoest, werd ze wat verder stroomafwaarts weer opgericht. Op een plaats waar tien eeuwen later toevallig een kleine Gallo-Romeinse nederzetting rond het huidige Steen en de stadsparking werd opgegraven. Daar werden trouwens geen sporen meer gevonden van de periode tussen de derde en de negende eeuw! Alfred Michiels is een bevlogen onderzoeker met een ongebreidelde fantasie – of met een visionaire verbeeldingskracht, zo je wil – en dat is iets wat wij altijd gewaardeerd hebben. Hij geeft echter zelf toe dat zijn hypothese nog zal moeten gestaafd worden door archeologisch onderzoek. En misschien is het nu de beurt aan een echte keltoloog om zich op deze materie te werpen? MICHIELS, Alfred: Andouerpis Antwerpen – Nieuwe zoektocht naar de betekenis van de naam Antwerpen en de vroegste geschiedenis van de Antwerpenaars. Rumst, WWAOW, 2007, 18 euro. Keltisch Kontich (ook volgens Alfred Michiels) In zijn nieuwste publicatie Rupera blijkt de auteur eindelijk ook de boeken van R. Van Passen geraadpleegd te hebben. Hij constateert dat er in de Rupelstreek een merkwaardige concentratie van oude Keltische namen is. In de nabijheid onderzoekt hij o.m. ook Kontich. Hij gaat na wat deze namen betekenen en gaat daarna na of deze namen in hun samenhang en in de confrontatie met de resultaten van de opgravingen historische informatie kunnen verschaffen die onze kennis over de oudste geschiedenis van de streek bevestigen of zelfs aanvullen. 6 • Reineringen 3.1
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
Wat heeft hij over Kontich te vertellen? We lezen het op bladzijden 15-16: De oudste schrijfwijzen voor Kontich luiden Conteka in 1088 en Contheca in 1147. Reeds in 1833 schreef Ch. Grangagnage dat de naam Kontich komt van *Contiacum. Zo behoort de naam tot de reeks die we –acumnamen noemen. –acum is een Keltisch achtervoegsel dat zoveel betekent als ‘eigendom van’, en wordt aan een eigennaam gevoegd. Dergelijke –acumnaam slaat meestal op grote Galloromeinse (sic) landbouwuitbatingen, villa’s genoemd. Voorbeelden hiervan zijn *Cortoriacum (villa van Cortorius), huidig Kortrijk en *Artiriacum (villa van Artirius), huidig Aartrijke. Contiacum was dus het domein van Contius (Latijnse schrijfwijze). Contios zelf is een Keltische naam die ‘honderdman’ betekent, equivalent van het Romeinse centurio. Enkele germanisten hebben Kontich verklaard uit een in de 10e-11e eeuw vermelde naam Condacum, wat ‘samenvloeiing’ betekent (maar als woord nergens anders voorkomt, normaal is dit condate), maar dit kan taalkundig niet evolueren tot Kontich, waar ook niets samenvloeit, maar wel tot Condé (aan de bovenschelde). (sic) Dit leidde uiteindelijk tot terugkeer van germanisten naar de versie van Contiacum van 1833, zonder echt de oude Grangagnage hiervoor te citeren om hem de eer te verlenen, of nog Contacum. De eenvoudige zoektocht in het Gallische Frankrijk, iets wat, zoals hoger aangehaald, Vlaamse Germanisten (sic) nooit doen, levert trouwens het bestaan op van nog een tweede Contiacum, aldus letterlijk vermeld in een bulle van paus Callixtus II uit 1119, waarin de bezittingen van St-Martin-des-Champs worden bevestigd. Het is het huidige Conty (dép. Somme) in Picardië. Voor de voetnoten en de overige informatie, o.a. een kort overzicht van de opgravingen in Rumst, Kontich, Schelle en Boom, verwijzen we graag naar deze boeiende – zij het controversiële – uitgave: MICHIELS, Alfred: Rupera – Vertellen Keltische plaatsnamen een stuk geschiedenis van de Rupelstreek? Rumst, Unibook, 2011, 15 euro. Onze kring koopt deze publicaties voor de bibliotheek aan. Lezers die ook een exemplaar wensen, kunnen de redactie contacteren, ook voor zijn jongste publicatie: Het dialectwoordenboek ‘ReetsNederlands-Reets’, 20 euro. Frank Hellemans
Waddisdaffeuriet? Weet je waarvoor dit ding werd gebruikt, stuur dan je antwoord (met als onderwerp “Wedstrijd Reineringen”) naar reineringen@gmail.com – een klassieke gele briefkaart naar ons adres (Reineringen, Duivenstraat 22, 2550 Kontich) telt ook. Laat ons ook weten met welke prijs we jou een plezier kunnen doen: een merklappenverjaardagskalender, het fotoboek “Archiefbeelden Kontich” of twee flessen cava. We verwachten je mail of briefkaart ten laatste op 30 april! In ons volgende nummer geven we uiteraard de oplossing. En een nieuwe opgave.
Unster
In de vorige Waddisdaffeuriet gaven we de afbeelding van een gedeelte van een unster. Proficiat aan onze beide winnaressen: Germaine Franssen en Bieke Bekkers. Zij zullen weldra hun prijs ontvangen. Een unster is een weegschaal die ver in de tijd terugreikt. De Grieken maakten er ver voor onze tijdsrekening al gebruik van. Zo’n unster heeft meestal twee ongelijke benen. Aan het korte been komt het product, aan het lange been het tegengewicht, waarmee wordt gewogen. Vorige eeuw kwam er een soort vereenvoudigde versie op de markt, de veerunster. Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
Reineringen 3.1 • 7
175 jaar treinen door Kontich-Waarloos (deel 3) Lijn 61 – Het Leireken, op weg naar Reet en Boom Voorbij het station Kontich-West kennen de ouderen onder ons nog de ijzeren spoorwegbrug, waar de goederentreinen van lijn 61 over de later aangelegde ‘diepe route’ moesten vertragen, tussen Rubensstraat en Tuinwijk in, kwestie van trillingen te vermijden die bij het bereiken van de eigen frequentie van staal tot mogelijke instorting konden leiden. Tussen Korte Drabstraat (nu Rubensstraat) en de verbindingsboog die afboog van de ‘diepe route’ (lijn 25a) en langzaam opsteeg vanuit de vallei van Een kijkje op het station van Reet met de verplichte opstelling de Edegemse beek naar lijn 52 lagen de beerputten. van het stationspersoneel. Antwerpen kon er zijn geruimde uitwerpselen kwijt en helemaal op de kasseien, stapten of reden ze met een landbouwers kwamen er tegen betaling aal oppompen bocht omheen het station en bereikten zo de Eikenstraat om de honderden hectaren vruchtbare landbouwgrond in Reet. in Kontich en ver daarbuiten te bemesten. Hier willen we even blijven stilstaan bij het verhaal van de buurtspoorwegen die toen dit driegemeentenpunt (Kontich, Aartselaar, Reet) doorsneden. Voor inwoners van Aartselaar en de Rupelstreek was er vlakbij, in de buurt van Reet-Statie ook een overlaadstation voor vrachten op of van de buurttram. De aanleg van deze buurttramlijn werd goedgekeurd in december 1899 en de aanleg voorzag twee eindstations, één op de grens Aartselaar-Reet, een ander ter hoogte van ‘Ceulshaegen’ (Reet). Het treinspoor zorgde dus eerst nog voor een onoverkomelijk obstakel. Van het Sint-Ritaparkje…nog geen sprake!
Deze verbindingsboog sloot net voor de overweg van de Drabstraat/Pierstraat ter hoogte van het latere parkje van het juvenaat van de paters Augustijnen, annex kloosterkerk aan op ‘het Leireken’.
Op 1 oktober 1900 kon je inderdaad voor het eerst met een tramlijn vanuit Antwerpen-Zuid langs de A12 te Aartselaar een aftakking volgen doorheen het dorp, langs de St.-Leonarduskapel tot aan ReetStatie. De stoom- en later de dieseltram vervoerden zowel reizigers als vrachten. Die werden dan geladen en gelost op een overslagstation dat naast het spoor op het plein stond langs de noordwestzijde van het spoor. Het plein waar deze tramlijn keerde en waar het overslaggebouw stond, kan vandaag nog altijd worden herkend aan de overzijde van de Eikenstraat (Reet)/ Reetsesteenweg (Aartselaar) bij het kruispunt met de doodlopende expresweg. De spoorwegen legden hier later een zijspoor aan, waartussen de buurspoorwegen zelfs nog een smalspoor voor de buurttram trokken.
Wie vandaag de expresweg tot Reet volgt, rijdt effectief over deze oude spoorwegbedding. Net voor de brug van de E19 lag toen de onbewaakte overweg aan het nog bestaande boerderijtje van Cautreels (rechts, geprangd tussen E19 en voetbalveld, daar waar de Rompelei zich vastloopt. Over deze overweg kon de boer zijn koeien naar de wei aan de overzijde leiden. Wie de Keizershoek volgde, passeerde een eindje verder (aan de lichten vandaag) de bewaakte overweg met seinwachtershuisje dat intussen ook verdween. Voorbij deze overweg bij De andere tramlijn vertrok vanuit Rumst en kwam door de aansluiting met de Eikenstraat/Pierstraat lag ‘Reet- Reet-dorp tot op enkele honderden meter van ReetStatie’. Statie, langs de zuidoostzijde. Café ‘De Wissel’ en het Fietsers, landbouwers met paard en kar en auto’s kregen kleine pleintje is daar een late herinnering aan. echter in de Pierstraat vanaf 1900 nog een klim voor de wielen, de ‘Reetse berg’. Eens boven en naar beneden, 8 • Reineringen 3.1
Vanaf 15 september 1901 werd inderdaad een grote bocht aangelegd omheen het station met een heuse brug
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
Vanuit Kontich liep de Pierstraat omhoog over deze brug naar Reet. Wie naar school in Boom fietste, kreeg dagelijks tweemaal klimtraining.
met een overspanning van veertien meter. Bovenstaande (helaas) slecht ontwikkelde foto werd genomen in de richting van Kontich.
net voorbij de nog altijd even architecturaal boeiende gebouwen van de provinciale technische scholen van Boom (PTS). Onze spoorlijn L61 kruiste tenslotte de A12, beveiligd met bediende rolbarelen. Vandaag ligt tussen de twee bovengrondse zijrijbanen van deze A12 de ingegraven autosnelwegaanloop naar de Rupeltunnel. Wie bovengronds aan de overzijde het fietstunneltje onder de sporen neemt, komt terecht in het industriegebied Krekelenburg, waar ooit de trotse Titankranen werden gebouwd bij de Boomse Metaalwerken, in opdracht van de scheepswerven in Hoboken. Op deze plek sloot nadien vanaf 1879 de nieuw aangelegde spoorlijn 52 aan die vandaag terug vanuit Hoboken, Niel en Schelle naar Boom loopt en verder Ruisbroek en Puurs aandoet maar ooit doorliep tot in Dendermonde en Gent. Enkele honderden meters verder bereikte het ‘Leireken’ Boom-Statie en eindigt ‘ons’ verhaal. Wie
Door deze werken werden beide kopstations nutteloos en kwam een rechtstreekse verbinding tot stand van Antwerpen-Zuid tot Rumst. Later reed deze buurttram in Antwerpen zelfs over de stadstramsporen tot op de Komedieplaats (Bourlaschouwburg) en nadien tot op de Victoriaplaats (nu Rooseveltplein). Deze trams vervoerden tot aan de grote economische crisis rond 1930 heel wat bakstenen vanuit de Rupelstreek naar het station van Reet, via speciaal aangelegde tramrailvertakkingen tussen sommige droogloodsen van verschillende ‘gelegen’ in Boom, Rumst en Terhagen. Uiteindelijk vormde de concurrentie met het wegvervoer de definitieve doodsteek voor dit specifiek Boom-statie zoals ze er uitzag bij het begin van de twintigste eeuw. transportsysteem. de geschiedenis ervan verder wil uitspitten moet zeker Wie daarna de Reetsesteenweg oversteekt, kan vandaag googelen op internet met als zoekterm ‘Leireken’. nog altijd naar Boom fietsen, eerst rechts naast het groen van de opgebroken spoorlijn. Na enkele honderden meter dwarst dit fietspaadje de vroegere bedding en volgt langs de linkerzijde verder de volgegroeide afgebroken spoorwegbedding, nu aan de rand van de modelwoonwijk ‘De Kleine Landeigendom’. De smalle struiken- en bomenstrook slingert zich verder doorheen de weilanden. Hier moet je met de fiets wel een beetje slalommen, eerste links, eerste rechts of omgekeerd en herhalen (je kan natuurlijk ook surfen op internet op www.google.maps!).
Bronnen: DE BOT H., (red.) e.a., 150 jaar spoorwegen in de Kempen. DE BONDT L., CALLAERT P., Het Leireken, geschiedenis van lijn 61, 1996. VAN PASSEN R., Geschiedenis van Edegem, 1975. VAN PASSEN R. Geschiedenis van Kontich, 1988. MENS A., HENS P., De basiliek van Edegem, 2008. Dank voor de collegiale ondersteuning d.m.v. (post) kaart- of fotomateriaal, het correctiewerk en de inhoudelijke aanvullingen van: - Het archief van het Vlaams Tram- en Autobusmuseum Berchem (Antwerpen); Ons ‘Leireken’ tufte dan over de ’s Herenbaan naast De archieven van de heemkundige kringen uit de huidige Acacialaan (westzijde van Boom-park, - Edegem, Hove, Kontich, Mortsel, Reet, en Rumst; overkant van de kliniek) en stoomde zo door de Leo Van Linden (Gemeentelijk Archief Spoorweglaan (what’s in a name), een duidelijk relict - Kontich), Eddy Beyens (Hove) en Rene Beyst van wat ooit was. (Aartselaar). De spoorlijn kwam dan samen met de Beukenlaan (oostzijde van het park) aan de voorzijde van dit park, Paul Wyckmans Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
Reineringen 3.1 • 9
Ten behoeve van den armen gedaen Een historiek van de armenzorg in Kontich en elders (slot) Na de Franse Revolutie: nieuwe structuren Na de Franse Revolutie (1789) met haar idealen van vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid gingen onze streken, de zuidelijke Nederlanden, over van Oostenrijkse in Franse handen (van 1895 tot 1815). In 1796 werd het volgens een nieuwe wet aan alle gemeentelijke overheden toegestaan (maar tevens aangeraden) om een plaatselijk “Bureel van Weldadigheid” (Bureau de Bienfaisance) op te richten. Deze weldadigheidsburelen (de voorlopers van de latere OCMW’s) kwamen in de plaats van de heilige-geesttafels en kregen eveneens bij wettelijke verordening het beheer van de kerkelijke of parochiale eigendommen die voorheen dienden om de uitgaven van de armentafels te dekken. Op die manier werd de armenzorg onttrokken aan de kerkelijke structuren en kwam die in handen van de burgerlijke overheid. Ook in Kontich kwam er een bureel van weldadigheid. Logischerwijs kwam er dan ook een einde aan het bestaan van de tafel van de heilige geest. Deze modernisering betekende niet dat er een einde kwam aan alle elementen van repressie in de armenzorg, verre van. De Franse Revolutie was immers op de eerste plaats een opstand van de welgestelde burgerij tegen de aristocratie en haar bondgenoot, de clerus (en dus de kerk). Voor het gewone volk – arbeiders, boeren en armen – had zij weinig te bieden. In bijna alle steden en industriële centra werd dan ook opnieuw een verbod op de bedelarij uitgevaardigd. Volgens de ethiek van de nieuwe machthebbers, de rijke burgerij, mocht bedelarij immers zeker geen alternatief worden voor betaalde loonarbeid. Vooral in geïndustrialiseerde streken werd het hardst opgetreden tegen bedelarij of “leegloperij”. In landelijke gebieden was men toleranter. Opnieuw een argument ten voordele van de theorie van een aantal historici die stelt dat de armenzorg bewust werd georganiseerd in functie van de noden van de economie. In de Nederlandse tijd (1815-1830) werd ook nog een overkoepelende “Permanente Commissie der Maatschappij van Weldadigheid” ingesteld, georganiseerd per kanton. De zetel hiervan werd voor ons kanton gevestigd in de hoofdplaats Kontich. Voorzitter van de commissie was de burgemeester van Kontich en elke gemeente had een afgevaardigde. Bedelaars en paupers in Kontich (1800) Bij het begin van de negentiende eeuw werd Kontich geteisterd door een ware bedelaarsplaag. Een honderdtal, vooral jonge en mannelijke, bedelaars doken dagelijks op in het centrum en langs de baan Antwerpen-Mechelen. Sommigen waren afkomstig uit Kontich zelf (of de omliggende dorpen), maar het merendeel zou afkomstig geweest zijn uit de omgeving van Boom (de Rupelstreek). In 1810 wilde de plaatselijke overheid korte metten maken met deze overlast van bedelaars: zij moesten aangehouden worden door de lokale politie en afgevoerd worden naar Antwerpen. Gemakkelijker gezegd dan gedaan blijkbaar. Want in 1811 kwam van de Antwerpse prefect het bevel om te stoppen met de systematische arrestatie van bedelaars in de streek van Kontich omdat het “bedelaarsgesticht” van Hoogstraten (waar men dan blijkbaar de opgepakte sukkelaars onderbracht) vol zat en dus geen nieuwe gevallen meer kon opvangen. Volgens de richtlijnen moest aan de bedelaars ter plaatse werk verschaft worden (wat waarschijnlijk niet kon) of moesten zij minstens ondersteund worden door het bureel van weldadigheid. Dat laatste kon toen ook niet want de middelen waren uitgeput. Naast deze bedelaars waren er in 1808 in Kontich 150 armen die ondersteuning kregen (het totaal aantal inwoners bedroeg toen 2.800). In latere jaren steeg met het aantal inwoners ook het aantal behoeftigen. In 1816 riep de provinciegouverneur zelfs de burgemeesters van het kanton samen in Kontich om er overleg te plegen over het toenemend armoedeprobleem in onze streek. Tijdens de hongerjaren 1845-1848, toen heel Vlaanderen werd geteisterd door een vreselijke armoede na mislukte aardappeloogsten, nam het aantal ondersteunde armen in Kontich toe tot ongeveer 700. Op 3.800 inwoners was dit een enorm aantal. Na het hoogtepunt van de hongersnood, in 1850, moesten er nog steeds 58 gezinnen met ongeveer 250 personen ondersteund worden. 10 • Reineringen 3.1
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
Het vondelingenprobleem vanaf de Franse tijd (1800) De problematiek van de vondelingen schijnt tijdens de Franse en de Nederlandse periodes niet onmiddellijk andere dimensies aangenomen te hebben. Mensen in nood, en vooral arme mensen in nood, bleven af en toe hun baby toevertrouwen aan het lot en aan de goedheid van anderen. Opvallendste verschil met vroegere tijden was de instelling van de vondelingenschuif in Antwerpen: vanaf 1811 werd per keizerlijk decreet in elke arrondissementshoofdplaats (hier dus Antwerpen) een vondelingenschuif ingericht. De bedoeling was dat een moeder die daartoe de behoefte had zich straffeloos kon ontdoen van haar kind en daarbij de zekerheid had dat het spoedig zou worden gevonden. Voor ons onderzoek is één van de gevolgen hiervan dat we niet in alle gevallen weten wanneer een vondeling afkomstig was uit Kontich. Immers, gans het arrondissement en vooral de stad Antwerpen zelf kon voortaan terecht op één plaats. In slechts enkele gevallen weten we met zekerheid dat het om Kontichse kinderen ging, namelijk als vanuit Antwerpen een signaal vertrok met het verzoek de vondeling in kwestie op te halen. Bijgevolg moet men daar geweten hebben waar het kind vandaan kwam, mogelijk via een briefje dat de moeder had achtergelaten in de schuif. In de meeste gevallen zal men over de herkomst geen informatie gehad hebben. Opvallend in het vondelingenonderzoek van Van Passen (voor Kontich, Edegem en Wilrijk) is het relatief hoge aantal vondelingen in Edegem. Voor Kontich zijn er een 25-tal gevallen gedocumenteerd over de behandelde periode. Voor Edegem zijn dat 18 à 19 gevallen. Opgelet: Edegem was in die tijden een klein dorpje van zowat 600 inwoners, terwijl Kontich, toen een uitgesproken regionaal centrum, drie tot vier maal zoveel inwoners telde (met Lint maar zonder Waarloos). Dat betekent dat het vondelingenprobleem zich in Edegem abnormaal sterk voordeed. Een verklaring hiervoor is er niet. Een mogelijkheid is dat wanhopige moeders uit Kontich de Potsdijk verder volgden en hun baby te vondeling legden op grondgebied Edegem, dit uit angst om te worden betrapt. Het Sint-Vincentiusgenootschap (1856-1982) Voor de volledigheid van ons overzicht vermelden we ook het Sint-Vincentiusgenootschap, voluit de “Confrerie van Sint-Vincentius”, gesticht in 1856. De genootschappen van Sint-Vincentius a Paolo was een internationale beweging in 1833 in Frankrijk opgericht. Bedoeling was de burgerij te sensibiliseren voor het probleem van de armoede en van de sociale kloof die, zo vreesden de initiatiefnemers, tot meer sociale onrust zou leiden. De inspiratie was duidelijk katholiek, zij het niet rechtstreeks gebonden aan de kerk. In België ontstonden de eerste afdelingen in Luik (1841), Gent (1845) en Antwerpen (1846). De Kontichse afdeling werd opgericht in 1856. In België werden de genootschappen vooral gestuurd door Franstalige adel en burgerij. De werking bestond uit huisbezoeken bij armen, bevorderen van onderwijs aan arme kinderen en kerstening. Dit alles gebeurde los van (en dus in concurrentie met) parochiale initiatieven en los van de werking van de officiële weldadigheidsburelen. Naarmate de jaren vorderden, haalde het katholieke aspect (de kersteningsdrang) de bovenhand op het hulp- en liefdadigheidsaspect. De armen moesten immers zoveel mogelijk worden weggehouden van – in de ogen van de initiatiefnemers – “verderfelijke” strekkingen als socialisme en liberalisme. De Sint-Vincentiusgenootschappen, te beschouwen als een laatste grote stuiptrekking van het premodernisme, werden hoe langer hoe meer een anachronisme in het West-Europa van tussen 1850 en 1950. Het is dan ook enigszins verwonderlijk dat de vereniging in Kontich is blijven bestaan tot 1982. De twintigste eeuw In 1925 werd in elke Belgische gemeente een Commissie van Openbare Onderstand opgericht. Deze COO’s kwamen in de plaats van de vroegere Burelen van Weldadigheid. Eén van de doelstellingen was, nog steeds, “werken aan het herstel van orde en sociale vrede”. Hulpverlening aan armen gebeurde in de beginperiode vaak nog in natura: voedselbonnen, kolenbonnen. De uitbouw van de verplichte sociale zekerheid in 1944-945, zonder twijfel de belangrijkste sociale verworvenheid in de Belgische geschiedenis, betekende een grote erkenning van de historische verdiensten van de vakbonden (ACV en ABVV) en de ziekenfondsen (CM en SM) die hiervoor de basis hadden gelegd. Maar tegelijkertijd betekende dit moment de bevestiging van de tweedeling tussen “geregelde” werknemers en “reservewerknemers”, tussen proletariaat en lompenproletariaat. Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
Reineringen 3.1 • 11
De voorzieningen, uitgebouwd door de twee grote arbeidersbewegingen, de maatschappijen van onderlingen bijstand en de werklozenkassen, betekenden uiteraard wel een verlichting voor het systeem van armenzorg en openbare onderstand. Maar strikt genomen hadden zij niets te maken met de armenzorg. De werkloosheidskassen en de ziekenfondsen, waarbij de aansluiting vrij was, waren immers uitsluitend gericht op de factor arbeid. Want enkel wie werkte in een bepaalde sector kon erbij aansluiten. Bijgevolg konden enkel reguliere arbeiders een beroep doen op de steun die deze kassen voorzagen bij werkloosheid of ziekte. Op die manier werd de tweedeling binnen de groep van bezitlozen versterkt: enerzijds de “vaste” arbeiders die de kracht hadden om zich te verenigen en de kassen te financieren, anderzijds diegenen die geen vast contract hadden, maar af en toe “mochten” werken, en voor de rest moesten leven van bedelarij of ondersteuning door de armenzorg. Die reeds eeuwenlang bestaande tweedeling werd bijgevolg nog bevestigd en versterkt door de sociale zekerheid. Tijdens de jaren zestig en zeventig ontstonden er enkele kleine barsten in de arbeidsscheidingsmuur: de wet op het gewaarborgd inkomen voor bejaarden (1969) en de wet op het bestaansminimum (1975). Hierdoor werd het recht op inkomen (zij het een heel klein) voor het eerst losgekoppeld van de factor arbeid. In 1977 werden de Commissies van Openbare Onderstand vervangen door de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn, waarbij de taakstelling werd verbreed. Het bestaansminimum uit 1975 wordt vanaf 2002 leefloon genoemd. Peter Vanhooren
Waar zijn de Kontichse hoedenmakers gebleven? Naar aanleiding van onze Heemkundedagen in juni 2011 en de aandacht voor de hoedenmaker groeide meer interesse voor dit verdwenen ambacht in Kontich.
Een van de 48 beelden in het park van de Kleine Zavel te Brussel met hoed, symbolisch voor een hoedenmaker maar ook voor volder en brandewijnstoker.
In archieven kunnen we lezen hoe rond 1450 hoeymaekere Janne vander Wyct renten int op Kontichse eigendommen. Twintig jaar later treffen we ook Willem van den Kampe aan als hoedenmaker maar, … werkten zij wel in Kontich of bezaten ze er enkel een te verhuren eigendom? Pas op het einde van de achttiende eeuw echter zien we de hoedenmakerij in Kontich floreren, net als in Mechelen en andere steden. Kontichse hoeden in de Franse en de Hollandse periode Zo lazen we in 1783 en 1784 in rekeningen van de Kontichse armentafel (tentoonstelling ‘Armoe troef’ - Erfgoeddag 2011) dat Paschal Gommaer De Herdt al hoeden levert aan Kontichse armen.
Prefect Herbouville krijgt op zijn vraag naar bestaande hoedenfabrieken in Kontich op 24 januari 1801 te lezen dat bij Henri van Rinckhoven 10 arbeiders werken en bij het hoedenbedrijf van diezelfde P.G. De Herdt zelfs zestig. In de marge noteert men dat ze na de oorlogen van het Franse leger in de huidige vredestijd gemakkelijk het dubbel aantal hoeden kunnen produceren, dankzij vrije export naar de inmiddels bezette buurlanden! Waar waren die bedrijven actief in Kontich? P.G. De Herdt fabriceerde hoeden op de hoek van het Sint-Jansplein met de Mechelsesteenweg (huis ‘de Grote Vorst’). Hier werkte ook een meestergast, François Tilly, die we later terugvinden met een eigen bedrijf. Na het overlijden van De Herdt verkocht zijn weduwe het bedrijf aan G.A. Van Meer maar in 1820 verwoestte een stormwind het bedrijf dat deels in de tuin van de pastorie terecht kwam (toen nog in wat vandaag als café De Ploeg overblijft op het Sint-Jansplein). Briavoinne vermeldt dat bij de productie van hoeden wol werd vermengd met vachthaar van konijnen, hazen, geitenbokken en Canadese bevers. Het bedrijf Van Rinckhoven floreerde in een deel van het ‘Huis van Diest’, recht over de kerk (vandaag ingepalmd door de meisjesschool). Later kwam hier de hoedenmakerij Kennes, in de Hollandse tijd beheerd door Cornelis Kennes en diens schoonbroer Dominicus Reykers. Kontich staat met zijn hoedenindustrie zelfs vermeld in de almanak ‘des deux-Nèthes’ uit die tijd. Het was hier zo 12 • Reineringen 3.1
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
druk met al die arbeiders dat de vrederechter ontgoocheld vermeldde dat in Kontich zelfs geen kamer te huur was om er te verblijven. Verschillende Frans klinkende namen komen dan ook voor in het bevolkingsregister, zelfs afkomstig uit Wallonië en Noord-Frankrijk. Incidenten met arbeiders verplichtten de burgemeester om aan de overheid twee extra marechaussees te vragen om de orde vooral ’s avonds te kunnen handhaven. In 1802 vermoedde de Franse overheid gildevorming en hield 15 werklieden aan bij De Herdt, wat deze deed reageren ten voordele van zijn werkvolk. Ook J.F.Tilly die in 1802 een eigen bedrijfje oprichtte met 4 werknemers smeekte de Franse prefect Herbouville om hun vrijlating. Nochtans… het verslag vermeldt de namen van 24 gearresteerden, opgesloten in de citadel van Antwerpen omdat zij in strijd met de wet van 14 juni 1791 een corporatie (soort vakbond) hadden opgericht. De razzia gebeurde door één luitenant, één brigadier en 11 gendarmes in de herberg ‘De Wildeman’ aan de Mechelsesteenweg op 10 oktober 1802, waarbij een register en 4 portefeuilles in beslag werden genomen. Hoedenmaker De Herdt schijnt penningmeester geweest te zijn en de bijdragen dienden om bij zijn werkvolk maar ook bij de arbeiders van Van Rinckhoven en Tilly een soort van onderlinge bijstand te kunnen uitbetalen, voorwaar een sterk staaltje van pre-syndicale verstandhouding met patronale inbreng. De Franse tijd met zijn uitvoermogelijkheden naar Nederland, het Rijnland en Frankrijk zelf blijkt voor onze Kontichse hoedenproductie dé succesperiode geweest te zijn. Al vanaf 1815 en het verdrag van Wenen na de capitulatie van Frankrijk ging de productie achteruit omdat onze nieuwe Nederlandse koning Willem en zijn regering zware invoertaksen hanteerden voor de import van hoeden uit de zuidelijke Nederlanden. Zo stonden Reykers-Kennes vanaf 1817 zwaar in het krijt bij voornamelijk Hollandse firma’s en moesten ze zich bankroet laten verklaren. Evolutie sinds de Belgische onafhankelijkheid Van de 50 gasten in 1796 bleven er slechts 13 over, maar er wordt nog altijd gesproken van drie hoedenbedrijven in Kontich: Kennes, Tilly en Reykers. Wanneer J.F.Tilly in 1819 sterft, kon zijn weduwe L.B. François met dispensatie (van de aartsbisschop te Mechelen omwille van te nauwe bloedverwantschap) hertrouwen met Ludovicus Franciscus Tilly, die in het bedrijf al meestergast was. De hoedenmakerij ‘In de Keulse Kar’ op de Mechelsesteenweg en de twintig families die ervan leefden waren wel gered maar in 1834 brandde het hele bedrijf af. Het woonhuis was gered maar eene groote menigte opgemaekte hoeden werd door de vlammen verslonden. Tilly had het moeilijk maar kon toch blijven produceren en winst maken dank zij o.a. export naar Nederland en zijn kolonies. Naar aanleiding van een tentoonstelling van Belgische nijverheidsproducten in Brussel (1841) lezen we dat Tilly vooral binnenlandse producten verwerkte als hazen- en konijnenhaar. Zo kon hij Engelse en Franse hoeden van Canadese bever imiteren. Er werkten in zijn bedrijf in dat jaar 8 tot 10 werklieden en hij kon ook nog rekenen op 4 tot 6 thuisarbeiders. Sociaal was hij een vooruitstrevend industrieel: zijn arbeiders woonden in een huis met hof. Wanneer er te weinig werk was bewerkten deze arbeiders zijn zeven ha landbouwgrond. Zo was hun bestaan in alle omstandigheden verzekerd. Zijn bedrijf was in 1846 ook verzekerd bij Securitas voor een zevenjaarlijks te betalen premie van 40.400F, hierin begrepen: het bedrijf, de voorraad, de afgewerkte producten, zijn huis en een steenbakkerij.
Diploma, toegekend aan hoedenmaker J.G.Tilly in 1847
Een gelijkaardige tentoonstelling te Brussel in 1847 leverde Joseph Guillaume Tilly een bronzen medaille op met zijn negen zwarte vilten en zijden tentoongestelde hoeden.
Teloorgang De productiecijfers van de Kontichse hoedenfabrieken golfden op en neer met de mode tussen 1848 en 1860. Helaas moesten onze Kontichse vilten hoeden het onderspit delven. De zijden hoeden die volgens de toenmalige mode veel eleganter waren, werden gemaakt met grondstoffen die van over zee kwamen, ingevoerd door Franse en Engelse schepen. Dit bleek een te grote en risicovolle onderneming voor lokale industriëlen en ze zagen dan ook met lede ogen de productie dalen. Voeg daarbij het feit dat door de economische crisis en de landbouwplagen (mislukte graan- en aardappeloogsten) de verarmde bevolking massaal overstapte op petten (of klakken). Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
Reineringen 3.1 • 13
Na 70 jaar stopte het bedrijf Tilly bij de dood van Josephus Guilielmus in 1872. Kennes en Reykers bleven zelfs na hun faillissement hoeden fabriceren tot in 1853. Toen haalde Domien Reykers het bedrijf uit zijn onverdeeldheid en werkte nog enkele jaren verder voor eigen rekening op de Kleine Steenweg. Helaas moest hij zijn weinige medewerkers al in 1856 op straat zetten. Domien is overigens de vader van de kunstschilder JanBaptist Reykers (1815-1865). Hoedenbedrijf Kennes werkte dapper alleen verder te Kontich en sleepte in 1854 een contract voor het Belgische leger in de wacht: zowel Een houten mal, gebruikt Een buishoed uit de voor de levering van hoeden als voor bij de fabricage van ‘Fabrique de chapeaux de voering van militaire hoofddeksels hoeden. Kennes – Contich. en dit tot in 1864. Als beheerders van de ‘Fabrique de chapeaux Kennes Frères à Contich’ vinden we naast Jan Frans Kennes ook Hendrik en Dominicus Kennes en twee zusters. Dominicus Kennes begon in 1865 zelfs nog voor eigen rekening in het huis dat later kleermakerij Frans en Gust Coveliers zou worden op de hoek van de Mechelsesteenweg en het weggetje naar het Witvrouwenveld (nu nog toegang tot achterliggende garages in volle dorpscentrum). In 1872 probeerde diezelfde Dominicus het met een bedrijf voor zijden hoeden in een tuin tussen Mechelsesteenweg en St.-Martinusstraat, nu ongeveer waar parking en achterbouw van het KBC-gebouw gelegen zijn. De hoedenmakerij liep echter op haar laatste benen te Kontich. In 1883 vermeldt een rapport nog slechts één fabriek van jawel zijden hoeden, maar welke Kennes dit is wordt niet meer vermeld. Tot ver in de twintigste eeuw kon je in Kontich nog wel geïmporteerde herenhoeden kopen. En modiste Maria Van der Heyden creëerde nog lang daarna dameshoeden in het statige gebouw met verdieping op de hoek van de SintMartinusstraat en de Drabstraat (nu Koke Nete) tot zij in de jaren zestig van vorige eeuw allerlei tweedehandse snuisterijen in de etalage begon te leggen om toch nog rond te komen. Vandaag rest ons in het museum van deze legendarische hoedenindustrie naast de hoed van Kennes en het getuigschrift voor J.F.Tilly uit 1847 enkel nog hoedenmakersalaam: houten mallen voor de vormgeving van hoeden en metalen spanringen voor het verkrijgen van de juiste maat. Paul Wyckmans Bronnen: Van Passen R., ‘Geschiedenis van Kontich, uitgave Gemeentebestuur 1988, 935 blz. Foto’s uit de rijke fototheek van de Kon. Kring voor Heemkunde van Kontich
Een actieve abonnee signaleert… Paul Janssens uit Lint leest met anderen oude archiefteksten door in het Duffelse archief en tracht ze mee te ontcijferen. Af en toe komen teksten te voorschijn waarin de namen van andere besturen en gemeenten worden vermeld. Zopas las hij een tekst van 10 december 1783 over het leveren van hout aan de krijgstroepen. Deze tekst werd geschreven door de wethouders van Duffel aan ‘die’ van Contich. Het valt op dat de pastoor 14 • Reineringen 3.1
van Duffel geconsulteerd wordt, omwille van zijn talenkennis. Jozef II bestuurt in 1783 de Nederlanden dan nog wel vanuit Wenen maar het zou interessant zijn om de afkomst van deze krijgstroepen op te sporen. Vandaag klinkt ‘die van’ nogal negatief maar in de achttiende eeuw was dat nog niet zo, meent Paul Janssens uit Lint. De redactie is hem erg dankbaar voor zijn bijdrage.
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
Over ’t verlijden van Borgh= =brieven aen die van Contich Notitie ende Memorie aen= =gaende eenen brief ontfangen van de wethouderen van Contich over het stellen van Borgh Brieven 10 d(ecem)ber 1783 is aen wethouderen der drij Bancken van Duffel, per den Meyer van Contich geadresseert den hierinneliggende Brief tot het becomen ende hebben van twee borgh brieven voor Corn. Voorspoels ende N. Verbeeck
waerop den 11 dito door de voorn(oemde) wethoude= =ren der drij Bancken van Duffel t’hunder extraordinaire vergaederinge alsdan over leveringe van houdt aan crijghs trouppen gehouden, is genomen de Resolutie van hun te antwoorden per missive, gelijck de copije daervan alhier aen is inhoudende, welcken Brief aen den heere Pastor van Duffel is voorgehouden, die den selven oock heeft geapprobeert, welcke missive den 16 dito per den Meyer van duffel aen wethouderen van Contich ter hantgestelt is.
Agenda en Nieuws Erfgoeddag 2012: Op 22 april hebben we onze jaarlijkse erfgoeddag. Het onderwerp is deze keer Helden. Voor de programmatie en locaties verwijzen we de lezer naar de publicaties van de gemeente en naar het beschouwend artikel in het Contactblad van Kontich. Museum voor heem- en oudheidkunde: elke zondag open van 14 tot 17 uur met gids. Het archeologisch gedeelte van ons museum is vernieuwd, nu werken we hard aan de verbeterde presentatie van onze overige collecties. Vooral de afdeling textiel (met onze merklappen, tekendoeken e.a.) krijgt een prominente plaats in het “voorzaaltje”, waar nu ook al enkele van de fraaiste spinnewielen te zien zijn van de meer dan vijftig die we vorig jaar hebben verworven. De inwijding van het vernieuwde museum is voorzien voor later dit jaar, onze trouwe lezers worden uiteraard als eersten op de hoogte gesteld van de juiste datum. Ben je op zoek naar de oude nummers van Reineringen of publicaties die met Kontich te maken hebben? Surf dan gewoon naar www.issuu.com. Op deze webstek tik je bij zoeken gewoon “Reineringen” of “Kontich” in en je komt zo bij onze vroegere nummers terecht. Lezing Ivan Derycke: Antwerpen Bierstad – Acht eeuwen biercultuur In onze reeks lezingen geeft Ivan Derycke een uiteenzetting over bier in Antwerpen en omstreken. De lezing vindt plaats in het bibliotheek- en cultuurgebouw, Sint-Jansplein 8, op 8 juni 2012 om 20.00 uur. Algemene toegang: 3 euro, leden en vrienden van het Museum: 2 euro. Wie dacht dat Antwerpen als bierstad alleen maar bollekes De Koninck te bieden heeft, zal van de ene verbazing in de andere vallen tijdens deze geïllustreerde causerie. Ivan Derycke is een melomaan wat betreft bier en ’t stad. Hij is webmaster van “Antwerpiensia” en de eindredacteur van een nieuw referentiewerk over bier (met bovenstaande titel). Eeuwen geleden dronken de Sinjoren al liters gerstenat per dag. Toch was dat maar “klein bier” vergeleken met wat nu wordt gebrouwen. Naast de brouwerijen worden ook de herbergen besproken en de zo typische “cafécultuur”. En als de verhouding tussen stad en platteland aan bod komt, kunnen we ongetwijfeld verwijzen naar het succes van onze Kontichse “seef” in Antwerpen. Dit wordt ongetwijfeld een sappige – en misschien zelfs straffe – avond zodat de pint achteraf des te beter zal smaken. De Kring is niet verantwoordelijk voor de mogelijk slechte afloop van een eventuele wodca-controle op weg naar huis!
Hernieuwing Abonnement
Als je van dit nummer van Reineringen houdt, dan ligt ook de toekomst van dit blad je nauw aan het hart. Wens je het verder te ontvangen, hernieuw dan zo snel mogelijk je abonnement voor 2012 (inclusief lidmaatschap “Vrienden van het museum”): minimum 15 euro. Te betalen op rekeningnummer 415-5044221-42 met de vermelding van uw naam, adres en “Reineringen” Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
Reineringen 3.1 • 15
Reineringen Reineringen 3 (2012), 1 Driemaandelijks (januari - februari - maart 2012) Afgiftekantoor Kontich P912187
België Belgique P.B. 2550 Kontich BC 31956
INHOUDSTAFEL: Pagina 1 Voorwoord Pagina 2 Kontichse bunkers van de KW-linie Pagina 4 Een cholerakwaal in Kontich Pagina 5 Eetgewoonten vroeger en nu, menu’s uit Kontich Pagina 6 De vroegste geschiedenis van de Antwerpenaars / Keltisch Kontich Pagina 7 Waddisdafeuriet Pagina 7 De unster Pagina 8 175 jaar treinen door Kontich-Waarloos. Deel 3 Pagina 10 Ten behoeve van de armen gedaen (slot) Pagina 12 Waar zijn de Kontichse hoedenmakers gebleven Pagina 14 Een actieve abonnee signaleert Pagina 15 Activiteitenkalender en nieuws Colofon Reineringen, Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich, 3 (2012), 1 ISSN 2033-2742 Redactie: Paul Catteeuw, Frank Hellemans en Paul Wyckmans Eindredactie: Paul Catteeuw Grafische vormgeving: Bruno Catteeuw Druk: Drukkerij Hendrickx, Schelle Verantwoordelijke uitgever: Paul Wyckmans, Duivenstraat 22, BE-2550 Kontich Correspondentieadres: reineringen@gmail.com © 2012 – Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich De auteurs zijn verantwoordelijk voor de inhoud van hun eigen bijdrage. Abonnementen (inclusief lidmaatschap “Vrienden van het museum”): 15 euro Te betalen op rekeningnummer 415-5044221-42 met de vermelding van uw naam, adres en “Reineringen” Gelieve eventuele adresveranderingen zo snel mogelijk aan ons mee te delen. Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich, Documentatiecentrum Duivenstraat 22, BE-2550 Kontich, +32 3 457 86 04 heemkunde.kontich@gmail.com
Museum voor Heem- en Oudheidkunde Bibliotheek- en cultuurgebouw Sint-Jansplein, BE-2550 Kontich www.museumkontich.be