B
este lezers
Bij deze, een gelukkig jaar 2022 gewenst namens de redactieleden. Naar aanleiding van de sluiting van het loket van het station Kontich-Lint maakte Jef Van Olmen, altijd al begaan met de spoorwegen en hun geschiedenis, een historisch overzicht van het stationsgebouw. Hij heeft het onder meer over een ‘Lampisterie’. Waar dat woord voor staat, kom je in zijn artikel te weten. Die sluiting betekent geen al dan niet norse of vriendelijke blik meer van een loketbediende. Je moet het nu stellen met een automaat en een veiligheidscamera. Gelukkig blijft het wachtlokaal nog verwarmd. Wie schrijft die blijft, of althans heeft de kans dat er later nog eens over hem, haar of ‘hun’ wordt geschreven. Frank Hellemans blikt in zijn reeks over de Kontichse (volks)schrijvers terug op het leven en werk van veelschrijver of literator Robert Van Passen senior, nonkel van één van onze latere voorzitters. Hij leefde in de boeiende tijden, waar het Willems-, het Davids- en het August Vermeylenfonds de productie van het geschreven woord sterk stimuleerden.
In de vorige Reineringen waren twee verhalen nog maar half verteld. Zo was het artikel over de marathon nog maar half gelopen. In dit nummer wordt het artikel door historicus Peter Vanhooren voortgezet tot de eindmeet. En je beseft, verhalen groeien doorheen de tijd.
Tevens vervolgt Paul Wyckmans zijn relaas over de Kontichse oorlogsslachtoffers uit de Tweede Wereldoorlog. Nu geeft hij aandacht aan: de slachtoffers van de Amerikaanse bommen gelost op de Kontichse wijk De Reep en de inslagen van de V1 (vliegende bommen) en V2 (raketten) op Kontich en Waarloos; de weggevoerden overleden in Duitsland; de Belgische soldaten overleden bij de bezetting van België en de bevrijding en ten slotte de veroordeelde weerstander.
Wat een ‘Tackermoelen’ is en waar hij stond, lees je in een kort artikel, ingestuurd door onze Mechelse correspondent François van der Jeught.
En met het verslag van de erfgoedlezing over het onderduiken van de Joodse meisjes in Altena (spreker Paul Wyckmans), en die over het verzet in België (spreker Bruno De Wever), wordt deze Reineringen netjes afgerond. Of toch net niet. Ilse Van Weert maakt ons warm voor het volgende nummer. Ze heeft op Kazerne twee honderdjarigen bezocht en mijmert over een dergelijk lang leven.
Zo heb je weer wat om genuanceerd over na te denken bij het begin van 2022..
Paul Catteeuw, Frank Hellemans, Erwin Van de Velde en Paul WyckmansHET STATION KONTICH-LINT: EEN KORT HISTORISCH OVERZICHT
Als gevolg van de besparingsmaatregelen van de NMBS werd het loket van het station Kontich-Lint op maandag 29 november 2021 om 13.00 uur definitief gesloten. Kontich-Lint was het laatste station tussen Berchem en Mechelen dat nog over een loket beschikte. De voorbije maanden was het loket alleen nog op maandagen in de voormiddag open. De laatste loketbediende was Cindy De Groot. De (verwarmde) wachtzaal blijft open voor de reizigers; er is een veiligheidscamera en de deuren openen en sluiten automatisch met een tijdslot. Mogelijk vestigt zich ooit een horecazaak in het stationsgebouw of vindt het in de toekomst een andere bestemming. Een gedeelte van het gebouw wordt nog wel gebruikt door de NMBS en Infrabel (lokalen met technische installaties). Nu het een ‘leegstaand’ gebouw is, past het om even terug te blikken op de geschiedenis van het station.
Voorlopers van het huidige gebouw
Het huidige gebouw dat dateert uit 1880, was niet het eerste Kontichse stationsgebouw. In 1880 stopten er al gedurende ongeveer 40 jaar treinen in Kontich. Al op 21 november 1839 werd in Kontich een eenvoudige halte geopend die administratief afhing van het station Duffel. Vermoedelijk was er geen accommodatie voor de reizigers voorzien, want in 1840 besliste het Kontichse gemeentebestuur om 1000 fr. in de begroting te voorzien om een schuilplaats voor reizigers te bouwen. In 1850 werd de halte ‘Contich’ zelfstandig. Door de indienststelling van de spoorlijn KontichLier - Turnhout op 23 april 1855 werd het station een overstapstation. Twee jaar later, in 1857, werd een volwaardig stationsgebouw opgetrokken. Dit gebouw had drie traveeën (geveldelen): een middelste gedeelte met een verdieping en links en rechts een laag gedeelte. Beide lage gedeelten kregen later een verdieping en het volledige gebouw werd bij die gelegenheid voorzien van een zadeldak. Het gebouw was een ‘ontvangstgebouw’ voor reizigers, gecombineerd met een woning voor de stationschef. Vanaf 1880 werd het uitsluitend gebruikt als dienstwoning. Het bevond zich op een korte afstand van het huidige gebouw, in de richting van Duffel, aan het begin van de Lintsesteenweg. Het gebouw werd maar eerst afgebroken omstreeks 1958.
Huidige gebouw
Het gebouw uit 1880 heeft een schilddak en telde oorspronkelijk vijf traveeën. De bakstenen muren worden geaccentueerd door enkele lagen witte zandsteen en de middelste travee wordt zowel aan de straatzijde als aan de perronzijde bekroond door een fronton. Het is een laag station zonder dienstwoning. De meeste Belgische stationsgebouwen hadden een uitbouw of een verdieping, zoals bv. in Kontich (Dorp), waarin zich de woning van de stationschef bevond. Die woning was hier overbodig, omdat het vorige stationsgebouw fungeerde als woning voor de stationschef.
De binneninrichting van het huidige station werd aan het begin van de jaren ’50 van de vorige eeuw ingrijpend gewijzigd. In de huidige wachtzaal waren vroeger twee kantoren ondergebracht. De loketten waren gesitueerd in een ‘voorzaal’ aan de straatzijde van het station. In het huidige kantoor bevond zich vroeger de wachtzaal. Het kantoorgedeelte van het station en de wachtzaal waren door een gang van elkaar gescheiden. Aan de straatzijde waren
er twee dubbele ingangsdeuren (nu één deur) en aan de perronzijde zelfs vier dubbele deuren (nu twee deuren)!
Jarenlang bevonden zich in het station ook een krantenkiosk en een openbare telefooncel. Het gebouw werd op het einde van de jaren ’60 van de vorige eeuw verlengd aan de kant richting Hove om er
Plan interieur tot begin jaren vijftig
een seinhuis en enkele dienstlokalen in onder te brengen. Het seinhuis (‘Blok 9’ – type ‘all-relais’) verving vanaf 1970 het oude elektrische seinhuis dat dateerde van het begin van de jaren ’30 en dat zich aan de zuidkant van het stationsemplacement bevond, naast de brug van de baan van Kontich-Kazerne naar Lint (Mortelstuk). Omdat Infrabel ernaar streeft om zoveel mogelijk kleinere seinhuizen af te schaffen en de bediening van seinen en wissels te centraliseren in slechts enkele grote seinposten, werd het seinhuis in het stationsgebouw gesloten in 2013. Besparingsmaatregelen van de NMBS leidden er bovendien toe dat het loket van het station vanaf mei 2013 enkel op voormiddagen open was.
Andere bouwsels
Aangezien in het station heel wat reizigers moesten overstappen en wachten op de treinen naar Mechelen/Brussel en Lier/Turnhout, bevond er zich oorspronkelijk tussen de hoofdsporen van de lijn Brussel - Antwerpen en de sporen van de lijn Kontich - Lier een lang en breed perron. Op dit perron stond vermoedelijk vanaf de indienstneming van de lijn naar Lier een eenvoudige schuilplaats voor reizigers. Nadien werd op dit perron een lang gebouw opgetrokken met een grote wachtzaal, een magazijn en een kantoor voor de stationschef; er bevonden zich ook een toiletgebouwtje en een lampenlokaal (een zgn. ‘lampisterie’). De grote spoorwerken die te Kontich plaatsvonden ter gelegenheid van de aanleg van een tweede dubbelspoor op de lijn Mechelen - Antwerpen en de elektrificatie van lijn 25 (Antwerpen –Brussel) aan het begin van de jaren ’30 leidden niet alleen tot een grondige wijziging van het sporenplan, maar ook tot het verdwijnen van het grote perron en de gebouwen die er zich op bevonden. Er werden verhoogde perrons aangelegd, die verbonden werden met een voetgangerstunnel. Op de perrons werden luifels geplaatst. Naast het stationsgebouw werd een magazijn met toiletgebouwtje bijgebouwd (aan de kant richting Duffel, tussen het stationsgebouw en de dienstwoning).
Ter hoogte van de kazerne verscheen er een grote voetgangersbrug, die in 1995 werd afgebroken. De verlengde
voetgangerstunnel van het station vervangt sedertdien deze betonnen boogbrug. De verlenging van de voetgangerstunnel was slechts één van de vele werkzaamheden die op het einde van de jaren ’90 in het station van Kontich plaatsvonden. Ter gelegenheid van de vernieuwing van de spoorinfrastructuur tussen Mechelen en Antwerpen werden de perrons heringericht en voorzien van nieuw perronmeubilair. Aan de Lintse zijde van het station werd een uitgebreide fietsenstalling en een nieuwe parking aangelegd. De bekende luifels werden echter behouden, zodat het station nu nog steeds de allures heeft van een heus overstapstation.
Overstapstation
Vóór de Eerste Wereldoorlog speelde het station een grote rol als schakel in de spoorverbinding tussen de Kempen en de hoofdlijn Brussel - Mechelen - Antwerpen (lijn 25). In 1914 reden er per dag en per richting 12 treinen op de lijn tussen Kontich en Lier (lijn 13), die alle aansluiting gaven met treinen op lijn 25. Er stapten echter ook reizigers van lijn 25 zelf over van sneltreinen op stoptreinen en omgekeerd. Bovendien werd er ook overgestapt van treinen van lijn 25 naar Antwerpen (Centraal) op treinen naar Antwerpen (Zuid) en omgekeerd (deze treinen reden via Oude God en de fortenlijn). In de laatste jaren vóór de Eerste Wereldoorlog passeerden er te Kontich 80 à 90 reizigerstreinen per dag, waarvan 50 à 60 doorgaande treinen. Men kan zich voorstellen hoe hectisch het er op sommige momenten van de dag in het station moet aan toegegaan zijn. Omdat er geen voetgangerstunnel was, moesten vele overstappende reizigers de sporen gelijkgronds kruisen onder toezicht van het stationspersoneel. In de pers en zelfs ter gelegenheid van interpellaties in de Kamer van Volksvertegenwoordigers werd herhaaldelijk hiertegen geprotesteerd en werd het station voorgesteld als een gevaarlijk station waar reizigers een groot risico liepen om onder een trein terecht te komen! We moeten hier uiteraard ook verwijzen naar de verschrikkelijke ramp van 21 mei 1908, waarbij 41 doden en tientallen gewonden te betreuren vielen. Ten gevolge van een verkeerde wisselstand reed een sneltrein uit Antwerpen in op een in het station stilstaande trein naar Lier en Turnhout, die de aansluiting verzekerde met een trein uit Brussel (zie de artikels over de “Ramp van Kontich” in Reineringen, 2017/3 en 2017/4).
Na de invoering van de elektrische sneltreindienst op de lijn Antwerpen - Brussel in 1935 kozen veel reizigers uit de Kempen voor een vlottere verbinding naar Brussel via Antwerpen (Centraal) waar ze konden overstappen op de elektrische ‘directe’ sneltreinen van lijn 25. De rol van Kontich(Kazerne) als overstapstation verminderde hierdoor. De lokale reizigerstreindienst op de lijn naar Lier hield het nog uit tot in september 1957, toen de treinen afgeschaft en vervangen werden door vervangingsautobussen van de NMBS. Van 1930 tot 1952 fungeerde het station ook als overstapstation voor reizigers naar/van Kontich (Dorp) en Boom. Vanaf oktober 1952 reden ook hier autobussen. Nadien bleef Kontich toch nog een bescheiden functie vervullen als overstapstation. Niettegenstaande bijna alle treinen tussen de Kempen en Antwerpen via de rechtstreekse lijn Lier - Antwerpen geleid werden, waren er na de afschaffing van de lokale treindienst tot aan de invoering van het IC/IR-plan in 1984 ’s morgens twee treinen (op het laatst nog slechts één trein) uit Aarschot die over de lijn 13 Lier - Kontich reden en te Kontich aansluiting gaven op enkele semidirecte treinen naar Mechelen en Brussel. In de avondspits reden er twee treinen in de tegengestelde richting via Kontich, om daar reizigers uit Mechelen en Brussel op te nemen voor Lier en verder. De laatste reizigerstrein vanuit Lier gaf te Kontich aansluiting met de (eveneens laatste!) semidirecte treinen naar Brussel op 1 juni 1984, de vrijdag voor de invoering van het IC/IR-plan.
Goederendienst
Het station was ook jarenlang een goederenstation, van waaruit dagelijks goederenwagens vertrokken en waar wagens toekwamen. De laad- en losplaats met verhoogd laadperron, laadmal en weegbrug was oorspronkelijk gelegen ten zuiden van het station, tussen de lijnen 25 en 13. Ter gelegenheid van de grote werken in de jaren ’30 werd ze verplaatst naar de rand van het spoorwegemplacement, links van de uitrit van lijn 13 in de richting van Lier. Al voor de Eerste Wereldoorlog was ten oosten van het station (dus op het grondgebied van de gemeente Lint) een klein industriegebied ontstaan. De hier gevestigde ondernemingen verzonden en ontvingen hun goederen praktisch uitsluitend per trein. Er kwamen ook dagelijks beladen wagens toe ten behoeve van plaatselijke brandstofhandelaren (kolen!) en andere lokale bedrijven. Enkele bedrijven beschikten ook over een particuliere spooraansluiting, waaronder (tot in het midden van de jaren ’60) de firma Sobemi. In de loop van de jaren ’60 schakelden – zoals overal in België –
de meeste bedrijven over op het vervoer per vrachtwagen en werden de aansluitsporen buiten dienst gesteld en opgebroken. Tot aan het einde van de jaren ‘70 werd de goederenkoer bediend door een dagelijks lokaal goederentreintje dat toen echter nog slechts enkele wagens telde. Volledigheidshalve moet aangehaald worden dat de kazerne van Kontich jarenlang ook beschikte over een eigen spooraansluiting. Het verbindingsspoor liep met een grote boog van de achterzijde van de kazerne naar een aansluitingswissel aan de noordkant van het station. Het spoor kruiste daarbij het stationsplein.
Uit het voorgaande moge blijken dat Kontich-Lint vroeger een belangrijk station geweest is, waar dan ook heel wat personeel was tewerkgesteld. Het is er overigens nu nog altijd heel druk: op weekdagen stoppen er in 2021 dagelijks 68 L-treinen in Kontich-Lint en passeren er 240 reizigerstreinen en tientallen goederentreinen zonder te stoppen. Volgens de NMBS is de aanwezigheid van spoorwegpersoneel echter niet meer vereist.
Stationsnamen
Het station Kontich-Lint heette oorspronkelijk ‘Contich’. In 1885 werd het omgedoopt in ‘Contich (Est)’, om verwarring te vermijden met het in 1876 geopende station ‘Contich (Ouest)’ (het latere ‘Kontich (Dorp) aan de lijn Antwerpen - Boom via Oude God, Edegem, Kontich en Reet). Voortaan waren er dus twee Kontichse stations: een ‘Weststatie’ en een ‘Ooststatie’. Op het einde van jaren 1870 werd nabij de ‘Ooststatie’ een kazerne met twee infanteriedepots gebouwd. Rond de kazerne en het station ontstond het gehucht Kontich-Kazerne. Veel later, in 1903, werd beslist om de stationsnamen opnieuw te wijzigen in ‘Contich (Village) / Contich (Dorp)’ en ‘Contich (Casernes) / Contich (Kazernen)’ (juiste schrijfwijze: ‘Kazernen / Casernes’ in het meervoud!). Vanaf 1938 werden de Kontichse stationsnamen gespeld met een ‘K’ in plaats van een ‘C’. Vanaf 1974 droeg het station gewoon de naam ‘Kontich’ en tenslotte, vanaf 2016, de naam Kontich-Lint.
Jef Van Olmen.RObERT VAN PASSEN SENIOR (1895-1963)
Literator of schrijvelaar?
De cultuurverenigingen van diverse strekking speelden een belangrijke rol in de Vlaamse beweging. Zo werd al in 1851 het vrijzinnige Willemsfonds opgericht. In artikel 1 van de toenmalige grondslagen positioneerde deze vereniging zich als een drukkingsgroep “willende de nederduitsche tael en letterkunde en al wat haer aengaet krachtdadig ondersteunen en aenmoedigen, ter versterking van den algemeenen nationalen geest in België”. Toen deze organisatie een uitgesproken liberaal karakter ging vertonen, werd vanuit katholieke hoek gereageerd met het oprichten van het Davidsfonds in 1875 (“Voor Godsdienst, Taal en Vaderland”). Het socialistische (zij het aanvankelijk als pluralistisch bedoelde) August Vermeylenfonds kwam pas in 1945 tot stand. Alle drie promootten ze de (Zuid-)Nederlandse literatuur door bibliotheken op te richten en degelijke romans goedkoop aan te bieden.
Zo ontstonden de fondsen, waarbij je moest intekenen en waarbij je de keuze had tussen een beperkt aantal boeken, alle geselecteerd op criteria die beantwoordden aan de respectieve ideologieën. Modernistische literatuur viel uit de boot, omdat dan te veel lezers zouden afhaken. Anderzijds was dit vaak een springplank voor beginnende schrijvers om een groot publiek te bereiken. Nog andere uitgeverijen deden pogingen om betaalbare literatuur te verspreiden (en vaak vooral lectuur die tegenwoordig pulp-, kiosk- of triviaalliteratuur wordt genoemd). Dat ging van de christelijke coöperatieve uitgeverij D.A.P. Reinaert met waardevolle titels (van Streuvels en Dostojewski tot Nobelprijswinnaars als Sigrid Undset) tot Vlaamse uitgeverijen van weekbladen voor vrouwen: De Haardvriend (Bonnes Soirées), De Avondgezel en nog andere reeksen zoals Weekend-Roman. En dan vergeten we nog de Duimpjesuitgaven te Maldegem, het Limburgse Heideland enzovoort.
De clan Van Passen
Sint-Jansplein 20, vroeger en nu
De familie Van Passen woonde in een hoekje van het Sint-Jansplein, nu nummer 20. Tot voor enkele jaren was de gevel in oorspronkelijke staat en kon je nog het mooie ouderwetse uitstalraam herkennen, want Melanie Van den Bosch hield er een kruidenierszaak. Haar man stond in de bevolkingsregisters genoteerd als Petrus Louis Van Passen. Zij hadden drie kinderen. Jozef, de verteller die hier al vaak aan bod is gekomen, is er één van. Die was ook de vader van Robert, de latere geschiedschrijver van Kontich. De derde was Robert (senior), die zich ontwikkelde tot een volksschrijver.
We gaan het hier alleen hebben over Robert van Passen sr. (1895-1963), die in Kontich zijn lagere klassen volgde in de gemeenteschool. Middelbaar onderwijs volgde hij in Antwerpen aan het O.-L.-V.-college, van 1908 af. In 1914 moest hij voortijdig zijn studies afbreken wegens het nakende uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Opmerkelijke anekdote: de jonge Paul van Ostaijen zat enkele jaren in zijn klas. Toen al waren de medeleerlingen onder de indruk van diens belezenheid en excentriciteit. Hij werd van school gestuurd omdat hij - voor de paters jezuïeten - “verboden lectuur” las en doorgaf, maar Robert en de andere scholieren zouden nog jaren met deze begaafde rebel dwepen.
In tegenstelling tot zijn oudere broer werd hij tijdens de oorlog niet opgeroepen om ons vaderland te verdedigen (zie Joseph VAN PASSEN, Van Korbeek-Lo tot Ramskapelle, Koninklijke Kring voor Heemkunde, Kontich, 2003), maar na 1918 verbleef hij wel geruime tijd bij het bezettingsleger in Duitsland. Hij maakte van die gelegenheid gebruik om het land uitgebreid te bezoeken.
Al in 1913 liet hij zich meevoeren door het idealisme van zijn klasgenoten om zich te wagen aan literaire probeersels. Het was meteen raak. Zijn novelle De Klokken werd bekroond door de redactie van Ons Volk Ontwaakt en in dat tijdschrift gepubliceerd. Hij had ondertussen het diploma van onderwijzer behaald en verdiende zijn brood eerst als onderwijzer bij de jezuïeten, daarna privé bij een rijke familie. Uiteindelijk ook als bediende, eerst privé en dan bij de Spaar- en Lijfrentekas. Activiteiten die hij combineerde met schrijven en schilderen.
Veelschrijver
Zijn eerste volwaardige boek verscheen in 1922: Als de lente bloeit. Vanaf dan produceerde hij aan de lopende band novelles of romans naast artikels of andere bijdragen in alle mogelijke tijdschriften, vooral populaire weekbladen. Samen met Abraham Hans, onze Kontichse coryfee, werd hij hier al spoedig op handen gedragen.
Weer een anekdote. In het Parijse Louvre ontmoette hij de familie Cassara, van Italiaanse afkomst maar wonende in Tunesië. Dochter Mary werd in 1934 zijn bruid. Het Noord-Afrikaanse land (toen nog Frans protectoraat) zal onvermijdelijk een rijke bron van inspiratie worden. Sommige van die publicaties werden weliswaar door de katholieke censuur bestempeld als niet overeenkomstig met onze zeden. Robert probeerde van zijn pen te leven. En van zijn penseel. De realisaties en relaties op het gebied van de plastische kunsten werden ook alsmaar uitgebreider. Zo was hij ook goed bevriend met Alfred Ost, over wie hij een geestdriftige monografie publiceerde.
Op het einde van de Tweede Wereldoorlog verhuisde Robert met zijn gezin (in 1941 was zoon Alain geboren) naar Etterbeek: hij kon er weer aan de slag bij ASLK, een inkomen dat hij na alle oorlogsperikelen goed kon gebruiken. Tegen zijn pensioen was het aantal uitgegeven boeken opgelopen tot dertig: romans, novellen, jeugdverhalen, reisverhalen, toneelstukken, monografieën en essays. Toen hij stierf in 1963 was hij 68 jaar. Zijn graf is (voorlopig) nog altijd te vinden op ons kerkhof, ook zijn echtgenote Mary Cassara werd er in 1994 bijgezet.
Literaire productie: populair maar bescheiden niveau
Robert Van Passen – nonkel Bob voor de jonge germanist en geschiedschrijver (vandaar ook naamgenoot) Robert Van Passen – was dus een collega van Abraham Hans. Toch miste hij de zwier en de spankracht die zijn dorpsgenoot met ascetische discipline wist te bereiken in zijn verhalen en romans. Bovendien had hij geen familiebedrijf achter zich met eigen uitgeverij en broodschrijvers. Zijn broer Jos was weliswaar een goed verteller (wat al uit vele bijdragen in dit tijdschrift is gebleken) maar dan wel zonder literaire ambities. Hij moest dus zelf kanalen zoeken om zijn oeuvre gepubliceerd te krijgen. Zijn petekind had ook niet bepaald letterkundige ambities en zou zich later via de toponymie ontpoppen tot een minutieus chroniqueur van Kontich, Waarloos, Edegem en Wilrijk.
Pepeltje (1926) is een novelle van 79 bladzijden, uitgegeven door het Davidsfonds. Het gaat over een lieftallige schoonheid wier naam “vlindertje” betekent. Zij kent een zorgeloos leventje in luxe, tot haar vader bij een beurscrash zijn ganse vermogen verliest en zij moet gaan werken in de stad. Na grensoverschrijdend gedrag vanwege haar chef wordt zij een eerste keer in haar fragiliteit geknakt. Toch vindt ze nog de ware jakob – denkt ze – tot ze een tweede teleurstelling oploopt: onthutst dwaalt ze door de avondlijke stad…
Aan den havenkant sloeg lawaai en muziek uit de kroegen op. Vlakbij in ’n lichtvlek op de straat, - een man en een vrouw, lachend en stoeiend. De vrouw opzichtelijk gekleed. Ze hing aan den man zijn arm. Hij boog tot haar, het licht speelde rond zijn gezicht; hij… God!... O God!... ’t Was hij!... Nu scheurt ge mijn hart en mijn leven kapot!... De sfeer verandert in die van De Schreeuw, het schilderij uit 1893 van Edvard Munch. Enkele bladzijden verder voert een sobere, eenzame lijkkoets haar naar het kerkhof.
Hij omschrijft het zelf als een sprookje, en laat een ouderwetse alwetende verteller aan het woord. Deze tactiek hanteerde ook Homerus al zo’n 2700 jaar geleden. De toon is lichtvoetig, hij probeert de tekst te laten sprankelen – ook al verraadt de verteller al van in het begin dat de afloop gitzwart belooft te worden. Helaas klinkt zijn taal hoe langer hoe meer geforceerd. Hij is kwistig met verkleinwoorden. Als hij iets met één woord kan zeggen, doet hij het liever met twee, drie of meer. Hij valt ook vaak in herhaling. Zo heeft hij een voorliefde voor het eeuwenoude woord wonne, dat al 75 jaar uit ons taalgebruik is verdwenen (ook vader en zoon Verhulst gebruikten het nog). Het betekent zoiets als intense vreugde, genot.
Van Passen probeert de lezer te bedwelmen met zijn woordenkramerij. De personages zelf komen niet aan bod, ze blijven van bordkarton. De kunst van het suggereren heeft hij niet onder de knie. Nochtans hadden er al heel wat het hem voorgedaan met hun “psychologisch realisme”, zoals Willem Elsschot met Villa des Roses (1913). Kortom: te vergeten.
Fieke Fret (1942) schrijft hij dan weer in naturalistische trant, met stijlinvloeden van Timmermans, met wie hij was bevriend, en Streuvels, die hij bewonderde. Het beschrijft het schrijnende leven van een jonge wees en haar nood aan hartelijkheid en liefde. Een spannend en weldoend volksboek, zo werd het destijds aangeprezen. Fieke was maar pas van een kinderbed rechtgekomen, toen op een avond heur man thuisgebracht werd op een draagbaar.
Haar man was kooldrager aan de booten. Iederen ochtend trok hij op, met den eersten trein; ’s avonds kwam hij terug, met zwaren stap, moe van het sjouwen en gaan altijd dien eenderen gang van zwijgend zwoegdier. Dien ochtend had hij plots een duizeling gehad, was in den kolenbunker neergestort. En daar lag hij nu vóór haar, den schedel verbrijzeld, dood, in de akeligheid van zijn misvormd gezicht.
Zij schreide niet. Ze wist dat het ongeluk haar vervolgde. (…) Acht kinderen gehad. Vijf gestorven. Een aan de pokken. Een ander aan de kroep. En drie, rats achtereen, aan de vallende ziekte.
Haar zoon zal een moord plegen en wordt veroordeeld tot levenslang. “Als hij vrij komt, ben ik al lang dood,” wist ze plots en tranen schoten in haar ogen. De eenige tranen die ze ooit gestort had. Ach ja, zoo is het leven, zei ze.
Het is de tragiek die ook te vinden is in Boerenpsalm van Felix Timmermans, een auteur met wie zijn stijl vaak werd vergeleken. Volgens Johan De Maegt (collega en goede vriend van zowel Van Passen als Hans) heeft hij zich met Zon over het Bosch (1930) eindelijk van diens invloed bevrijd. Het was een lyrische beschrijving over het leven van plant en dier in het bos tijdens de vier jaargetijden. Hij probeerde inderdaad vele genres uit, ook jeugdliteratuur. Het Davidsfonds gaf De wonderlijke tocht (1935) uit, een spannend jongensboek over een tocht à la Robinson Crusoë. Zoals sommige andere werken werd het later herdrukt.
Oeuvre is wetenschappelijk onderzoek waard
Jammer genoeg is maar een beperkt deel van Van Passens oeuvre beschikbaar in ons documentatiecentrum. Kontichse lezers die nog wat op zolder hebben liggen, mogen ons altijd contacteren! Voor een selectie van de meest waardevolle titels moeten we ons baseren op een In memoriam, dat werd gepubliceerd in de Gazet van Kontich van 15 juni 1963, onmiskenbaar geschreven door zijn broer Jos Van Passen.
Alle titels die verschenen tot 1959 opnoemen zou te veel werk zijn. Dat jaar schreef hij zijn laatste roman, volgens zijn petekind Robert Van Passen jr. een sympathiek-romantisch en ietwat ouderwets volksverhaal: Eenzaamheid Volgens John Rijpens, die onze lokale schrijvers en schrijvelaars inventariseerde voor ’t Periodiekske: een document, een afrekening, een krachtig en subtiel stuk proza, verhalend, beeldend, suggererend, ondervragend, een paar keer lustig beschrijvend, afwisselend, irrationeel poëtiserend.
Wij sommen op: Het Stille Meer (1924), Gouden Droom (1929), De Toren van Licht (1931, waarin de kathedraaltoren van Antwerpen een centrale plaats inneemt in het leven van de heldin), Het Brandende Braambos (1931), Het Leven is Muziek (1941), De Reis door de Nacht (1942), De donkere Stuwing (1942), De Moeder (1943), Bloeiende Boodscha p (1945), Helena (1946), Luchtspiegeling (1953: Hilda reist naar haar broer Paul, in Tunis, waar een rijk Mohammedaan haar een huwelijk voorspiegelt. Haar broer moet een huwelijk afraden omwille van de grote verschillen in ras en geloof.) Mansour (1954 – Een sfeervol verhaal , waarin een gids in Tunis een vrouw volgt naar Parijs maar hij komt terecht in de kringen van Arabische nationalisten… Lijkt me ook interessant om juist nu te lezen!).
Zijn toneelwerk, zoals Idylle in de Herfst (1946) kreeg echter niet zo’n gunstige kritiek.
Toeristische publicaties
Informatieve boeken en journalistiek werk bleken de sterkste kant te zijn van Rob Van Passen. Hij leverde – naast verhalen – interessante bijdragen aan talrijke kranten en tijdschriften. Hij werkte onder meer mee aan Hooger Leven, Overal , het standingvolle Vlaamsche Arbeid, Zondagsvriend en Averbode’s Weekblad , waarvoor hij ook illustraties leverde. Want hij was ook een begenadigd amateurtekenaar en -schilder. In Ons Land verscheen al in 1925 de reeks Het Gelaat der Vlaamsche Steden. Enkele jaren later werd ze door de Vlaamse Toeristenbond overgenomen en aangevuld en uiteindelijk werd ze ook uitgegeven in boekvorm met enorme bijval. Het hoogtepunt werd uiteindelijk het boek Tunisië, Land van Zon en Droom (1941). De recensent Ernst Van der Hallen noemde het boek meer het werk van een schilder dan van een schrijver, en – geest van die tijd – hij waarschuwde voor passages en tekeningen die voor de jeugd van toen niet zo gepast waren. Het taboe van 1001 nacht voor onze argeloze minderjarigen!
Tijd voor een balans: trots of vergeetput? Broer Jos eindigde zijn In Memoriam in de Gazet van Kontich als volgt: Wij blijven Robert Van Passen dankbaar om de rijke gaven van gevoel en kunst, die hij in zijn boeken meegedeeld heeft. De gemeente en de inwoners zullen deze rijkbegaafde kunstenaar niet vergeten en nemen deel in de rouw die de familie treft.
Wij zijn iets minder bevooroordeeld. We moeten constateren dat deze Kontichse auteur in de nevelen der vergetelheid is verdwenen. In tegenstelling tot de productie van Raf Verhulst en Abraham Hans valt bij Van Passen de verscheidenheid van genres op en de onevenwichtige kwaliteit. Af en toe steekt bij de lectuur een zekere ergernis de kop op, vooral omdat hij zo geforceerd overkomt. Hij wilde per se van zijn pen leven maar moest al te vaak beseffen dat dit privilege niet voor hem was weggelegd. Toch werd hij terecht geprezen voor een oeuvre waarin populaire uitschieters in voorkwamen en vooral voor zijn boeiende informatieve teksten. Zijn bijdrage aan de volksverheffing van Vlaanderen staat buiten kijf, maar is bescheidener geweest dan die van zijn twee collega’s met Kontichse roots. Zijn betekenis is waardevol genoeg om in bijvoorbeeld een masterscriptie aan de universiteit onderzocht te worden. In de Canon van Vlaanderen zal hij echter moeten tevreden zijn met (hoogstens) een voetnoot.
Frank Hellemans
Bronnen:
DE ‘TACKERMOELEN’ IN KONTICH
Bij het ontsluiten van Mechelse schepenakten uit de periode 1552-1556, bewaard in het Mechelse Stadsarchief, kwam een schuldbekentenis aan het licht over de achterstallige pacht van eenen wintmoelen geheeten Tackermoelen gestaen te Boecht. De toenmalige eigenaar ervan was Janne Veussele uit Kontich. Den Bocht of Den Boecht was een perceel bij de voormalige Lintse windmolen die werd opgericht in 1608. De huidige Molenstraat in Lint – gemeente die zich pas in 1870 van Kontich losmaakte – verwijst naar die windmolen.
Voor zover we konden nagaan was het bestaan van de Tackermoelen – die vrijwel zeker ook een houten graanwindmolen was – nog onbekend in publicaties over de geschiedenis van Kontich.
Het lijkt plausibel om te vermoeden dat in het midden van de zestiende eeuw de Tackermoelen de voorganger was van de Lintse windmolen.
De Mechelse schepenakte van 6 april 1544 (1545 n.s.) met op de vijfde regel: … van eenen wintmoelen geheeten Tackermoelen gestaen te Boecht welcke….
Uit de Mechelse schepenakte van 6 april 1544 (1545 n.s.) vernemen we dat Janne Veussele vier maanden voordien zijn windmolen aan de Mechelaar Janne Verschueren had verpacht voor 70 veertelen rogge per kwartaal. De vervaldag viel op Kerstmis 1544, maar de korenpacht bleef onbetaald. De eigenaar wendde zich dan tot de Mechelse schepenen om de achterstallige korenpacht op te eisen.
Janne Verschueren bekende voor de schepenen dat hij de 70 veertelen rogge nog verschuldigd was en stelde als borg voor de betaling zijn huis met hof gelegen buiten de Kerkhofpoort van de stad Mechelen.
François van der Jeught
Literatuur
Stadsarchief Mechelen, Schepenregisters, nr. 176, fol. 200r, 6 april 1544 (1545 n.s.).
R. Van Passen, Toponymie van Kontich en Lint, vol. 86 van de publicaties van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, 1962, p. 130: onder nr. 290, Den Bocht.
Em. Van Balberghe, Oude Mechelsche Maten en Gewichten met hunne herleiding in het metriek stelsel , in Mechelsche Bijdragen, jg. 3, Mechelen, 1936, p. 118. Eén Mechelsveertel = 87,87 l.
VAN MARATHON NAAR CONTICH – DEEL 2
In het eerste deel van dit artikel vertelden we over de gebeurtenissen tijdens de jaren voorafgaand aan 490 voor Christus, en over het conflict tussen Athene en enkele bondgenoten enerzijds en het machtige Perzische rijk anderzijds. We hadden het ook over de verhoudingen binnen de harde wereld van de Griekse stadstaten. Dat alles resulteerde in een Perzische vergeldingsexpeditie tegen onder meer Athene. De Perzen waren geland op de vlakte van Marathon en stonden tegenover het Atheense leger. De lange afstandsloper Phidippides was al heen en weer gerend naar Sparta om hulp te vragen, maar die hulp kwam er voorlopig niet. De slag bij Marathon was nakend...
De slag bij Marathon
De leiding van het Atheense leger was verdeeld over de wenselijkheid om zelf aan te vallen, maar de strategos Miltiades slaagde erin om de meerderheid, waaronder de polemarch Kallimachos, na enkele dagen te overtuigen om het initiatief te nemen en op te rukken. Een hoplietenfalanx werd meestal opgesteld met 8 rijen diep. Dat betekent dat een slagorde van ongeveer 8.000 man, met een minimumbreedte van een meter per soldaat, een front had van ten minste een kilometer, en waarschijnlijk nog wat meer. Maar in Marathon, zelfs met 10.000 man, volstond dat niet. De Perzische linie was langer, en om elk risico om overvleugeld te worden te vermijden, moest het Atheense front worden uitgerekt. Dat resulteerde in een minder diep centrum (misschien vier rijen diep) maar met diepere en dus sterkere vleugels. Op de rechtervleugel –traditioneel de meest prestigieuze plaats – stond Kallimachos als bevelhebber en op de uiterste linkervleugel het contingent van 1.000 man uit Plataea. Daartussen alle phulès (administratieve onderverdeling) met hun strategoi (commando). Over de al dan niet aanwezigheid van de Perzische cavalerie op het slagveld is al veel inkt gevloeid. Na de ervaring van de slag bij Ephese was men uiteraard beducht voor die cavalerie. Terecht, want een charge van een sterke cavalerie op of rond de flank van zware infanterie kon rampzalig zijn. Dus zou Miltiades niet zijn opgerukt als er gevaar was voor een cavalerie-aanval. In een veel latere Byzantijnse encyclopedie wordt melding gemaakt van Ioniërs uit het Perzische leger die de Atheners zouden geseind hebben dat de cavalerie weg was. Weg: waar naartoe? Dat verhaal wordt nergens anders vermeld. Maar Cornelius Nepos schrijft dat de Perzische cavalerie zich niet kon ontplooien omdat zij werd “gehinderd door verspreid staande bomen” En op een veronderstelde kopie van een verdwenen muurschildering over Marathon staan er wel paarden afgebeeld, maar zelfs als die kopie authentiek is betekent dat natuurlijk nog niet dat er ook ruiterij heeft deelgenomen aan de slag. Misschien had de cavalerie zich al teruggetrokken om in te schepen, zoals sommige auteurs veronderstellen. We kunnen wel besluiten dat ze hoogstwaarschijnlijk niet aanwezig was op het slagveld. En dat betekende een nadeel voor de Perzen.
Herodotos schrijft dat de Atheense hoplieten over bijna anderhalve kilometer (de afstand tussen de twee linies) in looppas oprukten. Dat is uiteraard volstrekt onmogelijk. Met het gewicht van hun uitrusting konden de hoplieten die afstand niet lopend afleggen zonder al uitgeput te zijn voor het gevecht begon. Misschien legden ze wel de laatste tientallen meters al rennend af om te ontkomen aan de pijlen van de Perzische boogschutters, maar het grootste deel van de afstand werd gewoon gemarcheerd, te meer omdat bij een charge in looppas de rechte linie moeilijk kan behouden blijven. Onvermijdelijk moet hier ook “het rechts-effect” zijn opgetreden: een dichte slagorde had immers onbewust de neiging om lichtjes naar rechts op te schuiven. Dat kwam doordat het schild links werd gedragen en bijgevolg de rechterkant, de arm met de speer, enkel werd beschermd door het schild van de rechterbuurman. Elke hopliet marcheerde daarom lichtjes naar rechts om beter door dat schild gedekt te worden. De befaamde geschiedschrijver Thucydides beschrijft dat effect, en die kon het weten, want hij was zelf nog strategos geweest. Na de clash van de beide linies was het resultaat dat het Atheense centrum moest wijken voor de Perzen, waarschijnlijk na geruime tijd duwen en vechten. Maar op de vleugels, waar de hoplieten dieper stonden en dus meer druk konden zetten, moesten de Perzen wijken en zich uiteindelijk terugtrekken en vluchten. De vleugels draaiden om en vielen het Perzische centrum in de flank aan. Daardoor moest het hele Perzische leger wijken en uiteindelijk de vlucht nemen naar de schepen, achtervolgd door de Atheners. Bij het finale gevecht op het strand sneuvelden onder meer Kallimachos, de strateeg Stesilaos en de broer van de beroemde treurspeldichter Aeschylos, die zelf ook aanwezig als hopliet was.
Na de slag
De Perzen, zo gaat het verhaal verder, hadden van vertegenwoordigers van de pro-Perzische strekking in Athene het signaal gekregen dat het moment gunstig was om de stad aan te vallen en haastten zich met hun vloot richting Athene. De strategen bemerkten dit maneuver en het leger marcheerde onmiddellijk naar huis. Het kwam net op tijd om de vijand de pas af te snijden en te beletten dat de vloot zou landen en de stad aanvallen. Daarop keerde de Perzische vloot terug naar het thuisland. De expeditie was dus half gelukt (Eretria) en half mislukt (Athene). Te onthouden: Plutarchos vertelt in één van zijn teksten hierover hetzelfde en voegt eraan toe dat één phulè-eenheid onder de strategos Aristides achterbleef op het slagveld om de buit en de gevangenen te bewaken (Life of Aristides).
De verliezen die door Herodotos werden vermeld waren 192 gesneuvelde Atheners en 6.400 Perzen. Die 192 Atheners is een correct aantal, want een lijst van hun namen werd teruggevonden, samen met die van 11 Plataeërs. Maar het cijfer voor de Perzische verliezen ligt onwaarschijnlijk hoog, en berust trouwens op een kunstmatige berekening (192 maal 100 en gedeeld door 3). Het aantal gesneuvelden van een verliezende partij lag in de oudheid doorgaans op ongeveer 10 tot 20 procent. Het Perzische leger werd niet vernietigd, maar teruggedreven. Een realistische schatting is dan ergens tussen 2.000 en 3.000.
Een hulpcontingent van de Spartanen kwam na de slag nog toe met ongeveer 2.000 man, te laat dus. Verschillende theorieën werden hierover verspreid. Waarom te laat en waarom met een zo beperkt aantal. We weten het niet en kunnen slechts gissen. Het Spartaanse verhaaltje over de volle maan, dat de boodschapper Phidippides overbracht (volgens onze betrouwbaarste bron Herodotos), was waarschijnlijk een uitvlucht of een flauw excuus. Dat het enthousiasme aan die kant niet groot was, is wel duidelijk. Niet zo lang voor Marathon was er in Sparta al een conflict geweest tussen de twee koningen over de Perzische kwestie. Eén van hen was zelfs gevlucht naar Perzië. We kunnen dus veronderstellen dat er nog een aanzienlijke pro-Perzische strekking aanwezig was. Daarnaast waren de Lakedaimoniërs of Spartanen – in tegenstelling tot hun krijgszuchtig imago – over het algemeen niet erg happig op deelname aan een oorlog. Opnieuw een vals cliché dat moet rechtgezet worden. Sparta was weliswaar een autoritaire staat, maar niet erg oorlogszuchtig tegenover de buitenwereld. De elite van Spartiaten – de kleinere bevolkingsgroep met volledig burgerrecht – was immers zo beperkt in aantal dat elk risico op veel doden moest worden vermeden. Een verlies van pakweg enkele honderden gesneuvelde Spartiaten betekende een ramp en bracht het voortbestaan van de Spartaanse staat in gevaar. Want daar controleerde een beperkt aantal duizenden beroepssoldaten, de perioiken, de omwonende bevolking met beperkte rechten, en de heloten, onderworpenen zonder rechten. Perioiken en heloten moesten wel mee dienen in het leger. Dat Athene voor hulp op de eerste plaats beroep deed op het toen nog machtige Sparta is wel logisch. In Thebe was de pro-Perzische strekking te sterk en mogelijk zelfs aan de macht, en hulp uit Argos was uitgesloten van zodra aartsvijand Sparta werd betrokken.
De marathonloper
Uit het voorgaande onthouden we dat de boodschapper Phidippides naar Sparta en weer terugliep, en dat het Atheense leger met een waarschijnlijk geforceerde mars terug naar de stad moest om een aanval af te wenden.
Plutarchus komt 500 jaar later in één van zijn twee teksten – de bekendste, maar waarschijnlijk niet de accuraatste – af met een prachtig verhaal over een boodschapper die na de slag van Marathon naar Athene liep, daar uitriep dat de Atheners gewonnen hadden, en vervolgens dood neerviel. Zonder twijfel een mooie romantische en dramatische passage. Maar wat is daarvan waar? Waarschijnlijk helemaal niets. Hieronder de betreffende passage uit de tekst die bekend staat als “On the glory of the Athenians”:
“Het nieuws over de slag bij Marathon werd overgebracht door Thersippos van Eroeadae, zoals Herakleides Ponticus vertelt. Maar de meeste geschiedschrijvers verklaren dat het Eukles was die in volle bewapening vanop het slagveld wegrende, en terwijl hij door de deur stormde, tot de gezaghebbers van de staat enkel kon zeggen ‘Gegroet, we hebben gewonnen!’ en onmiddellijk stierf.”
Een eeuw later koppelt de veelschrijver Lucianus in een werkje over begroetingen dit verhaal van Plutarchus aan onze eerste vriend Phidippides, die zowel bij Herodotos als bij Nepos als in de Byzantijnse encyclopedie hulp ging vragen in Sparta. Hier is het de arme Phidippides die in Athene doodvalt. Misschien enigszins te begrijpen ingeval hij kort daarvoor al eens naar Sparta en terug zou zijn gelopen. Dat brengt het totaal op drie kandidaten voor dit ongelukkige lot: Thersippos, Eukles en Phidippides. Tussen haakjes: de afstand tussen Marathon en Athene bedraagt niet 42 kilometer, maar tussen 30 en 35 kilometer.
In de negentiende eeuw ging het romantische verhaal van de stervende marathonloper erin als zoete koek. Later werd het door de meeste onderzoekers afgedaan als een verzinsel: Plutarchus heeft waarschijnlijk het element van de boodschapper naar Sparta en het element van de geforceerde terugmars van het leger met elkaar vermengd.
Wat zeker voor deze laatste visie pleit is het verhaal dat dezelfde Plutarchus noteert in zijn andere, minder bekende, tekst: die over het leven van Aristides. Daar schrijft hij dat de strategos Aristides met zijn afdeling achterbleef op het slagveld, maar “de 9 andere eenheden, bang dat de vijand Athene zonder verdedigers zou aantreffen, haastten zich terug naar huis, en bereikten de stad nog dezelfde dag.”
Daarmee spreekt Plutarchus zijn andere verhaal over de gestorven soldaat tegen. Het is natuurlijk niet onmogelijk dat het terugmarcherende leger al iemand vooruitstuurde om zijn komst aan te kondigen, maar dat is helemaal giswerk.
Plato, Aristophanes et les autres
De overwinning van Marathon tegen de Perzische grootmacht bezorgde de Atheners een groot prestige bij de andere Grieken en zij lieten niet na om dat zoveel als mogelijk in de verf te zetten. De status van marathonstrijder (in het oud Grieks “Marathonomachos”) was een eretitel. Onder meer Aischylos vond die eer belangrijker dan zijn literair werk en zou gevraagd hebben om dat opschrift op zijn graf te zetten. In zijn tragedies kwam hij meermaals terug op de veteranen van Marathon. Ook de blijspeldichter Aristophanes vermeldt in zijn komedies meermaals de marathonomachoi. Men dacht wel eens dat hij met hen spotte, maar sommige commentatoren zijn van mening dat zijn bewondering voor deze mannen niet ironisch bedoeld was, maar wel degelijk gemeend.
Ook de grote filosoof Plato werd er door sommigen van verdacht om te spotten met de erfenis van Marathon. Maar dat is zeer betwistbaar. In de Menexenus-dialoog laat hij zijn leermeester Sokrates in een redevoering over de Marathonveteranen zeggen dat zij “aan de anderen de weg toonden en hen leerden dat de Perzische macht niet onoverwinnelijk was, want er is geen overmacht of geld dat moed niet overwint”. In een andere tekst zegt Plato dat “het de slag bij Marathon was die de redding van Griekenland inluidde”. Plato werd ongeveer 60 jaar na de gebeurtenissen geboren, en het is niet onmogelijk dat hij in zijn jonge jaren nog oude marathonomachoi heeft ontmoet.
En tot slot, voor de liefhebbers van klassieke schrijvers (jawel, die zijn er wel degelijk), vermelden we nog de beroemde Romeinse politicus en redenaar Cicero, die leefde in de eerste eeuw voor Christus. Cicero maakt in één van zijn teksten melding van een jaarlijkse herdenking van Marathon in Athene: daarbij zou telkens de bovenvermelde redevoering van Sokrates-Plato zijn voorgedragen. Cicero zou één van deze herdenkingen hebben bijgewoond bij een bezoek aan Athene, meer dan 400 jaar na de slag. Voor de toenmalige Atheners moet dit een echo geweest zijn uit een lang vervlogen roemrijk verleden, eeuwen na hun onderwerping door eerst Macedonië, daarna Rome.
Epiloog: de arrogantie van de macht Athene bouwde in de vijfde eeuw zijn macht op korte tijd uit en maakte van de Delisch-Attische bond de belangrijkste speler van de Griekse wereld. Vooral de vele grote en kleine eilanden in de Egeïsche zee werden, al dan niet vrijwillig, bondgenoten. Maar naarmate haar invloed en rijkdom groeiden ontpopte Athene zich geleidelijk tot een imperialistisch roofdier. Indien een klein stadje of eilandje weigerde om nog langer de bijdrage voor de bond te betalen, werd het meedogenloos afgestraft, soms gepaard gaand met moordpartijen en verwoestingen. Maar hoogmoed komt voor de val. Tegen het einde van de eeuw (404) werd Athene op de knieën gedwongen en moest het zich overgeven aan Sparta na een lange uitputtende oorlog tegen een coalitie van de Pelopponesische bond, de Boeotische bond van Thebe, de Korintische bondgenoot Syracuse, en Perzisch sponsorgeld.
Tot slot: voor de marathonliefhebbers die het spijtig vinden dat hun favoriete loopwedstrijd waarschijnlijk zijn oorsprong vindt in een verzinsel, is er toch een troost. Sinds 1982 wordt in Griekenland jaarlijks de spartathlon gelopen: een ultraloop over 246 kilometer van Athene naar Sparta. Daarmee wordt de prestatie van onze vriend Phidippides toch nog op de juiste manier herdacht.
Peter VanhoorenAanvullende literatuur:
Lendering,
Lendering,
Singor,
KONTICHSE OORLOGSSLACHTOFFERS UIT DE TWEEDE WERELDOORLOG - DEEL 2
In het eerste deel bespraken we de burgerslachtoffers tijdens de eerste dagen van de Tweede Wereldoorlog en de talrijke Kontichse slachtoffers van het Amerikaanse bombardement op Mortsel begin april 1943. Helaas, de Tweede Wereldoorlog was toen nog niet voorbij...
7 september 1943:
Amerikaanse vliegtuigen lossen bommen boven Kontichse wijk Reep
De vliegtuigen stegen vanuit Engeland op om het vliegveld van Evere (Brussel) te bombarderen. Ze moeten noodgedwongen door de mist vliegen en plan B uitvoeren, de Duitse stellingen ten zuiden van Antwerpen bestoken. Helaas is het afweergeschut daar zo krachtig dat ze besluiten onverrichter zake naar Engeland terug te keren. Zoals voorzien lossen ze hun bommen op de terugvlucht om sneller te kunnen vliegen en zeker met de nog aanwezige kerosinevoorraad de Noordzee probleemloos te kunnen oversteken. Bij het zien van enkele grote loodsen, gelijkend op een fabriek, lossen ze hun specifieke tapijtbommen boven Kontich. De wijk rond de ‘Reepkapel’ krijgt de volle laag, een Kontichse melkboer op ronde eindigt door de luchtverplaatsing levenloos in een dakgoot. Er zijn drie slachtoffers. Herman Van Eyndhoven schreef hierover in ‘Reineringen’ een uitermate technisch gedocumenteerd relaas.
Naam Voornaam Geboren Te Overleden Te CEUPPENS
Josephina 2/12/1891 Rumst 10/11/1943 Mortsel
DIERCKX Catharina 28/03/1885 Berchem 9/8/1943 Mortsel
MEYLEMANS
Hypolitus 4/1/1900 Kontich 9/7/1943 Kontich
Duitsers beschieten de Antwerpse haven vanuit Nederland en Duitsland
De Duitsers trachtten na de bevrijding van Kontich (4 september 1944) de scheepvaart op de Schelde en het gebruik van de Antwerpse haven door de geallieerden voor de bevoorrading van hun troepen te verhinderen. Tientallen ‘Vergeltungswaffen (V1) en supersonische bommen (V2) worden afgevuurd vanuit Noord-Nederland en later vanuit Peenemünde (Noord-Duitsland), maar vallen helaas ook in de wijde omtrek van Antwerpen en veroorzaken bij hun inslag enorme schade, Hierbij vallen ook honderden burgerslachtoffers en militairen. Waar de V1 veel geluid produceerde en zijn aankomst op voorhand aankondigde, was de V2, prototype voor latere raketten, pas te horen bij de inslag. In Kontich viel de eerste V1 aan de Edegemsesteenweg op 24 oktober 1944 met zware vernielingen aan klooster, school en internaat van Altena. De laatste inslag noteerde men op 26 maart 1945. In die periode sloegen er in Kontich in totaal 40 V1-bommen en 14 V2-raketten in.
De eerste inslag van een V1 te Waarloos verwoestte de feestzaal van de zusters en teisterde het centrum van de gemeente op 12 november 1944 om 16.30 u. Op 20 februari 1945 sloeg een V2 in op de Groenenhoek, twee dagen later nog een V1 in dezelfde buurt. In totaal telde Waarloos 11 inslagen van vliegende V1-bommen en 1 van een V2raket.
Naam Voornaam Geboren Te Overleden Te
DE BUYSER Emilius 14/08/1909 Lippelo 2/19/1945 Kontich
JANSSENS Franciscus, Constantinus 28/07/1924 Kontich 9/1/1944 Graide (Namen)
MOONS Petrus, Franciscus 21/03/1871 Berlaar 11/22/1944 Kontich
REYPENS Stephania, Johanna 17/11/1903 Lint 10/24/1944 Kontich
SIMILLION Theophiel, Adelin 6/02/1907 Herfelingen 3/14/1945 Aartselaar
VAN DE VELDE Jan, Baptist 6/01/1896 Wilrijk 2/16/1945 Antwerpen
VAN MENGSEL Franciscus 27/04/1904 Kontich 2/23/1945 Mortsel
VAN PUT Willy 14/10/1924 Kontich 12/16/1944 Antwerpen
VAN ZAND Isidorus, Leopold 22/01/1899 Hallaar 10/24/1944 Kontich
WIJN
Edmondus 5/09/1877 Kontich 2/19/1945 Kontich
WILLEMS Petrus, Franciscus 17/02/1897 Hove 11/12/1944 Antwerpen
Jongeren, ouder dan 18 jaar werden opgepakt, weggevoerd en tewerkgesteld in Duitsland
Wie ouder was dan 18 jaar en geen vast werk kon aantonen in noodzakelijke sectoren, werd vrijwillig of na arrestatie gedwongen om in Duitsland te gaan werken.
Naam Voornaam Geboren Te Overleden Te
BAL Edmondus, Petrus 08/08/1894 Kontich 4/13/1945 Hamburg (D)
CLAES Jan 2/5/1902 Duffel 4/27/1942 Bützow-Dreibergen (D) Waarloos
CROONS Johan, Baptist 6/2/1906 Rumst 1/26/1945 Flossenbürg (D) Waarloos
DE BRUYN Josephus, Franciscus 9/28/1909 Aartselaar 5/17/1945 Berlijn (D) DE ROECK Felix, Ludovicus 11/05/1896 Kontich 3/4/1944 Berlijn-Tempelhof (D)
LEEMANS Franciscus, Paulus 11/8/1923 Kontich 4/23/1942 Leipzig (D)
LUYCKX Florent, Gustave 3/4/1922 Antwerpen 8/25/1944 Rüsselsheim (D)
MARIËN Pieter, Alfons 06/12/1896 Koningshooikt 11/12/1944 Düsseldorf (D)
MINNE Mauritius, Albertus 5/17/1915 Kontich 1/18/1943 Ludwigshafen (D)
OLYSLAEGERS Albertus, Raymondus, Georges 1/9/1915 Kontich 1/21/1944 Dresden (D) RAMAEL Raymondus, Josephus 1/12/1922 Kontich 12/29/1943 Berlijn - Johannisthal (D) VAN DEN BROECK Amandus, Emilius, Emma 11/25/1907 Edegem 3/18/1945 Bad Dürkheim (D) VAN TENDELOO Franciscus, Albertus 4/14/1917 Hoboken 6/12/1942 Watenstedt (D) VERLENT Jozef, Franciscus, Bernardus 21/09/1887 Antwerpen 11/9/1942 Wesseling (D) WAUMANS Joannes, Henricus 10/5/1907 Kontich 2/22/1944 Keulen (D)
Kontichse en Waarlose militairen, gesneuveld in mei 1940 of onder geallieerde vlag tussen 6/6/1944 tot 10/5/1945
Jan Rijpens is de eerste dorpsgenoot-militair uit Waarloos die sneuvelt, al op de eerste dag van de Duitse inval. Opmerkelijk zijn de vele gesneuvelden te Abbeville waar de Duitsers met Stuka-gevechtsvliegtuigen de vluchtende geallieerde soldaten maar ook burgers richting Duinkerken mitrailleerden.
Toen een aak op de Waal in Nederland een zeemijn raakte op 28 mei 1940, verloren bijna 400 krijgsgevangenen het leven.
Naam Voornaam Geboren Te Overleden Te BAETEN August 9/20/1921 Waarloos 5/20/1940 Abbeville (F) Soldaat Keizerenberg 14 Bombardement
CLAESSEN Edward, Joris 1922 Borgerhout 8/24/1944 HighworthSwingdon (GB)
Soldaat Pluysegemstr 2 Krijgsverrichting
In het gemeentepark worden militairen van WO2 gehuldigd in een open boek voor de gedenkzuil ter herdenking van de gesneuvelden van beide oorlogen.
Achteraan op het kerkhof van Kontich vinden we een herdenkingsmonument voor militairen uit WO2 en de vermiste weerstander Jan bulckaert
CORNELIS Charles, Albert, Elisa 8/17/1915 Ekeren 5/25/1940 Ardooie Soldaat artillerie Magdalenastr 32
CUYPERS Calixtus, René 5/24/1923 Waarloos 5/20/1940 Abbeville (F) Soldaat Kerkevelden Bombardement
DE GROOF Franciscus 1/11/1919 Kontich 5/22/1940 Wetteren Soldaat infanterie Ooststatiestr 25
DE HERDT Frans, August 8/31/1912 Duffel 5/30/1940 Willemshafen (D) Soldaat F,Maesstraat 20 Krijgsgevangen, bombardement/zee
DE HERDT Joannes, Baptist 12/21/1912 Edegem 1/22/1941 Braunschweig (D) Sdt/Krijgsgevangen treinongeval IsenbuttelReepkenslei 15
DE HERT Petrus, Joseph 3/15/1915 Waarloos 2/23/1944 Tschetyrboki (RU) Soldaat Duffelsestnwg 205
DE RUDDER Alphonse, Florent 4/26/1907 Oostende 5/28/1940 Sint-AndriesBrugge Brigadier artillerie
DU MONT Lucianus, Carolus 12/23/1917 Kontich 5/24/1940 Peuplingues (F) Korporaal Molenstraat 55 Bombardement
PARIDAENS Frans, Pelagia 1/25/1922 Londerzeel 5/20/1940 Abbeville (F) Soldaat Stationsstr 49
RIJPENS Jan, Frans, Petronella 1/26/1915 Waarloos 5/10/1940 Goetsenhoven (B) Soldaat Waarloos Bewaking vliegveld
Keizershoek 22
TORFS Jan 3/3/1919 Antwerpen 5/30/1940 Willemshaven (NL) Korporaal infanterie Krijgsgevangen, aak op zeemijn, (Waal NL)
VAN DEN BERG Joannes, Franciscus Hove 3/6/1945 Antwerpen Soldaat Drabstraat 128
Een verdwenen politieke gevangene, een weerstander werd gefusilleerd Jan Bulckaert werd in Breendonk gemarteld en verdween in een onbekend concentratiekamp in Duitsland zonder enig verder spoor, als zogenaamde “Nacht und Nebelgevangene’.
Naam Voornaam Geboren Te Overleden Te
BULCKAERT Joannes, Carolus 22/11/1892 Hove 27/11/1944 01/06/1945 ?
GEYSEMANS Michaël, Lodewijk, Jozef 4/27/1910 Duffel 10/6/1943 Antwerpen/Tir
Politiek gevangene, weerstander? Verdwenen in Duitsl.
Gefusilleerd (militair: luitenant Belg. Leger)
ERFGOEDLEZING - JOODSE MEISJES TUSSEN HOOP EN
Geen betere locatie voor deze lezing dan de zaal Kapel in het pas gerenoveerde cultuurhuis Altena. Zo’n 77 jaar geleden – tijdens een razzia – zaten daar tussen de funderingsgewelven Joodse meisjes verstopt. En dat terwijl boven hen de zusters Dienstmaagden van de Heilige Harten van Jezus en Maria hun gebeden prevelden.
Ook de timing zat goed, op de VRT liep de reeks ‘Kinderen van de Holocaust’. En last but not least: één van die Joodse meisjes zat nu tussen het publiek.
Chris Peeters, voorzitter van de organiserende Gemeentelijke Erfgoedraad ,opende de lezing. Naadloos pikte Paul Wyckmans van de Koninklijke Kring voor Heemkunde hierop in. Hij situeerde de aanzet van zijn opzoekingen, goed tien jaar geleden, waarbij hij werd aangemoedigd door o.a. Ward Adriaens van het Joods Museum van Deportatie en Verzet.
Paul begon met een gedetailleerd overzicht van de immigratiegolven – uit diverse windstreken en tijden – die hebben bijgedragen tot de uiteenlopende Joodse vertegenwoordiging (Sefardische Joden en Marranen, opgejaagd door de Spaanse inquisitie, Asjkenaziem op de vlucht voor de pogroms in Oost-Europa en ten slotte de immigranten opgejaagd door het aanzwellende nazisme, …) in het mercantiele Antwerpen. De pragmatische handelsgeest van de Antwerpenaren, en de vrijheidslievende Belgische grondwet wakkerden de immigratiestroom aan. Het doet denken aan de huidige immigrantenstroom richting Engeland.
Uiteindelijk kwam het betoog bij de kern van de lezing: een gedetailleerd relaas over de Joodse meisjes die tijdens de oorlogsjaren een veilig onderkomen vonden bij de zusters Dienstmaagden. Er moest een hele (fictieve) administratie worden opgezet. Joodse echtparen waren vaak niet burgerlijk getrouwd, niet-Belgische Joden werden door de bezetter statenloos verklaard. Beschikbare foto’s klopten niet altijd met de leeftijd van de betrokkene, namen moesten worden vervlaamst. De archieven, bewaard in de Dossinkazerne brachten meermaals soelaas.
Vanuit de Belgische overheid waren er geen lijsten per bevolkingsgroep beschikbaar, maar de besturen boden wel passief medewerking. De bezetter beroofde de Joden systematisch van alles wat ze bezaten, ze kregen een beroepsverbod, later een uitgangs- en omgangsverbod. Of in het kort, de schroeven werden systematisch verder aangedraaid. Vooruitziende ouders zochten een veilig onderkomen voor hun kinderen. Zo kwam o.a. Altena in beeld.
Naast de administratieve problemen die moesten worden opgelost, waren er de praktische besognes: de relaties tussen de zusters en de Joodse kinderen. De kinderen moesten zich weliswaar mondeling tot het katholiek geloof bekennen, het eten, de hygiëne (preutsheid), het gebruik van hun nieuwe naam,…, bedplassen. Dat Altena een eigen wasserij (met een waterput van ruim 100 meter diep) en een boerderij had, hielp ook natuurlijk. Schoolrekeningen dienden te worden voldaan.
De spreker ging ook dieper in op de collaboratie: van de naamsverandering van het Delwaidedok, thans Bevrijdingsdok, de twisten tussen de verenigingen van Kontichse cafés De Fortuin en De Eendracht tot het epuratieproces.
Nog in 1965 hebben de Zusters dienstmaagden van de Heilige Harten van Jezus en Maria een opmerkelijke brief geschreven aan de rechtbank, tot verdediging van de oorlogsburgemeester.
Paul Wyckmans hoopt dit verhaal in boekvorm te kunnen verspreiden.
Onze burgemeester, Bart Seldeslachts, gaf in zijn nawoord een pluim voor Pauls onversaagd detectivewerk. Hij moedigde verdeelde families aan om met elkaar te spreken, over die benarde tijd, de tijd van wit en zwart, en het grijs ertussen. Begrip kan spanningen wegwerken.
De zusters werden destijds getipt over een komende razzia van de Gestapo. Zo konden zij tijdig de Joodse meisjes verstoppen. Hij haalde ook een anekdote aan uit zijn familie aan, waaruit eens te meer bleek dat niet alles was zoals het leek.
Hij dankte nog van harte allen die bijdroegen tot het welslagen van deze lezing.
Tijdens het nakaarten bij een drankje, vroeg iemand zich af hoe het in Joodse kringen bekend werd dat Altena Joodse meisjes onderdak bood. Uiteraard zal dit aspect gedetailleerd aan bod komen in de geplande uitgave.
Het blijft opvallend hoe die oorlogstijd blijft boeien, ook in de literatuur. Denk maar aan o.a. ‘Wij’ (Jeroen Olyslaegers), De Opgang (Stefan Hertmans) of ‘De Onbevlekte’ of ‘Marcel’ (Erwin Mortier). Of Sebalds Austerlitz (DSL 4 december 2021 p. 8 – essay ’20 jaar nat het overlijden van W. G. Sebald).
Er is ook nog een podcast van het radioprogramma ‘Interne keuken’, dd. 16 oktober ll., dat deels ging over het helpen onderduiken van Joodse kinderen.
Erwin Van de VeldeERFGOEDLEZING HET VERZET IN bELGIË TIJDENS WO
Goed drie weken na de lezing over de in Altena ondergedoken Joodse meisjes bracht Bruno De Wever, professor van de vakgroep geschiedenis van de UGent, zijn bijdrage over het Belgisch verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog. Bruno is een gerenommeerd spreker die zijn jeugd deels beleefde in onze gemeente, de Gemeentelijke Erfgoedraad wist zich dan ook verzekerd van een talrijke opkomst. Paul Catteeuw, voorzitter van de Koninklijke Kring voor Heemkunde, kwam het ditmaal toe om de spreker en het publiek hartelijk te verwelkomen. Wie herinnert zich nog dat het einde van de Tweede Wereldoorlog ooit werd gevierd met een aparte feestdag op 8 mei? Sinds de regionalisering van België werd de herdenking toegevoegd aan de herdenking van de Eerste Wereldoorlog. En dit heeft vele redenen. Bij het einde van de Tweede Wereldoorlog waren conflicten legio. Het onderscheid tussen de ‘goeden of witten’ en de ‘slechten of zwarten’ was niet zo duidelijk als bij het einde van de Groote Oorlog. Vele conflicten raakten maar niet uitgeklaard. En het verzet, in dit verslagje een verzamelnaam voor de talloze verzetsgroepen, droeg de kiemen ervan in zich.
Beeldvorming
Door de aard van zijn activiteit is van het verzet weinig beeldmateriaal beschikbaar. De Duitse bezetter elimineerde het liefst zo geruisloos mogelijk (bei Nacht und Nebel). Er ontstond wel een clandestiene pers, maar geen professionele propaganda. Op de website van het Studie- en DocumentatieCentrum Oorlog en Hedendaagse Maatschappij (Cegesoma) kunnen daaromtrent studies worden geraadpleegd. (https://warpress.cegesoma.be/sites/warpress.cegesoma. be/files/Tegendruk.pdf)
Het gebrek aan beeldmateriaal droeg bij tot het minimaliseren van de omvang van het ideologisch sterk verdeeld verzet.
De politieke en morele erfenis van het verzet
Pas op het einde jaren van de jaren zeventig, begin tachtig begon er een collectieve belangstelling te ontstaan voor die getroebleerde periode. De meeste lezers van Reineringen zullen zich nog de televisie-uitzendingen herinneren over ‘De Nieuwe Orde’, gepresenteerd door Maurice De Wilde, met de bijhorende publicaties: Delen 4 & 6 handelden over het verzet. Ook literair ontstond er belangstelling. Denk maar aan ‘Het verdriet van België’ (Hugo Claus). In de loop van de oorlog ontstonden er verschillende spionagenetwerken, waarvan sommige nog hun wortels hadden in WO I. Thans wordt ervan uitgegaan dat er zo’n 150.000 verzetsleden waren, waarvan er 40.000 zijn opgepakt en 15.000 omgebracht. Het verzet was dus omvangrijker dan zeker in het begin algemeen werd aangenomen. Daarnaast was er ook nog de burgerlijke ongehoorzaamheid. Voor meer algemene duiding en informatie over de verschillende verzetsgroepen verwees de spreker andermaal naar het Cegesoma.
Ook het begrip septemberweerstanders werd toegelicht. Het verzet had logischerwijze voorbereidingen getroffen en mensen opgeleid om tijdens de bevrijding een rol op te nemen. Evenwel, België werd sneller bevrijd dan verwacht. Toen die mensen zich bij de bevrijding kenbaar maakten, ontstond bij de bevolking een gevoel dat velen zich slechts op het allerlaatste moment bij het verzet hadden aangesloten.
Uit opzoekingen blijkt dat meer Franstaligen dan Vlaamstaligen lid waren van het verzet. Dit heeft verklaarbare oorzaken: sommige politieke strekkingen waren minder sterk vertegenwoordigd in Vlaanderen (bv. links antifascisme). Ook de geradicaliseerde Vlaamse Beweging had zijn invloed. Naarmate de oorlog vorderde werden de represaillemaatregelen alsmaar draconischer. Het mag niet verwonderen dat de bosrijke streek rond Marche-en-Famenne meer bescherming bood dan ons landschap.
De voornaamste politieke figuren hielden zich tijdens de bezetting op de vlakte. Uiteraard was er de figuur van Hendrik De Man die in 1940 de Belgische Werkliedenpartij liet ontbinden. Andere vooraanstaande figuren, zoals senator Arthur Vanderpoorten (vader van Herman en grootvader van Marleen) en textielbaron en liberale schepen Henri Story bekochten hun engagement met het leven.
Naarmate vanuit Engeland werd bewapend en ondersteund werd het verzet professioneler. Maar dat vergrootte het imagoprobleem. Na een aanslag werd het gewone leven er niet gemakkelijker op. Ook na de oorlog waren er geen belangrijke politieke figuren die zich onmiddellijk engageerden namens het verzet. De koningskwestie kondigde zich aan, er was de angst voor het oprukkende communisme. Ontwapening was de eerste zorg.
Het verzet in Kontich?
De spreker verwees nog naar een boek van Fabrice Maerten ‘Was opa een held?’ (Uitgeverij Lannoo) als aanzet en suggestie om in Reineringen een artikel te plegen over het verzet in Kontich. Wie neemt deze uitdaging aan?
De burgemeester sloot de avond af. Hij dankte de spreker en stelde reeds een uitnodiging voor een volgende lezing in het vooruitzicht. Hij verwees nog naar het verhaal van de ondergedoken Joodse meisjes in Altena en de rol die de oorlogsburgemeester daarin speelde (zie vorige lezing). Tegenstellingen zijn niet altijd zo scherp als op het eerste gezicht wordt aangenomen.
Erwin Van de VeldeKONTICH -K AZERNE VIERT TWEE EEUWELINGEN
Redactie: In ons volgende nummer gaan we helemaal naar Kontich-Kazerne, waar Marieke Wuyts en Maria Jennes samen tweehonderd jaar oud zijn. Ilse Van Weert interviewde de twee dames. We brengen hier al een voorsmaakje.
MET VEEL EERBIED VOOR GRIJZE HAREN
Het ouder worden maakt mij nostalgischer, hierin ben ik ongetwijfeld geen uitzondering. Als geboren en getogen “Kontich-Kazernenaar” draag ik mijn dorp in mijn hart en boeit zijn verleden en dat van zijn inwoners mij enorm. Wie kan mij het beste vertellen over hoe het hier vroeger was en over de mensen die ons dorp het eerste deel van de vorige eeuw bevolkten: de oudere Kontich-Kazernenaren! Overal waar ik ging aanbellen voor een babbel werd ik - op veilige afstand - met open armen ontvangen en stonden de bewoners mij maar al te graag te woord met hun verhalen over het verleden. Zowel hun eigen levensverhaal als herinneringen aan grote en kleine gebeurtenissen die zich in Kontich-Kazerne hadden afgespeeld passeerden de revue. Vaak werden fotoalbums bovengehaald en vloog de tijd voorbij zonder dat we er erg in hadden. Onmogelijk trouwens om het verhaal van een leven van meer dan negentig jaren in enkele uren samen te vatten.
Ik had de eer te mogen luisteren naar het verhaal van schoenmaker Jan Jeurissen, Maurice Sys, Rosa Jacobs en Franciscus “Sus van de Gabbe” Henderiecks. Zij gaven mij een openhartige inkijk in hun leven, waarbij de meesten niet gespaard bleven van moeilijkheden en tegenslagen maar ook veel vreugde kenden. Ze katapulteerden mij één na één terug naar het Kontich-Kazerne van weleer. Wat kende ons dorpje ooit een hechte gemeenschap waar de kerk nog het middelpunt was, het verenigingsleven bloeide, iedereen iedereen kende en bijstond in de nood. Sindsdien lukt het me niet meer om door het dorp wandelen zonder de taferelen waarover ze mij vertelden en de dorpsgezichten uit hun fotoboeken door mijn hoofd te zien flitsen.
Via via kwam ik zo te weten dat twee vrouwen die hier al heel - of het grootste deel van - hun leven wonen dit jaar maar liefst honderd kaarsjes mogen uitblazen: Marieke Wuyts van de Lintsesteenweg en Maria “Matil” Jennes van de Duffelshoek. Uiteraard prikkelde dit mijn nieuwsgierigheid en trok ik mijn stoute schoenen weerom aan om bij hen te gaan aankloppen voor een babbeltje. En óf ze iets te vertellen hadden... In het volgende nummer van Reineringen laat ik jullie meegenieten van de verhalen van hun rijkgevulde eeuw in Kontich-Kazerne!
LANG(ER) ZULLEN WE LEVEN!
Het is niet iedereen gegeven om honderd te worden. Toch zijn er steeds meer mensen die deze gezegende leeftijd bereiken. Onze levensverwachting is al van in het begin van de twintigste eeuw beginnen stijgen. Sinds de jaren negentig is het aantal honderdplussers méér dan verdubbeld en hun aantal zal alleen nog maar toenemen. Honderdjarige vrouwen zijn hierbij in de meerderheid: op de honderd vrouwelijke eeuwelingen zijn er amper de helft mannen die zo oud mogen worden. Het zou me te ver leiden hier de verklaring voor dit toch wel opmerkelijke verschil uit de doeken te doen, maar het feit dat vrouwen (die meer dan een halve eeuw geleden jong waren) minder rookten of alcohol dronken dan mannen en - voortvloeiende uit het toen nog gangbare rollenpatroon- tot op latere leeftijd actief bleven in het huishouden zit er zeker voor iets tussen. Of dit ook het geval was bij Marieke en Matil kunnen jullie volgende keer zelf besluiten. Experts verwachten dat tegen 2060 de helft van de bevolking honderd zal worden. In de toekomst zullen eeuwelingen helemaal geen uitzondering meer zijn.
GEHEIM RECEPT?
Het geheim om honderd te worden valt niet zomaar in een recept te gieten. Toch wees onderzoek uit dat er enkele factoren zijn die je levensduur mogelijk kunnen verlengen. Je genen spelen hierbij uiteraard een belangrijke rol en een grote portie “geluk” komt zeker ook van pas om ervoor te zorgen dat je gespaard blijft van ziekte of ander onheil. Dit laatste even buiten beschouwing gelaten kunnen je leefgewoonten en de manier waarop je in het leven staat de kans vergroten dat je ooit honderd kaarsjes zal mogen uitblazen. Het is logisch dat je staat van welvarendheid hierbij ook een niet te negeren rol speelt. Wie niet voldoende financiële middelen heeft, heeft ook minder mogelijkheden om zichzelf goed te soigneren. “Rust roest” is een alom gekende uitspraak maar bevat een grote bron van waarheid: wie blijft bewegen blijft langer gezond. Gezonde voeding, dus veel groenten en fruit, is van cruciaal belang. Met vet, zout, suiker en alcohol kan je maar beter zuinig omspringen. Kleinere porties bij de maaltijden zorgen bovendien voor een beter lichaamsgewicht want overgewicht is niet bevorderlijk voor een langer leven. Ook is bewezen dat mensen die weinig of geen stress ervaren en dus op tijd en stond hun tijd nemen om tot rust te komen en sociale contacten blijven onderhouden een hogere leeftijd bereiken. En een laatste tip, maar niet de minst belangrijke: wie de kunst verstaat om tegenslagen, waarmee iedereen onvermijdelijk af te rekenen krijgt, met een positieve ingesteldheid en een vleugje humor aan te pakken heeft een grotere kans om beloond te worden met extra tijd om op deze aardbol rond te lopen. Het proberen meer dan waard!
ACTIVITEITENKALENDER
Museum voor heem- en oudheidkunde: wegens COVID-19 is het museum tot nader order gesloten. Bezoek ook onze site www.museumkontich.be voor het laatste nieuws, alle activiteiten en de verhalen uit het gemeentelijk contactblad (Heemkundige sprokkelingen) of uit Kontich-Waarloos Vroeger en Nu. Ben je op zoek naar de oude nummers van Reineringen of publicaties die met Kontich te maken hebben? Surf dan gewoon naar www.issuu.com. Op deze webstek tik je bij zoeken gewoon “Reineringen” of “Kontich” in en je komt zo bij onze vroegere nummers terecht.
Activiteiten
Lezingen in samenwerking met de Gemeentelijke Erfgoedraad Cultuurhuis Altena:
• 15-03-2022 Paul Catteeuw: Over heksen, reuzen en andere witte vrouwen: volksverhalen in en uit Kontich en Waarloos
• Najaar 2022 Hans Geybels: Volksdevotie
• Voorjaar 2023 Paul Catteeuw: Kontich en erfgoed: hoe waardevol is onze gemeente (niet)? Abonnees van Reineringen – vrienden van het museum Graag houden we jullie op de hoogte van al onze activiteiten en publicaties. Dit is echter enkel mogelijk als u ons uw e-mailadres bezorgt via reineringen@gmail.com. Uiteraard kan u zich altijd laten uitschrijven op eenvoudig verzoek aan hetzelfde mailadres.
Je vindt onze heemkundige kring nu ook op Facebook. We posten er op regelmatige basis foto’s uit de oude (en nieuwe doos). Enkele honderden mensen hebben de weg al gevonden. Hoe geraak je erbij? Zoek gewoon onder “Kontichse historische weetjes”. Ook op LinkedIn zijn we aanwezig. Daar vind je berichten i.v.m. de heemkundige kring.
Retouradres: Koninklijke Kring voor Heemkunde Duivenstraat 22 2550 KONTICH
Reineringen 12 (2021), 4 Driemaandelijks (oktober - december 2021) Afgiftekantoor Herzele P 912187 - Herzele
INHOUDSTAFEL:
Pagina 1 Voorwoord
Pagian 2 Het station Kontich-Lint: een kort historisch overzicht
Pagian 6 Robert Van Passen senior (1895-1963)
Pagina 11 De ‘Tackermoelen’ in Kontich
Pagina 12 Van Marathon naar Contich - deel 2
Pagina 15 Kontichse oorlogsslachtoffers uit de Tweede Wereldoorlog - deel 2 Pagina 19 Erfgoedlezing - Joodse meisjes tussen hoop en vrees, zusters dienstmaagden organiseren asiel in Altena tijdens WO II - 21.10.2021 Pagina 20 Erfgoedlezing - Het verzet in België tijdens WO II - 10.11.2021 Pagina 21 Kontich-Kazerne viert twee eeuwelingen
Colofon
Reineringen, Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich, 12 (2021), 4 ISSN 2033-2742
Redactie: Paul Catteeuw, Frank Hellemans, Erwin Van de Velde en Paul Wyckmans
Eindredactie: Paul Catteeuw Druk: Editoo, Erpe-Mere Verantwoordelijke uitgever: Paul Wyckmans, Duivenstraat 22, BE-2550 Kontich Correspondentieadres: reineringen@gmail.com © 2021 – Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich De auteurs zijn verantwoordelijk voor de inhoud van hun eigen bijdrage. Abonnementen (inclusief lidmaatschap “Vrienden van het museum”): minimum 20 euro. Te betalen op rekeningnummer BE77 4155-0442-2142 met de vermelding van uw naam, adres en “Reineringen 2022”. Het IBAN-kenmerk is KREDBEBB. Voor een los nummer betaal je 5 euro Gelieve eventuele adresveranderingen zo snel mogelijk aan ons mee te delen.
Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich, Documentatiecentrum Duivenstraat 22, BE-2550 Kontich, +32 3 457 86 04 heemkunde.kontich@gmail.com
Museum voor Heem- en Oudheidkunde Bibliotheek- en cultuurgebouw Sint-Jansplein, BE-2550 Kontich www.museumkontich.be