Reineringen
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich Verschijnt driemaandelijks • Jaargang 12, nummer 3 (juli - september 2021)
Duivenstraat 22
We herinneren ons wel allemaal de beelden van de Olympische marathon in Tokyo. De Nederlandse atleet Abdi Nageeye moedigt zijn vriend Bashir Abdi aan om te versnellen en zo finaal brons te halen voor ons land. Wanneer Koen Naert als tiende over de eindmeet komt, vallen Koen en Bashir elkaar in de armen en er vloeien tranen van geluk. Mooie beelden van respect en intense vreugde na een fantastische prestatie. Een medaille halen op de mythische marathon, het is niet iedereen gegeven.
Dit is misschien een wat vreemde openingsparagraaf voor ons heemkundig tijdschrift, waarin sportprestaties niet onmiddellijk aan de orde zijn. Toch is er een duidelijke reden waarom we het hier nu wel doen. In dit Olympisch jaar denken we immers ook nog eens terug aan de marathon van 1920 die zijn keerpunt in Kontich kende. Het is meteen de aanleiding voor historicus Peter Vanhooren om nog veel verder in de tijd terug te gaan en ons op het slagveld van Marathon te brengen om zo de historische waarheid achter deze loopwedstrijd kenbaar te maken. Een gedetailleerd verhaal dat in het volgende nummer wordt verdergezet.
Verder brengt redactielid Erwin Van de Velde in ons museum voor het voetlicht. Beschouw dit, beste lezer, als een uitnodiging om eens een bezoekje aan ons museum te brengen. Na de lange sluiting wegens Corona zijn we nu weer wekelijks open. Elke zondag van 14 tot 17 uur. Kom gerust langs en overtuig je opnieuw van de rijkdom van ons patrimonium.
Bezige bij Paul Wyckmans brengt het eerste deel van een minder aangenaam stukje Kontichse geschiedenis. Het gaat hier om de slachtoffers uit Kontich en Waarloos die tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn gevallen. Het hoeft geen betoog dat Kontich een zware tol heeft betaald bij de ramp van Mortsel op 5 april 1943. De tekst is meteen ook een aanleiding om op 11 november mee onze doden te herdenken. In het Gemeentepark en op het kerkhof. Maar tegelijkertijd ook een opstapje naar de twee lezingen die in het najaar met die oorlog te maken hebben. Eerst brengt Paul Wyckmans zelf het verhaal van de joodse kinderen en Altena. En op de vooravond van 11 november komt Bruno Dewever over het verzet spreken. De praktische gegevens vind je achteraan in het tijdschrift.
En tot slot brengt Frank Hellemans de Kontichse volksschrijvers andermaal voor het voetlicht. Het zal je niet verbazen dat hier voor Abraham Hans een glansrol is weggelegd. “Onze” volksschrijver par excellence is in dit tijdschrift al vaker aan bod geweest. Het kan alleen maar helpen om hem aan de vergetelheid van de literaire geschiedenis te onttrekken.
We wensen je veel leesplezier.
oorwoord
Paul Catteeuw, Frank Hellemans, Erwin Van de Velde en Paul Wyckmans
V
VAN MARATHON NAAR CONTICH
Vooraf
Wanneer we aan de marathon denken, dan flitsen er vaak mythische namen en moment door ons hoofd. De blootvoetse Abebe Bikila, de sierlijke Gaston Roelants, de zwoegende Karel Lismont en nog zovele anderen. En tegelijk ook de vertederende en ontroerende beelden van Bashir Abdi en Koen Naert in Tokyo. Het gaat eigenlijk altijd om heroïek, een heldenmoed die tweeëneenhalve millennia terug in het verleden reikt, maar nog altijd tot de verbeelding spreekt. In dit (weliswaar vreemde) Olympisch jaar lijkt het ons daarom gepast om nog even terug te gaan naar de roots van die toch wel bijzondere wedstrijd. We refereren ook aan de bijdrage die verscheen over de marathon van 1920 die in het gemeentelijk contactblad van 2020 verscheen en op onze website te vinden is (http://www.museumkontich.be/Sprokkels/ Marathon%201920.htm). En tegelijk naar het herdenkingsbord op de spoorwegroute ter hoogte van de Mechelsesteenweg. Gastauteur Peter Vanhooren voert ons in zijn verhaal mee naar de historische oorsprong van de marathon. In dit nummer lees je het eerste deel.
Vorig jaar was het een eeuw geleden dat in Antwerpen de Olympische Spelen werden georganiseerd. Die spelen van 1920 (toen Contich nog met een C werd geschreven) vonden officieel plaats in het Olympisch Stadion van Antwerpen, nu bekend als de vaste stek van voetbalclub Beerschot. In theorie was het de zevende editie in de moderne tijd: de eerste ging door in 1896 in Athene. Maar in werkelijkheid was het maar de zesde editie, want die van 1916 moest in Berlijn plaatsvinden en ging niet door vanwege de Eerste Wereldoorlog.
Waarom interesseert ons dit? Wel, de olympische marathon, die beroemde loopwedstrijd, vertrok in het Antwerpse Olympisch Stadion en kwam na 42 kilometer ook daar aan, maar had zijn keerpunt in ... Kontich. De lopers – 48 in totaal waarvan er 35 de eindmeet haalden – kwamen niet vanuit de richting Antwerpen, zoals je zou verwachten, maar van de andere kant: ze waren eerst via Wilrijk, Aartselaar en Rumst op de N1 uitgekomen en liepen dan richting Kontich tot voorbij Waarloos om op de Mechelsesteenweg te draaien, ergens ter hoogte van waar zich nu de oude spoorwegberm bevindt. Daarna liepen ze dat hele traject terug.
Dat was dus honderd jaar geleden. Het was oorspronkelijk de bedoeling om die gebeurtenis uitgebreid te herdenken, maar dat is er spijtig genoeg niet van gekomen. Ten eerste omwille van de beperkingen in het kader van de COVID19-epidemie, ten tweede omdat Antwerpen niet bijzonder geïnteresseerd was om samen met Kontich hierrond iets te organiseren. Zo is de herdenking beperkt gebleven tot het plaatsen van een bord. Maar dat staat langs de drukke steenweg naar Mechelen en wordt helaas door weinigen gelezen.
Maar waar komt die marathon nu vandaan. De meeste lezers weten misschien wel dat het iets te maken heeft met de beroemde slag bij Marathon in 490 voor Christus. Wat er daarvoor, tijdens en daarna gebeurde, en waarom daar dan een loopwedstrijd uit voortkwam, verneemt u hierna.
Clichés en valse aannames
“Historici en archeologen zijn niet te benijden. Het gros van hun mediaoptredens bestaat uit het weerleggen van clichés en valse aannames.” Aldus de aanhef van een recent artikel in het weekblad Knack. En daar zit veel waarheid in. Een aantal van die weerleggingen zullen nog volgen. En we beginnen daar onmiddellijk mee: de marathon (de loopwedstrijd) werd namelijk nooit ingericht bij de antieke Olympische Spelen. Die werden om de vier jaar gehouden in het Griekse stadje Olympia tussen 776 voor Christus en 393 na Christus, dus gedurende meer dan 11 eeuwen. Maar nooit werd in die tijdspanne de marathon gelopen. De antieken kenden die wedstrijd helemaal niet. De marathon is een uitvinding van einde negentiende eeuw, toen in 1896 de eerste moderne spelen werden gehouden.
Vorig jaar, in 2020, was er hier en daar wel iemand die meende dat die slag bij Marathon toen 2.510 jaar geleden was, en dat die in 2010 dus 2.500 jaar geleden was. Ook dat is een foute aanname: het is namelijk dit jaar, in 2021, dat Marathon 2.510 jaar geleden plaats had. Hoe komt dat? Wel, omdat het jaar nul niet bestaat. Eenvoudig gezegd: iets dat plaats vond in het jaar 10 voor Christus, was in het jaar 10 na Christus niet 20 jaar geleden, maar 19 jaar geleden. Dat betekent dus ook dat elke eeuw begint met het jaar één en eindigt met het jaar honderd van die eeuw. Bijgevolg: het laatste jaar van het tweede millennium (en van de twintigste eeuw) was niet 1999, maar wel 2000. En dus was 2001 het eerste jaar van deze eeuw. Daarmee zetten we even een wijdverbreid misverstand recht.
2 Reineringen12.3
Tijdschrift van de Koninklijke
Kring
voor Heemkunde
Kontich
Wat voorafging
Rond het jaar 520 voor Christus had het Perzische rijk van grootkoning Darius de plaats ingenomen van alle belangrijke beschavingen en staten die tijdens de voorafgaande eeuwen in het Nabije Oosten hadden bestaan: Assyrië, Babylonië, Egypte, Elam (in het huidige Iran), Urartu (het oosten van het huidige Turkije plus Armenië), Phrygië en Lydië (het westen van het huidige Turkije). En dat was alleen het westelijke deel van het rijk. In het oosten reikte het Perzisch gebied tot ver in Centraal-Azië, langs de oude Khorasanhandelsroute tot in het huidige Afghanistan. Qua uitgestrektheid was dit één van de allergrootste rijken die ooit hebben bestaan.
Op de Ionische kust (de westkust van het huidige Turkije) lag een aantal stadstaatjes met een in meerderheid Griekse bevolking. De belangrijkste van deze “kolonies” (dochtersteden) waren Milete en Ephese. Hun gebied behoorde daarvoor tot het koninkrijk Lydië van de beroemde koning Croesus, althans in theorie. Nu behoorde het tot de Perzische satrapie (provincie) Lydië, waar de satraap, de koninklijke gouverneur, Arthaphrenes (of Artaphernes), zetelde in de hoofdstad Sardes. Rond het jaar 500 ontstond een conflict tussen die satraap en de Ionische steden. We gaan niet in op de details want die zouden ons te ver leiden. Belangrijk in ons verhaal is dat Milete, leidende stad in het conflict, om bijstand vroeg aan de steden in het Griekse moederland. Er waren er slechts twee die daar positief op reageerden: Athene en Eretria, een stadstaatje op het eiland Euboia. Zij stuurden respectievelijk 20 en 5 triremen (oorlogsschepen) naar Ionië. Al bij al is dat weinig. Naast de roeiers en de bemanning kon een trireem maximaal een veertigtal hoplieten, zwaarbewapende burgersoldaten, vervoeren. De hulp kan dus uit niet veel meer dan duizend man hebben bestaan. In het jaar 498 (we zijn uiteraard steeds voor Christus) viel het leger van de Ionische opstandelingen de hoofdstad Sardes aan. Die aanval mislukte en kort daarna moest een open veldslag bij Ephese de beslissing brengen. Het leger van de Ioniërs, met daarbij de contingenten van Athene en Eretria, moest een zware nederlaag incasseren. Het waren vooral de Perzische boogschutterseenheden en de cavalerie die hierbij een beslissende rol speelden: zij deden de Griekse hoplietenslagorde van de falanxen breken en vluchten. Dat laatste is een belangrijk detail dat een rol zal spelen in ons verhaal over Marathon. Na de nederlaag bij Ephese werden de hulpcontingenten teruggetrokken en enkele jaren later was de Ionische opstand definitief door de Perzen neergeslagen. De stad Milete werd daarbij belegerd en ingenomen en het opstandige deel van de bevolking werd in slavernij gestort of gedeporteerd.
Het Perzische rijk reageerde op deze gebeurtenissen zoals elke grootmacht in de geschiedenis dat deed of nog doet. Dat gebeurt telkens in drie stadia: het beveiligen van de eigen grenzen, de poging tot creatie van een bufferzone, en tot slot het overgaan tot een vergeldingsactie tegen de eventuele buitenlandse bedreiging. De bufferzone bestond uit Thracië (het huidige Bulgarije) en delen van Macedonië. Met dat derde stadium – in ons geval dus het sanctioneren van Athene en Eretria – naderen we het jaar 490 en de slag bij Marathon.
De Griekse stadstaten
In veel boeken over de klassieke oudheid worden regelmatig termen als “het Griekse leger” of de oorlogen “tussen de Grieken en de Perzen” gebruikt. Maar dat is erg misleidend: in die context bestond er niet zoiets als “Grieks”. De antieke “Griekse” wereld bestond uit verschillende honderden stadstaatjes. De belangrijkste kennen de meeste lezers wel: Athene, Sparta, Thebe, Korinthe, Argos, Syracuse. Al die stadjes lagen verspreid over het vasteland, de talrijke eilandjes in de Egeïsche Zee, de kusten van de Zwarte Zee, de Ionische (Turkse) kust, het eiland Sicilië en Zuid-Italië. Alleen religieus en artistiek-cultureel deelden die honderden stadjes gemeenschappelijke kenmerken en waarden. Politiek, economisch en militair waren zij mekaars grootste concurrenten en deden zij mekaar zoveel mogelijk de duivel aan, ook in regelrechte oorlogen. Er waren uiteraard coalities en bondgenootschappen. De belangrijkste waren de Attische bond (daarna Delisch-Attische bond) onder leiding van Athene, de Peloponnesische bond met Sparta en Korinthe, en de Boeotische bond onder leiding van Thebe. De naam Peloponnesische bond is alvast misleidend, want een groot gedeelte van de stadstaatjes op de Peloponnesos maakten daar geen deel van uit. De stad Argos was bijvoorbeeld een gezworen vijand van Sparta en sloot zich altijd aan bij elke vijand van Sparta. Die laatste stad werd trouwens doorgaans niet Sparta, maar wel Lakedaimon genoemd. Lakedaimonië was het iets grotere gebied rond het kleine stadje. Waarschijnlijk was de Peloponnesische Bond oorspronkelijk zelfs gericht tegen Argos. Korinthe was als havenstad vooral een economische concurrent van Athene en probeerde zoveel mogelijk Athene te dwarsbomen, daarin gesteund door zijn kolonie Syracuse, de grootste stad van Sicilië. Thebe streefde dan weer steeds naar de dominantie in de strategisch belangrijke streek Boeotië en maakte gebruik van de bondgenoten die daartoe konden dienen. De fameuze Peloponnesische oorlog, die de tweede helft van de vijfde eeuw bepaalde, en die zowel Athene als Sparta economisch en militair naar de rand van de afgrond dreef, werd niet toevallig in gang gezet door Korinthe en door een intern Boeotisch conflict van Thebe, en dus niet door de beide hoofdrolspelers. De wereld van de Griekse stadstaten was een krabbenmand.
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich Reineringen12.3 3
Het is dan ook weinig verrassend dat in de belangrijkste steden van die Griekse wereld de meningen verdeeld waren over de houding tegenover andere machten. In deze periode was de belangrijkste externe macht het Perzische rijk. Elk van de hierboven vermelde hoofdrolspelers, zowel Athene als Sparta als Thebe, had pro-Perzische en antiPerzische partijen of facties. Elk van die grote drie, en ook nog andere stadstaten en eilanden, hebben op een bepaald moment steun gezocht bij Perzië, of er zich aan onderworpen, om hun positie tegenover de anderen te versterken. Het Perzische rijk vond dit uiteraard fantastisch en ging gretig in op elke vraag om de ene of de andere stad te steunen en zo verdeeldheid in de Griekse wereld te zaaien. Je kan het vergelijken met de periode van de koude oorlog in de vorige eeuw, toen in veel landen een pro- en anti-Amerikaanse of een pro- en anti-Russische stroming aanwezig was. Het gebeurde ook regelmatig dat in ongenade gevallen politici of ballingen uit de diverse Griekse stadstaten asiel zochten bij de Perzen en met open armen werden ontvangen.
De antieke bronnen
De belangrijkste oorspronkelijke bron voor Marathon is de geschiedschrijver Herodotos en zijn Historiën. Het verslag van mijn onderzoek. Herodotos is voor dit verhaal ook de meest betrouwbare bron, omdat hij zijn verslag slechts enkele decennia later schreef en omdat hij nog rechtstreekse getuigen van de gebeurtenissen heeft gesproken. Daarnaast is er Ktesias, die iets later leefde: zijn teksten zijn niet bewaard, maar worden wel in fragmenten geciteerd door een Byzantijnse bisschop in de 9e eeuw na Christus. Andere bronnen dateren van later. Plutarchus leefde meer dan 500 jaar na de feiten en in twee van zijn verhalen komt Marathon aan bod (Life of Aristides en Were the Athenians more famous in war or in wisdom? ook bekend als On the glory of the Athenians, vertaling van de Latijnse versie De Gloria Atheniensium). De Romeinse schrijver Cornelius Nepos schreef net zoals Plutarchus een aantal biografieën van beroemde figuren en in één daarvan schrijft hij over Marathon (Life of Miltiades).
De slag bij Marathon
Het Perzische leger dat moest zorgen voor vergelding van de steden die de Ionische opstand hadden gesteund, werd aangevoerd door Artaphernes junior (de zoon van de satraap) en de generaal Datis. Naargelang de bron bestond het uit 500 of 600 triremen, aangevuld met transportschepen voor de cavalerie. Bijgevolg kunnen we de getalsterkte schatten op 15.000 tot 20.000 man infanterie en een onzeker aantal ruiters (Nepos vermeldt 10.000 man voor de cavalerie, waarschijnlijk een flinke overschatting). De Perzische expeditie viel eerst Euboia aan en nam na belegering de stad Eretria in, waarvan de bevolking in gevangenschap – en waarschijnlijk in slavernij – werd weggevoerd. Daarna kwam Athene aan de beurt. De Perzische vloot landde in de baai van Marathon, op ongeveer 30 kilometer van Athene, in de landstreek Attika, dus gebied onder Atheense controle.
Athene had intussen zijn leger gemobiliseerd. Op volle sterkte bestond dat uit tien eenheden van telkens ongeveer 1.000 man, gewone burgers, georganiseerd per phulè. Een phulè was een administratieve onderverdeling van de burgers uit de regio, een beetje vergelijkbaar met een kanton of een kiesdistrict, maar iets ingewikkelder. De legereenheid van een phulè heette taxis of falanx. Elke taxis stond onder commando van een strategos. Er waren dus 10 van die strategoi of legeraanvoerders. Onder die aanvoerders in 490 bevonden zich beroemde namen als Miltiades, Themistokles en Aristides. Naast de 10 strategen was bij Marathon ook nog de polemarchos aanwezig: dat was de archont (hoogste magistraat) die instond voor de organisatie van het leger. Zoiets als bij ons de minister van defensie die op het terrein zou deelnemen aan een veldslag, stel je voor!
4 Reineringen12.3
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
De vlakte van marathon
De opstelling
Hopliet in strijd met een Perzische krijger
Voordat het leger opmarcheerde naar Marathon stuurde men een boodschapper, een lange afstandsloper of hemerodrome, een man genaamd Phidippides, naar Lakedaimon (Sparta) om te vragen of zij dringend hulp konden sturen. De afstand van Athene naar Sparta bedraagt bijna 250 kilometer, dus die was wel even onderweg. Toch was hij al na een paar dagen terug, met de boodschap dat de Spartanen wel wilden komen helpen, maar dat zij omwille van de één of andere regel of wet moesten wachten tot het volle maan was. Hulp kregen de Atheners wel van het kleine Boeotische stadje Plataea: die stuurden ongeveer 1.000 man. Zo kwam het totale effectief op 10.000 tot 11.000 man, voor zover we weten allemaal hoplieten: zwaarbewapende voetsoldaten met helm, pantser, een lange steeklans, een kort zwaard en een groot rond schild. Op die schilden stond de A van Athena geschilderd. Voor de volledigheid: op Spartaanse schilden stond de Lambda (L) van Lakedaimonië, op de Thebaanse was de knots van Herakles afgebeeld. (wordt vervolgd)
Peter Vanhooren
BewAR e N e N ONT slu IT e N VAN e R fg O e D VOOR N u e N s TRAks
Heb jij soms ook van die momenten dat je gedachten beginnen af te dwalen? Speur je tijdens een wandeling wel eens naar sporen van het landelijk verleden? Vraag je je wel eens af hoe dit stukje van onze aardkloot er vroeger uitzag?
Wel, dan kan een bezoekje aan een heemkundig museum verrijkend werken. Voor onze gemeente kan dat zelfs virtueel (zie onderaan de tekst). Al gaat uiteraard niets boven het origineel.
Ons museum is opgebouwd rond Volkscultuur en Archeologie.
Een prestigieuze verzameling vormt de afdeling textiel, met bovenal de collectie merklappen, stoplappen en pronkrollen (naaiwerkjes met merkletters, cijfers en symbolische motieven), die behoort tot de grootste van WestEuropa en zelfs ver daarbuiten. Nog een pronkstuk is onze “Parisienne”-pop met haar uitgebreide garderobe. De groeiende lokale en regionale belangstelling rond deze collectie resulteerde in 2004 in de oprichting van een aparte merklappengroep door Hilde Schollen. De vraag was gekomen van enkele dames voor wie merklappen maken geen hobby, maar een passie is. Hun toepasselijke naam is De Lapzussen.
De oudste vondsten in de afdeling “Archeologie” dateren uit de steentijd (tot 3500 jaar voor Christus). Deze collectie, mede te danken aan de verschillende opgravingen van de Antwerpse Vereniging voor Romeinse Archeologie
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich Reineringen12.3 5
(AVRA), toont aan dat Kontich al vóór Antwerpen bestond (zoals de burgemeester van Antwerpen de laatste tijd al enkele keren grootmoedig heeft bevestigd). Naast de grondsporen die duiden op bewoning werden er ook veel archaeologica zoals o.a. aardewerk en gebruiksvoorwerpen verzameld, zowel uit de bronstijd, de ijzertijd, de GalloRomeinse periode en de middeleeuwen.
Een verzameling van in Kontich en omgeving gevonden fossielen laat bovendien toe een blik te werpen in het geologisch verleden. Het woord “omgeving” mag vrij ruim worden geïnterpreteerd, namelijk van Mechelen tot Antwerpen. Dit is geen Kontichs chauvinisme, maar het heeft te maken met het feit dat er in Kontich diverse terreinen zijn opgehoogd met zand uit Heindonk bij Mechelen (Groeningenlei, aanleg E19) of met zand uit het Antwerpse (verkaveling tussen Grote Steenweg en Reepkenslei, en ook KMO-terreinen ten oosten van de Grote Steenweg). De zanden uit Heindonk bevatten vooral beenderen van de grote zoogdieren uit de laatste ijstijd; de zanden uit het Antwerpse zijn zeer rijk aan schelpen, haaientanden en stukken walvisbot. Wat de “autochtone” Kontichse bodem betreft, is het hoofdzakelijk de omgeving van de Astridlaan die heel wat fossielen opleverde.
En zo zie je maar, hoe zelfs de levensloop van een fossiel noopt om verder te kijken dan de eigen gemeente.
De Kring bezit uiteraard nog andere diverse collecties, waaromtrent soms een thema tentoonstelling wordt gewijd. Sommige zullen zich nog de tentoonstelling herinneren in de Altenakapel, naar aanleiding van het 75 jaar bestaan van de Kring. Die tentoonstelling was opgebouwd rond merklappen en spinnewielen, devotieprentjes en oude boeken (16e-18e eeuw), de Kontichse vogelvangersmaatschappij De Sperwer en haar verzameling opgezette vogels, films en foto’s over oud Kontich en Waarloos, collectie Hansjes (Abraham Hans) en last but not least, onze stichter-eerste voorzitter Jozef Van Herck, aalmoezenier aan het front in de Eerste Wereldoorlog en oud-deken van Kontich…, kortom een terugblik naar een voorbije tijd.
Een uitgebreide collectie gebruiksvoorwerpen gunt je een blik op het dagelijkse leven van onze voorouders (vanaf de zestiende eeuw).
Museale werking van streekmusea steunt vaak op vrijwilligers en de goodwill van de plaatselijke gemeente. De wijze waarop een levendig museum wordt ingericht, evolueert met de tijd. Het overstijgt steeds meer de mogelijkheden en kennis van een lokale kring. Het laat zich raden dat op termijn subsidiëring aan meetbare gegevens en opgelegde criteria zal worden gelinkt. Dit zijn de uitdagingen waarop moet worden geanticipeerd.
Hip en erfgoed, dat oogt wat vreemd. Maar toch wordt getracht erfgoed op een aangename en vlotte wijze onder de aandacht te brengen. Denk maar aan: - die virtuele toer die je door ons museum kan maken; - de gemeentelijke erfgoedborden (met QR-code); - de streekvereniging Zuidrand die werkt aan streekverhalen; - de erfgoedkoepel Faro die stelselmatig haar ‘Erfgoedapp’ verbetert.
Erfgoed vormt een bron van cultuurmarketing. Als steden dit doen, waarom zou een gemeente dit dan niet betrachten? Kontich, waar al mensen woonden voordat er van Antwerpen sprake was. Al zullen de autochtonen van onze deelgemeente Waarloos zich nogmaals bevestigd voelen in hun mening over die van Kontich.
Surf eens naar: www.museumkontich.be
6 Reineringen12.3
Erwin Van de Velde
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
kONTICHse slACHTOffeRs VAN De TweeDe
weRelDOORlOg
Het blijft een moeilijke opgave om voor Kontich een zo volledig en correct mogelijk overzicht te geven van alle oorlogsslachtoffers, van zowel burgers als militairen tijdens WO II. De voorheen verzamelde gegevens door Luk Du Mont (voormalig gemeente-archivaris) bleken alvast een betrouwbaar vertrekpunt. De data, vermeld op de website www.5april1943.be voor Kontichse bombardementsslachtoffers te Mortsel toonden enkele hiaten die we konden aanvullen. Prof. dr. R. Van Passen in zijn Geschiedenis van Kontich en Waarloos, de collectie doodsprentjes en - brieven bewaard in de Koninklijke Kring voor Heemkunde van Kontich leerden ons ook heel wat. Ten slotte vonden we in een brochure gewijd aan de vijftigste verjaardag van de bevrijding van Kontich uitgegeven door de gemeente Kontich in 1994 nog enkele belangrijke aanvullingen. Zo konden we de namen van bijna alle overleden oorlogsslachtoffers koppelen aan zeven data en oorlogsgebeurtenissen die in Kontich bij de oudere bevolking toch wel een uitermate droevige herinnering nalaten.
Mei 1940: Overleden burgers tijdens de vijandelijkheden na de Duitse inval
Bij de Duitse inval in België sloegen massa’s mensen op de vlucht richting westen, richting kust en Noord-Frankrijk. Onze jongeren van 18 jaar werden opgeroepen om hun aangeduide eenheden te vervoegen. Door de snelheid waarmee Duitse troepen oprukten en ook vanuit de Ardennen een omsingelende beweging (Einkesselung) doorheen NoordFrankrijk maakten richting Duinkerken werden de evacuatiemogelijkheden sterk beperkt. Vluchtende burgers en jongeren werden genadeloos beschoten vanuit aanvallende Stuka-vliegtuigen, voortrazende tanks en gemotoriseerde infanterie-eenheden. Abbeville in Noord-Frankrijk werd zwaar gebombardeerd. Het lag immers op de route van de Duitse ‘Blitzkrieg’ om zo snel mogelijk Duinkerken te bereiken. Zo hoopten ze de vluchtroutes voor de Engelse troepen af te snijden. In deze chaotische omstandigheden sneuvelden ook Kontichse en Waarlose burgers en militairen. Te midden van deze dramatische gebeurtenissen konden vluchtende inwoners nooit meer terugkeren naar Kontich wanneer op 28 mei België zich officieel overgaf aan de Duitse aanvallers.
Naam Voornaam Geboren Te Overleden Te BERBEN Antonius Ferdinandus 1/11/1921 Kontich 5/30/1940 Abbeville (F) BEUDEKER Jacobus 06/06/1882 Antwerpen 6/21/1940 Op zee BUNTINCX Gaston Franciscus Clementina 25/03/1921 Kontich 5/20/1940 Abbeville (F) CLAESSENS Rudolphus 25/06/1915 Kontich
DERBOVEN Raoul Victor Antonia 24/05/1921 Kontich 5/20/1940 Abbeville (F) VAN BOVEN Petrus 22/05/1895 Ekeren 11/13/1940 Op zee VAN ROOSENBROECK Louis 22/12/1918 Kontich 10/29/1940 Abbeville (F)
een opmerkelijke
te
tussen Belgische
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich Reineringen12.3 7
schrijffout in de metalen dwarsbalk van het grafkruisje voor gaston Buntincx
Abbeville,
slachtoffers, burgers en militairen, blijft vandaag nog leesbaar!
autobus met instappende Kontichnaars krijgt de volle laag op het Gemeenteplein Mortsel
Op het kerkhof van Kontich vooraan rechts bij het binnenkomen merk je enkele tientallen identieke grafstenen. Ze herinneren aan burgerslachtoffers uit WO II. De datum van overlijden van zeer velen valt op 5 april 1943 of net erna. Enkelen ook overleden in september en oktober 1943 (zie deel II). Maandag 5 april, even na drie uur werd Mortsel door de Amerikaanse luchtmacht gebombardeerd in een poging om er de ERLA-vliegtuigfabriek te vernietigen. Wind, foutieve navigatie en timing maar ook een gebrekkige communicatie zorgden ervoor dat de fabriek weinig onherstelbare schade ondervond maar dat het centrum van Mortsel nagenoeg werd platgelegd en ook de Gevaertfabrieken ernstig werden beschadigd. Daarbij vielen het grootste aantal slachtoffers bij één luchtbombardement in de Benelux. Naast 936 doden werden er ook honderden inwoners gewond of verminkt. De meeste Kontichnaren overleden, toen in de buurt van de toegangsdeur tot een wachtende autobus op het Gemeenteplein een voltreffer de bus in vlammen zette zodat ontsnappen onmogelijk werd. Verder kwamen Kontichse arbeiders om het leven onder het puin van de getroffen productiezalen in de Gevaertfabriek (rolfilm en kinofilm) en de Erla waar Duitse vliegtuigen werden geassembleerd, gereviseerd of hersteld. Ook enkele middelbare scholieren die in Mortsel les volgden in het Sint-Aloysiuscollege (jongens) en in het Sint-Vincentiuslyceum (meisjes) lieten het leven. Kontichnaren, toevallig op straat onderweg in Mortsel in de getroffen zone tussen Luythagen en Hof Van Riet overleefden de explosies, de enorme luchtverplaatsingen en de instortende gebouwen niet.
Wie het hele verhaal wil kaderen in de tijd van toen, leest hierover alles in het boek ‘Tranen over Mortsel’ van onze Kontichse historicus Pieter Serrien. Ook ons kringlid Herman T’Seyen publiceerde hierover in ‘Reineringen’ zijn wedervaren als kind te Mortsel, het bombardement, de vernieling van de gezinswoning en de noodopvang te Waarloos nadien.
Burgemeester Apers overleed in 1942 in Kontich en de Duitse bezetter vertoonde geen haast om een nieuwe burgemeester te benoemen. Eerste schepen Louis Hellemans viel de droevige taak te beurt om als plaatsvervangend burgemeester bij de teraardebestelling op het kerkhof (Duffelse Steenweg) namens het gemeentebestuur de lijkrede uit te spreken. Zijn rede aan de enorme open grafkuil blijft bewaard in het documentatiecentrum van de Koninklijke Kring voor Heemkunde van Kontich.
Paul Wyckmans en Luk Du Mont
8 Reineringen12.3 5 april 1943: Een
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
Herinneringssantje bij de gezamenlijke begrafenis van de kontichse slachtoffers
k ontich herdenkt op het kerkhof de burgerslachtoffers van 5 april en 7 september 1943, en sommige slachtoffers van de V1en V2-beschietingen
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich Reineringen12.3 9
De VOlkssCHRIjVeRs VAN kONTICH
Een nieuwe lente in Nederland, een nieuw geluid bij ons.
De voormannen en -vrouwen van de Vlaamse Beweging en de intellectuele elite van Nederland waren het op het einde van de negentiende eeuw op één punt eens. Onze literatuur was – op enkele uitzonderingen na (zoals Multatuli en Gezelle) – minderwaardig geworden. Er was weinig of geen aansluiting met de nieuwe internationale tendensen zoals naturalisme, impressionisme en symbolisme. Bovendien had de sociaaleconomische depressie die al rond 1750 was ingezet “Arm Vlaanderen” in een uitzichtloze afgrond gestort. Het nauwelijks geletterde Vlaamse volk werd op het platteland door de eng-conservatieve geestelijkheid geïndoctrineerd en door de bourgeoisie misprezen. Het peil van onze cultuur was nooit zo laag geweest.
Een beweging, die werd genoemd naar het tijdschrift Van Nu en Straks (1893-1901), trachtte onze letterkunde (en andere kunsten) weer op een hoger peil te brengen. Hun non-conformistische adagio was l’art pour l’art. Kunst was autonoom en hoefde geen maatschappelijke relevantie te hebben. Leider was August Vermeylen, die in zekere zin een rivaal was van “onze” Kontichse Raf Verhulst (tegen wie hij het al eens moest afleggen als het op benoemingen aankwam). Andere belangrijke medewerkers waren Cyriel Buysse, Emmanuel De Bom en Prosper van Langendonck. In de tweede – meer creatieve en minder theoretische – generatie treffen we de namen aan van Karel van de Woestijne, Stijn Streuvels en Herman Teirlinck. De eerste is onze grootste dichter tussen Gezelle en Paul van Ostaijen, de tweede een romancier op Europees niveau en de derde zijn invloed is tot op de dag van vandaag nog merkbaar in de theaterwereld. De aandachtige lezer zal ondertussen wel gemerkt hebben dat ik sommige namen van auteurs heb vet gezet: dat zijn degenen die voorkomen in de Vlaams-Nederlandse literatuurcanon van 2015 (geüpdatet in 2020).
De Eerste Wereldoorlog zette alles op zijn kop, ook op cultureel vlak. De verering van het gekunstelde en esthetische werd verdrongen door modernistische stromingen en nihilisme. Dat levensgevoel werd in het interbellum artistiek uitgesproken in het expressionisme. Er was nood aan een nieuw wereldbeeld en een nieuw, allesomvattend gevoel waarin de mens als deel van een solidaire gemeenschap centraal stond. Grote namen waren Wies Moens en de al vernoemde Paul van Ostaijen.
Heimatliteratuur
Naast deze coryfeeën van onze literatuurgeschiedenis waren er echter ook schrijvers van een ander gehalte, met niet minder enthousiasme maar wel met minder artistieke pretenties. Wat zij pleegden, wordt nog al eens smalend “regionalistische literatuur” genoemd. Toegegeven: deze schrijvers gaven graag toe aan de smaak van het publiek. Dat wilde maar al te graag de sjofele werkelijkheid van alledag en de stad met zijn stinkende fabrieken ontvluchten in de geïdealiseerde wereld van het platteland. Realistische beschrijvingskunst werd vermengd met een vleugje romantiek die verband hield met de ongerepte wereld van het kind en de natuur. Het meest stelde de lezer zich nog tevreden met een
12 Reineringen12.3
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
Abraham Hans interviewt Cyriel Buysse (links, 1932)
achtergrond die deed denken aan zijn geboortestreek en met een optimistische kijk op het leven van alledag met zijn voorspoed en tegenslagen. Een eminent voorganger was Hendrik Conscience, met zijn grappige Baas Gansendonck en het aangrijpende De Loteling (beide 1850), dat echter een happy end kent.
Typisch voor de negentiende en de eerste helft van de twintigste eeuw zijn de feuilletons. Vele van Consciences romans verschenen eerst in afleveringen, en ook Raf Verhulst was een kampioen op dat gebied. De eerste aflevering was meestal gratis verkrijgbaar, speculerend op de nieuwsgierigheid van de (voor)lezer en (vaak ook) luisteraar. Karakteristiek voor dit genre in de eerste helft van de twintigste eeuw is De Kinderbibliotheek van Abraham Hans (1882-1939). Met zijn meer dan 700 titels tussen 1922 en 1939 bereikte hij een ongeëvenaard succes. Bovendien dacht hij ook aan de ouders van zijn jonge lezerspubliek. De ca. 70 lijvige romans die hij voor hen schreef werden één na één bestsellers. Tot groot ongenoegen van de conservatieve (en meestal streng katholieke) recensenten. Dadelijk meer over deze succesvolle Kontichnaar (met wortels in Nederland) die de lieveling werd van een lezerspubliek dat reikte van de Westhoek tot Limburg. Zeker wat kwantiteit betreft overtreft hij zijn leeftijdsgenoten Felix Timmermans en Ernest Claes. De eerste bereikte met enkele werken zoals Pallieter (1916) en Boerenpsalm (1935) een hoger artistiek niveau, terwijl Claes de evergreen De Witte (1920) op zijn palmares mag schrijven.
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich Reineringen12.3 13
Een verdienstelijk Kontichs vrederechter
In dit rijtje past ook August Van Cauwelaert (1885-1945) afkomstig van het Pajottenland (O.-L.-V.-Lombeek). Hij werd gewaardeerd voor zijn neoromantische poëzie en de Liederen van droom en daad (1918), volgens R.F. Lissens de beste verzen die door de Eerste Wereldoorlog in Vlaanderen werden geïnspireerd. Ook zijn proza kreeg meer dan gewone aandacht. Helaas niet genoeg om de Canon te halen. Hij wordt hier vermeld omdat hij van 1919 tot 1922 in Kontich vrederechter was. Ongetwijfeld heeft hij hier dan ook inspiratie opgedaan voor zijn verhalen, zoals die gebundeld in Vertellen in toga (1935 - later aangevuld met En de rechter vertelt opnieuw). Het is moeilijk na te gaan welke elementen aan zijn herinneringen in ons dorp zijn ontleend: ze werden verwerkt in fictieve vertellingen met verzonnen namen. Na Kontich was hij trouwens respectievelijk rechter bij de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen en in 1927 voorzitter van de politierechtbank aldaar. Zijn broer was de populaire politicus Frans Van Cauwelaert, die in Kontich de progressieve (of alleszins Vlaamsgezinde) vleugel van de katholieke partij steunde (met lokaal in De Eendracht, de conservatieven kwamen bijeen in De Fortuin).
Een grandioos ambachtsman
We hebben al vaak en soms uitvoerig ons licht laten schijnen op Abraham Hans (1882-1939). Als pedagoog (onderwijzer) voelt hij sterk aan dat het ontbreekt aan goede populaire lectuur. Hij voelt zich geroepen om daar zijn levenstaak van te maken. Hij doet het niet om geldgewin, wat zijn conculega’s ook mogen beweren. Hij moet wel zorgen dat zijn meewerkende familie kan worden uitbetaald en met zijn Hanskens optornen tegen de Vlaamsche Filmkens, de reactie van het katholieke bastion.
Voor de familie Hans telt: het doel heiligt de middelen. Ten eerste moet de financiële drempel worden overwonnen. Door de verhalen te verspreiden in kleine uitgaven of afleveringen en door op minderwaardig (kranten)papier te publiceren kunnen de kosten heel laag worden gehouden. Ten tweede moet worden vermeden ‘literair’ – versta ‘moeilijk’ – over te komen. Dus ook geen vergezochte titels, maar woorden die aanspreken en de nieuwsgierigheid wekken. Clichés hoeven niet vermeden te worden, met een voorkeur voor woorden die emoties opwekken. De liefde van Veerle (Irma, Martha, de zwerver…); Het graf aan zee ; Het geheim van de toren (de Torenhoeve, het woud, het Riethuis, de verpleegster), Rode Geert ; De dochter van het Wilgenhof (van de veerman, de veroordeelde); De jonkvrouw van
14 Reineringen12.3
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
felix Timmermans. Mkg sammlung 0nline; foto: Hugo erfurthPortrait felix Timmermans, 1935. Public Domain (wikipedia).
Portret van August Van Cauwelaert, 1937, door felix Timmermans. Collectie letterenhuis, tg:lhtk:8919. CCO 1.0 universal Public Domain (wikipedia).
Lindendale (of de Eikenhof ); De bruid van de visser (de smokkelaar …). De setting speelt ook een rol: de zee komt vaak terug, ook het ‘woud’, meer nog dan het ‘bos’ (Het Woud van Houthulst), en vooral veel kastelen: Wijnendale, Lindendale, Eiken-, Olmen-, Wulpenhof… Sprekend zijn ook De gek van de Molenberg, Het spook van de Wolvenberg, Het kruis aan de beek, De Duivelstoren en andere verhalen.
Kind van zijn tijd en … de onze
Wat ten slotte ook niet mag worden vergeten is enige tragiek: veel romans kunnen niet zonder enige (of veel) tranerigheid. Ongetwijfeld zijn hij en zijn kinderen ook schatplichtig aan de succesrijke boeken van de Duitse schrijfster Hedwig Courths-Mahler (1867-1950) die zij vanaf 1905 op de massa in binnen- en buitenland losliet. Met al in 1912 een hoogtepunt: Die wilde Ursula. Uiteindelijk werden het zo’n 200-tal sentimentele liefdesromans, die met hun zwart-wittekening, simpele moraal en maatschappelijke clichés aan de wensdromen van haar eenvoudige lezers beantwoorden. Nergens werden ze zoveel vertaald als in het Nederlandstalig gebied, nog aangevuld en voortgezet met de Bouquetreeks en Avondlectuur, om maar enkele namen te noemen.
Dat deze lectuur de literatuur in kwantiteit overtreft, is algemeen geweten. Toch mag de socioculturele impact hiervan niet worden onderschat, en al is deze studie nog in een schoorvoetende fase, ook hier werden al verrassende resultaten bereikt (met als bekendste vorser misschien wel Umberto Eco).
Er zijn bij ons nog schrijvers geweest die met de beste bedoelingen ontspanningslectuur schreven, zoals prof. dr. Louis van den Bergh (1920-2020). Hij schreef onder het pseudoniem Aster Berkhof minstens één boek per jaar met onvoorstelbaar succes. Het meest verkochte was Veel geluk professor (1949), in 2001 werd het ook een televisiefeuilleton. Maar dat succes was nog niets in vergelijking met de Britse aartsconservatieve Barbara Cartland (1901-2000) die liefst 723 titels op haar naam heeft staan, goed voor een verkoop van meer dan 750 miljoen boeken. De Harry Potter reeks van J.K. Rowling is haar wel stilaan aan het inhalen (ruim 500 miljoen) en op dit moment loopt het storm voor de zeven delen van De zeven zussen van de onlangs overleden Lucinda Riley.
Dergelijke lectuur blijkt het tegenwoordig nog goed te doen, misschien ook dankzij de populariteit van een gelijksoortig televisiegenre, de soaps. Het is opmerkelijk hoe in deze eeuw in deze door sommigen verguisde series maatschappelijke hete hangijzers en zelfs taboes bespreekbaar worden gemaakt. En een groeiend aantal mediadeskundigen begint parallellen te zien tussen de Griekse tragediën en Familie of Thuis. Niet te onderschatten dus! Laten we dan maar vlug eens een blik werpen op het boek dat Hans’ doorbraak betekende.
De Vlaamsche Boschkerel (1913)
’t Was een stormachtige avond van ’t jaar 1844. Geen ster blonk aan den duisteren hemel, maar in ’t woud scheen een lichtje…
Een man stond achter een boom en zijn blik was gevestigd op dat licht, een lantaarn, daar op een open ruimte; het schijnsel moest hazen en wilde konijnen lokken naar den dood, want de kerel achter den eik klemde een vervaarlijken knuppel in de gespierde vuist en verbeide gejaagd het oogenblik, om toe te springen en de spelende diertjes het kopje te verpletteren.
- Vader! suisde een vrouwenstem. De opening bevat al meteen de ingrediënten die succes verzekeren: het gure weer, de duisternis, een indrukwekkende man met ruwe bolster (die al snel blijkt te beschikken over een blanke pit) en zijn dochter, een rank meisje van
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich Reineringen12.3 15
20, ernstig en deugdzaam. Hij woont in het bos en leeft er van wat de natuur hem biedt, dus ook van het klein wild. Vandaar zijn haat voor gendarmen en de boswachters van de baron, bloedhonden (…) handlangers der verdrukking, welke men wet noemde Tijdens de klopjacht die volgt op de beginscène wordt hij in de arm geschoten. De oude dorpsdokter zal hem diezelfde nacht nog afzetten uit vrees voor koudvuur. Hij laat het doen zonder verdoving terwijl hij onbewogen zelf de lamp vasthoudt, zoals de kaft van de heruitgave uit 1982 toont.
Als blijkt dat zijn dochter Thilda het hof wordt gemaakt door de zoon van de baron, Edouard van Boschdale, sociaal voelend en Vlaamsgezind, geeft hij node zijn zegen, op voorwaarde dat die zijn vader op de hoogte brengt. Maar zo’n relatie strookt uiteraard niet met de regels van die adellijke stand, en de baron probeert met lage listen zijn zoon van zijn voornemens te doen afzien. Dat leidt tot een kluwen van dramatische belevenissen en als de jonge geliefden eindelijk trouwen, breekt in 1848 in Vlaanderen de verschrikkelijke tyfusepidemie uit… Het boek kent een geweldige bijval en de lezers eisen een vervolg. Daar steekt de Groote Oorlog een stokje voor. Maar in 1922 komt er wel een toneelbewerking die volle zalen lokt in de Brusselse KVS. Een jaar later verschijnt het vervolg: De Verstoteling
Het is een krachtig boek waarin A. Hans het gebrek aan contact tussen de verfranste hogere standen en de volksklasse hartstochtelijk aanklaagt: “Ons volk staat laag, lager dan in andere landen. Het is vrij, maar in naam. De meesters zijn hard. Veel scheidt hen van het volk. Zij spreken een andere taal en die van de volksmensen beschouwen zij als gewestspraak.” Aldus Hans’ meest fervente promotor Jan Marchau over De Vlaamsche Boschkerel .
Hans heeft er nog enkele ingrediënten in verwerkt die in andere volksromans uit het begin van vorige eeuw terug te vinden zijn. Zo wordt een pachter door de baron uit zijn hoeve gezet, de zoon besluit naar Amerika te emigreren. Veel gelijkenissen dus met Het gezin Van Paemel (1903) van Cyriel Buysse. Deze notoire vertegenwoordiger van het naturalisme is echter kritischer, genadelozer. Hans is minder cynisch, maar zijn personages zijn ook (ongeloofwaardig) te wit of te zwart. Wat vast staat is evenwel dat hij een meeslepend verteller is. De historische omkadering en de verrassende volkskundige details bieden bovendien een meerwaarde.
De gedocumenteerde jeugdroman Groeninghe (1910) is Hans’ versie van de Guldensporenslag in 1302 met als helden Jan Breydel en Pieter de Coninck. Uiteraard ligt een vergelijking tussen De Leeuw van Vlaanderen (1938) van Hendrik Conscience en Hans’ adaptatie voor de hand in de literaire kritiek. Een vergelijking die volgens Ger Schmook (directeur van de Antwerpse stedelijke bibliotheken 1945-1963) onbetwistbaar in het voordeel van het werk van Hans uitvalt.
Herman De Graaf prijst in het tijdschrift De Leeswelp de vertelkunst van Hans, naar aanleiding van de bewerking die Walter Soethoudt maakt in 2000. In 43 hoofdstukken borstelt hij stevige actietaferelen, presenteert hij snelle en spitse dialogen, biedt hij veel variatie in personages en plaatsen van handeling. De jonge lezer die van patriottische actie en van afwisseling van personages, decors en handeling houdt, vindt in dit boek zeker zijn gading. Hij moet het dan wel voor lief nemen dat hij hier weinig of niets over zichzelf of over de werkelijkheid verneemt én dat hij daarnaast zeker geen voorbeeld van verzorgd en sierlijk Nederlands onder ogen krijgt. Dit boek, stilistisch aan een stevige herwerking toe, is niet meteen een ode aan de verteller die Abraham Hans was, zo besluit hij.
En inderdaad, Hans’ verhaal blijft vlot leesbaar, in tegenstelling tot de gecanoniseerde versie van Conscience, met bordkartonnen personages en geschreven in schabouwelijke Nederlands en romantische volzinnen die zelfs toen moeilijk te pruimen moeten zijn geweest (oeps, dit is ook al even erg!).
16 Reineringen12.3
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
Besluit: naar een Canon van Vlaanderen
Abraham Hans’ betekenis voor de Vlaamse Beweging en cultuur is van niet te schatten belang geweest. Op zijn manier heeft hij zijn best gedaan het volk zich bewust te maken van zijn achterstand en de factoren die daarvan de schuld waren. Naast de wantoestanden uit het verleden deed hij ze ook kennis maken met de hoogtepunten uit onze geschiedenis, zoals Conscience al eerder het voorbeeld had gegeven. Hij deed dat – meer nog dan de man die zijn volk leerde lezen in de 19e eeuw – op een meer leesbare en meeslepende manier (bekeken vanuit het perspectief van de 21e eeuw).
Maar we mogen de verdienste van Conscience niet minimaliseren: op literair gebied was hij een voorganger, en De Leeuw was zijn proefstuk, dat meteen als een bom insloeg. Literair was het nog niet op het niveau van bijvoorbeeld Jacob van Artevelde. Daarom verdient hij er een plaats mee op de socioculturele canon van de Vlaamse geschiedenis die in de maak is en in het najaar van 2022 aan de regering wordt gepresenteerd. Hij was onze eerste grote romanfeuilletonist. En Raf Verhulst en Abraham Hans waren even belangrijke vertegenwoordigers van die traditie, die als belangrijkste doel had het volk te verheffen.
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich Reineringen12.3 17
Frank Hellemans
ludovicus Baekelandt. uit: sententie der fransche republycke jegens ludovicus Baekelandt en zyne medeplichtigen, PD old (wikipedia).
Boskerels of Buschkanters
Boskanters waren geïsoleerde gemeenschappen die vanaf de 16e eeuw tot stand kwamen in Vlaanderen. De bekendste is die aan de rand van het Vrijbos of het Bos van Houthulst (tussen Roeselare en Diksmuide). Er waren er nog andere, o.a. in Maldegem en het Meetjesland. De boskanters waren er vast van overtuigd dat het bos eigendom was van de arme mensen. Zij woonden in schamele hutten van plak en stak (gevlochten takken met leem tussen boomstaken over een ondiepe put) van niet meer dan drie meter hoog. Zij leefden van landbouw en thuisnijverheid, vooral weven en bezembinden. Na de crisis van de jaren 1840 gingen ze leuren met bezems, anderen speelden draaiorgel, werden foorreizigers of rondtrekkende scharenslijpers.
In 1826 werd senator Cassier de voornaamste eigenaar en ontginner van het gebied. De overheid trad vanaf dan hard op tegen illegale houtroof. Na vergeefse sociale conflicten werden de bossen stelselmatig verlaten en gingen vele boskanters zwerven, leuren, ketels lappen en bedelen in de provincie. In de late negentiende eeuw werden ze vaak agrarische seizoensarbeiders (o.a. hoppluk).
Enkele decennia later, bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, moesten de overgebleven boskanters wegvluchten aangezien de Duitse bezetters het Vrijbos inpalmden om er zich in te verstoppen. Na de oorlog moest het volledig verwoeste bos worden heraangeplant. Sommige boskanters kwamen terug en hernamen hun leuractiviteiten. Vanaf dan woonden ze wel in stenen huizen. En werd er zelfs een bezem- en borstelfabriek opgericht in Houthulst.
Over die oorlogsgebeurtenissen schreef Hans Het woud van Houthulst, of de Duitsers in Vlaanderen (1919). Ook zijn Bakelandt en zijn grote roversbende uit het Vrijbos (1910) speelde zich daar rond 1800 af: het werk inspireerde Hec Leemans tot een stripreeks en het verhaal werd recent ook uitgewerkt tot een tv-feuilleton. De villa die Hans aan de Antwerpsesteenweg 55 kocht, noemde hij ook Houthulst
18 Reineringen12.3
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
Oud kaartje Vrijbos of Hulstbos. In “Mijmeringen over het Vrijbos” op www.dekroniekenvandewesthoek.be. (Artikel verschenen in Het wekelijks Nieuws’ van 24 februari 1951).
ACTIVIT e IT e N k A le ND e R e N N I euws
Museum voor heem- en oudheidkunde: wegens COVID-19 is het museum tot nader order gesloten. Bezoek ook onze site www.museumkontich.be voor het laatste nieuws, alle activiteiten en de verhalen uit het gemeentelijk contactblad (Heemkundige sprokkelingen) of uit Kontich-Waarloos Vroeger en Nu. Ben je op zoek naar de oude nummers van Reineringen of publicaties die met Kontich te maken hebben? Surf dan gewoon naar www.issuu.com. Op deze webstek tik je bij zoeken gewoon “Reineringen” of “Kontich” in en je komt zo bij onze vroegere nummers terecht. Activiteiten
Lezingen in samenwerking met de Gemeentelijke Erfgoedraad Cultuurhuis Altena:
• 21-10-2021 Paul Wyckmans: Joodse meisjes in Altena tussen hoop en vrees
• 10-11-2021 Bruno Dewever: Kontich en het verzet, n.a.v. 75 jaar bevrijding
• Voorjaar 2022 Paul Catteeuw: Over heksen, reuzen en andere witte vrouwen: volksverhalen in en uit Kontich en Waarloos
• Najaar 2022 Hans Geybels: Volksdevotie Abonnees van Reineringen – vrienden van het museum Graag houden we jullie op de hoogte van al onze activiteiten en publicaties. Dit is echter enkel mogelijk als u ons uw e-mailadres bezorgt via reineringen@gmail.com. Uiteraard kan u zich altijd laten uitschrijven op eenvoudig verzoek aan hetzelfde mailadres.
Facebook
Je vindt onze heemkundige kring nu ook op Facebook. We posten er op regelmatige basis foto’s uit de oude (en nieuwe doos). Enkele honderden mensen hebben de weg al gevonden. Hoe geraak je erbij? Zoek gewoon onder “Kontichse historische weetjes”. Ook op LinkedIn zijn we aanwezig. Daar vind je berichten i.v.m. de heemkundige kring.
Kring voor Heemkunde Kontich
Tijdschrift van de Koninklijke
Retouradres: Koninklijke Kring voor Heemkunde Duivenstraat 22 2550 KONTICH
Reineringen 12 (2021), 3 Driemaandelijks (juli - september 2021) Afgiftekantoor Herzele P 912187 - Herzele
INHOUDSTAFEL:
Pagina 1 Voorwoord
Pagina 2 Van Marathon naar Contich
Pagina 5 Bewaren en ontsluiten van erfgoed Pagina 7 Kontichse slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog Pagina 12 De volksschrijvers van Kontich
Colofon
Reineringen, Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich, 12 (2021), 3 ISSN 2033-2742
Redactie: Paul Catteeuw, Frank Hellemans, Erwin Van de Velde en Paul Wyckmans
Eindredactie: Paul Catteeuw Druk: Editoo, Erpe-Mere Verantwoordelijke uitgever: Paul Wyckmans, Duivenstraat 22, BE-2550 Kontich Correspondentieadres: reineringen@gmail.com
© 2021 – Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich De auteurs zijn verantwoordelijk voor de inhoud van hun eigen bijdrage. Abonnementen (inclusief lidmaatschap “Vrienden van het museum”): minimum 20 euro. Te betalen op rekeningnummer BE77 4155-0442-2142 met de vermelding van uw naam, adres en “Reineringen 2021”. Het IBAN-kenmerk is KREDBEBB. Voor een los nummer betaal je 5 euro Gelieve eventuele adresveranderingen zo snel mogelijk aan ons mee te delen.
Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich, Documentatiecentrum Duivenstraat 22, BE-2550 Kontich, +32 3 457 86 04 heemkunde.kontich@gmail.com
Museum voor Heem- en Oudheidkunde Bibliotheek- en cultuurgebouw Sint-Jansplein, BE-2550 Kontich www.museumkontich.be