Reineringen
Duive nstraat 22
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich Verschijnt driemaandelijks • Jaargang 4, nummer 2 (juni 2013)
Daar zijn de reuzen
D
kon onze eigen uurwerkspecialist de geïnteresseerden met raad en daad bijstaan. In het Museum kregen de textielcollectie, de archeologische en paleontologische afdeling extra aandacht, en last but not least de speciale tentoonstelling over de duivensport. Zowel hier als in de Duivenstraat waren er leuke activiteiten voor de lilliputters die hun ouders vergezelden. Ook een primeur! Ik heb met opzet geen namen van medewerkers genoemd, het zijn er te veel. Maar de inzet van die tientallen vrijwilligers was gigantisch! Bedankt allemaal! Het geeft ons zin om er volgend jaar weer iets groots van te maken. Let op: we gaan onze grenzen nog verleggen! En natuurlijk jullie ook bedankt die ons met jullie sympathieke bezoek steunden! Verder in dit nummer nog een uitstapje naar de grens met Edegem waar Paul Wyckmans de kat geen bel maar een broek aanbindt. En voor onze traditionele wedstrijd krijg je nog een tweede kans. Het is weer een reuze aflevering van ons tijdschrift geworden, toch?
Voorwoord
it is het voorwoord van een reuzennummer. Contios krijgt de volle aandacht. Alfred Michiels plaatst hem in een Gallo-Romeinse context bij zijn hypothetische verklaring over de herkomst van Kontich als plaatsnaam. Paul Catteeuw geeft zijn volksculturele kijk op het typisch Vlaamse verschijnsel van de reus in onze feestcultuur. Luk Du Mont haalt herinneringen op aan het Ros Beiaard: hij en zijn verwanten hebben meermaals op de rug van het reuzenpaard gezeten of het begeleid. En meteen kom je ook te weten waar de nog levende bijnaam van “het sjaske” vandaan komt. Reusachtig ook was de opkomst op de Erfgoeddag die dit jaar als motto had “Stop de tijd”. Vooral ons Documentatiecentrum kende op 21 april een ware overrompeling. Helaas was de lente nog niet op de afspraak: onze totaal vernieuwde heemtuin lag er nog erg kaal bij. Het gras was pas ingezaaid, de wilgentenen van de “wiglo” stonden nog in de knop… Maar iedereen kon zich al een idee vormen van wat het gaat worden met het uitvergrote ontwerpplan als leidraad. De buurtbewoners en de werkgroepen gaan ervan kunnen genieten. Hoe dat gaat georganiseerd worden laten we echter aan de gemeente over. Ondertussen kunnen we al met tevredenheid terugblikken op de vruchtbare samenwerking met andere verenigingen. De bakkers zorgden voor een gratis proeverij van de Specfour, onze lokale lekkernij die tot streekproduct wordt gepromoot. De vogeldeskundigen van Natuurpunt hebben ons goed geholpen om een beperkte selectie van onze reusachtige vogelcollectie op een verantwoorde manier te presenteren. Met succes! Laten we hopen dat er voor deze unieke verzameling spoedig een oplossing wordt gevonden om ze volledig en voor altijd te kunnen ontsluiten. Jammer dat de klokkenantiquair verstek liet gaan, maar gelukkig
Frank Hellemans, Paul Catteeuw en Paul Wyckmans
Ook reuzen hebben wortels
I
n het contactblad van Kontich (editie juli 2013) hebben we gepoogd om het reuzenverhaal van Contios in een breder kader te plaatsen. In ons tijdschrift kunnen we natuurlijk nog een beetje dieper graven naar dit nieuwe fenomeen. Enkel weken geleden reed ik op een zondagnamiddag over de Antwerpse ring. Tegen de donkere onweershemel met links een flauw zonnetje zag ik plots over de brug ter hoogte van Borgerhout majestueus twee reuzen stappen. Deze reuzen waren op weg naar een tentoonstelling over hun soortgenoten in het MAS. Een surrealistisch beeld? Neen, het is het beeld van een feestend Vlaanderen dat stilaan zijn reuzen opnieuw ontdekt. Onze eigen gemeente is daarvan een mooi voorbeeld. Kontich-Waarloos kent een toenemend bevolkingsaantal. Gestaag volgen wij de demografische ontwikkeling van ons land. Dat die groei gepaard gaat met groeipijnen mag ook duidelijk zijn. Steeds meer mensen met een andere culturele achtergrond komen om diverse redenen naar ons land. Of zijn tweede, derde en zelfs vierde generatie van mensen die meestal omwille van economische redenen bij ons aan de slag zijn gegaan. De Italianen en Turken zijn daarvan in de vroegere mijnstreken een perfecte illustratie. Later werden ze gevolgd door mensen uit de Maghreb. We groeien, zeker in de steden, steeds meer naar een concentratie van verschillende culturen. Soms ontstaat er een vermenging, vaak leven die culturen naast elkaar, maar geruisloos verloopt die integratie zeker niet. Die bevolkingsgroei manifesteert zich niet enkel op het vlak van de gewone mens. De laatste jaren roert er ook wat in reuzenland. Na een decennialange relatieve winterslaap, ontwaken plots her en der giganten en vertonen ze zich opnieuw – of voor het eerst – aan de huidige bevolking. Onlangs werd in ons dorp onder grote belangstelling en in feeststemming op Kazerne de reus Contios geboren. Ook hij is een exponent van de stijgende reuzenbevolking in Vlaanderen, en a fortiori in België. Wie zich daarvan wil vergewissen, geven we de raad om eens een kijkje te nemen op de website reuzeninvlaanderen.be. U zal onmiddellijk begrijpen dat Contios geen alleenstaand geval is. Op verschillende plaatsen in België is er nieuw reuzenbloed te bespeuren. En het is bijlange nog niet gedaan, want wij hebben – zoals dat heet – uit welingelichte bron vernomen dat ook buurgemeente Aartselaar aan een nieuwe reus denkt. Misschien zit daar wel een idee in van een grensoverschrijdende vrijage. En je weet maar nooit wat daarvan kan komen. En wat als de reuzen van dezelfde kunne zijn? Wel, waarom dan niet gaan voor een eerste reuzenhomohuwelijk. Wettelijk kan het. En tegenbetogingen op zijn Frans liggen niet onmiddellijk in de lijn der verwachtingen. Maar laten we niet op de zaken vooruitlopen. Onze Aartselaarse reus moet nog worden geboren. Op het ogenblik is hij zelfs nog niet eens een reus op lemen voeten. De laatste tijd werd me vaak gevraagd waarom reuzen plots weer in zijn. Want we kunnen echt niet om het fenomeen heen dat naast de vele geboortes van nieuwe er ook vroegere giganten steeds meer – letterlijk - van stal worden gehaald en in ere hersteld. En juist daarom moeten we even terug naar het verleden. Reuzen zijn absoluut een eeuwenoud fenomeen dat niet enkel in heel Europa gekend was. Wij kennen de reus al van de Griekse mythologie, met waarschijnlijk Atlas als bekendste exponent. En in de Germaanse mythologie hebben we de alomtegenwoordige Jötun. Bij de Kelten verslaat Cú Chulainn een kwade reus. En het bijbelse verhaal van David die de reus Goliath verslaat is genoegzaam bekend. Maar ook in andere epen uit Aziatische culturen (zoals de Ramayana of Gilgamesj) vind je reuzen terug. Je hoeft maar even in de geschiedenis te graven en je komt bij de grote mensen uit.
.2
n4
ge
rin
ine
Re 2
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
Re
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
ine
rin
ge
n4
.2
Het hoeft dan ook niet te verbazen dat reuzen al snel opduiken in sprookjes en hun mythologische kap afgooien. In de sprookjes zijn reuzen meestal eerder goedaardige wezens. En soms vervellen ze zelfs tot een literaire figuur. Elk kind van deze tijd heeft de GVR van Roald Dahl gelezen. Voor de non-believers onder ons, GVR staat voor grote vriendelijke reus. En hij heeft veel kinderen aangename leesuren bezorgd. Reuzen waren (zijn) de uitvergroting van de mens met al zijn goede en slechte kanten. Ze symboliseren vaak die strijd tussen goed en kwaad, vaak met een religieuze inslag. Tijdens de achttiende eeuw, en zeker na de Franse Revolutie, zijn de reuzen – als waren het neanderthalers – haast geruisloos van de aardbol verdwenen. Verboden, vaak van godsdienstige aard, waren daar niet vreemd aan. Maar in enkele restgebieden behield de reus zijn territorium: België, Frans-Vlaanderen en Spanje. Daar leefde de traditie voort en ze houdt – met mindere periodes – stand tot op de dag van vandaag. Meer zelfs, hier en daar blijken er ook opflakkeringen te zijn in andere landen (Duitsland, Nederland, Frankrijk, …) en zelfs andere continenten (Brazilië). Hier zal echter nog moeten blijken of het eerder om eenmalige gebeurtenissen dan wel om een verankerde traditie gaat. De reuzen zijn dus bij ons nooit weg geweest, ze leidden de laatste decennia echter een eerder sluimerend bestaan. Niet verwonderlijk eigenlijk, omdat het aantal processies, ommegangen, stoeten, cavalcades, corso’s, braderijen, … in de tweede helft van vorige eeuw aanzienlijk is teruggedrongen of in vele dorpen gewoon stopgezet. Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat vele reuzen ofwel werden begraven, ofwel aan een lange winterslaap begonnen. De bestaande Kontichse reuzen ondergingen een gruwelijk lot. Delen van hun onderlijf werden geamputeerd. Wat rest, kun je nu in het museum zien, maar eigenlijk is het zielig om die reuzenrestanten zo verwezen te zien inslapen. Maar ondanks het droevig lot van velen telt België meer dan 1500 reuzen. En dat toont aan dat het reuzenfenomeen echt niet van de culturele kaart verdwenen is. En ze krijgen steeds meer nieuwe kansen. Want ondertussen zijn de processies e.d. steeds vaker vervangen door parochie-, dorps-, buurt- en wijkfeesten. Ja, zelfs straatfeesten maken opgang. Niet het minst, omdat je er een subsidie kunt voor krijgen. En zo ruiken onze reuzen hun kans, want reuzen horen bij feesten en feesten hoort bij reuzen. Ze geven cachet aan dat feest en dragen bij tot het verbindende groepsgebeuren. Het religieuze aspect is dan wel verdwenen, het volkse aspect daarentegen is wel heel duidelijk. Er is echter ook een onderliggende reden. En die is niet altijd even zichtbaar of evident. De reden hoeft zelfs niet in elk concreet geval te kloppen, want vaak speelt ook een onbewust element. Mensen pikken dingen op, omdat ze nu eenmaal terug aan de oppervlakte komen, en hebben niet altijd oog voor de dieper liggende redenen. Maar initieel kan het te maken hebben met een identiteitscrisis. Onze maatschappij is in een sneltreinvaart aan het veranderen van een monoculturele en homogene samenleving naar een multiculturele en diverse maatschappij. Dat gegeven is ondertussen een toetssteen voor de vermenging van culturen. Hoe gaan we ermee om? Dit fenomeen is overigens niet Vlaams of Waals of Belgisch, maar speelt in ieder geval in alle immigratielanden van Europa, wat vaak overeenkomt met West-Europa. Er komen overal nieuwe burgers bij. En die brengen hun gewoontes, tradities en ook normen en waarden mee. In die optiek hebben nogal wat mensen last van het verlies van onze eigen tradities. En er zijn de laatste decennia wel heel wat van die tradities gesneuveld. Of op zijn minst aardig op de terugweg. Ik noem er hier enkele: advent, bolsporten, driekoningenzingen, schuttersgilden, sluiterkensdag, vinkenzettingen, Sint-Maarten, Sinte-Greef. Het zijn allemaal tradities die in Kontich en Waarloos ooit levend(ig) waren, maar nu ofwel weggedeemsterd, ofwel helemaal verdwenen zijn. Sommige van die gebruiken liggen ver achter ons, andere (zoals het driekoningenzingen) verloren slechts recent heel wat van hun pluimen. Al is het moeilijk om tot algemene conclusies te komen, we moeten eerder van trends spreken. Andere feesten zijn daarvoor in de plaats gekomen. Denken we hier maar aan Halloween of secretaressedag, vaak sterk gecommercialiseerde en (uit de VS) geïmporteerde feesten. Of we weten wat de andere culturele groepen vieren. Ondertussen heeft iedereen weet van het suikerfeest. En zelfs daar zie je evolutie. Zo lijkt Halloween na een fikse opstoot ondertussen over zijn hoogtepunt heen. En secretaressedag ligt onder vuur omwille van zijn seksistisch karakter. In brede bevolkingslagen is men op zoek naar de/een Vlaamse identiteit. Bij een dergelijke zoektocht stoot men snel op raakpunten met het verleden: wat was er typisch Vlaams en kunnen we opnieuw promoten. En met zo’n symbool rechtstreeks op de wereld te zetten, knopen we aan bij ons eigen verleden. En dat verleden biedt ook kansen.
3
Dit fenomeen is absoluut niet typisch Vlaams. Zo kreeg je in de Baltische landen Estland, Letland en Litouwen na de val van het communisme een enorme opstoot van nationalisme. Die drie landen waren een kleine eeuw afhankelijk geweest en kregen nu plots de kans om op zichzelf te zijn. Het gevolg daarvan: een enorme zoektocht naar de eigen identiteit. Hun vlag, hun volksmuziek, hun volksdansen, het werd plots allemaal enorm opgekrikt. Symbolen, gebruiken en rituelen. Ze moesten aan de buitenwereld tonen wie de Esten, Letten en Litouwers waren. Het zijn dan ook zaken die erg duidelijk en transparant zijn. De vlag als symbool van een vrije natie. Je zou dit kunnen omschrijven als een grote sprong voorwaarts in het identificatieproces: we zetten onszelf op de wereldkaart. En die oude symbolen en rituelen krijgen een nieuwe invulling, een soort opstap naar een nieuwe toekomst. Hetzelfde kan ook anders. Toen de Vlamingen massaal naar de Verenigde Staten en Canada emigreerden, namen ze ook die gebruiken en symbolen mee. Maar daar kreeg je een soort omgekeerde beweging als in de Baltische staten. Het omzichtig omgaan met al die dingen uit het Vlaamse verleden zorgde voor een archaïserende volkscultuur in een groep mensen die plots afgesneden was van zijn roots. Vandaar ook vaak de verrassing wanneer deze “Amerikaanders” na vele jaren opnieuw Vlaanderen bezochten en ze vaststelden dat cultuur een dynamisch begrip is, want ze zagen een ander Vlaanderen dan het land dat ze toen hadden verlaten. Veel moeilijker is het echter om dit verhaal te vertalen in normen en waarden, want in tegenstelling tot symbolen zijn die niet tastbaar, niet materieel. En daarom ook minder makkelijk transfereerbaar in tijd en/of ruimte. En hoewel ook dat een dynamisch gegeven is, kun je dit niet zo duidelijk in een gemeenschap naar voren brengen als een algemeen cultureel concept. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de recente betogingen in Frankrijk rond de homobeweging. Maar daar heeft onze Kontichse reus nu eenmaal geen last van. Contios plaatst plots de schijnwerpers op Kontich in zijn vele facetten en brengt mensen samen. Rond een materieel stukje goed dat op weg is om erfgoed te worden en deel uit te maken van een groter geheel. Om te plannen, om te organiseren, om samen te stellen, om te bouwen, om animatie te voorzien en …. uiteindelijk om te feesten. Daardoor wordt het een groepsgebeuren en draagt het bij tot het smeden van nieuwe banden binnen een dorpsgemeenschap. En daar zijn Bruno Stappaerts en zijn team con brio in geslaagd. Nu volgt er echter nog een grote uitdaging. Und jetzt? Wat gaan we doen met onze Contios? Van het fysieke wegbergen tot zijn volgende optreden? Het is voor de reuzenploeg van belang dat ze dit nieuwe fenomeen kunnen borgen. Dat betekent dat we de reus niet enkel moeten bewaren, maar dat we hem ook moeten de zekerheid geven dat we hem kunnen veilig stellen. Op die manier onttrekken we een stukje verleden via een hedendaagse creatie aan de nevelen der vergetelheid en geven het een toekomst die past bij een hedendaagse maatschappij: als culturele uitdrukking van een groep burgers in een moderne context, los van valse nostalgie. Wanneer we de reus Contios borgen, dan wordt onze reus meteen deel van een groter geheel. De Vlaamse, Waalse en Noord-Franse reuzen maken immers deel uit van de lijst van de Unesco met meesterwerken en immaterieel erfgoed. En binnen die lijst ligt een zwaar accent op de safeguarding, het borgen van dat erfgoed. We hoeven maar naar het Ros Beiaard van Dendermonde te verwijzen om het belang hiervan te onderstrepen. Hierbij houden we in gedachte dat het Ros Beiaard nog niet eens in een zo ver verleden ook in Kontich zijn ronde deed. Het is om al die redenen goed dat Contios zijn intrede heeft gedaan. Gezien het enthousiasme bij zijn geboorte mogen we veronderstellen dat deze boreling effectief wel snel “groot” zal worden en hopen dat hij blijvend zijn stempel op het Kontichse cultuurleven zal kunnen drukken. Tot slot kunnen we het nog even hebben over de naam Contios. Naast de geleerde verklaringen is er ook nog een andere, iets makkelijkere verklaring. Volgens een volksetymologische sage zou de reus Druon Antigoon op een dag hebben willen uitkijken over het gebied dat hij beheerste. Om een beter zicht te hebben stond hij daarbij met een voet op de toren van de kathedraal van Antwerpen en met zijn andere voet op de Sint-Romboutstoren in Mechelen. Na een tijdje werd hij moe en hij wou even zitten. U raadt het al, met zijn kont zat hij precies neer waar nu Kontich is. Je hoeft het niet te geloven, maar het moest maar eens waar zijn. Paul Catteeuw
ge
rin
ine
Re .2
n4
4
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
De Kontichse reuzen en het Ros Beiaard
D
Re
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
ine
rin
ge
n4
.2
it jaar zal geboekstaafd staan in de annalen van de feestelijkheden in Kontich en Waarloos. Er is een nieuwe reus ontwaakt! Contios, heet hij, en hij is een vroeger (Keltisch) stamhoofd van deze streek. Hij maakte al kennis met Dorre Eik en de reuzen-meikever Keelia, die hem weer zin in het leven deden krijgen. Zo kan hij ook opgenomen worden in ons roerend erfgoed. Contios – het geesteskind van Bruno Stappaerts c. s. – is uitgebreid aan bod gekomen in de media en ook wij hebben ons steentje bijgedragen: Paul Catteeuw in het jongste Informatieblad van de gemeente en uitgebreider in dit nummer van Reineringen. Zelf heb ik me proberen te focussen op de geschiedenis van de reuzen en het Ros Beiaard in onze gemeente. En daarbij kon ik niet heen om de getuigenis van onze archivaris Luk Du Mont, die hier altijd heel nauw betrokken is geweest bij dit volkskundig gebeuren. Als kind zat hij meermaals op het paard. De informatie heeft hij ook van zijn grootvader, Franciscus Reyniers. Die was lid van de schuttersgilde “De Eendracht”, waar hij verantwoordelijk was voor de feestelijkheden. Van hem leerde hij ook het lied dat op het paard werd gezongen. Wat volgt zijn z’n op schrift gestelde herinneringen, waarvoor onze dank. Zowel het reuzenechtpaar, de reuzenkinderen, de kleine looppaardjes als het Ros Beiaard waren eigendom van de schuttersgilde “De Eendracht”. Oorspronkelijk werden ze bewaard op een zolder gelegen boven de inrijpoort naast herberg “De Hertog” op de Mechelsesteenweg. Later werden ze op de gemeentewerf bewaard. Wanneer deze traditie in Kontich is ontstaan, kunnen we niet met zekerheid zeggen. Wat we wel weten is dat de reuzen en het Ros Beiaard of het “reuzenpeerd” zoals men dat te Kontich noemde, al vóór 1900 in Kontich in optochten werden meegedragen. We bedoelen letterlijk gedragen. Tot ongeveer 1960 werden de reuzen en het paard door één of het paard door meerdere mannen gedragen. Nadien werd het frame van het paard, dat oorspronkelijk uit biezen bestond, op een ijzeren frame gezet en voorzien van wielen waardoor het kon worden rondgereden. De grote reuzen werden elk gedragen door één persoon met elk twee begeleiders om bij wind het gevaarte recht te houden en de drager te leiden. In deze stoeten stapten meestal ook paarden mee en het was zaak de “peerdechic” (Kontichs voor paardenuitwerpselen) vakkundig te ontwijken. De reus droeg aanvankelijk een steek op het hoofd, later werd die vervangen door een buishoed. In de handen droeg hij een boog en pijl, symbool van de schuttersvereniging. De reuzin had een bloemenruiker en een handtas bij zich. Deze bloemenruiker werd, na een klein dansje op het Gemeenteplein, aan de burgemeester ten geschenke gegeven. Van op de trappen van het gemeentehuis kon men juist tot bij de hand van de reuzin. De kleine reuzen bevonden zich op een wagen waar ze dansen uitvoerden op muziek die door enkele bijhorende muzikanten werd uitgevoerd. Deze muziek komt overeen met de melodie zoals die in Borgerhout werd gebruikt. Onderweg, maar vooral op het Gemeenteplein, werd een extra dansvoorstelling gegeven.
5
Het paard werd zoals eerder gemeld tot ongeveer 1960 gedragen. Hiervoor was oefening nodig want om het gevaarte wat recht te houden en de kinderen een toch wat veilige plaats te bieden moest perfect in de pas worden gelopen. Men startte dan ook op aangeven van de begeleider (tussen 1950 en 1960 Jozef Du Mont, schoonzoon van Franciscus Reyniers). Men stapte ongeveer stukken van zowat 100 meter en zette dan het paard neer. Op bepaalde plaatsen, vooral waar veel volk stond, of daar waar een van de heemkinderen woonde, werd één strofe van het lied gezongen, terwijl men met het zwaard voor- en achterwaarts bewoog. De kinderen waren gekleed in een wit flanellen pak met daarboven een harnas in metaal en een helm met daar bovenop een pluim zoals die bij wipschietingen werd gebruikt. Op het Gemeenteplein werden vier strofen uitgevoerd. Ten slotte zijn er nog de kleine paardjes. Die dienden om het volk op afstand te houden, wat in de stoeten rond 1900 wel degelijk noodzakelijk was (zie foto “Kontich in oude prentkaarten”: stoet bij de eeuwfeesten van de Kon. Harmonie SintCecilia) en werden in Kontich “sjaskes” (< chargeren) genoemd. Door de grote verbondenheid van de familie Reyniers met het reuzengebeuren van de schuttersgilde en door de faam die vader Ludovicus Petrus Reyniers als “sjaske” had, ontstond de bijnaam “het sjaske”, een naam die in het Kontich van de 20e eeuw door iedereen werd gebruikt en alom gekend was. Van Luks zus Lea kregen we de volledige tekst van het “Vier-Gebroederslied” van Mechelen, zoals het werd gepubliceerd in Liederenkrans (1960). Wat voor vyand durft ons naken, Vier gebroeders op een peerd! Ider moret het vegten staeken Als wy spelen met ons zweerd. Wy en achten geene slagen, Geene scheuten in de stryd; Want ons harnas kan ’t al draegen, Daer een ander zich voor myd.
Wy en zyn van honderd mannen Wel gewapend, niet bevreest; Als wy maer den toom ontspannen Dan weerd zich ons peerd het meest; Het kan loopen, het kan springen Het kan vliegen door het zand; Geenen mensch en kan het dwingen, Want ’t heeft altyd d’overhand.
Sa, Ros Bayard, toont uw kragten En spaart uwe beenen niet: Toont dat ieder hem moet wagten Die uw’ sterke togten ziet: Slaet van agter, en van vooren, Regt u op ’t is ons bevel. Als wy steken met de spooren, Toont dat gy voor ons zyt snel.
Wy en zullen niemand wyken, Wat voor vyand ons komt aen: Ider moet zyn wapens stryken, Als wy met ons zweerden slaen: Onzen iver is te agten, Om ’t geluk en onderstand, Die wy zoeken en betragten, Voor het Kontichs vaderland. Frank Hellemans
ge
rin
ine
Re .2
n4
6
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
De naam Kontich nog eens anders bekeken
W
at de naam Kontich uiteindelijk betekent zullen we wel nooit met 100% zekerheid weten. Wel zeker is dat de wetenschappers toch telkens weer proberen om het probleem op te lossen. We laten in dit artikel het woord aan de heer Alfred Michiels, inwoner van onze buurgemeente Reet. Hij is licentiaat in de klassieke filologie en vanuit die opleiding heeft hij een eigen visie op etymologie en vooral toponymie ontwikkeld. Dat bewees hij met enkele controversiële publicaties over de geschiedenis van Antwerpen en de herkomst van de plaatsnamen uit onze regio. Zo is er in april van dit jaar een verbeterde uitgave verschenen van zijn boek Andouerpis-Antwerpen – over de eerste uitgave hebben we hier al eerder uitvoerig bericht. Hij heeft ook enkele dialectwoordenboeken van het Niels en het Reets op zijn actief. Zijn hypothesen over Antwerpen vinden ook weerklank bij de historici van de Universiteit van Antwerpen en ze hebben hem opgenomen als lid van hun “Genootschap voor Antwerpse Geschiedenis”. Wij houden van heemkundigen met een visie, en geven onze lezers dan ook graag zijn visie mee op de herkomst van de naam van onze gemeente. (De redactie.) De oudste schrijfwijzen zijn Conteka in 1088 en Contheca in 1147. R. Van Passen voorbijgestreefd: Enkele germanisten hebben Kontich verklaard uit een in de 10de-11de eeuw vermelde naam Condacum1, wat dan ‘samenvloeiing’ zou betekend hebben. Met samenvloeiing dacht men aan de Schelde en de Rupel, en men wees erop dat het grondgebied van Kontich in de middeleeuwen tot Niel en Schelle reikte. Ook de auteur van de ‘Geschiedenis van Kontich’, prof. dr R. Van Passen volgde deze strekking in de eerste uitgave van 1964, en voornamelijk omdat volgens haar levensbeschrijving de H. Reinildis zou geboren zijn in Condacum castrum (burcht van Condacum). Dit gaf immers een bijzondere historische glans aan de gemeente. Nochtans is dit fout om drie redenen: • Ten eerste kan de naam Condacum volgens de taalevolutiewetten niet evolueren naar Conteka. • Ten tweede betekent Condacum niet ‘samenvloeiing’, maar ‘eigendom van Condos’. Condos als eigennaam zelf betekent ‘een man met verstand’ (letterlijk met een kop). • Ten derde is de Keltische naam voor samenvloeiing Condate (van con ‘samen’ en date ‘plaatsing, voeging’). De 27 Condé’s in Frankrijk gaan daarop terug. In Kontich vloeit niets samen, en dat het grondgebied tot aan Schelde en Rupel ging, verandert daar niets aan. Een plaatsnaam duidt een plaats aan, en geen gebied. Betekenis van de naam: Reeds in 1833 schreef Ch. Grangagnage dat de naam Kontich komt van *Contiacum2. Zo behoort de naam tot de reeks die we –acumnamen noemen. –acum is een Keltisch achtervoegsel dat zoveel betekent als ‘eigendom van’. Het wordt meestal aan een eigennaam gevoegd. Dergelijke -acumnaam slaat meestal op grote Gallo-Romeinse landbouwuitbatingen, villa’s genoemd. Voorbeelden hiervan zijn *Cortoriacum, villa van Cortorius (Lat. schrijfwijze), Coretorios (Keltische vorm met betekenis ‘legeraanvoerder’), huidig Kortrijk, en *Artiriacum (villa van Artirios met betekenis ‘man als een beer’), huidig Aartrijke. Contiacum was dus het domein van Contios (Contius volgens Latijnse schrijfwijze), zoals Condacum het domein van Condos was. Een Latijns Contius is nergens als Romeinse naam of als functie gekend (een burgemeester heette trebonos in Keltisch en maior in Latijn). Contios zelf is een Keltische naam die ‘honderdman’ betekent, equivalent van het Romeinse centurio. Waarschijnlijk was dit een bijnaam die verwees naar de rang in het leger die hij bekleed had. Dat de verklaring van Conteke uit Condacum taalkundig onmogelijk is, leidde uiteindelijk tot de bekering van Van Passen (in ‘Geschiedenis van Kontich’ uitgave 1988) naar de versie van Contiacum van 1833 3, zonder echter de oude Grangagnage hiervoor te citeren om hem de eer te verlenen. Van Passen houdt wel krampachtig vast aan de mythe van de geboorte van Reinildis in Kontich. De afwijzing van de naam Condacum brengt echter vanzelfsprekend ook de verwerping van de Reinildis-mythe in Kontich met zich mee. Ten slotte levert de eenvoudige zoektocht in het Gallische Frankrijk, iets wat Vlaamse germanisten nooit doen, het bestaan op van nog een tweede Contiacum, aldus letterlijk vermeld in een bulle van paus Callixtus II uit 1119, waarin de bezittingen van St-Martin-des-Champs worden bevestigd. Het is het huidige Conty (dép. Somme) in Picardië4. Alfred Michiels
Re
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
ine
rin
ge
n4
.2
1 Roelandts K., Bijdrage tot de studie van de Vlaamsche –ACUM-namen, in Feestbundel Van de Wijer I, p.289-329, Leuven 1944.; Gysseling M., TW. ; Van Passen R., Toponymie van Kontich en Lint, Gent 1962, p.24-32. 2 Grangagnage CH., Mémoire sur les anciens noms de lieux dans la Belgique Oriëntale, Bruxelles 1833, p.104, en Vocabulaire des anciens noms de lieux de la Belgique Oriëntale, Liège 1859, p.100 3 Van Passen R., Geschiedenis van Kontich, Kontich 1988, p.24. Roelandts K., Over de geschiedenis van de gemeente en de naam Kontich n.a.v. het werk van R. Van Passen, in Naamkunde 21(1989), p.193-197.; Claes F., GW.4 4 Giraud C., Renault J-B.,Tock B-M., Chartes originales antérieures à 1121 conservées en France, Acte n° 2880, éds., Nancy : Centre de Médiévistique Jean Schneider ; éds électroniques: Orléans : Institut de Recherche et d’Histoire des Textes, 2010. (Telma) Migne J.-P., Patrologia Latina 163 (Paschalis II, Gelasius II, Hugo de S. Maria, Guillelmus de Campellis, Lambertus Audomarensis), Paris 1854, p. 1142.
7
De betekenis van Kattenbroek: geen kattenpis
E
en geïnteresseerde museumbezoeker op de Erfgoeddag vroeg ons of we voor het toponiem Kattenbroek in Edegem een verklaring konden geven. Het betreft hier een stuk laaggelegen land ingesloten door een meanderende Edegemse beek op Edegems grondgebied aan de grens met Kontich. Fietsers die voorbij het waterzuiveringsstation van Edegem rijden, zien in een flits het bordje Kattenbroek. Ze volgen aan de ‘sporthal Kattenbroek’ de doorsteek om naast de E19 de brug van de Drie Eikenstraat te bereiken. Op zoek naar een verklaring gingen we eerst te rade bij onze Edegemse heemkundige vrienden. Zij verwezen Zijweg van de Prins Boudewijnlaan rechtover het ons door naar Pierre Hens, beslagen historische gids uit politiegebouw Hekla (Edegem) de buurgemeente en trouwe lezer van ‘Reineringen’. Hij schreef in juni 2013 in het tijdschrift ‘Rantgroen’ van Natuurpunt Zuidrand Antwerpen op p. 19 over Kattenbroek het volgende: “… Kattenbroek, zoals de naam zelf zegt, is van oorsprong een “broek”. In de ‘Geschiedenis van Edegem’ van R. Van Passen (1975, p. 789) spreekt hij over gemeenschapsgronden aan de grens met Kontich. Het zijn het Reebroek (1348) en de Kattenbroeken (1423). Het zijn deels ontwaterde moerasgronden aan de beek. Ideaal dus voor kikkers en padden. Ze werden gebruikt als gemeenschappelijke weidegrond voor het rundvee (cattle) en voor de hooiwinning. Oorspronkelijk was de naam cattelbroecken. Maar de betekenis van dit Kattenbroek grotendeels Edegem blijft ook vandaag nog Middelnederlands woord ging in de loop van de tijd altijd laaggelegen. verloren.” Voor leken een plausibele uitleg, zeker als onze voormalige voorzitter Robert Van Passen, bij leven eminent professor naamkunde aan de KULeuven wordt geciteerd. Paul Catteeuw uitte echter bij deze toelichting zijn twijfels over het feit dat katten naar het Engelse cattle in de betekenis van vee zou verwijzen. Hij wees fijntjes op verklaringen die hiervoor door andere vooraanstaande toponymisten werden gegeven. Via digitaal zoekwerk kwam hij terecht bij het tijdschrift Naamkunde, jaargang 34 (2002). Hierin geeft Magda Devos in haar artikel “Betekenis en motivering van enkele diernamen in de toponymie”. (2002: p. 205224) een kritisch overzicht van de belangrijkste hypotheses voor toponiemen met het bestandsdeel kat. Zij maakt hierin met betrekking tot deze toponiemen een onderscheid tussen laaglandtoponiemen en hoogtenamen. Aangezien we hier met een broektoponiem te maken hebben, beperken we ons in het vermelde citaat hieronder tot de mogelijke betekenis van het bestanddeel kat in namen voor laaggelegen en waterzieke terreinen. “… In kat-toponiemen die betrekking hebben op laaggelegen gebieden moet waarschijnlijk niet aan de diernaam gedacht worden. Veeleer is kat in dat geval een volksetymologische aanpassing van het woord kaats of een variant daarvan. Kaats is een oud woord voor slijk, modder, drek, waarvan vandaag enkel in de Duitse dialecten nog onverdachte sporen teruggevonden [worden]” (Devos 2002, p. 218), zoals het Rijnlandse woord Katsch, dat verschillende met slijk verwante dingen aanduidt, zoals slijm, snot en bietenpulp.” “…In het Middelnederlands is het woord niet geattesteerd, omdat het waarschijnlijk al uit het gewone taalgebruik verdwenen was, “wat aannemelijk maakt dat het als eigennaambestanddeel al vroeg ondoorzichtig was geworden, en vatbaar voor volksetymologische gelijkmaking met de dierennaam kat.” (Devos 2002, p. 219) Niet verwonderlijk wanneer we bedenken dat het al zeer vroeg door afwatering werd drooggelegd zodat het als hooiland kon gebruikt worden en er in de zomerperiode ook vee kon grazen, al of niet gemeenschappelijk beheerd.
ge
rin
ine
Re .2
n4
8
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
De Edegemsebeek blijft haar rol spelen, ook al is het hooiland dichtgegroeid en voor andere doelen gebruikt
Ook R. Van Passen moet al hebben geworsteld met deze verschillende betekenissen van het woord Kat in de toponiemen ‘De Kat’, ‘Katte(n)beek’ en ‘Katte(n)broek’ die hij noteert in zijn doctorale publicatie ‘Toponymie van Kontich en Lint’ uit 1962 op p. 315-316. Bij het eerste schrijft hij dat het woord ‘Kat’ een van de meest omstreden termen uit de toponymie is en vermeldt eenzelfde toelichting als diegene die we veertig jaar later bij M. Devos terugvinden. Bij het toponiem Katte(n)broek noteert hij echter opnieuw dat de betekenis van ‘Katte(n)’ niet uitgemaakt kan worden. Gezien het grondwoord broek, dat vochtig laagland aanduidt, en gezien de ligging van ons toponiem Kattenbroek in de buurt van het Ree(t)broek (riet komt veelal in vochtige gebieden voor) lijkt het ons aannemelijker dat het eerste deel katte(n) oorspronkelijk wel naar slijk zal verwezen hebben maar later, toen de rechtstreekse band met slijk uit het taalgebruik verdween in het Middelnederlands, door volksetymologie gekoppeld is geworden aan het bekende huisdier. Bij volksetymologie moet men de grootste voorzichtigheid in acht nemen. Soms worden de dingen bij hun naam genoemd en lijkt dat nu wat vreemd, maar soms ligt de waarheid mijlenver van een volksetymologische verklaring verwijderd. Ook al lijkt de relatie met vee/cattle op het eerste gezicht best mogelijk, toch is het weinig waarschijnlijk dat dit de juiste verklaring is. Toponymie is een wetenschap die o.a. gebaseerd is op feitelijke kennis van onze vroegere taal. Spijtig genoeg is niet alles te achterhalen. En dan moeten we ons tevreden stellen met de meest aanneembare verklaring. Maar steeds in het achterhoofd dat dit dan een hypothese blijft. De naamgeving van ons eigen dorp Kontich is hierbij misschien nog het duidelijkste voorbeeld. Tot slot voegen we hier nog een heemkundig weetje aan toe. Vlakbij het Kattenbroek stond ‘een blikken huis’. Het was helemaal bekleed met opengesneden en platgeslagen blikken, achtergelaten na de oorlogsperikelen. Een Kontichse familie aan deze beekbocht kon er zijn territorium enkel verlaten via een aarden weg over Edegems grondgebied. Dit gaf af en toe aanleiding tot merkwaardige verhalen die de postbode, de politieagent, de ambtenaar, de jachtopziener … ergens in Kontich aan een cafétoog met smaak navertelden. Voorwaar geen kattenpis.
Re
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
ine
rin
ge
n4
.2
Paul Wyckmans
9
‘Den Alcazar’, een Kontichse historie: Francine Vervliet noteerde…
I
n Kontich-Waarloos hier en nu lazen we vorig jaar een beknopte historie van de ‘Alcazar’. Auteur Jacqueline Onzia bezorgde de kring een uitgebreide nagezonden tekst van Francine Vervliet, dochter van een van de laatste uitbaters van dit café. De kring verwierf met deze Alcazar-historiek tussen 1900–1960 ook een groot aantal nieuwe historische feiten en gekopieerde documenten. We konden dit koppelen aan het fotomateriaal en de levendige verhalen van Ludo Liekens, kleinzoon van uitbaters Louis Liekens-Leonie Verbruggen (1920-1930). Na het overlijden van Louis in 1930 hertrouwde Leonie met Jozef Verschueren en ze bleven het café met feestzaal uitbaten. Zo konden we in 1950 terug aanknopen bij het verhaal van Francine en kreeg haar verhaal de allures van een heuse kroniek van ‘De Alcazar’… Einde 1800, begin 1900 woonden hier een oom en een tante van mijn vader (broer van zijn vader) Victor Vervliet-Heymans. Hij werd geboren in 1876. Café-restaurant op het kaartje klink erg chic en huurhouder staat voor ‘taxi van toen’ dus paard en koets.
om patronen te kunnen tekenen? Bovenwijdte: 47 (x2) = 94 cm en taille: 29 (x2) = 58cm. De wespentaille moet zeker in geweest zijn. Zoals te zien had heel het pand een zeer grote voorgevel die ging tot op de hoek van de Drabstraat. De De smalle St.Jansstraat tussen de achtergevel kwam uit in de Sint- toenmalige beenhouwer en herberg . Martinusstraat. Langs daar kon met paard en koets in- en uitgereden worden. Het huis nr. 7 hoorde bij het pand (naast Koke Nete). Ik meen dat dit huis later apart verkocht werd. Toen wij daar in 1950 kwamen wonen was er al heel wat veranderd. Het deel van de hoek Drabstraat tot de Alcazar was al een gebouw op zich geworden. Hier baatte behanger Claes een winkel van behangpapier uit. Wij ontdekten ook dat de kelder van de
Naamkaartje van Victor Vervliet en zijn echtgenote Heymans rond 1900.
De Alcazar op de hoek van de Drabstraat en de Mechelsesteenweg.
Alcazar voor een deel onder de behangerswinkel doorliep. Ik vraag me af, of de huidige benaming ‘Vierbunder’ iets te maken heeft met de wijzigingen die het oorspronkelijke pand heeft ondergaan. Een ‘bunder’ is naar ik meen een oppervlaktemaat. Hoeveel is een bunder? Was heel het pand misschien ooit 4 bunder groot? “(De naam “Vierbunder” werd gegeven door de nieuwe eigenaar die van de vroegere “Alcazar” een brasserie maakte. Hij woonde destijds bij zijn ouders in de verbouwde hoeve
.2
n4
10
ge
rin
ine
Re
De huurhouderij baatte hij uit samen met zijn broer, mijn grootvader August Vervliet – De Groof (geboren 1869). Mijn grootouders woonden schuin over de ‘Alcazar’ in de SintJansstraat 1. Mijn vader is er geboren in 1910 en vertelde me dat het Chinese restaurant ‘Honderd Jaar’ er vandaag nog altijd klanten bedient. De naam Sint-Jansstraat wordt niet meer gebruikt, de straat werd waarschijnlijk opgenomen in de benaming Sint-Jansplein. Mogelijk was het toen een herberg (klinkt fijner dan café) maar de naam herinner ik me niet. Ik weet het niet zeker maar mijn grootmoeder Philomena De Groof liet wel een zakagenda uit 1901 na, waarin ze bestellingen van tonnen bier Lamot en Faro noteerde. Ook verschillende namen van personen staan erin vermeld, misschien schreef ze wel op wat er gedronken was en wie er nog moest betalen? Grappig is dat er ook recepten in genoteerd staan als: speculatie maken, roggebrood bakken, konijn stoven en … huiden en vellen looien. Ook haar lichaamsmaten staan er in opgeschreven, misschien voor de naaister? Of anders
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
De ‘huurhouderij’ was intussen opgedoekt. Mijn grootvader werd koetsier en tuinman op het domein Bautersem, beter gekend als ‘Het Hof van Spruyt’. Juffrouw Spruyt was de eigenares van dit mooie kasteel. De Duitse majoor Von Heimburg maakte er tijdens WO I zijn hoofdkwartier van. De Duitse bezetter eiste van de bevolking koperen voorwerpen op. Juffrouw Spruyt. Juffrouw Spruyt vroeg mijn grootvader allerlei koperen voorwerpen te gaan inleveren waaronder ook de koperen paardenbellen van de chaise (koets). Hij deed wat hem gevraagd werd, behalve wat de bellen betreft. Die begroef hij in de grond. Hij kreeg het niet over zijn hart die aan ‘de Pruisen’ af te geven. Juffrouw Spruyt kon het oorlogsgebeuren niet meer aan en liet zich naar Antwerpen voeren. Zij keerde niet meer terug naar haar landgoed. Mijn grootvader groef de paardenbellen later terug op en nu zijn ze in mijn bezit. Het hof van Spruyt raakte danig in verval en August Vervliet zat zonder werk. Hij werd dan maar koetsier bij Frans Van Roy (Sus Van Roy zei hij altijd) in de ‘Fortuin’. Naast zijn job als koetsier bakte hij brood en hij werd een volwaardige bakker. Mijn grootmoeder Philomène De Groof overleed in 1918 aan de Spaanse griep. Zij was 36 jaar en liet vier kinderen na waarvan het jongste 3 jaar was. Wie er na Victor Vervliet– Heymans in de Alcazar kwam, kan ik niet precies zeggen maar ik meen dat het de familie Liekens-Verbruggen was.
Afgebroken huizen maakten plaats voor inrit parochiecentrum en de wereldwinkel.
De volgende uitbaters het echtpaar Louis Liekens Leonie Verbruggen (huwelijk 1909).
Re
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
ine
rin
ge
n4
.2
met dezelfde naam, aan de Reepkenslei, met dank aan fh).” Victor VervlietHeymans woonde er nog toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak. Meermaals vertelde hij ons dat bij hem in de zaal Duitse soldaten werden Brasserie Vierbunder ingekwartierd. Ook dat vandaag. de bevolking ‘wol’ moest inleveren die bij hem moest worden opgeslagen. Het vermelden waard: toen wij er woonden werden er werken uitgevoerd en vonden wij onder het podium in de zaal een oude tinnen drinkbeker. Daarop stond een tekst in oud-Duits schrift en een afbeelding van ‘Kaiser Wilhelm’. Die was zeker nog van een Duitse soldaat geweest. Nog tijdens de oorlog trok Victor Vervliet weg uit Kontich en de Alcazar en verbleef een tijd in Holland, wat vele burgers deden. Dat land was toen niet bezet. Later is hij paardenkoopman geworden. Ook mijn grootouders August Vervliet–De Groof verhuisden naar de Magdalenastraat 11. Vandaag is nr. 11 de dekenij maar toen (volgens mijn vader) het huis waar nu het parochiecentrum staat. Ze woonden er naast commissaris Ballegeer die een heel goede vriend was van mijn grootvader. De zus van mijn vader, Angèle Vervliet, is er geboren in 1915. Op haar geboorte-uittreksel staat effectief Magdalenastraat 11, maar als beroep van de vader staat er nog ‘herbergier’. Nu weet ik niet of ze daar een herberg open hielden.
11
In de jaren ’20 van vorige eeuw was er ook een cinema waar je nog naar stomme films moest kijken uiteraard. Om er wat actie in te brengen werd de film met passende muziek begeleid door een pianist. Rond diezelfde tijd was er ook een vereniging van Vlaamse oud-strijders (VOS). Vervolgens werd de Alcazar een intekenlokaal voor wedstrijdduiven (Kon. Belgische Duivenliefhebbersbond), daarna kwam er een horlogemaker en dan nog een nieuwe uitbater, iemand van de familie langs Heymanskant Het dansorgel werd vóór de kermis geïnstalleerd. Volgens een kleinzoon van Louis Liekens was dat een hele bedoening. De Mechelsesteenweg stond geblokkeerd, en het orgel diende van de ‘platte wagen’ afgeladen en tot in de zaal getild en samengesteld. In 1950 heropenden mijn ouders het ‘oud gekende’ lokaal Alcazar zoals de advertentie in de Gazet van Kontich duidelijk maakt. Toen wij er kwamen wonen Jozef Verschueren poseert voor het speelklare Mortierlag er nog een planken kermisorgel in zaal Alcazar. vloer waarop wit zand werd uitgestrooid en aan de tapkast op de grond stonden witgelakte ijzeren ‘kwispedoors’, zeg maar op zijn Kontichs ‘speekbakken’. De tijd was er als het ware compleet blijven stilstaan. De vloer werd vervangen door tegels, de zitbanken totaal vernieuwd. De lambrisering met randgeslepen spiegels en de tapkast zijn gebleven. In ’t midden stond een zwarte ronde kachel een soort stevig ‘duveltje’ maar dan wel een grote, dus een ‘duvel’. Die deed zijn best om de boel goed warm te stoken. De oorlog was nu een vijftal jaren voorbij en de mensen wilden terug genieten en zich amuseren. Er moest voor muziek gezorgd worden en hiervoor moest men bij Staf Onzia zijn. Er werd een mooi meubel met ingebouwde pick-up voor 78-toerenplaten geïnstalleerd. Een luxeding voor die tijd want er was een staaf voorzien die in ’t midden van de draaischijf paste en verschillende platen kon dragen. Als een plaat ten einde gespeeld was, kwam er automatisch een volgende neer. Aan de muur hing een spaarkastje met vele genummerde gleufjes. Er werd een schatbewaarder benoemd en een schrijver die bij het ledigen van de kast alles noteerde en de zaak moest in het oog houden. Op het einde van het jaar was er dan de grote mosselsouper.
Maar de tijd evolueerde razendsnel. Muziek en amusementsleven werden sterk beïnvloed door Amerika. De pick-up moest plaats maken voor de jukebox. Er kwam een ‘Würlitzer’, ‘kapelleke’ genoemd vanwege Aankondiging van de zijn vorm. Het was een van de eersten op de markt. Later heropening in de Gazet van Kontich. werd het ‘kapelleke’ zeer gegeerd als antiekobject en erg duur. Zo ook de grote glazen bol op een zwarte metalen voet, de ‘tutterfrutbol’. Wie had ooit gedacht dat deze dingen eens ‘antiek’ zouden worden. De flipperkast mocht zeker niet ontbreken en zoals zo treffend gezegd in het liedje ‘Café aan de haven’ maakte de trekkast inderdaad meer lawaai dan de jukebox. Maar…er moest altijd wat nieuws bijkomen. Het tafelvoetbalspel, met twee of met vier gespeeld, veroorzaakte na elke goal luid gejoel! In de zaal werd een heuse officiële wedstrijdtafel voor pingpong opgesteld die enorm veel bijval kende. Al gauw werd
Francine Vervliet achter de toog van de Alcazar, in 1955.
hiervoor een nieuwe club gesticht. Bob Op de Beeck (getrouwd met iemand van Goetschalckx) was lid van de club en is een groot Belgisch tafeltenniskampioen geworden. De familie Peffer aan de Reep had een club gesticht die zich bezighield met het africhten van Mechelse en Duitse herdershonden. Het oefenterrein was ergens aan de Blauwsteenstraat. De clubzetel weerom in de ‘Alcazar’. Regelmatig nam deze club deel aan wedstrijden over gans België en er werden heel wat trofeeën gewonnen. Ze werden in een speciale kast tegen de muur opgeborgen. Elke maand werden bekers en coupes grondig afgestoft en opgeblonken door ons ma en mijn zus. Een heel werk, maar ze waren er fier op. De harmonie ‘Vrede en Vermaak’ was in de Fortuin gevestigd maar de afdeling ‘trommelaars en clairons’ oefende bij ons in de zaal. Deze afdeling stond onder de leiding van Louis Michiels, Louis-Majoor genoemd.
ge
rin
ine
Re .2
n4
12
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
Vrede en Vermaak op de Bosuil te Antwerpen tijdens de pauze van België-Holland.
Accordeonclub Organa onder leiding van Dolf Van Wuytswinkel (rechts).
Re
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
ine
rin
ge
n4
Bij de schoenwinkel Bauwens ging het er in die tijd ook lustig aan toe. Er waren vier jongens, twee meisjes en een hoop vrienden die er aan huis kwamen. De Bouwensjongens en een deel van hun vrienden waren bij ‘Vrede en Vermaak’ en speelden verschillende instrumenten. Na het werk was het er een in- en uitgeloop. Er werd muziek gemaakt, gerepeteerd, ideeën uitgewisseld en een orkestje samengesteld. Er moest natuurlijk een naam gekozen worden. Dat werd ‘the Sky Larks’. Na onderling overleg vonden ze dat er nog een zangeres ontbrak en die werd gevonden in de Alcazar. Mijn zus Marie-Louise had een goede stem en werd het zangeresje van dit regionaal overbekende orkest. Een van de Bouwensjongens, ‘de Jos’, had echter meer oog voor het mooie zangeresje dan voor muzieknoten met het gevolg dat hij met haar trouwde in 1954. Het was de glorietijd van de bals met echt orkest en er werd wat afgedanst die tijd! Verenigingen en clubs rezen uit de grond als paddenstoelen.
Er werd een judoclub gesticht die de naam ‘Satori Kwai’ kreeg. Bij de oprichting was er een rasechte Japanner (een groot kampioen blijkbaar) aanwezig die zich ook een tijd met de opleiding bezighield, in gebarentaal en in ’t Engels. De club ‘Satori Kwai’ is heel belangrijk geweest voor deze sport en heeft zeer goede judoka’s voortgebracht. Mij is verteld geweest dat deze judoclub de eerste in België was, maar dit durf ik niet voor waar verder vertellen, ik heb daar geen bewijzen voor. In de Alcazar was er altijd wel wat te doen: voordrachten, spreekbeurten, bonte avonden, zangwedstrijden (crochets), verkopen, antiekveilingen, optredens van een of andere goede muziekvereniging, zangers, zangeressen en ooit was er zelfs een hypnotiseur. Daar beleefden we natuurlijk heel wat plezier aan. De televisie was nog niet tot in de huiskamers doorgedrongen. De mensen gingen op vaste dagen gewoontegetrouw naar de cinema, in de ‘Trianon’ (Ooststatiestraat, snookerzaal nu) of in de ‘Rio (Molenstraat-turnkring Sparta vandaag). Meestal was het aanschuiven voor een ticket, zeker bij een goede cowboyfilm of een film met Doris Day en niet te vergeten onze ‘Charel Janssens met zijn Co Flower’. Nog even iets halen in het snoepwinkeltje over de Rio voor de ‘poos’ (pauze). In de winter was het de gewoonte, als de cinema uit was (zo spraken de mensen) dat onze stamgasten nog langs kwamen met opgezette kraag en handen wrijvend om zich op te warmen. Ze bleven dan rond de grote kachel napraten over de film. Dames dronken dikwijls een filter, een porto maar meestal een warme oxo met beschuitje. Mannen hielden het bij een Catch, een Beck’s, een Op-Sinjoorken of een ‘pilske’ van ’t vat’. Met eindejaarsfeesten beschilderde ik alle spiegels en het waren er veel, met winterse taferelen. Grote luxe was het in de Alcazar niet, maar er hing een warme, gemoedelijke sfeer. Dolf Van Wuytswinkel, een zeer goed accordeonist en muziekleraar (ikzelf nam bij hem ook les) kwam met het voorstel een accordeonclub op te richten onder de naam ORGANA. Jong en oud die er wat voor voelde sloot zich erbij aan. De repetities gingen door in de zaal en er ontbrak haast nooit iemand. Iedereen was enthousiast. Eén grote vrolijke troep. Het was een reuzegoede tijd.
.2
De repetities waren in de zaal en zorgden voor oorverdovend lawaai maar ja, er moest toch ergens geoefend worden. Vrede en Vermaak kreeg in die periode ook de titel ‘Koninklijke Harmonie’ toegekend, ze was dan ook écht heel goed. Bij alle feestelijkheden was ze van de partij. Als er werd uitgegaan in vol ornaat, mooi in uniform met vaandel voorop werd aan de steunende leden, waaronder Louis Michiels, chef-clairon veel cafés, een serenade bij de muziekkapel van de Gidsen. gebracht. Als dank hiervoor kregen de muzikanten dan een bonnetje voor een gratis consummatie. Als op ’t einde van de festiviteit er eens een scheve noot gespeeld werd was het hen niet kwalijk te nemen. Er waren toen ook nog zoveel steunende leden …
13
Jos Van Dessel, boekhouder, verzekeringsmakelaar (ook lid van toneelkring Willen is Kunnen) kreeg het voor mekaar de accordeonclub Organa te laten deelnemen aan de grote cavalcadestoet (1957-1958?). Beroepshalve had hij veel relaties en hij bezorgde ons een platte wagen met trekker waarop banken en een podium werden geïnstalleerd zodat de muzikanten konden zitten. De garnering en aankleding gebeurde in Tirolerstijl. Als de stoet door de straten trok werd onze wagen luid toegejuicht en kregen wij een enorm applaus. Er werd dan ook nog lang nadien over nagepraat.
De Civiele Bescherming viert feest in zaal ‘Alcazar’
Om met de tijd mee te gaan werd er ook een Amerikaans biljart met 16 genummerde ballen aangeschaft. Het hoogtepunt in de belevenissen van de Alcazar was de grote Kontichkermis op de eerste zondag na 4 juli. Dan werd er een groot mortierorgel geïnstalleerd in de zaal. De kermis was dan ook het feest van het jaar. In ’t bijzonder voor de boeren want die waren er nog in Kontich en omgeving in die tijd. Er werd gedanst, gedronken en plezier gemaakt. Het was echt feest vieren van ’s morgens tot ’s nachts. Families en vrienden spraken af op de kermis, er werden handen geschud, schouderklopjes uitgedeeld: de ‘Alcazar’ als ontmoetingsplek.
Tafels werden bij elkaar geschoven, stoelen bijgezet, drummen om binnen en buiten te raken en terwijl speelde het mortierorgel uit volle kracht en werd er regelmatig ‘halve’ geroepen. Hierover vertellen lijkt een verhaal zonder einde te worden. Heel het gebeuren was dan ook een moderne versie van een Pieter Breugelschilderij. ‘Op dinsdag werd de jaarmarkt gehouden. Op de Mechelsesteenweg (er lagen nog kasseien) werden de zware trekpaarden gekeurd. Met gevlochten manen en geknotte staarten draafden onze ‘Brabanders’ voor de ogen van een jury in witte stofjassen. De familie De Paep uit de Reepkenslei specialiseerde zich in het kweken van raspaarden en ze gingen dan ook regelmatig met de hoofdprijs naar huis. Ook De Civiele Bescherming vergaderde regelmatig bij ons. Deze vrijwilligers waren steeds paraat om hulp te bieden zowel in Kontich als in de omliggende gemeenten. In 1959 werd de Alcazar overgegeven aan mensen die uit Belgisch-Kongo terugkeerden na de politieke moeilijkheden met de lokale bevolking daar. Na enkele maanden zagen ze het niet meer zitten en vertrokken weer. Om de zaak draaiende te houden zijn wij er tijdelijk terug ingekomen maar onze woonst was en bleef aan de Reep. Toen kwamen er nieuwe uitbaters wiens namen ik me niet meer herinner. Ik kan wel zeggen dat een dochter trouwde met bakker de Jongh en naast het Chinees restaurant aan de overzijde de bakkerswinkel mee uitbaatte. De laatste in het rijtje was ‘de Ward’. Ward Torfs en zijn gezin, overtuigde Vlaams-nationalist in hart en nieren. Nadien verbouwde de Generale Bank het geheel tot een filiaal. Vandaag kan je er eten en drinken in de ‘Vierbunder’. En hier herhaalt de geschiedenis zich vandaag een beetje. De inrichting vorig jaar van een dansavond in deze brasserie werd alvast een groot succes. Francine Vervliet, Ludo Liekens, eindredactie Paul Wyckmans.
Erratum, niets is wat het lijkt!
I
n vorige Reineringen drukten we in het artikel over het circus Saratos onderstaande foto (1921) af op blz. 8 met als tekst: “Cirque Moderne, opgesteld in Mortsel op ‘het hof van Rieth’ met een autobus van Kontich-Mortsel in de buurt”. Eminent autobuskenner en exKontichnaar Charles Smits wees ons op onze fout. Hij verwees naar het Mortselse Gemeenteplein met tot voor kort de keerlus van trams 7 en 15. Foto-archivaris Hugo Vermeirsch van de heemkundige kring Mortsel mailde ons over het meest
ge
rin
ine
Re .2
n4
14
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
fundamentele detail op deze foto dat: “…de gebogen tramsporen kunnen immers enkel wijzen op het Gemeenteplein als locatie. De circustent bevindt zich op de hoek van het Gemeenteplein en de Mechelsesteenweg ! Het gebouwencomplex op het plein zelf tussen Statielei en Mechelsesteenweg werd gebouwd in 1928. Op onderstaande postkaart herkennen we duidelijk dezelfde gebouwen op de Mechelsesteenweg. Deze postkaart ( met eveneens een bus van de lijn Contich-Antwerpen ) toont het Gemeenteplein ca.1930 ( het rechtse hoekhuis was nog toen nog niet bijgebouwd).” Missen is menselijk, sorry dus. Hartelijk dank Charles en Hugo!
Waddisdaffeuriet? Weet je waarvoor dit ding werd gebruikt, stuur dan je antwoord (met als onderwerp “Wedstrijd Reineringen”) naar reineringen@gmail.com – een klassieke gele briefkaart naar ons adres (Reineringen, Duivenstraat 22, 2550 Kontich) telt ook. Laat ons ook weten met welke prijs we jou een plezier kunnen doen: het fotoboek “Archiefbeelden Kontich”, een merklappenverjaardagskalender of twee flessen cava. We verwachten je mail of briefkaart ten laatste op 1 september! In ons volgende nummer geven we uiteraard de oplossing. En een nieuwe opgave. Voor de vorige Waddisdafeuriet kregen we tot onze verbazing geen enkel antwoord. Te moeilijk? We proberen het nogmaals en geven je vier mogelijkheden: • Een kaasstolp • Een vliegenvanger • Een boterstolp • Een azijnfles
Agenda en Nieuws Op 9 mei 2014 om 20 uur komt prof. em. Alex Vanneste in het kader van de herdenking van de Eerste Wereldoorlog spreken over “de dodendraad” tussen het bezette België en het vrije Nederland. Alex Vanneste is internationaal bekend en bovendien een begenadigd spreker. Noteer alvast deze datum. In onze volgende nummers brengen we meer informatie. Museum voor heem- en oudheidkunde: elke zondag open van 14 tot 17 uur met gids Het archeologisch gedeelte van ons museum is vernieuwd, nu werken we hard aan de verbeterde presentatie van onze overige collecties. Vooral de afdeling textiel (met onze merklappen, tekendoeken e.a.) krijgt een prominente plaats in het “voorzaaltje”, waar nu ook al enkele van de fraaiste spinnewielen te zien zijn van de meer dan vijftig die we vorig jaar hebben verworven. De inwijding van het vernieuwde museum is voorzien voor later dit jaar, onze trouwe lezers worden uiteraard als eersten op de hoogte gesteld van de juiste datum. Ben je op zoek naar de oude nummers van Reineringen of publicaties die met Kontich te maken hebben? Surf dan gewoon naar www.issuu.com. Op deze webstek tik je bij zoeken gewoon “Reineringen” of “Kontich” in en je komt zo bij onze vroegere nummers terecht.
Abonnement?
Re
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
ine
rin
ge
n4
.2
Als je van dit nummer van Reineringen houdt, dan ligt ook de toekomst van dit blad je nauw aan het hart. Wens je het verder te ontvangen, hernieuw dan zo snel mogelijk je abonnement voor 2013 (inclusief lidmaatschap “Vrienden van het museum”): minimum 15 euro. Te betalen op rekeningnummer BE77 4155 0442 2142 met de vermelding van uw naam, adres en “Reineringen”
15
Reineringen Reineringen 4 (2013), 2 Driemaandelijks (januari-februari-maart 2013) Afgiftekantoor Kontich P912187
België Belgique P.B. 2550 Kontich BC 31956
INHOUDSTAFEL: Pagina 1 Voorwoord - Daar zijn de reuzen Pagina 2 Ook reuzen hebben wortels Pagina 5 De Kontichse reuzen en het Ros Beiaard Pagina 7 De naam kontich nog eens anders bekeken Pagina 8 De betekenis van Kattenbroek: geen kattenpis Pagina 10 ‘Den Alcazar’, een Kontichse historie: Francine Vervliet noteerde… Pagina 14 Erratum, niets is wat het lijkt! Pagina 15 Waddisdafeuriet Pagina 15 Activiteitenkalender en nieuws
Colofon Reineringen, Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich, 4 (2013), 2 ISSN 2033-2742 Redactie: Paul Catteeuw, Frank Hellemans en Paul Wyckmans Eindredactie: Paul Catteeuw Grafische vormgeving: Bruno Catteeuw Druk: Drukkerij Hendrickx, Schelle Verantwoordelijke uitgever: Paul Wyckmans, Duivenstraat 22, BE-2550 Kontich Correspondentieadres: reineringen@gmail.com © 2013 – Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich De auteurs zijn verantwoordelijk voor de inhoud van hun eigen bijdrage. Abonnementen (inclusief lidmaatschap “Vrienden van het museum”): 15 euro Te betalen op rekeningnummer BE77 4155 0442 2142 met de vermelding van uw naam, adres en “Reineringen” Gelieve eventuele adresveranderingen zo snel mogelijk aan ons mee te delen. Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich, Documentatiecentrum Duivenstraat 22, BE-2550 Kontich, +32 3 457 86 04 heemkunde.kontich@gmail.com
Museum voor Heem- en Oudheidkunde Bibliotheek- en cultuurgebouw Sint-Jansplein, BE-2550 Kontich www.museumkontich.be