Reineringen
Duivenstraat 22
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich Verschijnt driemaandelijks • Jaargang 5, nummer 3 (juli - september 2014)
M
De tafel van de overgave anno 2014
Frank Hellemans, Paul Catteeuw en Paul Wyckmans
en
ng
eri
in Re 5.3
2
Voorwoord
ERKWAARDIG HOE wij ons altijd sterk betrokken voelden bij de Tweede Wereldoorlog. Misschien omdat onze ouders en grootouders hem nog hadden meegemaakt en we er verhalen over hoorden “uit de eerste hand”. Pas de laatste jaren begonnen we te beseffen dat we die eerste “Groote Oorlog” ook niet mogen vergeten. En ondertussen is hier in onze gemeente de zeventigste verjaardag van de Bevrijding in september 1944 ongemerkt aan ons voorbijgegaan. Zo verdiept waren wij in de voorbereiding van een gepaste herdenking van de Val van Antwerpen en de bescheiden rol die onze gemeente daarin heeft gespeeld. Honderd jaar geleden maakten de inwoners van Kontich en Waarloos mee wat de burgers van Palestina, Syrië, Irak en Oekraïne nu meemaken. Onze Duitse buren vielen met onmenselijk geweld massaal ons land binnen: onze regio werd bestookt met alles verwoestende bommen, weerloze burgers werden vermoord, vrouwen verkracht, gebouwen in brand gestoken… De meesten trachtten te vluchten voor het te laat was, degenen die achterbleven verstopten zich in kelders en wachtten bang af. De militairen verlieten de forten en de stad en konden zich nog net terugtrekken via een inderhaast opgetrokken vlotbrug over de Schelde in de richting van West-Vlaanderen. Het was de burgerlijke overheid die uiteindelijk kon verhinderen dat er nog duizenden burgers, ook vrouwen en kinderen, zouden omkomen en dat monumentale gebouwen en kunstschatten van vele eeuwen zouden worden vernield. De burgemeester van Antwerpen, Jan De Vos, een volksvertegenwoordiger en een senator tekenden de overgave van de stad. Deze historische gebeurtenis staat bekend als de Conventie of het Verdrag van Kontich. De Duitse generaal von Beseler en de Antwerpse onderhandelaars kwamen immers bijeen in de villa Rest and Be Thankful aan de Antwerpsesteenweg. De tafel en het meubilair bevinden zich nu in ons Documentatiecentrum. Historica Sophie De Schaepdrijver heeft er aan plaatsgenomen tijdens de eerste aflevering van Brave Little Belgium, de documentaire die op Canvas werd uitgezonden op 5 augustus. Z.E.H. Jozef Van Herck – destijds stichter-voorzitter van de heemkundige kring en deken-op-rust – schreef er in 1973 een studie over: De val van Antwerpen in 1914 en de Tafel der overgave. De auteur was in die eerste oorlogsmaanden als krijgsaalmoezenier verbonden aan het Fort 4 te Mortsel en dus betrokken getuige van deze historische gebeurtenissen. Deze brochure wordt integraal opgenomen in deze speciale editie van Reineringen. De uitgave van dit nummer is een samenwerking tussen onze heemkundige kring en de Gemeentelijke Erfgoedraad van Kontich en werd daarom op een grotere oplage gedrukt. Als aanvulling lees je het relaas van Robert Jonckheere, de schoonbroer van succesauteur Abraham Hans. Hij woonde in de Rubensstraat, zijn huis en atelier werden tijdens het beleg van Antwerpen door bominslagen vernield – zoals zovele huizen in onze gemeente. Hij vluchtte met zijn gezin uiteindelijk naar Amerika, waar zijn jeugdherinneringen aan ons dorp en zijn oorlogservaringen in boekvorm werden uitgegeven. Alice Hellemans – bij leven lid van de raad van bestuur van de heemkundige kring - heeft jaren geleden al fragmenten voorgelezen uit het originele typoscript dat nog in het Nederlands was opgesteld. Zij beloofde het ons ooit te bezorgen. Helaas is haar nalatenschap in de papiercontainer beland. Door een gelukkige samenloop van omstandigheden kwam Paul Wyckmans in het bezit van de Engelstalige versie en kunnen we alsnog dit interessant document meegeven. Conclusie: het is nooit te vroeg om belangrijke historische documenten toe te vertrouwen aan een geschied- of heemkundige instelling. Het kan nog stof leveren voor een interessant artikel. In Reineringen bijvoorbeeld.
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
De conventie van Kontich
senator Ryckmans
volksvertegenwoordiger Franck
General von Beseler
Re in
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
eri
ng
en
5.3
H
ET IS ondertussen genoegzaam bekend dat de overgave van de stad Antwerpen aan de Duitsers in Kontich in de villa Rest and Be Thankful is ondertekend. In andere publicaties en in Reineringen hebben we hier al over bericht. Trouwens, ook over de naam die absoluut niet aan oorlog doet denken. Wel integendeel. Het is haast cynisch te noemen dat oorlogsonderhandelingen net in een villa met die naam werden gehouden. Ook al is dit hoogstwaarschijnlijk puur toeval. En de ondertekenaars van toen zullen ook niet vermoed hebben dat de naam van de villa herinnert aan een bergpas in de Schotse Highlands. We mogen natuurlijk ook de plaats waar de onderhandelingen plaats grepen niet overschatten. Uiteindelijk is het maar een fait-divers in de grote geschiedenis van de Groote Oorlog. De ondertekening had even goed in Lint of Aartselaar kunnen gebeuren. En uiteindelijk is de militaire overgave van de stad Antwerpen in feite belangrijker dan deze overgave. De Antwerpse situatie mag dan wel invloed hebben gehad op de geschiedenis van Kontich, omgekeerd was dat zeker niet het geval. Maar voor de plaatselijke geschiedenis van Kontich is het natuurlijk wel handig meegenomen dat we zo mee in de grote geschiedenis worden opgenomen. Ook Robert Van Passen, de geschiedschrijver van ons dorp en tweede voorzitter van de heemkundige kring, wijdt er dan ook een hele passage aan in zijn Geschiedenis van Kontich. Merkwaardig is wel dat Van Passen, van opleiding germanist met specialisatie Duits, consequent de naam van de Duitse generaal fout spelt. De bevelhebber van de Duitse troepen is General Hans Hartwig von Beseler. En niet von Besseler. Van Passen geeft het korte historische relaas. Des te interessanter is echter de publicatie van deken Jozef Van Herck, stichter en eerste voorzitter van de heemkundige kring. Als een directe en indirecte ooggetuige van de processus die tot de Conventie van Kontich leidt, schrijft Van Herck in zijn eigen stijl, die we kennen van de oorlogsdagboekjes, de kroniek van die korte periode. Hij doet dat met de nodige historische afstand, want tussen de publicatie in 1973 en het gebeurde liggen 59 jaar. Het zijn de vele kleine foutjes, zoals de auteur zelf in het voorwoord aanhaalt, die hem ertoe nopen om dit verslag te schrijven. Toch voegt de auteur eraan toe dat hij niet per se een leemte wil vullen, dan wel de wetenschappelijk verantwoorde studie rond dit onderwerp wil aanzwengelen. En daartoe consulteert hij heel wat bronnen, inclusief zijn eigen oorlogsdagboekjes.
burgemeester De Vos
3
Als hulde aan Jozef Van Herck, maar ook als herdenking van de Conventie van Kontich op 9 oktober 1914 vonden de Gemeentelijke Erfgoedraad Kontich en de Koninklijke Kring voor Heemkunde het dan ook opportuun om die publicatie opnieuw uit te geven. Zo getrouw mogelijk. En eigenlijk was dat ook niet zo moeilijk, want de auteur had voor zijn tijd en zijn mogelijkheden een vlotte en verstaanbare pen, zodat er weinig moest gebeuren. Toch hebben Frank Hellemans en ondergetekende enkele kleine vormelijke ingrepen gedaan. We hebben de huidige spelling en punctuatie toegepast. Duidelijke fouten (woorden en namen) hebben we gecorrigeerd. Maar af en toe hebben we ook – nu soms wat – archaïsche woorden laten staan. Vaak omdat ze beter de couleur locale invulden en duidelijker omschreven wat de auteur wilde zeggen. Het zijn tenslotte zijn woorden. Maar aan de inhoud hebben we absoluut niks veranderd. Het is en blijft de tekst van Jozef Van Herck. Zijn historische waarheid als (on)rechtstreekse getuige stond voorop.
en 5.3
4
ng
eri
in Re
Tot slot hebben we ons enkele keren de bedenking gemaakt, dat de auteur met behulp van de moderne hulpmiddelen waarschijnlijk nog een veel betere studie zou hebben afgeleverd. De herkomst van bijv. Rest and Be Thankful zou zo uit zijn computer gerold zijn. Maar misschien zou het verslag dan weer heel wat onpersoonlijker zijn geworden. Niet alle afbeeldingen zijn even duidelijk, maar sommige documenten waren – door hun aard – moeilijk in te scannen. Paul Catteeuw Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
De val van Antwerpen in 1914 en de Tafel der overgave door Jozef Van Herck r.p.d. 1973 – Uitgave IV van Kring voor Heemkunde Kontich TEN GELEIDE
De val van Antwerpen sluit een belangrijke fase van de Eerste Wereldoorlog af. Nu wordt, door de snel uitgevoerde aftocht naar de kust en de bloedige bareel van de lJzer, het tijdperk van de loopgraventaktiek, die vier jaren zal duren, ingezet. Toch heeft de krijgsgeschiedkunde aan de capitulatie van het Réduit National niet zoveel belang gehecht. Best begrijpelijk, want een zeer glorieuze bladzijde werd hier door het Belgisch leger niet geschreven. Van het ogenblik af dat de Duitsers enkele forten aan de Nete (o.m. Kessel) met mortieren van 42 cm (een nog nooit gebruikt kaliber) bestookt en buiten gebruik gesteld hadden, oordeelde het oppercommando dat de binnengordel van de forten daartegen machteloos stond, met zijn meestal verouderde kanonnen. De overgave van de stad bracht ook een gebrek aan verstandhouding tussen de burgerlijke overheden en de algemene legerstaf aan het licht. Denk even na: burgers die de capitulatie van een vesting ondertekenen. Het lag de militairen zwaar op de maag. Geen wonder dus dat in 1921 - bij het onderzoek over de houding van de militaire gouverneur, generaal Deguise - de legercommissie weigerde de dossiers te publiceren, zoals hij zelf het gevraagd had. Deze korte studie is allereerst ontstaan uit de aanwezigheid in het Museum voor Heem- en Oudheidkunde in Kontich van de tafel waarop de overgave van Antwerpen werd ondertekend. Dat gebeurde in de villa Rest and Be Thankful (Antwerpsesteenweg, Kontich). Schrijvers dezes, nu ook in deze gemeente woonachtig, en in de eerste oorlogsmaanden als krijgsaalmoezenier aan het Fort 4 te Mortsel verbonden, nam een lang vergeten, vergeeld oorlogsnotaboekje ter hand, waarin hij enkele wederwaardigheden, die hij toen noteerde, had opgetekend. Bij lezingen en bij het onderzoek van enkele bronnen kwamen heel wat onjuistheden van dag, uur en plaats van de feiten en dies meer aan het licht. Zelfs een hoog befaamde professor in de geschiedenis, dr. Leo van der Essen, in zijn driedelig werk Inval en Oorlog in België is daarvan niet vrij te pleiten. Ja, zelfs het opperbevel van het leger gaf een verslag uit Wat het Belgisch leger deed (tot december 1914), een publicatie die tegelijkertijd in Londen, Parijs en ‘s-Gravenhage verscheen en die meer dan een onnauwkeurigheid vertoont. Allerminst willen deze bladzijden die leemten aanvullen. Wel willen zij de aandacht erop vestigen dat het hoog tijd wordt om een degelijke studie aan dit keerpunt in de wereldoorlog te wijden. Na zestig jaren past het toch wel om het desbetreffend archief van het leger en andere private bronnen vrij te geven.
I. UIT HET NOTABOEKJE
Re in
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
eri
ng
en
5.3
De stuiptrekkingen van het Fort 4 De verdediging van het fort van Mortsel (tussen de Liersesteenweg en de Militaire Baan, achter het nieuwe gemeentehuis) was toevertrouwd aan zowat 450 reservisten van de artillerie, meestal oude klassen, gehuwden en huisvaders. Daartussen liepen enkele tientallen jonge vrijwilligers, aan wie het moeite kostte met de ouderen te sympathiseren. In de eerste dagen van oktober vallen, het een na het ander, de forten van de buitengordel: Sint-Katelijne-Waver, Walem en de sector van de Nete. De vluchtende soldaten, door de rijkswachters belet de stad binnen te komen, kwamen in trossen bij ons aangeland. Zij hingen schrikwekkende taferelen op van de verwoestingen door de reuzengranaten van 42 cm aangericht, alsook door de ontploffing van het fort van Walem. Commandant Romain, een knappe officier, professor aan de krijgsschool van Brussel, uitte bittere klachten, omdat hij geen instructies kreeg van de kolonel van de sector. Deze had zich, nog vóór de eerste bom Antwerpen trof, te Beveren-Waas veilig gesteld. Het hiernavolgende feit veroorzaakte nog een daling van het moreel van onze jongens. Op 5 of 6 oktober, wanneer de toestand bedenkelijk werd, ontnam men aan de manschappen hun Mausergeweer en stopte hun een Lebel, geweer van Franse makelij, dat niemand kende, in de hand. Toen diezelfde avond alarm werd geblazen en ieder in het halfdonker naar de voorposten moest trekken, bleken er heel wat jongens te zijn die hun cartouches niet in de schietkamer van hun geweer konden schuiven. Zonder twijfel was de omwisseling van wapens zowel een tactische als een psychologische fout.
5
Donderdag 8 oktober. Klokslag middernacht van woensdag op donderdag horen wij de eerste bom over ons fort gieren en tien à vijftien seconden later in de stad ontploffen. En zeggen dat wij met de verdediging van de stad belast waren, maar de vijand zag ons nog niet eens staan! Uur na uur, langs brug en passerelle, verdunde het contingent van de vesting en wanneer de zon verscheen, is het tot een paar honderd geslonken. Acht uur in de morgen. Zopas is, na de mis, het gewaad geborgen, of daar begint het Duits geschut het Fort 4 te beschieten met groot en middelmatig kaliber. Elke slag blijft in de onderaardse gangen en binnenkoer een tijd nagalmen. Het duurt geen uur of ook deze soldaten zijn verdwenen. Wanhopig zegt de commandant aan zijn oude adjudant: “Je ne puis quand mème pas les tuer tous!” Om tien uur blijven wij nog met een half dozijn over: de commandant, luitenant Nollet, adjudant Hage, brigadier Goossens en de aalmoezenier. Op het fort zelf waren er geen gekwetsten geweest. Maar er vielen slachtoffers in de loopgraven van de tussenruimten tussen het fort en de redoutes. Deze waren door Britse mariniers verdedigd. Hun kolonel Huges (?) werd een der eerste getroffenen door een obusscherf, die hem een deel van de schedel afhieuw. Wij blijven de commandant gezelschap houden, al antwoordt hij amper op onze vragen. Hij verkropt zijn leed en kan het niet uiten. Het wordt een akelige zenuwslopende dag. Een fort zonder bezetting, zonder enige verbinding met de legerstaf, het onophoudende gedaver onder de zware mokerslagen der houwitsers; de overblijvenden die in nietsdoen de uren traag zien voortslepen en het vooruitzicht van gevangenschap naar Duitsland. Onze enige ontspanning vinden we in het tellen en het lokaliseren van de vele vuurhaarden in de stad, van de petroleumtanks van Hoboken tot de houtstapels van de Ferdinandpolders nabij Ekeren. Omstreeks halfzes ga ik met de brigadier naar de mess der onderofficieren, waar wel een gat in het gewelf geslagen is, maar waar de grote kachel nog brandt. We zetten koffie en warmen een schotel vlees op, als commandant Romain verschijnt: “Spaar u verdere moeite. De Duitsers verschijnen in kleine groepjes vanuit Mortsel-Dorp. We vertrekken”. De kanonnen worden onbruikbaar gemaakt en de vlag van het fort afgehaald. Romain vraagt me, daar hijzelf het Engels onkundig is, de officier van de Marines te verwittigen. Wanneer ik na heel wat kruipens over een rapenveld hem bereik en hem mededeel dat de laatste vijf man het fort verlaten, klonk het flegmatieke antwoord: “But five is more than one!” Midden van de vestingsbrug gekomen, wierp de commandant met een tragisch wijds gebaar zijn degen in het water. Zo juist hadden we de gekasseide weg naar Cantecroy ingeslagen, of daar kwam een afdeling mitrailleurs, die sedert de middag aan Romain beloofd was, aangetreden. Hij keerde met hen terug in de vuurpoel, maar verbood ons hem te vergezellen. Met Nollet, Hage en Goossens trokken wij, meestal zwijgend, verder. Van zes tot half tien poogden wij tevergeefs de stad binnen te geraken. Overal barricades en draadversperringen. Eindelijk bleek de poort van Borgerhout nog open, want er werd nog een groep veldartillerie op terugtocht verwacht. In een herberg waar een petroleumlamp brandde, - het eerste licht sedert de avond gevallen was - genoten we de kans nog spek en eieren en drank te verorberen. De weg van Deurne-Borgerhout tot het stadscentrum legden wij in zowat twee uren af, want in het pikdonker struikelden wij voortdurend over de zandzakjes, welke de keldermonden beveiligden. Doch om minder aan het gevaar blootgesteld te zijn, scheerden we zo dicht mogelijk langs de huisgevels. Een pittig toneel op de steenweg ter hoogte van de Kroonstraat: een man in het midden van de straat knielde bij een doodgeslagen paard, terwijl hij met een broodmes brokken vlees uit de bil sneed. Zijn enige reaktie was: “Het vlees zal de komende dagen duur en zeldzaam zijn”. Omstreeks middernacht bereikten we de Meir om met mijn drie gezellen in het ouderlijk huis te overnachten.
en 5.3
6
ng
eri
in Re
Vrijdag 9 oktober. Een ontmoeting. Half acht, alarm: de Duitsers zijn daar! Brigadier Goossens fietst naar het Centraal Station, waar eenzaam een politieagent in de hal de wacht houdt. Dus weer een vals alerte. Toch spoeden wij ons, en vertrekken te kwart na acht. Hier en daar wordt er al geplunderd. Zo stopt men ons op de hoek der Twaalfmaandenstraat kistjes sigaren in de hand en wat verder een doos met zijden dassen, enz. Op de Meirbrug staat verdwaasd, alleen, een stokoud vrouwtje met haar papegaai in een kevie (kooi, nvdr). Op de Korenmarkt valt zojuist een zware bom nevens de kronenwinkel van Gorley. Uit de rookkolom verschijnen aan de hoek van de Grote Markt twee fietsende politieagenten. Zij houden een bezemstok met daarboven een witte zakdoek. Tien meter achter hen volgt een blinkende auto met vier inzittenden. Ik herken burgemeester De Vos, oud-minister Franck en senator Rijckmans. De vierde persoon draagt een uniform met gouden versiersels. Een ambassadeur? Later vernamen wij dat het de consulgeneraal van Spanje was, de heer Yebra y Saïz, die, als vertegenwoordiger van een neutraal land, deze heren vergezelde. Het lijdt geen twijfel, zij zullen over de overgave onderhandelen. Zij gingen naar Kontich. Tot hier deze flitsen uit het notaboekje. Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
Rest and Be Thankful in 1914
Rest and Be Thankful in 1914
Re in
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
eri
ng
en
5.3
Rest and Be Thankful tijdens interbellum
7
Rest and Be Thankful nu
II. DE CAPITULATIE
Om het juiste verloop van de overgave te volgen, werd aandacht verstrekt aan twee verslagen, die de onderhandelingen weergeven: én van Belgische én van Duitse zijde. Voor de eerste besprekingen van de stadsheren geven wij apart hun onderhandelingen te Tildonk en te Kontich, en daarna deze van zaterdag 10 oktober met generaal Deguise en zijn gevolmachtigde generaal Werbrouck. 1. Naar Tildonk, 9 oktober We volgen hier een betrouwbare bron, namelijk een verslag door Louis Franck, verschenen in het Handelsblad, getekend Taxander (de heer Van Menten), daterend van 24 december 1921. Buiten de wallen, aan de Boomsesteenweg, werden wij tegengehouden door de eerste Duitse post. De chauffeur en de twee agenten (zie hierboven het notaboekje) werden teruggestuurd. Wij reden, geblinddoekt, met een Duitse officier naar Mechelen en vroegen met de opperbevelhebber te spreken. Von Beseler antwoordde per telefoon uit Tildonk, waar hij het hoofdkwartier in het klooster van de Ursulinen gevestigd had, dat hij ons wou ontvangen. De generaal trad ons tegemoet en de consul van Spanje stelde ons voor. Von Beseler vroeg of iemand Duits sprak. Daarop nam ik (Franck) het woord: “Wij zijn de vertegenwoordigers van de burgerlijke overheid en vragen het vuur te stoppen”. “Is er een generaal onder u?” “Neen”. “Hebt gij volmacht?” “Neen”. “Maar hoe kan ik dan met u onderhandelen? Waar is het Belgisch leger?” “Generaal, ik veronderstel dat u ons als mannen van eer aanziet. Gij zult begrijpen dat wij u niet kunnen antwoorden”. “Ik begrijp, maar als het Belgisch leger is, waar ik meen dat het zich bevindt, verzeker ik u dat het weten zal met wie te spreken“ De toon werd onaangenaam. De Spaanse consul kwam ertussen: “Ik kan u verzekeren, dat die heren de vertegenwoordigers der burgerlijke overheden zijn, de enige die nog in Antwerpen verblijven”. Von Beseler stond als aan de grond genageld en riep tot driemaal toe uit: “Eine solche Festung! Und kein General!” Met verstomming en met verbolgenheid. Na enkele ogenblikken herwon hij het meesterschap over zichzelf en zegde: “Ik stel voor dat één uwer naar Antwerpen gaat en een officier gaat halen die volmacht heeft”. Ik zei: Wij zijn hier samen gekomen onder de bescherming van de witte vlag. Wij zullen samen terugkeren of blijven. Wat gij voorstelt zou een groot tijdverlies betekenen en intussen duurt het verlies van mensenlevens en het vernielen van kunstschatten voort”. De generaal scheen onder de indruk van die woorden en zei: “Ik heb de beschieting doen ophouden van het ogenblik af dat gij de Duitse linies hebt overschreden”. Er viel een pak van ons hart. De generaal vertrok met de drie officieren die hem vergezelden. Kort daarop keert hij terug.
en
ng
eri
in Re 5.3
8
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
“Mijnheer de voorzitter, ik geef u gelijk. Ik heb een parlementariër naar de stad gestuurd en ik hoop dat hij ongedeerd zal terugkeren, zoniet … dan zou het verschrikkelijk zijn. Indien er geen militairen meer in Antwerpen zijn, zullen we deze namiddag het gesprek te Kontich hernemen. Een korte groet en hij was weg. 2. 9 oktober te Kontich. … starben in Flandern”, een boek van Bruno Schwietzke, verscheen in 1938 te Guttesloh (Gütersloh, nvdr). Het verhaal komt van de overzijde van de bareel, beschrijft de episoden van de val van Antwerpen, en schenkt bijzondere aandacht aan het onderhoud van Kontich op vrijdag 9 oktober. Was hij ooggetuige van de gebeurtenissen? Alleszins heeft hij over goede bronnen beschikt, al komen er enkele details in, die beslist onnauwkeurig zijn. Zo zegt hij dat de forten 4 en 5 reeds op donderdag werden bezet, wanneer we hogerop zegden dat commandant Romain omstreeks zes uur in de namiddag het Fort 4 terug heeft bezet met een afdeling mitrailleurs, en het fort slechts rond half twee in de morgen van 9 oktober verliet, om de Belgische en Engelse manschappen tot aan de brug van Burcht of Hoboken te leiden. Alleen is hij dan afgezakt naar de stad waar wij hem bij toeval ontmoetten aan het Loodshuis. Wij hebben hem, gans uitgeput, geholpen om samen met de voorlaatste sleepboot naar het Vlaamse Hoofd over te steken. Bij het eerste contact te Tildonk, had von Beseler gepoogd de burgers uit te schakelen om met de Belgische legerstaf te onderhandelen. Daarom had hij een parlementariër naar Antwerpen gezonden. Het was kapitein von Heeringen die met dit ultimatum belast werd. De tekst luidde: De forten 4 en 5 zijn door de Duitsers bezet. Verdere weerstand van de vesting en de zich daar bevindende troepen is hopeloos. Ik eis dus dat de bevelhebber der koninklijke Belgische en verbondene legers de stad zou overgeven, alsook de haven, de vesting, de troepen en de krijgsvoorraden. In geval van weigering zal het bombardement voortgaan. – get(ekend) de opperbevelhebber der Duitse troepen voor Antwerpen.
Re in
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
eri
ng
en
5.3
Omstreeks vier uur in de namiddag besloot von Beseler, samen met de Belgische delegatie naar Kontich de parlementariër tegemoet te gaan. De beruchte vergadering werd in een verlaten villa Rest and be thankful in de “rue de Duffel “ (lees Antwerpsesteenweg) gehouden. Von Beseler werd bijgestaan door kolonel Kabisch, een paar stafofficieren en gezantsraad ritmeester von der Lancken. Deze laatste, die een belangrijke rol zou vervullen tijdens de
9
latere bezetting, kwam best te pas, zowel omwille van zijn talenkennis als van zijn diplomatische en nuchtere aanleg. Nadat von Heeringen verslag had uitgebracht over zijn nutteloze pogingen om contact met generaal Deguise te bekomen, las von Beseler, rechtstaande de tien punten van de kapitulatie voor. Tussen de opperste commandant der belegerende legers voor Antwerpen en de vertegenwoordigers der vesting van Antwerpen, is het volgende overeengekomen: Punt 1. De nog bezette forten zullen zich morgen, zonder weerstand, overgeven. - De drie Belgen zwijgen. Punt 2. De stad zal er voor zorgen dat tegen zeven uur ‘s morgens de Duitse troepen de Schelde kunnen oversteken recht over het fort “Tête de flandre”. - De drie Belgen zwijgen. Punt 3. Morgen van acht uur af zullen alle wapens op het Fort 4 afgegeven worden. - De drie Belgen zwijgen. Punt 4. De politie (slechts met sabel gewapend) zal de orde handhaven, alsook de veiligheidsagenten (met armband met Belgische kleuren). Politieuur: ‘s avonds te 9 uur (D.u.) (Duits uur, nvdr). Punt 5. Ten laatste morgenmiddag (D.u.) zal ten stadhuize verklaring moeten gedaan worden aan de opperbevelhebber Lt.-Generaal von Schutz van al de voorraden die zich in Antwerpen bevinden, t.t.z.: a) Poedermagazijnen, ontplofbare stoffen, munitie en dergelijke (daarin begrepen de benzine en de benzol); b) de posten van draadloze telegrafie; c) de kabelverbindingen. Punt 6. De ontwapende Burgerwacht zal niet als oorlogskrijgsgevangenen worden aanzien. Punt 7. Voor het overige zullen de verordeningen van mijn bekendmaking van kracht zijn. ln het bijzonder zal alwie, zonder toelating, in het bezit van wapens gevonden wordt, terechtgesteld worden. Punt 8. Morgen voor zes uur ’s avonds (D.u.) zullen medegedeeld worden de plaatsen waar Duitse onderdanen, gekwetst of krijgsgevangen, verblijven. De stad verbindt er zich toe alles in het werk te stellen om het Belgisch Gouvernement er toe te bewegen om de Duitse krijgsgevangenen die zich te Antwerpen bevonden in vrijheid te stellen. Punt 9. Al de soldaten van het Belgisch en Verbondenenleger die zich in de vesting bevinden zijn oorlogskrijgsgevangen. Punt 10. Worden deze voorwaarden niet volledig vervuld, dan zullen de troepen uit de stad teruggetrokken worden en wordt de beschieting voortgezet. Nog altijd blijft het ijzig zwijgen bewaard in de halfdonkere kamer, want er is nergens in de vesting nog elektrisch licht. De burgemeester pleegt overleg en zegt dan beslist: “Als burgerlijke overheid moet ik spijtig de verantwoordelijkheid van een overgave der forten zonder strijd afwijzen”. Verslagenheid bij de Duitsers. Daarna praat De Vos over de Haagse Conventie en zoekt uitvluchten. De atmosfeer is gespannen. Von Beseler heeft op dit historisch moment gewichtiger zaken te doen dan spitsvondige juridische bezwaren te aanhoren. De Duitse diplomaat von der Lancken tracht de hardnekkige Belgen te overtuigen. Maar De Vos zal het gereed liggende protocol niet ondertekenen. Ongeduldig trommelt de generaal-stafchef op het tafelblad. Bloedrode toorn vertoont zijn gelaat. Langzaam staat von Beseler recht en gaat dreigend de Belgen tegemoet. Dan breekt het los: “Geloven die heren met een paljas (Popanz) te onderhandelen? Ik sta hier namens Zijne Majesteit de Duitse keizer en namens de troepen die hier hun bloed vergoten hebben. Indien binnen twee minuten de voorwaarden niet ondertekend zijn, laat ik het bombardement op de stad voortzetten”. Dan keert hij zich tot zijn officieren: “Kom, laat ons gaan, mijnheren”. Zwaar valt de deur in het slot. Weinige minuten later staan de namen van de drie gevolmachtigden van de Antwerpse gemeenteraad onder het document: De Vos, Frank (= Franck) en Rijcmann (= Rijkmans). Met een vastberaden hand zet de overwinnaar zijn naam bovenaan: v. Beseler. Het was 5.40 uur. Zo verliep deze dramatische zitting welke de geschiedenis is ingetreden onder de benaming van het Verdrag van Kontich of la Convention de Kontich. Het is wel het vermelden waard dat op het uur der ondertekening te Kontich, feitelijk de stad reeds ten dele was ingenomen en bezet sedert enkele uren en dat de Duitse vlag reeds op de Mechelse Poort te Berchem wapperde. Wanneer von Heeringen de volledige ontruiming van de stad had vastgesteld en onverrichterzake terugkeerde, drongen afdelingen van het 8e Reserve Infanterieregiment de stad binnen, eerst tot de gordel van de leien en dan tot de Schelde. Von Beseler zelf trok met de drie ondertekenaars naar Antwerpen. Na een kort bezoek keerde hij terug naar het hoofdkwartier te Tildonk om de Duitse keizer zijn overwinning aan te kondigen. De belegering van de vesting had dertien dagen geduurd, van 27 september tot 9 oktober. Over de verliezen in manschappen kunnen wij geen cijfers verstrekken. Zowat 35.000 van onze soldaten werden in Nederland geïnterneerd en op de vooravond van de slag aan de IJzer stonden 48.000 deels uitgeputte strijders in het gelid tegenover 150.000 Duitsers.
en
ng
eri
in Re 5.3
10
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
III. EEN TWEEDE KAPITULATIE?
Volgens sommige bronnen had in de vroege morgen van vrijdag 9 oktober, de militaire goeverneur Deguise de stad verlaten en zijn hoofdkwartier in het fort Ste Marie op de linkeroever gevestigd. Alleszins had hij de burgerijke overheid van zijn verplaatsing niet op de hoogte gesteld. Twee uren ongeveer nadat het protocol van Kontich ondertekend was, stuurt Deguise zijn stafoverste generaal Werbrouck naar Antwerpen om contact met de vijand te zoeken. Hij geraakt tot het Vlaamse Hoofd, doch kan geen verbinding krijgen met de stad en keert onverrichterzake terug. Lag de oorzaak niet in het feit dat de Duitsers toen reeds van op de kaaien met licht geschut de wijk van Sint-Anneken beschoten om de achterhoede van het leger in aftocht te verhinderen? ‘s Nachts omstreeks half drie - het is nu zaterdag 10 oktober - vertrekt hij weer met dezelfde boodschap. Een witte wimpel wordt op de wagen gehesen, en dat verwekt paniek en gedeeltelijke desertie in het fort van Deguise. Ditmaal wordt het klaroengetoeter “Achtung” met een “Jawohl” beantwoord. Toch duurt het nog tot half zeven vooraleer een sleepboot met de Hollandse vlag (!) hem afhaalt en (les yeux non bandés, zegt het verslag van Deguise) leidt naar het stadhuis. Hier ontmoet hij tal van personaliteiten, o.m. het trio De Vos, Franck, Rijckmans, leden van de lntercommunale Commissie, naast het Duits Kommando, dat zetelt op de Grote Markt. Aan de Duitse generaal von Schültz vraagt Werbrouck tegen welke voorwaarden een einde aan de strijd zou kunnen gesteld worden. Hier verneemt hij met verbazing dat de burgerlijke overheden sinds gisternamiddag de stad en de forten aan de Duitsers overgeleverd hebben. Men legt hem de Kapitulationsbedingungen (de voorwaarden van de capitulatie, nvdr) van Kontich voor. De onthutste parlementariër beweert niet gekwalificeerd te zijn om een beslissing te nemen en hoopt aldus tijd te winnen om de terugtocht van het veldleger naar de kust in de hand te werken. Doch de Duitsers aanvaarden geen uitstel meer, zo zal hij dan maar het capitulatieprotocol “par ordre” ondertekenen en de beslissing aan Deguise overmaken. Zo capituleerde de vesting Antwerpen een tweede maal. Zo kreeg de tafel van Kontich een jonger broertje in de tafel van het bureel van Antwerpens burgemeester! Enkele uren later zou Deguise met zijn legerstaf de weg der krijgsgevangenis opgaan. Het werd een weinig glorieus einde voor de krijgsman. Door de overgave van de vesting door burgers voelde hij zich gebeten en vernederd. Aan de “convention de Kontich” schenkt hij dan ook maar luttele aandacht. Zijn boek vermeldt de tien punten van de capitulatie, doch zonder één woord commentaar. Wat er verder op zaterdag 10 oktober plaatsgreep valt buiten het kader van ons onderwerp. Gedurende de namiddag tot valavond werd het Défilé van de Zege gehouden voor het Paleis van de Koning op de Meir. Tientallen duizenden gehelmde en opgepoetste soldaten stapten al zingend door de verlaten straten van de middenstad. Von Beseler had enkele proclamaties aan de bevolking laten aanplakken. Daar men geen enkele drukker vond, werden ze met de hand geschreven. Een van die proclamaties hing op de muur van de herberg op de hoek van de Kasteelplein- en de Terninckstraat, met volgende tekst: Inwoners van Antwerpen Het Duitse leger betreedt als overwinnaar uw stad. Geen enkele uwer medeburgers zal enig leed geschieden en uw eigendom zal gespaard blijven, indien gij u van vijandelijkheden onthoudt. Elke weerstand daarentegen zal naar oorlogsrecht gestraft worden en kan de vernieling uwer schone stad voor gevolg hebben. (get. von Beseler.) De generaal werd als een nationale held gehuldigd door de keizer en het Duitse volk en vergeleken met Caesar, Turenne en Alexander. Ten minste zeven eredoctoraten van Duitse universiteiten mocht hij in ontvangst nemen. Voor een groot part is zijn roem te wijten aan de force de frappe van zijn marinegeschut van 42 cm. Indien de algemene staf hem tijdig een paar legerdivisies meer ter beschikking had gesteld, zoals hij herhaaldelijk had gevraagd, zou hij wellicht het Belgisch leger de pas naar de kust hebben kunnen afsnijden. Dan ware Antwerpen een tweede Tannenburg geworden en, wie weet, een keerpunt in de wereldgeschiedenis.
IV. TWEE BRIEVEN VAN HET GEMEENTEBESTUUR
Re in
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
eri
ng
en
5.3
Een toeval speelde ons twee brieven in de hand uit die dagen, voorzien van het stadsmerk bovenaan links. Ze werden aan het Museum in fotokopie geschonken door de heer Raymond van Camp van Mortsel, die ze in de oude papieren van zijn vader vond. Deze fungeerde toen als dienstoverste op het stadhuis. Het zijn geen officiële brieven, wel kladexemplaren, zonder enig opschrift van geadresseerde, met meerdere geschrapte zinnen, welke een niet onaardig licht werpen op de dramatische sfeer bij hun redactie. Beide zijn ze door eenzelfde hand in het Frans opgesteld. De eerste “brouillon”, gedateerd “Contich 9 Octobre, 5.40 après midi” geeft met enkele raturen (doorgehaalde woorden in een handschrift, nvdr), de letterlijke vertaling van de Tien punten van het Verdrag van Kontich, dat we hogerop hebben meegedeeld. Het lijdt geen twijfel dat het oorspronkelijke document, door beide partijen ondertekend, in het Duits was opgesteld. Wanneer de drie parlementariërs verschenen, kwam het er op aan aan de ten stadhuize zetelende gemeenteraadsleden een accurate vertaling - in die jaren natuurlijk in het Frans - op te maken. Het stuk, dat nu in fotokopie in het Kontichs Museum berust, blijkt dus het klad van het protocol te zijn. Met waarschijnlijkheid mogen
11
wij de redactie aan een der drie onderhandelaars toeschrijven. Zij immers kenden de juiste schakeringen van de Duitse tekst. Wie van hen hanteerde de pen? Dit grafologisch probleem kan misschien later wel eens door een archivaris worden opgelost. Voor de inhoud van de brief verwijzen we naar de Nederlandse vertaling die hoger werd meegedeeld. De inleidende formule luidt: “Tussen de opperste commandant der belegerende legers voor Antwerpen en de vertegenwoordigers der vesting Antwerpen is het volgende overeengekomen”. Deze nogal zonderlinge formulering wijst erop dat von Beseler nu de drie burgers als volmachtdragers aanziet. Evenals dit eerste schrijven geeft ook het tweede document alle waarborgen van een authentiek ontwerp, een klad in fotokopie, niet van een later afschrift. Het draagt noch boven- of onderschrift, noch datering. Voor dit laatste stellen wij voor het te dagtekenen in de late uren van vrijdag 9 oktober, zoals zal blijken uit hetgeen volgt. Uit een verslag in januari 1915 verschenen in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van de hand van een korrespondent E.D.B. (vermoedelijk Emmanuel De Bom) lichten wij volgende tip. Tijdens de onderhandelingen had Louis Franck aan Von Beseler de toelating gevraagd, om dezelfde nacht, onvergezeld, de nog standhoudende forten te bezoeken om vrijelijk aan de commandanten de toestand bloot te leggen. Dit werd hem toegestaan. En wel zonder moeite, want het Punt 1 van het protokol stipuleert dat op zaterdag een Duits officier met een Belgische notabele de commandanten der forten van de noordelijke sector (dat zijn deze van Merksem, Kapellen en hogerop) tot overgave zal dagen. Meteen wordt de inhoud van de brief duidelijk. Wij geven hier de Nederlandse versie zoals hij uiteindelijk werd opgesteld en verwijzen voor de doorgehaalde zinsdelen naar de afgebeelde Franse tekst (zie achteraan). Stadsmerk (Kabinet van de Burgemeester) De staf van het Belgische leger en de militaire gouverneur hebben de stad verlaten. Deze was, zonder verdediging, meer dan 36 uren aan een uiterst verschrikkelijke beschieting blootgesteld. Bij afwezigheid van enige militaire of gouvernementele overheid, van enig garnizoen, heeft het College van Burgemeester en Schepenen van de stad Antwerpen besloten als parlementariërs af te vaardigen, de heren De Vos, burgemeester, Louis Franck, volksvertegenwoordiger, en Alfons Rijckmans, senator, om met de opperbevelhebber der belegeringstroepen te onderhandelen. Deze laatste stemde erin toe te onderhandelen over de overgave van de vesting, nadat de parlementariër, die hij naar de stad had gezonden, teruggekomen was zonder zijn zending te hebben kunnen vervullen, vermits hij geen enkele krijgsoverheid in de vesting had ontmoet. De overwinnaar heeft geëist dat de nog niet bezette forten, tussenruimten en andere binnen- en buitenversterkingen, zich morgen zonder voorwaarden, zouden overgeven. Zoniet zal de beschieting van de stad worden hernomen en voortgezet. Het College van Burgemeester en Schepenen en de notabelen smeken de commandanten van deze forten en versterkingen deze voorwaarden te onderschrijven. Want elke verdere weerstand is blijkbaar nutteloos tegenover de door de overwinnaar bereikte uitslagen, tegenover de actiemiddelen waarover hij beschikt, en rekening houdende met de ontruiming der vesting door het garnizoen. De Antwerpse magistraat schetst in deze brief de hopeloze toestand en doet beroep op de commandanten om de strijd te staken. “Supplient” (= smeken) zegt de Franse tekst. Immers, als burgers kunnen zij geen bevelen geven aan officieren van de vesting. Het loont de moeite even de sfeer waarin deze brief werd geschreven na te gaan. De stijl van het epistel verraadt, niettegenstaande zijn weinig emotionele eindvorm, een oververhitte, nerveuze stemming onder de dreigende ramp van een totale vernietiging van hun moederstad. De toestand van de stad na 36 uren bombardement, met de vele vuurhaarden, bleek hachelijk. Het stadhuis lag in de schietlijn van de zwaar bestookte Scheldebrug. Toch concentreerde zich binnen zijn muren heel het leven van Antwerpen. Zowel het college als de niet uitgeweken gemeenteraadsleden en enkele notabelen (hun namen zijn ons onbekend) zetelden er onafgebroken, als in een hoofdkwartier, vermoedelijk in de huidige zaal van de gemeenteraad, die het minst kwetsbaar scheen bij het inslaan van de obussen. Van enige aanwezige legereenheid was geen sprake meer, en nog minder van een zetel van de hoogste of lagere legerstaf. Hierin ligt de tragiek van die dagen: de vesting is door haar verdedigers verlaten. De opstellers van de brief aan de nog vrije forten, hebben heel wat moeite om hun verbittering, hun verwijten én aan de regering én aan de legerstaf te onderdrukken. De herhaalde correcties bij het opstellen verraden deze stemming. Zo b.v. verdween het einde van de volgende zin: “De algemene staf van het Belgisch leger en de militaire gouverneur van de vesting hebben de stad verlaten (zonder enige overheid te belasten met de nodige macht om maatregelen te treffen) . . . Even pijnlijk klinkt het verwijt: “Bij ontstentenis van het even welke overheid van het leger en van het gouvernement”. Dit laatste woord, in de rand bijgevoegd, werd niet doorgehaald. Het verbergt amper de verbittering tegen de koning en zijn ministers. Wel werd de uitdrukking: “in deze gesteltenis van verlatenheid (= abandon)” geschrapt. De eindredactie, zoals de Nederlandse vertaling, hierboven meegedeeld, geeft, toont een waardige, bijna zakelijke tekst. Minder sereen klinkt de toon van het klad van de Franse versie met de ratures. Hier sijpelt de verbolgen stemming door.
en
ng
eri
in Re 5.3
12
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
V. DE TAFEL VAN HET VERDRAG VAN KONTICH
Re in
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
eri
ng
en
5.3
Onze belangstelling voor het Antwerps drama van oktober 1914 kreeg haar eerste stoot bij de gift in 1964 aan het Museum voor Heem- en Oudheidkunde van de tafel waarop het Verdrag van Kontich werd ondertekend. Zij verdient dan ook meer dan een vermelding. Het meubel zelf, stevig, streng en toch sierlijk, werd uit lichtgeel eikenhout vervaardigd, met mogelijke verlenging door inlegbladen. Zonder deze inlegbladen biedt de tafel ruime zitplaats voor zes personen en meet 135 op 107 cm. Twee zetels en vier stoelen vervolledigen het ensemble, naast een buffet, dat er, als stijl, niet bij past. Door de bemiddeling van een familielid, werd het ons geschonken door mevrouw Roelofs, eigenares van de villa in 1914. Bij de gift werden vier oorspronkelijke, gekleurde tekeningen gevoegd. Het zijn ontwerpen van de architect Stordiau uit Antwerpen, die de cottage in 1906 bouwde. Het ruim en sierlijk gebouw, gelegen aan de Steenweg op Antwerpen, bij het uiteinde van de dorpskern, is wel een der eerste voorbeelden in onze streken van een villa in Engelse stijl opgetrokken. Vandaar dan ook de benaming “cottage”. “Rest and Be Thankful”, het uithangbord van het majestueuze complex, klinkt wel raadselachtig. Het betekent: “Rust en wees dankbaar”. De verklaring werd ons gegeven bij de latere gift van een originele akwarel van Lionel Goodwin uit 1910. Zij verbeeldt een berglandschap met een weg, die tussen de rotsen in een gevaarlijke bocht kronkelt. Het onderschrift luidt: “The Devil’s Elbow at Rest and Be Thankful, Pass of Glen Croe”. In vrije vertaling: Wanneer u de “duivelse elleboog” ongedeerd hebt overwonnen, geniet hier dan rust en dankbaarheid in de bergpas van Glen Croe. Zo blijkt Rest and Be Thankful de naam van een dorp of een gewest van Schotland te zijn. Vermoedelijk is de eerste eigenaar, de heer Paul Roelofs, tijdens een reis door dit grootse landschap zozeer getroffen geweest, dat hij de naam aan zijn nieuwe woonst schonk. Sedert 1942 ging het eigendom en ook de naam over in het bezit van ingenieur Desiré Van Goethem. Volgende documenten zijn op de tafel van het museum tentoongesteld: 1. Tekst van het “ Verdrag van Kontich “ in Duitse, Franse en Nederlandse versie. 2. Fotokopie van de brief der stadsoverheden aan de nog vrij gebleven forten. 3. Foto’s van de drie Antwerpse parlementariërs en van generaal von Beseler.
13
SLOT
Na zowat zestig jaren mag over de dramatische oktoberdagen van Antwerpen de sluier der vergetelheid worden opgeheven. Ons land, door een neutraliteitsverdrag tegen de oorlog beveiligd, had weinig aandacht aan zijn bewapening geschonken, behalve aan de gordels van forten rond Luik, Namen en Antwerpen. Deze van Antwerpen althans konden wel pronken door hun imponerende massa en uitgestrektheid, maar beschikten helaas niet over voldoende moderne en zeker niet over ver dragende kanonnen. Fabricando fit faber (vrije vertaling: oefening baart kunst, nvdr). Praktische kennis van oorlogvoeren ontbrak. Eens hadden de kanonnen gebulderd in de verte aan de grenzen, want oost en zuid waren Frankrijk en Duitsland in oorlog. Beiden hadden er belang bij onze onzijdigheid niet te schenden. 1870 schonk ons de gelegenheid de twee landen te bevoorraden en we danken aan die oorlog het begin van onze economische opbloei. Ik hoor mijn moeder zaliger nog vertellen, dat én de Fransen én de Duitsers, om de beurt, heel de voorraad van textielwaren van haar winkel “In de Hamer” in de Koepoortstraat te Antwerpen, kwamen opkopen. En nu, onverwacht, in 1914, tegen alle conventies in, wordt onze vaderlandse bodem platgelopen. Het kwam zo onverwacht dat de coördinatie tussen militaire en burgerlijke overheden in gebreke bleef. Zo schijnt de magistraat van de stad onwetend geweest te zijn over de tactiek om heel het veldleger, nog vóór de beschieting van Antwerpen, naar de kuststreek over te brengen. Aldus werd de zegerijke weerstand aan de IJzer mogelijk. Op de tragische dag van de overgave wisten onze burgervaderen niet eens waar het oppercommando van Deguise was gevestigd. Vandaar verwarring, paniek en improvisatie. De naoorlogse onderzoeken hebben Deguise van enige schuld witgewassen. Wat de dossiers noemen “l’Affaire d’Anvers “, eindigt met een legerdagorder van de minister van Nationale Verdediging Janson op 16 mei 1920: “De koning verzoekt me aan het leger te berichten dat Luitenant-generaal Deguise. . . Antwerpen heeft verdedigd met uitputting van al de middelen die hem ter beschikking bleven..”. Deze middelen waren uiterst pover, want het veldleger en een deel der vestingstroepen waren op weg, bijna in looppas, naar Oostende. Aan de houding van het stadsbestuur werd slechts geringe aandacht geschonken. Toch droegen de magistraat, en inzonderheid de drie parlementariërs, een allerzwaarste verantwoordelijkheid. Als burgers, geïmproviseerde diplomaten, zonder enig nationaal mandaat, durfden zij het aan een strakke houding aan te nemen, ja zelfs een kordaat “neen” te zeggen aan de overwinnaar, vooraleer, waarschijnlijk onder de zachte druk van de diplomaat von der Lancken, uiteindelijk, als realisten te buigen en te tekenen. Uit naam van de overlevenden van 1914 verdienen zij ook vanwege het nageslacht onzer dagen, een eresaluut van DANK! BRONNEN • Notaboekje van een krijgsaalmoezenier. 1914 (handschrift) • Klad van de Franse vertaling van “La Convention de Contich “. Drie blaadjes in fotokopie (briefformaat) • Klad van brief (Frans) aan de commandanten der nog vrije forten. Drie blaadjes in fotokopie (briefformaat). Vermoedelijk onuitgegeven. • 1915, Alexander Powell, Fighting in Flanders. 232 blz. New York, Charles Scribner’s sons. (pro-Belgian visie van een oorlogscorrespondent van The New York World. Niet altijd nauwkeurig). • Edward Eyre Hunt, War Bread. A Personal narrative of the war and Relief in Belgium. New York. Henry Holt and company. 374 blz. (Ook pro-Belgian, met nadruk op Amerikaanse Commission for relief in Belgium. 1916). • 1916, Leo Van der Essen, prof., Inval en Oorlog in België. Derde deel: Antwerpen. Leiden, Vlaamse Boekenhalle. (steunt op Powell en op artikel van La Métropole. Niet altijd nauwkeurig.) • Zonder datum. René Vermandere, De Duitse furie te Antwerpen. Uitgave Veritas, Antwerpen. 197 blz, (Pittig oorlogsdagboek met al te persoonlijke ervaringen; geen aandacht voor de historie.) • 1921, Lt. général Deguise, La Défense de la position fortifiée d’Anvers en 1914, Eigen uitgave (Pleidooi met bewijsstukken. Eenzijdig.) • 1929, Schlachten des Weltkrieges im Auftrage des Reichs Archivs. Band III. Antwerpen, 1914. Berlin, (oorlogsdocumenten met emotioneel commentaar). • 1938, Bruno Schwietzke, Starben in Flandern, Guttesloh, Bertelmann. 340 blz. (Duitse visie, doch blijkt wel objectief.) • 1963, T’Seyen P., Fort 4 te Mortsel. 84 blz. Beschrijving met technische gegevens. • Dagbladartikels: • 1915, 31 januari, Nieuwe Rotterdamsche Courant. Verslag getekend E.D.B. (Emmanuel De Bom). • 1921, 24 december, Het Handelsblad. Verslag get. Taxander (Van Menten) • 1971, Gazet van Kontich, nummers 39, 40 en 43, door J.V.H. • 1971, Het volksweekblad, Boom. Drie artikels op 13 en 20 november en 4 december, van de hand van Hr. Miguel (Van den Bossche), reporter van Gazet van Antwerpen. De auteur deelde ons ook enkele officiële documenten mede, waarvoor onze innige dank.
en
ng
eri
in Re 5.3
14
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
Duitsers bombarderen Kontich in 1914 In een ultimatum eist Duitsland einde juli 1914 onvoorwaardelijke doortocht doorheen België om Frankrijk aan te vallen. België beroept zich op zijn gegarandeerde neutraliteit en weigert doortocht. Op 4 augustus rukken de eerste Duitse troepen het Belgische grondgebied binnen. Het land is officieel in oorlog. Na de vernietiging van de Luikse fortengordel en de moorddadige doortocht van de Duitse invallers doorheen het Hageland, Leuven en Mechelen wil het Duitse leger Antwerpen innemen om de uitvallen van het Belgische leger een halt toe te roepen. Vanaf eind september 1914 kunnen de Duitsers zo hun ‘Dikke Bertha’s’, 420 mm-kanonnen, inzetten voor de beschieting van de Antwerpse fortengordel vanop achttien kilometer. Eén voor één worden de forten tot puin geschoten. De Belgische troepen beschikken in de Antwerpse forten over kanonnen met een erg beperkte reikwijdte van ongeveer drie kilometer. Het wordt daardoor een strijd van David tegen Goliath. Zo wordt na dagenlange en verschrikkelijke bombardementen de munitiekamer van het fort van Walem getroffen. Bij de daarop volgende explosies trillen gebouwen en vensters tot in Waarloos. Tientallen militairen met zware brandwonden belanden hierdoor in het klooster van de zusters in Waarloos. Er zijn echter zoveel slachtoffers dat ook de turnzaal van hun medezusters van Vorselaar in Kontich-dorp wordt ingeschakeld. Wanneer de Duitsers de Nete tussen Lier en Duffel kunnen oversteken en op de zuidwestelijke gelegen oever een bruggenhoofd vestigen beschieten ze vanaf begin oktober de zuidrand van Antwerpen. Zo valt ook Kontich in het schootsveld van hun monsterkanonnen. Verder blijken nog een aantal andere gebouwen te zijn beschoten. In het Kontichse gemeentearchief ontdekte archivaris Luk Du Mont een lijst met gebombardeerde en zwaar beschadigde gebouwen en zocht er ook hun bewoners bij: • De kazerne naast de spoorlijn Antwerpen-Brussel. • De kapel van het gasthuis in de Drabstraat tegenover het ‘Kruisken’ of “Hofke van Janssens’. • Een huis gelegen Duivenstraat 1: bewoond door Maria Hellemans weduwe Vande Wijngaert en haar dochter. • Een huis gelegen Magdalenastraat 31 waar schildersgast Joseph De Bie en zijn echtgenote Adolphina Switsers (herbergierster) samen met hun 4 kinderen wonen. • Een huis gelegen Sleutelstraat 6: Joseph Raets (metselaarsgast) gehuwd met Paulina Opdebeeck (herbergierster) en hun 4 kinderen. • Een huis gelegen Sint - Jansstraat 15: Jules Van Elshocht (fabrieksarbeider) gehuwd met Ludovica De Laet samen met 3 kinderen. • Villa Marcel aan de Antwerpsesteenweg 51: Eugeen Claessens (meubelmaker) en Barbara Van Ham en hun 6 kinderen. • Een huis annex fabriekje (opslagloods) Nieuwe Lei 22-24 (nu Rubensstraat): hier woonde Robert Jonckheere (fabrikant-industrieel van auto-onderdelen), gehuwd met Joanna Hans, zuster van de bekende schrijver-journalist Abraham Hans, en hun zeven kinderen: Margarita (°1904), Joanna (°1905), Hendrick (°1906), Robert (°1907), Walter (°1911), Elisabeth (°1913) en Martha (°1914), allen geboren in Kontich.
Re in
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
eri
ng
en
5.3
Magdalenastraat 31 en Duivenstraat 1 grensden aan elkaar en bij de wederopbouw nadien werden ze als één garagepand samen opgebouwd. Het Belgisch leger brandt vier huizen en drie hoeven plat, zowel op de Oever als aan de Pierstraat, om te beletten dat ze in Duitse handen zouden vallen en als uitvalsbasis kunnen gebruikt worden. Verder is er ook nog sprake van een dertigtal beschadigde huizen en een hele reeks bommen die in de velden zijn terecht gekomen. Hugo de Looze uit Hamme, die voor de Koninklijke Oudheidkundige Kring van het Land van Waas de gebeurtenissen in het Waasland tijdens de eerste maanden van de oorlog onderzocht en daarbij ook de Vesting Antwerpen betrok, raadpleegde het documentatiecentrum van onze kring en vroeg via mail inlichtingen over de familie Jonckheere. Hij meldde ‘en passant’ dat Robert Jonckheere in het Engels een boek schreef en uitgaf in de Verenigde Staten (1916): ‘When I was a little boy in Belgium’. Jonckheere is echter al lang geen kind meer wanneer de oorlog uitbreekt (°Roeselare, 20 maart 1879), maar een welstellende zaakvoerder, echtgenoot van Joanna Hans (huwelijk in Gent, 29 april 1903) en vader van zeven kinderen. Hij schrijft dit boek waarschijnlijk om naast het bewaren van de herinneringen voor zijn kinderen ook de nodige royalty’s te vergaren om in de VS te kunnen overleven met zijn gezin. De inhoud ervan is bijzonder interessant voor Kontichnaren. Jonckheere beschrijft hierin zijn eigen wedervaren en zijn vooroorlogse verblijf in Kontich. Wij werden vooral getroffen door het relaas van de laatste dagen voor de val van Antwerpen, de bombardementen, zijn vlucht met het gezin naar Antwerpen, de bootreis naar Nederland, zijn opvang
15
in de buurt van Rotterdam, het nieuws van het bombardement van eigen huis en werkplaats te Kontich, de beslissende keuze om uiteindelijk te emigreren naar de USA. Hij schetst een sprekend beeld van de onzekerheid, de angst tot en met de radeloosheid die hem en zijn eega doen besluiten om die overtocht naar de Verenigde Staten te wagen. We vertaalden voor u deze laatste hoofdstukken, met passages die een wel erg sprekend beeld schetsen van de gevechten, maar vooral van het begin van de Duitse bezetting en de massale bevolkingsvlucht die hiervan concreet in onze contreien het gevolg was. Gelukkig bleven georganiseerde brandstichting en het fusilleren van gijzelaars Kontich bespaard.
Toen ik als kleine jongen in België woonde …
Robert JONCKHEERE
Voorwoord
De aandacht van de hele wereld werd gefocust op België, dat aardige land dat zo dikwijls als slagveld door andere naties werd gebruikt. Het kreunt vandaag onder de verschrikkingen van het grootste conflict waarin de mensheid zich ooit heeft gestort. Enkele maanden geleden was de schrijver van dit boek nog een welstellende fabrikant in Kontich, België: een cultureel beslagen man, polyglot, vader van een groot en gelukkig samenlevend gezin. Vandaag leven de familieleden verspreid, terwijl hun woning te Kontich werd vernield en het familievermogen grotendeels verloren ging. Roger Jonckheere is de eerste vluchteling die zijn wedervaren als kind en de belevenissen bij de opbouw van een nieuw leven als vader van een groot gezin in een ander land te boek stelt. Hij vertelt op een onderhoudende wijze hoe Belgische jongens en meisjes hun kindertijd beleefden, zowel thuis als op school, in hun vrije tijd speelden, en karweitjes volbrachten. Ook hun interesses in kleren, voedsel en alles wat kinderen willen weten komen aan bod. Gekoppeld aan een aantal gebeurtenissen die hem van huis wegjoegen zal dit boek lezers van alle leeftijden kunnen boeien.
De oorlog breekt uit
en 5.3
16
ng
eri
in Re
Zo verliep mijn leventje tot in het catastrofale jaar 1914. We leefden gelukkig thuis en ik kan bevestigen dat dit voor de meeste mensen in België ook zo was. Belgen waren een rustig levend, werkzaam en gedreven volkje dat handel dreef met de hele wereld. Burgers uit de hele wereld werden er gastvrij en vriendelijk ontvangen. Iedereen weet dat ook Duitsers vóór de inval onze vrienden waren. Bedenk dat er in Brussel meer dan achtduizend Duitsers leefden, in Antwerpen zelfs meer dan vijftienduizend. We waren opgetogen dat we hen in ons midden mochten opnemen en hadden geleerd om hun doorzettingsvermogen en handelsgeest te waarderen. Toen er zich echter einde juli geruchten over een oorlogsdreiging verspreidden en toen een golf van schijnbare waanzin zich meester maakte van Europa, bleven de Belgen allen kalm en geloofden vast dat, mocht er toch oorlog uitbreken zoals in de jaren zeventig van de vorige eeuw, het land buiten de vijandelijkheden zou blijven. Waren niet alle landen onze vriend en hadden deze landen ons niet hun plechtige garantie gegeven dat België een neutraal land was en zou blijven terwijl deze landen onze neutraliteit zouden respecteren en garanderen? Toen kwam als een donderslag bij heldere hemel de ineenstorting van het land. Duitsland verklaarde ons de oorlog omdat we hen hielden aan hun gegeven woord! Voel je de rilling van verontwaardiging die ons allemaal doorliep? Is het dan verwonderlijk dat onze trotse koning het ultimatum van de Duitse keizer verwierp? Koning Albert kende zijn volk; hij wist dat zijn soldaten als helden zouden vechten tot de laatste man. Hij voorzag dat België misschien wel door de vijand zou worden bezet, maar zeker niet veroverd. Om de vaderlandsliefde van de Belgen en de gehechtheid aan koning, koningin en prinses te begrijpen moet je je de liefde van de koning voor zijn landgenoten kunnen voorstellen, een gehechtheid onder alle omstandigheden tijdens zijn bewind. Hadden koning en koningin niet altijd geholpen in tijden van tegenspoed? In 1912 waren de dijken in de buurt van Antwerpen doorgebroken en de Schelde had een grote strook grondgebied overstroomd en zo heel wat vernielingen en bij heel wat landgenoten ellende veroorzaakt. Deze ramp had zich in de nacht van de herfstequinox (20 op 21 september 1912, sic) voltrokken. ’s Morgens was de koning al aanwezig, leidde de reddingswerkzaamheden, terwijl de koningin vrouwen en kinderen moed insprak. Welk een hartpijn moet de koningin hierbij gevoeld hebben! Zij is een Duitse prinses en alle leden van haar familie vechten vandaag tegen België, het land waarvan zij koningin is. Sinds de beschieting van en de gevechten rond Luik droeg ze eenvoudige kleren zonder enige versiering en was elke dag aan de slag in de hospitalen van het Rode Kruis, Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
Re in
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
eri
ng
en
5.3
hielp waar ze kon en waste zelfs het bloed van soldatenvoeten met haar eigen koninklijke handen. Zij wordt vandaag “moeder” door haar soldaten genoemd en ze is bijzonder trots op deze naam. Bedenk dat er voor een koningin geen meer gewenste eer bestaat dan door haar eigen volk “moeder” genoemd te worden ! Maar welk een verschrikking en hoeveel medelijden bij dit alles! Ik wil nu wat vertellen over de oorlog door de lotgevallen van een Brusselse familie te vertellen. Een van mijn vrienden, de dominee van de evangelische kerk te Brussel heeft een twintigjarige zoon, soldaat in het Belgische leger en vechtend in de loopgrachten te Luik. Hij was betrokken bij de gevechten rond Diest en te Leuven en uiteindelijk met de restanten van een uiteengeslagen leger, teruggedrongen binnen de vesting Antwerpen. Juist voor de aanval op Antwerpen ontving ik een brief van zijn vader die me vertelde dat hij al weken lang geen enkel woord van zijn zoon had gehoord. Ook schreef hij dat hij onmogelijk zelf door de Duitse linies kon komen. Hij vroeg zich af of ik wou proberen contact te maken met zijn zoon in het vijfde infanterieregiment. Natuurlijk probeerde ik vooreerst zijn zoon te vinden en zo kwam ik tenslotte te weten dat dit vijfde regiment in het fort van Sint-Katelijne-Waver gekazerneerd was, slechts zes mijlen (één mijl = 1,6 km, sic) verwijderd van onze woonplaats. Ik reisde diezelfde morgen nog af. Het was een vermoeiende tocht terwijl het gebulder van de Duitse kanonnen ten zuiden onophoudelijk verder ging. Die maandagmorgen vielen de Duitsers Lier en Duffel aan. Hoe verder ik doorliep, hoe meer ik me realiseerde dat deze oorlog een echte verschrikking was. De straat was overvol met vluchtelingen: ik zal het beeld van deze massa sukkelaars nooit meer vergeten die trachtte weg te geraken, wankelend onder hele ladingen huisraad en kledij, zoveel als ze inderhaast bij elkaar hadden kunnen scharrelen. Ik zag oude mensen die karren duwden, beladen met kinderen. Ik zag jonge vrouwen, velen droegen jonge kinderen op de arm. Ook oude vrouwen die sloffend hun weg zochten. In de greppel naast de weg zat een jonge vrouw, ze was hoogstens twintig jaar, zeker niet meer. Ze hield een kleine baby dicht tegen haar borst. Ze zag er zo ontmoedigd uit dat ik haar aansprak. Ze kwam van Lier, meer dan negen mijlen ver, vertelde ze me. Haar kindje werd geboren één dag voor haar man-soldaat bij Namen sneuvelde. Het was erg warm die dag, maar zij rilde van de kou. Een boer met een driewielkar, getrokken door een koe, kwam voorbij en hij hielp me om de jonge vrouw en haar kind boven op het beddengoed in de kar te hijsen. Zo gingen ze verder, ik vraag me af waarheen. Laat ik terugkomen tot mijn zoektocht naar de zoon van een vriend. Ik vond hem niet in het fort. Zijn kameraden vertelden me dat hij gewond werd tijdens gevechten in Eppegem en vermoedden dat hij nu zeker in het hospitaal van Boom te vinden zou zijn. Weerom trok ik op pad voor een stevige wandeling want ik wilde de jongen absoluut vinden. Ik kwam uiteindelijk aan het hospitaal, een groot huis met verschillende Rode Kruisvlaggen getooid. Daar vond ik Paul in bed. Een shrapnelscherf had hem in zijn rug getroffen en zijn wervelkolom was gebroken. Hij kon niet spreken, kon niet bewegen, alleen zijn ogen spraken boekdelen en keken me brandend aan als toortsen. Toen ik hem aansprak en vertelde over zijn moeder, zijn vader en zijn thuis zag ik een enkele traan in zijn ogen schieten en kon ik zijn smachtende hunkering begrijpen om de gezichten van zijn geliefden nog eens te zien en om de afschuwelijke verschrikkingen van de oorlog even te kunnen vergeten. Welke beklagenswaardige omstandigheden! Er waren immers zoveel andere jonge mannen in die grote witte kamer, allemaal ernstig gewond, sommigen met afgerukte armen, anderen met een half gezicht weggeschoten. Ook zij hadden moeders, sommigen vrouwen en kinderen. Wat een dodelijke rust in zo een hospitaalzaal! Waar is Paul nu? Is hij nog in leven en zullen mijn vrienden ooit hun zoon levend terugzien? Laten we nu de soldaten alleen en bekijken we het wedervaren van de burgers. Toen de oorlog begon, stopten alle handelsverrichtingen en industriële bedrijvigheid. De spoorwegen werden door militairen gebruikt en beheerd, transport was enkel mogelijk voor militaire bevoorrading. Reizen per spoor was ofwel totaal onmogelijk ofwel had men een hele dag nodig om tien tot twintig mijlen af te leggen. Het was ondenkbaar om voedsel, steenkolen en allerhande industriële producten te vervoeren, tenzij ze voor leger en krijgsverrichtingen waren bedoeld. Kleinhandel was sterk verminderd. Het leger en de verdediging van het moederland kreeg topprioriteit. Bedenk dat de oorlog nog maar pas was uitgebroken en de Duitsers hun doden nog telden bij inname van de vestingen rond Luik. Als gevolg van al deze beperkingen kon de werkende bevolking vanaf het begin van de vijandelijkheden niet meer aan de slag. Ze verdienden dus ook niets meer. Wat dit betekent in een land met lage lonen - waar in vredestijd de lonen schommelden tussen veertig en tachtig centiemen per dag - kan elke spaarzame huisvrouw begrijpen. We komen uit een land waar we nog altijd vasthouden aan het oude geloof dat kinderen een ware zegen voor de ouders vormen; bijna alle families hebben drie of vier kinderen en het is niet ongewoon dat er gezinnen voorkomen met zeven tot twaalf kinderen.
17
Al deze kleine loontrekkenden verkeerden in grote nood en verwachtten hulp vanaf de eerste dagen van de oorlog; er werden in elke Belgische stad of dorp gemeentelijke keukens ingericht. Armen kregen er ’s morgens twee pond (1 kg, sic) brood en ’s middags een grote kom bonensoep. Ik zal u de lengte van de rijen wachtende mannen en vrouwen niet beschrijven. Je zou me met opperste verbazing aankijken. Voeg daarbij nog dat voortdurend vluchten van het ene dorp naar het andere, op zoek naar een veilig onderkomen dat elders niet kon worden gevonden!
Op de vluvcht van Kontich naar Antwerpen!
Ik hoor u al vragen: ”En hoe verging het uw familie?” Toen we onze gemeente Kontich, tussen Antwerpen en Mechelen, verlieten, explodeerden de Duitse bommen al de ganse dag. Dapper had men de verdediging van de Antwerpse vesting al wekenlang voorbereid. De forten waren bemand en uitgerust: prikkeldraad was overal aangebracht; tussen de verschillende forten en alle huizen werden diepe loopgrachten gegraven, alle bomen tot op een afstand van 600 meter rond de forten waren geveld of vernield. Zo ontstond een open schootsveld waar de vijand geen enkele beschutting voor een infanterieaanval kon vinden. Alhoewel elke beschikbare soldaat in zijn hart de stad tot de laatste man wou verdedigen, wisten we dat we bij een eventuele Duitse aanval de stad niet konden vrijwaren. De soldaten van het veldleger waren doodop om vanuit de loopgrachten ons land te verdedigen. Sinds de gevechten in en om Luik waren de eenheden voortdurend op de been geweest. Ze waren inderdaad in gevechten met de vijand verwikkeld geweest. Het is inderdaad zenuwslopend te weten dat men onmogelijk de stellingen kan houden ondanks hardnekkige weerstand tegen een overmacht van vijandelijke troepen en superieur materieel. In al hun confrontaties met het Duitse leger hadden Belgische eenheden zonder angst en met een onbeschrijfelijke moed gevochten. Nochtans hadden ze telkens na een schijnbaar succesvol gevecht de terugtocht moeten aanvatten. Vanaf de eerste week in het Luikse was het overduidelijk dat we het niet alleen konden redden, dat het oprukken van het keizerlijke leger enkel kon worden gestopt met bijkomende (lees buitenlandse) hulp. Elke dag werd er wel ergens hulp aan de Belgische soldaten beloofd, elke dag vochten ze feller voor de onafhankelijkheid van ons dierbaar geliefd België. Maar toen ze week na week alleen het gevecht moesten aangaan omdat Franse noch Britse troepen kwamen helpen om de Duitse troepen tegen te houden, sloop langzaam het besef in hun gemoed dat ze voor een onmogelijke taak stonden. Ik was thuis die dramatische maandag (28 september 1914, sic) toen precies om acht uur ’s morgens de eerste felle knal in de verte weerklonk. De Duitse aanval op Antwerpen en op het fort van Walem was begonnen. De salvo’s klonken de hele dag door, twee inslagen elke minuut. We bleven er desondanks kalm bij en op ons gemak in de overtuiging dat het een hele tijd zou duren vooraleer deze forten zouden worden vernield en ook verzekerd van de al zo vaak beloofde Franse of Engelse hulp. Bijgevolg bespraken we rustig de voorbije aanvallen toen ’s avonds het bombardement ophield. We geloofden niet dat de Duitsers hun wapens terug zouden gebruiken, in de veronderstelling dat deze aanval enkel bij wijze van dreigement was uitgevoerd en dat de aanval op de forten van Walem en SintKatelijne-Waver hun grote troepenverliezen hadden gekost. De volgende morgen echter werden we bij wijze van spreken uit ons bed gebombardeerd. Om zes uur begon het vuren opnieuw en ditmaal klonken de explosies dichterbij en veel luider. Oh! Zal ik ooit die afschuwelijke dinsdag vergeten toen de eerste geschutskoepel van het fort te Walem werd vernield door een obusinslag van ongekend groot kaliber? Die eindeloze rij Rode Kruisvoertuigen met aan boord gewonde Belgische fortsoldaten, hun meelijwekkende gekerm dat over hun door buskruit gekleurde lippen kwam, de vreselijke aanblik van onze sukkelaars, afschuwelijk verminkt. Armen, benen, voeten, neuzen afgerukt. Oh! Het was verschrikkelijk. Het gekreun zal altijd blijven weerklinken in mijn oren. De inwoners troepten die avond weer samen in de straten zoals ze dat gewend waren sinds het uitbreken van de oorlog. Ze bespraken de verbazingwekkende gebeurtenissen van de voorbije dag. Langzaam verdween echter de kalmte en de gelatenheid van de vorige dagen. We wisten dat de forten waren ingenomen, dat het einde spoedig zou volgen, tenzij Engeland of Frankrijk ons nog ter hulp zouden komen. En we wisten ook dat ze intussen zelf hun handen vol hadden om de vijand af te houden.
en
ng
eri
in Re 5.3
18
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
Een nieuwe morgen, woensdagmorgen, brak aan. De Duitse aanvallen werden nu bitsiger en feller. Walem, Willebroek, Lier, Duffel. In al deze forten barstten explosies en branden los. We sliepen die nacht bijna niet vermits een nieuw geluid ons wakker hield: het klak, klak, klak van machinegeweersalvo’s. We realiseerden ons dat de gevechten erg dichtbij waren gekomen. Tegen de morgen zagen we weer een afschuwelijke processie op straat voorbijtrekken, boeren en werklui met karren vol beddengoed en keukengerei, mensen die fietsen voortduwden met twee reuzengrote zakken kleding aan beide zijden van het stuur, wenende vrouwen, schreiende kinderen, een eindeloze processie van miserie. Duffel staat in brand, Waarloos is gebombardeerd, Lier staat in lichterlaaie. Wanneer is Kontich aan de beurt? Ik moest niet lang op het antwoord wachten. Ik liep in de buitenwijken van Kontich toen ik de eerste grote obus hoorde exploderen met een geluid als een trein op volle snelheid. Brokstukken van de obusinslag deden de grond opspatten op ongeveer 150 meter van waar ik schuilde. De explosie klonk verschrikkelijk. We doken instinctief in elkaar. Onze ogen werden verblind als bij een enorm vuur. Toen sloegen alle inwoners van Kontich op de vlucht. De Duitse kanonnen ten zuiden en ten oosten spreidden dood en vernieling terwijl men in het westen de Schelde moest oversteken om te vluchten. De enige weg die overbleef liep richting noorden: in de richting van Antwerpen en Nederland. Kan je je die voettocht van tien mijl inbeelden van Kontich naar Antwerpen, waar ik hoopte een veilig onderkomen te vinden? Denk alleen maar aan de shrapnels die achter ons insloegen, denk aan de lange, donkere weg vol ratelende karren en loeiende koeien, met mensen, kinderen en ouderlingen, allemaal op weg in dezelfde richting, naar het noorden. Daartussen een hele armada legervoertuigen, voorbijrazend in het midden van de Antwerpsesteenweg. Voeg daarbij paarden met lansiers, soldaten te voet en kanonnen, op weg naar het zuiden, naar de vijand. Geef je verbeelding de vrije loop en krijg zo een beeld van de onbeschrijfelijke chaos van voertuigen en mensen. Bedenk dat je op weg bent met vijf kinderen, de oudste nauwelijks tien jaar, de anderen zeven, vijf, drie en twee en dat je de jongste, een baby van nauwelijks negen maanden in je armen meedraagt. Strompel dan samen met ons deze tien mijl lange voettocht. Het is dan ook niet verwonderlijk dat kinderen verloren liepen, vrouwen uitgeput aan de rand van de weg neerzaten en in zo’n een vlucht oneindige ellende werd geleden? We hadden vroeger al opgezien tegen deze verschrikkelijke processie; we hadden met weerzin al gekeken naar de vlucht van inwoners van de meer zuidelijk gelegen dorpen. Maar nu moesten we zelf inderhaast onze biezen pakken, uit onze huizen verdreven als schapen die naar de markt werden gevoerd! Toen we vertrokken, wist ik al dat deze lange mars zeker niet in een ruk kon worden voltooid, maar dat we om te kunnen samen blijven en tenslotte ons doel te bereiken, ons niet dienden te haasten maar onze tijd hiervoor moesten nemen. Daarom lastte ik een pauze in, elke vijftien tot twintig minuten of wanneer onze kinderen een signaal gaven dat ze moe werden. We luisterden niet naar het aandringen van onze buren om op te schieten, maar gingen rustig neerzitten in de beekkant, opzij van de weg, en knuffelden onze kinderen. In hun onschuld maakten de kinderen nog grapjes over het nooit aflatende geklak van machinegeweren en de kanonsalvo’s die nu luider klonken dan de sirenes van de brandweer bij de dorpskermissen. Op onze zwerftocht doorheen andere dorpen kwamen we langs Edegem, Boechout, Vremde waar de inwoners ons met mededogen nakeken. Zij voelden zich die dag nog veilig genoeg, maar wachtten af, zoals wij dat gedaan hadden, tot op het fatale uur waarop ook zij dienden te vluchten voor de komende verschrikkingen. Als je me zou vragen hoe lang het duurt om Antwerpen te bereiken, ik zou er geen antwoord op weten. We verlieten Kontich ’s morgens en nu was het al pikdonker zoals alleen een stad kan zijn waar alle lichten om acht uur ’s avonds waren gedoofd, en waar bij het vallen van de avond alle activiteiten waren gestopt. We sliepen die nacht in een lege huiskamer in de Brederodestraat. We hadden geen bedden, we hadden niets gegeten sinds die ochtend maar waren wel dankbaar voor de schuilplaats. We legden ons neer en sliepen. Als je niet zo goed slaapt ’s nachts, wandel dan tien mijl met een lege maag, draag daarbij een baby in je armen en laat twee kinderen aan je kleren sleuren. Daarna zal je zeker goed slapen!
Onze vlucht uit Antwerpen…
Re in
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
eri
ng
en
5.3
Zo verliepen de volgende zes dagen met goed en ook ontmoedigend nieuws. ’s Morgens en ’s avonds wachtend op de kranten; extra-edities waren niet meer toegelaten. De week duurde eindeloos lang. Toen bezocht Lord Churchill Antwerpen en beloofde snelle Britse hulp aan België. Dit nieuws zorgde voor enige vreugde.
19
en 5.3
20
ng
eri
in Re
Maar elke dag werd de realiteit donkerder. De Duitse troepen hadden Walem en zijn fort ingenomen. Daarna waren ze tussen Lier en Duffel de Nete overgestoken en stootten nu door richting Antwerpen. Ze waren de rivier niet zonder verliezen over geraakt. Het kostte hen een volledige dag om de eerste Duitser aan de overzijde te krijgen en op de rivier dreven soldatenlijken. Die nacht in Rupelmonde waar de Nete in de Schelde uitmondt, kleurde het Duitse bloed de geelzandige oevers van de Schelde in lange, rode stroken. Helaas, het einde zou snel komen. Een proclamatie van de gouverneur, die stelde dat de stad binnen vierentwintig uur zou worden gebombardeerd, werd op de muren uitgehangen, als waarschuwing voor al wie nog plannen had om te vluchten. De vluchtweg naar het Verbod aan dagbladventers om buiten titel en uitgave noorden (Nederland) bleef nog altijd open. Wie in de andere geruchten of krantenberichten om te roepen stad wilde blijven, moest zijn kelder inrichten en voorzien van eten en drinken voor vijf dagen. De bevolking sloeg op de vlucht. Tweehonderdduizend burgers besloten tenslotte de stad te ontvluchten, richting noorden, sommigen in boten vanop de rivierpieren, de meeste echter te voet. Wij wilden nog een dag blijven vermits het geen doen was om te trachten samen te blijven in die wriemelende massa vluchtende mensen. We hadden onze voorzorgen genomen om te kunnen slapen; we hadden de kelder comfortabel ingericht met stro, we hadden beddengoed voor de kinderen, en water en kaarsen. Het was grappig die nacht, slapen in de kelder. Voortdurend veranderen van levenswijze bleek zowaar een uitdaging voor onze kinderen. De nacht was kort en bij het krieken van de ochtend kwam de tijding van de eerste obusinslag in Antwerpen. De straat waar we verbleven is gelegen in het zuidelijk deel van de stad en bijna alle obussen sloegen in die buurt in. Het werd ochtend en overal hoorden we van tijd tot tijd het geluid van vluchtende voeten op het voetpad of inslaande bommen vlakbij. We bleven in onze kelder zitten als ratten gevangen in een hol. Eerst sloegen de bommen nog toevallig in, maar later die dag werden de intervallen tussen de bominslagen korter. In de buurt van de Brederodestraat en in de aangrenzende Anselmostraat hadden heel wat burgers zich verschanst in hun kelders. Tegen de middag klonk de kreet “brand, brand�. Ik liep naar de voordeur en zag dat de straat zich vulde met rook en dat de huizen aan Een tuin in de Lozanastraat, bezaaid met puin het einde van de straat in brand stonden. Dat maakte een einde aan ons verblijf in de kelder. We slopen naar boven en volgden de andere vluchtende burgers. Iedereen liep zo dicht mogelijk tegen de voorgevels, in de hoop zo enige beschutting te vinden. Het bleek een tocht in schuifjes, dikwijls onderbroken. Het hele zuidelijke stadsdeel stond in vuur en vlam, dikke zwarte rook, veroorzaakt door de brandende olietanks dreef over de hele stad. Voeg daarbij de hele tijd de inslagen van obussen, links en rechts, die huizen gedeeltelijk deed instorten en muren verkruimelde tot brokstukken. Dat we in die omstandigheden het Scheldeponton konden bereiken lijkt vandaag een echt wonder. Het ponton stond barstensvol met vluchtende mensen die allemaal met sloepen of Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
binnenschepen naar Holland probeerden af te varen. Na meer dan drie uur wachten werden we, al rechtstaande, bijeen gepropt met meer dan duizend anderen in het ruim van een kolenaak. Een kreet van opluchting steeg op toen de aak zich uiteindelijk in beweging zette. Al wat we konden zien van de dokken bleek een stukje lucht te zijn, vermits de ruimen van kolenaken meer dan 10 meter diep zijn. Het was al nacht toen we in Hansweert te midden van duizenden en duizenden vluchtelingen aan land gingen. Hansweert is een klein dorpje helemaal zonder overnachtingsfaciliteiten. Opnieuw konden we Iedereen wil weg uit Antwerpen per schip, over de vlotbrug, weg…. God danken voor onze redding en voor de hulp die hij ons verleend had. We wandelden naar Vlake, een eindje verderop en vonden daar een trein in het station. Geen kwestie van een kaartje kopen, iedereen mocht gratis mee in die dagen. We stapten op de trein en drie uur later waren we in Rotterdam. Ik vergeet zeker niet de vriendelijke dame te danken aan het spoorstation van Roosendaal die ons flessen melk gaf voor onze kinderen en matroosbeschuiten voor ons. Ook kan ik die jonge moeder niet vergeten met haar blijkbaar slapende baby in haar armen. Tijdens de hele rit sprak ze geen woord maar hield haar kind in het oog. Enkel bij het naderen van Rotterdam kregen we pas in de gaten dat haar kindje dood was. In Rotterdam hadden meer dan honderdduizend vluchtelingen reeds een onderkomen gevonden en nog meer inkwartiering bleek onmogelijk. We werden dus doorverwezen naar een nabijgelegen dorp, Overschie, waar we in de eerste uren na middernacht toekwamen. We werden er erg hartelijk opgevangen en onze grootste problemen waren vanaf dan opgelost.
De overtocht naar de Verenigde Staten
Re in
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
eri
ng
en
5.3
In Overschie had men al voorbereidingen getroffen voor de opvang van vluchtelingen. Met 139 anderen werden we ondergebracht in een grote schuur, waar we in het stro konden slapen. Het eten ’s morgens was behoorlijk maar met zoveel kleine kinderen konden we daar niet lang blijven uiteraard. De volgende dag kwamen nog meer vluchtelingen naar Overschie en zo gebeurde het dat we ook bekenden uit Kontich tegenkwamen. Zij hadden Kontich twee dagen geleden verlaten. Van hen vernamen we dat twee obussen zich door ons dak hadden geboord en het huis in puin hadden gelegd; het bleek vanaf nu enkel een ordeloze hoop stenen, vernielde balken en glassplinters en daartussen vernield huisraad. Het bedrijf was uitgebrand, alhoewel ze ons niet konden vertellen hoe dit was gebeurd. Alleen de vier muren stonden nog recht. Dit was uiteraard een echte jobstijding voor ons. Het werk van vele jaren vernield, onze hoop om in Kontich een goeddraaiend bedrijf van de grond te krijgen viel zo in duigen. Bij het begin van de zomervakantie hadden we twee van onze kinderen naar Engeland gestuurd om een vriend van ons in Londen te bezoeken. Intussen was de oorlog uitgebroken en Anneke (Joanna) en Henry (Hendrick) verbleven nog in Londen. Wij waren intussen als vluchtelingen in Holland opgevangen, terwijl al onze aardse bezittingen vernield waren. Na veel overleg en discussie kwamen mijn echtgenote en ikzelf tot het besluit dat het beste wat we konden doen was trachten om in de Verenigde Staten te geraken waar de broer van mijn vrouw woonde. Mijn vrouw had angst voor de zeereis en wilde in Londen blijven - samen met Anneke en Hendrick - en zich later, tijdens de zomer van 1915 bij ons voegen in Amerika. We moesten twaalf dagen in Overschie blijven tot we op een boot de overtocht naar Amerika konden maken, en we bleven in de schuur bij alle andere vluchtelingen. Zo kwamen we te weten dat Antwerpen was gevallen en de Duitsers bijna het hele land hadden bezet. Het waren barre dagen voor ons, mijn vrouw noch ikzelf zullen ze ooit vergeten. Ten slotte voer de stoomboot af. We verlieten Holland ’s nachts en niemand aan boord durfde het aan om te slapen uit angst om op een mijn te varen. Heel wat schepen hadden dit de laatste dagen al meegemaakt. Gelukkig bleef ons deze ramp bespaard. Toen we door het Kanaal vaarden, zagen we de Britse vloot en we waren erg blij toen we de volgende dag de Scilly-eilanden bemerkten. Het betekende dat de oorlog achter ons lag, en dat we binnen enkele
21
dagen een vrij en vredevol land zouden bereiken. We meerden aan in New York de derde november na een ruwe overtocht van veertien dagen. Eerste indrukken van de Nieuwe Wereld… We verblijven hier nu al vier maanden en onze opvang verliep in alle omstandigheden erg vriendelijk. Alle mensen die we ontmoetten en die ons uitvroegen over de oorlog hebben hun bewondering uitgedrukt voor de Belgen en voor hun waardevolle koning. Vooreerst waren we toch wel erg Generaal Von Beseler verovert Antwerpen verbaasd dat iedereen aan het werk was en zaken deed zoals altijd. We waren dat inderdaad de laatste maanden wel vergeten. En dan die mengelmoes van immigranten uit verschillende landen, slechts één klasse voor het vervoer per trein, één voor trams en bussen, waar wij er in Europa twee of drie nodig hadden, zelfs vier op onze treinen. Zo maakt men uiteraard een strenge scheiding tussen mensen van verschillende sociale afkomst. En hier zit de bediende op dezelfde stoel of bank als de werkman. Dit lijkt een ideale vorm van vrijheid. Maar ga je soms niet te ver hierin? Versta je soms je eigen ideaal van vrijheid en gelijkheid niet op een verkeerde manier? Op een avond aten we samen met een gezin waarmee we vriendelijk omgingen. Deze vrienden hadden slechts één kind, een klein meisje van vijf jaar oud. Bij het avondeten zei de mama tot haar: “Mary, haal me dat boek eens daar op de stoel?”. En zij antwoordde:” Doe dat eens zelf!”. Bij dit antwoord barstte de vader in lachen uit en mama ging zelf het boek halen. Mijn gemoed en dat van mijn vrouw speelde op. We hadden onze adem ingehouden bij het horen van het antwoord van dit kind en wachtten op een bestraffing. Die kwam er echter niet. Zo begrepen we dat deze mensen hun kind opvoedden volgens de principes van de vrije opvoeding. Ik wil me daar nu niet over uitspreken, misschien was het maar een occasionele ontmoeting met Amerikaanse opvoedingstoestanden. Maar in de korte periode dat ik daar was, hebben we zoveel kinderen ontmoet die volkomen ingingen tegen hun ouders dat we verplicht zijn te beamen dat het niet ongebruikelijk is om kinderen zich zo te laten uitdrukken. We zijn hier niet lang genoeg om de goede elementen te ervaren uit een dergelijke manier van opvoeden. Niettemin, ondanks alle bewondering die we opbrengen voor de burgers van de Verenigde Staten, voelen we dat hun vrijheidsideaal schade wordt berokkend als kinderen mogen doen wat ze maar willen. Echte vrijheid is gebaseerd op gehoorzaamheid aan waarheid en liefde; en voor kinderen begint vrijheid met strikte gehoorzaamheid aan de wensen van hun ouders, in wier persoon ze deze idealen van waarheid en liefde vervolmaakt terugvinden. In de bevolkingsboeken van de gemeente Kontich vond Luk Du Mont nog dat het gezin Jonckheere-Hans en hun kinderen verder doortrok in de Verenigde Staten. Van New York verhuisden ze op 12 mei 1915 naar Waltham bij Boston in Massachusetts. Ze keerden terug naar Kontich op 22 januari 1921 en werden uiteindelijk ingeschreven in Laken (Brussel) vanaf 12 september 1925. Vader Jonckheere staat in het bevolkingsregister van Kontich genoteerd als handelaar. Eindredactie Paul WYCKMANS
Met hartelijke dank aan: Luk Du Mont voor het erg gewaardeerde resultaat van zijn zoekwerk in het gemeentelijk archief. Jonckheere R., ‘When I was a little boy in Belgium’, uitgeverij Lothrop, Lee & Shepard CO, Boston, 1916, 153 blz.
en
ng
eri
in Re 5.3
22
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
Activiteitenkalender en Nieuws Vrijdag 12 december om 20.00 uur in zaal Sint-Jan (Sint-Jansplein): Landbouw in Waarloos. Voeding tijdens de Eerste Wereldoorlog. Causerie door Sarah Luyten uit Waarloos. Zij is stafmedewerker Publiekswerking aan het CAG, het Centrum Agrarische Geschiedenis (Leuven): dit is een expertisecentrum voor de geschiedenis van landbouw, voeding, platteland, landschap enz. Als inleiding stelt zij deze instelling voor: ter illustratie zie je o.a. een filmpje met een interview van een Waarlose boer en tuinder. Als medewerker aan het project over voeding tijdens de Eerste Wereldoorlog zal zij daarna uitleggen hoe de mensen in die barre tijden zorgden voor eten en drinken. Dit wordt niet alleen een informatieve maar ook een inspirerende avond, dus noteren in je agenda! Museum voor heem- en oudheidkunde: elke zondag open van 14 tot 17 uur met gids. Het museum is wel gesloten tijdens de maanden juli-augustus en december-januari-februari. De inwijding van het vernieuwde museum is voorzien voor 13 maart 2015. Ben je op zoek naar de oude nummers van Reineringen of publicaties die met Kontich te maken hebben? Surf dan gewoon naar www.issuu.com. Op deze webstek tik je bij zoeken gewoon “Reineringen” of “Kontich” in en je komt zo bij onze vroegere nummers terecht. Abonnees van Reineringen – vrienden van het museum Graag houden we jullie op de hoogte van al onze activiteiten en publicaties. Dit is echter enkel mogelijk als u ons uw e-mailadres bezorgt via reineringen@gmail.com . Uiteraard kan u zich altijd laten uitschrijven op eenvoudig verzoek aan hetzelfde mailadres. Facebook Je vindt onze heemkundige kring nu ook op Facebook. We posten er op regelmatige basis foto’s uit de oude (en nieuwe doos). Enkele honderden mensen hebben de weg al gevonden. Hoe geraak je erbij? Zoek gewoon onder “Kontichse historische weetjes”. Ook op LinkedIn zijn we aanwezig. Daar vind je berichten i.v.m. de heemkundige kring.
Abonnement?
Re in
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
eri
ng
en
5.3
Als je van dit nummer van Reineringen houdt, dan ligt ook de toekomst van dit blad je nauw aan het hart. Nieuwe abonnees ontvangen ALLE nummers in 2014 door overschrijving van minimum 15 euro op rekening BE77 41550442-2142 met vermelding van uw naam, adres en “Reineringen 2014”. Het IBAN-kenmerk is KREDBEBB.
23
Reineringen Reineringen 5 (2014), 3 Driemaandelijks (juli - september 2014) Afgiftekantoor Kontich P912187
België Belgique P.B. 2550 Kontich BC 31956
INHOUDSTAFEL: Pagina 2 Voorwoord Pagina 3 De Conventie van Kontich Pagina 5 De val van Antwerpen in 1914 en de Tafel der overgave Pagina 15 Duitsers bombarderen Kontich in 1914 Pagina 16 Toen ik als kleine jongen in België woonde … Pagina 23 Activiteitenkalender en nieuws
Colofon Reineringen, Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich, 5 (2014), 3 ISSN 2033-2742 Redactie: Paul Catteeuw, Frank Hellemans en Paul Wyckmans Eindredactie: Paul Catteeuw Grafische vormgeving: Bruno Catteeuw Druk: Drukkerij Hendrickx, Schelle Verantwoordelijke uitgever: Paul Wyckmans, Duivenstraat 22, BE-2550 Kontich Correspondentieadres: reineringen@gmail.com © 2014 – Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich De auteurs zijn verantwoordelijk voor de inhoud van hun eigen bijdrage. Abonnementen (inclusief lidmaatschap “Vrienden van het museum”): minimum 15 euro. Te betalen op rekeningnummer BE77 4155-0442-2142 met de vermelding van uw naam, adres en “Reineringen 2014”. Het IBAN-kenmerk is KREDBEBB. Gelieve eventuele adresveranderingen zo snel mogelijk aan ons mee te delen. Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich, Documentatiecentrum Duivenstraat 22, BE-2550 Kontich, +32 3 457 86 04 heemkunde.kontich@gmail.com
Museum voor Heem- en Oudheidkunde Bibliotheek- en cultuurgebouw Sint-Jansplein, BE-2550 Kontich www.museumkontich.be