Reineringen 7/1 (2016)

Page 1

Reineringen

Duivenstraat 22

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich Verschijnt driemaandelijks • Jaargang 7, nummer 1 (januari - maart 2016)

O

Voorwoord

nze trouwe schare lezers blijven boeien met interessante artikels, aangeleverd door de redactie en een trits gastauteurs blijft ook in dit nummer onze hoofdopdracht. Het lokale nieuws wordt ditmaal aangebracht door een lichtgevende Reus Contios die in een verduisterd dorpscentrum de nachtvorst verdreef en als heuse boreling door onze vroede dorpsvaderen werd ingeschreven in de bevolkingsregisters. Jeroen Olyslaegers aanvaardde het peterschap en sprak hierbij een warme boodschap uit. Samen met de Kontichse gemeenschap namen we afscheid van Felix Van Ransbeeck, jarenlang een trouw kringlid en bij enkele generaties enthousiaste kleuters en kinderen uit de wijde omgeving bekend omwille van zijn poppenontwerpen en poppenkastvertoningen. Foto: © Geert Vanhandenhoven Wij denken met dankbaarheid aan hem terug voor al wat hij voor de Kring gedaan heeft. Het embleem dat hij voor onze vereniging heeft ontworpen siert trouwens ook elk nummer van Reineringen. Zoon Karel, die vaders hobby uitbouwde tot het professioneel kindertheater ‘De Spiegel’, leende ons de tekst van zijn in memoriam. Paul Catteeuw bespreekt in een slotartikel de fenomenale Kinderbibliotheek van dorpsgenoot Abraham Hans. Hieruit blijkt welke grote verdiensten de man had. En hoezeer hij wel vergeten is. Archeoloog Rik Verbeeck verhaalt hoe hij met zijn vereniging AVRA, de Kontichse ondergrond meer dan vijftig jaar lang heeft ontsloten. In deel drie van zijn verslag voert hij ons doorheen de IJzertijd tot aan Romeinse verovering van Gallië. In het kader van 100 jaar geleden Grote Oorlog, werkte de kring naarstig verder aan het uitspitten van de lokale geschiedenis. Hiervoor werkten we samen met de Gemeentelijke Erfgoedraad Kontich en voor het spionageverhaal ook met de coördinatieraad Eerste Wereldoorlog Edegem. Dit leidde tot twee erg boeiende en druk bijgewoonde lezingen. Zo gaf Paul Catteeuw gestalte aan de figuur van onze eerste kringvoorzitter E.H. Jozef Van Herck, ditmaal als brancardier en geestelijk raadsman aan de IJzer. Janet Dean, kleindochter van, kwam onlangs uit Engeland en gaf een voordracht over haar grootmoeder Margriet Ballegeer. Deze commissarisdochter spioneerde tijdens de Eerste Wereldoorlog voor de geallieerde inlichtingendienst. De 170 aanwezigen werden daarenboven getrakteerd op een prachtige uitvoering door de Koninklijke Harmonie Vrede en Vermaak van het gelegenheidswerk ‘The Betrayal of a Spy’, gecomponeerd door dirigent Sven Van Calster. Ons kersvers bestuurslid Erwin Van de Velde schreef over deze lezingen twee schitterende verslagen. Paul Wyckmans schreef zijn interview met kleindochter Lydie De Pooter uit onder de titel: ‘Kontichnaar Frans De Pooter in Eerste Wereldoorlog’. In deel twee kan u lezen hoe het hem verder verging in Kontich na de wapenstilstand in 1918 tot bij zijn overlijden. Veel leesplezier vanwege de redactie. Paul Catteeuw, Frank Hellemans en Paul Wyckmans


REUS CONTIOS WORDT INGESCHREVEN

D

en 7.1

2

ng

eri

in Re

ames en heren, beste mensen van Kontich, Ik heb vele jaren geleefd in Kontich en ik heb hier al heel veel eigenaardige dingen gezien en eigenaardige mensen ontmoet. Ik heb hier gedronken en gelachen, ruzie gemaakt en weer bijgelegd. Hier ben ik naar school gegaan en hier hebben leerkrachten mijn onnozelheden moeten ondergaan terwijl ik hun flauwekul doorstond. Ik heb hier niets geleerd en alles geleerd. Hier heb ik de onzin van vele andere mensen met de glimlach aangehoord op voorwaarde dat ze daarna mijn onzin met even veel aandacht en liefde zouden aanhoren. Hier zag ik mijn ouders feesten en vriendschap vieren. Hier zag ik mijn broer en ik spelen in het park en van alles en nog wat in datzelfde park verliezen. Hier heb ik mezelf zien rondfietsen, verliefd op het leven of wandelen in diepe puberlijke neerslachtigheid. Hier zag ik mezelf definitief vertrekken en weer thuiskomen, elke keer opnieuw. Ik zeg het: hier heb ik alles en niets gezien, maar zelfs ik wist niet dat er in dit dorp een bevolkingsregister bestond dat zo groot is en zo ruimhartig dat er een echte reus in kan worden geschreven. Dank u wel, mevrouw de schepen, om de reus van ieder van ons hier in dat bevolkingsregister in te schrijven. Maar nu ik het écht weet, wekt het ineens geen verbazing meer, want een echte reus wordt alleen maar geboren uit mensen met een groot hart. Een echte reus wordt pas echt groot omdat zovele mensen naar hem opkijken met liefde. Een reus alleen bestaat niet. Een echte reus wordt gedragen door zovelen die over Jeroen Olyslaegers - Foto: © Geert Vanhandenhoven hem hebben gedroomd en dan die droom met anderen hebben gedeeld. Een echte reus staat boven de kleine disputen van alle dag, de aanstellerij van deez-is-voor-mij-en-niks-voor-een-ander. Een echte reus kijkt neer op het menselijk bestaan en doet dat met de liefde die hij van al die mensen rond hem heeft gekregen. De reus Contios is een echte reus, dames en heren. Maar dat hoef ik u niet te vertellen. Een blik in zijn richting zegt genoeg. Hij is doorzichtig in de beste betekenis van het woord. Zijn gezicht is wat iedereen voor zich erin ziet en hij verenigt terwijl hij zit, stapt of staat. Hij is Elckerlyck, iedereen en dat wil zeggen: gij en ik. Het is een grote eer, dat spreekt voor zich, om van zo’n grootheid peter te mogen zijn. Maar ik weet ook wie gij eert door mij deze eer te geven, namelijk mijn vader Joris Olyslaegers, die helaas in 1998 overleed. Wie mijn vader heeft gekend weet dat hij deze reus fantastisch zou hebben gevonden, mede ontstaan in de Kontichse Academie waar hij zoveel jaren met zoveel plezier heeft les gegeven. Maar het gaat veel verder dan dat. Ooit liet ook mijn vader door het centrum van dit dorp reuzen paraderen op feesten. Hij wist dit dorp samen te brengen rond de viering van een honderdjarige of een meiboomplanting. Nu ik hier sta, zie ik hem overal. Ik zie hem in Foto: © Geert Vanhandenhoven mijn broer en mijn moeder, ik zie hem in al zijn vrienden en vriendinnen, ik zie hem tussen u. Want dit was natuurlijk ook zijn droom: mensen bijeen brengen rond een oeroud ritueel, een gemeenschap terug uitvinden tijdens een feest, mensen enthousiasmeren op de Academie en ver daarbuiten, in de kroeg of op straat, een tovenaar te zijn voor het hele dorp terwijl hij door deze straten flaneerde met zijn haren in de wind en met een wandelstok die hij niet nodig had, maar die hij chique vond staan, die bij hem paste. Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


Gij eert mij door hem te eren. Ik zal trachten u allemaal te eren als peter van deze fantastische reus. Want uiteraard is er nog iets wat mijn vader ten zeerste zou hebben gewaardeerd. Deze reus ontstaan door de verbeelding, de werklust en het plezier van velen is wakker geworden als een droom uit de tijd van de Kelten. Het symbool van de drie spiralen die elkaar ontmoeten en dat we ‘triskell’ noemen is zichtbaar in de prachtige stoel die voor de reus door zovelen werd gemaakt en in het logo bij zijn naam. De triskell duikt overal op bij de Kelten, maar ook nog veel eerder en in zoveel andere culturen. De triskell staat voor het nooit ophoudende leven, de dagelijkse verandering en de verbondenheid. Het is een symbool dat mensen naar hun binnenste doet zoeken en tegelijk ieder aanmoedigt om de buitenwereld met moed en goesting te aanvaarden. Het is een symbool waar de levensvreugde in zit vervat. Hoe kan het dan ook anders dat dit symbolisch wiel ook staat voor de mensen die deze reus Contios op gang duwen, hem bijstaan bij het stappen, hem avonturen doen beleven en er eerst en vooral voor zorgen dat hij mensen in een levenscirkel met elkaar verbindt? Dames en heren, wanneer iemand peter wordt, dan zegt men dat hij een petekind heeft. Maar hoe kan ik zoiets groots als een kind aanvaarden, en hoe kan zoiets groots zo’n kleine mens als ik met veel baard en veel haar mij als peter aanvaarden? Laat ons iets afspreken bij dit vreugdevol inschrijven van de reus Contios in het bevolkingsregister van Kontich. Laat ons afspreken dat u allemaal samen met mij peters en meters wordt van deze reus. Laat mij niet meer dan de megafoon zijn van uw plezier bij de avonturen van deze prachtige reus. Laat mij de microfoon zijn, met u allemaal naast mij. Laat mij mee verhalen verzinnen voor hem in uw naam, laat mij hem voor ieder van u bekend maken buiten dit dorp en laat mij hem vieren kortom samen met u. Laat ons allemaal samen zorgen voor deze reus, zodat hij ook voor ons zorgt, zodat hij neerkijkt en denkt: verdorie, ik heb ze weer bijeengebracht, ze staan rond mij om een gemeenschap van goesting te vormen, en ieder van hen, ieder van u, wordt zo een reus op zich. Maar… nu ik toch peter ben en uw microfoon en megafoon en van alles en nog wat, moet ik denken aan een sms die ik van een van mijn tantes kreeg toen ze hoorde dat ik peter van deze reus werd. Ze had een praktische vraag voor mij. Wat moet een mens trakteren als hij peter van een reus wordt? Bij een kind zijn het suikerbonen, wordt dat bij een reus dan kokosnoten? Ze had gelijk, ik moet iets geven, ook al kan ik me niet veroorloven om iedere Kontichnaar een kokosnoot aan te bieden. Sta me toe, dames en heren van Kontich, om iets uit mijn hart te schenken, een wens als een gedicht dat ik voor deze reus uitspreek bij zijn inschrijving. O reus Gij grote Gij doorzichtige, vriendelijk stappende, iedereen aanvaardend, iedereen begeleidend iedereen inspirerend, iedereen gevend. O reus Gij grote Gij moedige, proevend van ieder anders moed; Gij grappige, lachend vanwege de levensvreugde van iedereen; Gij genietende, die ieder van ons kan doen genieten. O reus Hier is mijn wens: Maak geen plannen en volg ons hart Wees af en toe losbandig, wij houden u wel vast Verdwaal regelmatig, wij strooien kruimels. Maak dit dorp groter dan wat ieder van ons mogelijk acht. Hou dit dorp bijeen, omdat we samen een willen zijn. Toren hoog boven ons uit, niet alleen omdat gij de allergrootste zijt, Maar omdat gij al het grote dat ieder van ons heeft in u hebt opgeslagen Joris Olyslaegers En het voor ons bewaart. Dat is mijn wens en mijn geschenk. Laat ons nu reusachtig blijven feesten.

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

7.1

Jeroen Olyslaegers

3


In memoriam Felix Van Ransbeeck

F

elix werd geboren op 25 juli 1923 in Asse als tweede oudste in een gezin van negen jongens en een meisje. Ravottend met broers en vriendjes werden ze in Asse, de bende, die met de marktkramen een toneelpodium bouwden of poppenkast speelden op de binnenplaatsen van de Pajotse hoeves. Vader Van Ransbeeck was een begenadigd amateurtoneelspeler en tekenaar. Al op zeventienjarige leeftijd verloor Fé echter zijn vader en moest hij mee kostwinner zijn voor het gezin van tien kinderen. Drie jaar later maakte de oorlog vele brokken en ellende, daarna studeerde Felix grafiek aan de avondacademie Sint-Lukas te Molenbeek en later cursus industriële vormgeving aan La Cambre. Eind de jaren 40 ontmoette hij in Schaarbeek, in de Rue Josaphat, waar zijn moeder Marguerite Mons met gans haar kroost op dat moment een schoenwinkel had, ons moeder. In de groentezaak ‘La grande Porte’ werkte de liefde van zijn leven: Virginie Willems, Nini, met wie hij in 1953 trouwde. De huwelijksreis naar Brugge deed hen in volle verbazing staan voor de Vlaamse Primitieven in het Gruuthuse. Breed hadden ze het niet en een job als decorateur bij de MEGA (huishoudtoestellen) in Antwerpen, bracht het jonge gezin, inmiddels met twee kinderen Alix en Jan, naar Berchem. Voor Nini een zware dobber want van Franstalig Brusselesse, naar een gemeente waar er uitsluitend Vlaams gesproken werd was niet evident in die tijd. Later ging Felix mee met zijn baas naar de glasfabriek Rupel Boom. Ze zochten toen een woonst dichter bij Boom en vonden een huurhuis aan de Spoorwegstraat in Kontich. Nog een zoon Bert werd geboren en later volgden Frans en Karel. In 1958 kocht het gezin het Peperkoekenhuizeken op de Antwerpsesteenweg 87, een krakkemikkige huisschuur die Felix eigenhandig met hulp van familie ombouwde tot grotere woonst met een voorhalletje, een aanbouwkeuken en achteraan een groentetuin met fruitbomen. De Breugelschuur - zoals hij ze noemde, want Fé had een passie voor Pieter Breugel de Oude - werd ons ouderlijk huis. In de glasfabriek Rupel Boom evolueerde Felix van standenbouwer over publiciteitsgraficus tot glasontwerperdesigner. Fé kende daar in de jaren zestig de eerste groep Spaanse ‘gastarbeiders’ die door de fabriek aangezocht werden om mondgeblazen glas, naar zijn ontwerp en zijn hand, uit te voeren. Fé’s glas is zeer gegeerd bij vintage collectioneurs en wordt vandaag geherproduceerd. Ontwerpen van hem staan in de Belgische glasmusea van Lommel, Gent, Charleroi en Luik. Omwille van de kinderen startte Felix begin jaren ‘60 een oude passie weer op: het poppenspel. Wat begon als een zondags vermaak met en voor de vijf kinderen in een kastje in de deuropening van de woonkamer, verhuisde dra naar een garagetheater en werd een reizend poppentheater voor de buurt en verder daarbuiten. Nini zag hier kans om wat bij te verdienen. Ze legde contacten met de Bond van Jonge en Grote gezinnen, en andere Kontichse verenigingen. Zo werd er ook gespeeld op de derde verdieping van Grand Bazar tijdens Sinterklaastijd. Ons moeder wist zo ook een vakantiedeal te sluiten bij de Intersocvakanties. We gingen met de familie twintig dagen op vakantie naar Leysin en later naar Sankt Moritz in ruil voor animatieve poppenspeluurtjes en aquarel- of tekenworkshops. Zo’n zes jaar trok het gezin iedere zomer per nachttrein met veertien grote reispakken naar Zwitserland en Italië. Nini had ‘de bougeotte’ (reislust, nvdr) en wou na haar hele jeugd werken in de groentezaak thuis, en daarna de zorgen voor een groot gezin in Kontich, ook wel wat ruimte. Er werd een camionette gekocht, o.a. voor het poppenspel en in de zomers voor het kamperen en het reizen naar Frankrijk, Duitsland, Italië tot zelfs Hongarije. Felix maakte er cultuurreizen van, op drie weken tijd zo’n vijftig musea, kerken en monumenten bezoeken. Vaders liefde voor kunst, historie, tekenen, schilderen en vooral zijn inzicht in verschillende ambachten gaf hij door aan al zijn kinderen. Eind jaren 70 werd Rupel Boom overgekocht door Siegen Duitsland en produceerden ze nog alleen machinaal glas om vervolgens als Duitse annex te stoppen. Felix moest ander werk zoeken en belandde op de dienst ‘decoratie’ van GB-

en

ng

eri

in Re 7.1

4

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


INNO-Bon Marché in Edegem. Met zijn dienst decoreerde hij de zowat overal in Vlaanderen boomende GB supermarkten (later Carrefours), de Quicks en ook PizzaHutten. Ook de sluiting van Grand Bazar op de Groenplaats en de Bon Marchés volgden. Hij trok er graag op uit met zijn poppentheater, maar stilaan begonnen de kinderen het huis en ook het poppenspel te verlaten. Hij droomde van een echt Kontichs poppentheater en wist in 1982 een veertiental mensen uit het Kontichs verenigingsleven te verzamelen om de grootse productie ‘De Lotgevallen van Willem Jeroens’ naar Abraham Hans’ De Spaanse furie te maken, te spelen en te regisseren. Het decor was een prachtige reuzengrote replica van de skyline van Antwerpen in de 16e eeuw. Fé tekende drie plannen voor een heuse poppentheaterzaal in het gebouwencomplex Hubrix in Kontich maar steeds werden zijn ideeën verworpen. Zijn vraag lag wel aan de basis, om van deze site een cultuurplek te maken. Vandaag vinden we er de bibliotheek, het museum, Cultuurpunt, e.d. (…) Er kwam dus geen Kontichs poppentheater, maar samen met vader maakte zoon Karel o.a. ‘Huizewuizewouterje’, een merkwaardig kleuterstuk rond kinderliedjes en versjes. Dit was een grote doorbraak bij de culturele centra. Dit stuk haalde zo’n 700 opvoeringen. Felix werd ook een gerenommeerd poppenmaker en cursusgever in binnen- en buitenland. Dit mede dankzij zijn workshops tijdens de vele Internationale Poppenfestivals te Dommelhof Neerpelt. Begin jaren negentig, na 25 jaar Theater De Spiegel, nam Karel stilaan de fakkel over. Hij won het landjuweel voor Poppenspel in 1994 en droeg de prijs over aan zijn vader, de stichter. De zilveren schaal werd een jaar veilig onder het echtelijk bed gestockeerd. Eind jaren ‘90 had de zorg voor Nini, die een slepende ziekte kreeg, de prioriteit. Felix verruilde het ‘peperkoekenhuizeke’ voor een bungalowwoning op de Biesaard 6 in de Altenawijk, alles gelijkvloers en praktisch, zodat ook later hij er tot op zijn laatste weken kon blijven wonen. Vier jaar lang zorgde hij met veel toewijding voor zijn Nini tot zij op Kerstdag 2001 na een pijnlijke strijd overleed. Vader had al zijn kunstprojecten en dromen doorgeschoven, maar ook hijzelf was fel verouderd. Toch had hij zijn oude dag zelf goed geregeld. Hulp van OCMW (Lieve) en PWA (Gerard) voor de tuin. Onze Jan, de oudste zoon kwam meer en meer een handje helpen. Alix kwam wekelijks op zondag langs en Bert voerde hem met de auto nog eens ergens heen, want na een klein accident met zijn wagen kon er niet meer gereden worden. Of toch met zijn scooter. Maandelijkse ging hij naar de vergaderingen van de Kring voor Heemkunde en zag je hem op de Kontichse voetpaden richting centrum snorren. Felix legde zich op een oude passie toe: aquarel schilderen. Hij organiseerde een tentoonstelling en gaf een schilderworkshop in Hooidonk. Hij restaureerde voor de Kerk nog beelden, schilderijen en kerkschatten, o.a. de geschilderde kruisweg. Hiervoor kreeg hij het diocesaan ereteken uitgereikt door bisschop Paul Van den Berghe. Voorheen had hij ook al de prachtige kerststal van deze St.-Martinuskerk gemaakt. In 2006 werd hij gehuldigd met de Cultuurprijs van de gemeente Kontich op voordracht van de Kring Voor Heemkunde, waar hij ettelijke lezingen gaf over kunst, glastechnieken, heraldiek, Rubens en Breugel, Bosch en natuurlijk het poppenspel. Voor de kleinkinderen speelde ‘Bompa’ ieder jaar Sinterklaas en knutselde hij zoals voor zijn eigen kinderen heel wat mooi speelgoed bij elkaar. Ieder kleinkind heeft vandaag wel ergens een gekoesterde poppenkast thuis staan. Felix werd getroffen door achtereenvolgende blaasontstekingen. Jan ging bij hem logeren om hem te verzorgen. Samen met Bert en Alix die chauffeur speelden als hij nog ergens naartoe wou of moest. Sinds vorig jaar ging vader stilaan achteruit en kwam hij nog nauwelijks buiten. Alle kinderen ondersteunden Jan als mantelzorger. Er werd vorig jaar een achterkleinkind, Loes geboren. Dat, en de viering 50 jaar De Spiegel in september, hielden hem overeind, maar na Kerst en Nieuwjaar ging het steeds moeilijker. Ondanks de goede zorgen en in bijzijn van zijn kinderen overleed Felix uitgeput, maar voldaan, op donderdag 10 maart 2016 om 17.45 uur.

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

7.1

Karel Van Ransbeeck

5


Abraham Hans, een Kontichse reus (deel 6 – slot)

I

n de vijf voorgaande bijdragen hebben we gepoogd om het leven te schetsen van Abraham Hans. We volgden zijn lange tocht vanuit het protestantse Horebeke over Roeselare naar Antwerpen en Kontich. En we konden vaststellen dat Abraham een absolute duizendpoot is geweest die heel wat heeft betekend voor het Vlaamse culturele leven. We kunnen ons hierbij de vraag stellen of er ooit een Nederlander is geweest die Vlaamser was dan Abraham Hans. Zijn bijdrage aan de “volksverheffing” kan nauwelijks worden overschat. En toch blijkt na al die jaren zijn naam enkel nog met mondjesmaat te zijn bekend. Hij schreef geen grote literaire werken die tot het collectieve geheugen van de Vlaamse literatuurcanon behoren. En hij was een protestant die heel zijn leven heeft moeten vechten tegen de alomtegenwoordige katholieke kerk die hem brandmerkte als een ketter van het zuiverste water die moest worden doodgezwegen, omdat hij de Vlaamse jeugd in het verderf zou storten. En toch zal hopelijk uit die vorige bijdragen blijken dat het belang van Abraham Hans als volksschrijver en als “opvoeder” van het Vlaamse volk echt groot is. En dat het tijd wordt om aan deze unieke man terug de plaats te bezorgen die hij verdient in het sociale en literaire leven van de eerste helft van de vorige eeuw. Misschien komt dit nog het best tot uiting in een anoniem en pretentieloos gedicht (Groei II (1934), 2, 64) uit 1934 toen Abraham Hans werd gevierd omwille van het verschijnen van het 500e nummer van de Kinderbibliotheek: Een groet aan A. Hans Zonder uw romans, Waarde Heer Hans, Lazen de Vlamingen niets, Of Fransch! Voor wie liever brood eet dan koeken zijn uwe boeken de geschikte spijs. Zoolang de Vlaming primair is, hebben we u nodig man. Vast en zeker schrijft ge daarna een Van-Nu-en-Straks-roman. In deze slotbijdrage willen we de aandacht vestigen op misschien wel zijn grootste verwezenlijking: de Hanskes.

De kinderbibliotheek

en 7.1

6

ng

eri

in Re

Hoe komt iemand op een idee om een kinderbibliotheek te starten? Wel bij Abraham Hans was dat het gevolg van een diepe overtuiging. Hij wilde de jeugd laten lezen, hen leren lezen. Hoezo, leren lezen? Dat had Conscience toch al klaar gespeeld? Wel het antwoord hierop is iets genuanceerder dan dat. Ook Conscience vertelde volksverhalen, maar hij goot ze in de literaire vorm van die tijd. Wat leidde tot romantische romans zoals De leeuw van Vlaanderen. Maar die boeken waren wel voor volwassenen bestemd en je kan hierbij de vraag stellen of hij hen leerde lezen dan wel dat hij hen liet lezen. En of die lectuur de mensen aanzette tot verdere lectuur. Niet dat we hier de verdiensten van Hendrik Conscience willen minimaliseren, want ook hij wilde opvoeden en leren. Maar bij hem speelden ook Vlaams-nationalistische gevoelens mee. Abraham Hans was veel meer een man van en voor het volk. En hij kende de noden van de Vlaamse bevolking zeer goed. Als onderwijzer had hij uitstekend aangevoeld dat er absoluut niet genoeg goede en goedkope jeugdliteratuur voorhanden was. En in zijn journalistieke carrière voelde hij als geen ander aan waar het volk nood aan had. Hij zag dat de kansen van de jeugd om te lezen zeer beperkt waren, meestal omwille van de harde levensomstandigheden en het gebrek aan (voldoende) scholing. En op die manier komen we weer terecht bij de oprechte en diepe sociale bekommernis van Abraham Hans. Hij wilde absoluut het Vlaamse volk met zijn eigen identiteit leren kennismaken. Volksverheffing was voor hem geen vies woord, maar juist een uitdaging. En ondanks het feit dat vrienden hem zijn plannen uit het hoofd wilden praten, begon hij in 1923 toch aan zijn plannen. Hij stichtte de Kinderbibliotheek. In eerste instantie gaf hij de boekjes samen met zijn broer uit, maar al heel snel stapte hij over op zijn eigen uitgeverij Hans- Van der Meulen, Contich. En wekelijks verscheen er een boekje van 32 bladzijden voor een halve frank. Het formaat was nog wat kleiner dan een huidig A5’je. Voor de meesten onder ons zou dit een heuse voltijdse job zijn, voor onze Hans was dit niet meer dan een tussendoortje. Maar dan elke week opnieuw, jaar in, jaar uit. De mythe wil dat het schrijven van een dergelijk verhaal ongeveer overeen kwam met het roken van een (weliswaar waarschijnlijk dikke) sigaar. Sigaar op, verhaaltje af. Ga er maar eens aan staan. Niet een keer, maar telkens weer. Want vergeet hierbij niet dat hij zijn vaste journalistieke en zeer tijdrovende job met volle overgave bleef uitvoeren. Zijn inspiratie haalde hij uit de wereld rondom hem. Van kleins af aan interesseerden hem de medemens en zijn omgeving. Hij was een uitstekend observator en gebruikte dat materiaal in zijn boekjes. Hij schreef niet enkel de verhaaltjes, hij beschreef meteen het (Vlaamse) volksleven van de eerste naoorlogse helft van de twintigste eeuw. Hij gebruikt sagenmateriaal, toeristisch materiaal, toevallige ontmoetingen, zijn reizen. En hij praat vooral met de mensen. Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

7.1

Hij bezoekt op zijn reizen steevast sigaren- en boekenwinkels en praat daar dan over de plaatselijke leefomstandigheden en bijzonderheden. En dat materiaal verwerkt hij dan prompt in de kleine boekjes. Zijn ontdekkingstochten leiden hem tot de kleinste uithoekjes van het land en brengen hem op steeds nieuwe ideeën. Dit heeft als resultaat dat de honderden boekjes niet enkel verhaaltjes vertellen, maar dat ze tegelijk een fantastische caleidoscoop van het land en zijn bevolking zijn. Maar dat kon uiteraard enkel omdat zijn boekjes werden gelezen. En dat gebeurde massaal. En door jong en oud. Niet enkel de vele titels, maar ook de ontelbare herdrukken maken het de historicus moeilijk om een duidelijk bibliografisch beeld van zijn werk te krijgen. Tegelijk getuigen zij van het enorme succes dat hem te beurt viel. In die mate zelfs dat de boekjes gewoon Hanskes werden genoemd, alsof het een soortnaam betrof. Na zijn dood in 1939 zette zijn zoon Willem de bibliotheek nog voort tot in 1955. Af en toe schreven ook zijn vader Bastiaan en zijn zussen Annie en Helena en andere occasionele medewerkers verhaaltjes. Bij dit alles mogen we niet vergeten dat dit succes er kwam ondanks de enorme tegenwerking van de kerkelijke overheid. Volgens vele pastoors was het lezen van een Hanske ongeveer het equivalent van een doodzonde, want een protestant kan de katholieke volksmens alleen maar in zonde en verderf storten. Zo werd het van de kansel gepredikt. Men zou natuurlijk ook kunnen stellen dat de verboden vrucht zoeter smaakt en dat het succes daarom des te groter was. Maar dit zou afbreuk doen aan de vertelkunst van Abraham Hans. Want hij bewees zich elke week opnieuw. Naast zijn vertelkunst speelde ook de variatie in themata een erg grote rol. Hans zorgde ervoor dat hij vaak genoeg afwisseling in het materiaal bracht zodat er geen verzadiging optrad. Zo had hij typische kinderverhalen, maar ook historische verhalen, herschreven sageverhalen, oude romantische verhalen en bibliografische verhalen, maar ook verhalen uit het buitenland. In die verhalen had hij dan telkens weer aandacht voor volkse gebruiken en feesten enerzijds en wat er zich in de wereld afspeelde anderzijds. Hij gebruikte dat materiaal als een vertelkader en tegelijkertijd stak hij daarin de waarden die hij belangrijk achtte. Het volstaat om er de registers op na te lezen in het proefschrift van Viviane Van den Doren (1980) om de uitzonderlijke rijkdom van het werk te kunnen inschatten. Het is deze cocktail van vele facetten die Abraham zo uitzonderlijk geliefd maakte en misschien wel de meest gelezen auteur van zijn tijd. En net daarom is het zo vreemd dat hij in de literatuurgeschiedenis wordt doodgezwegen. Zijn strijd om de ontvoogding van het volk werd dan weer wel opgemerkt. Op schaarse loftuitingen na werd het werk van Hans door de critici meestal slecht onthaald. De critici van de Boekengids waren haast zonder uitzondering priesters. Het valt dan ook niet te verwonderen dat ze zelfs termen als vulgair in de mond namen bij de bespreking van Hans’ werk. We halen een zinnetje aan uit een bespreking. Het zegt dat A. Hans zich wel degelijk bewust is van de litteraire onbenulligheid zijner zedelijk-ongezonde feuilletons. Of nog: Al de negatieve kwaliteiten, noodzakelijk aan een dergerlijke (sic) produktie verbonden, vereenigt Hans in de overtreffenden graad, in zijn werk. Waar zijn fantasie te kort schiet behelpt hij zich met gebruikte thema´s of herhaalt hij eenvoudig zijn vroegere werken: hij rekt zijn romans als gummi, doet personen opkomen en verdwijnen als in een marionettentheater, goochelt met geheimen, verborgen schatten, zinneloozen, moordenaars, brandstichters, tooveraars (sic) en heksen, overspeligen, kortom al wat sensatie verwekt en den geest prikkelt. Zijn taal en stijl zijn daarbij van een verbluffende slordigheid, terwijl hij om het nalezen van drukproeven geen iota geeft – waar zou de goede man ook in ’s hemelsnaam den tijd halen? Van gansch

7


zijn naoorlogse produktie kunnen we de meeste kinderboekje slechts prullen heten – het beste is maar amper goed genoeg voor het kind – en zijn ‘Volksromans’ enorme draken die daarbij op zedelijk gebied aan de allereerste vereischten van moraliteit te kort komen. Bij zijn overlijden blijft bij de katholieke kritiek enkel de populariteit en de productiviteit overeind. Zelfs dan schrijft Boekengids nog: Zijn literaire waarde reikt niet boven het middelmatige en zijn werk is neutraal gehouden vanuit pedagogisch opzicht. Ondanks het feit dat later mensen zoals Gaston Durnez of Karel Verleyen veel genuanceerder over hem spraken is hij stilletjes aan onder het stof van de geschiedenis geraakt. Vreemd genoeg verdween die vooringenomenheid voor werkjes die Abraham Hans onder een pseudoniem schreef. Een duidelijk teken dat de critici vooral de man en nooit de bal speelden. Ze vergaten hierbij dat het doelpubliek van Abraham Hans de gewone bevolking was en niet die lezersgroep van hoogopgeleide mensen waarvoor Boekengids vaak de rode loper uitrolde. Misschien nog wel het grootste compliment voor zijn werk was de gedrukte reactie van de katholieke pers. Als tegengif van de Hanskes begon de abdij van Averbode met de uitgave de Vlaamse Filmpjes. De kinderen maalden daar echter niet om. Desnoods deden ze een kaftje rond de Hanskes, omdat de meester niet zou zien dat ze hun geliefde verteller aan het lezen waren. En voor hen deed hij het tenslotte. En precies daarom hebben wij gepoogd om hem met deze artikelenreeks weer een beetje meer “onder de mensen” te brengen, het Vlaamse volk waar hij alles voor over had. Paul Catteeuw

en

ng

eri

in Re 7.1

8

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


De bewoningsgeschiedenis van Kontich - van de prehistorie tot de middeleeuwen. Het archeologische verhaal (deel 3) De midden- en late ijzertijd (ca. 475/450 - 57 v.Chr.).

Voor deze periode vermeldt Van Passen slechts de aanwezigheid van een gebouw H XI dat op de site Kontich-Kazerne werd gevonden. Maar er is meer! Dankzij het onderzoek van AVRA en VIOE tussen 1985 en 2006 kwamen er op meerdere plaatsen in de gemeente belangrijke sporen uit deze periode aan het licht. We geven hierbij een overzicht van de belangrijkste opgravingsresultaten.

Een gebouw, een waterput en een afvalkuil op de site Kontich-Kazerne

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

7.1

Gebouw HXI is rechthoekig en meet 7,5 bij 2,75 m. Het heeft een NO-ZW oriëntering en is opgebouwd uit 11 ronde palen (fig. 1). Er werden geen specifieke ingangen herkend. Het bestaat uit 3 traveeën waarvan het westelijke deel tweebeukig met centrale binnenpaal en het oostelijke deel eenbeukig is. De waterput werd reeds tijdens de campagne van 1971 door F. Lauwers aangesneden, maar toen als afvalkuil geïnterpreteerd. Tijdens het noodonderzoek door H. Verbeeck in 1986 op dezelfde zone uitgevoerd, werden de resten van deze kuil machinaal uitgegraven, waarbij een waterput met ronde vlechtwerkbeschoeiing werd gevonden. Opgravingsplan HXI Deze beschoeiing bestond uit takken en twijgen uit berkenhout. De vulling van de trechter bevatte uitsluitend scherven handgevormd aardewerk waarvan de randversiering en de zwaar besmeten wanden duidelijk dateren uit de vroege midden-ijzertijd. De midden-ijzertijdkuil tekende zich als een zeer scherp afgelijnd vrijwel rechthoekig spoor van 6 m bij 4 m af. De wanden liepen schuin en de bodem was vrij vlak en eindigde op ca. 1,70 m onder het maaiveld. De vulling was zeer homogeen en lemig tot kleiig van samenstelling. De kuil bevatte naast een kleine hoeveelheid houtskool uitsluitend scherven handgevormd aardewerk die tot grote, hoge potten behoren. Na een primaire functie werd de kuil wellicht gebruikt voor het dumpen van afval. Een boerenerf op de site Blauwesteen Bij de aanleg van de KMO-zone Blauwesteen prospecteerde AVRA verscheidene bouwputten op dit terrein. Op het perceel Duffelsesteenweg 154 trof men verschillende archeologische sporen aan. Door wateroverlast werden zij slecht summier onderzocht. Het aanpalende perceel nr. 152 werd voor het grootste deel opgegraven. Het resultaat was de aanwezigheid van een nederzetting bestaande uit minstens een huisplattegrond, een bijgebouw en meerdere vierpostenspijkers, bovengrondse opslagplaatsen op vier palen opgetrokken, een waterput en enkele afbakeningsgreppels. Allemaal duidelijke kenmerken van een boerenerf. Het hoofdgebouw (Gebouw I) meet 18,25 bij 7,75 m en is NNO-ZZW georiënteerd. Vier noksteunen, telkens op 3,5 m van elkaar gelegen, zorgen voor een tweebeukige indeling. Het ontbreken van een noksteun in de korte zijde, wijst op een schilddak. De paalkuilen waren onderaan vlak en tot een diepte tussen 26 en 42 cm bewaard met daarin ronde palen. De lange wanden werden gevormd door een enkele palenrij van ronde palen die op 1,35 m afstand van elkaar stonden. Ongeveer in het midden van elke lange zijde bevond er zich een 2 m brede ingang die is opgebouwd uit twee tot drie naar binnen staande Algemeen opgravingsplan palen. De aanwezigheid van houtskool en

9


verbrande leem in meerdere paalkuilen, wijst op het afbranden van deze woonstalhoeve. Deze huisplattegrond zou model staan voor de maquette van de woonstalhoeve uit de middenijzertijd die in de opstelling van het museum staat. Gebouw II lag onder gebouw I en had een iets afwijkende OW oriëntering. Het meet 10 bij 5,5 m. De vier noksteunen, telkens op 2,5 m van elkaar gelegen, zorgen voor

Maquette midden-ijzertijdgebouw

en 7.1

10

ng

eri

in Re

een tweebeukige indeling. Deze palen zijn nog tussen 12 en 26 cm diepte bewaard gebleven. De lange wandzijde bestaat uit een palenrij die afwisselend 1,5 à 2 m van elkaar staan. Er werden geen ingangen genoteerd. Eén van de palen bevatte een hoge emmervormige pot met naar binnen gebogen afgeronde rand. Het bijgebouw, gebouw XXI, meet 2,20 bij 5,10 m en bezit een kleine uitsprong naar het noorden. Het bestaat uit ronde palen en heeft dezelfde oriëntering als gebouw I. Rond de huisplattegronden bevinden zich achttien vierpostenspijkers. Zij zijn vierkantig met als zijde 1,40 tot 2,70 m. Ook de aanwezigheid van een waterput werd vastgesteld maar kon door de wateroverlast niet verder onderzocht worden. Meerdere greppelsporen wijzen op de aanwezigheid van een erfafbakening. Een Keltisch heiligdom op de site Alfsberg/Ijzermaalberg Noemenswaardig zijn de archeologische sporen op de site Alfsberg/ Ijzermaalberg die tijdens de opgravingen van AVRA en VIOE aan het licht kwamen. Zij bestaan uit bewoningssporen die dateren vanaf de midden-ijzertijd tot en met de Romeinse tijd, midden 3e eeuw na Chr. Uit de midden-ijzertijd dateren de resten van een kleine boerennederzetting Hoge emmervormige pot handgevormd bestaande uit enkele aardewerk agrarische gebouwtjes met bijhorende kuilen. Op basis van de overwegend NW-ZO oriëntering van deze gebouwen werden zij als één samenhangend geheel gezien. Zij bestaan uit enkele vier- en zespostenspijkers en een iets groter gebouw, gebouw V dat 5,75 bij 2,25 m meet. Het is een tweedelige constructie bestaande uit een tweebeukige, met daarin een langwerpige kuil die bijna volledig gevuld was met houtskool en een éénbeukige ruimte. Het gebouw vertoont grote gelijkenis met gebouw HXI op de site Kontich-Kazerne. Na opgave van de bewoning werd op het plateau op de Alfsberg een dubbele rechthoekige greppelstructuur aangelegd. De beste gekende greppelstructuur was 36,20 bij 27,80 m groot. Zij bezat een palissadering die bestond uit een aaneensluitende rij dunne palen of stokken op gelijke diepte ingeplant en aan één zijde vastgezet met een pakket limoniet. Daarbinnen werd een palenstelling A-F teruggevonden die analoge kenmerken vertoont met de palenstelling aanwezig in het Keltische heiligdom van Algemeen opgravingsplan (Annaert 1999) Gournay-sur-Aronde. De ingang was gesitueerd in de (© Agenschap Onroerend Erfgoed) Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


zuidoostelijke zijde en manifesteerde zich als een eenvoudige 1,40 m brede greppelonderbreking met een naar binnen inbuigende uitstulping (fig. 6). In de laatste helft van de 1e eeuw voor Chr. werd beslist om deze rechthoekige ruimte af te bakenen en te voorzien van een immense rechthoekige grachtstructuur. Maar daarmee zijn we dan alweer in de volgende periode aanbeland. (wordt vervolgd)

Henri Verbeeck

Voor dit artikel warden volgende werken geraadpleegd: • Van Passen R., Geschiedenis van Kontich, Kontich 1988, 13. • Verbeeck H. & Lauwers F., 1987, De Gallo-Romeinse nederzetting te Kontich, Reconstructie openluchtheiligdom. (Annaert 1999) (© Archaeologia Belgica III, 141-142 . • Annaert R., Cooremans B., Desender K. & Ervynck A. 2004: Een middenAgenschap Onroerend Erfgoed) Bronstijdwaterput en kuil uit de vroege IJzertijd op de site Kapelleveld in Kontich, Archeologie in Vlaanderen VIII, 2001/2002, 79-103. • Verbeeck H., Een nederzetting uit de midden-ijzertijd te Kontich, Blauwesteen, Archeologie in Vlaanderen – VIII-2001/2002, 2004, p. 105-122). • Verbeeck H., Van grondspoor tot maquette. Vijf houten woningen en een Gallo-Romeinse tempel van de vroege ijzertijd tot de Romeinse periode te Kontich, AVRA Bulletin 13, 2013, 14-17). • Annaert R., De Alfsberg te Kontich. Eindverslag, Archeologie in Vlaanderen V, 1999, 41-68.

KONTICHNAAR FRANS DE POOTER IN DE EERSTE WERELDOORLOG (deel 2)

I

Geen 17 jaar oud en al oorlogsvrijwilliger bij het 4e Lansiers

n ons vorig nummer kon u de lotgevallen van deze zeventienjarige Kontichse puber al volgen vanaf de familievlucht naar Nederland in 1914, de inlijving in het Belgische leger na een overtocht via Engeland en terug naar Frankrijk en zijn gevangenneming in 1918 met gedwongen verblijf in Duitsland. Na de Duitse overgave in 1918 huwt hij met Marguerite De Ridder, blijft in Kontich wonen en gaat op zoek naar persoonlijk en financieel eerherstel bij de militaire overheid. De Kring voor Heemkunde Kontich blijft zeer dankbaar voor de uitgebreide schenking van objecten en documenten door Lydie De Pooter, dochter van Frans De Pooter en Marguerite De Ridder.

Erkenningsmedailles laureaat van de arbeid (25 en 35 jaar dienst) en lid nationale strijdersbond WO I

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

7.1

Tussen de geschonken documenten aan onze kring voor heemkunde vinden we ook zijn vraag naar het aantal behaalde frontstrepen en zelfs een handgeschreven brief van de commandant van het 4e Lansiers in Spa die hem verwijst naar zijn ranggenoot in Beverlo (kamp Leopoldsburg). Beiden merken op dat ze sedert de verkenningsopdracht van 18 maart 1918 aan het strand, zijn gevangenneming door de Duitse mariniers en zijn krijgsgevangenschap in Duitsland niets meer van hem gehoord hebben. Dat hij zich niet meer heeft aangemeld bij het bataljon ook niet na de

11


Erkennings- en herinneringsmedailles omwille van deelname aan Eerste Wereldoorlog

en 7.1

12

ng

eri

in Re

wapenstilstand wordt hem in eerste instantie zwaar aangerekend. Volgens beide bataljonscommandanten zijn het dus anderen die voor Frans’ gemiste soldij moeten opdraaien. Kafkaiaanse toestanden? Het levert hem uiteindelijk wel de erkenning op van zijn militaire inzet tijdens de Eerste Wereldoorlog met vier frontstrepen. Inderdaad, op 2 september 1920 meldt het ministerie van Landsverdediging dat ze zijn vraag naar de uitbetaling van zijn militair spaarboekje zullen onderzoeken en sturen hem een verlofpas op voor onbeperkt verlof. Ook de klassieke briefjes die alle oud-soldaten nog tot in de jaren zeventig ontvingen, namelijk een bericht van indeling in de reserveklassen worden hem bezorgd. Zo wordt hij voor 1921 ingedeeld bij reservetroepen met aanmelding in BeverenWaas en voor 1922 in Hemiksem in de Sint-Bernardusabdij. De Samenwerkende Maatschappij van Voorschotten aan de Oud-Strijders laat op 30 juni 1925 weten dat het een voorschot heeft uitgekeerd van 266,97 frank als lening op de titel van nationale erkentelijkheid en dat daarop 14,84 frank intrest dient betaald, wat betekent dat Frans De Pooter 281,81 frank moet terugbetalen. Gelukkig heeft de Algemene Spaar- en Lijfrentekas voor zijn rekening 281,81 frank gestort zodat deze lening kan worden vereffend. Zijn definitieve vrijstelling van militaire dienst bekomt hij pas 31 december 1939, hij is dan 42 jaar geworden. Frans de Pooter wil toch een goed belegde boterham verdienen en betaalt uit eigen zak zijn opleiding als diamantslijper en –bewerker, zelfs tot in Nederland toe. Hij wordt dan diamantbewerker en krijgt hiervoor na 25 en 35 jaar de eretekens van laureaat van de arbeid 2e klas. In de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog haalt Frans voor alle veiligheid een bewijs dat hij wel degelijk een Belg is, geboren uit Belgische ouders. Uit een afschrift van zijn huwelijksakte moet blijken dat hij niet meer beschikbaar is voor militaire dienst. Tijdens Tweede Wereldoorlog blijft Frans zich inzetten voor zijn medemensen. Als medewerker bij Winterhulp is hij verantwoordelijk voor de aankoop van groenten en andere hulpmiddelen om soep te laten bereiden in de lokalen van de zusters van de Christelijke Scholen te Kontich. Een aantal vrouwen stellen zich hiervoor kandidaat. Frans zorgt mee voor de coördinatie. Het kwam goed uit dat de zusters rond 1940 net een nieuwe keuken hadden laten installeren om hun lessen beter te laten aansluiten bij de opleiding huishoudkunde. Van Frans vinden we inderdaad een persoonsbewijs, uitgereikt door Winterhulp voor het jaar 1942 en ondertekend door dr. Van Hout met vermelding ‘plaatselijk medewerker’. De bevestiging van zijn inzet kunnen we opmaken uit een dankkaart die de zusters opsturen naar het echtpaar De Pooter-De Ridder ter gelegenheid van hun zilveren huwelijksverjaardag en waarin ze nog eens terugkomen op de vijf jaar lange inzet van Frans en zijn echtgenote ten voordele van deze acties van Winterhulp. Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


Voor deze vrijwillige inzet ontvangt hij op 12 januari 1955 een bewijs van nationale erkentelijkheid, ondertekend door minister Piet Vermeylen. Het laatste document van Frans De Pooter betreft zijn lidmaatschap van de Vuurkruisenbond (NSB) in 1960 en de Vuurkaart die bewijst dat hij effectief soldaatvrijwilliger is geweest tijdens de Eerste Wereldoorlog. Hiermee kan hij ook een verminderingskaart van 75% op de Belgische Spoorwegen aanvragen voor de periode 19591969. Oorlogsvrijwilliger Frans De Pooter overlijdt te Kontich op 6 mei 1962. Terwijl een peloton soldaten uit de kazerne van Kontich hem de laatste eer bewijzen, blaast een klaroenspeler in de Van Dyckstraat het ‘Ten Velde’ en wordt de kist, gedrapeerd met een Belgische vlag, buitengedragen. Frans wordt burgerlijk begraven. Paul Wyckmans en Lydie De Pooter

Jozef van Herck in de Eerste Wereldoorlog

V

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

7.1

rijdag, de dertiende – een avond die we ons zouden blijven herinneren. Op weg naar de Altenakapel voor een lezing over deken Jozef Van Herck hoor ik flarden van het avondnieuws - veel volk op weg naar de oefeninterland België–Italië - de film “Black” loopt in de zalen. Maar ook: in Bagdad werd alweer een aanslag gepleegd - acht babylijkjes gevonden - vluchtelingenstroom naar Europa blijft aanhouden - ergens hebben zich dertig vluchtelingen op een ambassade verschanst. De wereld draait door. What’s life? Toevalligheden - geluk en tegenslag. Marke (geboortedorp van de spreker), nog geen vijf dagen geleden, een zwalpende auto reed daar in op een groep oud-strijders. Zij waren op weg naar een herdenking voor de slachtoffers van de beide wereldoorlogen. Maar de echte klap moest nog komen. * * Honderd jaar geleden ging het er ook chaotisch aan toe. De selfies, twitters en facebook van die tijd waren foto’s en brieven. Waarnemingen genoteerd door gewone en uitzonderlijke personen. En eredeken Jozef Van Herck, pastoordeken van Kontich, was zo iemand. De heemkundige kring heeft van haar “founding father” voldoende materiaal in bewaring gekregen om, in samenwerking met de gemeentelijke Erfgoedraad, een reeks lezingen te organiseren over zijn tijd achter “den Yzer”. Onder het geïnteresseerde publiek de vorige en de huidige burgemeester, leden van naburige kringen en van de familie Van Herck. De uiteenzettingen van de sprekers, Frank Hellemans (inleiding) en Paul Catteeuw (fragmenten dagboek) zouden ongetwijfeld worden getoetst op hun waarheidsgehalte.

13


en 7.1

14

ng

eri

in Re

Twee schermen, een audio-installatie en een podium. De kring en de erfgoedraad hebben alles in stelling gebracht. Op een klein scherm wordt doorlopend fotomateriaal van de “Grote Oorlog” geprojecteerd, waarop de figuur van Van Herck met een pijltje stond aangeduid. Met authentieke voorwerpen, beeldmateriaal van de VRT, egodocumenten, audiofragmenten en door Paul Catteeuw aan elkaar geprate en voorgelezen dagboekfragmenten zou de aandacht van het publiek verzekerd zijn. Om de spanningsboog niet te rekken werd het geheel didactisch in twee delen gesplitst. Jozef Van Herck werd in 1888 geboren (het jaar dat pater Jan Berchmans heilig werd verklaard en Willem II keizer werd van Duitsland). Hij groeit op in een welgestelde antiquairsfamilie. Nadat hij in 1912 priester werd gewijd, behaalde hij twee jaar later, naast de titel van doctor in de klassieke filologie nog een licentie kunstgeschiedenis en oudheidkunde. Bij het begin van de Eerste Wereldoorlog is hij aalmoezenier op Fort 4 in Mortsel. Als jonge priester vertrok hij via Engeland naar het front. Dankzij een ijzersterke gezondheid en grote mentale weerbaarheid overleefde hij die verschrikkelijke jaren. Hij zag er de gevolgen van taalongelijkheid en besefte het belang van onderwijs en cultuur voor een evenwichtig leven. Zoals hierna mag blijken geeft zijn kritisch-ironische blik op de wereldbrand een andere invalshoek op de wereldbrand dan die beschreven in de schoolboeken. Na de oorlog werd hij de eerste directeur van het door Lieven Gevaert opgerichte Sint-Lievenscollege, mijlpaal in de geschiedenis van de Vlaamse beweging. Begin 1940 werd hij door de bisschop naar onze gemeente gestuurd met als opdracht rust te brengen tussen katholieke fracties. Maar de tweede wereldbrand bracht problemen van een andere orde. Reeds in 1943 stichtte hij de heemkundige kring. Tot 1961 als deken en dan als “den ouden deken” was hij een spilfiguur in het culturele leven van Kontich. Hij neemt zijn intrek in de Duivenstraat 22 en wijdt zich nog energieker aan heemkunde, archeologie en cultuur. Het had hem van jongs af in het bloed gezeten en nu kreeg hij alle tijd voor. Toekomstgericht nam hij de toen nog adolescenten Guido Theys en wijlen Joris Olyslaegers onder zijn vleugels voor een opleiding tot conservator. Tweeënnegentig jaar geworden begon de gezondheid van Jozef te haperen. Hij begon zijn soldatenherinneringen op te ruimen. Joris Olyslaegers heeft toen nog brieven kunnen redden uit een brandende ton. De oude deken zag er het belang niet meer van in. Zijn laatste levensjaren bracht hij door in het Mayerhof in Mortsel. Het voorzitterschap van de kring werd toen overgenomen door em. professor dr. Robert Van Passen, daarna door Paul Catteeuw, docent interculturele communicatie op rust. Op het ogenblik is Frank Hellemans voorzitter van de vereniging die in 2018 precies 75 jaar oud zal zijn. Met het pakkende lied van Willem Vermandere, “Duizend soldaten” werd de toon van de eigenlijke lezing ingezet. Als beste kenner uit derde hand stak Paul zijn terechte bewondering voor Jozef niet onder stoel of banken. Zijn uitgebreide talenkennis (Frans, Engels, Duits, Italiaans en uiteraard Latijn), zijn flexibiliteit en observatievermogen waren uitzonderlijk. Hij was tegelijkertijd aalmoezenier, ambulancier, onderwijzer, journalist, fotograaf en beschermer van erfgoed avant la lettre. Achter het front, en zonder gedegen uitrusting, ontwikkelde hij zelfs zijn eigen foto’s. Filmrollen van Kodak droegen zijn voorkeur weg. Hij legde zijn negatieven in een houten kader tussen glazen platen en gebruikte het zonlicht als belichting. In televisiefragmenten getuigden oudstrijders, veelal in hun streektaal, soms erg bewogen, soms met humor van hun ervaringen aan het front. De militaire politie had als bijnaam de piottenpakkers. Miserie, frustratie of woede maakten mee uit of je al dan niet geneigd was te schieten om te doden. Zelfs een eenvoudige grap - het over en weer gooien van een doodgeschoten rat - kon een rustige frontsector laten ontaarden in een bloedig gevecht. Jozef Van Herck is overal bij en heeft een soort band met Kontich. Is het toeval of heeft hij er het talent voor? Alleszins, hij is getuige van het moment dat burgemeester De Vos, oud-minister Franck en senator Rijckmans en een vierde Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


persoon (de consul-generaal van Spanje?) naar Kontich vertrekken om de overgave van ‘t stad te onderhandelen. Eind oktober vlucht zijn familie naar Engeland. Hij komt als oorlogsvrijwilliger terecht in het militair hospitaal van Woolwich, waar hij instaat voor de geestelijke zorg van Belgische vluchtelingen. Hij neemt dienst in het tweede bataljon grenadiers, een belangrijk regiment in het Belgisch leger en krijgt er zijn uitrusting. De houten kist met de inscripties J. Van Herck – Aalmoezenier – Regiment der grenadiers – III bataljon, zijn ransel, het (toen nog) in stof uitgevoerde herdenkingsplaatje, zijn aalmoezenierskruisje en brancardierarmband, en zelfs zijn pijp zijn in het bezit van het museum. Net na de eerste gasaanval, op 22 april 1915, komt hij aan op het front. Perioden van 4 à 6 dagen aan het front worden afgewisseld met rust. Op momenten dat de grenadiers de grootste verliezen lijden was hij door toeval telkens elders. En hij had geluk, zo draagt zijn helm de sporen van een afgeschampte shrapnel. Hij werd trooster van gewonden en stervenden. Als compagnon van de brancardiers en dokters was hij goed geïnformeerd hoe het zijn compagnie verging. Een schot in hoofd of buik was fataal. Als ontsmettingsmiddel hadden ze slechts “peinture de piot” (teinture d’iode). Hij leerde overleven in de furie. Kampement zoeken of je uitrusting aanvullen kon ferm lastig zijn. Hij bleef gevoelig voor leed en dood met respect en eerbied zowel voor de gewone soldaat als voor de tegenstander. Zijn mentale gezondheid steunde ongetwijfeld op zijn geloof en belangstelling voor kunst. Hij bezocht kapot geschoten kerkjes, had aandacht voor het archief van vernielde pastorijen en redde wat mogelijk was. Hij had contact met de beheerder van de kapelbarak van het hospitaal L’Océan in De Panne. In die barak werden veel interieurstukken van stukgeschoten kerkjes opgeslagen. Daarbij moest hij schipperen tussen de belangen van het “Museum De Page” en de rechtmatige rechten van de betrokken dorpspastoors. Jozef schreef brieven in opdracht voor gewone soldaten. Het inktpotje met de afbeelding van een doodshoofd volgde hem overal. De namen van soldaten die hij bijstond zijn soms nog traceerbaar via de steekkaarten, bijgehouden door het “In Flanders Fields museum” te Ieper. De overlevenden zijn veel moeilijker traceerbaar, want opgegaan in de massa. Dit maakt dat van Jozef zelf niet zoveel brieven zijn teruggevonden. Of Jozef tijdens de grote oorlog Cyriel Verschaeve zou ontmoet hebben blijft een open vraag. In die periode was Verschaeve nog een gewone onderpastoor in de gemeente Alveringem. Op het einde van de lezing gaf Paul nog een hint. De veelzijdigheid en begaafdheid van Jozef in acht genomen kan men zich afvragen of er soms redenen waren waarom de Kerk zijn talenten en sociale bewogenheid niet op hogere en meer belangrijke posten heeft ingezet. Dit behoeft nog historisch onderzoek. Gedane zaken nemen geen keer. Recent werd in Kontich-Kazerne een nieuw straat naar de oorlogsaalmoezenier vernoemd, de Deken Jozef van Herckstraat. Paul suggereerde een ereburgerschap. Voor een zo verdienstelijk en sociaal iemand zou dit inderdaad niet onverdiend zijn. Het was een avond die recht deed aan de herdenking van de grote oorlog. Sommigen trokken nog even naar de Duivenstraat. Met dank aan allen die het welslagen van deze lezing mogelijk maakten. ************** Ondertussen kwamen er flashberichten binnen – na de aanslagen en vele doden in Parijs nu ook dichter bij ons…. Welke tijden zich ook aankondigen met respect voor de medemens, gelijkmoedigheid en gezond verstand komen al een heel eind. De levenshouding van onze “oude deken” kan nog altijd inspireren.

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

7.1

Erwin Van de Velde

Voor dit artikel werden volgende werken geraadpleegd: • Van Passen R., Geschiedenis van Kontich, Kontich 1988, p. 12. • Annaert R., Aanvullend onderzoek van de Gallo-Romeinse nederzetting Kontich-Kapelleveld. Interimverslag 1993, Archeologie in Vlaanderen, IV - 1994, 85-93. • Verbeeck H. ,2005, Nederzetttingssporen uit de vroege ijzertijd en een middeleeuwse put te Kontich, site Nachtegaalhoeve, AVRA Bulletin 6, 73-82. • Verbeeck H., Grafveld uit de vroege IJzertijd te Kontich, Duffelsesteenweg, proefsleuvenonderzoek, AVRA Bulletin 7, 2006, 99-101. Noot van de redactie: • Del: indruk, vermoedelijk met de duim gemaakt. • Besmeten: de buitenwand van een pot wordt ruw gemaakt door er voor het bakken een papje van kleibrokken tegenaan te gooien.

15


MARGRIET BALLEGEER, spionne tijdens de Eerste Wereldoorlog

H

Lezing dd. 11 maart 2016 door Janet Dean

et organisatiecomité voorvoelde dat de lezing door Janet Dean over het spionageverleden van haar Kontichse grootmoeder een beklijvende getuigenis zou vormen. Er was ook heel wat publiciteit gevoerd voor deze lezing. Vooraf inschrijven via de Uitwinkel bleek geen overbodige luxe. De respons was geweldig. De warmte van de Altenakapel deed deugd en nog meer het inspelen van de harmonie. Te midden tussen het publiek, een klein frêle vrouwtje, Janet Dean. Zij begroette af en toe iemand, mogelijk een ver familielid. De inleiding werd verzorgd door Paul Wyckmans. Hij kaderde de organisatie van deze lezing. Bij het lezen van een in 2012 geschreven artikel ‘Stille helden, een Mechels spionagekoppel uit de Eerste Wereldoorlog” gepubliceerd in Tijd-Schrift dat wordt uitgegeven door Heemkunde Vlaanderen, stootte Paul Wyckmans op de naam van een spionne uit Kontich, “Margriet” Ballegeer, codenaam “Rayon de Soleil”. Kontich? De aandacht was getrokken. Hij nam contact op met de auteur van dat artikel, dr. G. Cleerbaut die hem vertelde dat in 1939 een Franstalig boekje werd uitgegeven getiteld: “Le tragique destin de M.82” geschreven door Laurent Lombard. Uit dat verhaal blijkt dat deze Kontichse spionne een hoge plaats bekleedde in het netwerk met de codenaam M.82. Vanaf dat ogenblik en dankzij toevallige ontdekkingen en een samenloop van omstandigheden begonnen er puzzelstukjes in elkaar te passen. 1) In het kringarchief werd een uitgave tot de geschiedenis van het Belgische Martelaarschap onder de Duitse bezetting’ teruggevonden. Daarin staat een in beide landstalen uitgeschreven tekst van een door een zekere dr. R. Vandendries gegeven voordracht voor de leden van Taal en Kennis, Universiteit Leuven. Hierin beschrijft hij zijn terugkeer naar Kontich in 1915 waarbij hij te weten komt dat zijn buurmeisje spioneert. Ze woonden beiden in de Magdalenastraat. 2) In het boek ‘De grote oorlog’ van Abraham Hans, een volledige oorlogskroniek, in 1921 uitgegeven in 2 delen, lezen we ook deze geschiedenis in haast dezelfde bewoordingen (overgeschreven?). 3) Uiteraard raadpleegde Paul ook ‘De geschiedenis van Kontich’ het standaardwerk van Robert Van Passen waarin uitvoerig wordt geciteerd uit een brief van Margriets vader, Frederik Ballegeer. Hij was politiecommissaris te Kontich van 1895 tot 1934. 4) De Engelse lerares Janet Dean stuurde een mailtje naar de Kontichse kring met de vraag om informatie te mogen ontvangen over haar grootmoeder, mevrouw Margriet Ballegeer. Janet Dean was geïnteresseerd in documenten en mogelijke postkaarten van het woonhuis in de Magdalenastraat. Een bezoek in het najaar van 2013 aan haar Vlaamse achterneven en –nichten wist ze te combineren met een bezoek aan ons documentatiecentrum. Voorzitter Frank Hellemans en Paul Wyckmans stonden haar graag te woord. Documenten werd gekopieerd en heel wat stukken werden uitgewisseld. Een half jaar later werd opnieuw een ontmoeting georganiseerd. Janet Dean werkte toen al ijverig aan een boek over haar grootmoeder. Ook in Engeland zelf zocht ze contact met de nazaten van haar grootmoeder. 5) Colin Gibson, een Schotse filmproducer kwam in contact met Paul Catteeuw. Er was sprake om met het levensverhaal van Margriet een televisiefilm te maken. Vanaf dat moment besloot de raad van bestuur van de kring om de coördinatie van beide projecten aan Paul Catteeuw toe te vertrouwen. 6) De Kring organiseerde vorig jaar, in samenwerking met de Erfgoedraad Kontich een lezing over “De dodendraad tussen België en Nederland”, gegeven door prof. Alex Vanneste. Deze grens speelde een belangrijke rol in het spionagewerk van Margriet Ballegeer. 7) André Mens bezocht ons documentatiecentrum. Deze Edegemnaar werkt op vraag van de coördinatieraad Eerste Wereldoorlog Edegem aan de redactie van een herdenkingsboek voor de terechtgestelden in Fort 5 te Edegem. Herhaalde contacten hielpen ons en zijn project een heel eind verder. 8) Ter gelegenheid van het honderd vijfentwintigjarig bestaan van de Koninklijke Harmonie Vrede en Vermaak uit Kontich kreeg hun dirigent Sven Van Calster de opdracht om een werk te componeren dat verband hield met Kontich. Hij koos hiervoor de lotgevallen van een vrouwelijke spionne, verwikkeld in een liefdegeschiedenis met een Duitse soldaat die uiteindelijk ter dood werd veroordeeld. Tot daar de elementen die de aanleiding vormden tot het organiseren van deze lezing. Paul Wyckmans dankte de gemeentebesturen van Edegem en Kontich voor de logistieke ondersteuning. Hij loofde zowel de coördinatieraad Eerste Wereldoorlog van Edegem als de Erfgoedraad van Kontich, de werkgroep Eerste Wereldoorlog en de heemkundige kring van Kontich voor het overleg, het initiatief en de goede samenwerking. In het bijzonder dankte hij, namens de gehele organisatie, de Koninklijke Harmonie Vrede en Vermaak en zijn dirigent Sven Van Calster voor haar aanwezigheid en de opvoering van de compositie ‘The Betrayal of a Spy’. Het opus is een doorgecomponeerd muziekstuk voor harmonie, waarbij thema’s als oorlog, spionage, verraad en liefde aan bod komen; het werd op luid applaus

en 7.1

16

ng

eri

in Re

Janet Dean en Sven Van Calster Foto: © Jan Pandelaers)

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

7.1

onthaald. Door de opeenvolging van de verschillende tempi, de goedgekozen muziekstijlen en volumegebruik suggereert het muziekstuk oorlog, spionage, verraad en liefde. En zo kon, na enkele praktische mededelingen – en de opstelling van een groot projectiescherm waarop al dadelijk een foto werd geprojecteerd van het oud gemeentehuis van Kontich - het woord worden gegeven aan Janet Dean. Paul Catteeuw zou tussentijds vertalen en soms duiding geven. Hij vertelde nog dat hij, op weg naar de lezing, met Janet door de Magdalenastraat was gereden. Het huis van haar grootouders stond vermoedelijk ter hoogte van de vroegere parochiale bibliotheek, waar nu de OXFAM-winkel is gevestigd. Dat moment, en de komende lezing in het dorp van haar grootmoeder … haar gemoed schoot vol. Je zou voor minder… Janet verraste de zaal met een goed uitgesproken begroeting “Goedenavond allemaal. M’n Vloms is niet zo goed. Ik zal verder Engels spreken”. De toon was gezet, de ervaren spreekster had het publiek op haar hand. Zij vertelde over het gezin van haar grootvader, de politiecommissaris Ballegeer. De gestrenge vader wenste een zoon, maar het gezin werd uiteindelijk gezegend met vier dochters: Margriet, Germaine, Magdalena en Irma. Vader wilde dat Margriet onderwijzeres zou worden, maar dat was niet naar haar zin. Een oplossing werd gevonden. De familie opende een klein kruidenierswinkeltje in de Magdalenastraat. Bestelde waren konden per fietskoerier thuis worden bezorgd (er is niets nieuws onder de zon). Dit zou later een goede dekmantel vormen voor Margriets latere activiteiten als koerierster. Onderwijl werd een 100 jaar oude foto geprojecteerd van het winkeltje, waarop o.a. Margriet met haar buurman (met tits) poseert. Toevallig was dat Gore, de vader van Edward Lauwers, de latere dirigent van Vrede en Vermaak (die haar enkele jaren geleden de foto schonk).. Als twintiger werd Margriet verliefd op haar overbuur Eugène Huybrechts, iemand van goede komaf. Te goed, volgens haar vader. Als koppige West-Vlaming kantte hij zich tegen die relatie. Zij mocht de jongen niet meer zien. Toen haar zus Germaine een verhouding kreeg met een zekere Theo zag vader ook die relatie niet zitten. Zus Germaine dreef echter haar wil door en week met haar geliefde uit naar Engeland. Zij gingen in Worcester wonen. Voorwaar een hele stap in die tijd. Voor vader Ballegeer was dit een onverteerbare stap. Haar naam mocht aan tafel niet meer worden vernoemd. Margriet zou er later haar voordeel nog mee doen, maar zus Germaine heeft spijt gehad van die beslissing. Eind 1915 zou Germaine sterven aan de gevolgen van een appendixontsteking. Vlak voor haar dood stuurde ze nog een brief naar het thuisfront. “Ik had dit niet moeten doen”. De vader was er het hart van in. De brief werd later teruggevonden in zijn portefeuille. Janet heeft de trouwring van het koppel in haar bezit. Ondertussen stonden ook de internationale relaties op scherp. Duitsland viel België binnen. Vanuit zijn positie als politiecommissaris wist hij wanneer het Duitse leger ongeveer te Kontich zou arriveren. Hij stuurde zijn vrouw en Margriet tijdig naar Nederland. Daar deed Margriet medische ervaring op bij het Rode Kruis. Maar algauw keerden zij terug. Er was niets voor hen in Nederland. Bij haar terugkomst kwamen ze al snel in contact met Felix Moons, een ondergedoken pastoor van de parochie Winksele (gemeente die nu deel uitmaakt van Herent bij Leuven). Hij deed zich voor als sigarenverkoper en liet zich nonkel Jef noemen. Hij maakte deel uit van hetzelfde netwerk als de in 1915 gefusilleerde Edith Cavell. Vanuit zijn geloof en Belgisch patriotisme zette hij zich energiek in voor het helpen van jongemannen die zich, via de vluchtroute naar Rotterdam, bij het Belgische leger aan de IJzer wilden voegen. Die jongens hadden kleding, voedsel en valse identiteitsbewijzen nodig. Margriet besloot zich nuttig te maken en nam de taak van koerier op zich. Plots verdwenen er paspoorten uit het gemeentehuis van Kontich. Hoe zou dat toch komen… De politiecommissaris kneep een oogje dicht. Felix Moons trok in bij de familie Ballegeer. Er werd in de woonkamer een ondergrondse schuilruimte uitgegraven, afgesloten door een houten en dus vochtgevoelig luik. Pastoor Moons wist dat hij werd gevolgd. Hij had een corpulente lichaamsbouw, wat moeilijk te camoufleren viel. Hij stond altijd erg vroeg op om zijn gebeden te doen. Op een ochtend, eind 1915 werd er plots heftig op voordeur gebonkt. Een razzia! Felix sprong naar het luik, maar … dat klemde. In allerijl verstopte hij zich achter de sofa en hield zich daar muisstil. Binnen de twee minuten werd de familie Ballegeer uit bed gehaald en het huis doorzocht. Vader Ballegeer en Margriet werden zes uur lang ondervraagd, waarna een nieuwe huiszoeking volgde. De speurders stootten op vervalste paspoorten. Al die tijd zat Pastoor Moons onbeweeglijk achter die sofa. Later heeft moeder Ballegeer, samen met één van haar kinderen, hem overeind moeten trekken. Hij was totaal verkrampt. Vader en dochter Margriet werden aangehouden en naar de gevangenis in Sint-Gillis gebracht. Na een korte rechtszaak werd vader tot een jaar en Margriet tot zes maanden gevangenisstraf veroordeeld op grond van “vervalsing”. Margriet kwam, met voorbedachten rade, vervroegd vrij. Maar zij was niet dom. Zij wist dat ze werd gevolgd en gedroeg zich dan ook voorbeeldig. Zolang de bezetter twee man inzet om mij te schaduwen, kunnen die gasten niemand anders volgen, redeneerde zij. Ze maakte vele uitstappen, ging op bezoek bij haar vader. Vader Ballegeer zat met twee andere veroordeelden in eenzelfde kleine cel, en dat ging hem niet zo goed af. Ondertussen zocht mooie Margriet kennis met een Duitse soldaat, Wilhelm Borman. Zij wilde Duits leren verstaan. Een troef voor latere spionage. In die periode werd het in Kontich te gevaarlijk voor pastoor Moons. Hij mat zich verschillende vermommingen aan en dook onder in het Brusselse. Zowel hij als Margriet zochten aansluiting bij dezelfde grote weerstandsgroep. In 1917 wordt een jonge man, Henri Van Bergen, de dodendraad overgesmokkeld. Hij zou later nog een lijvig rapport schrijven over hoe de dodendraad kon worden gepasseerd. Als hij in Rotterdam wordt gescreend door de Britse geheime dienst, wordt zijn intelligentie opgemerkt. Men kan hem overtuigen om terug naar België te gaan om een spionagenetwerk M.82 op te starten. Al gauw sluiten ook pastoor Moons en Margriet zich bij dat netwerk aan. Nu wordt vooral het treinverkeer in de gaten gehouden: welk regiment trekt met hoeveel wagons en welk soort van uitrusting in welke richting. Hiervoor worden niet alleen spoorwegarbeiders gerekruteerd maar ook vrouwen, soms zelfs kinderen. De informatie wordt op kleine papiertjes gecodeerd, vaak door Margriet verzameld en gedeponeerd in verschillende zogenaamde postbussen, onder meer op het Sint-Jansplein in Antwerpen. Die postbussen bevonden zich in kerken of andere druk gefrequenteerde plaatsen, waar men kon ondergaan in de massa. Vooraf afgesproken tekens, zoals het verschuiven of wegnemen van bv. een bloempot kon betekenen dat er al dan niet gevaar dreigde. Die gecodeerde berichten werden vrij snel naar Engeland gesmokkeld. De leden van het netwerk waren alleen bekend onder hun schuilnaam en kenden slechts de schuilnaam van één ander lid. Mocht men worden opgepakt, dan bleef de schade binnen de perken.

17


De schuilnaam van het grote, opgewekte en mooie meisje Margriet was “Rayon de soleil”. Daar zat mogelijk Henri Van Bergen voor iets tussen. Margriet klom gestaag op in de organisatie. Zij en Henri hadden veel contact met elkaar. Er ontstond, in die stresserende omstandigheden, een innige liefde. In de zomer van 1917 begonnen de Duitsers Henri en Margriet te schaduwen. Zij moeten zich verbergen op een onderduikadres, een appartement boven bakkerij Goossens, Place Madou, van waaruit zij het hoofdkwartier van de Duitse Surveillance konden observeren. In die periode rekruteert Margriet dorpsgenoot Jozef Wauters voor het netwerk. Hij doorstaat de screening en levert goed werk af. Maar wat ze niet wisten was dat hij er een maîtresse met een dure smaak op nahield. Uiteindelijk valt Jozef voor het geld. Hij verklikt het onderduikadres voor 50.000 Reichsmark. De Duitse geheime dienst gaat nu sluw tewerk. Gedurende drie weken observeren ze het komen en gaan van bezoekers aan het onderduikadres. Dan wordt haast het hele netwerk opgerold. Een dodelijke slag. Als op een ochtend wordt binnengevallen op het onderduikadres is Henri net een rapport aan het schrijven. Hij propt het in zijn mond en slikt het door. Pastoor Moons en Henri worden ruw behandeld. Margriet vertelde later dat zij echter niet werd geslagen. Wel volgden eindeloze ondervragingen. De ondervragers werden afgelost maar de mentale marteling ging onverminderd voort. De gevangenen kregen slechts brood en water. Zij blijft de lippen stijf op elkaar houden. Pas na drie maand ondervragen en als de Duitsers ermee dreigen haar zieke moeder ook op te pakken, knakt ze. Ze wil niet dat haar moeder in gevangenisomstandigheden aan haar eind zou komen. Zusters brachten de ondermijnde Margriet warme melk. Maar haar maag verdroeg het niet. Vaak dronken haar Duitse bewaaksters de melk zelf op. De schaarste in 1917 liet zich overal gevoelen. Door het gebrek aan calcium zou Margriet later al haar tanden verliezen. Margriet was gebroken, maar zei ze later, ik zou het opnieuw doen. Begin 1918 kwam de rechtszaak voor: 24 betichten worden ter dood veroordeeld. Zij weten echter niet wanneer het vonnis zal worden voltrokken. Van die schemerperiode maken zij gebruik om brieven te schrijven, o. a. aan de Duitse keizer om het lot te verzachten van één van de medegevangenen. Zij mochten niet voor zichzelf pleiten. Van de 24 veroordeelden wordt voor 18 personen (o.a. Margriet) het vonnis omgezet in levenslange opsluiting. Op de vraag of zij haar Henri nog éénmaal kan zien antwoordt de bewaker “ja, vanavond”. Op 17 maart 1918 wordt aan de veroordeelden op kosten van het nabij gelegen hotel, een laatste galgenmaal aangeboden. Het werd een zeer trieste bedoening – het waren merendeel jonge vaders die hun kinderen nooit meer zouden zien. Enkel pastoor Moons, nu nog vel over been, genoot enigszinsvan zijn maal. De anderen kregen geen hap door de keel. De executies vonden plaats op Fort 5 te Edegem. Margriet werd opgesloten in de Antwerpse Begijnenstraat. Gelukkig liep de oorlog op zijn eind. Eind 1918 werd ze vrijgelaten. Ze ging dadelijk naar haar zieke moeder. Ook Margriet was er, begrijpelijkerwijze, psychisch en fysiek slecht aan toe. Ze kon nog slechts gerookt vlees kauwen, het sap inslikken en de rest uitspuwen. Haar maag verdroeg niet meer. Door toedoen van de Kontichse burgemeester kreeg ze een job bij de burgerlijke stand op het gemeentehuis. Maar ze kon zich niet concentreren. Bovendien ontstond er bij de Kontichse bevolking enige commotie. Mensen herinnerden zich haar vriendschap met die Duitse soldaat, maar wisten niets af van haar heroïsch spionageverleden en aangedane leed. Ze ging voor een tijdje naar Eastbourne, Engeland, waar haar schoonbroer een hotel uitbaatte. Het Engelse ontbijt deed haar deugd, en langzaam begon zij wat aan te sterken. Weer stak ze over naar Kontich, maar het ging haar niet af, zij keerde opnieuw terug naar Engeland. Eén jaar na de executies op Fort 5 wenste de Belgische overheid de slachtoffers met de nodige eer te begraven. Daarvoor moesten de lijken eerst opgegraven en geïdentificeerd worden. Samen met haar vader kweet zij zich van die trieste taak. Pas wanneer zij een knoop herkende van Henri’s jas, kon zij aannemen dat hij echt dood was. Op de foto staat ze bij executiepaal nr. 74. Haar kleren zijn te groot, haar gezicht te oud voor haar 29 jaar. Margriet, groot van gestalte woog toen nog amper 50 kg. Haar vader identificeerde het lijk van pastoor Moons aan de hand van een medaille die de pastoor had gekregen van de gemeente Winksele. In 1919 trekt ze opnieuw naar Engeland. Margriet Ballegeer werd, op voorspraak van de geheime dienst “Member of the Order of the British Empire (MBE)”. Dit wordt enkel toegekend aan mensen die een uitzonderlijke dienst aan de gemeenschap hebben geleverd. Ze maakt kennis met een Engelse soldaat die gewond was geraakt aan het front. Er ontstond Tony Oost leidt Janet Dean en gezelschap rond in Fort 5 wederzijdse sympathie tussen haar en haar blue boy. Foto:© Frieda Anthoni) Het blauwe uniform maakte duidelijk dat het om soldaten ging die in revalidatie waren, en geen karottentrekkers. Zo konden soms ongepaste reacties (…waarom zit jij niet aan het front…) worden vermeden. Margriet leerde stilaan Engels spreken. Toen ze haar vader toestemming vroeg om te trouwen met haar tien jaar jongere vriend was hij opnieuw tegen. Maar dat kon haar niet meer deren. Het koppel vestigde zich definitief in Engeland. Heel dit verhaal heeft Janet als kind, gezeten op de schoot van haar grootmoeder, meermaals mogen aanhoren. En met een droog “That’s the end”, sloot Janet haar lezing af. Een ontroerd publiek gaf haar een warm applaus.

en

ng

eri

in Re 7.1

18

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


Paul Catteeuw stelde nog retorisch de vraag of aan een verdienstelijk figuur als Margriet Ballegeer, de gemeente Kontich niet de eer zou kunnen verlenen om een straatnaam naar haar te vernoemen. Burgemeester Bart Seldeslachts sprak zijn dank uit dat dit door Kontich vergeten verhaal terug onder de aandacht werd gebracht. Het betreft een heroïsch verhaal, met veel menselijk leed. Van een meisje van bij ons, de dochter van de politiecommissaris. Met risico voor lijf en leden zette zij zich in voor het goede doel. Zij betaalde een verschrikkelijk hoge prijs voor haar overtuiging en inzet. En zegt dat zij het opnieuw zou doen. En dan stelde hij de moeilijkste vraag: “Wat zou ik/zouden wij gedaan hebben in dergelijke omstandigheden? Hij gaf nog volgende raad mee: Koester de vrede. Als dank overhandigde hij aan Janet een ingekaderde prent van het oude gemeentehuis van Kontich. Met een glaasje Zonneblusser (Edegems bier), wijn of fruitsap werd nog wat nagepraat. * * De organisatie deelde nog mee dat voor al diegenen die geen zitje meer konden reserveren, in het najaar deze lezing zal worden herhaald. De precieze datum wordt later meegedeeld. Erwin Van de Velde

Activiteitenkalender en Nieuws Museum voor heem- en oudheidkunde: elke zondag open van 14 tot 17 uur met gids. Het museum is wel gesloten tijdens de maanden juli-augustus en december-januari-februari. Ben je op zoek naar de oude nummers van Reineringen of publicaties die met Kontich te maken hebben? Surf dan gewoon naar www.issuu.com. Op deze webstek tik je bij zoeken gewoon “Reineringen” of “Kontich” in en je komt zo bij onze vroegere nummers terecht. Activiteiten in samenwerking met de Gemeentelijke Erfgoedraad naar aanleiding van de herdenking van de Eerste Wereldoorlog (Data en onderwerpen onder voorbehoud) 24-04-16 Erfgoeddag: Rituelen (tentoonstelling museum) oktober 16 - Lezing Janet Dean (kleindochter): Margriet Ballegeer 11-11-16 Lezing Pieter Serrien: De Eerste Wereldoorlog in dagboeken 21-04-17 Lezing Brecht Demasure: oorlogsvoeding en tentoonstelling: dagelijks leven en hygiëne tijdens de Eerste Wereldoorlog 10-11-17 Lezing Paul Catteeuw: De brieven van Jozef Van Herck tijdens de Eerste Wereldoorlog 09-03-18 Lezing Frank Hellemans en Paul Catteeuw: Dagboek Jozef Van Passen tijdens de Eerste Wereldoorlog 11-11-18 Afsluitende festiviteit: De bevrijding Abonnees van Reineringen – vrienden van het museum Graag houden we jullie op de hoogte van al onze activiteiten en publicaties. Dit is echter enkel mogelijk als u ons uw e-mailadres bezorgt via reineringen@gmail.com . Uiteraard kan u zich altijd laten uitschrijven op eenvoudig verzoek aan hetzelfde mailadres. Facebook Je vindt onze heemkundige kring nu ook op Facebook. We posten er op regelmatige basis foto’s uit de oude (en nieuwe doos). Enkele honderden mensen hebben de weg al gevonden. Hoe geraak je erbij? Zoek gewoon onder “Kontichse historische weetjes”. Ook op LinkedIn zijn we aanwezig. Daar vind je berichten i.v.m. de heemkundige kring.

Abonnement?

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

7.1

Als je van dit nummer van Reineringen houdt, dan ligt ook de toekomst van dit blad je nauw aan het hart. Nieuwe abonnees ontvangen ALLE nummers in 2016 door overschrijving van minimum 15 euro op rekening BE77 41550442-2142 met vermelding van uw naam, adres en “Reineringen 2016”. Het IBAN-kenmerk is KREDBEBB.

19


Retouradres: Koninklijke Kring voor Heemkunde Duivenstraat 22 2550 KONTICH

Reineringen 7 (2016), 1 Driemaandelijks (januari - maart 2016) Afgiftekantoor Kontich P912187

INHOUDSTAFEL: Pagina 1 Voorwoord Pagina 2 Reus Contios wordt ingeschreven Pagina 4 In memoriam Felix Van Ransbeeck Pagina 6 Abraham Hans, een Kontichse reus (slot) Pagina 9 De bewoningsgeschiedenis van Kontich (deel 3) Pagina 11 Kontichnaar Frans De Pooter in de Eerste Wereldoorlog (slot) Pagina 13 Lezing Jozef Van Herck Pagina 16 Lezing Margriet Ballegeer Pagina 19 Activiteitenkalender en nieuws Colofon Reineringen, Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich, 7 (2016), 1 ISSN 2033-2742 Redactie: Paul Catteeuw, Frank Hellemans en Paul Wyckmans Eindredactie: Paul Catteeuw Grafische vormgeving: Bruno Catteeuw Druk: Editoo, Erpe-Mere Verantwoordelijke uitgever: Paul Wyckmans, Duivenstraat 22, BE-2550 Kontich Correspondentieadres: reineringen@gmail.com © 2016 – Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich De auteurs zijn verantwoordelijk voor de inhoud van hun eigen bijdrage. Abonnementen (inclusief lidmaatschap “Vrienden van het museum”): minimum 15 euro. Te betalen op rekeningnummer BE77 4155-0442-2142 met de vermelding van uw naam, adres en “Reineringen 2016”. Het IBAN-kenmerk is KREDBEBB. Gelieve eventuele adresveranderingen zo snel mogelijk aan ons mee te delen.

Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich, Documentatiecentrum Duivenstraat 22, BE-2550 Kontich, +32 3 457 86 04 heemkunde.kontich@gmail.com

Museum voor Heem- en Oudheidkunde Bibliotheek- en cultuurgebouw Sint-Jansplein, BE-2550 Kontich www.museumkontich.be


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.