Reineringen
Duivenstraat 22
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich Verschijnt driemaandelijks • Jaargang 7, nummer 3 (juli - september 2016)
H
Voorwoord
et vorige nummer was thematisch volledig gewijd aan deelgemeente Waarloos. En dat is overduidelijk een schot in de roos gebleken. We merken dit aan de vele positieve reacties en de nabestellingen. Uit gesprekken op ons open monumenteninitiatief rond de figuur van Egidius Annot in het oud-gemeentehuis van Waarloos kunnen we nu al afleiden dat hij niet alleen in Waarloos de inwoners nauw aan het hart ligt maar ook ver daarbuiten. Op bijgaande foto van de opening van de tentoonstelling zie je van links naar rechts: Tom Vandewalle (voorzitter Dorpsraad Waarloos), Agnes Meul (Lapzus), Frank Hellemans (voorzitter heemkundige kring), Germaine Claes (Lapzus) en Chris Claes (heemkundige kring). Het huidige nummer borduurt, zij het gedeeltelijk, nog een tijdje verder op Waarloos. We laten jullie niet los, mensen van Waarloos. Herman T’Seyen beschrijft hoe hij als jonge knaap na het bombardement van Mortsel samen met het hele gezin twee jaar in Waarloos in een leegstaand huis recht over de kerk kwam kamperen. Tijdens de V1- en V2-beschietingen van de haven van Antwerpen week de familie tijdelijk naar Wallonië uit. Onder de titel ‘Geworteld in Waarloos’ kan je ook het vervolg lezen van het boeiende gesprek dat Frank Hellemans en Erwin Van de Velde met de kranige autochtone Waarlozenaar Flor Van de Vondel voerden. Ook nu een niet te missen verhaal. Het kijkboek van auteur Charles Smits diende dan weer als basis voor het artikel van Paul Wyckmans, namelijk ‘90 jaar autobussen in Kontich en Waarloos’. Uit het verhaal blijkt dat het openbaar vervoer in Waarloos vroeger stiefmoederlijk werd behandeld. Kontich komt dan weer aan bod in het in memoriam van Jos Brion. Frank Hellemans bewijst Jos alle eer als verantwoordelijke voor het uittekenen van de toponymische kaart van Kontich en Lint en als rechterhand van Robert Van Passen. Zijn monnikenwerk leidde tot de uitgave van het lijvige standaardwerk ‘Toponymie van Kontich en Lint’. Ten slotte vermelden we Rik Verbeeck, medeauteur van het standaardwerk ‘De bewoningsgeschiedenis van Kontich - van de prehistorie tot de middeleeuwen’. Verbeeck was bijna vijftig jaar betrokken bij een groot deel van de opgravingen in het Kontichse. In deel IV al van zijn bijdragen in Reineringen bespreekt hij ‘De vroeg-Romeinse periode’ (57 voor - 70 na Christus). We wensen jullie zoals steeds veel leesplezier! Paul Catteeuw, Frank Hellemans, Paul Wyckmans
In memoriam Jos Brion (19 februari 1926 - 23 juli 2016)
I
n het midden van de zomervakantie is ons medelid Jos Brion onverwacht overleden. Hij had dit jaar nog de meeste vergaderingen meegemaakt, we wisten niet dat hij in het ziekenhuis was opgenomen. De kerk zat afgeladen vol bij zijn uitvaart. Niet te verwonderen: hij was ook weer een van die legendarische figuren die zoveel voor de gemeenschap van zijn dorp heeft gedaan. Met de Konsinjoorkes legde hij zelfs internationale contacten. Als voorzitter van de Kring voor Heemkunde heb ik een dankwoordje uitgesproken voor wat Jos voor ons heeft betekend, waarvan hier een aangepaste weergave. Jos was net niet het oudste lid van de heemkundige kring, maar wel het lid met de langste staat van dienst. Eind 1954 werd hij in de kring opgenomen – hij was toen 28; 62 jaar later was hij er nog bij. Ik ben ervan overtuigd dat dit een record is. Zijn sporen heeft hij in de eerste plaats verdiend als de maker van de toponymische kaart van Kontich. Een uitvergrote versie heeft nu een ereplaats in onze vergaderzaal. Bijna 3000 plaatsnamen werden verzameld door Robert Van Passen; met de hulp van notaris Sansen en van Jos. De eerste leverde oude kaarten en documenten, Jos zocht met Robert oude boeren en andere Kontichnaars op om naar oude plaatsnamen te zoeken. Orale geschiedschrijving heet dat tegenwoordig. En hij tekende ze bovendien uit op kaart. Zo werd Jos op dat gebied een wandelende encyclopedie, ook van de personen die in Kontich woonden. Dat had natuurlijk ook te maken met zijn werk in het gemeentehuis. Even nauwgezet nam hij bijna twintig jaar lang de taak op zich van penningmeester. Uitvoerige uiteenzettingen tijdens de maandelijkse vergaderingen hoefde je van hem niet te verwachten, hij was geen spreker. Maar zijn bijdrage aan de nabespreking van de lezingen was altijd relevant, vooral als het ging over dialect, bijnamen, gebouwen, faitdivers enzovoort. Elke maand was hij present, tot en met dit jaar, tenzij hij zich niet zo goed voelde, en dan belde hij om zich te verontschuldigen. Behalve de laatste keer. We begrijpen nu helaas waarom. Jos, ik zou willen afscheid nemen met enkele verzen. Ze komen uit een gedicht van iemand die je goed kent, ook al is hij bijna 150 jaar dood. Ze zijn van Pieter Cornelis Verhulst, de dichter die in Kontich is geboren en in ons dorp een straatnaam heeft gekregen. Ik heb ze dank zij jou teruggevonden, want jij hebt diens verzameld werk gekopieerd, geprint en ingebonden. Het gedicht heet “Het geboorten oord”, wat “de geboorteplek” betekent, en komt uit Mijmeringen van 1859. De taal is wel ouderwets en erg romantisch, maar toch nog verstaanbaar, hoop ik, behalve misschien het woord “filomelen”, wat “nachtegalen” betekent: De bloemen zijn er lief, - de velden schoon, Rond ’t needrig dorpken waar men is geboren; Al stelt natuur geen bergen daar tentoon Noch dalen waar een rotsstroom zich doet horen; Al boeit ’t gezang der golven van een meer Ons hart daar niet, - wij hebben filomelen In ’t loverbos, met zangen lief en teêr, En beekjes, die ’t gevoel zo kunnen strelen! Wat rijke schoonheid, levenspoëzie! Zweeft over alles, vol herinneringen; De ziele leeft in zoete harmonie, Die ’t zalig smartvocht uit het oog doet dringen. De graven zijn hier zo weemoedig niet, Als die wij zien op andere kerrekhoven; ’t Is dat men hier bekende zoden ziet, Die wenken: - Kom, meê langs hier naar boven! Goede reis naar boven Jos, en nog eens bedankt voor die kaart! Frank Hellemans
en
ng
eri
in Re 7.3
2
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
Herinneringen uit mijn jeugd … in WAARLOOS tijdens de oorlogsjaren 1943 - 1945
B
Re in
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
eri
ng
en
7.3
eginfase: 5 april 1943, bombardement op Mortsel. Het ouderlijke huis vernield en verder uitgebrand. Alles weg! Moeder was thuis in zwangerschapsverlof, vader was met ziekteverlof, ik was thuis met influenza. De overige kinderen waren in de lagere school. Vlucht naar Mortsel-Dorp waar een broer van moeder woonde. Onderweg nog gaan schuilen in de kelders van de koekjesfabriek Jespers in de Van Peborghlei. Een tweede lading oorlogsgeweld trof de gemeente nogmaals. In MortselDorp werden we liefdevol ontvangen bij oom en tante. Verder verloop: vader werkte op Gevaert als bediende en regelde het vrachtverkeer. Een der chauffeurs die voor de fabriek reed was Prosper De Vocht, toen schepen in Waarloos. De woning naast de zijne was beschikbaar en daar mochten wij naar toe. Zo hadden wij een onderkomen midden in de Ferdinand Maesstraat in Waarloos, in een dorp waarvan we niets wisten of kenden. Dat werd al vlug anders. In juni 1943 stonden wij als kleine sloebers te gapen hoe de klokken uit de toren werden gehaald. Wij hadden er helemaal geen besef van waarom die werkzaamheden plaatsgrepen en wie dat had bevolen. Een spektakel was het in ieder geval. Later, kort voor de bevrijding, zag ik voor onze woning een soldaat zijn geweer opheffen naar een fietser die uit de richting van Duffel kwam. Het rijwiel veranderde van eigenaar en de soldaat koos het hazenpad. Na het bombardement was dit een van mijn eerste ervaringen met ‘oorlog‘. Op de binnenkoer, achter de huizen stond een groot gebouw. Het was een oude verlaten brouwerij. In de kelders lagen nog vele zitbanken gestapeld, met een kunststof bekleed. Meerdere nachten hebben we daar Foto genomen vlakbij Trapken Op: Jan, Maria, Hugo, Frieda, moeder bij onraad geslapen. Mijn twee oudere broers Jeanne Van den Buys, Jos en Herman en mijn tweelingbroer, later ikzelf ook sporadisch, gingen naar de dorpsschool, mijn zus naar de meisjesschool van de Zusters van Vorselaar. De oudste kreeg zelfs een uur ‘landbouwonderricht’. Daar hadden wij nog nooit van gehoord. Ik bleef thuis daar ik nog niet voldoende was hersteld. Ik vouwde papieren bootjes en autootjes en speelde tegen mezelf ‘oorlogje‘. Gelukkig waren er in de nabijheid vele tuinen. Dat was een echte openbaring voor mij: vele soorten fruitbomen, allerlei groenten, veldvruchten zoals rapen en andere. Ik herinner me nog steeds de smaak van rijpe perziken, tomaten, kersen en perziken, appels en andere vruchten die ik plukte, meestal zonder het te vragen. Tot mijn spijt moet ik zeggen dat we, onbewust, soms weinig respect opbrachten voor de natuur. Links en rechts van de kerk liepen twee verharde wegeltjes, afgezoomd met beukenhagen. Voor ons vormden die een onuitputtelijke bron om in het seizoen ‘s morgens meikevers te schudden. Een garendraad om een der pootjes gebonden en dan maar rondjes laten draaien. Tijdens de warme zomerdagen pakten we enkele lichtgroene rupsen van het verse worteltjesloof. Die zetten we in een bokaaltje en we lieten de beestjes verpoppen. We werden er flink voor beloond. De prachtige koninginnenpage, een van onze mooiste vlinders, kwam weldra uit haar cocon gekropen. Met de kermisdagen moesten we het voetpad en de rijweg proper maken van onkruid (‘ruskes’). Op de kasseien werden met krijt vakken gemerkt en iedere pagadder kreeg zijn stuk werkterrein. Het was onze buurman de Pros, die ons beloonde met een aantal kaartjes voor de ‘rijsaf’ (glijbaan) en de molen. En eigenaardigheid die wij niet kenden was het geven van toenamen. Zo kregen sommige Waarlozenaars tot vier namen. Ik heb vaak horen spreken over de ‘Sus van Peer van Stan van Laar’.
3
Wie dat ook was kan ik me onmogelijk voor de geest halen. Gemakkelijker was onze buurvrouw, ‘Miekendet’ of beter gekend als Mieke De Hert, van het Trapken Op. Moeder werkte in mijn ogen dag en nacht. Alles weg en toch moeten zorgen voor gezin met zes kinderen. Onze jongste zus werd geboren in juni 1943. Ik zie ons moeder daar nog in die donkere kelder verstellen, vaak bij een povere verlichting. Meestal speelden wij in het dorp, op de straat, in het melkerijbos, nu het Hessepoelbos. Een spel dat veel energie kostte was de zogenaamde repenkoers. Een velg van een fietswiel werd voortgeduwd met een horizontaal geplooide u-vorm. Bij gebrek daaraan was een stevige twijg met verticale aandrijving ook goed. Dit laatste eiste wel meer behendigheid van de bestuurder tijdens het ‘koerslopen’, dat was meestal op klompen. Na de bevrijding waren we de koning te rijk: we hadden enkele jerrycans waarmee we een vlot maakten en dan gingen we varen op de beek. Zekere dag begonnen de rioolputjes in het dorp te roken. We hadden met vochtige en droge grassen een duiker van de beek afgestopt en dan de brand erin. De rioolputjes fungeerden als schouwpijpen en trokken de rook naar het dorp. Vele dorpelingen keken verbaasd toe. Sindsdien konden we geen lucifers meer kopen, ze werden ons steevast geweigerd. Bij heel dorstig weer gingen we naar de brouwerij Maes op de Grote Steenweg. We wisten al vlug welk kraantje aan de lavabo bij de ingang water gaf en welk bier. Zoals in alle dorpen kregen we af en toe ook ruzie met andere dorpsgenoten. Dan zochten we ander plezier. De bevrijding was dan weer heel speciale tijd. Wij hebben uren gekeken naar de tanks die over de Grote Steenweg rolden, richting Antwerpen. Ook merkten we al vlug dat die arme soldaten gek werden van vers fruit dat we hen graag toewierpen. Later ontstond de ruilhandel: wij gaven fruit en vroegen hen ‘cigaret for papa‘ . Hoeveel dakota’s, elk met twee zweefvliegtuigen verbonden, zekere dag over Waarloos vlogen, weet ik niet meer, maar het duurde heel lang eer de legermacht voor de landing bij Arnhem, Waarloos voorbij was. Dat was voor ons, kleine gasten, een fantastisch spektakel. Een hele zonderlinge onderbreking was de periode van de ‘vliegende bommen’, van oktober 1944 tot einde maart 1945. Moeder kon geen bom meer horen en dankzij haar lesgeven bij de Zusters van Gijzegem in Mortsel waren we weer op de vlucht naar een veiliger oord: richting Wiers (bij Péruwelz) op de Franse grens. Een ganse dag rijden in een camion, volgestouwd met allerlei huisgerief over de goede wegen van toen. We logeerden er in het klooster van de zusters. Vader kwam slechts zelden van Oude-God om ons te bezoeken. Reizen was toen een bijna onmogelijke opdracht. Gelukkig kon hij zijn werk op Gevaert voortzetten. Hij mocht niet in het klooster overnachten. Als hij eens overkwam, sliep hij bij een boerengezin. Het waren uitgeweken Vlaamse landbouwers, de familie De Smet. Met hun kinderen was voor ons het taalprobleem eens te meer opgelost. Al was het nog steeds oorlog, te kort aan eten hebben we niet gehad. Buiten de stedelijke gebieden en zeker op het platteland was er, voor zover ik me herinner, geen echte hongersnood. Ik zie nog voor mijn ogen in een klein winkeltje naast het klooster het schoteltje staan waarin enkele koffiebonen lagen. Prijs: 1 frank de boon. Later, maar dat was in Waarloos, hoorde ik een meisje van de buren zeggen: ‘zie eens, die vreten comiteitbrood’. Voor mij maakte dat geen verschil, ik kende dat wit brood niet en ik had geen honger. Naar school gaan in Wiers was een totaal onwerkelijke wereld. Wij kenden geen woord Frans. Mijn twee oudere broers zaten in de hoogste klas (5, 6, 7 en 8 samen), mijn tweelingbroer Hugo en ik zaten in de vierde klas, samen met 1, 2 en 3 . Wij hadden een juf die alleen Frans sprak. Wij maakten ons dictee maar overtroffen mekaar met het grootste aantal spellingsfouten, dus maar vlug onze lei afgeveegd. De meester kwam ons wel godsdienst geven, hij leerde ons het ‘Onze Vader’ dat hijzelf tijdens zijn legerdienst had geleerd. Heel vroom klonk het zeker niet. Neen, veel hebben we in die school niet geleerd maar we hebben ons zeker geenszins verveeld. Ook aan deze periode kwam een einde. Veel onderwijs heb ik niet genoten. Eens terug in Waarloos ben ik nog even naar de lagere school geweest. De tekenles kostte geen moeite. Er werd een jas aan de rand van het bord gehangen en die moesten wij natekenen. Weldra was het weer grote vakantie. Mijn ouders hadden niet stil gezeten en we konden terug in Oude-God in de Armand Segerslei een woning betrekken. Enkele jaren later volgde de wederopbouw van het vroegere ouderlijke huis. En zo begon voor mij het meer gewone ordelijke kinderleven. Kontich, 30 juni 2016 Herman T’Seyen (°30.6.1935)
en
ng
eri
in Re 7.3
4
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
GEWORTELD IN WAARLOOS (slot)
F
Re in
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
eri
ng
en
7.3
lor Van de Vondel vertelt over zijn jeugd en zijn dorp Flor, op 2 april van dit jaar 94 jaar geworden, heeft zijn hele leven op de Twee Bunder Hoeve in Waarloos doorgebracht. Zijn benen zijn weliswaar versleten, maar vertellen kan hij als geen ander. Helder van geest vindt hij het stilaan wel tijd om een en ander – uit vervlogen tijd – op papier te (laten) zetten. Dit is het tweede deel van een lang interview dat Erwin Van de Velde en Frank Hellemans van Flor afnamen. Hoe was het leven tijdens de oorlogsjaren? De oorlogsjaren vielen al bij al nog wel mee. Er zijn nooit Duitsers in huis ingekwartierd geweest. Er zaten wel Duitsers in de villa van de burgemeester. Zelf moest de burgemeester in zijn garage gaan wonen. Ook lagen er Duitsers in de school. ’s Zondags werd op café gegaan en daar kwamen ook de Duitsers. Zo ontstonden er informele contacten. Ik zie nog Oostenrijkers met beladen ezels voorbij trekken. Ze lieten ze drinken in de hofgracht van de Kriekelaarhoeve. De stokers van de stoomtreinen op de nu afgebroken spoorlijn 25A ruilden kolen voor wat eten. Ze talmden zo lang mogelijk in het stationneke van Waarloos. Overal werden de broodovens, die op de boerderijen in onbruik waren gevallen sinds de vorige oorlog, terug in gebruik genomen. Koffiebonen waren er niet meer, er werd een bruin aftreksel gemaakt van gebrande gerst, en dat noemden we dan koffie. Rantsoenkaarten en zegeltjes moesten de schaarste eerlijk verdelen. Broodzegels gaven recht op 400 gram brood per persoon per dag. Mits een maalbrief, die we op het gemeentehuis gingen halen, mochten we een zak graan laten malen bij één van de twee maalderijen (Spruyt of Braeckmans) in Waarloos. Die zakken waren evenwel niet genummerd... De afgestempelde maalbrief moest, na het malen opnieuw worden binnengebracht op het gemeentehuis. Iedereen moest zijn plan trekken. Een dubbel rantsoen was meer dan welkom. Met paard en kar werden groenten en fruit naar de markt in Antwerpen gebracht. Waar voor de oorlog de melk nog particulier werd opgehaald door handelaars vanuit Berchem, werd nu opgelegd dat de melk naar de melkerij moest worden gebracht. Dit systeem werd ook na de oorlog voortgezet. De particuliere melkophaling was voorgoed verleden tijd. Kledij? Daar kon je enkel nog in het zwart aan geraken. De gruwel was nooit ver weg, Michel Geysemans, geboren te Duffel maar wonende te Waarloos, werd gefusilleerd wegens spionage. Over Duffel gesproken, als je in die tijd een dokter nodig had, kwam die uit Duffel of uit Kontich. Die van Duffel stapte eerst af in ’t café en aan de hand van de daar achtergelaten berichten, maakte hij zijn ronde op. Midden 1944 wist iedereen dat er wat op til was. Misleiding was een voornaam wapen in de strijd tegen de Duitsers. Ik herinner me dat later werd gezegd dat op het moment van de landing een dubbelganger van Montgomery in Spanje zat. Her en der waren er radio’s verstopt. De Duitsgezinden zeiden onder elkaar: “Landen is niks, maar kunnen blijven dat is wat anders”. Het draaide anders uit. Toen de geallieerden voorbij dokkerden op de steenweg naar Antwerpen heb ik voor het eerst in mijn leven een zwarte chauffeur gezien.
5
Op het einde van de oorlog kregen we wel schrik voor de bommen. Met het Von Rundstedt-offensief en later de V1- en V2-raketten was het bibberen geblazen. De geallieerden plaatsten nog kanonnen op de Netelijn, in de hoop Antwerpen zo te kunnen beschermen. Op de doening van De Paep is nog een V1 gevallen. Hoe was het leven na de oorlog? Burgemeester Van Riet stierf bruusk in 1947, aan de gevolgen van een buikinfectie. Vader stierf toen ik 25 jaar oud was. De boerenstiel en ook de groenteteelt onderging een hele technologische evolutie. Vroeger was het in mijn streek mogelijk om met 6 à 7 ha een gezin te onderhouden, met een gast en soms een meid. Dat werd steeds moeilijker. Als loontrekkende kreeg je meer kindergeld dan als zelfstandige. Ik had een gezin met drie kinderen. Ik kende de meestergast bij brouwerij Maes dus besloot ik in 1958 werk te zoeken op de brouwerij. Michel Maes ging akkoord. Was je van Waarloos en had je armen aan je lijf, dan had je veel kans. Ik heb 22 jaar bij Maes gewerkt. Eerst in het magazijn om bakken te stapelen. Op een keer vroeg Teuntje Baeten mij de stock op te maken. Wat later kon ik als reserve meestergast aan de slag in de gistingszaal van de trekkerij. Toen Watney de brouwerij overnam werd een nieuwe trekkerij gebouwd. We brouwden toen pils 33 en 25 cl., de speciale (hogere gisting) en de dort. Dort was een licht bier maar straffer dan pils. Ik verdiende dan 4,50 frank meer per uur dan in het magazijn. De trieste verhalen van de zandbrug In Waarloos had je de stenenbrug (Beekboshoek) en de zandbrug (Wildemansstraat). Die benamingen sloegen op de aard van de wegverharding. Ik herinner me nog een anekdote. De aannemer van de zandbrug moest bewijzen dat de brug bestand was tegen een belasting van 4 ton. Daarvoor werd een gespan, getrokken door twee natiepaarden, vanuit Antwerpen gehaald. Deze paarden, gewoon om op kasseien te werken, hielden er halverwege de helling mee op. Ze kregen geen grip. Een boer uit de buurt, “de Witte van Fierens”, beweerde dat zijn peirden dit wel voor elkaar zouden krijgen. En zo gezegd, zo gedaan, de paarden werden verwisseld en met een ferme nondedju kwam de wagen weer in beweging. En de brug bewees haar degelijkheid. De weg over de zandbrug was vrij toegegroeid met struiken en acacia. Een tijdlang heeft zich daar een exhibitionist opgehouden die de kinderen op weg naar school lastig viel. Hij werd uiteindelijk opgepakt door de veldwachter. Een ander verhaal liep minder goed af. Een viertal jongeren plande een bankoverval. Zij hadden al een revolver, maar wilden een tweede wapen. Dat van de veldwachter. Met de smoes dat op de zandbrug werd gevochten en hun kameraden in gevaar waren, vroegen twee jongens in het kruidenierswinkeltje naar het telefoonnummer van de veldwachter. Het nummer werd genoteerd op de rand van een krant. Ze moesten zelfs nog het geld bedelen om te telefoneren. Het was september 1972, nà acht uur ’s avonds. Het begon al te schemeren. Eigenlijk moest de veldwachter de gendarmerie verwittigen, want zijn uren zaten erop. Maar
en
ng
eri
in Re 7.3
6
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
plichtsbewust als hij was ging hij toch. Al fietsend door de Wildemansstraat en Oude Baan werd hij nog opgemerkt door Frans van Keilegom die hem toeriep: “Hé garde, nog zo laat op weg?”. De garde riep nog: “Ze zijn aan het vechten op de brug. Als ge hoort schieten weet ge dat ik het ben”. Frans bleef luisteren. De garde stapt bij het begin van de zandbrug af en gaat te voet naast zijn fiets. Met het gedacht dat het wel zal koelen zonder blazen. Dan een knal. Na enige aarzeling gaat Frans samen met een gebuur per auto zien. De garde ligt op de grond. “Ze hebben mij geraakt, maar ze zijn gaan lopen”. Frans blijft bij de garde. De garde zegt nog: “Neem mijne revolver, ik denk dat ik eraan ga”. De gebuur is ondertussen de burgemeester gaan verwittigen, die op zijn beurt de vrouw van de veldwachter inlicht. De veldwachter wordt nog naar Duffel gebracht maar overlijdt. Burgerlijk Kontich en kerkelijk Lint Flor zou kunnen blijven vertellen. Hoe zij in Waarloos bewonderend opkeken naar het Kontich met zijn grotere kermis en stoeten. En verwonderd zagen hoe hun kennissen die in de Duffelshoek woonden burgerlijk moesten trouwen in Kontich, maar kerkelijk in hun parochie, Lint. En als ze stierven was de dienst ook in Lint en dan moest de rouwstoet helemaal te voet naar het kerkhof van Kontich. Maar dat was vóór er een kerk werd gebouwd in KontichKazerne. Terug naar nu. Flor, je was een beminnelijke gastheer. Bedankt voor die lange gesprekken. Laat je nog maar lang verwennen door je al even beminnelijke nazaten!
Re in
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
eri
ng
en
7.3
Erwin Van de Velde en Frank Hellemans
7
De bewoningsgeschiedenis van Kontich van de prehistorie tot de middeleeuwen. Het archeologische verhaal - deel IV
D
en 7.3
8
ng
eri
in Re
e vroeg-Romeinse periode (57 voor - 70 na Christus). Met de verovering van onze gewesten door Julius Caesar vanaf 57-52 voor Christus en het verslag van zijn krijgsverrichtingen in De Bello Gallico eindigt de prehistorie. Maar alhoewel Kontich vanaf toen deel ging uitmaken van het grote Romeinse Rijk, zou er althans in een eerste fase, weinig wijzigen aan de manier van leven van de ijzertijdbevolking. En toch! In zijn Geschiedenis van Kontich schenkt Van Passen terecht veel aandacht aan de Romeinse periode in Kontich. Zo verwijst hij naar de door Caesar georganiseerde mensenjacht in het gebied van de Eburonen, waartoe ook Kontich behoorde. Ook zou dit ontvolkte gebied pas onder keizer Augustus (27 voor - 14 na Christus) terug worden bewoond door nieuwe Germaanse volksstammen.1 Zij zouden de ijzertijdgebruiken nog tot aan de opstand van de Bataven in 69-70 na Christus verderzetten. Van elk van deze gebeurtenissen brachten de opgravingen in Kontich belangrijke sporen aan het licht. 1. De site Alfsberg/IJzermaalberg. Bij het begin van deze periode wordt het openluchtheiligdom omgebouwd tot een ‘vluchtburcht’. 2 Rond de palissadering die het openluchtheiligdom omsloot werd een immense grachtstructuur aangelegd. Deze gracht was 7,50 m breed. De diepte reikte tot 4,70 m onder het maaiveld en de bodem was vlak en nog 2 m breed. Opvallend is de sterke helling van de wanden. De gerecupereerde grond uit de gracht werd gebruikt om langs de binnenkant een imposante aarden wal op te richten, een stelling die door de aanwezigheid van dassenburchten onder deze zone, wordt bevestigd. Aldus werd een rechthoekig areaal afgebakend van ten minste 63,20 m lang en 42,50 m breed, dus een oppervlakte van ten minste 2,686 m². Het lijkt er sterk op dat bij de Romeinse dreiging een aantal gehuchten, die het centrum op de Alfsberg benutten als gemeenschapsdomein, de beslissing namen om dit centrum om te vormen reconstructie vluchtburcht (Annaert 1999) tot een goed verdedigbare plaats. De vulling van de gracht wijst (© Agenschap Onroerend Erfgoed) duidelijk op een drietal gebruiksfasen. Onderaan wijzen de meerdere humeuze slibbandjes, laag 1, op insijpelend water, terwijl de daarboven gelegen vulling van langwerpige, afgeschoven repen grond, laag 2, mogelijk het gevolg van de steile grachtwanden, laten vermoeden dat deze gracht snel dichtslibde. In een volgende fase moet de aldus deels opgevulde gracht, nu met een V-vormig profiel in laag 3, een tijd lang hebben opengelegen. De bovenste laag 5 is dan weer het resultaat van een intentioneel vulproces. Terzelfdertijd werd er ook afval in de gracht gedumpt. Uit de lagen 5 en 6 kwamen meerdere vrijwel intacte potten handgevormd aardewerk tevoorschijn. Zij dateren uit het begin van onze jaartelling tot het midden van de 1e eeuw n. Chr. De uit Germania geïmporteerde bevolkingsgroepen hadden blijkbaar geen doorsnede gracht (Annaert 1999) weet van de oorspronkelijke betekenis van deze site. Zij troffen slechts (© Agenschap Onroerend Erfgoed) de resten van een in verval zijnde vluchtburcht aan en gingen zich vestigen op het 1000 m meer noordelijk gelegen Kapelleveld op de site Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
pot handgevormd aardewerk
grondplan fanum (Venant e.a. 2015) (© Comité voor de verspreiding van het onderzoek in de gallo-romeinse archeologie)
Re in
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
eri
ng
en
7.3
grondplan enclos 1 en enclos 2 (Venant e.a. 2015) (© Comité voor de verspreiding van het onderzoek in de gallo-romeinse archeologie)
Kontich-Kazerne. In de 2e eeuw na Christus werd op de site Alfsberg een belangrijk Romeins gebouw opgericht. Maar hiermee belanden we dan in een volgende periode. 2. De site Kontich-Kazerne. Op het noordelijke deel van deze site, het Kapelleveld ontstond rond het begin van onze jaartelling een kleine nederzetting. Zij bestond uit enkele woonstalhoeves rond een nagenoeg vierkante greppelstructuur met ca. 8m zijde, het zogenaamde Keltische heiligdom of fanum. 3 Dit fanum bestaat uit een 70 à 80 cm brede greppel, met een bewaarde diepte van ca. 70 cm onder het maaiveld en is naar de vier windstreken georiënteerd. In het midden van de oostzijde vertoont deze greppel een ca. 1 m brede onderbreking, de mogelijke ingang. Op een drietal plaatsen (*) kwam er een concentratie aan scherven handgevormd aardewerk aan het licht. Zij dateren uit het eerste kwart van onze jaartelling, ca. 0–25 na Christus. Ongeveer 70 m ten zuidoosten van dit fanum werden twee rechthoekige greppelstructuren, de zogenaamde enclos 1 en enclos 2, aangetroffen. De meest westelijke rechthoek, enclos 1, bezit een greppelstructuur van ca. 1,20 m breedte met een bewaarde diepte van 89 cm onder het maaiveld. In doorsnede is de greppel V-vormig, al dan niet met afgetopte punt. Enclos 1 meet 31,50 bij 18,30 m met een nuttige binnenoppervlakte van 464 m². Enclos 2 is slechts over een lengte van 11 m en een breedte van 4,50 m verkend. Ook hier is de breedte van de greppels 1,20 m en de bewaarde diepte 90 cm, het profiel is V- tot komvormig. Vergelijkingen voor dergelijke structuren uit de vroeg-Romeinse periode zijn legio en worden als openluchtheiligdom geïnterpreteerd. In de hoeken en het midden van de gekende zijden vond men een concentratie aan scherven handgevormd aardewerk (*). Deze scherven dateren uit het midden van de 1e eeuw, ca. 25 – 69/70 na Christus. Dat beide enclos, in tegenstelling tot de andere sporen uit de vroeg-Romeinse periode, niet door Romeinse sporen worden verstoord, wijst op het belang van deze structuren. In het zuidelijke deel van de opgravingen, meer bepaald op de zone Strepe, bevond zich een uitgebreide bewoningskern waarvan een drietal woonstalhoeves zijn opgegraven.4 Zij behoren tot het zgn. OssUssenhuistype. Het zijn rechthoekige woongebouwen van ongeveer 18,75 bij 6,30 m. Zij bezitten meerdere nokbalkdragers die niet tot in de korte zijde reiken en dus een schilddak veronderstellen. Zij delen het gebouw tweebeukig in. De buitenwanden worden gevormd door paarsgewijze ingeplante wandpalen, op ongeveer 60 cm van elkaar gelegen waardoor de nuttige binnenruimte ca. 17,50 x 5 m wordt. Een 2 m brede zone zonder wandpalen, in het midden van elke lange wand gelegen, wijst op de ingang. Deze is opgebouwd uit 3 palen, waarvan de binnenste tot de wand behoort, de middelste diende voor de deuraanhechting en de buitenste de dwarsbalk voor het dak ondersteunde. Al deze huizen zijn ONO-WZW georiënteerd en schijnen op een weg gericht te zijn. De scherven handgevormd aardewerk uit deze gebouwen afkomstig dateren uit dezelfde periode als deze van de enclos: ca. 25-69/70 na Christus. Van deze woonstalhoeve werd een maquette gemaakt die in het museum voor Heem- en Oudheidkunde staat opgesteld.5 Na het neerslaan van de Bataven en de daaropvolgende reorganisatie binnen het Romeinse Rijk, wordt aan de site Kontich-Kazerne een belangrijke officiële functie toebedeeld. Maar hierover meer in een volgende bijdrage. Henri Verbeeck (wordt vervolgd)
9
maquette Oss-Ussen huistype uit de vroeg-Romeinse periode 1 2 3 4 5
Van Passen, 1988, Geschiedenis van Kontich, 14 Annaert R. 1999, De Alfsberg te Kontich. Eindverslag, Archeologie in Vlaanderen V, 41-68. Venant N., Clerbaut T., Verbeeck H. & Verstappen P., 2015, Enkele rechthoekige greppelstructuren uit de vroeg-Romeinse tijd te Kontich-Kapelleveld: aardewerkstudie en vergelijkend perspectief, Signa, 235-248. Verbeeck H. & Lauwers F., 1987, De Gallo-Romeinse nederzetting te Kontich, Archaeologia Belgica III, 140. Verbeeck H., Van grondspoor tot maquette. Vijf houten woningen en een Gallo-Romeinse tempel van de vroege ijzertijd tot de Romeinse periode te Kontich, AVRA Bulletin 13, 2013, p. 17-19). ik wou alleen maar zeggen dat er nog een paar (*) in de tekst staan…
Al 90 jaar autobussen in kontich en waarloos (deel 1)
O
nlangs verwierf de kring het boek ’90 jaar bus in België’ van de hand van Charles Smits, geboren Kontichnaar, en journalist Herman Welter. In beide landstalen toont en beschrijft het boek de evolutie van het autobusvervoer in de verschillende Vlaamse en Waalse provincies van bij zijn ontstaan tot vandaag. De 700 illustraties in het boek vormen slechts een selectie uit de reusachtige verzameling foto’s en postkaarten die Charles Smits in zijn lange loopbaan bij het openbaar vervoer kon verzamelen. Hij was immers jarenlang werkzaam op de autobusdiensten Kontich-Antwerpen. Eerst als ontvanger, later als chauffeur. Zo groeide zijn liefde voor al wat personenvervoer op de weg betrof en werd hij ook beheerder van het autobusmuseum in het fort van Edegem. Bij de oprichting van vervoersmaatschappij ‘De Lijn’ verhuisde dit museum naar de Groenenhoek in Berchem om samen met de Antwerpse trams ‘op rust’ in een vrijgekomen tramremise te worden tentoongesteld. We blijven hem dan ook dankbaar voor zijn toelating om een beperkte selectie uit zijn fotoarchief te mogen publiceren. Ook van zijn uitgebreide kennis terzake konden we gebruik maken. Bij prof. dr. R. Van Passen zaliger, konden we heel wat achtergrondinformatie opdiepen uit zijn omvangrijk studiewerk ter voorbereiding van zijn geschiedenissen van Edegem, Kontich en Waarloos. Hoe het begon (1924-1950) Al in 1921-1922 startten ondernemende burgers met busdiensten in België. Pas in 1924 werd in onze regio de eerste officiële vergunning afgeleverd aan Arthur Gordts (Kontich) en Evrard Linnebak (Antwerpen) voor een autobuslijn tussen Boom en Hoboken (grens Kiel). Een autobus was toen duidelijk nog een nieuwe eend in de grote trambijt van de Nationale Maatschappij van Buurtspoorwegen (NMVB). Van start gegaan in 1885 kreeg de NMVB als opdracht om tramlijnen aan te leggen in regio’s die niet met de trein werden ontsloten. Het NMVB-tramnet bereikte omstreeks 1940 met 4 756 km zijn grootste lengte. Verder dan een mysterieuze halteplaats met vermelding Waarloos-Lage Vosberg op het rittenschema
en
ng
eri
in Re 7.3
10
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
Re in
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
eri
ng
en
7.3
(tot 1930) van de buurttram Boom-Lier doorheen Terhagen-Rumst met beneden aan de Vosberg een aftakking naar Walem-Mechelen en een andere recht door Duffel tot Lier zijn we in Waarloos nooit geraakt. De zelfstandige autobusuitbaters gingen resoluut de concurrentie aan met de tram. Meestal met succes. Het ging sneller en vormde een comfortabeler alternatief. Niet alleen in het openbaar vervoer, ook voor toeristische trips in binnen- en buitenland werd de bus steeds populairder. Dat leidde op 15 januari 1928 tot de oprichting van de Unie van Autocar- en autobusuitbaters van België (FBAA). In Kontich en Waarloos konden reizigers vóór 1914 de trein in de stations van Waarloos, Kontich-Kazerne en Kontich-Centrum nemen en zelfs in de ‘de diepe routehalte’, einde Rubensstraat. Na de Eerste Wereldoorlog echter kwam het personenvervoer op deze lijn Mechelen/Lieve-Vrouwevliet – Antwerpen-Zuid niet meer op gang, zelfs na de aansluiting van deze ingegraven spoorlijn op de fortenlijn richting Wilrijk, Hoboken en Antwerpen-Zuid. Het station van Waarloos werd zelfs in 1929 gesloten. De hoofdlijn Antwerpen – Brussel stopte in Kontich-Kazerne en leverde wel vlotte verbindingen, maar voor de bewoners van de dorpskom bleef het toch nog altijd minimum twintig minuten stappen tot aan Kazerne. De andere spoorlijnen die door Kontich liepen gaven sporadisch en met grote tussenpauzen verbinding met Reet, Boom en vandaar zelfs tot in Dendermonde. Je kon in het station (Molenstraat) ook enkele malen per dag de trein nemen naar Kontich-Kazerne, Lint en Lier. Deze vier spoorlijnen doorheen Kontich kwamen reeds uitvoerig aan bod in vorige jaargangen van Reineringen. Helaas bleven hun opstapmogelijkheden voor werklieden, bedienden en winkelende huismoeders vanuit Kontich-centrum te beperkt en vooral te omslachtig om succesvol te functioneren. Het was dan ook niet verwonderlijk dat het verschijnen van de eerste autobussen nieuwe kansen bood om de eerder beperkte afstand van 10 km tot de Antwerpse ‘koekenstad’ zo snel mogelijk af te leggen. Op 17 juli 1923 deed Marinus De Bruyn proefritten naar Oude-God met een ‘Fordje’ dat slechts plaats bood aan 12 reizigers. Het experiment slaagde. Op 28 mei 1923 had De Bruyn officiële toestemming gevraagd om een dienst Kontich-Oude-God, via Edegem in te richten. In augustus daaropvolgend was zijn grote autobus in dienst: voor 0,756 frank kon men, van 7.30 u ’s morgens tot 22.30 u ’s avonds in Oude-God geraken, waar de tramlijn voor verder vervoer naar de stad zorgde. Op 23 augustus vroeg A. Briais, wiens huurauto’s geweldige concurrentie van de ‘bus’ ondervonden, een gelijkaardige vergunning aan ons gemeentebestuur. Dit werd toegestaan, en hij reed dezelfde dienst als De Bruyn met een autobus die plaats bood aan 40 reizigers. Daardoor ontstond er regelmatig herrie in verband met de juiste standplaats voor beide uitbaters en de Minister van Binnenlandse Zaken moest er zelfs aan te pas komen. De bussen stonden nabij de Fortuin en tegenover de ingang van de Zustersschool gestationeerd. Dankzij de nieuwe buslijnen konden de vele pendelaars om het uur en op de spitsuren zelfs om het half uur van op het Gemeenteplein naar het Antwerpse tramnet in Oude- God vertrekken. In mei 1924 zag het er maar beroerd uit voor onze autobusdiensten want de Staat, die het reizigersaantal op zijn spoorlijnen zag teruglopen, eiste van de autobusuitbaters een schadevergoeding van 40.000 frank. In de pers werd hierop gereageerd met de sombere idee dat, als de uitbaters hun lijn opgaven, de Kontichnaars weer te voet konden gaan of 3 u lang op een trein zitten wachten. Het nieuwe vervoermiddel was evenwel niet meer te stuiten en in 1925 kreeg een zekere A. Block eveneens concessie voor een buslijn, ditmaal tot aan de Grote Steenweg te Berchem. We willen het hier niet hebben over alle sollicitanten die ook brood zagen in de busverbindingen en een vergunning aanvroegen. Wel herinneren we aan de vinnige concurrentie die tussen de eerste exploitanten
11
en 7.3
12
ng
eri
in Re
was ontstaan en die kritiek uitlokte in de Antwerpse pers. Om de concurrent enkele reizigers af te snoepen, probeerde ieder van de twee uitbaters zo vlug mogelijk te rijden. Soms daverden ze zelfs over de erg gevaarlijke Edegemsesteenweg met zijn berg naar Edegem en zijn vele putten. Een van de bestendige diensten werd die van de Gebroeders Ramael uit Mortsel, die op 20 mei 1925 officieel vergunning kregen om een autobusdienst Kontich-Oude-God in te richten. Hun dienst werd gekarakteriseerd door de rode autobussen terwijl de bussen van De Bruyn in het diep blauw waren geschilderd. In januari 1925 nam De Bruyn het initiatief om een speciale busdienst in te leggen voor de leerlingen van het St.-Stanislascollege te Berchem. Hij pikte daarmee een aantal jonge reizigers uit Kontich, Edegem en Oude-God op tegen een billijke abonnementsprijs. Na eerst vergunning gekregen te hebben om door te rijden tot aan de Nationale Bank (1924), verlegde de Bruyn zijn terminus in 1927 naar de Victorieplaats (Rooseveltplaats) te Antwerpen. In 1934 namen de ‘Antwerpse Autobussen’ zijn lijn over. Ondertussen was er ook een buslijn naar Mechelen gestart door Daelemans in 1925. Deze J.M. Daelemans (Daelman?) woonde in de Transvaalstraat 2. Naast deze woning zie je nog altijd zijn piepkleine, intussen herhaalde malen verbouwde garage. Later verhuisde hij naar het statige “hofke van Cassiers’ op de hoek van de Schoolstraat en de Nieuwstraat (ca. 1980 gesloopt voor moderne nieuwbouw). Zijn vergunning zorgde voor gejuich in Waarloos waar men eindelijk vanaf 1925 van Mechelen over Waarloos tot in Antwerpen kon rijden en vanzelfsprekend ook in de omgekeerde richting. Deze autobuslijn werd in 1926 al overgenomen door Petrus Joannes De Voecht uit Kontich. Marinus De Bruyn vocht in 1926 een eerste dispuut uit met het gemeentebestuur in Edegem toen hij de tarieven wou verhogen en op een gemeentelijk ‘njet’ stootte. Toch gaf de provincie hem achteraf gelijk en mocht hij 0,20 frank per kilometer rekenen. In 1927 wilden De Bruyn en Ramael hetzelfde spelletje spelen maar ditmaal kon Edegem het been stijf houden. Het autobusvervoer kreeg een uitbreiding en De Bruyn mocht tot Antwerpen doorrijden. In 1929 reed Ramael ook door tot Antwerpen, aan de Leopoldplaats, in 1930 zelfs via de Nationalestraat naar de Groenplaats en in 1931 tot aan de Oever te Antwerpen. Toen een journalist het slecht geregelde treinverkeer via de stoppunten van Kontich- Molenstraat (halteplaats in die periode op de diepe route met kruispunt Groeningelei ter hoogte van het huidige transportbedrijf) en Kontich-Dorp (voormalig Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
Re in
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
eri
ng
en
7.3
station aan de expresweg ter hoogte van de Spoorwegstraat) aan de kaak stelde, voegde hij schamper aan zijn kritiek toe, dat de bussen van heel die situatie profiteerden. In 1929 werden de autobuslijnen vanuit Kontich doorgetrokken tot in Antwerpen met het oog op de wereldtentoonstelling van 1930. Ze reden dan tot op de Leopoldplaats (de blauwe van De Voecht) en tot op de Victoriaplaats (later Fr. Rooseveltplein) (de rode van De Bruyn). In die periode werden de aangereden gemeenten op de zijwand van de autobussen aangeduid samen met hun terminus. In 1929 lezen we nog op 29 oktober in ‘de Volksgazet’ van de hand van L.V.B. volgende bijdrage, getiteld ‘De autobusrommel’. Na ons beklag, zo bij den commandant der gendarmerie te Mortsel, als bij den Gouverneur en de Bestendige Deputatie, zijn de gendarmen weggebleven. Nu was er echter weer wat anders. Van vijf tot zeven uur is er in OudeGod geweldig veel volk voor Edegem en Kontich. Zoals dat aan een dienst voor het publiek ingericht betaamt, werd de laatste tijd door den eigenaar der ‘Blauwe’, op die uren, een tweede bus in Oude-God klaar gehouden. Dit, omdat deze, die op dit uur van de stad komt, daar gewoonlijk al volzet is. Zij rijden echter beide op hun tijd door. Een der voornaamste plichten van de politie is: voorkomen dat veel volk in de straat te samen schoolt. Van dit standpunt bezien zouden dus niet alleen de inwoners van Edegem en Kontich moeten tevreden zijn door die verdubbeling van den dienst op de moeilijke uren, maar ook de lokale overheid. Maar jawel! Het is waarlijk of de overheid van Oude-God het praatje wil bevestigen, dat zij, ten koste van alles, en vooral van ’t publiek, de “Rode” bussen (Ramael, Mortsels bedrijf, sic) wil favoriseren en de “Blauwe” pesten. Na het wegblijven der gendarmen kwamen er namelijk vorige week DRIE politieagenten te Oude-God, tegen dat de “Blauwe” bus van de stad toekwam. Ik zag het met eigen ogen: een met zilveren bloemen op de kraag en twee gewone agenten in Oude-God. Wat al daardoor de aandacht trok, mits vroeger geen enkel agent zich om dien dienst bekommerde. Op de ene “Blauwe” bus kon het volk niet meer bij. Maar de tweede, door de eigenaars ter beschikking gehouden… daar mocht het volk niet op. De agenten verboden het en bevolen de chauffeur door te rijden en het volk te laten staan. Die mensen moesten daar een kwartier wachten, dan konden zij de “Rode” nemen. Dit pesten der ene en favoriseren der andere lag er echter nu zoo bovenop dat het publiek zijn geduld er bij verloor en toch op de lege bus sprong. Begrijpt de overheid in Oude-God nu waarlijk niet, dat zij zich met die kwestie hopeloos belachelijk aan ’t maken is? Hare taak is toch de verkeersmiddelen te vergemakkelijken. Waarom plaatst de dienst der “Rode” ook geen twee bussen op de drukke uren? Het publiek zou er goed bij varen en het drukke verkeersknooppunt, dat Oude-God is, zou op een gelukkige manier ontlast worden. Een andere, minstens vreemd geval deed zich zaterdagvoormiddag voor. Een “Blauwe” bus komt van Kontich af in Oude-God toe. Van de andere zijde komt een trein van verschillende zware wagens langzaam aan. En nu houdt de verkeersagent de vlugge autobus, die naar de stad moet, tegen tot heel die sliert van wagens langzaam voorbij is. Incidenten genoeg dus, ook te Kontich en Edegem. Op de spitsuren reden zij met twee of drie overladen bussen tegelijk uit Kontich weg, waarbij bussen die voor 34 reizigers bestemd waren, tot 60 personen vervoerden. Geen wonder dat in maart 1931 de vloer van een autobus kraakte nabij de dreef van Boutersem(kruispunt Antwerpsesteenweg – Astridlaan). Om tijdens die drukke uren nog efficiënter te werken, begon men in mei 1931 met een rechtstreekse dienst, die Edegem-centrum niet aandeed. De huidige standplaats der bussen tussen kerk en oud-gemeentehuis dateert van 1932. Klachten over het onregelmatige vertrek van de bussen waren in en rond 1933 geen zeldzaamheid, en soms moest de veldwachter er zelfs over waken dat de bussen ‘klokvast’ zouden vertrekken. 1929, het jaar dat over het afschaffen van de spoorlijn Kontich – Oude-God – Berchem – Antwerpen gesproken werd, ook het jaar waarop de aanleg van de Prins Boudewijnlaan concreet gestalte begon te krijgen. De Antwerpse Trammaatschappij had toen grootse plannen om een tramlijn tot Kontich, via de nieuwe weg, door te laten lopen
13
en 7.3
14
ng
eri
in Re
vanuit Berchem buiten de wallen. En heel Kontich hoopte op de verwezenlijking van die ontwerpen. Maar toen de Prins Boudewijnlaan op 17 juli 1933 door minister Sap werd ingehuldigd, reed er geen tram; en hij zou er tot op vandaag nooit komen. In 1934 werd de lijn die door C. de Bruyn werd geëxploiteerd, overgekocht door de NV ‘Antwerpse Autobussen’ te Antwerpen. Meteen was onze blauwe autobus eigendom van de “Antwerpse Tramwegen” geworden, die ook de ruime autobusgarage te Kontich hadden overgenomen en samen met Ramael een verlenging van 10 jaar op de bestaande vergunning kregen. Wel blijken de Gebroeders Ramael in 1934 een paar ritten via Prins Boudewijnlaan en Elsdonk te hebben ingelegd. In 1935 werd de lijn die door J. De Voecht uitgebaat werd (Kontich – Mechelen) door de N.M.B.S. overgenomen, maar de lijn bleef wel als voorheen door De Voecht verzekerd. Tijdens de oorlog 1940-1944 mochten de autobussen, met het oog op brandstofbesparing, de reizigers slechts tot Oude-God vervoeren. Bij het verwoestende Amerikaanse bombardement op Mortsel van 4 april 1943 viel één van de honderden vliegtuigbommen op het Gemeenteplein voor de ingang van de schuilkelder. Een autobus naar Kontich stond er vlakbij vertrekkensklaar en kreeg een voltreffer. De autobus brandde volledig uit en 33 civiele slachtoffers uit Kontich werden nadien gezamenlijk begraven op een apart erepark van het kerkhof. Na de oorlog, einde 1946, werden stappen ondernomen bij het Ministerie van Verkeerswezen om de bussen weer tot Antwerpen te laten doorrijden, naar het Victorie- alias Rooseveltplein. Deze buslijnen waren thans concessies van de N.M.B.S. Autobussen werden oorspronkelijk opgebouwd op een vrachtwagenchassis. Op technisch vlak maakten bussen echter een snelle ontwikkeling door. Belgische constructeurs van een buschassis waren Minerva, Willems en SDS in Antwerpen, Liberty, Miesse en Brossel in Brussel en Dasse in Verviers. Het koetswerk van de eerste bussen werd door wagenmakers vervaardigd. In de provincie Antwerpen waren de gebroeders Verwilt uit Lier de pioniers. Toen de bus als vervoermiddel begon door te breken, lieten ze hun bedrijf over aan hun stadsgenoten Bogaerts, Stoelen en Van Ouytsel. Decennia lang waren ze toonaangevend op gebied van carrosseriebouw. Bij de pioniers moeten we eveneens Jaak Guilmin in Boom en Gustave Maes & Zonen in Borgerhout rekenen. Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
Na de Tweede Wereldoorlog startte Poelmans & De Mey in Borgerhout met het bouwen van voor die tijd revolutionaire koetswerken. In 1947 verscheen Van Hool op het toneel. Aanvankelijk als koetswerkbouwer. Gaandeweg zou het in Koningshooikt (Lier) gevestigde bedrijf zich ontwikkelen tot een vooraanstaande internationale constructeur van autobussen en autocars, naast het West-Vlaamse Jonckheere. (wordt vervolgd) Paul Wyckmans en Charles Smits Verklaring bij de afbeeldingen • Foto 1: Ludovicus Gordts, Alfonsus De Herdt, Petrus Josephus De Voecht (de later in Kontich zeer gekende autobusuitbater met garage Mechelsesteenweg 198), Alphonsius De Roeck, Maria Josephina De Voecht (zus van Josephus) en rechts haar man, bedrijfsleider Arthur Gordts – poseren omstreeks 1926 in Antwerpen, grens Kiel voor een Auto-Traction van het busbedrijf Arthur Gordts. • Foto 2: Voor het huis en magazijn van de broers Durieu, meester-schaliedekkers op het Gemeenteplein pronkt de Chevrolet met oplegger van ‘den Hollander’ De Bruyn (36 zit- en 12 staanplaatsen).Op de hoek van de Molenstraat zien we het café Het Anker (onlangs afgebroken en terug opgetrokken als handelspand) door Jef Claes geopend in 1927. Daarnaast herkent men de aloude afspanning ‘In de Fortuin’ met aan de rechterzijde de eerste sporen van auto-onderhoud, herstelling en depannage: een zeldzame lichtreclame • Foto 3: Alfred Briais uit Kontich (rechts op de foto) poseert voor zijn Ariës nr. 10 op het Gemeenteplein in Mortsel. In 1924 bes(?!) loot Briais op twee paarden te wedden. Hij reed niet alleen van Kontich via Edegem naar Oude-God (Mortsel) maar ook van Oude-God op Lier (zie autobus). Op deze lijn waren nochtans al verscheidene busexploitanten actief. (zie opschrift autobus) • Foto 4: Marinus De Bruyn- Hans kreeg een heuse vloot autobussen bij elkaar. Zij staan mooi opgesteld voor de kerk van Kontich waarvan u, als u goed kijkt, misschien de monumentale inkompoort herkent, dus zeker van vóór de grondige verbouwing en uitbreiding van onze St.-Martenskerk in 1929. • Foto 5: Ontvanger Frans (Sooike) Selleslaghs poseert voor een Miesse van Marinus De Bruyn- Hans. Bestuurder is Ludovicus Verreet. Foto genomen op de Antwerpse Steenweg. • Foto 6 en Foto 7: Tweemaal dezelfde Ford T van Jozef Daelemans, actief op de lijn Antwerpen-Kontich-Waarloos-Mechelen éénmaal voor de muur rond wat later het Gemeentepark zou worden, éénmaal in de Nieuwstraat voor zijn nieuwe woonst. • Foto 8: De A233, een Minerva bouwjaar 1930, van de gebroeders Ramael is in 1934 op weg van Antwerpen naar Kontich. De foto werd genomen in de Antwerpsestraat te Mortsel. • Foto 9: Petrus Josephus De Voecht uit Kontich nam in 1932 deze Dodge Brothers type F in dienst voor zijn lijn Antwerpen – Kontich – Mechelen. Hier poseert hij (links) samen met (waarschijnlijk) Petrus Franciscus Marivoet. De bus kreeg het nummer A 323. • Foto 10: De A431, een Minerva met Bostovo-koetswerk van de gebroeders Ramael staat voor hun garage in de Omheiningslei (Hof Van Riet, Mortsel) (1936) • Foto 11 en Foto 12: Een Liberty 80 S.D.A. met een Gardner-motor en een koetswerk van Carrosserie Maes (Antwerpen). Autobussen De Voecht (Kontich) bestelde twee van deze bussen. In november 1947 en in maart 1948; Ze kregen de nummers 41-72 en 41-79 en ze bleven tot juni 1960 in dienst. • Foto 13: De gebroeders Frans-Alphonse en Louis-Grégoire Ramael waren de eerste autobusondernemers die bij Bernard Van Hool in Koningshooikt een complete lijnbus bestelden. Het contract werd op 7 oktober 1947 getekend. Het koetswerk, dat 245 000 frank (taksen niet inbegrepen) kostte, werd gebouwd op een Scania Vabis B16-chassis. Hiervoor werd 313 930 frank betaald, eveneens taksen niet inbegrepen. Bij Van Hool staat de bus onder constructienummer 4 genoteerd. Deze primeur reed tot 1962 onder het nummer 41-68 op NMBS-lijn 295b Kontich-Antwerpen middelbare scholieren naar Antwerpse colleges.
Activiteitenkalender en Nieuws Museum voor heem- en oudheidkunde: elke zondag open van 14 tot 17 uur met gids. Het museum is wel gesloten tijdens de maanden juli-augustus en december-januari-februari. Ben je op zoek naar de oude nummers van Reineringen of publicaties die met Kontich te maken hebben? Surf dan gewoon naar www.issuu.com. Op deze webstek tik je bij zoeken gewoon “Reineringen” of “Kontich” in en je komt zo bij onze vroegere nummers terecht. Activiteiten in samenwerking met de Gemeentelijke Erfgoedraad naar aanleiding van de herdenking van de Eerste Wereldoorlog (Data en onderwerpen onder voorbehoud) 11-11-16 Lezing Pieter Serrien: WOI in dagboeken 21-04-17 Lezing Brecht Demasure: oorlogsvoeding en tentoonstelling: dagelijks leven en hygiëne tijdens WOI 10-11-17 Lezing Paul Catteeuw: De brieven van Jozef Van Herck tijdens WOI 09-03-18 Lezing Frank Hellemans en Paul Catteeuw: Dagboek Jozef Van Passen tijdens WOI 11-11-18 Afsluitende festiviteit: De bevrijding Abonnees van Reineringen – vrienden van het museum Graag houden we jullie op de hoogte van al onze activiteiten en publicaties. Dit is echter enkel mogelijk als u ons uw e-mailadres bezorgt via reineringen@gmail.com . Uiteraard kan u zich altijd laten uitschrijven op eenvoudig verzoek aan hetzelfde mailadres. Facebook Je vindt onze heemkundige kring nu ook op Facebook. We posten er op regelmatige basis foto’s uit de oude (en nieuwe doos). Enkele honderden mensen hebben de weg al gevonden. Hoe geraak je erbij? Zoek gewoon onder “Kontichse historische weetjes”. Ook op LinkedIn zijn we aanwezig. Daar vind je berichten i.v.m. de heemkundige kring.
Abonnement?
Re in
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
eri
ng
en
7.3
Als je van dit nummer van Reineringen houdt, dan ligt ook de toekomst van dit blad je nauw aan het hart. Nieuwe abonnees ontvangen ALLE nummers in 2016 door overschrijving van minimum 15 euro op rekening BE77 41550442-2142 met vermelding van uw naam, adres en “Reineringen 2016”. Het IBAN-kenmerk is KREDBEBB.
15
Reineringen 7 (2016), 3 Driemaandelijks (juli - september 2016) Afgiftekantoor Herzele P 912187
Retouradres: Koninklijke Kring voor Heemkunde Duivenstraat 22 2550 KONTICH
INHOUDSTAFEL: Pagina 1 Voorwoord Pagina 2 In memoriam Jos Brion Pagina 3 Herinneringen uit mijn jeugd – Herman T’Seyen Pagina 5 Geworteld in Waarloos, slot Pagina 8 De bewoningsgeschiedenis van Kontich (deel 4) Pagina 10 Al 90 jaar autobussen, deel 1 Pagina 15 Activiteitenkalender en nieuws Colofon Reineringen, Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich, 7 (2016), 3 ISSN 2033-2742 Redactie: Paul Catteeuw, Frank Hellemans en Paul Wyckmans Eindredactie: Paul Catteeuw Grafische vormgeving: Bruno Catteeuw Druk: Editoo, Erpe-Mere Verantwoordelijke uitgever: Paul Wyckmans, Duivenstraat 22, BE-2550 Kontich Correspondentieadres: reineringen@gmail.com © 2016 – Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich De auteurs zijn verantwoordelijk voor de inhoud van hun eigen bijdrage. Abonnementen (inclusief lidmaatschap “Vrienden van het museum”): minimum 15 euro. Te betalen op rekeningnummer BE77 4155-0442-2142 met de vermelding van uw naam, adres en “Reineringen 2016”. Het IBAN-kenmerk is KREDBEBB. Gelieve eventuele adresveranderingen zo snel mogelijk aan ons mee te delen.
Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich, Documentatiecentrum Duivenstraat 22, BE-2550 Kontich, +32 3 457 86 04 heemkunde.kontich@gmail.com
Museum voor Heem- en Oudheidkunde Bibliotheek- en cultuurgebouw Sint-Jansplein, BE-2550 Kontich www.museumkontich.be