Reineringen 10/3 (2019)

Page 1

Reineringen

Duivenstraat 22

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich Verschijnt driemaandelijks • Jaargang 10, nummer 3 (juli - september 2019)

G

Voorwoord

eloof het, of niet, maar dit is al de 38e Reineringen die je nu in handen hebt. Deze aflevering biedt opnieuw voor elk wat wils. Je kan het tweede deel lezen van de bijdrage geschreven door gastauteur Herman Van Eyndhoven. Met kennis van zaken beschrijft hij de omstandigheden van het geallieerde bombardement op de firma Lecluyse op de Reep. Een gehavende bommenwerper die zijn vracht kwijt wou alvorens hij naar Engeland terugkeerde. Was het toeval dat een fabriek werd getroffen waar de mogelijkheid bestond dat er onderdelen voor de Duitse oorlogsindustrie werden geproduceerd? Een fabriek waar machines voor de voedingsindustrie werden gemaakt bezat uiteraard de uitrusting om de productie bij te sturen. De uitwerking van de drukgolf bij de explosie van de gedropte bommen wordt nauwgezet onderzocht. Ook wordt aandacht gegeven aan de schade. Dan komt een leuker onderwerp aan bod: het venten van bomma of carabouilla, snoepgoed dat smaakt(e) naar zoethout en anijs, vaak door zwarten tijdens de jaarmarkten en kermissen. Een artikel van de handen van Paul Wyckmans en Pol van Camp, met een naschrift van Paul Catteeuw, onze voorzitter met West-Vlaamse roots. Ook in zijn provincie was dit fenomeen bekend. En zo komen we terecht bij zijn artikel over één van de vormen van orale overlevering, namelijk sagen en hun hedendaagse aanvullingen: urban legends, stadssagen of broodjeaapverhalen. Als je meer wil vernemen over alvermannen (zegt Alfsberg je iets?) of hussen (Hussenvelden) lees dan het artikel: Sagen in Kontich en Waarloos. Hoe het Joannes Hieronymus De Coster, pastoordeken te Kontich vergaat na de Eerste Wereldoorlog tot aan zijn benoeming einde 1924 kom je in het tweede deel te weten. Het is gewijd aan zijn wedervaren in onze parochie Sint-Martinus met onder andere de oprichting van het Heilig Hartbeeld in open lucht, voor de SintSint-Martinuskerk met definitief marmeren H. Hartbeeld, Martinuskerk. In 1919 was er zowat schaarste aan alles. ca. 1923 Een quizvraag: uit welk materiaal bestond het Heilig Hartbeeld toen het officieel werd onthuld? Paul Wyckmans kent alleszins het antwoord. Tijdens dit dekenaat werd het kerkhof achter de kerk opgeruimd. Einde 1924 wordt hij dan door de aartsbisschop tot kanunnik benoemd, verbonden aan het kapittel van de metropolitane kerk van Sint-Rombouts te Mechelen. En als toemaatje wordt de tekst afgedrukt van een brief geschreven door César V. C., de zoon van een leidinggevende van de kazerne van Kontich in de periode na de Eerste Wereldoorlog. Die brief was destijds (1992) geadresseerd aan de toenmalige voorzitter, prof. dr. Robert Van Passen. Benevens de veronderstelde afkomst van een vrijgevochten luitenant schetst dit artikel de sfeer in de kazerne - ooit aangeduid als “de vuilnisbelt van landsverdediging”. Soldaten die de oorlog hadden meegemaakt en het liefst maar soldaat bleven. Zo, weer een Reineringen die je wat wijzer maakt. Het tijdschrift had wat dikker kunnen zijn, maar aangezien mederedacteur voor enkele maanden buiten strijd is, moeten we even op zijn bijdragen wachten.


Begin augustus hebben we ook vernomen dat ons vroeger medelid en eregemeentesecretaris André Dela Ruelle op 82-jarige leeftijd is overleden. Onze oude gevelserre werd door gemeentelijke inspanning vernieuwd. De groene vingers kunnen er maar wel bij varen. Voor mensen met interesse voor het verleden, zal het niet storen dat de foto van het Documentatiecentrum linksboven nog verwijst naar andere, voorbije tijden. Op 24 oktober komt dr. Maarten Larmuseau in de Altenakapel vertellen over Het genetisch geheugen van Vlaanderen. Larmuseau is een gevierd spreker die in de voetsporen van en samen met Jean-Jacques Cassiman de resten van vroegere Europese vorsten onderzocht. Je vindt hem ook op de Open Universiteit van Vlaanderen. Hij slaagt er perfect in om genetica en erfgoed met elkaar te verbinden. Mis deze lezing niet. Paul Catteeuw, Frank Hellemans, Erwin Van de Velde en Paul Wyckmans

7 september 1943 – Kontich – deel 2 De firma Lecluyse op de Reep

Wat weten we van deze fabriek? De bij de heemkundige kring bekende informatie spreekt over de aanmaak van onderdelen van de periscoop voor Duitse onderzeeërs. Het bedrijf van Edouard Lecluyse uit Antwerpen bouwde vóór de oorlog machines, specifiek gericht op de voedingsindustrie. Hij produceerde voor Marther & Platt uit Manchester machines om blik aan te maken om groenten in te verpakken. Tijdens de oorlog nam een Duits bedrijf, Karges-Hammer uit Braunschweig Lecluyse over. Deze fabriek maakte ook machines voor de voedingsindustrie, doch was (natuurlijk) ook in de militaire productie actief. Karges-HammerLecluyse was eveneens in Sint-Niklaas actief. De directie werkte vrijwillig mee aan de Duitse wapenproductie en toonde zich actief in socioculturele activiteiten die door het VNV (in Sint-Niklaas) werden georganiseerd. Daarmee ging Lecluyse in tegen de “Galopindoctrine” die stelde dat de Belgische industrie in beginsel geen wapens of munitie in de strikte zin van het woord zou produceren voor de bezetter. De gefuseerde firma breidde uit met nieuwe locaties en begon met het produceren van machines om Duitse soldatenrantsoenen in te blikken. Hierdoor vinden we dat de firma als basisadres voor de Duitse bezetter Lint aan het station Kontich-Lint had. Lecluyse in ons dorp moet een klein bijhuis zijn geweest. Lecluyse Lint-Kontich maakte verschillende onderdelen voor machines en toestellen, zoals voor BMW. Een deel van het machinepark kwam, na inbeslagname, in Oostenrijk terecht. Op het einde van de oorlog werd de gehele firma door de Belgische overheid in beslag genomen. De fabriek is (deels) overgegaan in Marther & Platt als onderdeel van hun productie in Radcliffe in het Verenigd Koninkrijk.

en

ng

eri

in Re .3 10

2

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


Het gevolg op de grond

In Kontich zijn er een dertigtal woningen beschadigd en helaas drie doden te betreuren: Josephina Ceuppens, Catharina Dierckx en Victor Meylemans. In een uitgave van ons gemeentebestuur naar aanleiding van een tentoonstelling over vijftig jaar Bevrijding, vertelt de dochter van Victor Meylemans hoe haar vader is omgekomen. Als verkoper aan huis is hij door de luchtverplaatsing tot boven in een dakgoot geslingerd. Er wordt door Maes Corluy een inventaris opgesteld van wie er welke schade heeft geleden. We gebruiken deze lijst om eerst te kijken van waar er schademeldingen zijn gekomen. Het verslag van Maes Corluy geeft ons een goed beeld van waar de schade is gemeld. Natuurlijk is dat veelal in de nabijheid van de fabriek zelf. De drukgolf heeft ook plaatsen verderop in het dorp bereikt. In een kaartje op basis van de militaire kaart uit 1903 vat ik alle aangebrachte schadeclaims bij Maes Corluy samen. Dat we nog een schadegeval zien op de Groeningenlei is wel op zijn minst “uniek”. Deze claim bevindt zich op 1.800 meter van de feitelijke inslag. Verwonderlijk is dit omdat de impact van het gebruikte bommateriaal dit niet kan hebben veroorzaakt. Het type bom is een 500Lb (250kg) GP (General Purpose) AN M63. De bom kan op verschillende manier worden ingesteld. Om een vliegveld te vernielen, wat de eigenlijke bedoeling was van de vlucht, is de bom met een zeer klein tijdsinterval van enkele tienden van een seconde ingesteld. Of ... als de bom de grond raakt, gaat hij pas kort daarna af als deze zich al in de grond heeft geboord. Zo woelt de bom beter de grond om. Bij de inslag in de fabriek zal ze zich eerst door het dak hebben geboord, de grond hebben geraakt, zich erin hebben geboord en dan pas zijn ontploft. Uit diezelfde tekening onthouden we dat de impactzone vooral richting het centrum is gegaan. We kunnen dit veronderstellen met volgende insteken: → De situeerbare schadeaangiften gebeuren enkel in de op de kaart aangegeven zone: er is nergens sprake van (belangrijke) schade aan gebouwen ten zuiden van de fabrieksgebouwen. → Door de instelling van de bom, zoals hiervoor al uitgelegd, is de schade dan ook bewust ‘dieper’ dan ‘breder’ gepland: geen grote oppervlakte, wel een nabije, krachtige vernieling. De drukgolf die daar dan ook bij vrij komt zal eerst in de fabrieksconstructie zijn weg gezocht hebben en dan pas naar buiten zijn gegaan. Victor Meylemans is zo vlakbij geweest dat de drukgolf nog net dodelijk genoeg was. De impactzone van de drukgolf, om dodelijk te zijn, zit ruwweg in dit geval tussen de 0 en 20 meter. De impactzone om serieuze schade te veroorzaken zou kunnen oplopen tot enkele honderden meters. → Van de kapel is geen schadedossier gekend. We kunnen er vanuit gaan dat de drukgolf die bij de ontploffing ontstaat én de brokstukken niet in de richting van de kapel zijn gekomen. → Het gebouw zelf moet ook slechts ten dele zijn beschadigd. In september 1944 heeft het verzet het bedrijf nog bezet en gebruikt.

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

10

.3

De locatie nu met huidige bedrijven en de kapel (wat achter de bomen links verscholen) Google maps

3


Komen we, ten slotte, nog eens terug bij het verslag van Maes Corluy: de gemeente en particulieren geven steun. Er wordt 40.500 BEF opgehaald. Maes Corluy komt op een aangegeven schade van 35.500 BEF. Er is sprake op de gemeente van 30 getroffen woningen. Deze hebben we niet op de impactkaart kunnen situeren. Mogelijks omvatten ze ook de woningen vanuit het verslag van Maes Corluy. Van het huis van de familie Vanderhoven weten we dat het ook getroffen is. Bouwmeester Ludovic Theys (vader van de huidige conservator, n.v.d.r.) uit Kontich maakt een schadedossier op. Nadien wordt dit huis nog eens door een V-bom beschadigd. Pas jaren na de oorlog geraakt dit dossier in orde.

Het bombardement van Kontich van 7 september 1943 heeft helaas niet alleen schade maar ook mensenlevens geëist. Toevallig wordt wel een fabriek geraakt die voor de Duitse bezetter zaken maakt. Het was geen bewust vooraf gepland bombardement, zodat de impact anders nog dramatischer had kunnen zijn. Het was zo al erg genoeg. Herman Van Eyndhoven

BOMMA, BOMMA LEKKE LEKKERS Een zwarte die lekkers verkoopt

Een deugddoend gesprek over erfgoed en heemkunde tussen twee specialisten dwaalde af naar een merkwaardige vraag van één van beiden: “Heb je eind van de jaren veertig en vijftig van vorige eeuw nooit een Bomma zien leuren met snoepjes op kermissen, voetbalwedstrijden, wielerkoersen en jaarmarkten? Zo een gitzwarte man, zwaar gebouwd, rond de meter tachtig groot, met een valies vol zwart snoepgoed? Steevast gekleed, winter en zomer, in een dikke pardessus en sandalen aan zijn voeten? Wat mij intrigeerde, vermits we als kind zeker in onze contreien geen ‘bomma’s’ in het wit hadden gezien, was de aanduiding bomma, of ging het misschien over Boma, de havenstad aan de Congostroom, eindpunt van de scheepvaartverbinding Antwerpen-Belgisch-Kongo met de ‘ville-schepen’ van de Compagnie Maritime Belge (CMB).

Boma

Een bomma met witte koksuitrusting in actie tussen een mensenmassa

.3 10

4

en

ng

eri

in Re

Het ging dus zeker niet over de TV-figuur Balthazar Boma met zijn ‘saucissen’ want die is blank. Boma, 90 km landinwaarts langs de Congostroom, is vandaag een stad met enkele honderdduizenden inwoners. Er blijven een aantal toeristische attracties, zoals vervallen koloniale huizen en scholen, de voormalige hoofdzetel van de CMB, een gietijzeren Belgische kapel, de 700 jaar oude Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


baobabboom (apenbroodboom) waaronder Stanley twee nachten zou hebben geslapen. Ze geven de toerist een idee van de mooie stad, trots van de Belgische kolonialen, hoofdstad van Congo Vrijstaat tussen 1866 en 1926 en van Belgisch Congo tot Leopoldstad in 1926 deze rol overnam. Vanaf de 16e eeuw was Boma ook bekend als handelspost voor de Afrikaanse slavenhandel. Ook de benaming voor het snoepgoed konden we als kind niet thuisbrengen.

De ‘ville’schepen van de Compagnie Maritime Belge

Op zo’n boot waren er ook matrozen en de CMB leidde ook Congolese matrozen op om mee de regelmatige overvaarten tussen Boma en Antwerpen te verzekeren. Zo bleven er vanaf het einde van de negentiende en begin twintigste eeuw wel eens matrozen in Antwerpen achter, op zoek naar beter werk. Wie het worstelen met de Nederlandse taal onoverkomelijk vond, verhuisde beter naar Brussel waar Frans, de gebruikelijke omgangstaal in onze Belgische kolonie met overheid en in industrie gemakkelijkere contacten mogelijk maakte. Ze werkten er als boy bij gegoede families of als Carabouyaverkoper. In het boeiende boek van Griet Brosens ’Congo aan de IJzer’ lezen we dat 32 uitgeweken Congolezen dienst namen in het Belgische leger tijdens de Eerste Wereldoorlog. Ook dat drie van hen als Carabouyaverkoper de kost verdienden. Brosens leert ons verder dat de Brusselse bakker Vos in 1910 Carabouya op de markt bracht. Simon Lisani, een Congolees uit Boma, sloot met deze heer Vos een overeenkomst om Carabouya te verkopen. Hij was te vinden op alle markten van Brussel en ging in Schaarbeek wonen. Vandaar trok hij naar jaarmarkten en andere evenementen om zijn zwarte ‘bollen’ te verkopen ook wel carabouilla geschreven. In die contreien noemde men hem ‘den bomma’ naar zijn stad van afkomst.

Bomma of carabouilla Snoepgoed dat smaakte naar zoethout en anijs, diepzwarte blokjes, gelijkend op kandijsuiker. De Carabouilla of Bommablokjes werden met Ca.1928 Vaarschema directe verbindingen Antwerpen-Boma-Antwerpen een hamertje versplinterd op een houten plaat, soms met een lepel. Vervolgens werd de versnipperde Bomma in een wit papieren zakje gedaan met een aluminium schepje, dat tevens de hoeveelheid bepaalde. Deze bewerking gebeurde waarschijnlijk op de jaarmarkt van Vilvoorde. Bij wielerkoersen of op voetbalmatchen werden de tipzakjes uit het valies getoverd en op een dienblad gepresenteerd. Voor de prijs van vijf frank. Deze lekkernij werd in de jaren voor de Tweede Wereldoorlog en erna vooral geconsumeerd om de keel te verzachten en de hoest te kalmeren. De roep ‘lekke lekke lekkers (van) bomma, goe veu de vallink en den hoest’ weerklonk op menige plek in Vlaams Brabant, vergezeld van een ‘merci monsieur, madame’ en een lieve glimlach van den Carabouillabollen bomma.

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

10

.3

Kontich had echter… minstens één Zwarte Jef tegelijkertijd

Het lijkt waarschijnlijk dat de twee zwarte mensen die op Kontichse filmbeelden van de heer Uyttendaele voorkomen, behoren tot het gilde van de Carabouillaverkopers, die intussen ook Antwerpen en omstreken hadden ingepalmd: een bij de bookmakers op de jaarlijkse paardenwedrennen (1949) en een andere met witte papieren zakjes, gevuld met het snoepgoed in kwestie (vergelijkbaar met zijn Brusselse collega hierboven) Ook in Kontich waren ze bij elke publieke manifestatie te herkennen, zij het niet met witte schort, wel zeer keurig uitgedost, oorspronkelijk zittend achter een kraampje. Volgens mij en een aantal generatiegenoten liepen ze tussen het publiek met deels volle plateau in de ene en een gevulde valies in de andere hand. Als kinderen noemden we ze, net als onze ouders en familieleden: Zwarte Jef,

5


Twee leden van het Carabouillagilde in actie te Kontich

de benaming ‘den bomma’ was in Kontich niet gebruikelijk. Hij riep voortdurend: ‘lekke, lekke lekkere bollekes van bomma, ’t zijn de laatste, mijn valies zit nog vol’. Helaas verdween deze figuur van onze markten en kermissen, samen met een deel van de massa’s dorpsgenoten die er toen nog dagen verlof voor namen om niets te moeten missen met de ‘grote kermis’, begin juli en de ‘kleine kermis’ einde september. Pol Van Camp en Paul Wyckmans

Naschrift

Karaboeja was overigens niet enkel in Brabant en Antwerpen te verkrijgen. De verkopers hadden heel het Belgenland als hun uitverkoren verkoopsterrein. Ik zag hem als kleine jongen tijdens de rust van de voetbalwedstrijden van White Star Lauwe. Over zijn riedeltje kan er natuurlijk discussie zijn, want blijkbaar zijn er plaatselijke varianten. In Kortrijk luidde dat: Lekke lekke laboeja, goed voor maaga, goed voor keela, eet er maar veelja. Karaboeja voor de kele, eet er maar vele. Karaboeja en zijn kalisse zijn verdwenen, de herinneringen blijven. Paul Catteeuw

De Kortrijkse karaboeja

en

ng

eri

in Re .3 10

6

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


Sagen in Kontich en Waarloos

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

10

.3

I

n het gemeentelijk contactblad van maart 2019 schreven we over het borgen van materieel en immaterieel erfgoed. En hoe dat ook voor Kontich en Waarloos van belang is. Niet enkel omwille van het verleden, maar ook en vooral met het oog op de toekomst. En in dat kader spraken we over onze orale tradities die zich op vele manieren voortzetten: spreekwoorden, moppen en uiteraard ons dialect (waarbij er al verschil bestaat tussen onze dorpen, luister maar eens hoe men in beide dorpen van onze gemeente de naam van het buurdorp Duffel uitspreekt en je zult onmiddellijk ontdekken dat er wel degelijk een verschil is, ook al groeien de dialecten steeds meer naar elkaar toe). We willen het hier in de volgende afleveringen over een speciale vorm van orale overlevering hebben, met name de sagen die hier in Kontich en Waarloos zijn opgetekend. Voor Waarloos gebeurde dat in 1963 door Lutgart Smets en in 1965 voor Kontich door Paul Smets. Maar voor we die ten berde voeren is het toch noodzakelijk om even het kader te schetsen. Aan de Katholieke Universiteit Leuven bekleedde K.C. Peeters (tot 1968 secretaris van de stad Antwerpen) van kort na de oorlog tot 1975 de leerstoel volkskunde. Als auteur van het overbekende Eigen Aard had hij in Vlaanderen op gebied van volkskunde een enorme naam en faam. In die functie beschouwde hij het als zijn taak om in Vlaanderen de enorme schat aan sagen te (laten) noteren. En dat gebeurde vlijtig. Eerst onder leiding van Peeters zelf, maar bij diens overlijden nam Stefaan Top het volkskundige roer over. Zo’n 120 studenten (waarvan toch enkele aan de Gentse universiteit) zantten (= verzamelden) ijverig volksverhalen in het Vlaamse land. Het resultaat mag overweldigend worden genoemd. Geen enkele regio ter wereld werd zo intensief bevraagd: tienduizenden verhalen werden in de streektaal genoteerd. Een immens corpus. Wie er zich wil aan wagen, kan daartoe een kijkje nemen op www. volksverhalen.be, waar meer dan 70.000 van die verhalen zijn opgeslagen. Makkelijk terug te vinden, want je kunt op gemeentenaam (van voor de fusie) sorteren. Dat is het kader. Maar wat is nu een sage. In het woord sage kun je het Duitse woord sagen herkennen, met andere woord het gaat om iets wat we zeggen. Of beter nog vertellen. Sagen zijn mondelinge overlevering van een verhaal waarvan de verteller wil dat we hem geloven. Er zit min of meer een historische kern in, dat betekent dat ze qua tijd en/of plaats zijn gelokaliseerd. Vergelijk maar eens met een sprookje, waar de openingszin meestal begint met Er was eens … Een sprookje is dus pure fantasie. Door die historische kern lijken sagen geloofwaardig en weerspiegelen ze ons dagelijkse leven, vooral ook omdat ze vaak teruggaan op (persoonlijke) ervaringen. Sagen zijn bovendien meestal kort, vaak zelfs maar een paar zinnen, en thematisch beperkt. Het zijn geen uitgewerkte verhaallijnen. De meeste sagen ademen bedreiging en/of gevaar uit en zijn vaak bedoeld om te waarschuwen. Voor een kwade geest bijvoorbeeld. Of voor een gevaarlijk fenomeen in de natuur. Iets of iemand waarvoor wij als gewone mensen moeten oppassen. Er bestaan natuurlijk heel wat manieren om sagen in te delen, maar wij gaan ons houden aan de indeling zoals we die op de volksverhalenbank terugvinden en gebaseerd is op de indeling van J.R. W. Sinninghe, zodat het ook voor de lezer die meer achtergrond wil, duidelijker is om de verhalen te toetsen aan andere thema’s of plaatsen. Nog even meegeven dat we hier onze eigen volkssagen behandelen, dit in tegenstelling tot de ondertussen herschreven sagen uit de oudheid, zoals Gustav Schwab deed in zijn Griekse sagen en mythen. Toch nog even dit: de meeste sagen worden verteld door mensen die wat ze vertellen zelf niet meer hebben meegemaakt en er vaak ook niet meer in geloven. Deze verhalen noemen we fabulaten. In tegenstelling tot vertellers die verhalen brengen die ze zelf hebben meegemaakt. Dat zijn memoraten. We hebben vier hoofdcategorieën met enkele onderafdelingen die we hier schematisch voorstellen: 1. Demonensagen: 1. Watergeesten; 2. Aardgeesten; 3. Vuurgeesten; 4. Luchtgeesten; 5. Plaaggeesten; 6. Weerwolven 2. Toversagen: 1. Heksen; 2. Tovenaars; 3. Toverboeken 3. Duivelssagen: 1. Duivels; 2. Vrijmetselaars 4. Historische sagen In een artikelenreeks willen we hier die sagen uit Waarloos en Kontich weer aan de oppervlakte brengen. We geven de originele tekst, zoals opgetekend door Lutgart Smets en Paul Smets. Dat betekent misschien wel enige aanpassing bij het lezen, want het is een transcriptie van het dialect dat door de informanten werd gebruikt. In de beide thesissen vinden we de namen van de informanten terug, maar in het kader van de privacy zullen we ons hier telkens beperken tot de beginletters van hun naam, hun beroep en hun leeftijd op het ogenblik van vertellen. Voor Waarloos was dat

7


dus vóór 1963 en voor Kontich vóór 1965. Het is in ieder geval weinig waarschijnlijk dat iemand van die informanten nu nog zou leven. Aan het einde van de reeks willen we dan dieper ingaan op het hedendaagse fenomeen. Bestaan sagen nu nog? Als ik de woorden urban legend, stadssage of broodjeaapverhalen laat vallen, dan zal bij heel wat mensen waarschijnlijk een lichtje branden. Ja, sagen bestaan ook nu nog, maar dat is voor veel later. We keren eerst terug naar onze vertellers van de jaren zestig in de vorige eeuw. Ze vertelden hun verhalen aan Lutgart Smets en Paul Smets. Toch hebben de beide notulanten in onze gemeente blijkbaar net iets minder onder handen genomen dan andere gemeentes in de omgeving. Lutgart Smets kwam maar tot negentien verhalen voor Waarloos, Paul Smets noteerde er 73 voor Kontich. De beide notulanten zijn overigens geen familie van elkaar. De eerste grote afdeling binnen onze sagenverzameling is die van de demonensagen. Een demon is een bovennatuurlijk wezen dat meestal probeert om schade aan de mensen toe te brengen. Slechts in weinige gevallen gaat het om een positieve invloed. Een demon, van het Griekse δαιμων, is dus een soort duivel en die kan in verschillende vormen verschijnen. In de eerste plaats als een watergeest. Toch zijn er van dit soort geesten niet veel restanten in onze fusiegemeente. Die is wel waterrijk, maar het water neemt er zelden gevaarlijke vormen aan. De beken zijn smal en eerder ondiep en zijn daarom geen echte bedreiging. Toch leeft er nog minstens een naam voor een watergeest voort in de toponymie van Kontich. Het Nakkersgoed (omgeving Altena) zou een referentie kunnen zijn aan een nekker (of nikker of nakker), een watergeest die kinderen in het water trok. Het zou ook in dit geval om een kinderschrik kunnen gaan, binnen het volksgeloof een figuur die dus kwaad deed. Maar het beeld van een nekker werd vooral in verhalen gebruikt om kinderen van de waterkant en de mogelijke gevaren weg te houden. Op andere plaatsen zijn er wel nog heel wat verhalen verzameld. Het Mechselse Nekkerspoel, ofte de poel van nekker, maakt op dat gebied veel duidelijk. Ook kludde was zo’n watergeest die voor het nodige ongemak zorgde en kinderen in het water trok. Kludde had bovendien vaak een ketting als materiaal bij zich. Verder variëren namen volgens streek. In mijn geboortestreek moest je oppassen voor kalle met den haak. Die kwam wel vrij vaak voor in verhalen, want in het Kortrijkse werd in de Leie vlas geroot. De combinatie van rootbakken en een diepe brede rivier was gevaarlijk en dus werden kinderen gewaarschuwd voor kalle die je met zijn haak het water in trok als je te dichtbij kwam. Kinderen bleven dan ook uit de buurt.

.3 10

8

en

ng

eri

in Re

Ook aardgeesten komen in onze steek niet of nauwelijks voor. Het gaat hier om alle soorten kabouters. Ze zijn verdwenen, alhoewel ze ook hier in enkele toponiemen bewaard zijn gebleven. De Alfsberg (eerste attestatie 1532) verwijst duidelijk naar de alven (of elfen). Alhoewel elfen uit de sprookjes een duidelijk positief beeld hebben, zijn die alven hier net kwaadaardige geesten die de mensen ambeteerden en bijvoorbeeld op een dwaalspoor brachten. Voor de iets ouderen onder ons is Johan en de Alverman nog een mooie herinnering aan een jeugdfeuilleton op de toenmalige BRT, maar niet echt de alverman die in onze streken actief was. Ook het toponiem Hussevelden (eerste attestatie 1360) zou kunnen teruggaan op dergelijke figuren, de hussen. Dat zijn eigenlijk de vrouwtjes van de alvermannen. Maar behalve de plaatsnaam vinden we er bij ons geen verdere verwijzingen naar. We besluiten deze aflevering met de vuurgeesten, vaak ook lichtgeesten genoemd. Een veel voorkomend thema in Vlaanderen, maar ook hier in onze streek eerder spaarzaam bekend. In de meeste gevallen gaat het om dwaallichten of stalkaarsen (EN will-o’-the-wisp en jack-o’-lantern, DE Irrlicht, FR feu follet, LT ignis fatuus). Vroeger geloofde men dat de zielen van ongedoopte kinderen op aarde bleven ronddolen of terugkwamen in de vorm van een lichtje om alsnog te worden gedoopt. Dit verhaal kent vele varianten. Als je zo’n dwaallicht tegenkwam, dan moest je zeggen: “ik doop jou en jou alleen”, want anders kwamen alle dwaallichtjes op je af en moest je dopen tot je er zelf dood bij neerviel. Maar soms waren dwaallichten ook gewoon plaaglichtjes die je achtervolgden. Er naar wijzen was uit den boze, want dan zaten ze achter je aan. Als je dan in zeven haasten thuiskwam en de deur nog net dicht kon gooien, Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


dan hoorde je vaak een harde klap en ’s anderendaags zag je dan de afbeelding van een verbrande hand in je deur. Misschien vraag je je af waar die historische grond van waarheid in een dergelijke sage kon zitten. Wel, je moet je voorstellen dat je in de negentiende eeuw in Kontich of Waarloos woonde. Er is geen straatverlichting en het is pikkedonker. Dan kan je op veel plaatsen te maken hebben met een natuurlijk fenomeen. Op eerder moerassige plaatsen en ook op kerkhoven kan er een natuurlijke vergisting zijn van organische resten die een blauw lichtje produceren. En dergelijke plaatsen waren er in overvloed. De mensen kenden dit niet en dus werd er al snel een link gelegd naar een bovennatuurlijke verklaring. Maar ook glimwormen en zelfs fladderende uilen in de maneschijn werden vaak als dwaallichtjes aanzien. In Waarloos werd geen enkel verhaal genoteerd, maar uit Kontich brengen we de eerste drie verhalen. Het eerste is niet meer dan een zin: Stallichte da ware de ongedoepte kindere die terugkwame. I.V., huisvrouw, 71 jaar, Kontich De twee volgende van eenzelfde verteller brengen iets meer: Jef van Tistje Maris dien hee twie kier e stallicht gezien attem nor huis ging. Die was toe achttien jaar. Mor ‘k heb er noeit ien gezien. E.J., landbouwer, 61 jaar, Kontich (°Lier) As wij nog klèntjes ware, dan gebeurde ’t is rond deze tijd van ’t jaar, dat ons vader ons ’s aves nor bed wilde sture, mor da wij nie wilde. Dan zee mijn vader altij: “Joenges, ginder e stallicht se”. En wij vlogen dan zoe rap meugelijk nor binnen. De gast die bij ons werkte, die was er heilig van overtuigd dat daar echt e stallicht te zien was en die bleef erbij. E.J., landbouwer, 61 jaar, Kontich (°Lier) Het is duidelijk dat we met deze twee verhalen al op de grens zitten van wat mensen al dan niet geloofden. In het begin van de twintigste eeuw gelooft E.J. er niet (meer) in, maar Jef en de stalknecht duidelijk nog wel. E.J. vertelt ook wat hij heeft gehoord (fabulaat). Ook A.S. gelooft er niet meer in: ‘k Heb vruger dikkels hoere vertelle da de mense zoe van die lichte zage ´s nachts, en dan ging z’er van loepe, want da was dan de kwâ hand. Mor ‘k heb ’t zelf noeit meegemokt. A.S., landbouwer, 74 jaar, Kontich Het zijn ver vervlogen tijden en we kunnen ons afvragen waarom mensen dit soort dingen geloofden. Maar veeleer dan die vraag te stellen moeten we ons eerder in de plaats van onze voorouders proberen te stellen en ons de omstandigheden proberen voor de geest te halen waarin ze leefden. Ongeletterdheid, armoede, duisternis. Het zijn allemaal factoren die bijdroegen tot bijgeloof. En wanneer we het woord bijgeloof neerschrijven, dan weten we zeer zeker dat dit ook nu nog welig tiert. Ook al zijn de dwaallichten allang verdwenen. Maar kaarsen bijvoorbeeld nog lang niet. (Wordt vervolgd)

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

10

.3

Paul Catteeuw

9


KANUNNIK JOANNES HIERONYMUS DE COSTER, DEKEN TE KONTICH (1908-1925) - deel 2

I

n een mapje troffen we enkele documenten aan van deken Joannes De Coster, een - voor ons weinig bekende pastoor-deken van Kontich. Onze zoektocht bracht ons na een aantal referenties in de ‘onvolprezen’ Geschiedenis van Kontich tot in de archieven van het aartsbisdom en het Klein Seminarie te Mechelen en het KADOC te Leuven. In het eerste deel volgden we de levensloop van deze priester tijdens zijn studietijd, zijn leraarschap en directie aan het Klein Seminarie te Mechelen, zijn aanstelling te Kontich en de bewogen oorlogsjaren tijdens Eerste Wereldoorlog. Hoe het deze eminente figuur na de eerste wereldbrand verder verliep willen we in dit tweede deel samenvatten tot aan zijn dood.

3. Van 1919 tot 1925

.3 10

10

en

ng

eri

in Re

Wanneer Jan Schroyens officieel werd aangesteld als burgemeester op 4 februari 1919 mocht deken De Coster hem op het gemeentehuis namens de parochie verwelkomen. Op 14 september 1919 werd, vóór de kerk, een H. Hartbeeld onthuld, vervaardigd door beeldhouwer E. Deckers uit Antwerpen. Het feestprogramma voorzag een optocht van de scouts, van de Bonden van het H. Hart, van verschillende maatschappijen, gevolgd door de inwijding van het beeld en de uitvoering van een gelegenheidscantate, gecomponeerd door Karel Matthijs op een tekst van zuster Hildegonde, alles besloten met lof en Te Deum. Uit de rekeningen en het dossier van het “comiteit” vernemen we dat al in juni 1918 een comité onder voorzitterschap van J. Gonthier het initiatief tot en de uitwerking van de oprichting van het H. Hartbeeld op zich had genomen. Geldinzamelingen bij de bevolking, ondersteund door het woord van E.P. Adriaenssen als kanselredenaar, zorgden voor de nodige fondsen. Ook de dorpsnotabelen droegen mild bij tot de betaling van uitgaven en onkosten. Het marmer dat men te Parijs had besteld, kwam pas in 1920 te Antwerpen aan, zodat het beeld van 1919 slechts een voorlopige versie was, in gedroogde en/of gebakken klei Sint-Martinuskerk vergroot ( 1925-1929) vervaardigd. Het was ook tijdens het dekenaat van De Coster dat het kerkhof achter koor en rond de kerk werd opgeruimd en het bekende pleintje er werd aangelegd. In 1920 werd het geverfde kanon - trofee uit de oorlog - opgesteld, er werden linden en laurierbomen geplant en er kwam ook een grafzuil voor onze gesneuvelden. In hetzelfde jaar 1920 kreeg het kerkorgel een elektrisch blaastoestel om de pijpen van de nodige lucht te voorzien, blijkbaar na een “staking” van de “orgeltrappers”. Belangrijk voor het beheer der goederen was de oprichting op 4 mei 1922 van de “vzw Parochiale Werken der Dekenij Kontich”, die naast de reeds vermelde gebouwen van het “Christen Volkshuis” ook het overige patrimonium aan gebouwen te beheren kreeg. Op 5 augustus 1923 werd dan het Opgefrist pleintje achter de Sint-Martinuskerk met krokodilfontein echte, definitieve H. Hartbeeld ingewijd, Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


Na de vrede van november 1918 verschijnt het kanon en de herdenkingszuil met de namen van de gesneuvelden (thans in gemeentepark)

met een gelijkaardige plechtigheid als in 1919. Volgens een krantenverslag heeft beeldhouwer Deckers het volgende uitgebeeld: “ puinen van een in elkaar gezakte tempel met Israëlitische, half uitgewiste zinnebeelden dragen het beeld van den Godmensch, die gedrapeerd in de ruime Oostersche mantel, deze volgens het landsgebruik over het hoofd heeft getrokken tot beschutting tegen de zonnehitte…” Op het einde van zijn ambtsperiode maakte deken De Coster nog het 50-jarig jubileum van de Xaverianen mee, dat op 1 juni 1924 werd gevierd. Deze strijdbare vereniging was in 1873 met 221 leden gestart en telde in 1924 al 567 leden, waaronder nog 17 vergrijsde leden van het eerste uur. Niet minder dan 10 muziekkorpsen stapten die dag door het dorp. Er waren godsdienstige plechtigheden en er was een feestzitting in de “Patronage”.

4. Zijn verdere loopbaan

Kardinaal Mercier benoemde op 31 december 1924 Joannes Hieronymus De Coster tot kanunnik-titularis, verbonden aan het kapittel van de metropolitane kerk van Sint-Rombouts te Mechelen. Op 4 januari 1925 droeg deken De Coster zijn laatste H. Mis op in onze kerk. Vergeten we zeker niet dat hij ook als de ontwerper van onze vernieuwde Sint-Martinuskerk mag worden beschouwd. Op 15 september 1929 zien we hem als kanunnik en medeconcelebrant terug tijdens de hoogmis bij de inwijding van de vernieuwde Sint-Martinuskerk. Ook was hij aanwezig tussen allerlei eregenodigden naast burgemeester De Coninck en kardinaal Ernest Van Roey bij de ondertekening van het speciaal hiervoor aangemaakte Gulden Boek waarvan de eerste bladzijde een getekend portret van kardinaal Van Roey laat zien. We mogen veronderstellen dat hij ook deelnam aan het feestmaal op Groeningenhof, opgeluisterd door de Koninklijke harmonie “Vrede en Vermaak”. Kanunnik Joannes De Coster wordt in een zeldzame bron uit 1930 omschreven als nationaal bestuurder van de kindervereniging ‘H. Kindsheid Jesu” in Vlaams België.

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

10

.3

Het Genootschap van de Heilige Kindsheid, vernoemd naar de eerste twaalf jaren van Jezus’ leven, werd in 1843 opgericht door de bisschop van Nancy. Katholieke kinderen tot twaalf jaar konden lid worden. Behalve door hun dagelijkse gebeden steunden zij het genootschap door elke maand een klein bedrag af te dragen. Het geld was aanvankelijk bestemd voor het vrijkopen en dopen van vondelingen in China en andere ‘ heidense’ landen. De Heilige Kindsheid werd opgezet volgens het organisatiemodel van het Genootschap tot Voortplanting des Geloofs, dat in 1822 in Lyon was opgericht door Pauline Jaricot. In 1990 is de Heilige Kindsheid in Nederland, dat zich inmiddels vooral richtte op scholing en ontwikkeling van kinderen in derdewereldlanden, opgegaan in Missio. Onder deze benaming blijven ook vandaag in België de inspanningen van deze katholieke steunorganisatie bekend.

11


Omwille van gezondheidsredenen diende hij zijn ontslag in en werd voor zijn inzet uitvoerig bedankt. We vonden hiervan een strooibiljet, waarschijnlijk bedoeld voor alle aangesloten leden en sympathisanten. Kanunnik Joannes Hieronymus De Coster overleed uiteindelijk te Opwijk in 1945. Informatiebron: Van Passen R., , Geschiedenis van Kontich, Uitgave gemeentebestuur van Kontich 1988 H. Kindsheid Jesu: https://www.ru.nl/kdc/bladeren/archieven-thema/subpagina-archieven-thema/kerkelijk-godsdienstig-leven/archieven_van/archieven_i/nationaal-bureau/

Paul Wyckmans

Dankhulde aan de Z.E.H. Kanunnik De Coster bij het afscheid als bestuurder

.3 10

12

en

ng

eri

in Re

Te midden van het genootschap Kindsheid Jesu mogelijk te Kontich bij een processie, een optocht of een openluchtspel.

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


De kazerne van Kontich in een vreemd daglicht?

O

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

10

“Het kan u mogelijk verwonderen een brief van een wildvreemde mens te ontvangen. De reden van dit schrijven is tweevoudig. Ten eerste: de televisie-uitzending ‘Waagkans’ uitgebracht door VTM, waarbij Jozef Vermuyten, onderwijzer in Kontich-Kazerne een bewonderenswaardige intelligentie heeft tentoongespreid. Ten tweede: alhoewel ik sinds 1938 al inwoner van de Arteveldestad ben, trekken Dendermonde en Kontich en zeker Kontich-Kazerne nog steeds mijn aandacht. Het hoofddoel blijft het schrijven van een kort verhaal, in acht genomen dat ik amper lagere school liep. Ik schrijf het zonder fantasie of overdrijving, met één vingertje tegelijk op de schrijfmachine getokkeld. Een koddige herinnering best bruikbaar in uw Kontichse folklore, sta me toe dat ik dus meteen van start ga. Ik ben nog in Kontich-Kazerne gaan kijken in de jaren 1980 en ontdekte er tot mijn grote verbazing het geraamte van onze pruimenboom, afgestorven in 1923. Vader FVC was een uitstekend boekhouder, kreeg bevel om in bovenvermelde kazerne, ooit eens door een voormalig minister van landsverdediging ‘ de vuilnisbelt van landsverdediging’ genoemd, orde op zaken te stellen. Door omstandigheden was vader dus voorlopig de hoogste in rang en diende het op te nemen tegenover soldaten, naoorlogse slachtoffers die have en goed hadden verloren door deze wereldbrand. Voor hen was het leger het enige redmiddel. Deze misnoegden, sommigen aangesloten bij de bende Nauwelaers waarvan ik mij nog een naam herinner: Sus Van Craen. Zij roofden uit de kazerne alles wat niet te heet of te zwaar was. Vader, filosofisch aangelegd als hij was, kon niet anders dan de ogen sluiten in de mate dat men niet overdreef. Tenslotte kreeg hij ook zonder een voet te verzetten ruim zijn deel. Ook de herberg naast de kazerne bij Juliaatje als ik het goed voorheb, heeft aan die kazernewaren zeker haar broekje niet gescheurd. Twee jaar lang ging alles er rustig en ongedwongen aan toe, tot plots de fatale dag 11 mei 1922 aanbrak. Alhoewel ik amper vijf jaar was, zie ik nu dit gebeuren nog steeds voor de ogen. Ik was regelmatig zoek, tot men uiteindelijk doorhad dat ik in de kazerne vertoefde. Die dag was ik ook in de kazerne aanwezig, twee soldaten haalden de stootkar van onder het afdak en ik poogde er steeds zonder succes op te klauteren. Dit ging zolang door tot een van de soldaten mij er op zette. Sinds die dag was ik steeds van de partij bij die stootkar, ook die bewuste dag, een eindje verder lag immers het station. Daar ging het ditmaal heen, er diende iemand opgehaald. Een trein stopte, een soldaat stapte uit, beval de twee groetende soldaten zijn koffers op te laden. Later vernam ik dat het een luitenant betrof maar voor een vijfjarige is een in kaki gekleed persoon een soldaat, basta! De man kwam naar mij toe, streelde mijn wangen, gaf mij een stukje chocolade, nam mij op de arm en we stapten samen het stukje tot aan de kazerne. Behoudens een korte persoonsbeschrijving vanuit mijn kleine kinderogen bekeken moet ik mijn verhaal verder vertellen met de woorden uit vaders’ mond nadien. Luitenant Thuysbaert, aldus zijn naam, atletisch gebouwd, uitermate verzorgd met rode wangen, geurend naar een mengeling van ‘Keuls water’, leder, tabak en alcohol. Dit in kannen en kruiken, vervolgt het verhaal: In de kazerne aangekomen, nam hij met mijn vader contact, verzocht om een rustige plaats om de verdere kennismaking te vervolledigen, de voorplaats van ons woonstverblijf, leek de luitenant uitstekend geschikt. De hoofdpersoon in dit verhaal kwam, zag en verklaarde zonder omwegen: in deze plaats neem ik mijn intrek. Luitenant Thuysbaert liet zijn koffers halen, bestelde prompt een slaapkamer, twee lederen clubzetels en een bureeltafel, liet nog een en ander aanrukken om zich het leven zo aangenaam mogelijk te maken. Wat de betaling betrof, die lapte hij gewoonweg aan zijn laars maar steeds werden de gemaakte schulden geregeld. Nochtans bleef zijn brieventas steeds gesloten. Maanden later echter zijn die betalingen duidelijk geworden voor mijn vader. Robert Van Passen zocht in de volkstelling van 1921-1930 en vond er Thuysbaert Raphaël, Frans, Hortentia, Emiel, Marie, Ghislain als ongehuwd officier woonachtig aan de Lintseteenweg 32 bij de kazerne. Deze officier kwam van de Demerstraat 43 te Hasselt op 8 mei 1922. Hij was geboren op 27 februari 1889 in Lokeren als zoon van Hector, Marie en Maria, Ignatia De Lausnay, een adellijke dame, verbleven in Lokeren,

.3

p 7 september 1992 krijgt prof. dr. Robert Van Passen, voorzitter van de Koninklijke Kring voor Heemkunde van Kontich en daar als dorpshistoricus werkzaam op het gemeentehuis, een brief uit Gent in de hand gestopt met de vraag of volgend merkwaardig verhaal niet eerder in de geschiedenis van Kontich thuishoort. Deze brief beschrijft niet enkel een merkwaardige periode uit de kazernegeschiedenis vlak na de Eerste Wereldoorlog, maar beschrijft ook een eerder delicate kwestie die nooit volledig is uitgeklaard. Wij drukken deze brief dan ook af zoals de schrijver hem naar Kontich opstuurde, enkel met aandacht voor de privacyregels die ons opzoekingswerk voortaan aan banden leggen en enkele spellingcorrecties en herschreven zinswendingen die het geheel vlotter leesbaar maken. We duiden de Gentse briefschrijver verder aan met de initialen César VC en zijn vader met François VC.

13


Stationsplein 7. De hele familie verhuisde later naar Namen in 1892. Intussen verliepen er een twintigtal jaren en trad Raphaël Thuysbaert op als luitenant op bij het 11e linieregiment te Laken, Boulevard Emile Bockstael. Ik weet niet of hij WO I heeft meegemaakt maar naar vader vertelde bewoog hij zich tussen jonkers en andere snobs, maakte grote sier vermits hij naast zijn wedde ook kon beschikken over een jaarlijkse dotatie. Ondanks dit niet te versmaden inkomen, levenslang ongehuwd zonder gezinslasten, slaagde hij er niet in om zijn budget in evenwicht te houden. Opgestapelde schulden werden vanuit een zekere bron steeds aangezuiverd, maar … zoals u wel weet, de kruik gaat zolang te water tot ze breekt, dit diende ook onze luitenant tot zijn eigen scha en schande te ondervinden. Wanneer echter financiële moeilijkheden opdoken, kreeg het dier in de mens de bovenhand, maakte kabaal en was vechtlustig, predikte in het openbaar dat hij en niet Albert I recht had op de koningskroon. Hij was naar eigen zeggen door Leopold II verwekt tijdens een jachtpartij op klein wild in het Lokerse. Veel kwakkels zijn indertijd over Leopold II verspreid, nochtans kon ik bij nader inzien moeilijk aan zijn overtuiging twijfelen. Hij was door zijn adellijke moeder in het bezit gesteld van een document dat het resultaat van dit liefdesavontuur bevestigde waarbij ze haar zoon op het hart drukte hemel en aarde te verzetten ten einde op zijn erfenisrechten aanspraak te maken. Mijn jongste broer Georges, geboren in Kontich op 23 augustus 1920 heeft van heel deze geschiedenis weinig meegedragen, mijn oudere broer Albert bezat echter de goede gave van het tekenen en kwam op het idee om een afbeelding van de luitenant te voorzien van een klassieke Leopold II-baard, de gelijkenis met deze koning was treffend. De vraag kan dus gesteld worden: hoe is deze kerel op 11 mei 1922 in Kontich-Kazerne terecht gekomen? Het vervolg van dit verhaal zal hierover klaarheid brengen. Voor vader, adjudant FVC betekende het aanvullen van het kader in de kazerne met een luitenant een ontlasting maar helaas, voor vader die tot nog toe zorgeloos door het leven was gekomen, begonnen die dag van aankomst (wat ik vooraf reeds neerpende) de eerste problemen. Luitenant Raphaël Thuysbaert die ondanks herhaaldelijke berispingen en dreigingen in de boosheid volhardde, werd voor zijn verdere militaire beroepsloopbaan naar de Provincie Antwerpen verbannen. Dit leek voor zijn radeloze oversten het aangewezen gebied dat hij onder geen enkele voorwaarde mocht verlaten. Het wat afgelegen KontichKazerne werd als voorlopige verblijfplaats aangewezen en ondanks deze feitelijke straf had hij het er mooi naar zijn zin. Hij toonde begrip voor de arme soldaten, de stakkers die nu en dan wat achterover sloegen, meer nog, hij sloot er zich bij aan. Schoeisels, ondergoed, broeken en meerdere gebruiksvoorwerpen verdwenen aan de lopende band, ter lange laatste gebruikte men zelfs een tweepaardenspan. Vader diende zich voor dit vergrijp te verantwoorden, de luitenant werd ongemoeid gelaten. Deze stelde vader met een schouderklopje gerust om zich over deze zaak niet te bekommeren en inderdaad, alles koelde zonder blazen. Behalve in Kontich was luitenant Thuysbaert in Lier en Antwerpen gekend als niet te versmaden gezelschap. Behalve negatieve waren er ook positieve kanten aan deze luitenant op te merken. Zo was hij vrijgevig voor berooiden, was hij een echte kindervriend, en haalde dan een pakje lekkers of speeltuig tevoorschijn. Dit laatste heb ik zelf ondervonden wanneer hij enkele dagen (wat regelmatig het geval was) op drift geslagen was. Was onze luitenant geen jager op klein wild geweest, gelijk zijn doorluchtige vader, als rokkenjager diende hij voor Leopold II niet onder te doen, erfelijk belast met dezelfde smaak, namelijk: schoonheden tussen de achttien en de twintig jaar, eigenschap die men nu niet precies als misdadig kan beschouwen, trouwens … grootvader Leopold I heeft er ook nooit zijn kepie voor weggegooid. Het einde van vaders militaire loopbaan nam een aanvang, enkele dagen voor Pinksteren 1923. Een tamelijk hoog bedrag in de kazerne aanwezig, moest naar een Antwerpse bank overgebracht. Vader kreeg de uitvoeringsopdracht, maar de luitenant (Joost mag weten door wie hij was ingelicht) eigende zich het recht toe om zich met deze overdracht te belasten, som die nooit of nooit in de bank is beland. De luitenant verklaarde immers dat onbekenden de omslag met het geld in het Centraal Station hadden geroofd. Nimmer heeft ook een haan over dit gebeuren nog gekraaid maar drie maanden later is vader naar Dendermonde overgeplaatst, waar hij op veertigjarige leeftijd in 1928 eervol met pensioen is gestuurd. Nooit hebben luitenant Thuysbaert en mijn vader mekaar nog ontmoet noch geschreven. De luitenant kan mogelijk nog vijftien tot twintig jaar in Kontich vertoefd hebben, wel is mij bekend dat luitenant Raphael Thuysbaert zijn laatste militaire beroepsdagen heeft gesleten in Antwerpen, Tabakvest 110 en er overleden is op 17 augustus 1953 met als bijvoeging: beroep ZONDER. Dat werpt natuurlijk nog een extra sluier over zijn verleden. Of de schrijver van deze brief een antwoord ontvangen heeft en van wie is ons helaas niet bekend. Paul Wyckmans

en

ng

eri

in Re .3 10

14

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


PRIVACYVERKLARING Uw persoonsgegevens worden door de Koninklijke Kring voor Heemkunde van Kontich verwerkt voor het ledenbeheer en de organisatie van zijn activiteiten op basis van de contractuele relatie als gevolg van uw lidmaatschap. Uw gegevens worden niet aan derden meegedeeld tenzij dit noodzakelijk is om aan bepaalde voorwaarden te kunnen voldoen (verzekering, subsidies, groepsbezoeken, groepsreizen, verzending tijdschrift Reineringen, …). Via onderstaand adres kan u altijd vragen welke gegevens wij over u verwerken en ze verbeteren of laten wissen. Bedenk dat u in dit laatste geval uiteraard ook als lid wordt geschrapt. paul.wyckmans@telenet.be tel. 03 289 90 47

Museum voor heem- en oudheidkunde: elke zondag open van 14 tot 17 uur met gids. Het museum is wel gesloten tijdens de maanden juli-augustus en december-januari-februari. Bezoek ook onze site www.museumkontich.be voor het laatste nieuws, alle activiteiten en de verhalen uit het gemeentelijk contactblad (Heemkundige sprokkelingen) of uit Kontich-Waarloos Vroeger en Nu. Ben je op zoek naar de oude nummers van Reineringen of publicaties die met Kontich te maken hebben? Surf dan gewoon naar www.issuu.com. Op deze webstek tik je bij zoeken gewoon “Reineringen” of “Kontich” in en je komt zo bij onze vroegere nummers terecht.

Activiteitenkalender en Nieuws Activiteiten • 26-04-2020 Erfgoeddag in het teken van de nacht Lezingen in samenwerking met de Gemeentelijke Erfgoedraad • 24-10-2019 Maarten Larmuseau: Het genetisch geheugen van Vlaanderen • 24-03-2020 Herman Van Eyndhoven: Bunkers van WO1 in Antwerpen • 22-10-2020 Paul Catteeuw: Over heksen, reuzen en andere witte vrouwen: volksverhalen in en uit Kontich en Waarloos • 23-03-2021 Paul Wyckmans: Joodse meisjes in Altena tussen hoop en vrees • najaar 2021 Paul Catteeuw: Kontich en erfgoed: hoe waardevol is onze gemeente (niet)? • Voorjaar 2022 Hans Geybels: Volkskdevotie Abonnees van Reineringen – vrienden van het museum Graag houden we jullie op de hoogte van al onze activiteiten en publicaties. Dit is echter enkel mogelijk als u ons uw e-mailadres bezorgt via reineringen@gmail.com . Uiteraard kan u zich altijd laten uitschrijven op eenvoudig verzoek aan hetzelfde mailadres.

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

10

.3

Facebook Je vindt onze heemkundige kring nu ook op Facebook. We posten er op regelmatige basis foto’s uit de oude (en nieuwe doos). Enkele honderden mensen hebben de weg al gevonden. Hoe geraak je erbij? Zoek gewoon onder “Kontichse historische weetjes”. Ook op LinkedIn zijn we aanwezig. Daar vind je berichten i.v.m. de heemkundige kring.

15


Reineringen 10 (2019), 3 Driemaandelijks (juli - september 2019) Afgiftekantoor Herzele P 912187 - Herzele

Retouradres: Koninklijke Kring voor Heemkunde Duivenstraat 22 2550 KONTICH

INHOUDSTAFEL: Pagina 1 Voorwoord Pagina 2 7 september 1943 – deel 2 Pagina 4 Bomma, Bomma, lekke lekkers Pagina 7 Sagen in Kontich en Waarloos – deel 1 Pagina 10 Kanunnik De Coster – deel 2 Pagina 13 De kazerne van Kontich in een vreemd daglicht Pagina 15 Activiteitenkalender en nieuws Colofon Reineringen, Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich, 10 (2019), 3 ISSN 2033-2742 Redactie: Paul Catteeuw, Frank Hellemans, Erwin Van de Velde en Paul Wyckmans Eindredactie: Paul Catteeuw Druk: Editoo, Erpe-Mere Verantwoordelijke uitgever: Paul Wyckmans, Duivenstraat 22, BE-2550 Kontich Correspondentieadres: reineringen@gmail.com © 2019 – Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich De auteurs zijn verantwoordelijk voor de inhoud van hun eigen bijdrage. Abonnementen (inclusief lidmaatschap “Vrienden van het museum”): minimum 20 euro. Te betalen op rekeningnummer BE77 4155-0442-2142 met de vermelding van uw naam, adres en “Reineringen 2019”. Het IBAN-kenmerk is KREDBEBB. Voor een los nummer betaal je 5 euro Gelieve eventuele adresveranderingen zo snel mogelijk aan ons mee te delen. Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich, Documentatiecentrum Duivenstraat 22, BE-2550 Kontich, +32 3 457 86 04 heemkunde.kontich@gmail.com

Museum voor Heem- en Oudheidkunde Bibliotheek- en cultuurgebouw Sint-Jansplein, BE-2550 Kontich www.museumkontich.be


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.