Reineringen
Duivenstraat 22
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich Verschijnt driemaandelijks • Jaargang 11, nummer 4 (oktober - december 2020)
N
Voorwoord
iets is in deze moeilijke coronatijden wat het lijkt en veranderingen duiken op van de ene dag op de andere. Zo publiceerden we in oktober in ons derde nummer van dit jaar nog een uitermate boeiend artikel over de 98-jarige Kontichse Tatiana Antonovna Surnadshi. Op 31 oktober is ze zachtjes ingeslapen en nu denken we aan haar laatste woorden in ons tijdschrift: “Ik ben nu oud en breekbaar en mijn ogen hebben te veel gezien”. Lezingen die we samen met de Gemeentelijke Erfgoedraad hadden gepland, sneuvelden in de lente en de herfst maar met deze Reineringen proberen we u toch het nodige leesvoer te verschaffen. Twee gastauteurs bezorgden ons het resultaat van hun speurwerk. Bij Francis Van der Jeught uit Mechelen kwam opnieuw een interessante akte boven water over Kontich. We leren hieruit dat Jan van Papevelt een deel van zijn Hof van Pluysegem, de brouwerij, voor 12 jaar verpachtte aan Philippe Boeynants en hiervoor naast pachtgeld ook nog voor elk nieuw brouwsel bier een ‘gouden philipsgulden’ ontving. Gewezen burgemeester van Lint Paul Janssens bezorgde ons interessante archivalia over de Lintse firma Lecluyse, voorloper van de Sobemi. We leren eruit hoe industrieel Lecluyse niet alleen intensief bij de blikjesfabricatie betrokken was maar er ook zijn vingers stevig aan verbrandde, zoals bleek tijdens het onderzoek naar industriële samenwerking met de bezetter tijdens de Tweede Wereldoorlog. Frank Hellemans raakte geïnteresseerd in de canon van de Nederlandstalige literatuur, en vooral dan de jongste Vlaamse versie. Hij heeft ze aandachtig bekeken en formuleert voor Kontich een aantal waardevolle voorstellen. Paul Wyckmans zoekt verder in de documenten van het Sint-Martinuskoor en overbrugt zo weer een kleine twintig jaar zangcultuur in de Kontichse hoofdkerk. Zo zie je op deze pagina dirigent Roger Boone aan het werk. Ook Erwin Van de Velde kan het niet laten om ons even te herinneren aan de erg boeiende lezing van Herman Van Eyndhoven begin november met als thema de bunkers in ons Vlaamse land. De redactie dankt u voor uw voortdurende belangstelling en wenst u en al wie u lief is een bijzonder hartverwarmend 2021.
Paul Catteeuw, Frank Hellemans, Guido Pede, Erwin Van de Velde, Paul Wyckmans
Kontichse auteurs en de canon Wie is “nen echte”?
We zouden in ons museum een aparte zaal kunnen voorzien voor de Kontichse kunstenaars. Een belangrijke sectie zouden we aan de letterkundigen kunnen wijden. Een heikele vraag is echter: wanneer kan je iemand “nen echte” van Kontich of Waarloos noemen? Vooral het dorp Kontich is immers altijd een doorgangsgemeente geweest, en dat niet alleen sinds halverwege vorige eeuw. Dat heeft veel te maken met de nabijheid van Antwerpen en de bereikbaarheid met de auto en de trein. Veel inwoners zijn dan ook maar “tijdelijke Kontichnaars”. De schrijvers en dichters die we hier aan bod laten komen, kunnen nochtans - volgens onze bescheiden mening - met recht en reden aan onze gemeente worden gelinkt. Objectief gezien komen in de eerste plaats personen in aanmerking die hier geboren (getogen en eventueel gestorven) zijn, die hier hun domicilie hadden voor een representatief deel van hun leven, maar ook zij die hier werkten of gewoon erg vertrouwd waren met onze gemeenschap en zich lieten inspireren door bepaalde aspecten van ons dorp. En dat neigt natuurlijk al meer naar subjectiviteit.
Wat is de “canon”?
Mensen blijken van lijstjes te houden. De Grootste Belg. De strafste cultwerken uit de 21e eeuw. De Top 1000 Allertijden… “Lijstjes brengen orde in de wereld”, legt professor emeritus en filosoof Jean Paul Van Bendegem (VUB) uit. Ze geven houvast aan wie zich niet zeker voelt. Zoals de Stenen Tafelen die Mozes van zijn god in ontvangst mocht nemen. Dat was dan misschien wel een van de kortste registers ooit, maar waarschijnlijk ook een van de langst blijvende. Andere lijstjes zijn meer controversieel en worden telkens weer aangepast. De Canon van de Nederlandse letterkunde werd in 2002 opgesteld door de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. De lijst bevatte de (ruim) 100 meest klassieke auteurs en de 125 meest klassieke literaire werken uit ons taalgebied. Die was erg Noord-Nederlands gekleurd. Het duurde nog tot 2015 vooraleer onze Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde (KANTL) en het Vlaams Fonds voor de Letteren met een nieuwe Canon van de Vlaams-Nederlandse literatuur op de proppen kwamen. Ditmaal 51 titels uit Noord en Zuid. “Voor leerkrachten, leerlingen, leesclubs, bibliothecarissen, uitgevers, theatermakers, cultuurministers, televisiemakers en andere lezers.” In juni dit jaar kwam al een eerste update. Je vindt hem op de site www.kantl.be en als je er lacunes in vindt heb je de mogelijkheid die te posten in “De blinde vlek”.
echtgenote van P.C. Verhulst
.4 11
2
en
ng
eri
in Re
P.C. Verhulst
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
Laten we nu eens zien of wij in Kontich werk vinden “van onderschatte of onbekende auteurs die bewust of onbewust door de poortwachters van hun en onze tijd werden tegengehouden”
Die van ons
Hebben onze Kontichse literatoren ook een wezenlijke bijdrage geleverd aan de Vlaamse letterkunde? We beperken ons tot de - ons bekende - auteurs die publiceerden tussen 1850 en 1950, tot de doden dus. Met onze excuses voor de ons (nog) onbekende namen en ook voor de nog levende schrijvers. Over enkelen van wie wel in aanmerking komt zijn er in Reineringen al artikels verschenen: vader Cornelis en zoon Raf Verhulst (9/3 en 9/4), Karel Vertommen (9/1 en 9/2) en Abraham Hans (talrijke edities). We beginnen met de oudste ons bekende auteur, de dichter P.C Verhulst. We vervolgen met zijn zoon Raphaël. In de 19e eeuw en voor de tweede ook nog een stuk 20e eeuw.
Pieter Cornelis Verhulst (1835-1873)
De gezaghebbende Leuvense professor José Aerts (Albert Westerlinck) heeft in de jaren 1962 en 1984 pogingen gedaan om onze oudste dichter in de rij te rehabiliteren. Verhulsts eerste dichtbundel Mijmeringen (1859) wordt volgens hem gekenmerkt door een diepe melancholie. Slechts af en toe is zijn poëzie sentimenteel: in die tijd werd immers vaak de romantische trend van Alphonse de Lamartine (Fr. 1790-1869) gevolgd. Dikwijls is in zijn verzen een dieper elegisch levensbesef aanwezig dat het leven lucide doorziet als een bestendig verliezen, sterven, en de dood als het wezenlijke doel van het leven. Vooral zijn korte gedichten krijgen veel lof. In zijn tweede bundel, Echo’s der Gedachten. Levenspoëzij (1861) is het centrale thema nog duidelijker dan vroeger, vindt J. Aerts: het essentiële lijden van de mens, de àl-vergankelijkheid, de al-aanwezigheid van het kwaad. Melancholie Als schepen die naar vreemde stranden varen, Zoo dreven langs de hemelbaan, De wolken snel voorbij de volle maan, Die ‘k door mijn raam stond aan te staren. Ik dacht: eilaas! Wij varen ook zoo henen; Wat zijn wij meer dan wolk en damp, Die eenzaam in de bittre levenskamp Eens worstlen, en dan zijn verdwenen. Wij drijven ook naar ongekende zoomen, En laten weinig achteraan; Een zucht misschien, en mogelijk een traan; Doch vast een reeks van dwaze droomen.
Re in
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
eri
ng
en
11
Een ander kenmerk van Verhulst was eerder uitzonderlijk voor die tijd: zijn herhaalde aanklacht van het sociaal lijden en onrecht. Het maatschappelijk kwaad, onder meer “de kinderen van de werkman” aangedaan, wordt in heel wat gedichten van beide bundels aangeklaagd. (…) Verhulst heeft een diep gevoel niet enkel voor de maatschappelijk misdeelde mens, armen, wezen, weduwen, maar ook voor de wanhoop van uitgestotenen, vervolgden en zelfmoordenaars. In 1859 verscheen ook een opstel van zijn hand: Hoe de zending der vrouw miskend wordt. Het was een reactie op het essay van Hendrik Conscience waarin die als volbloed romanticus de ideale vrouw en de ideale man-vrouwrelatie beschreef. Als sociaal realist liet Verhulst zien wat er van de ideale droom van Conscience in de toenmalige werkelijkheid terechtkwam. In de jaren 1860 mengde Verhulst zich volop in het literaire leven in Vlaanderen en Nederland. Ook in Duitsland had hij contacten: naast het Frans beheerste hij ook vlot de Duitse taal. Zijn literaire productie was overvloedig, ook al werd ze niet meer gebundeld maar verschenen de gedichten in tijdschriften en almanakken, ook bij onze noorderburen. Helaas is hij veel te vroeg bezweken aan de tering en heeft hij zijn reële kwaliteiten niet kunnen laten rijpen. In de recente Geschiedenis van de Nederlandse literatuur (2009) plaatst Piet Couttenier hem in de presocialistische sfeer en het gezelschap van een aantal jonge Vlaamse dichters rond het Antwerpse tijdschrift Het
.4
P.C. Verhulst
3
Klaverblad (1859-1860): De jonggestorven Pieter C. Verhulst is de vaardigste dichter onder hen. (…) Vol melancholie (over de fundamentele menselijke eenzaamheid) klaagt hij het onrecht en het sociale lijden aan van rampzaligen, zwervers en maatschappelijke paria’s. Hij onthult (ook in zijn proza) de verborgen misère van arbeiders in de krotten van de industriesteden, van de ‘ontadelde’ vrouw en de fabriekskinderen. Dertig jaar vóór priester Daens het voor hen opneemt. We mogen prat gaan op deze verdienstelijke jonge poëet. Hij heeft de kans niet gekregen om in de VlaamsNederlandse literatuurcanon (2015) te worden Guido Gezelle (schilderij uit 1905 door de Brugse schilder Hendrik De Graer (1856-1915), Gezellehuis, via Wikimedia Commons PD-Art (PD-old-100)
opgenomen. Maar de populaire Conscience en Gezelle wel. Ook al is de ene zijn De Leeuw van Vlaanderen geschreven in schabouwelijk Nederlands en schreef de ander met een soms moeilijk verstaanbare West-Vlaamse inslag. Maar toegegeven: behalve het feit dat ze een lang leven hadden om hun reputatie uit te bouwen, hadden ze ook geniale trekken. Pieter Verhulst was alleszins veel leesbaarder. Maar hij heeft de tijd niet gehad om te kunnen uitgroeien tot een fenomeen.
Wat volgt: een feuilleton
Zeven jaar was Raphaël toen zijn vader Pieter Cornelis Verhulst stierf. Gelukkig zaten diens literaire kwaliteiten en ambitie in zijn genen. In volgende aflevering volgen we hoe hij furore maakt in de Vlaamse Beweging. Helaas zullen de omstandigheden verhinderen er de vruchten van te plukken. Daarna gaan we op zoek naar andere verdienstelijke Kontichnaars. Ik som de voorlopige lijst op, in de hoop dat de oudere lezers of literair onderlegden Hendrik Conscience (schilderij uit ca. 1870 door atelier de lijst gaandeweg kunnen aanvullen. Ik probeer ze te Henri De Pondt, Museum Kortrijk 1302, via Wikimedia rangschikken volgens geboortejaar. Commons PD-Art (PD-old-70) Raf Verhulst (1866), Abraham Hans (1882), August van Cauwelaert (1885), Robert Van Passen (1895), Frank Van de Wijngaert (1901), Frans Olyslaegers (1904), Edward De Meulder (1904), René Verbeeck (1904), Karel Vertommen (1907), Juliaan Haest (1912), Fritz Vlaminc, (alias Joris Verstappen, 19?), … En daarna de auteurs van het interbellum, de 20e en 21e eeuw. Wie kan aanvullen mag met mij of de redactie contact opnemen. Wie weet komen we zo stilaan tot een volledig overzicht van ons literaire erfgoed. Als het kan tot voorbij 2020! Frank Hellemans
BIBLIOGRAFIE Aerts J., P.C. Verhulst, een onderschatte dichter uit onze negentiende eeuw (Lezing gehouden in de plenaire vergadering van 15 februari 1984.), in Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 1984, 2, 211-217. Poëtisch Panorama, Bloemlezing uit de dichtkunst van de Zuidelijke Nederlanden (1830-1890) samengesteld door Westerlinck A., Davidsfonds Leuven,1962 (247 blz.). Couttenier P., ‘Literatuur en Vlaamse Beweging. Tot 1914’, in: Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging. Lannoo, Tielt, 1998,1939-1950 en p. 1957. [ook via http://www.dbnl.org/tekst/cout003lite01_01/]. Couttenier P., ‘Nationale beelden in de Vlaamse literatuur van de negentiende eeuw’, in: Kas Deprez en Louis Vos (red.), Nationalisme in België. Identiteiten in beweging 1780-2000. Houtekiet, Antwerpen/Baarn, 1999). [ook via http://www.dbnl.org/tekst/cout003nati01_01/]
en
ng
eri
in Re .4 11
4
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
Het huurcontract uit 1520 van de brouwerij van het Hof van Pluysegem
I
n zijn Geschiedenis van Kontich uit 1964 noteerde Robert van Passen dat Jan van Papevelt, generael van der munte, op zijn hof Pluysegem een belangrijke brouwerij had ingericht. Meer vernemen we hier niet over, tenzij dat van Papevelt het bier naar Antwerpen liet transporteren en dat hij er vermoedelijk in slaagde om hierop accijnzen te ontwijken. Tijdens recente opzoekingen in enkele schepenregisters bewaard in het Mechelse Stadsarchief dook in verband met de uitbating van deze brouwerij een akte op van 19 april 1519 (1520 n.s.). Hierin bevestigden Philips Boeynants en zijn echtgenote Barbele Nouts aan de Mechelse schepenen dat zij van Jan van Papevelt een bruwerie gelegen opt hof van Pluyseghem tot Contwijck toebehoorende den selven Janne van Papevelt in huur hadden genomen. De huurtermijn bedroeg twaalf jaar, verklaarden zij, waarvan het eerste jaar al was ingegaan in maart ll. Na zes jaar mocht het contract eventueel worden beëindigd, mits een opzegtermijn van een half jaar. Hoeveel de huur bedroeg, vernemen we niet, wel dat Philips ende sijne huijsvrouwe gehouden zelen sijn op te leggene ende te betalene den voirscreven Janne van Papevelt van elcker brouwen biers – m.a.w. voor elk brouwsel - één philipsgulden. Dat was een gouden muntstuk. Het contract toont aan dat Jan van Papevelt zijn brouwerij liet uitbaten.
Gravure Jacques Le Roy, Castella et praetoria nobilium Brabantiae (1699) / Brabantia Illustrata (1705)
Waarschijnlijk was Philips Boeynants nauw verwant met Maria Boeynants (ook o.a. als Boeymans), de derde echtgenote van Jan van Papevelt. Philips was vrijwel zeker een Mechelse brouwer en wellicht verwant met Rombout Boeynants, nog in 1529 amman (rechter) van de Stad Mechelen. Barbele Nouts, de echtgenote van Philips, behoorde alleszins tot de bekende en financieel sterke dynastie Nouts, die al sinds het begin van de 15e eeuw als scheepsbouwers in Mechelen actief was. Het is duidelijk dat het echtpaar de brouwerij op het hof Pluysegem leidde en o.a. brouwersgasten in dienst had. De toevalsvondst in het Mechels Stadsarchief – na de vondst van het testament van Jan van Papevelt en zijn derde echtgenote uit 1537 – voegt opnieuw een interessant gegeven toe aan de rijke geschiedenis van het voormalige Hof van Pluysegem. François van der Jeught
Re in
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
eri
ng
en
11
.4
BIBLIOGRAFIE Stadsarchief Mechelen, Schepenregisters, 142 (1518 - 1520), fol. 167r, 19 april 1519 (1520 n.s.), huurcontract van de brouwerij; id., 152 (1528 - 1530), fol. 4r, 9 januari 1528 (1529 n.s.), (amman Rombout Boeynants). R. Van Passen, Geschiedenis van Kontich, Kontich, 1964, 493. G. Asaert & F. Van der Jeught, Mechelse scheepsbouwers op de Antwerpse markt in de vijftiende eeuw, in Handelingen van de Koninklijke Kring voor Oudheidkunde, Letteren en Kunst van Mechelen (HKKOLKM), dl. 119, Mechelen, 2015 (i.e. 2016), 155-159. G. Asaert & F. Van der Jeught, Mechelse scheepsbouwers en hun scheepsverkopen in Mechelen en Antwerpen in de zestiende eeuw, dl. 1, HKKOLKM, dl. 121/1, Mechelen, 2017 (i.e. 2018), 82. G. Asaert & F. Van der Jeught, Mechelse scheepsbouwers en hun scheepsverkopingen in Mechelen en Antwerpen in de zestiende eeuw, dl. 2, HKKOLKM, dl. 122, Mechelen, 2018 (i.e. 2019), 110-112. F. Van der Jeught, Het testament van 1537 van Jan van Papevelt en Marie Boeymans, eigenaars van het Hof van Pluysegem, in Reineringen, jg. 11/1, 2020, 10-13.
5
HET SINT-MARTINUSKOOR... BIJ LEVEN EN WELZIJN. Deel 2 Wat eraan voorafging: al 400 jaar muziek in de Sint-Martinuskerk
Een koor komt niet kant en klaar uit de hemel gevallen, toch klonk er al eeuwenlang muziek tijdens de erediensten in de Sint-Martinuskerk. Het ging er toen uiteraard primitiever aan toe en in een aantal perioden bleef kerkmuziek zelfs beperkt tot het stemgeluid van de voorganger en de koster, die met orgelspel de priester, zichzelf en later ook de gemeenschap begeleidde. Gelukkig zette Robert Van Passen ons op de goede weg bij onze zoektocht naar meer koorgegevens. Zo kwamen we te weten dat al in 1545 een ‘coster van laize’, d.i. een soort koster-organist, werd aangesteld. Zijn naam was Michiel De Costere (sic) die zijn vader Dirk De Costere gewoon opvolgde. Laize of leis was toen een gebruikelijke afkorting voor de beurtzang Kyrieleis. In de decanale visitatie van 1604 bekloeg pastoor Geerts er zich over dat koster Van den Bossche geen gregoriaanse gezangen kon zingen omwille van zijn gebrek aan kennis van het Latijn en daarom werd in 1607 een graduale of antifonarium (boeken met koorzangen) aangekocht. In 1618-1619 werd tussen kerkkoor en schip een koordoksaal opgetrokken, vermoedelijk met plaats voor de organist. In 1649 werd een nieuw orgel aangekocht bij de beroemde Hans Goltfuss en vanaf 1651 werden zang en orgelspel aan derde misheer J. Van Oudenhove toevertrouwd. Over het illustere jaar 1784 is al heel wat gepubliceerd vermits bij de Brigittijnen in Hoboken in dat jaar het orgel van J.B. Feugère werd aangekocht. Het meubel van het orgel is vandaag nog altijd intact. Het werd einde vorige eeuw wel verplaatst van de zijbeuk naar een nieuwgebouwde hoogzaal (oksaal) boven de hoofdingang van de in 1929 vergrote kerk. Het register- en pijpenwerk is natuurlijk in de voorbije 250 jaar diverse malen hersteld, gerestaureerd en zelfs uitgebreid. Van de kerkzangers vernemen we in de 19e eeuw enkel dat in 1852 Jan Van Reeth werd gehuldigd om zijn 50-jarig zangmeesterschap bij het Cecilianen-Gezelschap. Dit zou betekenen dat deze voorloper van het Sint-Martinuskoor in 1802 zou zijn opgericht, na het Concordaat dat de Franse eerste consul Napoleon Bonaparte met paus Pius VII op 15 juli 1801 had afgesloten. Als gevolg hiervan werden katholieke erediensten weer toegelaten. Zong het 30-koppige koor toen naast de eredienst ook profane liederen, vermits haast elk dorp in de Hollandse periode zijn zangvereniging bezat? Jan Van Reeth was schoenmaker, zijn zoon en ook zijn kleinzoon schopten het zelfs tot gemeentesecretaris in Kontich. In 1865-1871 was koster-organist G.C. Thees koorleider van deze Cecilianen. De kerkfabriek betaalde hem in elk geval de voorziene vergoeding van 50 frank. Of hij tot aan zijn overlijden in 1907 dirigeerde, weten we niet. Vaststaat dat de naam Sint-Ceciliagenootschap nog tot in 1898 opduikt. Dan volgt er een hele periode waarin we enkel de namen van de kosters-cantores kunnen vinden: G.C. Thees (1907), Jules Stuer en Remi Vertongen (1926). Vertongen zelfs vele decennia tot bij zijn overlijden in 1961. Hij werd ook actief betrokken bij de stichting van SintMartinuskoor in 1940 en begeleidde en ondersteunde het koor tot het orgel wegens achterstallig onderhoud en onoordeelkundige kerkverwarming niet meer tot leven kon worden gebracht (1969). Het groepje zangers op het ‘hoogzaal’ werd achtereenvolgens geleid door onderpastoor P. Spillemaekers (tot 1924), J. Feremans (tot 1929), J. Lunders (tot 1931), E.H. Vercammen (tot 1940) en ten slotte H. Janssens (vanaf 1940). Bij speciale gelegenheden zocht men uitbreiding, zoals bij de plechtige inwijding van de gerestaureerde kerk in 1929 door kardinaal Van Roey. Het koor omvatte toen wel 200 vrijwilligers die de ‘Mis der Engelen’ uitvoerden, gedirigeerd door onderpastoor F. Buggenhout. In 1936 kwam Frans Emmers in de gemeente wonen. Deze boekhouder-accountant bleek een uitstekende amateurviolist die ook bereid was om het Sint-Martinuskoor bij zijn oprichting in augustus 1940 onder zijn hoede te nemen. In deel I van dit artikel in een vorige ‘Reineringen’ kwamen de uitgebreide muzikale verwezenlijkingen van het koor, onder leiding van deze eminente musicus en kenner al uitvoerig aan bod. Met zijn afscheidsbrief aan het zangkoor (1957) besloten we het eerste deel van de koorgeschiedenis.
.4 11
6
en
ng
eri
in Re
Frans Emmers, begenadigd violist
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
Het Sint-Martinuskoor zoekt verwoed naar een vervanger…
Dankzij de mooi geordende gegevens van koorsecretaris August Janssens weten we dat de er negentien zangers mee aanzaten aan de Ceciliadis van 1957, vreemd genoeg verplaatst naar 27 januari 1958 in De Fortuin, samen met deken Van Herck en onderpastoors Docx en Laureyssens. Frans Emmers was er nog bij maar had sinds Pasen 1957 ontslag genomen! Zanger Hubert Mariën kreeg er de gouden medaille van St.-Rumoldus opgespeld door deken Van Herck, Dit ereteken van het bisdom Antwerpen huldigde verdienstelijke kerkzangers. Hij was immers al 40 jaar koorlid! Het koor bleef dat jaar waarschijnlijk in de eigen kerk Sint-Martinus de erediensten verzorgen vermits in het verslag van de (tweede!) Ceciliaviering op 24 november 1958 Gust Teugels werd genoteerd als een onregelmatig koorlid, met als reden: legerdienst! We lezen een handgeschreven briefje van het bestuur met de vraag om te komen repeteren vlak voor Kerstmis om ‘het er goed af te brengen op Kerstnacht en op de eerste heilige mis van Eerwaarde Pater Jos Somers op 28 december’. Het gedachtenisprentje van de priesterwijding van deze frater Constantinus Somers, Augustijn en Kontichnaar, vermeldt dat hij werd gewijd in Rome op 20 december 1958. We vinden hem vanaf 1975 terug als voorlaatste pastoor in de Sint-Ritaparochie. Het koor leerde roeien met de riemen die het had, de repetities werden geleid door Gust Teugels (indien beschikbaar) en pater E.H. Alfons Valvekens, norbertijn van Averbode en godsdienstleraar in het SintJozefinstituut. Het jaarverslag voor de koorfederatie ‘Het Madrigaal’ werd niet meer ingestuurd en de uitnodiging voor hun jaarvergadering niet meer opgevolgd. 22 februari 1961 bracht 28 koorleden en enkele zeldzaam aanwezige echtgenotes samen voor een worsten- en appelbroodavond in De Fortuin, aangeboden door E.H. Alfons Valvekens, koordirigent. Er werden zelfs appelbollen aan huis bezorgd bij juffrouw Vertongen, dochter van de organist, en bij de meid van dirigent Valvekens. Een krantenartikel (Gazet van Kontich 24-12-1960)) willen we u in zijn originele versie niet onthouden:
De middernachtmis met kerstnacht:
Re in
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
eri
ng
en
11
.4
“Het Sint-Martinuskoor zingt in de plechtige middernachtmis de driestemmige mis van de gekende Nederlandse komponist Nieland. Onder de twee volgende gelezen missen worden drie- en vierstemmige oude Vlaamse kerstliederen gezongen. “Stille Nacht” met als solist Gilbert Verhaegen (5 jaar) en “Susa Nina” door Herman Reyniers (12 jaar). Ook worden twee liederen uitgevoerd, gekomponeerd door onze Kontichse orgelist Remi Verthongen: “’t is plechtig stil” en “Mensen ziet in wat ellende”. We kunnen nu al verklappen dat de grote Vlaamse komponist Renaat Veremans, een prachtige nieuwe driestemmige mis schreef, speciaal voor ons Sint-Martinuskoor. Ze wordt voor het eerst uitgevoerd op Paasdag 1961, onder leiding van R. Veremans himself. We doen dan nog eens beroep op nieuwe zangers, (liefst tenorstemmen) voor ons koor” Het Sint-Martinuskoor vierde zijn 20-jarig bestaan. Helaas werd het op 2 maart 1961 in rouw gedompeld, vermits Frans Emmers in Zwijndrecht overleed. Een koordelegatie woonde de uitvaartdienst bij. Vreugde en verdriet volgden elkaar in dat jaar wel erg snel op wanneer Kontich zich opmaakt voor de dankmis op 16 juli 1961 ter gelegenheid van de priesterwijding van Lode Teugels. Het koor voerde er de driestemmige mis van August De Boeck uit. De kranten vermeldden deze gebeurtenis uitvoerig en een werkgroep overhandigde een passend geschenk. Enkele dagen later stond het koor paraat op 19 juli 1961: Jacqueline Onzia, dochter van trouwe koorzanger Gustaaf Onzia, huwt met Guido Torfs. Deken Van Herck en scoutsaalmoezenier Van Mol droegen de mis op. De driestemmige mis van Don Lorenzo Perosi werd uitgevoerd en solist Gust Teugels zong er het Panis Angelicus van César Franck en Hemelhuis van Emiel Hullebroeck. Op 12 augustus, in volle vakantieperiode, kondigde deken Jozef Van Herck Frans Van Elshocht, 60 jaar bij het koor zijn afscheid als deken aan wegens aanhoudende gezondheidsproblemen. Hij trok zich terug in de Duivenstraat, in een huis met heemkundige roots: ‘Dorpsaard’. Zangers of hun kinderen werden ouder. Gust Teugels, hulp in nood voor het koor, trouwde op 7 juli 1962 met Mia Wyckmans in de kerk van Sint-Laurentius in Hove. De mis werd opgedragen door zijn broer Louis. De tweestemmige
7
Zangers na de uitvoering samen met de toondichter: v.l.n.r. vooraan 1) oudste zoon Cornille 2) Pol Hens 3)? 4) Renaat Veremans 5) E.H.Verrydt 6) E.H. Valvekens 7) ? 8) Remi Vertongen - Tussenin: 9) ? 10) August Janssens 11) Jean Janssens 12) Willem Minnebach 13) Frans Quadens 14) ? 15) Gustaaf Onzia 16) August Teugels 17) Marcel Verschueren 18) E.H.Laureyssens - Achteraan: 19) Alfons Quadens 20)? 21) Henri Van linden 22) Vader Minnebach 23) Frans Van Elshocht
mis van Renaat Veremans werd gezongen door tenoren Gust Janssens, Willem Minnebach, Walter Minnebach, vader Frans en zoon Fons Quadens en bassen René Torfs en Frans Van Elshocht, In september werden de zangers uitgenodigd voor een decanale zangavond in de H. Theresiakerk met op het programma het kyriale van Jan Schrooten en bewerkingen van de adventspalm ‘Ruk open Heer’ en ‘Komt ons in diepe nacht ter ore’, bewerking van Huybers en Lerinckx, en het Onze Vader van Huybers. Verschillende zusters, zangers en koordirectie zongen mee.
Driestemmige Sint-Norbertusmis van Renaat Veremans in première
Op Allerheiligendag werd de “Sint-Norbertusmis” voor drie stemmen en orgel, gecomponeerd door Renaat Veremans en opgedragen aan E.H. A.Valvekens, uitgevoerd. Onder zijn leiding voerde het Sint-Martinuskoor de première van deze mis uit in de vernieuwde decanale kerk van Sint-Martinus te Kontich, tijdens de plechtige hoogmis. Ook op profaan gebied was het koor bedrijvig en voerde in dat jaar de ‘Moord van Nijlen’ op in een eerder Kontichs getinte bewerking van Gust Teugels en geregisseerd door R. Pas.
Grote vernieuwing in het koor, vrouwelijke zangers toegelaten
.4 11
8
en
ng
eri
in Re
Het Sint-Martinuskoor evolueerde van een driestemmig mannenkoor naar een heus vierstemmig koor, inspelend op de hervormingen van het Tweede Vaticaanse Concilie, waarbij de vrouw een grote rol kon spelen en de volkstaal belangrijk werd. In de kerstnacht galmt dit nieuwe koorgeluid doorheen de grote Sint-Martinuskerk. Vanaf hier moeten we bij gebrek aan documenten regelmatig werkingsjaren overslaan. Er is nog altijd geen vaste, duurzame leiding die de werking op lange termijn kan bestendigen. Het koor engageerde zich tot lokale prestaties. Ondertussen werd E.H. Verrydt, pastoor in Begijnendijk, ingehuldigd als pastoor-deken van Kontich, in opvolging van Jozef Van Herck. Wel vinden we uit 1963 nog condoléances bij het overlijden van de vader van Hendrik Van linden, een oproep (april 1964) voor een stipte aanwezigheid op de officiële voorstelling van een nieuwe proost voor het koor, ondertekend met: ‘maatslager’ Gust Teugels. Vermoedelijk gaat het om E.H. Caris, vermits genoteerd staat dat hij een knappe muzikant is. Ook E.Z. Marie-Savine van de Zusters van Vorselaar dirigeerde enkele jaren het koor, terwijl de bekwame organist Paul Gilot het vacuüm van Remi Vertongen achter het orgel opvulde. In 1965 riep secretaris August Janssens in opdracht van Gust Teugels, zangleider, alle zangers vriendelijk doch dringend op om te komen herhalen in de turnzaal van de meisjesschool ter voorbereiding van de Kerstnacht. Na vijfentwintig jaar moesten de leden van het Sint-Martinuskoor af en toe wat worden aangepord om repetities en uitvoeringen stipter op te volgen. Niet toevallig is dit ook de periode waarin de eucharistie met de vernederlandsing Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
Ontslagnemend dirigente Lieve Verbeeck en echtgenoot. Tussen hen in voorzitter Roger Boone.
van de liturgie een grondige facelift onderging. Voeg daarbij het overlijden van Remi Vertonghen, bekend als muziekleraar aan de provinciale school van Boom en het Vrij Technisch Instituut te Kontich, ook al bijna veertig jaar orgelist in de Sint-Martinuskerk. Ook zanger Hubert Mariën werd ten grave gedragen, gedurende tientallen jaren een steun en toeverlaat voor het koor. Henri Van Linden, 50 jaar koorzanger De aanwezige koorleden op de repetitie van maandagavond verschilden wel eens van de zangers bij de uitvoeringen wat soms geheugenproblemen opleverde, zeker bij meerstemmigheid. Daarom besloot E.H. Frans Caris in 1967 om de koorleden voortaan op vrijdagavond te laten repeteren. Om op de hoogte te blijven van nieuw Nederlandstalig koormateriaal gingen een aantal zusters-zangeressen en koorleden naar een interdecanale zangavond in Mortsel (H. Theresia) met op het programma het Kyriale van Jan Schrooten en bewerkingen van de adventspalm ‘Ruk open Heer’ en ‘Komt ons in diepe nacht ter ore’, bewerking van Huybers en Lerinckx en het Onze Vader van Huybers. Koorlid (al 57 jaar) Frans Quadens vierde in dat jaar zijn gouden bruiloft met Emelie, vandaar dankwoorden bij het ontvangen geschenk vanwege het koor. Frans ofte Sooi voor de vrienden speelde daarnaast ook 50 jaar klarinet in de harmonie “Vrede en Vermaak” en ging ook nog 65 jaar biljarten in café “De Sleutel”. Daarnaast was hij oprichter van een diamantslijperij in de Magdalenastraat (nu KWB-lokaal). E.H. Caris vuurde zijn zangers op het einde van dat jaar nog eens aan om de voorbereidende kerstrepetities stipt bij te wonen, en hier verscheen voor het eerst de naam van Roger Boone en de familie Verbeeck op de lijst met aan te spreken koorleden. We zullen ze dra het koor in handen zien nemen. Op de deelnemerslijst voor het Ceciliafeest zien we dat de vrouwen graag geziene gasten op de festiviteiten zijn. Vaticanum II is helemaal doorgebroken. Twee belangrijke gebeurtenissen dienen zeker nog vermeld: deken Verrydt werd in 1972 opgevolgd door E.H. Rik Boeckx en in 1977 overleed trouw koorlid en decennialang secretaris August Janssens.
Los van het Sint-Martinuskoor maar zeker gestoffeerd met trouwe koorleden ervan ontstaat in 1973 onder impuls van E.H. Valvekens en E.H. Jan Sledsens een requiemkoor. Veel vrouwen en enkele mannen zijn trouw aanwezig bij de tientallen begrafenissen die in de Sint-Martinuskerk plaatsvinden. Steun en toeverlaat blijkt Madeleine Bulckens-Van Acker te zijn die ervoor zorgt dat deze groep met een minimum aan repetities toch tot een behoorlijk resultaat kan komen. Na een tijdje worden ook zij mee uitgenodigd op de jaarlijkse Ceciliavieringen. (wordt vervolgd) Paul Wyckmans
Nadrin of Nandrin, een letter te veel, een wereld van verschil…
Re in
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
eri
ng
en
11
.4
Dankzij een attente abonnee weten we nu dat we ons vergisten. Paul Cauterman, zoon van een aanwezige koorzanger toen, reageert als volgt op de reis naar de rots Le Hérou in 1947: De rots Le Hérou wordt door u gesitueerd in Nandrin. De meeste van ons hebben die site reeds bezocht, zeker sinds 1937 toen die werd geklasseerd als: Patrimoine majeur de Belgique. Maar beter zou zijn: Nadrin in de gemeente Houffalize, provincie Luxemburg. Nandrin, zoals gemeld in het artikel ligt een 60 km noordelijker in de provincie Luik. Die hebben dus niets met elkaar gemeen, tenzij een tot verwarring leidende medeklinker.
9
De firma Lecluyse op de Reep. In jaargang 10/2 & 3 kwam de firma Lecluyse uitgebreid ter sprake. Paul Janssens (Kontichnaar van geboorte en vroegere burgemeester van Lint) kroop in zijn pen en stuurde ons volgende aanvulling op die tekst. Wanneer men in z’n kot moet blijven voor de wereldwijde pandemie die ons allen treft heb ik de tijd genomen om mijn boeken, tijdschriften, aantekeningen en studies nog eens grondig te (her)ordenen. Tijdens deze klasseerbeurt bladert men opnieuw doorheen de vele tijdschriften en boeken. (…) Over de activiteiten van het bedrijf Lecluyse tijdens de Tweede Wereldoorlog bezit ik een overdruk uit het Belgisch Tijdschrift voor Militaire geschiedenis van september 1985 gemaakt door lic. Michaël De Vlaminck, een Lintenaar die wetenschappelijk medewerker was aan de leerstoel Geschiedenis van de Koninklijke Militaire School onder de titel: “Heeft de Belgische Industrie, en meer bepaald de wapenindustrie tijdens de Tweede Wereldoorlog ‘gecollaboreerd’?” In zijn studie wees De Vlaminck op detailfouten bij de Amerikaanse onderzoeker John Gillingham die doctoreerde aan de Universiteit van Berkeley met een proefschrift over de Duitse economische politiek in België tijdens de bezetting. Eerder in 1972 promoveerde P.F. Klemm aan de Universiteit van Michigan met een doctoraal proefschrift, over hetzelfde Paul Janssens onderwerp. De controversiële stellingen van Gillingham vormden de aanzet tot een serie kritische artikels, o.a. door L. Baudhuin en E. Verhoeyen. Volgens onze onderzoekers hebben beide Amerikanen iets te vlug bepaalde bevindingen geëxtrapoleerd naar het Belgische bedrijfsleven in zijn totaliteit. Zij kwamen zelfs tot twee totaal van mekaar verschillende conclusies. Zo beweerde Klemm dat de Belgische inbreng te verwaarlozen was. Gillingham beweerde daarentegen dat de Belgische industriëlen positief stonden tegenover de ideeën van de Nieuwe Orde. (…) In de strikt juridische zin van het woord hebben volgens De Vlaminck slechts drie Belgische bedrijven vrijwillig gecollaboreerd op het vlak van de wapenindustrie. Vooreerst hadden we de firma Karlec-Elcma (Eduard Lecluyse constructiemachines) te Sint- Niklaas en te Kontich-Lint. Verder was er de firma Antverpia-Roelants te Mortsel, die gasradiatoren maakten voor camions, en de Ukkelse firma EGEA of Société de Gaz et d’Electricité et Applications. Deze firma maakte ontstekingsonderdelen in aluminium voor obussen. De firma Lecluyse maakte tot 1940 in Mortsel machines voor het vervaardigen van conservenblikken op de toenmalige gronden van de vroegere failliete
.4 11
10
en
ng
eri
in Re
Fragment uit de Kijkop
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
Re in
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
eri
ng
en
11
.4
autoconstructeur Minerva Works. Na zijn vlucht naar Frankrijk startte directeur Lecluyse opnieuw in enkele kleine werkplaatsen te Kontich. In 1940 waren de Joodse aandeelhouders naar de VS gevlucht, waardoor Lecluyse voorzitter werd van de beheerraad. De firma kreeg de naam Constructiewerkplaatsen Edouard Lecluyse N.V., afgekort ELCMA N.V. Na contacten met de Duitse Rüstungsinspektion (RÜ-IN) afdeling België, produceerde ELCMA ten voordele van de Duitse bewapening. Vanaf 1943 legde men zich toe op de productie van steunpoten voor de 80 mm mortier. In 1944 steeg het productiecijfer tot 41%. Vormde de productie van oorlogsmateriaal in 1943 reeds 64% van de totale productie van ELCMA, dan was dit cijfer in 1944 tot 90% gestegen. Daarnaast startte Lecluyse een nieuw bedrijf op, samen met de firma Kargas-Hammer uit Braunschweig. Deze firma was zijn Duitse concurrent op het vlak van de productie van conservenblikmachines. Beide partners hadden 50% van de aandelen van de nieuw opgerichte firma KARLEC (Kargas-Hammer-Lecluyse) te Sint-Niklaas. Deze concurrent werkte voor de J.O. Schmalbach, de Duitse concurrent. Dit bedrijf behoorde toe aan de familie Heymans: Willy Heymans was directeur; zijn broer Paul Heymans, was vóór de Tweede Wereldoorlog minister van Economische Zaken, tijdens de bezetting voorzitter van Winterhulp. Schmalbach bood meer geld voor de aandelen dan Sobemi zelf, zodat Lecluyse zijn persoonlijke aandelen (20%) in Sobemi moest verkopen. Volgens Cyriel Lecluyse zou Willy Heymans tegen Lecluyse gezegd hebben: “daar zal je spijt van krijgen!” Heymans plaatste spionnen in Karlec, die later met hun informatie een belangrijke rol zouden spelen in het proces tegen E. Lecluyse. Dat de fabrieken van Lecluyse onder sekwester werden geplaatst, vrij goedkoop van de hand gingen en Sobemi nu op de plaats van de vroegere Elcma te Lint is gevestigd, zal wel iets met die vete hebben te maken gehad. Maar geen nood, ondertussen zijn zowel Sobemi, het Duitse Schmalbach als het Nederlandse Thomassen en Drijver opgekocht door de Amerikaanse Continental Can Company, waardoor de concurrentie tussen Sobemi en Schmalbach als vanzelf wegviel. Zelfs de vrachtwagens van Kargas-Hammer kon men in Lint bewonderen. Nvdr: vandaag, anno 2020, zijn de AED- studio’s op deze plaats gevestigd. Terug naar de geschiedenis, want intussen produceerden Elcma en Karlec zeer vlot onder de leiding van Lecluyse. De Rüstingsinspektion was vol lof over de medewerking en stelde voor vanaf juni 1943 als compensatie de rantsoenen te verhogen. Lecluyse stelde zelf een procedé voor om de snelheid van de productie en de kwaliteit van het geleverde materiaal te verhogen. Maar er waren ook de maatregelen van de Belgische regering onder leiding van P.H. Spaak en de minister van financiën C. Gutt. Die gaven een groep bankiers de opdracht om België doorheen de bezetting te loodsen.
11
Alexandre Galopin, van de Generale Maatschappij werd aangewezen als centrale figuur en ontwikkelde de zogenaamde Galopin-doctrine waarbij werd gesteld dat de Belgische industrie bij voorkeur onder Belgische leiding moest blijven produceren met volgende principes: - onder geen beding mochten vrijwillig wapens, wapenonderdelen of munitie ten voordele van Duitsland worden geproduceerd (art.115 van het strafwetboek); - de industrie moest werken met een minimum aan rendement; - de uitvoer van steenkool en van industriële producten moest kleiner zijn dan de invoer van voedsel en grondstoffen; - de aankoop van Belgische aandelen (Kapitalverflechtung) door Duitse holdings moest ten koste van alles worden vermeden; - men moest zich verzetten tegen de invoering van het Duits fiscaal stelsel in België. De Galopin-doctrine werd in grote lijnen gevolgd, door zowel het ACVW (Algemeen Christelijk Verbond der Werkgevers) en het APIC (Association des Patrons et Ingénieurs). E. Lecluyse overtrad de Galopin-doctrine op vier punten: - hij richtte een nieuw bedrijf Karlec op; - hij zorgde voor uitbreiding van het bedrijfskapitaal; - hij speelde Sobemi-aandelen in handen van een Duitse firma; - hij werkte vrijwillig en bijzonder actief samen met de Duitse bezetter. Het onderzoek van Lintenaar De Vlaminck over de wapenindustrie in België wees uit, dat de voorbeelden en cijfers door Gillingham gegeven veel tekortkomingen vertoonden. Zo produceerde E.Lecluyse geen obussen en steunpoten voor machinegeweren. In Lint en Kontich werden alleen steunpoten voor het 8 cm mortier gemaakt voor de Duitse firma Gollnow und Sohn uit Stettin. Het blijkt dat de vertaling (van het proefschrift van Gillingham) wat de wapenindustrie betreft vrij slecht is uitgevallen. Gun cradles werd geweergeraamten, terwijl Gillingham in zijn oorspronkelijk doctoraal proefschrift duidelijk schreef: Gun cradles for the 75 mm cannon. Bovendien is de auteur fout omdat er hier helemaal geen granaten (shells) en geen steunpoten voor machinegeweren (machine gun bipods) werden gemaakt. Op 26 juni 1945 werd Eduard Lecluyse ter dood veroordeeld. Een van de meest doorslaggevende argumenten hiervoor was dat Lecluyse niet duidelijk kon bewijzen dat hij onder dwang werkte. Nog vóór dit proces in beroep kwam, vluchtte Lecluyse uit de gevangenis van Gent, geholpen door enkele werknemers van Karlec, naar Zwitserland waar hij bij Héro, een verpakkingsbedrijf, het patent op plastic tubes verwierf. Later zou hij nog twee fabrieken oprichten in Noord-Frankrijk. Hij overleed in 1971. Wanneer in 1949 Elcma afzonderlijk werd berecht, kreeg hij nogmaals 20 jaar dwangarbeid. Cyriel Lecluyse, die ondertussen 32 maand in de gevangenis had gezeten, werd vrijgesproken. In de voetnoot lezen we nog dat bijna alle werknemers van Karlec, vóór het proces, een petitie hadden ondertekend, waarin zij erop wezen dat Lecluyse steeds een correcte werkgever was geweest en velen van hen van de verplichte arbeidsdienst in Duitsland had bevrijd. Later verkocht Lecluyse gronden in de Meidreef te Lint. Bronnen: Lezing van Et. Rooms in het voorlichtingscentrum van het Nederlandse Ministerie van Defensie in Den Haag. Aanbevolen literatuur: J. Gotovich, La Rüstungs- Inspektion Belgien, in Archives et Bibliothèques de Belgique, 1969. E. Verhoeven: Enkele beschouwingen rond de houding van de Belgische industriëlen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, 1978. M. De Vlaminck, De wapenindustrie in België tijdens de bezetting (1940 – 1944)
Paul Janssens
en
ng
eri
in Re .4 11
12
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
Erfgoedlezing – Pest 6 oktober 2020 in het de kerk van Kontich-Kazerne
W
at een timing. Uitgerekend op de dag dat de Nationale Veiligheidsraad de coronamaatregelen verstrengde, had de Gemeentelijke Erfgoedraad (GER) samen met de Heemkundige Kring (HK), een lezing gepland over pest, ebola en andere plagen. Zelden dat een erfgoedlezing zo inspeelt op de actualiteit. Getuigde dit van koelbloedigheid? Of van een gemeente die in moeilijke omstandigheden veilig weet te organiseren. Meteen werd het gemeentelijk draaiboek getest. Stipt om 19.30 u. opende Chris Peeters, voorzitter van de GER, de lezing. Paul Catteeuw (HK) modereerde en leidde Frank Hellemans (HK) in. Als redacteur van het pestnummer van Reineringen (jaargang 11, nr. 2) had Frank materie te over om te spreken over de pest. Het intermezzo van Paul Janssens kwam op het goede moment. Parallellen met de huidige situatie lagen voor de hand. Hierna hernam Frank zijn bijdragen met punctuele verhalen. En dan kwam de hoofdspreker van de avond, viroloog op rust, Guido van der Groen aan het woord. Op dat eigenste moment lichtte Pierre Van Damme in het duidingsprogramma “De Afspraak” de beslissingen van de Nationale Veiligheidsraad toe. Op een relativerende en humoristische wijze wist Guido het publiek te boeien. Gedreven vertelde hij over de jacht op ebola. Wie meer wenst te weten, verwijs ik naar zijn boek “In het spoor van ebola”. Vanaf eind oktober 2020 is dat boek verkrijgbaar via “print on Guido van der Groen demand”, of als paperback in zijn Engelse editie. Er is ook nog de website www.inhetspoorvanebola.be. De burgemeester, Bart Seldeslachts, schetste vervolgens een overzicht van de maatregelen die onze gemeente zo goed als mogelijk door de crisis moeten loodsen. De sprekers en medewerkers kregen nog een Kontichs Contje aangeboden, dat evenwel niet ter plaatse mocht worden genuttigd. Corona weet je wel.
Re in
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
eri
ng
en
11
.4
Erwin Van de Velde
13
Erfgoedlezing – Bunkers in de provincie Antwerpen Bunkers van WO I: wat ze ons vertellen 20 oktober 2020 in het Cultuurhuis Altenakapel
T
erwijl België zijn verdediging versterkte tegen een onzichtbare vijand, trokken wij gewapend met mondmasker en gel naar de Altenakapel. Een lezing over Duitse bunkers uit de Grote Oorlog op voornamelijk Antwerps grondgebied. Oorspronkelijk gepland op 24 maart 2020 mocht de lezing goed zes maanden later toch plaatsvinden. De Gemeentelijke Erfgoedraad had dan ook de nodige sanitaire voorzorgen genomen voor een veilig verloop. Al was het door het oog van de naald. De voorzitter van de GER, de heer Chris Peeters leidde de spreker in. Herman Van Eyndhoven is lid van de heemkundekring Corsendonca en ijvert als vrijwilliger van het Vlaamse Vestingbouwkundig Centrum Simon Stevin voor het behoud van de bunkers. Herman is een vat vol weetjes. Op school leerden wij van het onbezette gebied achter de IJzer. Maar ook Baarle-Hertog, omsloten door Nederlands grondgebied, is onbezet gebleven. De notie ‘bunker’ werd in die tijd nog niet gebruikt. Schuilplaatsen waren abri’s, shelters, dugouts of Mannschafts Eisenbeton Unterstände. De meer op verdediging gerichte constructies werden pillboxes, Blockhauses of emplacements
“Onze” Kontichse bunker (foto Herman Van Eyndhoven)
Herman Van Eyndhoven in actie (foto Karen Van de Velde)
.4 11
14
en
ng
eri
in Re
genoemd. Een kazemat bevatte een mitrailleur of kanon. ’t Ja, de taal duidde erop wie het daar voor het zeggen had. De bezetters bouwden op vernuftige wijze deels op Antwerps grondgebied de Hollandstellung uit. Zowel de strategische inplanting (hoogten, inundatie), als het defensieve bouwplan (ingang met hoek) en de overdachte bouwwijze (prefab, deur in twee delen) werden ‘gründlich” aangepakt. Zij voorzagen ook hoe ze hun bunkers zouden kunnen heroveren (offensieve terugkeer). Vaak doen de bunkers claustrofobisch aan. IJzer was schaars. Tramrails werden opgebroken en gebruikt als dragende constructie voor de dakplaat. De Duitsers ontwikkelden een systeem van Regelbau. Ze wisten precies wat er nodig was per type van bunker. Maasgrint speelde een rol in de diplomatieke relaties tussen Engeland, Nederland en Duitsland. Was het grint bestemd voor de heropbouw van burgerwoningen, of …. voor het beton van de versterkingen? Herman nam elke gelegenheid te baat om de bunkers ook toeristisch te promoten, zoals het Mastenbos in Kapellen. Sommige bunkers zijn schuiloorden geworden, zij het niet voor de bestemming waarvoor ze gebouwd zijn. Het publiek kreeg de gelegenheid om vragen te stellen. Zo kwam er de opmerking dat ook op Kontichs grondgebied twee bunkers staan. Inderdaad, het betreft twee Belgische bunkertjes, opgericht in de schimmige periode in de aanloop van de tweede wereldoorlog: een verbindingsbunkertje op het einde van de Hoge Akker en een telefoonbunkertje tegen het Broekbos (langs de kant van de Nachtegaalstraat). Goed acht jaar geleden publiceerde de spreker in Reineringen (jaargang 3/1 – 2012) een artikel getiteld ‘Kontichse bunkers van de KW-linie?’ Thans bestaat er strenge regelgeving omtrent de bewaring van bunkers. De burgemeester sloot de lezing af met een dankwoord voor de spreker en brak een lans voor de bewaring van lokaal erfgoed. Erwin Van de Velde Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
Activiteitenkalender en Nieuws Museum voor heem- en oudheidkunde: Museum voor heem- en oudheidkunde: wegens COVID-19 is het museum tot nader order gesloten. Bezoek ook onze site www.museumkontich.be voor het laatste nieuws, alle activiteiten en de verhalen uit het gemeentelijk contactblad (Heemkundige sprokkelingen) of uit Kontich-Waarloos Vroeger en Nu. Ben je op zoek naar de oude nummers van Reineringen of publicaties die met Kontich te maken hebben? Surf dan gewoon naar www.issuu.com. Op deze webstek tik je bij zoeken gewoon “Reineringen” of “Kontich” in en je komt zo bij onze vroegere nummers terecht. Activiteiten Lezingen in samenwerking met de Gemeentelijke Erfgoedraad Cultuurhuis Altena: • 23-02-202 De opgravingen aan de Alfsberg: resultaten • 23-03-2021 Paul Wyckmans: Joodse meisjes in Altena tussen hoop en vrees • 21-10-2021 Paul Catteeuw: Over heksen, reuzen en andere witte vrouwen: volksverhalen in en uit Kontich en Waarloos • voorjaar 2022 Paul Catteeuw: Kontich en erfgoed: hoe waardevol is onze gemeente (niet)? • Najaar 2022 Hans Geybels: Volksdevotie Abonnees van Reineringen – vrienden van het museum Graag houden we jullie op de hoogte van al onze activiteiten en publicaties. Dit is echter enkel mogelijk als u ons uw e-mailadres bezorgt via reineringen@gmail.com. Uiteraard kan u zich altijd laten uitschrijven op eenvoudig verzoek aan hetzelfde mailadres.
Re in
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
eri
ng
en
11
.4
Facebook Je vindt onze heemkundige kring nu ook op Facebook. We posten er op regelmatige basis foto’s uit de oude (en nieuwe doos). Enkele honderden mensen hebben de weg al gevonden. Hoe geraak je erbij? Zoek gewoon onder “Kontichse historische weetjes”. Ook op LinkedIn zijn we aanwezig. Daar vind je berichten i.v.m. de heemkundige kring.
15
Retouradres: Koninklijke Kring voor Heemkunde Duivenstraat 22 2550 KONTICH
Reineringen 11 (2020), 4 Driemaandelijks (oktober - december 2020) Afgiftekantoor Herzele P 912187 - Herzele
INHOUDSTAFEL: Pagina 1 Voorwoord Pagina 2 Kontichse auteurs en de canon Pagina 5 Het huurcontract uit 1520 van de brouwerij van het Hof van Pluysegem Pagina 6 Het sint-martinuskoor... bij leven en welzijn. Deel 2 Pagina 10 De firma Lecluyse op de Reep Pagina 13 Erfgoedlezing – Pest Pagina 14 Erfgoedlezing – Bunkers in de provincie Antwerpen Pagina 15 Activiteitenkalender en Nieuws Colofon Reineringen, Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich, 11 (2020), 3 ISSN 2033-2742 Redactie: Paul Catteeuw, Frank Hellemans, Guido Pede Erwin Van de Velde en Paul Wyckmans Eindredactie: Paul Catteeuw Druk: Editoo, Erpe-Mere Verantwoordelijke uitgever: Paul Wyckmans, Duivenstraat 22, BE-2550 Kontich Correspondentieadres: reineringen@gmail.com © 2020 – Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich De auteurs zijn verantwoordelijk voor de inhoud van hun eigen bijdrage. Abonnementen (inclusief lidmaatschap “Vrienden van het museum”): minimum 20 euro. Te betalen op rekeningnummer BE77 4155-0442-2142 met de vermelding van uw naam, adres en “Reineringen 2021”. Het IBAN-kenmerk is KREDBEBB. Voor een los nummer betaal je 5 euro Gelieve eventuele adresveranderingen zo snel mogelijk aan ons mee te delen. Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich, Documentatiecentrum Duivenstraat 22, BE-2550 Kontich, +32 3 457 86 04 heemkunde.kontich@gmail.com
Museum voor Heem- en Oudheidkunde Bibliotheek- en cultuurgebouw Sint-Jansplein, BE-2550 Kontich www.museumkontich.be