14 minute read

Van Japan naar Nederland op de Honda CB350E (10

Deel 10 - Het gebouw waarin het hoofdkwartier van de Sindh Boy Scouts Association is gevestigd, bestaat uit een kantoorgedeelte, enkele lokalen voor de padvindersactiviteiten, een woning voor de beheerder en een gastenverblijf. Dit alles gelegen rondom een binnentuin waar ik via een poort mijn motor kan stallen, een veilig gevoel. Na de avondmaaltijd is het gezellig keuvelen met Zahid Nabi Khan, de beheerder, tot het tijd is om naar bed te gaan. Halverwege de nacht verstoord een vreemd onbestemd gevoel in mijn buik mijn slaaprust. Niet veel later kondigen de eerste krampen zich in alle hevigheid aan. Nog half slapend leg ik de afstand naar het toilet af in recordtijd, alsof ik een nieuw wereldrecord op de 60 meter sprint probeer te vestigen. Die nacht moet ik vijf keer en ’s morgens vroeg nog twee keer naar het toilet. Montezuma heeft toegeslagen is mijn conclusie of om geografsch meer in de buurt te blijven: ik heb de Delhi Belly. Ik voel mij beroerd, belabberd, leeg en geheel uitgewrongen en het restaurant van gisteren in Karachi stond nog zo goed aangeschreven. Uiteindelijk kwam het hierop neer: een dag plat, rusten; Ik voel mij echt gammel. Uit mijn EHBO-doos neem ik een tablet loperamide. In de patio van het gebouw onder de schaduwrijke arcade lig ik op een charpai, het traditionele bed van het Indiase subcontinent, bij te komen van de inspanningen van de afgelopen nacht. De bezorgde beheerder, die mijn conditie zich persoonlijk aantrekt ondanks mijn bezweringen dat hem geen blaam treft, verzorgt mij met veel muntthee en biscuits – een soort Petit Beurre – en om mijn spijsverteringskanaal te sparen eet ik ’s avonds slechts witte rijst. Deze onvrijwillige rustdag gebruik ik om verder te lezen in ‘Seven Pillars of Wisdom’ van T.E. Lawrence, het enige meegenomen boek. Tegen de avond voel ik mij al een stuk beter, gelukkig heb ik geen koorts. Ongestoord kom ik de nacht door en hoewel nog een beetje katterig, besluit ik toch te vertrekken, want ik had volgens mijn inmiddels achterhaald reisschema gisteren, 23 april 1972, al in Jalalpur Jattan behoren aan te komen. Tijdens het opladen komt de heer Gills, de provinciale secretaris van de Sindh Boy Scouts Association, op bezoek met een paar stafeden. Ik maak nog even tijd vrij voor een praatje. Vervolgens is het een kwestie van handje schudden, een foto nemen en dan snel wegwezen: het is inmiddels al 10 uur geworden De route uit Hyderabad gaat over de AH 73, die samenvalt met de National Highway 5 (N-5), en heeft als einddoel voor vandaag Khairpur 280 km verderop. De kwaliteit van deze weg verschilt nauwelijks van de wegen waarop ik in India heb gereden: een tweebaansweg met variabele breedte die de loop van de Indus, die op enkele kilometers links van mij stroomt, volgt. De Indus is met zijn zijrivieren in de bovenloop de belangrijkste rivier van Pakistan. De rivier is voor Pakistan net zo belangrijk als de Nijl is voor Egypte. Om de afvoer van het rivierwater te verminderen heeft men een aantal barrages aangebracht. Het water wordt vervolgens via irrigatiekanalem ‘afgetapt’ om de omliggende gronden te bevloeien zodat deze voor landbouw gebruikt kunnen worden.

Waar ik in India onderweg veel buffels of koeien als last- of trekdier zag, is het in Pakistan de dromedaris. Onderweg passeer ik dan ook veel van deze dieren die vaak zwaar beladen in een karavaan van twee of meer of anders ingespannen voor een kar zich moeizaam sjokkend voortbewegen. Ondertussen bezorgt de bagagedrager weer voor problemen: gelukkig geen breuk, maar wel de vaker voorgekomen ‘onttrekkingen’, veroorzaakt door de belasting van de fotokoffer in samenwerking met het wegprofel. De weg deint namelijk op en neer als golven in de ‘roaring forties’.

Advertisement

Van Japan naar Nederland op de Honda CB350E

Reisverhaal. In KJMV-KONTAKT nummer 4-2020 ben ik geëindigd met mijn verhaal over mijn terugreis vanuit Japan met mijn Honda CB350.

door Hans Wijmer

Dat betekent stoppen, alles weer vastzetten en dan kan de reis weer verder met aangepaste snelheid. Het enige voordeel van deze ongewenste onderbrekingen is dat je even uit de vaste zitpositie komt. Helaas kent Pakistan geen verkeersbord met de waarschuwing ‘uitholling overlangs’. De AH 73 die voor een aanzienlijk deel aan beide zijden gefankeerd is met bomen wat een aangename schaduw geeft, voert door het landbouwgebied van de Indus. Op veel percelen wordt katoen en rijst verbouwd, onregelmatig afgewisseld met stukken land die er bar en droog en verlaten uitzien. De anders zo verkoelende rijwind voelt aan alsof ik in een blazende föhn rij. De tropen liggen weliswaar achter mij, maar dat wil geenszins zeggen dat het koeler of minder warm is. Integendeel, dit deel van Pakistan heeft een droog woestijnklimaat met weinig regenval. Ongeveer 30 km voordat ik Khairpur bereik, ligt westelijk aan de andere kant van de Indus de bekende archeologische vindplaats Mohenjodaro. Het is met Harappa in het noorden de bakermat van de zogeheten Indusbeschaving uit het derde millennium, de bronstijd, voor het begin van onze jaartelling.

Ondanks het regelmatig optredende ongerief met de bagagedrager verloopt de reis voorspoedig dank zij het feit dat mijn ingewanden zich onderweg rustig hebben gehouden. Rond vijf uur arriveer ik op de plaats van bestemming: het regionaal hoofdkwartier van de Pakistan Boy Scouts Association aan de Station Road, Khaipur Mirs. Ik heb dorst en hoe. Ondanks mijn Japanse mondkapje om stofhappen en insecten vangen tegen te gaan, is mijn tong zo droog als een stuk leer en mijn keelholte voelt aan als een droogoven. Als een kameel na een lange woestijntocht drink ik vier mokken thee, twee fesjes 7-up en vijf bekers water en nòg heb ik het gevoel dat mijn dorst niet gelest is. Met de heer Zahid Hussain, de beheerder van het gebouw, brengen we voor de avondmaaltijd nog bezoek aan de bazar. Daar zie ik ook een tiental dromedarissen en omdat ik gisteren, tijdens mijn onvrijwillige rustdag weer een fink stuk gelezen heb in Seven Pillars of Wisdom waarin de auteur op een ‘camel’ rijdt, waarmee hij eigenlijk een dromedaris bedoelt en ik vandaag onderweg veel van deze dieren heb gezien, vraag ik nieuwsgierig aan mijn begeleider wat zo’n dier kost. De prijzen liggen tussen Rp 700-1200 (Hf 260-444) voor een lastdromedaris en Rp 1000-2000 (Hf 370-740) voor een racedromedaris. Bij een stalletje koop ik een fesje Coca Cola voor morgen, want dan wacht mij een bijzonder moment. Terug in het hostel, dat een onderdeel is van een schoolcomplex met bijbehorend sportveld, bereid mijn begeleider een simpele avondmaaltijd waarvan ik alleen de rijst nuttig en daarbij veel thee drink: ik ben nog steeds voorzichtig met mijn maag. ’s Avonds laat als de hitte is afgenomen, maar de nagloei nog duidelijk voelbaar is, sta ik moederziel alleen bij een bijna volle maan naakt op het sportveld en spoel met hulp van een emmer water en een puts het stof en zweet van mijn lichaam af. Ik vind het een bizarre situatie, maar de verkoeling die het geeft is verrukkelijk. Vanwege de temperatuur slaap ik buiten met het hoofd onder een laken tegen de muggen. Tegen negen uur ben ik op weg vanuit Khairpur. Na 25 km passeer ik Rohri waar de AH 73 overgaat in de AH 2 maar de N-5 doorloopt. Het veel grotere Sukkur met zijn bekende barrage laat ik links liggen aan de andere kant van de Indus. De omgeving weerszijden van de AH 2 oogt beduidend minder droog als gisteren en ziet er nu veel groener uit: meer landbouw en bomen aan weerszijden van de weg.

Zo’n 132 km verder verlaat ik de provincie Sindh en rij de provincie Punjab binnen. Het Urdu woord ‘punjab’ – Urdu is de offciële taal van Pakistan – betekent in het Nederlands ‘vijf waters’ en verwijst naar de vijf rivieren in noordelijk Pakistan die uiteindelijk samenkomen bij de plaats Uch en als Panjnad zo’n 70 km verder de Indus van extra water voorzien. De Punjab is hèt landbouwgebied bij uitstek en het vruchtbaarste deel van Pakistan. De AH 2 is soms smal; niet bepaald een Asian Highway waardig, maar het wegdek is egaal, zonder gaten en dat is toch al heel wat. Maar desondanks zijn de eerste 180 km vanaf vertrek net als gisteren klote, veel welvingen in de weg met het daarbij onvermijdelijke ongerief. Ik baal er wel stevig van.

Het is Iets voor twee uur als ik stop en de motor op de standaard zet. Uit mijn oude fototas pak ik het f esje Coca Cola, verwijder de dop en neem een f inke teug van de intussen lauw geworden drank en vier mijn tienduizendkilometerfeestje. Na een lange rit (ongeveer 500 km) kom ik met wat hulp eerst tegen zes uur ’s middags aan bij het Boy Scouts Divisional HQ nabij Multan Stadium in een buitenwijk van Multan. Tot nu toe spelen mijn ingewanden dankzij mijn ‘dieet’ nog niet op. Het is vandaag een hele lange warme dag geweest. Ter plekke gaan er zes koppen thee naar binnen die nieuwsgierige omstanders mij aanbieden. De beheerder is er niet, maar na enige tijd verschijnt een wat oude knorrige man die mij naar mijn overnachtingsverblijf brengt. Van buiten ziet het er niet uit als een hostel, maar eerder als een soort fabriekshal met hooggeplaatste ramen en ik hou mijn hart vast waar ik ben terechtgekomen. in de directe omgeving staan een twintigtal blokvormige woningen. Met een sleutel opent de knorrepot de van glas voorziene naar binnen openslaande deuren waar een lap stof voor hangt en betreden we het gebouw. Binnen ziet het eruit alsof de nagenoeg lege zaal van ongeveer twintig bij acht à tien meter jarenlang niet is gebruikt.

Eigenlijk had ik die viering in Singapore al kunnen doen als Eigenlijk had ik die viering in Singapore al kunnen doen als ik in september vorig jaar nabij Numakumai geen ongeluk had gekregen als gevolg waarvan een nieuwe snelheids- en afstandmeter is gemonteerd. In feite heb ik er nu zo’n 14.720 km opzitten sinds de aanschaf van mijn motor op 3 juli 1971 en 4.813 km sinds mijn vertrek uit Japan zo’n twee maand geleden. Een half uur later passeer ik Ahmadpur East.

Rechts tegen de korte zijde zie ik een charpai, ernaast staat een licht bestofte wankele tafel met een stoel en rechts achter in de hoek een stapel handgevormde bakstenen. De man loopt naar de andere kant waar kennelijk een schakelaar zit want ineens begint een grote aan de balken bevestigde ventilator te draaien: dat is alles. De motor trekt als een magneet nieuwsgierige buurtbewoners aan. Met hulp van enkelen weet ik mijn vervoermiddel de paar treden van het kleine bordes op te krijgen en de zaal binnen te rijden, daar staat-ie veilig. In verband met het lichamelijk ongemak van enkele dagen geleden vraag ik uit voorzorg waar het toilet is. De oude baas probeert mij iets duidelijk te maken maar gelukkig met hulp van de buurtbewoners heb ik het gemeenschappelijke buitentoilet met een bezoek kunnen vereren. Ik weet niet wat de ouwe zei, maar moeilijkheden wist-ie er wel voor te maken. Ik ben blij dat de lap stof de inkijk van de nieuwsgierige buurtjes verhindert; die aandacht kan ik missen. Prompt moet ik ’s nachts de roep der natuur beantwoorden. Gehaast loop ik naar het toilet. Vette pech, helaas afgesloten met een groot hangslot. Onverrichterzake loop ik snel terug naar de ‘slaapzaal’ want de druk om te handelen wordt alsmaar groter en vlug bouw ik van de bakstenen een soort van opvangbak. Gehurkt doe ik wat nodig is en dek het af met enkele stenen. Na die nachtelijke onderbreking ben ik al vroeg wakker. Ik wil zo vlug mogelijk hier vandaan en rij de motor naar buiten. De sleutel laat ik aan de binnenkant van deur zitten als ik die weer dicht doe. De knorrepot zal het wel vinden. Nu snel op weg naar Lahore.

Ook op dit gedeelte van de AH 2 zijn er die hinderlijke welvingen in de weg. Ik moet toegeven dat voertuigen met langere wielbasis er minder last van hebben. Bij de tweede ‘onttrekking’ zie ik dat beide steunen alwéér gebroken zijn – ja, de fotospullen van mijn vriend Jan weten wat. Er zit niet anders op net als eerder in India het zaakje om te kieperen, dat wil zeggen de fotokoffer voorop de tank en de tanktas in het frame. Met een riem bind ik het frame vast aan de overige bagage. Volgens de kaart heb ik nog zo’n 240 km voor de boeg. Landschappelijk ziet de omgeving vrijwel gelijk aan gisteren, vegetatie, bomen langs de weg en hier en daar toch af en toe woestijnachtig gebiedje. 20 km voor Sariwal passeer ik de plaats Harappa, evenals Mohendaro in het zuiden, bakermat van de Indus-beschaving uit de derde eeuw voor onze jaartelling. Naar mate ik Lahore nader neemt het gemotoriseerd verkeer zienderogen toe. Van lichte motoren, scooters, trickshaws, mini-busjes en niet te vergeten de kleurrijk gedecoreerde vrachtwagens.

De gemotoriseerde tweewielers zijn veelal f ink ‘beladen’. Niet alleen met landbouwproducten, handelswaar, huisraad en dergelijke maar ook met volwassenen en/of kinderen. Een enkele keer met z’n vijven in de volgorde: kind, vader, moeder met kind op schoot en rug. De vrouwen, vaak gesluierd hetzij in zwarte of lichtgekleurde kledij, zitten net als in de “binnenlanden” schrijlings op motor, scooter of bromf ets. De vrachtwagenbestuurders zijn beleefder dan in India, maar om nu te zeggen dat ze ècht beleefd zijn, nou nee. Van de Highway Code schijnen maar weinigen weet te hebben. Uiteindelijk voert de AH 2 mij na zo’n 360 km Lahore binnen en verrassend snel vind ik het Scout Hostel gelegen aan de Abbott Road waar de vriendelijke beheerder mij voor twee roepies (ongeveer 75 cent) een tweepersoons kamer met wastafel, douche en toilet ter beschikking stelt. Wat later in de middag krijg ik gezelschap van Pasquale, een Italiaan uit Napels. Al pratende komen we al snel op het duffe aanstaren van Indiërs en Pakistani. “Welnu,” zegt hij “dat kan je de hele weg wel verwachten tot aan Turkije.” Nou, daar ga je dan, denk je. Zodra hij hoort waar mijn reis morgen naartoe gaat, waarschuwt hij mij voor het het drukke verkeer op de Grand Trunk Road (GT Road), zoals AH 2 of de N-5 hier lokaal heet. De weg is vol met toeterende vrachtwagens en rammelende bussen met bestuurders die weing respect voor medeweggebruikers hebben. En dan zijn er de voetgangers, de f etsers, de brommers en taxiscooters vaak volbeladen en de karren voortgetrokken door allerlei viervoeters, een ware chaos aan verkeersdeelnemers en voor de westerse weggebruiker is het rijden erop een nachtmerrie. De Grand Trunk Road (Old Indian Uttaräpatha) is een van de langste en tevens oudste, zo niet de oudste hoofdverkeersader in Azië. Grofweg vanaf de grens met Birma tot aan Kaboel strekt deze weg zich al ruim tweeënhalf millennium uit over een afstand van ruim 3.600 km op het Indiaas subcontinent. De huidige naam hebben de Britten gegeven toen zij over dit subcontinent de touwtjes in handen hadden.

Als we ’s avonds het licht aandoen in onze kamer zien we een groot aantal muggen aan het plafond hangen. Bevreesd dat die onze nachtrust zullen verstoren, gaan we op jacht. Met de hoofdkussens als artillerie gooien we die tegen het plafond in de hoop per gooi een of meerdere muggen te treffen. Het lukt zowaar en we gaan er mee door tot na een kwartier hoofdkussenwerpen geen mug meer leeft. Voldaan over onze verrichtingen doen we het licht uit, stappen in bed en leggen we ons hoofd neer op de onbespikkelde zijde van het kussen. Wordt vervolgd.

Lemstra motoren

Madame Curiestraat 12 1821 BM Alkmaar T. 072-5119704 F. 072-5201651 info@lemstramotoren.nl

This article is from: