bedrijf, waardoor het ook minder werknemers kan vrij roosteren voor opleiding. Hiermee impliceert de barrière ‘grootte van de onderneming’ vooral moeilijkheden met personeelsorganisatie. Om moeilijkheden inzake de grootte van de onderneming te overbruggen, kunnen bedrijven zichzelf samen collectief organiseren, bijvoorbeeld, in de vorm van sectorfondsen. Eén op vijf bedrijven in de Westhoek en 16,2% in West-Vlaanderen draagt bij aan collectieve fondsen. Dat aandeel is behoorlijk hoger dan de andere provincies in het Vlaams-Gewest dat schommelt rond 9%. Tegelijkertijd observeren we dat slechts een beperkt aandeel bedrijven tegemoetkomingen ontvangen vanuit collectieve fondsen en andere financieringsinstrumenten om hun opleiding te bekostigen. Financieringsinstrumenten blijken onderbenut. Men kan terecht de vraag stellen of financiering problemen inzake personeelsorganisatie kunnen overbruggen. Uit onze analyse is het inderdaad minder duidelijk of de barrière ‘grootte van de onderneming’ ook financiële moeilijkheden impliceren om opleiding te bekostigen. Ten slotte bespraken we in deze paper de hypothese of bedrijven in rurale regio’s het gebrek aan formeel opleidingsaanbod in de nabijheid zelf trachten in te vullen door meer in te zetten op nietformeel leren. Er is enige bewijsvoering dat dit inderdaad het geval is, al wordt bijkomend onderzoek hiernaar aangeraden.
30