2011/2 Limburgs Erfgoed

Page 1

BelgiĂŤ-Belgique P.B. - P.P. 3500 Hasselt 1 BC 2630

Limburgs Erfgoed afgiftekantoor 3500 hasselt 1 april/mei/juni 2011 jaargang 16 nummer 2 3-maandelijks tijdschrift erkenningsnummer p 509 339

t)

erg (Maastrich

t-Pietersb Duivelsgrot Sin


Woord Vooraf door Gilbert Van Baelen gedeputeerde van Cultuur Op 21 mei werd in het Duitse Bremerhaven tijdens een plechtige ceremonie bekendgemaakt dat de European Museum of the Year Award dit jaar naar het Gallo-Romeins Museum in Tongeren gaat. Het is de eerste keer dat een Belgisch Museum deze meest prestigieuze Europese museale onderscheiding wint. Zo’n erkenning wordt niet lichtzinnig toegekend; er gaat een heel traject aan vooraf. De jury roemde het museum vooral voor de bijzonder fijne manier waarop het de verschillende soorten bezoekers weet te boeien voor de wereld van het verleden, zonder belerend te zijn. Met deze internationale erkenning staat het museum nu echt op de Europese kaart! Onder de noemer “Een blikje geluk” loopt dit jaar in NederlandsLimburg een campagne met als doel de collectie bewegend beeldmateriaal uit te breiden, te digitaliseren en te ontsluiten. Een studiedag op 15 april in Venlo zette de stand van zaken op een rij; presenteerde een aantal interessante projecten en praktijkvoorbeelden met betrekking tot bewegend beeldmateriaal. Op 23 september zal een dag in het provinciehuis te Hasselt de stand van zaken voor Belgisch-Limburg belichten. Op 19 en 20 mei organiseerde het Klimaatnetwerk Vlaanderen een “teach-the-teacher” om collega’s in Vlaanderen die bij de klimaatbepaling voor materieel erfgoed betrokken zijn, inzicht te bieden in de nieuwe klimaatrichtlijnen en het nieuwe denken over het klimaat voor de bewaring van zowel roerend als onroerend erfgoed. De Achelse Tomp kan op basis van grondig historisch en bouwhistorisch onderzoek in de jaren 1990-2002 nauwkeuriger gedateerd en omschreven worden. In deze nieuwsbrief kan u kennismaken met de resultaten van dit onderzoek. Tot slot willen we nog even stilstaan bij het levenswerk van Hubert Bats, collega bij Ruimte en Erfgoed – afdeling Limburg, die ons op 6 maart plotseling ontviel. Binnen de Limburgse Landschapszorg mag hij een pionier genoemd worden. Hij realiseerde o.a. de eerste zeven definitief aangeduide ankerplaatsen in de provincie Limburg.

COLOFON De deputatie van de provincie Limburg Herman Reynders, gouverneur-voorzitter; Marc Vandeput, Walter Creemers, Gilbert Van Baelen, Frank Smeets, Jean-Paul Peuskens en Erika Thijs, gedeputeerden en Renata Camps, provinciegriffier Redactie: Limburgs Erfgoed. Provinciaal Centrum voor Cultureel Erfgoed Provincie Limburg, Universiteitslaan 1, 3500 Hasselt tel. 011 23 75 75, fax 011 23 75 85, e-mail: pcce@limburg.be Tekst: Anne Milkers, Betty Simon, Luk Van de Sijpe en Els Verbert Fotografie: Annemie America, Guido Schalenbourg, Agentschap Onroerend Erfgoed en Limburgs Museum Venlo Lay-out & Drukwerk: Designpartner/Drukkerij Paesen, Opglabbeek Verantwoordelijke uitgever: An Verhelst, Universiteitslaan 1, 3500 Hasselt Website: www.limburg.be

| MUSEA |

Gallo-Romeins Museum wint prestigieuze prijs Het Gallo-Romeins Museum in Tongeren werd op 21 mei verkozen tot Europees Museum van het Jaar 2011. De prestigieuze European Museum of the Year Award (EMYA) wordt jaarlijks uitgereikt door het Europees Museum Forum (EMF), een organisatie onder auspiciën van de Raad van Europa. Voor de prijs komen alleen nieuwe musea of musea die recent gerenoveerd of gemoderniseerd werden, in aanmerking. Innovatie en publieksvriendelijkheid zijn doorslaggevende criteria voor het toekennen van de prijs. Voor de EMYA 2011 waren twee Belgische musea genomineerd: het Gallo-Romeins Museum Tongeren en het Brusselse Magritte Museum. In het totaal kregen vierendertig musea uit vijftien landen een nominatie.

Het Gallo-Romeins Museum werd in 1994 volledig vernieuwd en was tien jaar later – na een succesvolle werking – alweer aan uitbreiding toe. De uitbreiding is grondig aangepakt. Er werd een traject opgezet van inhoudelijke voorbereiding, publieksonderzoeken, streven naar integratie van de architectuur in het stadsweefsel, naar een kwaliteitsvolle scenografie en het ontwikkelen van educatief verantwoorde presentatietechnieken. De museumpresentatie toont niet alleen tweeduizend authentieke objecten, maar koppelt hieraan ook teksten met een verschillende diepgang, interactieve “hands on”, spelletjes en films. Publieksvriendelijkheid en meer bepaald gezinsvriendelijkheid was een belangrijk streefdoel. Vernieuwend is alleszins ook dat de collectiepresentatie niet pretendeert “de waarheid” te verkondigen, maar ruimte laat voor “wetenschappelijke twijfel” en de bezoeker de mogelijkheid biedt het verhaal vanuit diverse invalshoeken te interpreteren. Ook de aandacht voor de sociale rol van het museum voor de stad en de gedegen educatieve aanpak werden door de jury van het Europees Museum Forum geapprecieerd. Dit jaar opent in oktober de tentoonstelling “Sagallassos. City of Dreams”. Voor het eerst zal een overzicht te zien zijn van de vondsten die sinds 1990 onder leiding van professor doctor Marc Waelkens van de KU Leuven in het Turkse Sagalassos opgegraven worden. Voor die expositie gaat het museum samenwerken met operaregisseur Guy Joosten. Aan de EMYA is geen geldbedrag verbonden, maar de laureaat krijgt voor één jaar een kunstwerk van de Britse beeldhouwer Henry Moore, The Egg. De prijs betekent een belangrijke opsteker voor het museum. Het plaatst zich nu definitief op de Europese kaart. We wensen met zijn allen het Gallo-Romeins Museum, de beleidsverantwoordelijken en alle medewerkers van het museum een welverdiende proficiat!


| Cultureel Erfgoed |

“Een blikje geluk”, Limburg in bewegend beeld Documentair-historisch filmmateriaal wordt sinds geruime tijd voor Nederlands-Limburg door het Limburgs Museum in Venlo verzameld. Het beeldmateriaal wordt samengebracht in het LiFVA, het Limburgs Film en Video Archief dat sinds 1999 operationeel is. Onder de noemer “Een blikje geluk” loopt dit jaar in Nederlands-Limburg een campagne met als doel de collectie bewegend beeldmateriaal uit te breiden, te digitaliseren en te ontsluiten. Een studiedag op 15 april jl. in Venlo zette de stand van zaken op een rij; presenteerde een aantal interessante projecten en praktijkvoorbeelden met betrekking tot bewegend beeldmateriaal: “over het verzamelen, ontsluiten en hergebruiken van historisch-documentair filmmateriaal”. In september 2011 zal een dag in het provinciehuis te Hasselt de stand van zaken voor Belgisch-Limburg belichten. Heel wat particulieren, geschied- en heemkringen en archieven hebben vandaag historisch filmmateriaal in hun bezit. Het gaat dan over films, zoals super8, dubbel8 en 16mm, maar ook over videobanden zoals VHS, Hi8, Video8 en Umatic. Deze films tonen een vaak verrassend beeld van het dagelijkse leven van destijds. Daarom zijn ze doorgaans van onschatbare waarde voor onze kijk op het recente verleden. Met deze bron kan men zich een beter beeld vormen van het dagelijks leven en werken van vorige en huidige generaties. De jongste jaren wordt

mee georganiseerd. De studiedag liet een aantal interessante praktijkvoorbeelden aan bod komen van geschied- en heemkundige verzamelingen die filmmateriaal beheren en ontsluiten. Indrukwekkend was verder de presentatie van de ontwikkeling van de film “De akkers van Margraten – Bitter Harvest”, een film van Albert Elings en Eugenie Jansen over de totstandkoming van het Amerikaans kerkhof in Margraten bij Maastricht. De film koppelt ooggetuigenverhalen van Nederlands-Limburgers, Amerikaanse militairen en Duitse ex-krijgsgevangenen aan historisch

Heerlense confectiefabriek Meulenberg (1940)

Macaronifabriek Bauduin in Maastricht (1947-1948)

dit beeldmateriaal ook al eens ingezet voor het draaien van historische documentaires. De campagne “Een blikje geluk” wil hieraan actief meewerken. Het aangeboden materiaal wordt door het Limburgs Museum op waarde beoordeeld en wordt na afstemming met de eigenaar in de filmcollectie van het Limburgs Museum opgenomen. Na digitalisering ervan helpen de archiefinstellingen mee met het inhoudelijk beschrijven van de beelden. De themadag op 15 april in het Limburgs Museum Venlo werd door het Interlimburgs Volkskundig Samenwerkingsverband (IVOS)

documentair materiaal. De samenwerking met lokale geschied- en heemkundigen was kennelijk noodzakelijk om de ooggetuigen voldoende te kunnen opsporen en te overtuigen om mee te werken. Tijdens deze themadag kwam ook het Belgisch-Limburgse traject “Limburg in klank en beeld” aan bod. Heemkunde Limburg nam het initiatief om filmmateriaal van geschied- en heemkundige kringen en van particulieren op te sporen. De kringen beschikken over heel wat filmmateriaal, maar doorgaans is de appara-

tuur om het materiaal te bekijken, niet meer voorhanden. Deze films (doorgaans 8 of 16 mm) worden daarom gedigitaliseerd door de provincie Limburg, zodat ze bewaard en getoond kunnen blijven. Bedoeling is deze films op termijn te inventariseren en te beschrijven. Op die manier kan een archief van klank en beeld over het dagelijkse leven in het recente verleden van Belgisch-Limburg samengesteld worden. Een eerste ontsluiting van filmmateriaal gebeurde in 2010 naar aanleiding van de publicatie “Limburg feest”, een initiatief van Heemkunde Limburg, de geschied- en heemkundige kringen, de erfgoedcellen in Limburg en het Provinciaal Centrum voor Cultureel Erfgoed. De publicatie werd vergezeld van een compilatie over het thema “feest” op basis van het tot hiertoe verzamelde filmmateriaal. Op vrijdag 23 september 2011 vindt in het provinciehuis Hasselt een vervolgdag over “historisch-documentair filmmateriaal” plaats. De dag is opnieuw een organisatie van het Interlimburgs Volkskundig Samenwerkingsverband (IVOS). Het programma wordt momenteel nog samengesteld, maar het belooft opnieuw een boeiende themadag te worden. Noteer de datum alvast in uw agenda!

Meer info: Provinciaal Centrum voor Cultureel Erfgoed tel. 011 23 75 75 e-mail: amilkers@limburg.be Limburgs Erfgoed | 3


| Cultureel erfgoed |

De Achelse Tomp Historici en heemkundigen uit de eerste helft van de 20ste eeuw brachten de Achelse Tomp in verband met een mottoren of woontoren uit de late 13de of vroege 14de eeuw. Het bestaan van een dergelijke woontoren werd gerechtvaardigd door de interpretatie van een aantal elementen uit de geschiedenis van het oude Achel, deel uitmakend van de middeleeuwse heerlijkheid Grevenbroek. In 1308 kreeg de voogd van het Sint-Servaaskapittel uit Maastricht, de heer van Boxtel, een aantal rechten in Achel en de rest van de heerlijkheid Grevenbroek. Hoewel hij in Boxtel resideerde, liet hij ook in Achel een woongelegenheid optrekken: de Tomp. Zo waren deze onderzoekers ervan overtuigd. A. Claassen, de gedreven heemkundige uit Achel, ging op deze weg in en realiseerde in 1967-1968 een grote restauratie van de Tomp, naar het ontwerp van architect Boonen uit Hasselt. Het werd veeleer een reconstructie. De ruïne die over twee bouwlagen bewaard was en ten dele ook nog een fragment van een derde verdieping bevatte, werd volgens een theoretisch model van de Franse bouwkundige Violletle-Duc, opgetrokken tot vijf niveaus. Op het laatste moment van de heropbouw besliste A. Claassen geheel in romantische stijl bovenaan kantelen aan te brengen. De mythe van de Achelse Tomp als verdedigbare woontoren was een feit. Recent onderzoek in de jaren 1990-2005 maakte deze oude visie snel voorbijgestreefd. De Tomp, die volgens de woontorenspecialist Doperé niet ouder dan ca. 1420 kon zijn, heeft alle kenmerken van een cilindrische molen of een torenmolen. De Tomp is dus niet die gedroomde woontoren. De Nederlandse molendeskundigen Dick Zweers en Nico Jurgens hebben deze stelling ondersteund. Bovendien kan de geschiedenis van deze stenen molen ook archivalisch gevolgd worden.

De heren van Boxtel, de reeds vernoemde voogden van het kapittel van Sint-Servaas, verbleven op het gebied van het kasteel Grevenbroek zo’n 500 m van de Tomp gelegen. Waarschijnlijk werd hier reeds in de vroege 14de eeuw een bescheiden stenen woning opgetrokken midden in een moerassig gebied. In de eerste decennia van de 15de eeuw werd een moderne kasteelsite opgetrokken bestaande uit een voorhof met kasteel en neerhof met boerderijgebouwen. Deze kasteelsite werd in 1702 door de troepen van Marlborough vernietigd. De Tomp zelf werd in de 15de eeuw als banmolen in één stuk gebouwd door diezelfde heer. Hij stond op een versterkte plaats, omringd door grachten en een palissade. De inkomsten die de heer uit zo’n banmolen regenereerde, waren immers aanzienlijk. Daarom is het niet verwonderlijk dat de heer een dergelijke zeer grote investering op zich nam en zijn eigendom beveiligde. De torenmolens die her en der in het Rijnland verspreid zijn, maar ook in Nederland (bv. Zeddam) en NoordFrankrijk (bv. Templeuve) voorkomen, hadden echter door hun zware constructie veel nadelen. Er waren veelvuldige herstellingen noodzakelijk en de druk van het malen en de weerstand van de wind lieten het gebouw ondanks de dikte van de muren in “zijn voegen barstten”. De Tomp werd zeker in de vroege 17de eeuw als molen opgegeven. De heer van de heerlijkheid bouwde een houten standaardmolen in de open vlakte ten oosten van de Tomp. Inmiddels waren ook al verschillende watermolens op de Warmbeek gebouwd of verplaatst, maar ook deze molens functioneerden slecht. Nadat de Tomp als molen verlaten werd, bleven de molenaars van de heer nog altijd in het molenhuis, vlakbij de Tomp gelegen, wonen. In dit huis werd trouwens in 1705 Pieter Nagelmackers geboren die ca. 1750 de bank Nagelmackers in de stad Luik zou oprichten. De Tomp verviel langzaam maar zeker tot een ruïne. In het midden van de 19de eeuw kocht minister Barthélemy de Theux met het oog op het aanleggen van vloeiweiden honderden hectaren gemeentegrond en ook het complex rond het oude kasteel Grevenbroek en de Tomp. De toren kreeg er een plaats in het jachtdomein van de staatsman. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de Tomp een nieuwe naam kreeg als overblijfsel van het kasteel van de heren van Grevenbroek. Het enig zichtbare gedeelte van hun eigendom, de Tomp, kon niets anders zijn dan het kasteel zelf, opgetrokken in de tijd van de Noormannen, zoals romantici in die tijd nogal eens beweerden. Uit deze tijd dateert ook de eerste afbeelding van de Tomp, een schilderij door de lokale kunstenaar Jacques Rijcken in 1852 gemaakt. De Tomp is gelegen in een moerasvlakte op een licht opgeworpen heuvel, opgetrokken in baksteen. De binnendiameter meet ongeveer 4,60 m, de muurdikte bedraagt ca. 1,75 m. De totale hoogte van de Tomp bedraagt na restauratie ca. 20 m (de hoogte van de ruïne bedroeg nauwelijks 9 m). De Tomp is vandaag privé-bezit, maar kan via het lokale VVV-kantoor bezocht worden.

4 | Limburgs Erfgoed


| Cultureel Erfgoed |

Het nieuwe klimaatdenken in erfgoedland Sinds jaar en dag werden de richtlijnen voor het bepalen van de bewaaromstandigheden van collecties roerend erfgoed en historische interieurs vrij streng bepaald. Doorgaans werden de ideale bewaaromstandigheden vastgelegd rond 50% luchtvochtigheid en 18 °C (met telkens minimaal toegelaten schommelingen). Internationaal wordt intussen al een tijdje gediscussieerd over zin en onzin, nut en noodzaak van deze al decennialang vastgelegde getallen voor temperatuur en relatieve luchtvochtigheid én de toegelaten fluctuaties. De tot nog toe gehanteerde normen komen op de tocht te staan, want uit onderzoek blijkt alsmaar duidelijker dat het vastklampen aan de opgelegde richtlijnen niet altijd schade aan objecten kan voorkomen en omgekeerd dat omstandigheden buiten de richtlijnen niet altijd aantoonbare schade aan objecten veroorzaken. Hoe moet je nu als beheerder van een gemengde collectie omgaan met deze wetenschap in het hoofd?

Depotruimte met lokale vochtregeling (Brussel, Koninklijk Legermuseum)

“Meten is weten”, centraal depot Stedelijke Musea Hasselt

Op 19 en 20 mei 2011 organiseerde het Klimaatnetwerk Vlaanderen een “teach-the-teacher” om collega’s in Vlaanderen die bij de klimaatbepaling voor materieel erfgoed betrokken zijn, inzicht te bieden in de nieuwe klimaatrichtlijnen en het nieuwe denken over het klimaat voor de bewaring van zowel roerend als onroerend erfgoed. Daarbij wordt uitgegaan van 1. een waardebepaling van de (deel)collecties, 2. de mogelijkheden van het gebouw waarin de collectie is ondergebracht (op basis van metingen) en 3. de collectienoden (met het bepalen van de risico’s voor de collectie en het gebouw). Vervolgens kan een keuze gemaakt worden voor een geschikt (en haalbaar) klimaatbeheersingssysteem of kunnen gepaste maatregelen voor het klimaatbeheer genomen worden, dit telkens met afweging van kosten en baten. Belangrijk is ook het inzicht dat de fluctuaties in relatieve luchtvochtigheid waaraan objecten in het verleden zijn blootgesteld, bepalend kunnen zijn voor de keuze van bewaaromstandigheden voor de collectie in de toekomst. Objecten hebben met andere woorden op dat vlak “een geheugen”. Essentieel is het bekomen van inzicht in de mogelijke risico’s waaraan gebouw en collectie onderhevig kunnen zijn. Daarop kunnen vervolgens de maatregelen voor klimaatbeheersing worden afgestemd. Tijdens de tweedaagse werd daarom actief gewerkt rond de volgende vraagstellingen: hoe kom je tot het definiëren van de collectienoden en de besluitvorming over het binnenklimaat? Hoe brengen we dit verhaal helder over bij al wie garant moet staan voor een

geschikt binnenklimaat? Het vertrekpunt van deze tweedaagse was het boek “Klimaatwerk. Richtlijnen voor het museale binnenklimaat” van Bart Ankersmit (Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed Nederland, het vroegere Instituut Collectie Nederland). Dit boek is beschikbaar in de bibliotheek van het Provinciaal Centrum voor Cultureel Erfgoed en is ook te bestellen via http://www.aup.nl/do.php?a=show_visitor_ book&isbn=9789085550259. Interessant is in dit verband verder ook de te downloaden publicatie van Bart Ankersmit “Het binnenklimaat in het programma van eisen” voor ieder die aan de slag wil gaan met het bouwen of verbouwen van een gebouw met een museale functie of een depotfunctie. Tenslotte verwijzen we nog graag naar de recent verschenen publicatie “Uit het oog, in het hart. Aanbevelingen voor het bouwen, verbouwen en inrichten van erfgoeddepots”, die gratis te verkrijgen is bij het Provinciaal Centrum voor Cultureel Erfgoed. Om de recente inzichten over het klimaat voor erfgoedcollecties en interieurs breder te verspreiden, wordt een vervolg op deze tweedaagse ontwikkeld. Onder welke vorm dit zal gebeuren en hoe het programma er zal uitzien, is nog in bespreking.

Meer info: Provinciaal Centrum voor Cultureel Erfgoed tel. 011 23 75 75 e-mail: amilkers@limburg.be Limburgs Erfgoed | 5


De asymmetrische vallei van de Jeker met gerichte vergezichten en cultuurzonatie. Het gave rijdorp Kanne, bestaande uit twee kernen: Op- en Neerkanne.

| Cultureel Erfgoed |

Ankerplaats Kanne met het plateau van Caestert, de Tiendeberg en de Muizenberg (Riemst) Deze ankerplaats bevindt zich tegen de grens met Wallonië en Nederland, in het zogenaamde Krijtland van Millen, een deel van droog Haspengouw. Het landschap wordt er vorm gegeven door de natuurlijke rivierwerking van de Jeker en het Albertkanaal. Omdat het Jekerdal 40 tot 50 m diep in het substraat ingesneden is, wordt het gebied gekenmerkt door zeer steile hellingen. In de ondergrond bevinden zich o.a. krijtsteenformaties en vuursteenbanken. De krijtsteenformaties zijn rijk aan fossielen en werden vaak ontsloten door ondergrondse groeves. De ontginning zorgde voor een netwerk van ondergrondse galerijen met een oppervlakte van tientallen hectares en met zeer veel verwijzingen (o.a. via inscripties) naar gebruik, ouderdom of uitbatingstechniek. De typische ondergrond zorgt ook voor karstverschijnselen zoals dolines. Het plateau van Caestert is het meest gave deel van de Sint-Pietersberg (grotendeels ook op Nederlands grondgebied); een acht kilometer lange kalkheuvel bestaande uit krijtlagen, plaatselijk bedekt met fijn zand, die later met een laag Maasgrind en een dunne laag Haspengouwse leem bedekt werd. De zuidwest georiënteerde hellingen hebben een uitzonderlijk microklimaat. De droge kalkgraslanden werden eeuwenlang door mergelland-schapen beweid. Dit landschap heeft steeds een grote aantrekkingskracht uitgeoefend op de mensen en bezit dan ook een hoge archeologische potentie. Volgende landschapskenmerken zijn typisch voor deze ankerplaats: • het leemplateau van Droog Haspengouw • de steile westelijke dalhelling van de Jeker • de vallei van de Jeker • het Albertkanaal • de zacht glooiende oostelijke valleihelling van de Jeker • het plateau van Caestert Op basis van deze kenmerken werkte Hubert een ruimtelijke vertaling en visie uit. Belangrijk uitgangspunt voor al die onderdelen is uiteraard dat het historisch ontstane landschap blijft bestaan en dat het beheer ook daarop gericht moet zijn. Bijzonder aandachtspunt voor deze ankerplaats is de grensoverschrijdende samenwerking, waarbij zowel met Wallonië als met Nederland naar één beheersvisie en gezamenlijke projecten gezocht wordt. 6 | Limburgs Erfgoed

In memoriam:

Hubert Bats Hubert Bats mag een pionier genoemd worden in de Limburgse landschapszorg. Heel zijn loopbaan ijverde hij met hart en ziel voor het landschappelijk erfgoed. Zijn werk was, letterlijk, grensoverschrijdend. Als pas afgestudeerd licenciaat wetenschappen in de plantkunde vervoegde Hubert in het voorjaar van 1978 de jonge Rijksdienst voor Monumenten en Landschappen. Na een inloopperiode met Roger Deneef trok hij naar Sint-Truiden om er samen met Jos Gyselinck de Limburgse cel uit te bouwen. Als inspecteur landschapszorg legde hij zich toe op de bescherming van de Limburgse landschappen. Eén van de eerste beschermingen die hij realiseerde, was het Plateau van Caestert in Riemst, dat op 27 november 1978 definitief als landschap beschermd werd. Dit landschap met unieke wetenschappelijke en esthetische waarde zou steeds een bijzondere plek in zijn loopbaan blijven innemen. Uiteraard kregen nog tal van andere belangrijke en waardevolle – zeg maar: de belangrijkste en waardevolste – Limburgse landschappen zijn aandacht. Zij werden dankzij zijn inspanningen beschermd; denk maar aan de “Vallei van de Zwarte Beek” in Beringen, de “Grotten van Henisdaal” in Heers, de “Dommel en Bolliserbeek” in Peer en HechtelEksel, het “Vijverbroek” in Kinrooi, de “Maten” in Genk of het “Park van de Oostelijke Jeker” in Tongeren. Vanaf de jaren ’80 was Hubert ook lange tijd het diensthoofd van de Limburgse buitendienst van Monumenten en Landschappen. Met de opkomst van de regionale landschappen spitste hij zich toe op het beheer van de regio Haspengouw en Voeren. Door zijn jarenlange ervaring was hij een gewaardeerde gesprekspartner voor gemeentebesturen en alle betrokken actoren in de landschapszorg en zetelde hij in talrijke werkgroepen, comités en adviescommissies. Hij inspireerde zijn collega-landschappers en ondersteunde hen. Samen met de collega’s Chris de Maegd en Myriam van den Broeck deed hij onderzoek in het kader van de cahierreeks “Historische parken en tuinen in Vlaanderen, provincie Limburg”.


Toegang tot mergelgroeve onder de Muizenberg.

Het plateau van Caestert met historisch stabiel bos, graften …

Bibliografie BATS, H., Landschapsonderzoek ten behoeve van het beleid inzake de klassering van landschappen in de Provincie Limburg in toepassing van de wet van 7 augustus 1931, 1982

Daarnaast erkende hij ook de meerwaarde van het interdisciplinaire werken. Zo ijverde hij bijvoorbeeld voor de subsidieerbaarheid van groene werken binnen de onderhoudspremie voor monumenten en stads- en dorpsgezichten. Erfgoedzorgers konden door de jaren heen genieten van verschillende artikels die hij voor het huistijdschrift M&L schreef. Hij ging er o.m. in op het Voerense landschap, de vloeiweiden of wateringen te LommelKolonie en hoe kan het ook anders, het plateau van Caestert. Hubert volgde de nieuwe evoluties binnen de landschapszorg op de voet. De inwerkingtreding van het landschapsdecreet in 1996 gaf nieuwe kansen aan de landschapszorg. In die periode werd, onder leiding van Marc Antrop, gewerkt aan een atlas van de relicten van de traditionele landschappen, algemeen “Landschapsatlas” genoemd. Limburg was, met Hubert Bats, één van de proefprojecten van dit nieuwe inventarisatieproject. Uitgaande van deze Landschapsatlas werd vervolgens een nieuw instrument ontwikkeld om aan te sturen op het behoud van waardevolle landschappen: aangeduide ankerplaatsen en erfgoedlandschappen. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat twee van de vijf gebieden die als eerste in Vlaanderen door minister Van Mechelen een voorlopige aanduiding als ankerplaats kregen van Huberts hand waren: “De vallei van Cicindria met het kasteeldorp Kerkom” te Sint-Truiden en uiteraard “Kanne met het plateau van Caestert, de Tiendeberg en de Muizenberg” te Riemst. Hubert werkte vastberaden verder en realiseerde zo de eerste zeven definitief aangeduide ankerplaatsen in de provincie Limburg. Naast bovengenoemde twee ankerplaatsen zit nu ook een belangrijk deel van de Voerstreek vervat in enkele ankerplaatsen: “'s Graven-, SintMartens- en Sint-Pieters-Voeren”, “Vallei van de Gulp bij Teuven” en de “Vallei van de Berwijn”. Tenslotte zijn er nog de “Omgeving van het Iers Kruis op de Keiberg te Lafelt” te Riemst en de zeer waardevolle “Herkvallei in de Mergels van Gelinden” te Sint-Truiden en Heers. Zeven hoort een geluksgetal te zijn, maar het heeft voor Hubert niet mogen zijn. Op 6 maart 2011, na meer dan dertig jaar onafgebroken inzet voor de Limburgse landschapszorg, is Hubert onverwacht overleden. Laten we “zijn” landschappen een mooie toekomst geven.

BATS, H., Het plateau van Caestert. Een monumentaal landschap op de grens van twee landen en drie provincies, in: M&L, jg. 8, nr. 4, 1989 Omfloerst door het landschappelijk schoon van het plateau van Caestert houdt de Sint-Pietersberg angstvallig een eeuwenoud, grensoverschrijdend monument verborgen: een labyrinth van ondergrondse mergelgangen. Hubert Bats gidst u vanuit de geologische ontstaansperiodes doorheen een continue uitbatingsgeschiedenis. BATS, H., Het Voerense landschap, in: M&L, jg. 11, nr. 5, 1992 Een analyse van het eigen specifieke karakter van dit overgangsgebied als gevolg van de oostelijke geografische ligging, de hoogte boven het zeeniveau en de samenstelling van de ondergrond. BATS, H., DE BORGHER M., DENEEF R., Landschapsbehoud is cultuurbehoud, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 1994 BATS, H., PAULISSEN, E., JACOBS, P., De grindgroeve Hermans te As. Een beschermd landschap, in: M&L, jg. 14, nr. 2, 1995 De bescherming als landschap van de grintgroeve Hermans te As, om uitsluitend geologische redenen, vormde voor Vlaanderen een primeur. Een praktische toepassing van geoconservatie. BATS, H., De vloeiweiden of watering te Lommel-Kolonie, in: M&L, jg. 15, nr. 3, 1996 Dit irrigatiesysteem op deze vlakke en voedselarme heidegebieden is een bijzondere cultuurhistorische getuige en werd een biotoop voor binnen de Kempen zeer zeldzame kalkminnende planten. BATS H., Ankerplaats ’s Gravenvoeren, Sint-Martens-Voeren en Sint-Pieters-Voeren – deel Snauwenberg en Hoogbos, in: M&L cahier 5: Nieuwe impulsen voor de landschapszorg. De landschapsatlas, baken voor een verruimd beleid, 2001 De landschapsatlas geeft gebiedsdekkend aan waar de historisch gegroeide landschapsstructuur, de relicten van de traditionele landschappen, tot op vandaag herkenbaar gebleven is. ROYEN, L., m.m.v. BATS, H., DE BORGHER, M., VAN DEN BOSSCHE, H., VAN DEN BREMT, P., Fruitteelt en hoogstamboomgaarden in Zuid-Limburg, in: M&L, jg. 20, nr. 1, 2001 VAN ORMELINGEN, J., BATS, H., ERENS, G., De westelijke Jekerhellingen in Kanne (Riemst): eeuwenoud landschap in ere hersteld, in: M&L, jg. 26, nr. 4, 2007 Het herstel van een oud cultuurlandschap blijkt een zegen voor de historisch gegroeide flora en fauna. Een goed en multidisciplinair beheerd cultuurlandschap levert een consistente natuur op.

Meer info: www.menl.be en bib.vioe.be Limburgs Erfgoed | 7


| Dienst Documentatie |

Nieuwe aanwinsten over het cultureel erfgoed De onderstaande werken kunnen geraad­pleegd worden in het Provinciaal Centrum voor Cultureel Erfgoed, Universiteitslaan 1 te Hasselt, tel. 011 23 75 83, op werkdagen van 9 tot 12 uur en van 13.30 tot 17 uur. Ze kunnen er tevens gefotokopieerd worden.

Dit is het allereerste boek dat over het behoud en beheer van het muzikaal erfgoed handelt en op alle mogelijke aspecten ervan een introductie biedt. Deze publicatie behandelt alle noodzakelijke onderwerpen die het muzikaal erfgoed zo bijzonder maken: de afbakening van het begrip, het wettelijk kader, de specifieke materiële muziekdragers, het collectiebeheer, het immaterieel muzikaal erfgoed, de diverse bewaarplaatsen, de zoekstrategieën om tot de juiste bronnen te komen en tal van uitdagingen die zich vandaag en morgen aandienen. Naast dit kader biedt “Achter de muziek aan” inspirerende voorbeelden van de onbegrensde mogelijkheden van dit bijzonder erfgoed aan de hand van concrete praktijkvoorbeelden. In vierendertig bijdragen die ook afzonderlijk gelezen kunnen worden, krijgt u een overzicht van de actuele visies op muzikaal erfgoed en worden overeenkomsten en verschillen tussen Vlaanderen en Nederland in de zorg voor dit erfgoed besproken. Bovendien bundelt dit boek in een toegankelijke taal de basisprincipes van de disciplines die voor een duurzame omgang met muzikaal erfgoed het fundament vormen: archivistiek, museologie, bibliotheekwetenschappen en musicologie. Tegelijkertijd werpt “Achter de muziek aan” een blik op de toekomst om iedereen, van professionele organisatie tot particuliere liefhebber, te inspireren tot een dynamische omgang met de sporen van ons muzikaal verleden. Dit boek kwam tot stand onder impuls van Resonant, Centrum voor Vlaams muzikaal erfgoed, in samenwerking met het Nederlands Muziek Instituut.

provincie Limburg Universiteitslaan 1 B-3500 HASSELT limburg.be

Jozef MERTENS, Onder invloed van Jan Frans Willems en Pieter Ecrevisse: 19de-eeuwse mythevorming rond taal, herkomst, handel en wandel van de Kempense teuten, Erfgoed Lommel vzw en Jozef Mertens, 2011, 200 blz. (D/2011/11.594/31) In het voorjaar 2010 verscheen de eerste versie van “Onder invloed van Jan Frans Willems en Pieter Ecrivisse” in “Verslagen en Mededelingen”, het tijdschrift van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 120ste jaargang. In de herfst van dat jaar vertoonde de vzw Erfgoed Lommel interesse voor deze publicatie die op dat ogenblik niet meer verkrijgbaar was. Voor de uitgave in boekvorm werd het oorspronkelijke opstel een weinig aangepast en met twee aanzienlijke onderdelen uitgebreid. In het eerste deel gaat het om de beeldvorming over de teuten die tijdens de eindfase van de teutenhandel ontstaan is. Het tweede deel is veelal een naslagwerk. Hierin worden uiteenlopende thema’s betreffende de teuten behandeld en dit via de uitgave van belangrijke teksten met een duiding van hun belang of betekenis. In het derde en laatste deel wordt op panoramische wijze de stand van zaken van het teutenonderzoek opgemaakt. Alzo wil men het historisch onderzoek een nieuwe impuls geven, opdat er een synthese van de Kempense teutenhandel zou kunnen volgen. De drie delen hebben een gemeenschappelijke basis en invalshoek: de literatuur over de teuten gaande van de vroege 19de tot het einde van de 20ste eeuw. Het boek wordt afgesloten met een literatuurlijst met de voornaamste en meermaals geciteerde publicaties, alsook een samenvatting in het Engels en het Duits.

Nathalie CEUNEN, Het landschap vertelt. Haspengouw & Voeren, de mens vormt zijn land, Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren, 2011, 240 blz. (D/2001/8488/1) Door het eeuwenlang bewerken en bewonen hebben de inwoners van Haspengouw en Voeren hun omgeving gekneed. Het resultaat is een schitterend landschap, boordevol herinneringen. Het Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren vroeg het Centrum voor Agrarische Geschiedenis het verhaal van dit landschap van de voorbije tweehonderd jaar te onderzoeken en in kaart te brengen. Het resultaat van dit onderzoek vindt u in deze publicatie. Dit boek beschrijft in de volgende vijf thema’s de belangrijkste bouwstenen van het Haspengouwse en Voerense landschap: “In Haspengouw is het goed leven”, “Stofwegen, spoorwegen en snelwegen”, “Moeder, waarvan leven wij? Haspengouw landbouwland”, “Een industrie voor de landbouw in Haspengouw”, “Over God, grenzen en het geven van namen”. Het geheel wordt geïllustreerd met een selectie oude foto’s en historisch kaartmateriaal. Bovendien bevat het boek boeiende fragmenten uit interviews van veertig streekbewoners en andere deskundigen. Bij dit boek horen vijf bijlagen, waarin de volgende vijf Haspengouwse dorpen in de kijker gezet worden, telkens vanuit een ander oogpunt: Rijkhoven, Brustem, Millen, Borgloon en Widooie.

v.u. An Verhelst, Universiteitslaan 1, 3500 Hasselt

Maarten BEIRENS, Ellen KEMPERS en Heidi MOYSON, Achter de muziek aan. Muzikaal erfgoed in Vlaanderen en Nederland, Acco Leuven/Den Haag, 2010, 425 blz. (ISBN 978-90-334-8247-2)


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.