Hermeneutiek van de liefde

Page 1

Hermeneutiek van de liefde Artikel door Sjaak Vane in Filosofie en praktijk winter 2011 “Als ik jou zie, gaat mijn amandelkern op de waakvlam”, is een uitspraak die op dit moment nog vreemd in de oren klinkt, maar in de nabije toekomst mogelijk deel zal zijn van een intieme conversatie. Tenminste, als we de neurowetenschap mogen geloven. Volgens hen is de liefde immers geen kwestie van het hart, maar een verschijnsel dat zich afspeelt in de hersenen. En die worden steeds gedetailleerder in kaart gebracht. Het gezegde dat je nu eenmaal niet in het hoofd van een ander kunt kijken, lijkt achterhaald met de komst van de fMRI-­‐techniek. Hiermee kan de doorbloeding in de verschillende hersengebieden worden aangetoond, iets wat een maat is voor de activiteit van het brein. Door een proefpersoon in een scanner een bepaalde taak uit te laten voeren, kan de hiermee corresponderende hersenactiviteit zichtbaar worden gemaakt. De fMRI-­‐techniek gaf een impuls aan het hersenonderzoek waardoor men meer over de traditionele “zenuwziektes”, zoals epilepsie, te weten kwam. Maar daar bleef het niet bij. Nieuwe onderzoeksterreinen dienden zich aan. Door de fMRI-­‐techniek leert men momenteel niet alleen de werking van de hersenen beter kennen, het levert ook data waarmee de sociale wetenschappen hun hypotheses onderbouwen. Proefpersonen worden bepaalde stimuli aangeboden of gevraagd aan bepaalde onderwerpen te denken waarbij de overeenkomstige hersenactiviteit wordt gemeten. Seksuele orgasmen -­‐ om maar wat te noemen-­‐ pijnbelevingen, maar ook emoties met een minder fysieke oriëntering worden het object van empirisch onderzoek. De logica van de liefde lijkt hiermee te kunnen worden aangetoond. Haar van oudsher raadselachtige karakter blijkt gebaseerd op een weliswaar complex, maar in principe aantoonbaar algoritme. En dat brengt de belofte met zich mee dat het geheim van de liefde via de hersenscan kan worden onthuld. Toekomstmuziek? Een soortgelijke pretentie is reeds actueel. In de Verenigde Staten is DNA-­‐ matching momenteel een reële optie. Deze internetdiensten gaan uit van de persoonlijkheidstest van dr. Helen Fisher , bekend van het boek Why him? Why her? (Fisher 2009) Zij baseert zich op de evolutietheorie als zij beweert dat partners op elkaars DNA reageren, zoals waarneembaar in de lichaamsgeur. Kandidaten op datingsites zoals ScientificMatch.com en GenePartner.com hebben de genetische karakteristieken van hun immuunsysteem laten bepalen. Zij worden gekoppeld aan een partner waarvan de fysieke aantrekkingskracht is gegarandeerd. Wetenschappelijk is deze techniek echter nogal omstreden. (Frazetto 2010) In ieder geval betaalt de gebruiker een aardig tarief voor een partner die prettig ruikt. Zo wordt de liefde met een modern vooruitgangsoptimisme aan de man gebracht. Gereduceerd tot een evolutionair of neurologisch verschijnsel wordt zij een voorspelbaar fenomeen. Een dergelijke naturalistische benadering van de liefde gaat voorbij aan het gegeven dat de liefde in eerste instantie een individuele ervaring is. De ervaring van de liefde leent zich niet voor beschrijvingen in de derde persoon. Wie de betekenis van de liefde wil leren kennen, zal zich moeten richten op de persoonlijke ervaringswereld. Dit zal ik verder uiteenzetten aan de hand van een studie van Jos de Mul naar de hermeneutiek van de filosoof Wilhelm Dilthey (1833-­‐1911) Hoewel Dilthey de liefde niet als zodanig thematiseert, is het primaat dat hij toekent aan de menselijke ervaring een vruchtbaar uitgangspunt


voor een beschrijving van de verliefde mens. De kritiek van Dilthey op de naturalistische benadering van de psychologie aan het begin van de 20e eeuw lijkt nog steeds relevant. Inzicht in hersenprocessen levert wellicht interessante resultaten op, maar leidt niet tot een beter verstaan van de betekenis van de liefde voor de belevingswereld van het individu. Een hermeneutische benadering levert een relevante (en rijke) context voor de liefde die in eerste instantie een innerlijke ervaring is.

De kunst van het verstaan Etymologisch kan de term “hermeneutiek” herleid worden tot de Griekse halfgod Hermes die boodschappen van de goden overbracht naar de aarde. Dit waren geen eenduidige uitspraken, maar cryptische aanduidingen, waaraan de gewone sterveling betekenis diende te geven voor het menselijk handelen. De hermeneutiek wordt dan ook wel aangeduid als ‘de kunst van het interpreteren’. In praktische zin speelde de hermeneutiek binnen de humanistische traditie onder andere een rol als hulpwetenschap voor theologie en rechtspraak wanneer het erop aankwam een zinvolle uitleg te geven aan bijbel-­‐ of wetteksten. De geoefende hermeneuticus had een zekere fijngevoeligheid ontwikkeld voor de (vaak) meerduidige betekenis van dergelijke teksten. Ook tegenwoordig is dergelijke genuanceerde tekstuitleg nog steeds relevant. Naast deze praktische hermeneutiek ontstond, met name door het werk van Friedrich Schleiermacher (1768-­‐1843) eveneens een wijsgerige hermeneutiek. Deze filosofische positie stelt de vraag naar de mogelijkheidsvoorwaarden van betekenisgeving en richt zich op het interpreterende subject dat zin geeft aan de werkelijkheid om hem heen. Deze werkelijkheid wordt in een hermeneutische benadering nadrukkelijk opgevat als een persoonlijke werkelijkheid; een belevingswereld waarin door de cultuur bemiddelde symbolen een rol spelen. In De tragedie van de Eindigheid, een studie naar de hermeneutiek van Wilhelm Dilthey (De Mul, 1993) wijst Jos de Mul erop dat in Diltheys filosofie de beleefde werkelijkheid als een gegeven wordt opgevat. Het leven is een niet op te lossen raadsel dat principieel ondoorgrondelijk is voor het denken. (idem,192, voetnoot 22) Deze notie van een “voortheoretische ‘wereld waarin we leven’’’ wordt later door Heidegger als ‘Umwelt’ en door Husserl als ‘Lebenswelt’ verder uitgewerkt.(idem,193) De hermeneutische filosofie zoekt niet naar onveranderlijke maatstaven om deze belevingswereld te schragen. Zij erkent dat iedere betekenisgeving een procesmatig karakter heeft met een open einde. Dit houdt in dat er geen sprake kan zijn van een laatste, gefixeerde betekenis als de definitieve uitkomst van een ontwikkelingsproces. Evenals een tekst altijd opnieuw kan worden geïnterpreteerd, kan ook de eigen ervaring een andere betekenis krijgen, bijvoorbeeld doordat men nieuwe ervaringen of kennis opdoet. Hierdoor komen eerdere ervaringen in een ander licht te staan. Een persoon ontwikkelt daardoor, bijvoorbeeld, een andere kijk op zichzelf. Vanuit deze achtergrond doet hij nieuwe ervaringen op of geeft hij een andere betekenis aan de oude situatie. Wie volwassen geworden de buurt waar hij is opgegroeid bezoekt, zal dit herkennen. De bosjes in het plantsoen hebben niet langer de betekenis van verstopplek en de ruimte ertussen zal anders worden ervaren. Het proces van betekenisgeving heeft een cirkelvormig karakter, meestal aangeduid als ‘de hermeneutische cirkel’. Deel en geheel ontlenen betekenis aan elkaar in een voortdurend heen en weer gaande beweging. Een specifieke ervaring krijgt zijn betekenis vanuit de samenhang met andere ervaringen. Deze ervaringsachtergrond is echter geen onveranderlijk gegeven, maar verandert als de hermeneutische cirkel wordt doorlopen. Bij Dilthey houdt dit tevens in dat er geen ervaringstructuur a priori gegeven kan zijn. Anders dan in het Kantiaanse perspectief, 2


is er geen sprake van een onveranderlijk raster waarbinnen de ervaring betekenis krijgt, geënt op de universele aard van de menselijke natuur. Dilthey gebruikt in dit verband de metafoor van een grammatica.“We zouden de menselijke natuur kunnen vergelijken met een grammatica, met behulp waarvan een groot aantal verschillende zinnen kan worden gevormd en verhalen kunnen worden verteld” (idem,197) Een grammatica vormt, analoog aan de ervaringsstructuur, een kader dat in de loop van de tijd verschuift. Dilthey neemt hiermee nadrukkelijk afstand van het bovenhistorische karakter van de Kantiaanse kenstructuren, zoals de vormen van ruimte en tijd. Deze zijn geen ‘eeuwig‘ gegeven maar worden bemiddeld door de historisch-­‐maatschappelijke werkelijkheid. Zo kun je je voorstellen dat de tijdsbeleving door de komst van de mechanische klok zijn cyclische karakter verliest. Het begrip tijd verandert hierdoor van betekenis. Het is Diltheys ambitie een Kritiek der Historischen Vernunft te schrijven als fundering voor wat in zijn tijd de “geesteswetenschappen” werd genoemd, als aanvulling op Kants Kritiek der Reinen Vernunft , waarvan de geldigheid zich volgens Dilthey beperkt tot de natuurwetenschappen. Dilthey laat bij zijn dood in 1911 een omvangrijke hoeveelheid geschriften achter (uitgegeven in verschillende delen als Gesammelte Schriften (GS)) maar heeft zijn project niet voltooid. In zijn werk zoekt Dilthey niet naar absolute kaders die de werkelijkheid op een bepaalde wijze ontsluiten. Zonder terug te grijpen op dergelijke “maatgevende kaders” (idem,207) onderzoekt hij de menselijke ervaring. Deze omvat bij Dilthey meer dan de ervaring van de fysieke werkelijkheid, iets waar Kant de menselijke ervaring volgens hem toe beperkte (idem,173) Diltheys filosofie heeft ook betrekking op innerlijke gewaarwordingen die een meer introspectief karakter hebben, zoals herinneringen, stemmingen en overwegingen. Hij spreekt over een “ voortheoretische ervaring van de buitenwereld en het zelfbewustzijn; een ervaring waarin zich de splitsing van subject en object, van bewustzijn en buitenwereld, nog niet voordoet.”(idem,190) De menselijke ervaringswijze kan dan ook niet worden ontsloten door een psychologie die is geënt op de subject-­‐object scheiding van de natuurwetenschappen. Het is de taak van wat Dilthey omschrijft als een ‘descriptieve psychologie’ om de eerder genoemde onmiddellijke ervaring te beschrijven, waarbij de fijngevoeligheid van de hermeneuticus nodig is om de innerlijke ervaring in zijn beleefde samenhang te kunnen verstaan. Dit verstaan dient te worden opgevat als een verheldering van wat in de ervaring is gegeven en niet als een in onveranderlijke begrippen vastleggen van betekenissen. Het gaat om het “articuleren [van] de structuur die inherent is aan de beleving” (idem,227) De menselijke ervaring kan op die manier worden verstaan, maar nooit geheel worden begrepen. “Die Natur erklären wir, das Seelenleben verstehen wir.” is een veelgeciteerde uitspraak van Dilthey. (GS V, 144, geciteerd in De Mul 1993, 221) Het verstaan is hier altijd een tijdelijk verstaan, omdat nieuwe betekenissen zich kunnen aandienen. Zo blijft het leven fundamenteel een raadsel dat zich onttrekt aan het begripsmatige denken. Hiermee formuleert Dilthey een kritiek op de psychologische stromingen in zijn tijd die de natuurwetenschappelijke methode toe willen passen op de innerlijke ervaring. (De Mul 1993, 222) Deze ‘verklarende psychologie’ gaat voorbij aan het verschil tussen de uiterlijke ervaring, waarin de mens zich via zintuigen en verstand oriënteert op de fysieke werkelijkheid en de innerlijke ervaring. Bij laatstgenoemde ervaringswijze verschijnt de werkelijkheid niet als een gegeven. De menselijke ervaring wordt hierdoor niet volledig gedetermineerd door de fysieke omstandigheden waarin de persoon zich op dat moment bevindt. Door zijn vermogen tot introspectie kan de mens afstand nemen van zijn eerste ingevingen en zijn handelswijzen overwegen. Toegepast op de liefde houdt Diltheys hermeneutische benadering in dat deze in eerste instantie een innerlijke ervaring is die niet begrepen kan worden vanuit de subject-­‐object dichotomie van de natuurwetenschappelijke 3


methode. De liefde kan niet eenduidig in begrippen worden vastgelegd, maar hooguit worden verstaan met respect voor haar inherent enigmatische karakter. Het zal duidelijk zijn dat dit nog al verschilt van hoe neurowetenschappers het raadsel van de liefde benaderen.

Een hersenscan van de liefde Illustratief voor hoe de liefde geconceptualiseerd wordt binnen de neurowetenschappen, is de verslaglegging van Andreas Bartel en Semir Zeki, verbonden aan het University College in Londen. In 2000 publiceren zij het artikel:“ The neural basis of romantic love”(Bartels en Zeki 2000). In de inleiding hiervan wijzen de onderzoekers op de complexiteit van het verschijnsel romantische liefde, dat zij omschrijven als een sentiment waarbij erotische, cognitieve, emotionele en gedragscomponenten samen komen en dat in zijn karakteristieke gedaante gericht is op een enkele persoon. Tot nu toe is er weinig onderzoek gedaan naar de “… neural mechanisms underlying this complex sentiment.”, iets wat de auteurs heeft gemotiveerd “… to chart the neural correlates of this affective state …” (Bartels en Zeki 2000,3829) De inzet van hun onderzoek lijkt daarmee gericht op het aantonen van het materiële substraat van een complexe emotie. Zo geformuleerd is de hersenenconfiguratie de fysieke pendant van een bepaalde ervaringswijze. De omschrijving waarmee de proefpersonen werden geworven, “to be ‘truly, deeply and madly in love’…” past binnen het kader van wat in de westerse cultuur wordt aangeduid als ‘romantische liefde’. (vgl. Singer 2009) Uit de 70 vrijwilligers die zich in deze culturele code herkenden werden er 17 geselecteerd op basis van een interview en “written statements describing how much they were in love”. (idem, 3829) De proefpersonen die naar eigen zeggen hevig verliefd waren, leverden ieder vier portretfoto’s aan. Drie ervan portretteerden hem of haar bekende vrienden of vriendinnen; één daarvan betrof de huidige liefdespartner. Tijdens een fMRI-­‐scan werden deze foto's at random op een beeldscherm aangeboden en werd de proefpersoon gevraagd aan de vriend(in) wiens portret op dat moment verschijnt te denken. Na afloop hiervan vulde de proefpersoon een verkorte versie van de “passionate love scale” in. Dit is een vragenlijst die door de onderzoekers wordt opgevoerd als een betrouwbare manier “ … for quantifying this complex sentiment.”(idem,3829) en bestaat uit beweringen als: “For me, XXX is the perfect romantic partner”. Aan iedere uitspraak diende de proefpersoon een score tussen 1 en 9 toe te kennen. Zo werd nagegaan in welke mate de proefpersonen zich op het moment van de scan verliefd voelden. Bartels en Zeki publiceren in het artikel afbeeldingen van door hen waargenomen hersenactiviteit wanneer het gezicht van de geliefde in beeld komt. Deze vertoont bij de verschillende proefpersonen een grotendeels overeenkomstig patroon dat, zo concluderen zij, uniek is voor de emotie ‘verliefdheid’. Het valt hen op dat niet alleen bepaalde hersengebieden actief worden, zoals centra die betrokken zijn bij gevoelens van genot, maar ook dat andere delen worden gedeactiveerd. Met name dit laatste verschijnsel vormt de inzet van een vervolgonderzoek waarover in 2003 wordt gepubliceerd onder de titel:“The neural correlates of maternal and romantic love”.( Bartels en Zeki 2003) Bartels en Zeki onderzoeken nu de ouderliefde en vergelijken dit met hun eerdere bevindingen omtrent de romantische liefde. Ditmaal zijn de proefpersonen jonge moeders (hun kind is tussen de negen maanden en zes jaar oud). Deze vrouwen krijgen tijdens een hersenscan verschillende portretfoto's aangeboden, onder andere een recente foto van hun eigen kind. Men gaat ervan uit dat deze foto gevoelens van moederliefde oproept. Ook nu wordt een unieke hersenconfiguratie aangetoond, waarbij opvalt dat dezelfde hersengebieden gedeactiveerd worden als in het onderzoek naar de romantische liefde. De liefde activeert niet alleen beloningssystemen, maar “… also affect the network involved in making social judgments about that person.” (idem,1162) Moederliefde en 4


romantische liefde onderdrukken activiteit in wat Bartels en Zeki aanduiden als: “the neural machineries” die te maken hebben met het kritisch beoordelen van anderen. De onderzoekers concluderen dat deze resultaten bijdragen aan “explaining in neurological terms why ‘love makes blind’”(idem,1164) en “explaining the power of love to motivate and exhilarate”. (idem,1155) In bovenstaande citaten wordt ervan uitgegaan dat voor de liefde een empirische verklaring gegeven kan worden. Het is echter de vraag of dit tot zinvolle uitspraken leidt. Dit is een filosofische vraag die zich richt op de manier waarop de liefde wordt geconceptualiseerd en welke relaties worden gelegd met de processen in het brein. Welke verbanden leggen Bartels en Zeki hier?

De kracht van de liefde Allereerst zijn er formuleringen in beide artikelen waarbij de uitkomst van de hersensscan (slechts) wordt beschouwd als het neurale correlaat van de liefde. Gelet op de manier waarop de proefpersonen werden geselecteerd (op basis van een zelfrapportage), kunnen we stellen dat het onderzoek zich richt op het verband tussen een door de taal bemiddelde innerlijke ervaring en de lokalisering van hersenactiviteit. De onderzoekers constateren een correlatie tussen het narratieve eerstepersoonsperspectief waarmee een proefpersoon zijn gevoelens beschrijft en het derdepersoonsperspectief waarmee de overeenkomst in de hersenactiviteit van de verschillende proefpersonen wordt beschreven. Beide perspectieven zijn zinvol, maar bevatten uitspraken op een verschillend conceptueel niveau. In bepaalde passages beperken Bartels en Zeki zich echter niet tot het constateren van een wederzijdse betrekking tussen beide beschrijvingswijzen, maar suggereren zij een causale relatie tussen de neurale activiteit en de affectieve beleving. Zo schrijven zij in 2000 over “the neural substrates involved in evoking one of the most overwhelming of all affective states” (Bartels en Zeki 2000,3829) en in 2003 over “romantic and maternal love activate specific regions …”( Bartels en Zeki 2003,1164) (beide cursiveringen SV) Zo wordt de liefde in het eerste citaat voorgesteld als iets dat wordt opgewekt door hersenactiviteit en in de tweede passage als de aanjager van bepaalde hersengebieden. De liefde wordt in bovengenoemde passages beschreven als respectievelijk het gevolg en de oorzaak van een fysiek verschijnsel in de hersenen. Een term als “the power of love”(idem,1155) wordt door de onderzoekers niet uitsluitend als een metafoor opgevat, maar (impliciet) geconceptualiseerd als een mechanisme dat aantoonbaar werkzaam is in de hersenen van de verliefde mens. Door aan ‘de liefde’ een dergelijke invloed toe te schrijven krijgt zij de kenmerken van een empirisch verschijnsel, iets wat de mogelijkheid geeft haar te beschrijven vanuit een derdepersoonsperspectief. Het verschil tussen beide beschrijvingswijzen, zoals eerder opgemerkt, wordt hiermee veronachtzaamd. Het verhaal waarmee de proefpersoon de gevoelens voor zijn geliefde onder woorden brengt, is in dit verband slechts de aanwijzing dat er sprake is van activiteit in bepaalde hersengebieden. Zo verliest dit persoonlijke verhaal aan betekenis. Wanneer de kracht van de liefde een andere dan een metaforische betekenis krijgt, ontstaan zinloze uitspraken omdat geen onderscheid wordt gemaakt tussen het conceptuele niveau van de innerlijke beleving en die van neurofysiologische verschijnselen. En hiermee kom ik op een volgende opmerking. De liefde is een functioneel mechanisme, volgens Bartels en Zeki. Met name in hun latere artikel (Bartels en Zeki 2003) waarin de moederliefde bij het onderzoek wordt betrokken, wordt de liefde nadrukkelijk in een evolutionair perspectief geplaatst. Zowel de binding tussen de potentiële ouders als die tussen moeder en kind zijn van belang voor het voortbestaan van de soort. Het onderzoek, zo besluiten de auteurs, draagt bij aan iets meer begrip van “… the neural basis of one of the most formidable instruments of evolution, 5


which makes the procreation of the species (…) a deeply rewarding and pleasurable experience …”(idem,1164) Nu is een evolutionaire benadering een algemeen geaccepteerde en vaak vruchtbare invalshoek binnen de wetenschap. Zij biedt echter een functionele beschrijving van een bepaald (bio)systeem die op gespannen voet staat met het eerste persoonsperspectief van de individuele ervaring. In bovenstaand citaat, koppelen de auteurs beide perspectieven probleemloos aan elkaar, waardoor een merkwaardige conceptuele verschuiving plaatsvindt. Zo zou de procreatie van de soort een plezierige ervaring zijn. Wie zijn geliefde, als besluit van het romantische samenzijn, meedeelt dat hij zich wil inspannen voor het voortbestaan van de soort zal waarschijnlijk weinig vorderingen maken op het liefdespad. Hoe functioneel de liefde dan ook vanuit een evolutionair perspectief mag zijn, op het niveau van de verliefde persoon levert dit geen zinvolle beschrijving op.

Mereologische dwaling De neurowetenschapper Max Bennett (University of Sydney)en de filosoof Peter Hacker (Oxford University) wijzen in hun boek Philosophical Foundations of Neuroscience (Bennett en Hacker 2003) op verschillende conceptuele verwarringen die kunnen ontstaan bij de interpretatie van de uitkomsten van neurologisch onderzoek. Als zodanig is hun werk relevant voor mijn betoog. Allereerst zal ik kort hun benadering van emoties uiteenzetten en dit contrasteren met die van Bartels en Zeki aan de hand van het verschijnsel dat de liefde ‘blind’ maakt. Vervolgens zal ik ingaan op de filosofische grondslag van de neurowetenschappen, zoals Bennett en Hacker die beschrijven. In een hoofdstuk over emoties (Bennett en Hacker 2003,199-­‐223) betogen de auteurs dat hoewel emoties gepaard kunnen gaan met bepaalde beroeringen, zoals blozen, hartkloppingen en trillende handen, de emoties hieraan niet hun specifieke betekenis ontlenen. Gevoelens kunnen niet gelijkgesteld worden aan lichaamsensaties.(idem,204) Emoties ontlenen hun bijzondere betekenis aan de houding tegenover het object ervan. De verliefdheid van Romeo is verbonden met de betekenis die Julia nu voor hem heeft. Onze emoties maken duidelijk dat we om iemand geven. (idem,218) We leren de betekenis van emotiewoorden als liefde, woede en angst dan ook niet vanuit het benoemen van bepaalde veranderingen in ons lichaam, maar vanuit de speciale betrekking ten opzichte van, bijvoorbeeld, een object, omgeving of persoon. Je bent bang voor het naderende onweer en je houdt van Heloïse, Beatrice of Isolde. (idem,213) Dit wijkt af van de manier waarop emoties binnen de neurowetenschappen worden geconceptualiseerd, betogen Bennett en Hacker. Ik zal dit illustreren aan de hand van de betekenis van de uitspraak: “liefde maakt blind”. Bennett en Hacker merken hierover op dat sommige emoties, zoals hevige verliefdheid, getypeerd kunnen worden door “judgement clouding” en een “judgement-­‐ distorting bias”(idem,220) Evenals Bartels en Zeki wijzen zij er dus op dat een zekere verblinding op kan treden. Het verschil echter is dat Bennett en Hacker dit aanduiden als wezenlijk voor een bepaalde emotie, zoals de liefde. In hun opvatting maakt de liefde niet blind, in de zin dat zij de oorzaak is van het vormen van een te rooskleurig beeld van de geliefde, maar is de veranderde waarneming en waardering van een bepaalde persoon dat wat de liefde tot de liefde maakt. De neurowetenschappen hebben echter “systematically, but unwittingly screened out the attitudinal, as well as the motivational, cogitative and fantasy aspects of the emotions” (idem,203) Deze kritiek van Bennett en Hacker lijkt van toepassing op de eerder geciteerde formulering van Bartels en Zeki als “explaining the power of love to ( …) exhilarate”. (Bartels en Zeki 2003,1155) Hierbij wordt de liefde voorgesteld als een soort entiteit die in staat is sociale oordelen te veranderen. De liefdesblindheid wordt opgevat als een gevolg van een speciaal vermogen van de liefde waarover in een andere passage wordt opgemerkt dat “explaining in neurological terms why ‘love makes blind’”(idem,1164) 6


binnen het bereik van de neurowetenschap is gekomen. Zo voorgesteld verliest de liefde haar karakter van een betrekking tussen de persoon en zijn geliefde. Bennet en Hacker wijzen op de conceptuele verwarring die ontstaat wanneer emoties gereduceerd worden tot een fysiologisch verschijnsel. Het vormt een illustratie van de meer algemene kritiek in Philosophical Foundations of Neuroscience (Bennett en Hacker 2003) op het conceptuele kader zoals dit gangbaar is binnen de neurowetenschappen. Volgens de auteurs werd door de eerste twee generaties neurowetenschappers, analoog aan de dichotomie van lichaam en geest binnen het Cartesiaanse dualisme, een onderscheid gemaakt tussen de geest en de hersenen. De derde generatie neurowetenschappers echter verwierp dit onderscheid en schreef psychologische attributen zonder meer toe aan de hersenen of delen daarvan. (idem,68) Dit leidt logisch gezien tot zinloze uitspraken die welbeschouwd enigszins wonderlijk aandoen, zoals wanneer over het brein wordt beweerd dat deze ervaringen heeft, overtuigingen koestert en inschattingen maakt. Ook de intelligentie, maar hetzelfde kan worden opgemerkt over een emotie, wordt niet langer beschouwd als een eigenschap van het organisme als geheel maar uitsluitend toegeschreven aan de hersenen. (idem,73) Bennett en Hacker verwerpen het argument dat dit niet meer dan een manier van spreken vormt die gemeengoed is binnen de neurowetenschappen. Zij wijzen op de “mereological fallacy” (idem,73) die ontstaat wanneer eigenschappen van het geheel, in dit geval een persoon, worden toegekend aan een deel daarvan, te weten de hersenen. Ter illustratie merken de auteurs op dat je wel zinvol kunt spreken over een snelle auto maar niet over een snelle carburateur. (idem,73 voetnoot 14 ) Psychologische eigenschappen kunnen op een of andere manier worden geobserveerd of opgemerkt als een innerlijke ervaring. Maar wat moet je je voorstellen bij verliefde hersenen? Hoe gedragen deze hersenen zich? Of hoe zouden we kunnen ervaren dat onze hersenen op een bepaald moment verliefd zijn? Een hersensscan kan dit niet aantonen. Zij maakt hooguit een bepaald patroon van hersenactiviteit zichtbaar. Wie opmerkt dat we hier aan kunnen ‘zien’ dat de hersenen verliefd zijn, verbindt twee conceptuele categorieën die niet tot elkaar te herleiden zijn. Het verliefde hart dat sneller gaat bonzen, past binnen een dichterlijke manier van spreken, maar is logisch gezien onzin. Datzelfde geldt voor de verliefde hersenen die gelukshormonen gaan produceren. Ook Bartels en Zeki lijken ten prooi te vallen aan deze mereologische verwarring. Strikt genomen bedienen zij zich echter niet van aanduidingen als “verliefde hersenen”. Dit gebeurt daarentegen wel in de popularisering van hun onderzoek door wetenschapsjournalist Mark Mieras.

De verliefde hersenen Na het succesvolle Ben ik dat, wat hersenenonderzoek vertelt over onszelf publiceert Mark Mieras in mei 2010 het boek: Liefde, wat hersenonderzoek onthult over de klik, de kus en al het andere. (Mieras 2010) Ook deze titel slaat blijkbaar aan bij een groot publiek, een half jaar later verschijnt reeds de zesde druk. De eerste zin op de achterflap typeert reeds het idioom dat Mieras hanteert: “ Hoe kiezen je hersenen je grote liefde?” En een quote aan de binnenzijde van de omslag bevat de volgende formulering: “ … Door van iemand te houden laat je die ander in jouw brein wortelen en maak je je hem of haar een beetje eigen ...” (cursivering SV) Juist het gebruik van treffende metaforen maakt een populair-­‐wetenschappelijk boek toegankelijker en prettiger leesbaar dan een wetenschappelijk artikel met een zakelijke toon. Mieras heeft een bondige en wendbare stijl die eigen is aan bedreven journalisten. Hij kan in enkele zinnen duidelijk maken wat een bepaald onderzoek bijdraagt aan het onderwerp. Hierbij beperkt Mieras zich overigens niet tot neurowetenschappelijk onderzoek; hij baseert zich ook op psychologisch en 7


antropologisch onderzoek naar de liefde. Toegegeven: het boek nodigt uit tot verder lezen, zoals het dagboek van een ontdekkingsreiziger dat kan doen. Telkens presenteert Mieras op onderhoudende wijze recent wetenschappelijk onderzoek. Maar nu de vraag: welk concept van de liefde wordt (impliciet) aan de lezer gepresenteerd? Formuleringen, zoals hierboven geciteerd, zijn niet alleen metaforen die als speelse versiering worden toegevoegd. Uit de inzet van zijn boek spreekt een conceptueel kader waarbinnen Mieras de uitkomsten van, onder andere, recent hersenenonderzoek plaatst. Mieras belooft de lezer dat hiermee de geheimen van de liefde worden ontraadseld. De lezer kan hierdoor gaan begrijpen “hoe de liefde werkt”, besluit hij zijn wervende tekst op de achterflap. Mieras pretendeert zichtbaar te maken wat er zich in ons binnenste ‘werkelijk’ afspeelt. De onderliggende claim dat onze innerlijke drijfveren op deze manier aan het licht kunnen komen, wordt, afgaande op citaten op de achterflap, kritiekloos overgenomen door de pers. Zo schrijft het Algemeen Dagblad: “ ‘Het leukste, meest leesbare boek over de baas in ons hoofd’” en vrouwenblad Margriet “’Als geen ander legt Mark Mieras uit hoe het werkt in de liefde’” (Mieras 2010) Blijkbaar spreekt de opvatting dat innerlijke ervaringen zichtbaar en dus ook maakbaar zijn, nog steeds aan. Mieras appelleert aan het moderne vooruitgangsoptimisme als hij beweert dat de verwarrende gevoelens die de liefde oproept zullen verdwijnen als je weet hoe dit verschijnsel werkt. (zie flaptekst) In hoofdstuk 10: ‘Tot over je oren verliefd’, spreekt Mieras herhaaldelijk over “verliefde hersenen” (blz.95, 97,99) en “verliefde brein(en)”(blz.95 en 98) . De hersenen komen hierin naar voren als een eigenzinnige homunculus, die bepalend is voor gevoelens, gedachten en gedrag. Ik citeer enkele passages uit drie opeenvolgende bladzijden . “Verliefde hersenen zetten zichzelf op het verkeerde been.” (idem,97) “ Het verliefde brein schermt zichzelf ondertussen af voor de charmes van andere mogelijke partners.”(idem,98) “Terwijl de aandacht voor andere mogelijke partners verdwijnt, vergenoegt het verliefde brein zich in de keuze voor die ene persoon door diens eigenschappen steeds verder op te poetsen en te idealiseren.”(idem,99) Deze mereologische verwarring spreekt uit de meeste, maar niet alle passages. Mieras gebruikt ook logisch zinvolle aanduidingen, zoals: “ Bij verliefde mensen is er bijvoorbeeld veel activiteit in de nucleus accumbens …” (idem, 96) Het onderzoek van Bartels en Zeki introduceert hij als onderzoek naar het “airbrusheffect”. Een term die waarschijnlijk door Mieras zelf is bedacht en die hij als volgt uitlegt: “Dankzij het ‘airbrusheffect’ wordt elk nadeel direct vergeten (…) zoals alle oneffenheden van de huid van een fotomodel worden weggenomen uit een reclamefoto.” (Mieras 2010, 99) “Andreas Bartels en Semir Zeki (…) ontdekten dat verliefde hersenen de centra remmen die negatieve eigenschappen beoordelen. Zodra je aan je partner of je baby denkt of naar hem of haar kijkt, daalt bijvoorbeeld de activiteit in de amandelkern, een belangrijk centrum voor negatieve emoties (…) Met de amandelkern op de waakvlam komt het niet in je op om kwaad te denken of kwaad te worden. Storende eigenschappen zie je eenvoudig over het hoofd of je vergeet ze direct weer.” (idem, 99)

Wanneer we dit vergelijken met hoe Bartels en Zeki zelf hun onderzoeksresultaten presenteren wordt het verschil duidelijk. Waar de onderzoekers nog uitgaan van een correlatie of een causaal verband tussen verliefdheid en de hersenen, schrijft Mieras verliefdheid onverminderd toe aan een eigenschap van de hersenen zelf die daarbij ook nog het vermogen hebben hun eigen centra te remmen. Bij verliefden functioneert de amandelkern afwijkend, is zijn analyse van het ‘airbrusheffect’. De liefde wordt hier opgevat als een ziekte, zou je kunnen zeggen. Een gezonde ziekte, want aan het eind van het hoofdstuk betoogt Mieras: " Wie verliefd wordt, geeft zijn hersenen dus een krachtige ontwikkelingsimpuls. Een goede reden dus om zo nu en dan een beetje verliefd te zijn." (idem,104) Het verschil met hoe Bennett en Hacker de liefde als een betrekking tussen twee mensen zien, spreekt duidelijk uit het volgende citaat: "Het wonder van de verliefdheid 8


zit in het verliefde brein en niet zozeer in de eigenschappen van die ander." (idem,103) Daarbij gaat Mieras uit van een congruentie tussen de locatie van hersenactiviteit en de sterkte van innerlijke gevoelens. Zo merkt hij op dat wanneer de hersenstam is betrokken bij het ontsteken van de passie, dit erop duidt dat het verlangen naar een geliefde van heel “diep” komt. (idem,96) Zo suggereert hij dat de diepere gevoelens voortkomen uit een dieper gelegen hersengebied. Het meest uitgesproken hierover is hij in het voorwoord: “ Liefde zit diep. Ook in letterlijke zin want het ontstaat diep onder de hersenschorscellen, op plaatsen waar je gedachten niet bij kunnen.” Ook Bartels en Zeki gaan impliciet uit van een bepaalde congruentie tussen de topografie van de hersenen en, metaforisch gesproken, de topografie van de gevoelens wanneer zij zich erover verbazen dat "so complex and overwhelming a sentiment should correlate (…) with activity in such restricted regions of the brain …” (Bartels en Zeki 2000,3833) Blijkbaar verwachten zij dat complexe emoties overeenkomen met een complex patroon van hersenactiviteit.

Oerinstinct

In verschillende hoofdstukken plaatst Mieras de liefde, evenals Bartels en Zeki , nadrukkelijk in een evolutionair perspectief. Wij worden gestuurd door “oude evolutionaire programma's” meldt hij op de achterflap van zijn boek. Onze door evolutionaire processen gevormde hersenen determineren ons gedrag. Mieras spreekt daarbij over “instincten”, bijvoorbeeld in een hoofdstuk over overspel waarin hij opmerkt dat: “… de evolutie ons heeft opgezadeld -­‐ de ene persoon wat meer en de andere wat minder-­‐ met het verlangen om seks te hebben of intieme relaties op te bouwen met meer mensen. Vreemdgaan is een oerinstinct, net als trouwens de jaloezie die het bij de andere partner meestal oproept.” (Mieras 2010,167)

Het evolutionair determinisme van waaruit Mieras de onderzoeksresultaten presenteert, gaat voorbij aan de strikt individuele beleving van de liefde. Mieras nuanceert zijn algemene uitspraken, zoals in het bovenstaande citaat, door op te merken dat de gevoelens van de ene persoon meer bepaald worden door het universele oerinstinct dan de ander. Ik sluit af met een citaat uit het begin van zijn boek, waarin hij aanvankelijk afstand lijkt te nemen van het determinisme dat verbonden is met het gelijkstellen van de liefde aan een, in dit geval chemisch verschijnsel. Het toont de conceptuele verschuivingen die plaatsvinden. “ Is liefde dus chemie? Zijn wij als robotjes die zoenen, seks hebben en ‘ ik hou van jou’ zeggen al naargelang de chemie in ons hoofd? Nee natuurlijk, liefde wordt misschien gestuurd door chemie, maar liefde is geen chemie. Het zijn niet de stoffen die onze gevoelens en impulsen bepalen, maar de hersencellen die op die stoffen reageren. En die hersenen zijn juist extreem individueel. Geen twee stel hersenen zijn gelijk. Geen twee mensen voelen zich op dezelfde manier tot elkaar aangetrokken, of worden op dezelfde manier verliefd. De manier waarop mensen van elkaar houden is heel persoonlijk.” (Mieras 2010, 7)

De universele overeenkomsten in hersenactiviteit, ontdoen de liefde dus niet van haar persoonlijke karakter. Mieras lijkt hiermee de liefde te willen redden van zijn instinctmatig karakter. Deze passage spreekt echter de claim tegen dat het geheim van de liefde door het lezen van dit boek voor eens en voor altijd is ontsluierd. We weten hiermee immers niet hoe onze “verliefde hersenen” precies functioneren. Maar gelet op de algehele strekking van Mieras’ verhaal is het niet meer dan een voetnoot. Onze hersenen bepalen onze gevoelens en daarbij spelen processen waar wij bewust geen weet van hebben, is de algemene teneur. Onze door de evolutie gedetermineerde hersenen gaan hun eigen gang, betoogt Mieras. De verliefde gevoelens waarmee dit gepaard gaat zijn terug te voeren op chemische en fysiologische processen in de hersenen. En daarmee wordt de betekenis van 9


de liefde teruggebracht tot die van een merkwaardig verschijnsel dat ons gedrag op onbewuste wijze stuurt. Mieras koppelt daarbij regelmatig en met grote lenigheid het algemene met het bijzondere en het psychologische met het fysiologische. Dit levert wonderlijke uitspraken op die logisch gezien geen hout snijden.

De verliefde blik Uiteraard zijn goed functionerende hersenen van belang voor bepaalde innerlijke ervaringen. En ook weet iedere alcoholicus dat gevoelens op chemische wijze beïnvloed kunnen worden. Het is echter van belang dat fysieke processen in het lichaam conceptueel worden onderscheiden van het psychische niveau. De descriptieve psychologie waar Dilthey de contouren van schetste, beweegt zich op het niveau van het betekenisgevende subject. Het richt zich op de leefwereld van de verliefde mens en houdt daarbij rekening met de cultuurhistorische achtergrond van de ervaringstructuur. Aansluitend op Bennett en Hacker wordt de liefde in een hermeneutische benadering niet los gezien van de relatie tot een ander. De veranderingen in het waarnemingsveld, door Mieras aangeduid als het “airbrusheffect”, zijn niet het gevolg, maar eerder het karakter van de liefde. Het is met name deze vertekening waar de hermeneutiek zich op richt. Binnen een hermeneutiek van de liefde is de verliefde blik waardoor de ander een speciale betekenis krijgt toegekend juist datgene waardoor de liefde zich manifesteert. Er wordt niet gezocht naar een fysisch correlaat voor deze veranderde betekenisgeving. De liefde is in deze benadering niet blind maar een originele en hoogstpersoonlijke kijk op de ander. Het is geen gevolg van een slecht functionerende amandelkern, maar een onmiddellijke ervaring waarvoor de fijngevoeligheid van de hermeneuticus nodig is om ze te kunnen verstaan. Dit ‘verstaan’ is er niet op gericht het geheim van de liefde te ontsluieren, maar heeft oog voor het raadsel dat de geliefde met zich meebrengt. Zoals de echoscopie veel aan het licht bracht over het ongeboren kind, levert de fMRI-­‐ techniek nuttige en soms opzienbarende meetresultaten over de processen in de hersenen. Wie echter denkt dat hiermee de liefde eenvoudigweg zichtbaar gemaakt kan worden, is als een elektrotechnicus die de printplaat van een transistorradio verwart met de muziek die eruit klinkt.

10


Literatuur Bartels, A., and Zeki S. 2004. The neural correlates of maternal and romantic love. NeuroImage 21 (3): 1155-1166. Bartels, A., and Zeki S. 2000. The neural basis of romantic love. NeuroReport 11 : 3829-3834. Fisher, H. 2009. Why him? Why her? Finding Real Love by understanding your Personality New-York: Henry Holt Frazetto, G. 2010. The science of online dating. EMBO Reports 11(1): 25-7 Hacker, M. Bennett,P. 2003. Philosophical foundations of neuroscience. Oxford:Blackwell Publishing Mieras, M. 2010. Liefde, wat hersenonderzoek onthult over de klik, de kus en al het andere. Amsterdam: Nieuw Amsterdam. Mul, J. de, 1993. De tragedie van de eindigheid, Diltheys hermeneutiek van het leven. Kampen: Kok Agora. Singer, I. 2009. The nature of love, courtly and romantic. Vol. 2. Cambridge: MIT-press Solomon, R. C., ed. 1990. Love, emotion, myth and metaphor. New York: Prometheus Books.

11


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.