12 minute read
FILOSOOF OVER FILOSOOF
Friedrich Nietzsche en de coronacrisis
Er zijn vandaag weinig dingen die we niet in verband brengen met het virus. Het is dan ook vanuit humanistisch oogpunt gezien een echte, onmenselijke vijand. Geen conflict om ideologische redenen met economische gronden. Hét moment om het in Filosoof over Filosoof over Nietzsche te hebben.
Advertisement
Willem Elias
Sinds begin maart weet zelfs de simpelste van geest wat men onder nihilisme kan verstaan. ‘Blijf in uw kot’ is een populistische vertaling van Sartres Huis Clos, vertaald als Met gesloten deuren. Met zijn theaterstukken heeft Sartre het begrip ‘nihilisme’ gedemocratiseerd. Huis Clos werd tijdens de oorlog geschreven, en aan die oorlogssfeer hebben we de voorbije maanden vaak gedacht. Al bij al een troostrijke gedachte. Zo’n virus valt te bestrijden met Dettol, overmatig zeepgebruik, een zacht mondmaskertje en de discipline van anderhalve meter sociale afstand. Dat is klein bier tegenover schuilkelders, dynamiet en heren van de Gestapo die je midden in de nacht uit je bed komen halen voor een enkel ritje naar Duitsland. Gratis verblijf, dat dan weer wel, maar het eten viel er tegen. Maar we zouden het niet over Sartre hebben, wel over de man bij wie hij een deel van de mosterd gehaald heeft.
Nietzsche (1844-1900) gaf drie betekenissen aan het nihilisme, die met elkaar in verband staan. Het eerste is de constatering dat het leven absurd is. Dat hebben we de laatste tijd meer dan ons lief is aan den lijve ondervonden. Heel onze ordening werd in de war gestuurd, en dan moet het spel nog beginnen. De natuur is chaos, vriendelijker kunnen we over die beestjes niet zijn. Er is geen externe zin en dus ook geen externe onzin.
Zeggen dat die plaag een straf van God is voor onze zonden, daarvan zijn we niet gediend. De oude Grieken konden dat nog esthetisch beleven door de tragedie wild uit te beelden, een beetje zoals Quentin Tarantino vandaag. De tragedie brengt de zinloosheid op het podium. Wat men ook goed bedoeld doet, het loopt altijd verkeerd af. Oedipus meent een rechtschapen man te zijn, maar blijkt zijn vader te hebben gedood en met zijn moeder te hebben geslapen (het omgekeerde was allicht nog erger). Hoewel het op het eerste zicht een gelukkig gezin lijkt, breekt de hel los wanneer Oedipus beseft dat zijn
Friedrich Nietzsche (1844-1900): ‘Ik bezweer U, mijn broeders, blijf de aarde trouw en geloof niet diegenen, die U van bovenaardse verwachtingen spreken! Gifmengers zijn zij, of zij het weten of niet.’
vier kinderen zijn twee zelfgemaakte broertjes en zusjes zijn. Bij Aeschylos en Sophocles wordt het absurde van het tragische voorgesteld middels een volwaardig evenwicht tussen het verstand en de driftmatigheid, meende Nietzsche. Bij Euripides neemt de rede de overhand, bij hem gaat er een rationaliserende inleiding aan het stuk vooraf. Allicht zat Socrates in het theater. Nietzsche noemt die laatste ‘decadent’, omdat hij in extreme mate de redelijkheid heeft laten primeren op de natuurlijke driftmatigheid.
Dan is er het tweede nihilisme dat een hoogtepunt kent met Plato. Die doet evenwel mooi alsof zijn neus bloedt: ‘zeg maar dat Socrates het ge-
Friedrich Nietzsche (1844-1900): ‘Ik bezweer U, mijn broeders, blijf de aarde trouw en geloof niet diegenen, die U van bovenaardse verwachtingen spreken! Gifmengers zijn zij, of zij het weten of niet.’ © Colin Waeghe
zegd heeft!’ Dit nihilisme bestaat uit de opsplitsing in twee werkelijkheden. Je hebt deze die zintuiglijk als absurd waargenomen wordt, maar die is maar schijn. De ervaarbare werkelijkheid is onbetrouwbaar. Geen nood, het echte ‘zijn’ zit eronder. Dat geeft aanleiding tot een hele geschiedenis van duistere metafysische begrippen die ons moeten verzekeren dat er een fundament is, een basis voor de waarheid, zoals: substantie, subject of substratum. Of tot het idee van het leven op aarde als een straf om het ware leven in het hiernamaals te verdienen, zoals het geloof stelt. Gebundeld in dat mooie aforisme van Nietzsche: ‘Het Christendom is platonisme voor het volk.’ Het bereiken van een ideale wereld geeft troost voor de miserie van het gewone leven. Het nihilisme hier is de behoefte aan houvast.
Niet enkel geloof en filosofie scheppen de illusie van valse zekerheden, ook de wetenschap doet dat door voortdurend naar redelijke structuren te zoeken achter die chaos. De virologen zijn daar een voorbeeld van. Zij orakelen dagelijks. Filosofen en agogen komen er niet aan te pas. De kerken zijn zo verstandig om ook te sluiten. In vroegere tijden zou daar nu nul sociale afstand zijn. Maar de leiders weten dat ze op ‘diene van daarboven’ niet kunnen rekenen. Hun wedde loopt verder. Niet de afwezigheid van waarden, stelt Nietzsche, is nihilisme, maar de aanwezigheid van valse waarden. Vandaar dat alle waarden aan herwaardering toe zijn. De huidige crisis kan dat bevorderen, misschien wordt Nietzsche gehoord?
Deze twee eerste vormen van nihilisme – wat verwarrend door het gebruik van dezelfde term – noemt men de ‘passieve’ nihilismen, en die bestreed Nietzsche met een derde, ‘actieve’ vorm van nihilisme: ‘God is dood’. Sommige theologen vonden dat goed nieuws, want dat zou betekenen dat Hij/Zij/Het er wel degelijk geweest is. De wereld zou dan toch ‘geschapen’ zijn. Theologisch houdt dat steek: God heeft de kosmos gecreëerd en nadien de boel op zijn beloop gelaten. Maar dat bedoelde Nietzsche niet. Hij was een uitgesproken atheïst. Nietzsche heeft het over het waardenfundament dat er niet meer is. Het nihilisme bestaat erin dat we tóch verder doen alsof die grond er nog wel was, ook al weten we dat de hemel lucht is.
Nietzsche was ervan overtuigd dat het zijn verdienste was om dat nihilisme te duiden. Bescheiden was hij niet, misschien wel terecht. Hij voorspelde dat het nog tweehonderd jaar zou duren, zeg maar tot aan het einde van deze eeuw, vooraleer de mensheid doorheeft dat we met die oude waarden niet verder kunnen. Dat ziet er zo naar uit. Het is mijn stelling dat de moderne en hedendaagse kunstwerken tekenen zijn van dat waardenverval. Gelukkig maar, want het zijn valse waarden. Als we de filosofie bekijken, dan heerst Hegel met zijn totaliserend systeem tot midden de twintigste eeuw. Nadien is het Nietzsche die veel in de filosofische pap te brokken heeft. Met uitzondering van het positivisme, het nihilistische geloof in de Wetenschappelijkheid. Nietzsche is de vader van het postmodernisme. De generatie filosofen nadien blijven in diezelfde tuin spelen. Meer relativeren kan niet meer. Sommige keren terug naar de conservatieve waarden, maar andere zijn goed bezig die vernieuwing onder woorden te brengen.
Een belangrijke rol speelt in dit alles het aforisme van Nietzsche: ‘Er bestaan geen feiten, enkel interpretaties.’ Ik had hierover eens een gesprek met een andere Geusredacteur, Brecht Decoene. Ik geef het hier ingekort weer:
‘Willem, ooit gaf je mij een uitleg van Nietzsches zin: ‘Er zijn geen feiten, enkel interpretaties.’ Ik ben jouw ‘interpretatie’ daarvan vergeten. Ik begon me af te vragen of ik Nietzsche wel goed begrepen heb op dat punt?’
‘Beste Brecht, wat ik toen allicht aanbracht, was mijn overtuiging dat deze uitspraak van Nietzsche niet betekent dat er geen ‘feiten’ zijn. Integendeel, die zijn zelfs wetenschappelijk te constateren. Maar niemand loopt met zo’n ‘constateur’ in zijn hoofd rond.
Het probleem begint dus bij de poging om die feiten, de realiteit, te willen vatten en (be-)grijpen. Dan zijn we aan het interpreteren. Dat geldt nog meer voor ‘feiten’ die niet zo exact wetenschappelijk kunnen vastgesteld worden. Bij de menswetenschappen is het een en al interpretatie. Zelfs kwantitatief onderzoek in dat domein vergt op het einde een interpretatie van de cijfers. Daarenboven interpreteert iedereen dan nog eens de interpretatie van de andere en weg zijn we, ver weg van het waarheidsbegrip. Dat je struikelt en met je kop op de grond valt, kan echt wel een feit zijn, met constateerbare lichamelijke gevolgen, maar als we erover gaan spreken is het niet zo eenduidig meer: we noemen het dronken, lomp, agressie, vallende ziekte …’
‘Je antwoord geeft aan dat ik in de juiste richting aan het denken (interpreteren?) was. Ik dacht bijvoorbeeld dat we nooit de zaken in hun totaliteit kunnen vatten en dus altijd slechts een deelaspect percipiëren. De Guldensporenslag zien we altijd maar enkel vanuit ofwel de soldaat, de generaal, de koning, de historicus, het standpunt van de leek. Die allemaal in één keer kunnen vatten, lukt niet. Daarvoor is ons brein te beperkt. Ik dacht bijvoorbeeld ook dat Nietzsche, zwaar geïnspireerd door Herakleitos, zei dat we vaste concepten en woorden gebruiken voor processen en dingen die altijd maar veranderen. Dat dát de schijn van het zijn is. We zeggen boom tegen die boom in de tuin, maar over een jaar is die anders, en over vijftig jaar behoorlijk anders, en over zoveel jaar is hij afgestorven, en toch gebruiken we hetzelfde woord. Willem van nu en Willem van dertig jaar geleden heeft dezelfde naam, maar is ondertussen al wat veranderd. Hetzelfde woord gebruiken, terwijl de zaken niet statisch zijn, is bedrieglijk. Maar naast het feit dat dit allemaal klopt, kan je dan toch niet zeggen dat er geen feiten zijn, Willem? Als je valt, kan je toch zeggen: je viel en je brak je been. Waar zit de interpretatie dan?’
‘Mijn punt was juist dit laatste, om Nietzsche niet te laten weerleggen door het feit dat er feiten zijn. Zijn uitspraak, denk ik, negeert dat niet. Het probleem zit in een verwisseling tussen de woorden ‘werkelijkheid’ en ‘waarheid’. Het begint wanneer je die werkelijkheid wil vatten. Ze zonder woorden ervaren is al verschillend bij iedereen. Ze mét woorden vatten, dan is het pure interpretatie tot in de oneindigheid. Jij interpreteert immers ook mijn woorden. Met beelden is het niet beter. Dat kon je lezen in De Geus met mijn verhaal over de pijp van Magritte.’
‘Oké Willem, dus volgens jou erkende Nietzsche wel dat er een werkelijkheid was, maar als we die in uitspraken gieten, hoe goed we ook ons best doen en hoe zorgvuldig de gekozen termen ook zijn, dan corresponderen die nooit 100% met die werkelijkheid. Feiten zijn dan volgens hem wel onderdelen van de werkelijkheid, maar geen als waarheid beschouwde uitspraken. Dan zegt hij eigenlijk hetzelfde als Kant, dat het ding op zich niet kan worden gekend, omdat ons kenapparaat altijd een vervorming veroorzaakt. Klopt dat?’
Nietzsche voorspelde dat het nog tweehonderd jaar zou duren vooraleer de mensheid doorheeft dat we met die oude waarden niet verder kunnen. Het is mijn stelling dat de moderne en hedendaagse kunstwerken tekenen zijn van dat waardenverval
‘Ja, woorden schieten altijd te kort. Feiten zijn wel werkelijkheid, maar eens men zegt dat ze waarheid zijn, interpreteert men. Hetzelfde als bij Kant, inderdaad, maar toegespitst op wat er allemaal over beweerd wordt en hoe die woorden meer werkelijkheid willen worden dan de feiten. We leven
met woorden, niet met feiten, Brecht. Over woorden maken we oorlog, niet over feiten, want die kennen we doorgaans niet, of we zien ze anders.’
Hier is weer een band met de coronatijd. Naast de virologische werkelijkheid, leeft er ook verwoorde coronaervaring. Trump trompt ons dagelijks in de oren wat we erover moeten denken en wat we moeten doen, javel in plaats van whiskey drinken.
Vanuit het onderhavige aforisme van Nietzsche weten we dat elk nieuwsbericht een gehalte aan fake news heeft. En bij ‘post-truth’ betekent ‘post’ dat het ‘na’ het geloof in het waarheidsbegrip komt. Niet na de Waarheid, want die moet nog komen, wat allicht wachten op Godot is. Dit betekent niet dat het geen feit is dat Trump president is. Maar ‘is’ hij president?
In dit coronanoodlot verschaft Nietzsche ons ook een concept om er
© Colin Waeghe mee te leven: de amor fati, de liefde voor het lot. Je vindt dit al bij de stoïcijnen. Hun voorschrift om te ‘Leven volgens de natuur’, impliceert dat wanneer die natuur hard is, men haar moet ondergaan met gelatenheid. Ook van de dingen die men niet in de hand heeft, moet men kunnen houden. In de Ethica van Spinoza vinden we een gelijkaardige gedachte: onderwerp u aan het onvermijdelijke. Het is echter vooral bij Nietzsche dat de amor fati een belangrijk filosofisch concept wordt. Het lot is bij Nietzsche geenszins door een god bepaald. Geen voorzienigheid dus. Hoewel Nietzsche voorstander was van de Oud-Griekse gedachte: ‘Word wie je bent’, moet men zich neerleggen bij wat men geworden is. Die mogelijkheid is ook in grote mate lichamelijk bepaald. Het worden belet niet dat men is wat men is. Ook de andere is wat hij is. Dit samen vormt een gegeven waarmee men moet leren leven. Er ‘ja’ tegen zeggen in een liefde voor het lot, dat is de aanbevolen houding. Geen onverschilligheid en evenmin klagen.
In dit coronanoodlot verschaft Nietzsche ons ook een concept om er mee te leven: de amor fati, de liefde voor het lot. Je vindt dit al bij de stoïcijnen
Nietzsche probeert aldus zo dicht mogelijk bij de materiële werkelijkheid te komen. Het is een uitgesproken kritiek op bijvoorbeeld het idealisme van Kant, die met zijn categorische imperatief een algemeen geldende menselijke regel wou stellen. Ook alle buitenwereldse determinanten vallen hier weg. Iedereen moet zijn eigen lot verder realiseren. Door de grote rol van het worden is dit lot ook niet statisch, maar betreft het een levensdynamiek. De wil is hier de drijfkracht. Het veronderstelt ook het voortdurend maken van keuzes die de liefde voor het lot moeten voeden.
Iedereen moet zijn eigen lot verder realiseren
Vergeten we tenslotte de woorden van de Übermensch in Aldus sprak Zarathoestra niet: ‘Ik bezweer U, mijn broeders, blijf de aarde trouw en geloof niet diegenen, die U van bovenaardse verwachtingen spreken! Gifmengers zijn zij, of zij het weten of niet.’ Hoewel het een feit is dat Wim Sonneveld dat liedje gezongen heeft, is het toch een basisgedachte van Nietzsche: ‘Zeg maar ja tegen het leven!’, met of zonder COVID-19, voorloper van nr 20.