Nieuwsblad RGDispuut Verenigingsblad Rotterdams Gezondheidsrecht Dispuut Jaargang 1 | Aflevering 3 | Januari 2014
Interview Aart Hendriks Hoogleraar gezondheidsrecht Universiteit Leiden/LUMC en coördinator gezondheidsrecht KNMG
ARTIKEL Louis Visscher Kunnen gezondheidseconomische inzichten helpen bij het beter vaststellen van smartengeld?
Gastcolumns Ruth Alderse Baas Afstudeerstage bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg
Gonnie Korteland 2014: Een nieuw jaar, een nieuw begin
Uitgelicht Hervorming langdurige zorg Naar een waardevolle samenleving of afschuifcultuur?
Daniël de Rijke Ex-kankerpatiënt heeft moeite van zorgverzekeraar te wisselen
Woord van de redactie Colofon Nieuwsblad RGDispuut is het verenigingsblad van het Rotterdams Gezondheidsrecht Dispuut en verschijnt circa tienmaal per jaar.
Jaargang 1 Aflevering 3 Januari 2014 Met dank aan: Ruth Alderse Baas, Aart Hendriks, Gonnie Korteland en Louis Visscher. Hoofdredacteur Astrid van der Wal Eindredactie Iris Bakx Astrid van der Wal Redactie Iris Bakx Claudia de Geus Ietje Kok Maitri Ramadhin Sanne Vos Digitale media Ietje Kok Maitri Ramadhin Sanne Vos Lithografie & vormgeving Ietje Kok Sanne Vos
Contact redactie@rgdispuut.nl Social media facebook.nl/RGDispuut
Beste lezer, Het jaar is nog maar net begonnen, maar vanuit gezondheidsrechtelijk perspectief belooft 2014 zeer interessant te worden. Zo is rond de jaarwisseling het Slotervaartziekenhuis van eigenaar veranderd en zal er in februari vonnis worden gewezen in de zaak Jansen Steur, die inmiddels bekend staat als ‘de grootste medische strafzaak ooit’. Ook de redactiecommissie heeft niet stilgezeten. Naar aanleiding van jullie vele reacties en feedback is besloten om het roer rigoureus om te gooien. De nieuwsbrief is van nieuwsblad veranderd in een magazine met een geheel nieuwe lay-out en opzet. Qua inhoud is het accent verschoven van nieuwsberichten en jurisprudentie naar interviews en verdiepende artikelen. De lay-out is ontworpen door Sanne, die wij graag op deze plaats uitdrukkelijk in het zonnetje willen zetten. Sanne, veel dank voor jouw professionele en creatieve input! In dit eerste nummer trappen we af met een interview met Aart Hendriks, hoogleraar gezondheidsrecht aan de Universiteit Leiden en coördinator juridische zaken bij artsenorganisatie KNMG. We spraken met hem onder meer over zijn werk bij de KNMG en een aantal actuele ontwikkelingen in het gezondheidsrecht. In het artikel van rechtseconoom Louis Visscher is te lezen hoe gezondheidseconomische inzichten gebruikt kunnen worden om de hoogte van smartengeld bij letselschade accurater te bepalen. Verder is er aandacht voor de rechtspraktijk: Ruth Alderse Baas schrijft over haar afstudeerstage bij de IGZ en advocate Gonnie Korteland over het zorgverzekeringsrecht. In de rubriek ‘Uitgelicht’ is er onder meer speciale aandacht voor de hervorming van de langdurige zorg en de open brief die student en ex-kankerpatient Daniël de Rijke naar minister Schippers heeft gestuurd. Last but not least vinden jullie een kort verslag van de sfeervolle Kerstborrel, die de activiteitencommissie afgelopen december met veel succes organiseerde.
Hartelijke groet, Iris Bakx & Astrid van der Wal vicevoorzitter & voorzitter redactiecommissie RGDispuut
1e bestuur der RGDispuut Elisabeth Paarlberg (voorzitter) Varsha Sewnath-Sewcharan Francis de Vries Tessa van der Plicht Claudia de Haan Marieke Huijgens Mai Fleetwood Bird Kenneth Watson
2
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 3 ( januari 2014)
Inhoud INTERVIEW 4
Aart Hendriks Hoogleraar gezondheidsrecht, Universiteit Leiden/LUMC en coördinator gezondheidsrecht KNMG
ARTIKEL 9
4
Louis Visscher, Kunnen gezondheidseconomische inzichten helpen bij het beter vaststellen van smartengeld?
9 GASTCOLUMNS 14 15
Ruth Alderse Baas, Afstudeerstage bij de IGZ Gonnie Korteland, 2014: Een nieuw jaar, een nieuw begin
UITGELICHT 17 19 21
Hervorming langdurige zorg Naar een waardevolle samenleving of afschuifcultuur? Daniël de Rijke Ex-kankerpatiënt heeft moeite van zorgverzekeraar te wisselen Actualiteiten
15 30
EN OOK... 30 31 32
Verslag Kerstborrel RGDispuut Agenda Verslag Kerstborrel RGDispuut: antwoorden
Suggesties of opmerkingen? Wij werken met veel plezier aan de magazines voor het RGDispuut. Heb jij opmerkingen op suggesties om het magazine nog beter te maken, dan zijn deze altijd welkom! Mail je suggestie of opmerking naar: redactie@rgdispuut.nl.
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 3 ( januari 2014)
3
Interview Aart Hendriks Interview: Maitri Ramadhin, Sanne Vos & Astrid van der Wal. Tekst: Astrid van der Wal. Aart Hendriks is als hoogleraar gezondheidsrecht aan de Universiteit Leiden en coördinator gezondheidsrecht van artsenorganisatie KNMG met recht te omschrijven als één van de topjuristen binnen het huidige gezondheidsrecht. De redactie is dan ook zeer verheugd dat hij zijn medewerking wilde verlenen aan het ‘Nieuwsblad RGDispuut’. Wij bespraken met hem uiteenlopende onderwerpen op het terrein van het gezondheidsrecht, waaronder zijn werkzaamheden bij de KNMG, zijn visie op het gezondheidsrecht en een aantal actuele ontwikkelingen binnen dit rechtsgebied. U werkt één dag per week als hoogleraar gezondheidsrecht bij de Universiteit Leiden en vier dagen als coördinator gezondheidsrecht bij de KNMG. Daarnaast hebt u tal van nevenfuncties, zoals lidmaatschap van de Gezondheidsraad, voorzitterschap van de VGR en redacteur bij onder meer het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht en het Nederlands Juristenblad. Hoe ziet voor u een doorsnee werkweek eruit? Een werkweek heeft voor mij een aantal vaste ijkpunten, maar elke dag is anders. Ik heb elke maandag standaardoverleg met mijn secretaresse om de planning van de komende dagen door te spreken en op de donderdagen overleggen we als afdeling dan wel als juristen van de afdeling. Daarnaast ben ik elke woensdag op de Universiteit Leiden, waar ik een mastervak Publiekrechtelijke gezondheidszorg doceer. Wanneer ik bij de KNMG ben, bestaat een belangrijk deel van mijn werk uit vergaderen en het beantwoorden van vragen van artsen. Elke dag is er minimaal wel één ‘brandje’ dat geblust moet worden; daarbij moet je dan denken aan het Openbaar Ministerie dat informatie verzoekt, een arts die in paniek opbelt omdat de politie in zijn spreekkamer staat en niet weet wat hij moet doen dan wel een ingezonden brief in het NRC waarin iemand zijn ongenoegen uit over het KNMG-beleid of Kamervragen die betrekking hebben op een gezondheidsrechtelijke ontwikkeling waarover de KNMG een standpunt
4
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 3 ( januari 2014)
moet innemen. Deze (neven)werkzaamheden gaan vaak in avonduren door, zodat een gemiddelde werkweek voor mij al gauw op 80 uur per week uitkomt. Wat houden uw werkzaamheden als coördinator gezondheidsrecht bij de KNMG precies in? Als coördinator gezondheidsrecht ben ik werkzaam op de afdeling Beleid en Advies van de KNMG. Binnen deze afdeling houd ik mij bezig met het ontwikkelen van het beleid van de KNMG, waarbij ik zowel beleidsmatige als juridisch-normerende werkzaamheden uitvoer. Mijn belangrijkste taak is het bevorderen van verantwoorde zorg door artsen met oog voor de rol van wetgeving daarbij. Dat betekent pleiten voor wetgeving die zorg ten goede komt en bezwaar maken van wetgeving die afleidt van dit doel. Dat kan ik natuurlijk niet alleen, maar daarbij werk ik nauw samen met heel veel anderen. Voorts probeer ik de consistentie van de juridische aspecten van het KNMG-beleid te bewaken en ervoor te zorgen dat alle betrokkenen – primair de KNMG, maar ook haar federatiepartners en andere beroepsorganisaties – dit beleid naar buiten toe uniform uitdragen. Meer concreet bestaan mijn dagelijkse werkzaamheden uit het opstellen van KNMG-handreikingen en -richtlijnen, het afstemmen van deze handreikingen en -richtlijnen, het
afstemmen van deze handreikingen en richtlijnen met bestaande wet- en regelgeving en de standpunten van andere artsenorganisaties, het innemen van standpunten ten aanzien van politieke discussies over gezondheidsrechtelijke vraagstukken en ontwikkelingen, het gevraagd en ongevraagd becommentariëren van relevante wetgeving en het zo goed mogelijk beantwoorden van juridisch-ethische vragen van artsen. Artsen stellen mij vragen over de meest uiteenlopende kwesties, maar het beroepsgeheim, de dossierplicht, de omgang met ouderlijk gezag in geval van echtscheiding en het al dan niet afgeven van bepaalde medische verklaringen aan patiënten ten behoeve van derden (verzekeraars) zijn de onderwerpen die bij artsen de meeste vragen oproepen. In 2005 hebt u met uw inaugurele rede uw ambt als hoogleraar gezondheidsrecht aan de Universiteit Leiden aanvaard. In uw oratie geeft u uw visie op de rol van rechtsbeginselen in het gezondheidsrecht. Inmiddels zijn we acht jaar verder en is er in het gezondheidsrecht veel veranderd. Hoe kijkt u nu aan tegen de kwesties die u destijds aan de orde hebt gesteld? In mijn oratie (In beginsel. De gezondheidsrechtelijke beginselen uitgediept, red.) heb ik uiteengezet dat de
“Elke dag is er minimaal wel één ‘brandje’ dat geblust moet worden.”
wijze waarop gezondheidsrechtjuristen omgaan met het zelfbeschikkingsrecht gerelativeerd kan (en moet) worden. De heersende opvatting is dat in het kader van de geneeskundige behandelingsovereenkomst het zelfbeschikkingsrecht geldt als een vrijwel absoluut gegeven. Deze opvatting is naar mijn idee te beperkt. Ten eerste speelt het recht op zelfbeschikking een rol in situaties waarin mensen (nog) geen contact hebben met een arts. Denk bijvoorbeeld aan ‘zorgmijders’: mensen die zichzelf om wat voor reden dan ook verwaarlozen en waarvan het duidelijk is dat zij geneeskundige zorg behoeven, maar deze hulpverlening pertinent weigeren. De vraag die zich dan opdringt is of je deze mensen kunt dwingen om naar een arts te gaan. Ondanks het feit dat hier nog helemaal geen sprake is van een arts-patiëntrelatie, laat staan van een geneeskundige behandelingsovereenkomst, is naar mijn mening reeds hier het zelfbeschikkingsrecht van belang. Daarnaast kan het zelfbeschikkingsrecht ook gerelativeerd worden in het kader van de geneeskundige
moet beschikbaar én adequaat zijn. Hier komt de verwevenheid van het zelfbeschikkingsrecht en het informed consent-vereiste in de zin van artikel 7:448 lid 1 jo. 7:450 BW in beeld. Aan de wettelijke norm van informed consent ligt een veronderstelling ten grondslag over de kennis en vaardigheden bij de ‘gemiddelde arts’ en de ‘gemiddelde patiënt’, die als maatstaf dient om te bepalen of een arts al dan niet aan zijn informed consent-verplichting heeft voldaan. Deze‘gemiddelde arts’ noch de ‘gemiddelde patiënt’ bestaat: in de praktijk is de patiëntenpopulatie erg divers en heeft iedere individuele patiënt zijn eigen specifieke behoeften. In de praktijk zien we dan ook dat patiënten in het kader van informed consent vaak tegen twee problemen aanlopen. Ten eerste weten patiënten niet altijd waar ze bepaalde informatie vandaan kunnen halen, en ten tweede kunnen niet alle patiënten de gevonden informatie adequaat verwerken. Dit laatste vereist namelijk een zekere mate van geletterdheid en het vermogen om abstract te kunnen denken. Het is nu eenmaal een feit dat
“De wijze waarop gezondheidsrechtjuristen omgaan met het zelfbeschikkingsrecht kan (en moet) gerelativeerd worden.” behandelingsovereenkomst zelf: het recht op zelfbeschikking ziet niet louter op de individuele patiënt, maar ook op zijn sociale netwerk. Voor veel patiënten is het namelijk erg belangrijk om te kunnen overleggen met de naaste omgeving, zeker bij slecht nieuws-gesprekken. Al met al is het begrip ‘zelfbeschikking’ in de praktijk veel ruimer dan de juridische invulling die gezondheidsrechtjuristen daaraan geven. In het verlengde hiervan dienen gezondheidsrechtjuristen zich te realiseren dat zelfbeschikking voor de praktijk een heel lastig concept is. Een patiënt die zijn recht op zelfbeschikking effectief wil uitoefenen, heeft informatie nodig. Deze informatie
niet iedere patiënt in dezelfde mate over deze vaardigheden beschikt. Wat zijn volgens u positieve ontwikkelingen in de huidige gezondheidszorg? Er zijn een aantal positieve ontwikkelingen te noemen. Een eerste ontwikkeling die ik zeer positief vind, is dat artsen het steeds normaler vinden om elkaar aan te spreken op elkaars (dis)functioneren. Er is een duidelijke cultuuromslag gaande binnen de beroepsgroep: anders dan vroeger probeert men problemen en (mogelijk) disfunctioneren van collega’s vroegtijdig te onderkennen en bespreekbaar te maken. Een concreet voorbeeld hiervan is dat het sinds enige tijd normaal is om
met artsen functioneringsgesprekken te houden, terwijl dit vroeger ondenkbaar was. Deze cultuuromslag hangt mijns inziens deels samen met een tweede positieve ontwikkeling: de feminisering van de zorg. De laatste tien jaar is er een duidelijke toename van het aantal vrouwelijke artsen. Bovendien verjongt de beroepsgroep: een nieuwe generatie artsen studeert af en gaat aan het werk. Hierdoor wordt de groep van zittende artsen uitgedaagd om mee te gaan met ontwikkelingen die door een nieuwe generatie van artsen in gang worden gezet. Ik vind dit zeer positief. Graag zou ik zien dat deze tendens zich doorzet ten aanzien van artsen met een niet-westerse achtergrond, zodat er binnen de beroepsgroep meer diversiteit ontstaat. Een derde positieve ontwikkeling tekent zich af in het kader de arts-patiëntrelatie: de opkomst van het concept van shared decision making. Shared decision making houdt kort gezegd in dat de patiënt kan meebeslissen over zijn behandeling, omdat de arts en de patiënt gezamenlijk een besluit nemen over de te volgen geneeskundige behandeling. De arts luistert naar de patiënt en stelt vervolgens de behandelingsopties voor die het beste passen bij de wensen en behoeften van die individuele patiënt. Wanneer een arts bijvoorbeeld weet dat zijn patiënt Jehovah’s Getuige is, weet hij dat een bloedtransfusie voor die patiënt geen reële behandelingsoptie is en zal hij in principe daar niet op aandringen, al zal een arts wel moeten wijzen op de risico’s van geen transfusie. Ten slotte vind ik het goed dat het belang van het medisch beroepsgeheim blijvend benadrukt wordt. Dit zagen we bijvoorbeeld bij de tuchtzaak tegen Kees Tulleken (de neurochirurg die, na een gesprek met de behandelaar van prins Friso, in de media uitspraken deed over de gezondheid van de prins, hetgeen volgens het tuchtcollege in strijd was met het medisch beroepsgeheim; red.). Ook bij de - terechte - ophef rondom de
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 3 ( januari 2014)
5
televisieopnames in het VUmc (waar de raad van bestuur toestemming had gegeven om in het geheim opnames te maken van patiënten op de spoedeisende hulp; red.) kwam het belang van het medisch beroepsgeheim duidelijk naar voren. Kunt u ook negatieve ontwikkelingen noemen in de huidige gezondheidszorg? Helaas wel. Kort gezegd denk ik dat er op dit moment twee negatieve ontwikkelingen zijn: ten eerste de negatieve beeldvorming van artsen in de media en ten tweede de juridiseringsdrang ten aanzien van patiëntenrechten. Ik vind het oprecht jammer dat artsen en andere hulpverleners op dit moment in de media nogal eens afgeschilderd worden als mensen die primair hun eigenbelang dienen en zich arrogant en onfeilbaar opstellen. Dit is niet de realiteit. Ik kom dagelijks in contact met artsen en andere hulpverleners, hardwerkende mensen die zich naar beste kunnen en met veel empathie inzetten voor hun patiënten. De media focust zich te sterk op incidenten en negatieve aspecten van de zorgverlening, terwijl de positieve aspecten onderbelicht blijven. Zo wordt er relatief weinig aandacht besteed aan het feit dat patiënten over het algemeen zeer tevreden zijn met de Nederlandse gezondheidszorg en dat het niveau van de Nederlandse gezondheidszorg tot de wereldtop behoort. Deze negatieve beeldvorming heeft tot gevolg dat patiënten wantrouwen jegens de artsen aangepraat wordt, terwijl het vertrouwen van patiënten in hun arts juist van fundamenteel belang is voor een goede zorgverlening. Ik denk overigens dat deze tendens versterkt wordt door de meer algemene ontwikkeling dat men in de huidige samenleving niet meer zo snel geneigd is om aan te nemen dat op bepaalde terreinen
deskundigen en professionals nu eenmaal meer verstand van zaken hebben dan een leek. In het verlengde hiervan en als reactie hierop zien we een juridiseringsdrang ten aanzien van patiëntenrechten. Op het terrein van zorggerelateerde wet- en regelgeving is er een duidelijke trend om de patiënt vooral veel rechten toe te kennen, zodat de patiënt weerbaar is ten opzichte van zijn arts. De wetgever lijkt in zijn drang tot juridisering soms uit het oog te verliezen dat met regulering niet alles bereikt kan worden. Immers, vertrouwen tussen arts en patiënt kun je niet afdwingen door wetgeving. In de WGBO ligt sterk de nadruk op het juridische karakter van de geneeskundige behandelingsovereenkomst (een species van de overeenkomst van opdracht in de zin van art. 7:400 lid 1 BW; red.). Het gegeven dat er sprake is van een overeenkomst van opdracht schept bij een patiënt bepaalde verwachtingen. Wanneer die verwachtingen niet uitkomen is de patiënt geneigd om zich op zijn autonomie te beroepen en zijn hakken in het zand te zetten: “mijn arts doet niet wat ik wil”. Dit is niet altijd constructief: bij beroepsbeoefenaren die op grond van de Wet BIG onderworpen zijn aan het wettelijk tuchtrecht geldt dat de professionele autonomie van de arts uiteindelijk boven de individuele autonomie van de patiënt gaat. Hierna volgen een aantal stellingen over actuele problemen in het gezondheidsrecht. Graag horen wij uw reactie op deze stellingen. Bent u het eens of oneens met de volgende stelling: “Een Europese ‘zwarte lijst’ is een goede oplossing voor het probleem van disfunctionerende artsen die in het ene land hun bevoegdheid kwijtraken en vervolgens in het
“De wetgever lijkt in zijn drang tot juridisering soms uit het oog te verliezen dat met regulering niet alles bereikt kan worden.”
6
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 3 ( januari 2014)
andere land aan de slag gaan alsof zij nog altijd bevoegd zijn”. Met deze stelling ben ik het eens, mits het registratiesysteem (de ‘zwarte lijst’) zodanig wordt vormgegeven dat daarin nationale registratieautoriteiten, zoals in Nederland het BIG-register, met elkaar samenwerken en die samenwerking kan garanderen dat het Europese systeem zorgvuldig en actueel is. Ook dient er voor de artsen een mogelijkheid te bestaan om zowel een plaatsing op de lijst als de reden voor bevoegdheidsdoorhaling aan te vechten. Dit laatste is van belang, omdat er op die manier rekening gehouden kan worden met verschillen tussen de jurisdicties van EU-lidstaten. Wanneer een arts bijvoorbeeld in Polen zijn beroepsbevoegdheid kwijtraakt vanwege het feit dat hij kritiek heeft op een collega (hetgeen volgens de Poolse beroepscode niet is toegestaan), is dit in Nederland nog geen reden om de arts te weigeren. Ik zie niets in een openbare zwarte lijst op internet die patiënten zelf kunnen raadplegen. Het risico van een dergelijke lijst is dat onduidelijk is wat er met die informatie gebeurt en waarvoor die wordt gebruikt. Bovendien kunnen patiënten informatie op de lijst veelal niet op waarde schatten, bijvoorbeeld al vanwege het feit dat er verschillende juridische regimes naast elkaar bestaan en iedere EU-lidstaat op nationaal niveau een andere toets aanlegt. Ik denk bovendien, en dat is de belangrijkste reden, dat het overbodig is: een patiënt moet erop kunnen vertrouwen dat de bevoegde registratieautoriteiten hun verantwoordelijkheid nemen en dit op afdoende wijze regelen. Bent u het eens of oneens met de volgende stelling: “Marktwerking in de zorg is een ramp” (uitspraak van de Nationale ombudsman Alex Brenninkmeijer; red.). Persoonlijk zou ik niet voor marktwerking in de zorg kiezen, omdat de gezondheidzorg geen markt is die vergelijkbaar is met een markt voor commerciële producten. De waarde
van menselijke gezondheid is niet uit te drukken in termen van geld of economische belangen. Als arts behandel je patiënten – ook als je weet dat die behandeling meer kost dan dat deze in economische termen zal opleveren. In de gezondheidszorg gaat het niet om het maken van winst, maar staat de menselijke waardigheid voorop. In de gezondheidszorg mag geen enkel belang boven het belang van de menselijke waardigheid gesteld worden. Juridisch gezien dienen mensenrechten een fundamenteel belang in de gezondheidszorg: dit zijn de waarborgen waaraan altijd voldaan moet zijn. Overigens vind ik dat op dit moment de (negatieve) gevolgen en effecten van marktwerking in de gezondheidszorg nog relatief meevallen. Bent u het eens of oneens met de volgende stelling: “Minister Schippers heeft terecht geoordeeld dat de zorgverzekeraars een ex-kankerpatiënt mochten weigeren ” (reactie van minister Schippers op een open brief van Daniël de Rijke; red.). Strikt juridisch is het juist dat een zorgverzekeraar mensen kan weigeren voor de aanvullende verzekering. De aanvullende zorgverzekering is een schadeverzekering en daarvoor geldt het beginsel van contractsvrijheid: tegenover de vrijheid van verzekeringsnemers om te kiezen voor een bepaalde zorgverzekeraar, staat het recht van een zorgverzekeraar om iemand als verzekeringsnemer te weigeren. Ik ken de zaak onvoldoende om een oordeel te geven over de ethische aspecten van dit specifieke geval. Overigens zie je in deze en soortgelijke situaties vaak veel maatschappelijke verontwaardiging. Dat komt doordat het micro- en het macro-niveau van regelgeving met elkaar botsen. Dit is een eigenschap die inherent is aan iedere vorm van regulering: de wetgever probeert met algemene regels (op macro-niveau) bijzondere situaties (op micro-niveau) te reguleren. In de gezondheidszorg spelen op het macro-niveau algemene belangen
“De basisgedachte bij het werk van gezondheidsrechtjuristen moet zijn dat het er uiteindelijk om gaat dat zowel patiënten als artsen zich gewaardeerd voelen in de zorg.” belangen een rol (kostenbeheersing, prijs/kwaliteit verhouding zorgverlening), terwijl op microniveau de belangen van een individuele patiënt centraal staan (het verkrijgen van de beste zorg ongeacht de kosten). Hieraan verwant is de problematiek van de overinclusion en underinclusion: in het eerste geval wordt de regel te ruim te gesteld, waardoor er teveel mensen onder het bereik van de regel vallen, terwijl in het geval van underinclusion de norm te beperkt geformuleerd is, waardoor niet iedereen die onder de regel zou moeten vallen ook onder de regel valt. De kunst is om de regel zodanig te formuleren dat er sprake is van een optimale balans tussen enerzijds de belangen op macro-niveau en anderzijds de belangen op micro-niveau. Bent u het eens of oneens met de volgende stelling: “Nederland handelt met de nieuwe Jeugdwet en de decentralisatie van de langdurige zorg (care) in strijd met het recht op gezondheid, zoals neergelegd artikel 12 IVESCR”. Met deze stelling ben ik het deels eens en deels oneens. Voor wat betreft de decentralisatie van de langdurige zorg ben ik het oneens met deze stelling: dit is niet in strijd met artikel 12 IVESCR. Op grond van deze verdragsbepaling staat het iedere verdragsstaat namelijk vrij om te kiezen op welke wijze zij de zorg organiseert. Binnen het kader van artikel 12 IVESCR is het overhevelen van de langdurige zorg van de Rijksoverheid naar de decentrale overheid dus gewoon toegestaan. De algemene gedachte achter decentralisatie is dat de Rijksoverheid zoveel mogelijk taken afwentelt naar de provincies en gemeenten vanuit de idee dat bepaalde zaken beter geregeld kunnen worden op lokaal niveau, omdat lokale over-
heidsinstanties dichter bij de burger staan. Dit geldt ook voor de zorg. Ik denk dat overheveling van de langdurige zorg naar de gemeenten voor duidelijkheid kan zorgen: de gemeente heeft op basis van de huidige Wmo al veel taken in dit kader (thuiszorg, verpleging, huishoudelijke hulp; red.), dus wanneer ook het ‘AWBZ-deel’ van de langdurige zorg bij de gemeenten komt te liggen, denk ik dat de situatie overzichtelijker wordt voor de zorgvragers. Voor wat betreft de Jeugdwet (Kamerstuknummer33684, thans aanhangig bij de Eerste Kamer; red.) ben ik het eens met de stelling, omdat ik van mening ben dat Nederland met deze nieuwe wet inderdaad in strijd handelt met de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 12 IVESCR. Uit de General Comment no. 14 (een document waarin nader wordt toegelicht welke uitleg er precies aan artikel 12 IVESCR gegeven dient te worden; red.) blijkt dat artikel 12 IVESCR van een verdragsstaat verlangt dat bij de zorg voor kwetsbare groepen een stapje extra gedaan wordt. Jongeren zijn zo’n kwetsbare groep. Door de nieuwe Jeugdwet bestaat er een grote kans op rechtsongelijkheid: als de zorgverlening aan jongeren bij de gemeenten komt te liggen, bestaat het gevaar dat er van gemeente tot gemeente grote verschillen in zorgverlening ontstaan. Bovendien wordt het geheel er niet overzichtelijker op als elke gemeente zelf verantwoordelijk wordt voor de jeugdzorg. Wat zou u aan de leden van het RGDispuut willen meegeven? Ik zeg altijd tegen mijn studenten in Leiden: “als je een baan wilt, dan moet je voor je Master naar Rotterdam; als je meer wilt leren over patiëntenrechten, dan moet je voor je Master naar
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 3 ( januari 2014)
7
Amsterdam”. Belangrijk voor aankomende gezondheidsrechtjuristen is dat zij het zorgstelsel goed kennen. Dit is een sterk punt van de Rotterdamse master: de master gaat niet alleen in op patiëntenrechten, maar heeft ook aandacht voor de regels rondom het stelsel van de zorg. Veel
studenten vinden juridisch-ethische vraagstukken rondom abortus en euthanasie het meest interessant, maar in de praktijk is daar nu eenmaal weinig werk in te vinden. Verder moet je je als gezondheidsrechtjurist goed realiseren dat niemand ervoor kiest om ziek te worden
en dat ook artsen er niet, althans niet in de regel, voor kiezen om een patiënt blijvend letsel toe te brengen. Dit moet de basisgedachte zijn bij jouw werk als gezondheidsrecht jurist: het gaat er uiteindelijk om dat zowel patiënten als artsen zich gewaardeerd voelen in de zorg. •
Nota bene: de uitspraken in dit interview zijn gedaan op persoonlijke titel.
Meer lezen? • A.C. Hendriks, In beginsel, de gezondheidsrechtelijke beginselen uitgediept (oratie Leiden), Leiden: Stichting NJCM-Boekerij 43 2006. • A.C. Hendriks e.a., Thematische Wetsevaluatie Zelfbeschikking in de zorg, Den Haag: ZonMw 2013.
Aart Hendriks studeerde Nederlands recht en politieke wetenschappen aan de Universiteit Leiden. Na het afronden van beide studies was hij actief in diverse beleids- en onderzoeksfuncties op het snijvlak van gezondheid en recht, met als bijzondere specialisatie de verwezenlijking van mensenrechten in de gezondheidszorg. In 2000 promoveerde hij aan de Universiteit van Amsterdam op het proefschrift Gelijke toegang tot de arbeid voor gehandicapten. Momenteel is Aart Hendriks werkzaam als hoogleraar gezondheidsrecht aan de Universiteit Leiden (faculteit Rechtsgeleerdheid/Leids Universitair Medisch Centrum) en juridisch adviseur en coördinator gezondheidsrecht bij de KNMG. Naast zijn werkzaamheden bij de Universiteit Leiden en de artsenorganisatie KNMG vervult hij tal van nevenfuncties, waaronder fellow van het Meijers Instituut voor Rechtswetenschappelijk Onderzoek, rechter-plaatsvervanger bij de Rechtbank te Rotterdam, redacteur van het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht en het Nederlands Juristenblad, voorzitter van de Vereniging van Gezondheidsrecht, lid van de Gezondheidsraad en wetenschappelijk adviseur voor de Raad van Europa. Aart Hendriks is een veel gevraagd gastspreker op nationale en internationale symposia op het terrein van het gezondheidsrecht.
8
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 3 ( januari 2014)
Artikel Kunnen gezondheidseconomische inzichten helpen bij het beter vaststellen van smartengeld? Auteur: Louis Visscher Inleiding Deze bijdrage gaat over een onderwerp waarover in juridisch Nederland (en ook daarbuiten) veel onvrede bestaat en waarover veel wordt gediscussieerd: smartengeld bij letsel. Een veel gehoorde mening is dat de bedragen die in Nederland worden toegekend te laag zijn, waarbij de situatie in Nederland vaak wordt vergeleken met die in andere Europese landen en de Verenigde Staten.1 Om te kunnen beoordelen of dit inderdaad het geval is (misschien is het smartengeld in het buitenland wel te hoog, of misschien rechtvaardigen verschillen in bijvoorbeeld sociale zekerheid of algemene levensstandaard de uiteenlopende bedragen wel), moet een manier gevonden worden om een uitspraak te kunnen doen over de ‘juistheid’ van de toegekende bedragen. De methode van gevalsvergelijking die in Nederland wordt toegepast, houdt in dat een rechter bij het vaststellen van smartengeld kijkt naar de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Zo kan er wel voor worden gezorgd dat slachtoffers met vergelijkbare letsels vergelijkbaar smartengeld ontvangen, maar daarmee is nog steeds niet gezegd of de hoogte van die bedragen wel correct is. Immers, de relevante vraag wordt dan hoe de rechters in die eerdere gevallen tot hun vaststelling van smartengeld zijn gekomen. Ik zou willen voorstellen om inzichten uit de gezondheidseconomie te gebruiken bij het vaststellen van smartengeld. Het concept van de Quality Adjusted Life Year (QALY) wordt in de gezondheidszorg gebruikt om (mede) te bepalen of de effecten die bepaalde medische ingrepen en behandelingen hebben op de kwaliteit
van leven van de betrokken personen groot genoeg zijn om de kosten van die behandelingen te rechtvaardigen. QALYs leggen dus een verband tussen de daling van de levenskwaliteit als gevolg van een medische conditie enerzijds en de kosten die we als samenleving al dan niet willen maken om die daling te voorkomen, te verminderen of op te heffen anderzijds. Aangezien smartengeld in het onrechtmatigedaadsrecht uitdrukking beoogt te geven aan de immateriële gevolgen van letselschade, waarbij met name de ernst, de aard en de duur van het letsel relevante factoren zijn, lijken QALYs mij in staat om hier een beter gefundeerd oordeel over te geven dan de huidige gevalsvergelijkingsmethode. Ik zal die stelling in deze bijdrage uitwerken. Ik begin met een korte bespreking van smartengeld op zich. Daarna leg ik in meer detail uit wat QALYs zijn en op welke manier er een geldswaarde aan QALYs gekoppeld kan worden. Vervolgens geef ik in een aantal voorbeelden aan hoe de QALY-methode gebruikt zou kunnen worden voor het vaststellen van smartengeld en ik sluit af met enkele conclusies. Smartengeld bij letsel Artikel 6:95 BW geeft aan dat schade die op grond van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding moet worden vergoed, bestaat in vermogensschade en ander nadeel, dit laatste voor zover de wet op vergoeding hiervan recht geeft. Dit ander nadeel wordt ook wel onstoffelijke, immateriële, morele, ideële, niet op geld waardeerbare of niet-economische schade genoemd. De vergoeding van deze schade wordt vaak smartengeld genoemd.
Artikel 6:106 BW biedt vervolgens een wettelijke grondslag voor de vergoeding van deze immateriële schade. Vergoeding is volgens dit artikel slechts mogelijk als de aansprakelijke persoon het oogmerk had immaterieel nadeel toe te brengen, als de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op een andere manier in zijn persoon is aangetast (bijvoorbeeld door een inbreuk op de privacy of het toebrengen van geestelijk letsel), of als de nagedachtenis van een overledene is aangetast en de overledene, ware hij nog in leven geweest, zodanige vergoeding had kunnen vorderen wegens het schaden van zijn eer of goede naam. De vergoeding is tot bepaalde gevallen beperkt om zo de schadevergoedingslast binnen de perken te houden. Artikel 6:106 BW biedt dus een wettelijke grondslag voor smartengeld bij letsel. Smartengeld wordt abstract berekend, omdat het geleden nadeel niet goed in geld valt uit te drukken. De vergoeding wordt naar billijkheid vastgesteld, want artikel 6:97 BW vereist dat de rechter de schade begroot op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is en dat de rechter
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 3 ( januari 2014)
9
de omvang van de schade schat als zij niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. Bij de omvang van de vergoeding bij letsel zijn volgens de literatuur en de rechtspraak vooral factoren als de aard, plaats en pijnlijkheid van de verwonding, de gebruikelijke duur en intensiteit van het herstel en de aard en ernst van de blijvende restverschijnselen (invaliditeit en littekens) van belang.2 Volgens de juridische literatuur dient smartengeld vooral ter compensatie en secundair ter genoegdoening.3 Voor wat betreft het compensatiedoel is het idee dat de schadevergoeding iets positiefs voor de gelaedeerde oplevert dat, voor zover dat mogelijk is, enig tegenwicht biedt tegen de schade die is geleden. Genoegdoening richt zich meer op de erkenning dat de gelaedeerde onrecht, smart, is aangedaan en op het wegnemen van gevoelens van grief of woede richting de laedens. Ook wordt preventie soms als doel genoemd, omdat het vooruitzicht om eventuele schade te moeten vergoeden, potentiële schadeveroorzakers prikkels kan geven zich zorgvuldiger te gedragen. Voor alle doelen is het nodig dat de schadevergoeding gebaseerd is op de schade van de gelaedeerde, waarbij in geval van letselschade de aard, ernst en duur van het letsel en de eventuele restverschijnselen natuurlijk essentieel zijn. De Hoge Raad heeft de lagere rechters geïnstrueerd om bij het vaststellen van smartengeld te letten op bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend en eveneens op de maximaal toegekende bedragen.4 De gevalsvergelijking vindt vooral plaats door te kijken in het ANWB Smartengeldboek, een driejaarlijkse uitgave van het tijdschrift Verkeersrecht. In die uitgave worden veel gevallen van smartengeld kort weergegeven met een aantal kenmerken van de gelaedeerde, het letsel, het soort gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid is gebaseerd,
10
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 3 ( januari 2014)
en het bedrag dat aan smartengeld is toegekend (gecorrigeerd voor inflatie sinds de uitspraak). Het feit dat rechters moeten letten op de maximaal toegekende bedragen heeft volgens diverse auteurs een remmende of bevriezende werking op de omvang van het smartengeld in Nederland, dat dan ook veelal als te laag wordt gezien. Ook bestaat onvrede over de relatieve omvang van smartengeld voor uiteenlopende letsels, in die zin dat wordt gevreesd dat het smartengeld voor (zeer) ernstig letsel achterblijft bij smartengeld voor lichter letsel.
leven gedurende één jaar. Door dit getal (het QALY-gewicht) te vermenigvuldigen met de duur van de betreffende toestand wordt de totale levenskwaliteit in deze toestand (rekening houdend met de tijdsduur) dus in een getal uitgedrukt. Op deze manier kunnen uiteenlopende medische interventies in verschillende gezondheidstoestanden met elkaar vergeleken worden. Als er bijvoorbeeld twee even dure behandelingen voor uiteenlopende ziektes zijn waarbij behandeling A gedurende vijf jaar een QALY-winst van 0.2 oplevert en behandeling B
“Het feit dat rechters moeten letten op de maximaal toegekende bedragen heeft volgens diverse auteurs een remmende werking op de omvang van het smartengeld in Nederland.” Om te kunnen beoordelen of het smartengeld in Nederland te laag is en of de onderlinge verhouding tussen de toegekende bedragen inderdaad scheefgroei vertoont, is een extern analysekader nodig waarmee de juistheid van de bedragen kan worden vastgesteld. Hieronder zal ik betogen dat QALYs zo’n kader kunnen bieden, omdat zij de invloed van medische condities op de kwaliteit van leven uitdrukken op een manier waarin de aard, ernst en duur van het letsel alsmede mogelijke restverschijnselen een rol spelen en waarin uiteenlopende medische situaties met elkaar kunnen worden vergeleken. Quality Adjusted Life Years Het concept van de QALY komt uit de gezondheidseconomie en wordt gebruikt bij het evalueren van medische behandelingen en interventies en voor het nemen van beslissingen betreffende bijvoorbeeld het toedelen en verdelen van budgetten in de gezondheidszorg.5 Een QALY drukt een gezondheidstoestand uit in een getal tussen de 1.00 (perfecte gezondheid) en 0.00 (dood) en reflecteert het effect van die gezondheidstoestand op de kwaliteit van
gedurende vier jaar een QALY-winst van 0.3, dan zou behandeling B de voorkeur kunnen hebben omdat deze in totaal meer QALYs oplevert voor hetzelfde geld (1.2 QALY versus 1.0 QALY). Er zijn verschillende manieren waarop de QALY-gewichten kunnen worden bepaald.6 Methodes waarin respondenten aangeven welke invloed de aandoening heeft op diverse aspecten (zoals mobiliteit, zelfredzaamheid, spraak, emotie et cetera) worden als de kwalitatief betere gezien. In beginsel kan de invloed van alle gezondheidstoestanden in QALYs worden uitgedrukt. Het totale verlies aan QALYs vanwege de medische toestand (of juist de totale QALY-winst als gevolg van een medische behandeling) wordt bepaald door de verandering in het QALY-niveau te vermenigvuldigen met de relevante tijdsduur. QALYs omvatten derhalve de belangrijkste factoren voor het bepalen van smartengeld bij letsel zoals die hierboven zijn weergegeven en daarom zijn QALYs mijns inziens ook zeer geschikt om te dienen als basis voor het vaststellen van smartengeld bij letsel.
Immers, ze geven een op medische en gezondheidseconomische inzichten gebaseerde inschatting van het effect dat het betreffende letsel heeft op de kwaliteit van leven van de betrokken persoon en drukken daarmee de immateriële aspecten van dat letsel uit. Een op QALYs gebaseerd smartengeld kan naar mijn mening dan ook tegemoetkomen aan het bezwaar van de huidige methode van gevalsvergelijking dat het niet duidelijk is waar de rechter in de oorspronkelijke uitspraken de omvang van het smartengeld op baseerde. Eveneens kan het het mogelijke probleem oplossen dat het smartengeld voor het ene type letsel niet klopt in verhouding tot het smartengeld voor een ander type letsel. Immers, het QALY-gewicht van de uiteenlopende medische condities drukt hun onderlinge verhouding uit. Om smartengeld te kunnen baseren op QALYs moet er een geldswaarde aan een QALY worden toegekend. In 2010 is een rapport verschenen van een Europese onderzoeksgroep die specifiek onderzoek heeft gedaan naar de geldswaarde van de QALY in Europa. Hierin zijn verschillende methoden gevolgd, onder meer het aan respondenten vragen hoeveel geld ze over zouden hebben voor gezondheidsverbeteringen van uiteenlopende omvang, en het onderzoeken van hoeveel geld mensen willen uitgeven aan maatregelen die de kans op gezondheidsaandoeningen verkleinen. Voor Nederland vloeit hier een geldswaarde van tussen de €33.500 - €80.500 per QALY uit voort.7 Er is geen ‘juiste geldswaarde’ van een QALY, want het resultaat hangt af van de methodologie, de respondenten, de precieze vraagstelling en dergelijke. Wel kan uiteenlopend onderzoek een indruk geven van de marges waarbinnen de geldswaarde van een QALY zich bevindt. Gezien de gepresenteerde resultaten voor Nederland zou bijvoorbeeld gewerkt kunnen worden met een gemiddelde waarde van €50.000 per QALY, waarbij
aanpassingen naar boven of beneden binnen marges mogelijk zijn. Als het QALY-denkkader niet voor de absolute omvang van het smartengeld zou worden gebruikt (bijvoorbeeld omdat men vindt dat de resulterende bedragen te hoog worden), dan kan het nog steeds voor de relatieve rangschikking van smartengeld worden gebruikt. De keuze voor het bedrag per QALY zou dan bijvoorbeeld kunnen worden gebaseerd op wat volgens de deskundigen op dit terrein haalbaar is, en dat bedrag kan vanzelfsprekend lager zijn dan €50.000 per QALY. Smartengeld gebaseerd op QALYs In deze paragraaf wil ik twee voorbeelden geven van hoe smartengeld gebaseerd zou kunnen worden op QALYs.8 De werkwijze is steeds als volgt: voor een bepaald type letsel geef ik eerst weer hoe hoog het smartengeld in Nederland ongeveer is, daarna bespreek ik gezondheidseconomisch onderzoek dat inzicht geeft in het QALY-verlies als gevolg van dit letsel, en daarna vermenigvuldig is het gevonden QALY-verlies met €50.000 per volledige QALY. Hiermee vind ik een smartengeld dat is gebaseerd op inzichten uit de gezondheidseconomie die laten zien hoeveel geld we in Nederland bereid zijn uit te geven aan het vermijden of behandelen van de immateriële gevolgen van het betreffende letsel. Mijn stelling is dat dit bedrag dan ook een goede basis vormt voor smartengeld, dat precies probeert die immateriële gevolgen in geld tot uitdrukking te brengen. Vanzelfsprekend kan dit bedrag nog worden aangepast op basis van de omstandigheden van het geval (bijvoorbeeld de mate van
verwijtbaar handelen van de schadeveroorzaker, subjectieve omstandigheden aan de kant van de schadelijder en dergelijke), maar voor zover de aard, ernst en duur van het letsel bepalend zijn, brengen QALYs deze goed tot uitdrukking.
1. Gebroken onderbeen Blijkens het ANWB Smartengeldboek ontvangen slachtoffers met een gebroken been in Nederland veelal zo’n €1.500 tot €1.600 aan smartengeld, alhoewel er in meer gecompliceerde gevallen ook wel bedragen rond de €2.000 worden toegewezen.9 Gezondheidseconomische onderzoek betreffende uiteenlopende methodes om beenbreuken te behandelen, geeft inzicht in het totale QALY-verlies als gevolg van zo’n breuk, met andere woorden de mate waarin een beenbreuk de kwaliteit van leven verlaagt. Zo wordt in een artikel uit 2002 onderzocht of eerder opereren bij een scheenbeenbreuk de meerkosten van deze vroegere interventie waard is.10 In dat artikel wordt een vergelijking gemaakt tussen het QALY-niveau van de patiënten in beide soorten behandeling gedurende de gehele herstelperiode, waarbij die herstelperiode in verschillende fasen uiteenvalt. De verschillende herstelfasen verschillen tussen beide behandelingen en ook het QALY-verlies als gevolg van de breuk gedurende die fasen verschilt. Door nu de duur van elke fase te vermenigvuldigen met het QALY-verlies in die fase en de verkregen resultaten bij elkaar op te tellen, kan het totale verlies in QALYs als gevolg van de breuk worden bepaald. Uit deze publicatie blijkt dat het totale QALY-verlies van de ‘vroege’ groep ongeveer 0.087 QALY
“Een op QALYs gebaseerd smartengeld kan tegemoetkomen aan het bezwaar van de huidige methode van gevalsvergelijking dat niet duidelijk is waar de rechter in de oorspronkelijke uitspraken de omvang van het smartengeld op baseerde.”
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 3 ( januari 2014)
11
bedraagt en in de ‘late’ groep 0.13 QALY. Het QALY-verlies als gevolg van een scheenbeenbreuk ligt volgens deze publicatie dus rond de 0.087-0.13 QALY. Uitgaande van een geldwaarde van €50.000 per QALY zou het smartengeld dus zo’n €4.350 tot €6.500 moeten bedragen.
2. Verlies van een oog In Nederland resulteert verlies van een oog of blindheid aan een oog vaak in smartengeld in de orde van grootte van zo’n €21.500 - €30.000.11 De leeftijd van het slachtoffer heeft geen duidelijke invloed op de omvang, maar factoren zoals pijn en zichtbare littekens lijken wel in hogere bedragen te resulteren. Er zijn uiteenlopende medische oorzaken voor blindheid of verlies van zicht en er zijn, afhankelijk van de aandoening, soms behandelingen mogelijk. Bij bijvoorbeeld staar is het mogelijk om de troebele ooglens operatief te vervangen door een kunstlens, waardoor de patiënt weer beter met het betreffende oog kan zien. Uit gezondheidseconomische onderzoek betreffende de kosteneffectiviteit van zulke staaroperaties blijkt dat het verschil in QALY-niveau na operatie aan één oog (waarbij het andere oog dus niet behandeld is) en na operatie aan beide ogen 0.109 is.12 Dat is dus het verschil in levenskwaliteit tussen zicht in één oog en zicht in twee ogen. Een andere mogelijke oorzaak van oogproblemen is diabetes, dat zelfs blindheid kan veroorzaken. Een gezondheidseconomisch artikel betreffende diabetes begroot het QALY-verlies als gevolg van blindheid aan een oog op 0.074 QALY.13 Uitgaande van deze twee publicaties kan het QALY-verlies als gevolg van
“Als de omvang van smartengeld wordt gebaseerd op gezondheidseconomische inzichten betreffende de geldswaarde van een QALY, dan resulteert dit in een significante stijging van het smartengeld.” verlies van een oog of blindheid aan een oog op 0.074-0.109 QALY worden begroot, omdat dit het verschil is tussen zicht in een oog of zicht in twee ogen. Deze QALY-daling is per jaar en moet dus vermenigvuldigd worden met de duur van het letsel. Bij onherstelbaar verlies is dit de resterende levensverwachting van de gelaedeerde. Met een waarde van €50.000 per QALY zou de gelaedeerde dus jaarlijks een smartengeld moeten krijgen. In Nederland wordt zo’n stroom aan toekomstige betalingen echter meestal omgerekend tot een betaling ineens. Hierbij moet er onder meer rekening mee worden gehouden dat het bedrag dat de gelaedeerde nu krijgt om zijn schade van volgend jaar te vergoeden, volgend jaar pas €3.700 tot €5.450 waard hoeft te zijn. Uitgaande van een rendement op vermogen van 4% per jaar hoeft de gelaedeerde dit jaar dus ‘slechts’ €3.558 tot €5.240 om volgend jaar voldoende geld te hebben. Voor het bedrag dat hij over twee jaar nodig heeft, hoeft hij nu nog minder te krijgen, omdat dat bedrag twee jaar lang kan renderen et cetera. Op deze manier kan worden berekend dat een achttienjarig vrouwelijk slachtoffer zo’n €89.000 tot €131.000 aan smartengeld zou moeten ontvangen volgens de QALY-methode.14 Conclusies In Nederland (en veel andere landen) heerst onvrede over de omvang van het smartengeld. Omdat
smartengeld wordt gebaseerd op eerdere, vergelijkbare zaken, en het in die eerdere zaken niet duidelijk is waar de rechter het smartengeld op baseerde, ontbreekt een duidelijk en systematisch kader waarmee smartengeld kan worden geanalyseerd, QALYs kunnen zo’n kader bieden en kunnen er voor zorgen dat smartengeld wordt gebaseerd op wetenschappelijke inzichten uit de gezondheidseconomie betreffende de impact van (onder andere) letselschade op de kwaliteit van leven. Hiermee wordt dus de immateriële schade als gevolg van letsel tot uitdrukking gebracht en dat is precies wat smartengeld zou moeten doen. Als de omvang van smartengeld wordt gebaseerd op gezondheidseconomische inzichten betreffende de geldswaarde van een QALY, dan resulteert dit in een significante stijging van het smartengeld. Als zo’n stijging vooralsnog onacceptabel is, bijvoorbeeld vanwege de opdracht van de Hoge Raad om te letten op de maximaal toegekende bedragen, dan zou de QALY-methode nog steeds kunnen worden gebruikt om de relatieve ernst van letsels op gezondheidseconomische inzichten te baseren. Dit zal dan tot een andere rangschikking leiden dan thans het geval is, waardoor sommige letsels in meer, en andere wellicht in minder smartengeld resulteren. Hoe dan ook zou het smartengeld, meer dan nu het geval is, worden gebaseerd op wetenschappelijke inzichten die rekening houden met de ernst, aard en duur van het letsel. •
Voetnoten 1
12
Zie bijvoorbeeld S.D. Lindenbergh, Smartengeld tien jaar later, Deventer: Kluwer 2008, p. 75, 76; H.J.J. De Bosch Kemper, ‘Smartengeld in perspectief’, in: Smartengeld, Den Haag: ANWB 2009, p. 6-8; G.J.M. Verburg, Vaststelling van smartengeld, Deventer: Kluwer 2009, p. 127-129; T. Hartlief, ‘Smartengeld in Nederland anno 2012: tijd voor een steen in stilstaand water?’, in: Smartengeld, Den Haag: ANWB 2012, p. 8 en de overige literatuur die wordt besproken in L.T. Visscher, ‘QALY-tijd in de vaststelling van smartengeld bij letsel?’, Tijdschrift voor Vergoeding Personenschade 2013, p. 94.
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 3 ( januari 2014)
2 3 4 5
6 7 8 9 10 11 12 13 14
Lindenbergh 2008, p. 69; Verburg 2009, p. 147; K.W.A. Kharag, ‘Smartengeldpraktijk Nederland vs. Engeland’, Verkeersrecht 2012, p. 176. S.D. Lindenbergh, Smartengeld, Deventer: Kluwer 1998, p. 60; C.C. van Dam, European Tort Law, Oxford: Oxford University Press 2013, p. 347-349. Hoge Raad 8 juli 1992, NJ 1992, 714; Hoge Raad 17 november 2000, NJ 2001, 215; Hoge Raad 27 april 2001, NJ 2002, 91. Zie bijvoorbeeld P. Hofstetter & J.K. Hammitt, Human Health Metrics for Environmental Decision Support Tools: Lessons from Health Economics and Decision Analysis, Washington D.C.: U.S. Environmental Protection Agency 2001; J. Brazier e.a., Measuring and Valuing Health Benefits for Economic Evaluation, Oxford; Oxford University Press 2007, p. 37 e.v.; M. Dix Smith, M. Drummond & D. Brixner, ‘Moving the QALY Forward: Rationale for Change’, Value in Health 2009, S1-S4. Voor een overzicht, zie V. Karapanou, Toward a Better Assessment of Pain and Suffering Damages for Personal Injuries, Rotterdam 2013, p. 82-99. EuroVaQ, European value of a Quality Adjusted Life Year. Final publishable report, 2010, p. 30, 94 (http://research.ncl.ac.uk/ eurovaq/EuroVaQ_Final_Publishable_Report_and_Appendices.pdf). Voor meer voorbeelden, zie bijvoorbeeld Karapanou 2013, p. 169 e.v.; Visscher 2013 p. 95-99. ANWB Smartengeldboek 2012, uitspraaknummer 9, 10, 12, 19. S. Sprague en M. Bhandari, ‘An economic evaluation of early versus delayed operative treatment in patients with closed tibial shaft fractures’, Archives of Orthopaedic and Trauma Surgery 2002, p. 315-323. ANWB Smartengeldboek 2012, uitspraaknummer 261 e.v. B. Busbee e.a., ‘Cost-Utility Analysis of Cataract Surgery in the Second Eye’, Ophthalmology 2003, p. 2312. Zie ook M. Brown e.a., ‘Quality of Life Associated with Unilateral and Bilateral Good Vision’, Ophthalmology 2001, p. 644. P. Clarke, A. Gray en R. Holman, ‘Estimating Utility Values for Health States of Type 2 Diabetic Patients using the EQ-5D (UKPDS 62)’, Medical Decision Making 2002, p. 344. Gedurende haar resterende levensverwachting zou het slachtoffer elk jaar een bedrag moeten ontvangen, maar dit wordt omgerekend naar een bedrag ineens door rekening te houden met het rendement dat dit bedrag oplevert. In mijn voorbeeld ben ik uitgegaan van 4%, omdat dit het fictieve rendement op vermogen is dat ook bij de inkomstenbelasting wordt gehanteerd.
Louis Visscher is als bijzonder hoogleraar Legal Economic Analysis of Tort and Damages verbonden aan de Erasmus School of Law van de Erasmus Universiteit Rotterdam, aan welke universiteit hij afstudeerde in zowel economie (1993) als rechten (1994, cum laude). In 2005 promoveerde hij - eveneens aan de Erasmus Universiteit - op het proefschrift “Een rechtseconomische analyse van het Nederlandse onrechtmatigedaadsrecht”. Zijn publicaties betreffen vooral (de rechtseconomische aspecten van) het onrechtmatigedaadsrecht en het schadevergoedingsrecht, maar ook contractenrecht, verzekeringsrecht, consumentenrecht, harmonisatie van recht en procesrecht hebben zijn interesse. Louis Visscher doceert de vakken ‘Rechtseconomie’ en ‘Economic Analysis of Torts and Insurance’ en is werkzaam als coördinator van het ‘Mr.drs.-programma voor economie en rechten’. Verder is hij directeur van het Rotterdam Institute of Law and Economics (RILE) en coördinerend onderzoeksleider van het onderzoeksprogramma “Aansprakelijkheid en Verzekering” van de Ius Commune Onderzoekschool. Daarnaast is hij lid van de redactie van de tijdschriften Aansprakelijkheid, Verzekering & Schade en European Review of Law and Economics alsmede het Ars Aequi Kwartaalsignaal.
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 3 ( januari 2014)
13
Gastcolumn Ruth Alderse Baas Afstudeerstage BIJ DE INSPECTIE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG Toen ik in 2011 aan de master Recht van de Gezondheidszorg begon, wist ik nog niet precies welke richting mijn carrière op zou gaan: advocatuur, beleid of het bedrijfsleven. Ik koos bewust voor de master, omdat de combinatie recht en gezondheidszorg mij enorm trekt. Om de theorie in de praktijk te brengen en om van mijn scriptie letterlijk een ´meesterwerk´ te maken, besloot ik mijn scriptie tijdens een stage bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg te schrijven. Een connectie bracht me in contact met het hoofd Juridische Zaken. Ik wist dat ik mijn scriptie wilde schrijven over geneesmiddelen en e-commerce. Mijn uiteindelijke onderzoeksopdracht kwam van de programmadirecteur van het Programma Eerstelijnszorg, onderdeel van het domein Curatieve Gezondheidszorg, die ook mijn scriptiebegeleider binnen de Inspectie werd. Daarnaast had ik een begeleider vanuit de EUR. Ik nam plaats op de afdeling Onderzoek en Innovatie, waar ook andere masterstudenten aan hun scriptie schreven. Hoewel er vanuit de Inspectie een stagecoördinator is voor alle praktische zaken, is het werk als stagiaire geheel zelfstandig. Ik heb zelf mijn onderzoek opgezet, mijn tijd ingedeeld en afspraken gemaakt. Mijn contract was voor een half jaar op fulltime basis en deze tijd heb ik ook nodig gehad. Hoewel ik tijdens mijn stage vooral aan mijn scriptie werkte, heb ik ook korte opdrachten voor de Inspectie uitgevoerd. Daarnaast nam ik deel aan vergaderingen van de afdeling Onderzoek en Innovatie en woonde ik colloquiums bij. Wat mijn afstudeeronderzoek vooral zo interessant maakte, was het feit dat er bij de Inspectie concreet behoefte bestond aan een antwoord op mijn onderzoeksvraag: ‘houdt de zelfregulering van e-commerce van UAD-geneesmiddelen in de drogisterijbranche vanuit juridisch oogpunt stand of is een actieve(re) opstelling van de Inspectie vereist?´. De zelfregulering bestond uit een richtlijn van de koepelorganisatie van de drogisterijbranche. Mijn scriptieonderzoek bestond uit enerzijds deskresearch (literatuuronderzoek) en anderzijds fieldresearch (veldonderzoek). In het kader van fieldresearch heb ik gesprekken gevoerd met alle betrokken veldpartijen en organisaties zoals het CBG, de NVWA, het RIVM, het Lareb en de Consumentenbond. Ook was ik aanwezig bij twee (on)aangekondigde inspecties. Uiteindelijk resulteerde mijn onderzoek in mijn masterscriptie en in een advies aan de Inspectie. Mijn belangrijkste onderzoeksconclusie is dat zelfregulering in beginsel een geschikt middel is voor de Inspectie om het gerechtvaardigd vertrouwen in verantwoorde zorg op het terrein van e-commerce van UAD-geneesmiddelen te kunnen garanderen. Door gebrek aan een goede handhavingsstructuur kunnen de risico’s echter onvoldoende worden beheerst. Daarnaast is de bestaande richtlijn in strijd met Europese en nationale wet- en regelgeving. In concreto kan verantwoorde zorg door de Inspectie daarom onvoldoende worden gegarandeer en kan de bestaande richtlijn enkel gelden als lidmaatschapsverplichting voor bij de koepelorganisatie gecertificeerde drogisterijen. Een actievere opstelling van de Inspectie op dit gebied is vereist. Al met al kijk ik terug op een zeer leerzame periode die een perfecte aansluiting was op de master. Hoewel ik door mijn stage langer over mijn studie heb gedaan, zou ik iedere masterstudent aanraden hetzelfde te doen. Door kennis in de praktijk te brengen kun je de theorie beter in je opnemen en leer je of een theorie in de praktijk ook echt werkt. Daarnaast heb ik aan mijn stage een breed netwerk overgehouden en weet ik beter waar mijn beroepsmatige passie ligt. •
Ruth Alderse Baas is afgelopen juni afgestudeerd in de master Recht van de Gezondheidszorg aan de Erasmus School of Law. In het kader van haar afstudeerscriptie De drogist online. E-commerce van UAD-geneesmiddelen: onderwerp van zelfregulering? heeft zij zes maanden stage gelopen bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg. Op dit moment volgt zij de master Health Economics, Policy and Law aan het instituut Beleid & Management Gezondheidszorg. Haar bachelor Rechtsgeleerdheid volgde zij zowel in Maastricht als in Uppsala (Zweden). Tijdens haar studie heeft zij onder meer deelgenomen aan een internationale summerschool in Riga over Europees gezondheidsrecht. Binnen het RGDispuut is Ruth als Commissaris Onderzoek actief binnen de activiteitencommissie. Ruth is lid van de Vereniging voor Gezondheidsrecht.
14
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 3 ( januari 2014)
Gastcolumn Gonnie Korteland 2014: Een nieuw jaar, een nieuw begin Ook voor de verzekerden die zijn overgestapt naar een andere zorgverzekeraar. De deadline om over te stappen was 31 december. In de maanden voorafgaand aan dit moment werden we gebombardeerd met reclamecampagnes van zorgverzekeraars en zorgvergelijkingssites. In de campagnes werd vooral gestunt met de laagste premie. De aard van de zorgverzekeringen - betreft het een natura- of restitutiepolis? - bleef vaak onderbelicht. Ten onrechte, want juist de aard van zorgverzekeringen is van groot belang voor verzekerden. Want terwijl een verzekerde met een restitutiepolis de mogelijkheid heeft om zelf te kiezen naar welke zorgaanbieder hij gaat, kan een verzekerde met een naturapolis alleen kiezen uit zorgaanbieders waarmee de zorgverzekeraar een contract heeft afgesloten. De naturaverzekerde heeft in beginsel dus geen vrije artsenkeuze. De premie is daarom vaak ook lager dan bij een restitutiepolis. Wil je toch naar een niet-gecontracteerde zorgaanbieder? Dan kan dat wel. Alleen worden mogelijk niet alle kosten door de zorgverzekeraar vergoed. Tot op heden is het zo dat het percentage kosten dat de verzekeraar wèl vergoedt, niet zo laag mag zijn dat voor de verzekerde een feitelijke ‘hinderpaal’ opgeworpen wordt om naar een nietgecontracteerde zorgaanbieder te gaan. Dit criterium vloeit voort uit het arrest Müller-Fauré van het Europese Hof van Justitie. In de praktijk wordt aangenomen dat wanneer een zorgverzekeraar ongeveer 80% van een marktconform tarief vergoedt, er geen sprake is van een hinderpaal. In een momenteel aanhangig wetsvoorstel (33 362) stelt de regering dat het hinderpaalcriterium inmiddels achterhaald is en dat zij hiervan af wil wijken. In het wetsvoorstel is daarom een gewijzigd artikel 13 Zorgverzekeringswet opgenomen. Door de voorgestelde wijziging wordt het voor een zorgverzekeraar mogelijk om zelf te bepalen óf en zo ja, in welke mate, hij overgaat tot vergoeding van zorgkosten van een niet-gecontracteerde zorgaanbieder. De gedachte achter deze wijziging is dat de naturapolis bij uitstek een polis is waarmee een zorgverzekeraar zijn rol als selectieve zorginkoper kan realiseren. Namelijk door zoveel mogelijk te contracteren met zorgaanbieders die een goede prijs/kwaliteitverhouding kunnen leveren en daar de verzekerden naartoe te sturen.
“Door de voorgestelde wijziging wordt het voor een zorgverzekeraar mogelijk om zelf te bepalen óf en zo ja, in welke mate, hij overgaat tot vergoeding van zorgkosten van een niet-gecontracteerde zorgaanbieder.” Wanneer verzekerden met een naturapolis alsnog naar niet-gecontracteerde zorgaanbieders kunnen gaan en dan 80% van de zorgkosten vergoed krijgen wordt deze selectieve inkopersrol van zorgverzekeraars ondermijnd. Zorgverzekeraars zullen de mogelijkheid die het wetsvoorstel hen biedt om dit percentage te verlagen of geheel geen kosten te vergoeden waarschijnlijk dan ook met beide handen aangrijpen. Zo hanteert zorgverzekeraar CZ nu al kennelijk vooruitlopend op het aanhangige wetsvoorstel een vergoedingspercentage van slechts 50% voor niet-gecontracteerde zorg. En dat is in strijd met de geldende regels, zoals het gerechtshof in Den Bosch op 9 juli 2013 oordeelde. Desondanks houdt CZ bij haar zorgbewustpolis nog steeds vast aan dit vergoedingspercentage voor niet-gecontracteerde zorg. Er is veel kritiek op de voorgenomen wijziging. De wijziging beperkt niet alleen de vrije artsenkeuze van natura-verzekerden, maar ook nieuwe, innovatieve spelers op de zorgaanbiedersmarkt worden benadeeld. Niet alleen moeten zij zich nog waar maken om gecontracteerd te worden door zorgverzekeraars, maar ook zullen waarschijnlijk minder naturaverzekerden zich tot hen wenden wanneer zij deze contracten (nog) niet hebben.
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 3 ( januari 2014)
15
Het is duidelijk dat het wetsvoorstel niet voor iedereen voordelig is. De ontwikkelingen zijn in elk geval van groot belang voor het zorgverzekeringsrecht. In 2014 wordt wellicht duidelijk of de wijziging doorgaat. Wanneer dat het geval is zal de aard van de zorgverzekeringen een grote rol moeten spelen in de komende reclamecampagnes, en dus niet alleen de prijs. Zorgverzekeraars zullen de verzekerden ook goed moeten informeren over de aard van de zorgverzekeringen en de gevolgen die een keuze voor een naturapolis met zich meebrengt. Zodat verzekerden met een gerust hart naar de zorgaanbieder bij hen om de hoek kunnen gaan en achteraf niet Het is duidelijk dat het wetsvoorstel niet voor iedereen voordelig is. De ontwikkelingen zijn in elk geval van groot belang voor het zorgverzekeringsrecht. In 2014 wordt wellicht duidelijk of de wijziging doorgaat. Wanneer dat het geval is zal de aard van de zorgverzekeringen een grote rol moeten spelen in de komende reclamecampagnes, en dus niet alleen de prijs. Zorgverzekeraars zullen de verzekerden ook goed moeten informeren over de aard van de zorgverzekeringen en de gevolgen die een keuze voor een naturapolis met zich meebrengt. Zodat verzekerden met een gerust hart naar de zorgaanbieder bij hen om de hoek kunnen gaan en achteraf niet onaangenaam verrast worden. Het is namelijk al vervelend genoeg om problemen te hebben met je gezondheid, zonder dat je je ook nog eens druk moet maken om een mogelijk volgende fikse rekening. •
Gonnie Korteland werkt als advocate bij Van Beem de Jong Advocaten. In 2011 voltooide zij de Master Recht van de Gezondheidszorg aan de Erasmus Universiteit te Rotterdam. Tijdens haar studie werkte zij als student-assistent voor professor Buijsen en als vrijwilliger voor de Rotterdamse Kinder- en Jongerenrechtswinkel. Na haar studie was zij enige tijd werkzaam als juridisch adviseur op het terrein van het gezondheidsrecht. Zij heeft wetenschappelijke artikelen gepubliceerd in onder meer Zorgvisie en Medisch Contact. In de dagelijkse rechtspraktijk specialiseert Gonnie zich in het (zorg)verzekeringsrecht.
16
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 3 ( januari 2014)
Uitgelicht Hervorming langdurige zorg Tekst: Astrid van der Wal Financiering van de zorg is in Den Haag al lange tijd een berucht ‘hoofdpijndossier’. Deze situatie zal in de toekomst niet veranderen. Door de medische vooruitgang verbetert de medische zorg continu en leven wij langer. Door de vergrijzing neemt het aantal ouderen in onze samenleving relatief en absoluut gezien toe. Feit is dat dit alles geld kost. In politiek Den Haag wordt daarom ook al lange tijd bekeken op welke wijze de verzorgingsstaat zodanig gefinancierd kan worden dat de kosten ervan beheersbaar blijven. Een recente ontwikkeling op dit terrein is een omvangrijk wetgevingsproject in het kader van de hervorming (lees: grootschalige bezuiniging) van de langdurige zorg: een nieuwe verdeling van zorgtaken en –middelen, waarin de gemeenten een steeds belangrijkere rol gaan spelen. Deze hervorming van de langdurige zorg maakt deel uit van een breder pakket aan decentralisaties binnen het sociale domein. Financiering van ons zorgstelsel De financiering van ons zorgstelsel geschiedt via een aantal – wettelijk vastgelegde – geldstromen. Daarbij wordt een tweedeling gemaakt tussen genezing (cure) en verzorging (care). De cure wordt gefinancierd vanuit de Zorgverzekeringswet. Op grond van deze wet moeten verzekerden zorgpremie betalen en dragen zij voor bepaalde vergoedingen een (verplicht) eigen risico (in 2014 is dit een bedrag van ten minste 360 euro). Daarnaast moeten werkgevers voor hun werknemers een inkomensahankelijke
van de AWBZ kent een vaste, niet kostendekkende premie, die automatisch wordt ingehouden op loon of uitkering. De opbrengsten van de AWBZ vloeien in het AWBZ fonds. Vanwege het feit dat de AWBZ-premie niet evenredig meestijgt met de kosten, zijn er in het AWBZ-fonds inmiddels grote tekorten ontstaan. Voor 2014 wordt in de begroting van het ministerie van VWS een tekort voorzien van 3 miljard euro en de totale kosten/ baten-verhouding in de AWBZzorg is daarmee opgelopen tot een negatief saldo van 20 miljard euro1.
“Er komt een nieuwe verdeling van zorgtaken en -middelen, waarine gemeenten een steeds belangrijkere rol gaan spelen.” bijdrage betalen. Al deze opbrengsten stromen in het Zorgverzekeringsfonds. De premies op basis van de Zvw zijn kostendekkend: hoe meer kosten zorgverzekeraars hebben, hoe hoger de zorgpremies en werkgeverslasten. Vanuit de Zorgverzekeringswet wordt het jaarlijks wettelijk vastgestelde pakket aan basiszorg gefinancierd. Eventuele aanvullende zorg wordt via kostendekkende premies gefinancierd op basis van schadeverzekeringsovereenkomsten tussen de verzekerde en de zorgverzekeraar. De care werd sinds 1968 gefinancierd uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Het systeem
Van AWBZ naar LIZ Begin 2007 is met de Wet maatschappelijke ondersteuning een eerste stap gezet naar het afbreken van de AWBZ. Oorspronkelijk omvatte de Wmo ‘maatschappelijke ondersteuning’: alle (zorg)taken op het terrein van het bevorderen van sociale samenhang en leefbaarheid, de preventie en ondersteuning van (probleem)jongeren en hun ouders, het geven van informatie, advies en cliëntenondersteuning en het ondersteunen van mantelzorg. In het kader van het wetgevingsproject ‘Hervorming Langdurige zorg’ zullen per 1 januari 2015 meer taken uit de AWBZ overgeheveld worden naar de Wmo en de Zvw. Op basis van de Wmo zijn gemeenten
dus vanaf 2007 in toenemende mate verantwoordelijk geworden voor de organisatie en financiering van zorgtaken. Wat daarnaast overblijft is een uitgeklede versie van de oorspronkelijke AWBZ: de zogenaamde ‘kern-AWBZ’, inmiddels beter bekend onder de werktitel Wet Langdurige Intensieve Zorg. De beleidsfilosofie achter de hervorming van de langdurige zorg komt kernachtig naar voren in een brief van 6 november jl. van staatssecretaris Van Rijn aan de Tweede Kamer2:
“In mijn brief (...) heb ik de contouren geschetst van de hervorming van de langdurige zorg en ondersteuning. Deze hervorming is gebaseerd op de visie dat de samenleving mensen meer mogelijkheden biedt om verantwoordelijkheid te nemen voor hun eigen leven, voor meer gelijke deelname en meer eigen regie. Wie ondersteuning en zorg nodig heeft, krijgt die zoveel mogelijk dichtbij, in de eigen leefomgeving. Deze ondersteuning en zorg zijn gericht op zelfredzaamheid van mensen en het versterken van de zelfstandigheid. Voor kwetsbare mensen die vanwege
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 3 ( januari 2014)
17
hun beperkingen niet meer in een thuisomgeving kunnen wonen, en die een beschermende en veilige omgeving nodig hebben, is zorg beschikbaar via de nieuwe Wet Langdurige Zorg (Wlz). Hierdoor ontstaat een situatie, waarin mensen in eerste instantie zelf en met hun sociale omgeving een oplossing vinden voor hun behoefte aan ondersteuning en in tweede instantie voor hun ondersteuning en/of zorg een beroep kunnen doen op gemeenten en de zorgverzekeraar respectievelijk in aanmerking kunnen komen voor zorg via de Wlz.” Veranderingen voor de gemeenten De hervorming van de langdurige zorg heeft ingrijpende veranderingen een belangrijke coördinerende functie waar het gaat om zorgverlening. Zij zullen nauw moeten samenwerken met onder meer huisartsen, thuiszorgorganisaties en zorgverzekeraars. Daarbij krijgen de gemeenten veel beleidsvrijheid en zijn zij budgettair – naast de zorgverzekeraars – (mede)verantwoordelijk voor een doelmatige
uitvoering van de langdurige zorg en maatschappelijke ondersteuning. Tegelijkertijd kunnen cliënten geen recht op zorg aan de Wmo ontlenen, waar dit onder het regime van de AWBZ wél het geval was. Een ingrijpende overgang waarin de nieuwe Wmo voorziet
en de zorgverzekeraars tezamen. Aankondiging van deze plannen leidde tot een ernstig conflict met de Vereniging Nederlandse Gemeenten. Volgens de gemeenten was dit besluit in strijd met het Regeerakkoord, waarin het voornemen was vastgelegd om de
“Gemeenten krijgen een belangrijke coördinerende functie waar het gaat om zorgverlening.” is de overheving van de thuiszorg. Thuiszorg is alle langdurige zorg die niet in een instelling wordt geleverd (extramurale zorg) en omvat begeleiding, persoonlijke verzorging, verpleging en huishoudelijke verzorging. Aanvankelijk wilde de minister de persoonlijke verzorging zowel onderbrengen in de Wmo (voor cliënten met cognitieve problemen, ongeveer 5 procent van de doelgroep) en de Zvw (voor cliënten met somatische aandoeningen, ongeveer 95 procent). De persoonlijke verzorging zou daarmee dus de verantwoordelijkheid worden van de gemeenten
persoonlijke verzorging volledig onder te brengen in de Wmo. Bovendien vreesden de gemeenten een ‘enorm afschuifrisico’ door willekeur van de zorgverzekeraars. Indien een zorgverzekeraar er in een individueel geval voor kiest om persoonlijke verzorging niet te vergoeden, zou die cliënt automatisch ´op het bordje van de gemeente´ komen. Inmiddels heeft de minister toegezegd de persoonlijke verzorging volledig onder te brengen in de Zvw, zodat zij geheel onder verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraars valt. •
Voetnoten 1 2
Kamerbrief dd. 18 oktober 2013 met kenmerk 2013-0000652335 (Beeld ontwikkeling, ondersteuning en monitoring decentralisaties). Kamerbrief dd. 6 november 2013 met kenmerk 168643-113003-HLZ (Nadere uitwerking brief Hervorming Langdurige Zorg).
Meer lezen? • Klik hier voor het conceptwetsvoorstel Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. • Klik hier voor het concept memorie van toelichting Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. • Klik hier voor een artikelsgewijze toelichting bij de het conceptwetsvoorstel Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. • Klik hier voor het dossier ‘Decentralisatie AWBZ’ op de website van de Vereniging Nederlandse Gemeenten.
18
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 3 ( januari 2014)
Uitgelicht Daniël de Rijke Tekst: Ietje Kok Student Daniël de Rijke heeft op 10 december 2013 een open brief verstuurd naar minister Schippers, waarin hij vraagtekens plaatst bij de marktwerking in de gezondheidszorg. De brief genereert veel aandacht in de (sociale) media en De Rijke krijgt bijval van kankerorganisaties, de politiek en tal van ex-kanker patiënten in dezelfde situatie. Hij krijgt bovendien aanbiedingen van zorgverzekeraars waardoor zijn persoonlijke probleem dus zo goed als opgelost is. Hij schrikt echter als duidelijk wordt dat sommige ex-patiënten zelfs geen hypotheek kunnen krijgen. Hij schetst zijn eigen situatie waarin hij niet kan overstappen van zorgverzekeraar. Zou hij wél overstappen, dan kan hij geen aanvullende zorgverzekering meer afsluiten, omdat dit deel van de zorgverzekering een reguliere schadeverzekering is waarvoor geen acceptatieplicht geldt. De Rijke heeft een jaar geleden een Hodgkin-lymfoom weg laten halen, waardoor hij door vrijwel alle zorgverzekeaars gezien wordt als (een patiënt met) een ´hoog risico´. Geconfronteerd met deze gang van zaken stelt hij de minister twee vragen: waarom kan hij niet van zorgverzekeraar wisselen?; en: worden de doelen die de minister had (“zinnige en zuinige zorg”, oftewel: betaalbare zorg van goede kwaliteit die oog heeft voor mensen) eigenlijk wel bereikt met marktwerking in de zorg?
in beginsel verplicht om iedereen te accepteren (artikel 3 Zvw). De Rijke is dus verzekerd voor alle noodzakelijke basiszorg. Naast deze verplichte basisverzekering bestaat de vrijwillige aanvullende verzekering. De inhoud daarvan verschilt per zorgaanbieder en kan voor een individuele verzekerde dus bij verzekeraar X veel minder aantrekkelijk zijn dan verzekeraar Y. De aanvullende zorgverzekering valt niet onder de Zvw, maar onder het regime van het reguliere schadeverzekeringsrecht van het Burgerlijk Wetboek. En hier gaat nu het conflict over: doordat De Rijke vanwege zijn verleden wordt gezien als een ‘hoog risico’ wordt hij niet geaccepteerd voor de aanvullende zorgverzekering. Op grond van de mededelingsplicht van artikel 7:928 lid 1 BW dient hij namelijk:
De zorgverzekering Hoe zit dit nu juridisch? Even een korte herhaling. Een zorgverzekering is opgesplitst in twee delen: een verplichte basisverzekering en een vrijwillige aanvullende verzekering. De inhoud van de basisverzekering wordt elk jaar opnieuw vastgesteld door de minister. Deze verzekering omvat alleen basiszorg: de belangrijkste zorgkosten, bijvoorbeeld de kosten van huisarts, spoedeisende hulp, bevalling, kraamzorg etc. Bij de invoering van de Zvw in 2006 zijn Nederlandse ingezetenen in principe verplicht een basisverzekering af te sluiten (artikel 2 Zvw) en zijn zorgverzekeraars
“alle feiten mede te delen die hij kent of behoort te kennen, en waarvan, naar hij weet of behoort te begrijpen, de beslissing van de verzekeraar of, en zo ja, op welke voorwaarden, hij de verzekering zal willen sluiten, afhangt of kan afhangen’ Een verzekeraar kan hem gewoon weigeren, net zoals een verzekeraar dat kan bij een opstal-, inboedel- of rechtsbijstandsverzekering. Een potentiële zorgverzekeraar heeft geen directe inzage in het medisch dossier van de potentiële verzekerde, hij kan slechts afgaan op de informatie die de persoon in kwestie verstrekt. Sinds 2010 heeft de zorgverzekeraar
op grond van hoofdstuk 7 van de Regeling Zorgverzekering wel inzage in het medisch dossier ter controle van mogelijk frauduleus handelen van de zorgaanbieder en/ of verzekerde. Verkapte risicoselectie basisverzekering De vraag is hoe de mogelijkheid van de verzekeraar om een aanvullende verzekering te weigeren zich verhoudt met het karakter van de (aanvullende) zorgverzekering. Het karakter hiervan is immers wezenlijk anders dan dat van de andere schadeverzekeringen: waar het bij reguliere schadeverzekeringen gaat om (de kosten van) schade, gaat het bij de (aanvullende) zorgverzekering om (de kosten van) gezondheid(szorg). De Rijke geeft aan dat hij zonder aanvullende verzekering niet voldoende verzekerd is voor de kosten van fysiotherapie. Hij heeft twee opties: zelf in de kosten voorzien of = indien hij daartoe financieel niet in staat is = afzien van behandeling. Waarom doen zorgverzekeraars nu zo moeilijk over het toelaten van verzekerden tot een aanvullende verzekering? Wat heeft de ziektegeschiedenis van De Rijke nu te maken met fysiotherapie of andere voorzieningen die de aanvullende verzekering biedt? Concreet heeft De Rijke ‘slechts’ een verhoogd risico op kanker. En de vergoeding daarvoor valt onder de basisverzekering. Je kunt je dus afvragen of de weigering voor de aanvullende verzekering
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 3 ( januari 2014)
19
eigenlijk niet een verkapte vorm van risicoselectie voor de basisverzekering is. Hypotheek Wat betreft de aanvraag van een hypotheek en medische geschiedenis heeft het Verbond van Verzekeraars een lijst met vragen opgesteld Meer vragen mogen niet gesteld worden. Deze standaardlijst is een invulling van de normen die de Wet op de medische keuringen stelt. Zie hier een voorbeeld van een dergelijke vragenlijst. De gezondheidsverklaring is alleen nodig als je een hypotheek wilt afsluiten met een overlijdens- of arbeidsongeschiktheidsdekking, omdat in dat geval je gezondheid van belang is. Deze verzekeringen bieden de hypotheekverstrekker de zekerheid dat de hypotheek wordt betaald - óók als jouw inkomen wegvalt. Het is niet
“Je kunt je afvragen of weigering voor de aanvullende zorgverzekering niet een verkapte vorm van risicoselectie voor de basisverzekering is.” verplicht om een overlijdens- of arbeidsongeschiktheidsdekking af te sluiten, maar in de praktijk stellen veel hypotheekverstrekkers dit als aanvullende voorwaarde voor het verstrekken van de hypotheek. Kortom, zonder overlijdens- of arbeidsongeschiktheidsdekking krijg je geen hypotheek. Reactie minister De minister heeft op 16 december jl. in een brief gereageerd op de kwestie. De minister stelt dat er minstens zes verzekeraars zijn die géén risicoselectie toepassen. Ook stelt ze dat ‘het heel belangrijk is goed op de
kosten te letten en dus ook steeds scherp te kijken wat via de verplichte basisverzekering wordt vergoed en wat mensen voor eigen risico en rekening kunnen dragen’. De Rijke wordt volgens de minister van zijn fysiotherapie te (kunnen) betalen. Daarnaast wijst ze op de verzekering die Daniël geniet vanuit de basiszorg: na 20 fysiotherapeutische behandelingen wordt alle verdere kosten van de fysiotheraptie vergoed. Ze gaat niet in op de discussie of marktwerking de juiste manier is om de zorg betaalbaar te houden. •
Meer lezen? • Klik hier voor de open brief (dd. 11 december 2013) van Daniël de Rijke aan minister Schippers. • Klik hier voor de reactie (dd. 16 december 2013) van minister Schippers op de brief. • Klik hier voor het dossier van de regionale zender RTV Noord-Holland over deze zaak. • Klik hier voor de blog van Daniël de Rijke.
20
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 3 ( januari 2014)
Uitgelicht Actualiteiten Tekst: Iris Bakx, Claudia de Geus, Ietje Kok, Maitri Ramadhin, Sanne Vos & Astrid van der Wal Hieronder een greep uit de recente berichtgeving en jurisprudentie over de verschillende deelgebieden van het gezondheidsrecht die opviel bij de redactie. Ex-inspecteur gezondheidszorg moet schadevergoeding betalen. De CRvB heeft op 2 december jl. beslist dat de inspecteur 30.000 euro moet betalen voor de schade die gevolg was van zijn te vroege en eigenmachtige klacht tegen een vaatchirurg bij het medisch tuchtcollege. De inspecteur stuurde ook een brief naar de toezichthouder in het land waar de vaatchirurg werkte, waarin hij – in strijd met de waarheid – verklaarde dat de chirurg geschorst was. De chirurg mocht hierdoor niet langer werken en leed inkomensverlies. De IGZ heeft op een later moment de klacht tegen de vaatchirurg ingetrokken en schadevergoeding betaald; een deel daarvan wil de IGZ nu terug van de ambtenaar. Volgens de CRvB is de inspecteur inderdaad aansprakelijk, omdat de schade opzettelijk veroorzaakt is dan wel het gevolg is van bewuste roekeloosheid. De inspecteur heeft zich niet gehouden aan de vastgestelde procedures en wist dat het onderzoek tegen de vaatchirurg nog niet was afgerond. Bovendien had hij in een eerdere zaak al eens een waarschuwing gekregen voor eigenmachtig optreden. Het verweer dat er sprake van zodanige spoed dat niet eerst afstemming kon plaatsvinden met de hoofdinspecteur dan wel dat hij als klokkenluider kon worden aangemerkt, gaat niet op. De CRvB besliste verder dat de minister de ambtenaar mocht ontslaan, nu er de ontstane vertrouwensbreuk zodanig is dat verdere samenwerking niet meer mogelijk is. Tegen dit oordeel van de CRvB staat geen hoger beroep open. | CRvB 2 december 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2574.
Geen donorhart bij taalachterstand. Een 62-jarige man van Irakeese afkomst is in een ziekenhuis in het Duitse Bad Oeynhausen geweigerd voor een harttransplantatie. Het ziekenhuis heeft geweigerd deze man, die al 13 jaren in Duitsland woont, maar geen Duits spreekt, op de wachtlijst voor een harttransplantatie te plaatsen. De reden hiervoor is dat er in de richtlijnen van de Duitse artsenorganisatie, de Bundesärztekammer, staat dat medewerking van de patiënt vereist is bij transplantatie. Het ziekenhuis meent dat dit niet mogelijk is als de patiënt de taal niet begrijpt. De artsen zijn bang dat de man door zijn gebrekkige talenkennis niet in staat zal zijn om de adviezen van het medisch personeel op te volgen. Een succesvol begeleidingstraject is volgens het ziekenhuis bij deze patiënt niet verzekerd. Zijn taalachterstand zou voor “onoverbrugbare moeilijkheden” zorgen. Het ziekenhuis heeft aangegeven dat het liever een zeldzaam donorhart weggeeft aan een patiënt die de Duitse taal wel machtig is, zodat de adviezen van het medisch personeel gewoon opgevolgd kunnen worden. De patient, de 62-jarige Hassan Rashow-Hussein, is erg teleurgesteld en eiste een schadevergoeding van €10.000, -. In de rechtzaak voor de rechtbank in Bielefield zijn partijen een schikking aangegaan. Rashow-Hussein heeft €5000, - gekregen. Hij staat nu op de wachtlijst van de Uni-Klinik te Münster. | BRON: AD.nl nwzonline,de, Skipr.nl
Medische zorg in gevangenis Scheveningen schiet ernstig tekort. De medische zorg in het Justitieel Medisch Centrum (JMC) in Scheveningen schiet ernstig tekort. Patiënten worden behandeld zonder dat hulpverleners beschikken over de noodzakelijke kennis en zorgdossiers worden onvoldoende bijgehouden. Dat meldt vpro-radioprogramma Argos. Volgens het programma worden behandelend artsen bij opname van patiënten ‘overruled’ door justitieel medewerkers. Dat leidt tot gevaarlijke situaties, zegt voorzitter van het Medisch Forensisch Genootschap Wilma Duijst. Het ministerie van Veiligheid en Justitie zegt dat er de afgelopen twee jaar veel verbeterd is. De IGZ heeft meerdere aangekondigde en onaangekondigde bezoeken gebracht en concludeerde dat er verbeteringen zijn doorgezet. | BRON: Volkskrant.nl
SVS en Clara Wichmann naar de rechter voor verbod siliconenborstimplantaten. De Stichting steunpunt voor Vrouwen met Siliconenimplantaten (SVS) en proefprocessenfonds Clara Wichmann willen dat de IGZ maatregelen neemt tegen implantaten totdat ze weer veilig zijn. Dit verzoek is eerder door de IGZ afgewezen, daarom stappen partijen nu naar de rechter. Siliconenimplantaten zijn omstreden, omdat zij dikwijls met veel klachten gepaard gaan. Een voorbeeld hiervan zijn de inmiddels bekende PIP-implantaten. SVS en het proefprocessenfonds willen dat de IGZ alsnog maatregelen tegen siliconenimplantaten neemt. | BRON: NRC.nl, Skipr.nl
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 3 ( januari 2014)
21
Arts verliest BIG-registratie na Britse straf. Een Nederlandse arts die in 2010 door het Britse tuchtcollege uit zijn ambt werd gezet, kan als gevolg van een aanscherping in de Wet BIG ook niet meer in Nederland werken. Door een wijziging van de Wet BIG is het sinds kort mogelijk om Nederlandse artsen die in het buitenland niet meer mogen werken ook in Nederland uit te sluiten, zonder dat daarvoor een nieuwe beoordeling nodig is. De arts raakte in 2006 in Groot-Brittannië in opspraak toen bekend werd dat hij bij Britse patiënten een stamceltherapie toepaste die daar verboden was. Deze onthulling leidde er uiteindelijk toe dat de General Medical Council hem in oktober 2010 een beroepsverbod oplegde. In Nederland kon de man echter blijven doorwerken. Op basis van de aanscherpte regeling in de Wet BIG werd zijn inschrijving in het BIG-register afgelopen maart doorgehaald. Nadat zijn bezwaar hiertegen door minister Schippers was afgewezen, stapte hij naar de rechter. De rechtbank in Den Haag oordeelde dat de inschrijving in het BIG-register op goede gronden is doorgehaald. Een beroep op hardheidsclausule, waaronder in buitengewone gevallen een uitzondering op doorhaling kan worden gemaakt, mocht de arts niet baten De advocaat van de arts heeft verklaard in hoger beroep te gaan. “Er is op deze uitspraak heel wat af te dingen. De hele gang van zaken is buitengewoon onzorgvuldig geweest,” aldus de advocaat. Overigens is dit niet eerste keer dat een Nederlands arts zijn inschrijving in het BIG-register verloor als gevolg van de wijziging van de Wet BIG: een patholoog-anatoom en een orthopedisch chirurg gingen hem het afgelopen jaar al voor. | Rb Den Haag 28 oktober 2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:14401.
Het Slotervaartziekenhuis heeft nieuwe eigenaar. Rond de jaarwisseling is het Slotervaartziekenhuis door een aandelentransactie in handen gekomen van de MC Groep van zorgmanager Loek Winter. Winter bood samen met zakenpartners 8 miljoen euro voor het ziekenhuis. Een deel van de activiteiten wordt voor 10 miljoen doorverkocht aan het naburige Antoni van Leeuwenhoek-ziekenhuis. Winter neemt ook de schuld van 21 miljoen over die het ziekenhuis bij vastgoedbedrijf Delta heeft. Ex-bestuursvoorzitter en minderheidsaandeelhouder Aysel Erbudak probeerde de overname tevergeefs tegen te houden. De MC Groep wil dat het Slotervaartziekenhuis een zo compleet mogelijk algemeen ziekenhuis blijft. Dankzij deze overname en de nauwere samenwerking met en steun van het Antoni van Leeuwenhoek-ziekenhuis is een gezonde toekomst van het Slotervaart ziekenhuis verzekerd, aldus de MC Groep. Het is de bedoeling dat de intensive care zorg wordt geconcentreerd bij het Antoni van Leeuwenhoek-ziekenhuis en dat dit ziekenhuis de apotheekactiviteiten en de oncologische neurochirurgie overneemt. Verder gaat het om de concentratie van de intensive care functie bij het Antoni van Leeuwenhoek-ziekenhuis en het stapsgewijs uitbreiden van de samenwerking op algemeen en medisch ondersteunende functies. Het Antoni van Leeuwenhoek-ziekenhuis en het Slotervaartziekenhuis liggen op loopafstand van elkaar en maken beiden deel uit van het samenwerkingsverband Medisch Centrum Slotervaart. De ACM heeft de samenwerking tussen beide ziekenhuizen goedgekeurd. Als eerste prioriteit geldt de versteviging van de financiële positie. ING en Achmea hebben hun steun uitgesproken aan de plannen die tot de overname hebben geleid. Er loopt nog een onderzoek naar wanbeleid rond het ziekenhuis. Erbudak werd als aandeelhouder buitenspel gezet via een plotselinge uitgifte van 5 miljoen aandelen. De rechtmatigheid van de huidige eigenaar is daarmee nog onzeker. | BRON: ACM.nl, NRC.nl, Skipr.nl, Zorgvisie.nl Zorgverzekeraars geven geld terug. Een aantal zorgverzekeraars, waaronder Menzis en De Friesland Zorgverzekeraar, zijn geld-terug-acties gestart. Deze acties zijn dit jaar een nieuw wapen in de concurrentiestrijd tussen de zorgverzekeraars. Bij een geld-terug-actie krijgt de verzekerde enkele maanden na het afsluiten van een zorgverzekering een vooraf besproken bedrag teruggestort op de bankrekening. Bij De Friesland Zorgverzekeraar bedraagt dit 96 euro en bij Menzis 40 euro.| BRON: Skipr.nl LHV: Huisarts geen tussenpersoon zorgverzekering. Zorgverleners zoals huisartsen zijn geen verzekeringsagenten. Het is dus niet aan hen om een patiënt die zij doorverwijzen naar een specialist te informeren over zijn of haar zorgpolis. Dat zegt de LHV in reactie op uitspraken van CDA en VVD in de Tweede Kamer. De partijen vinden dat huisartsen erop moeten letten of de zorgverzekeraar van de patiënt een contract heeft met de zorginstelling of specialist waarnaar zij doorverwijzen. Volgens de LHV is dit de verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraars. De vereniging verwijst ook naar de belofte van minister Schippers om met huisartsen te bespreken of ze voldoende op de hoogte zijn van de zorgpolissen van hun patiënten. “Vraag je de huisarts om hier wel rekening mee te houden, dan vertroebelt zijn rol als poortwachter,” zegt Steven van Eijck, voorzitter van de LHV. “Want opeens gaat het dan in de spreekkamer niet meer alleen om medisch inhoudelijke argumenten. Daar is de patiënt niet bij gebaat. Wat wel en niet vergoed wordt, is onderdeel van de afspraken tussen patiënt en verzekeraar,” aldus Van Eijck. De LHV denkt dat huisartsen eventueel wel bereid zijn om flyers in de wachtkamer op te hangen waarmee ze patiënten oproepen zelf hun polis te controleren als ze worden doorverwezen. | BRON: NationaleZorggids.nl
22
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 3 ( januari 2014)
Jansen Steur voor het leven geschrapt uit BIG-register. Ex-neuroloog Ernst Jansen Steur mag nooit meer als arts werken. De tuchtrechter heeft hem voor het leven geschrapt uit het BIG-register. ‘Het beeld dat van de arts naar voren komt, is dat hij te snel en op dubieuze gronden tot een diagnose kwam en soms wel, soms niet bijpassende medicatie voorschreef’’, stelde de tuchtrechter. De ex-neuroloog negeerde signalen die hem op andere gedachten hadden moeten brengen. De tuchtrechter vermoedt dat Jansen de fouten maakte doordat hij verslaafd was aan slaapmedicijnen. Het feit dat hij geen enkele twijfel toonde over de diagnoses, ook niet tijdens de zitting, was voor het college voldoende het onverantwoord te achten dat Jansen ooit weer als arts aan de slag kan gaan. Als hij zich ooit in het buitenland als arts inschrijft, zal die inschrijving onmiddellijk geschorst worden, ook al wordt hoger beroep daartegen ingesteld. De voormalig patiënten zijn oplucht na de uitspraak. Ze zien het als erkenning voor het leed dat hun is aangedaan. De advocaat van de ex-neuroloog, die de tuchtzaak eerder al ‘volkomen overbodig’ had genoemd, was niet bereikbaar voor commentaar. Jansen Steur stond overigens al niet meer ingeschreven in het BIG-register en had eerder al aangegeven niet meer als arts aan de slag te willen. | RTG Zwolle 20 december 2013, ECLI:NL:TGZRZWO:2013:7; RTG Zwolle 20 december 2013, ECLI:NL:TGZRZWO:2013:8; RTG Zwolle 20 december 2013, ECLI:NL: TGZRZWO:2013:9.; RTG Zwolle 20 december 2013, ECLI:NL:TGZRZWO:2013:10; RTG Zwolle 20 december 2013, ECLI:NL:TGZRZWO:2013:11
‘Tuitjenhorn’ verandert handelen huisartsen niet. Slechts een minieme minderheid van de huisartsen zegt door de gebeurtenissen in de zaak Tui�tjenhorn terughoudender te zijn geworden in het toepassen van palliatieve sedatie. Dit blijkt uit een enquête onder ruim 850 huisartsen die is uitgevoerd door Medisch Contact en het NCRV-televisieprogramma Altijd Wat. Door de vaak felle reacties uit de beroepsgroep op de onderzoeken van de IGZ en het OM in de zaak Tuitjenhorn werd gevreesd dat huisartsen minder geneigd zouden zijn om het lijden van patiënten in de laatste levensfase te verzachten met palliatieve sedatie. Deze vrees blijkt ongegrond. Uit de enquête blijkt dat slechts 4 procent van de huisartsen naar eigen zeggen terughoudender geworden is met het toepassen van palliatieve sedatie. Huisartsen vinden de regels rondom palliatieve sedatie helder en zij voelen zich voldoende deskundig om daar gepast mee om te gaan. Van de huisartsen die de enquête hebben ingevuld, geeft 94 procent aan de KNMG-richtlijn Palliatieve sedatie te kennen, hoewel bij de toepassing soms wel wordt afgeweken van de in de richtlijn neergelegde normen. Uit de enquête blijkt verder dat negen op de tien huisartsen ooit palliatieve sedatie hebben toegepast; gemiddeld ruim zes keer in de afgelopen vijf jaar.
| BRON: Medisch Contact NZa brengt tussenrapport onderzoek zorgfraude uit: 75 tot 85 miljoen euro onregelmatigheden. De NZa doet onderzoek naar fraude onder zowel de Zvw als de AWBZ in opdracht van minister Schippers. De NZa voert kwantitatief onderzoek uit op 8 deelsectoren. De resultaten van de eerste vier die in dit rapport behandeld worden levert een beeld op van 75 tot 85 miljoen onregelmatigheden in deze sectoren. Interessant zijn de toelichtingen op de werkwijze in de curatieve GGZ, extramurale farmacie, huisartsenzorg, mondzorg, medisch specialistische zorg, fysiotherapie, AWBZ-zorg in natura en de AWBZ-pgb zorg. De zorgautoriteit doet met name aanbevelingen voor wat betreft de zorgverzekeraars: deze moeten declaraties beter onderzoeken. Verzekeraars moeten ook zonder vermoeden van fraude een dossier kunnen onderzoeken, de huidige regels zorgen ervoor dat dit niet goed kan gebeuren. Bovendien moeten verzekeraars de mogelijkheid krijgen om zorg niet te hoeven vergoeden als ze een vermoeden van fraude hebben. | BRON: NZa.nl
NZa: Ziekenhuizen moeten sterftecijfers publiceren. Ziekenhuizen worden vanaf 2014 verplicht om hun sterftecijfers op hun website te publiceren. Het gaat zowel om de gemiddelde sterftecijfers, als om de sterftecijfers per patiëntengroep. De ziekenhuizen moeten de cijfers ook aanleveren aan de NZa. Brancheorganisaties van ziekenhuizen hebben in 2009 al toegezegd dat zij de sterftecijfers zullen publiceren. Veel ziekenhuizen publiceren al hun gestandaardiseerde gemiddelde sterftecijfers, maar blijven achter met de sterftecijfers per diagnosegroep (de cijfers per groep patiënten met dezelfde aandoening). Volgens de NZa zijn de sterftecijfers slechts een indicatie: hoge sterftecijfers betekenen niet direct dat een ziekenhuis geen goede zorg levert. Om consumenten goed te informeren, verwacht de NZa dat ziekenhuizen een duidelijke toelichting geven bij hun eigen sterftecijfers en de ontwikkeling daarin. | BRON: NZa.nl Verzekeraars betalen RadboudUMC voor kwaliteit. Bij de zorg voor parkinsonpatiënten is voortaan is de kwaliteit van zorg - en niet het aantal medische verrichtingen - het leidend criterium voor de vergoeding die het RadboudUMC van zorgverzekeraars CZ en VGZ ontvangt. Als het ziekenhuis erin slaagt mensen sneller beter te maken, verdient het meer per patiënt. Dit hebben de drie partijen vandaag vastgelegd in een overeenkomst. Het RadboudUMC schrijft in een persbericht dat de nieuwe werkwijze een krachtige prikkel moet vormen om de kwaliteit van zorg te verbeteren en een optimale gezondheidswinst te bereiken met zo weinig mogelijk verrichtingen. De kwaliteit van zorg en de gezondheid van de behandelde patiënten zullen worden gemeten aan de hand van landelijk afgesproken kwaliteitscriteria. Het Parkinsoncentrum zal de uitkomsten van zorg volledig openbaar maken. | BRON: Medisch Contact, UMCN.nl
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 3 ( januari 2014)
23
Financiële banden tussen leveranciers van medische hulpmiddelen en artsen worden vanaf 2015 openbaar. In 2012 heeft de medische hulpmiddelen-industrie de Gedragscode Medische Hulpmiddelen (GMH) opgesteld, die de afgelopen jaren verder is uitgewerkt. Vanaf 1 januari 2014 hebben ook de NVZ, de NFU en de KNMG en haar federatiepartners zich bij de gedragscode aangesloten. De GMH sluit aan bij de code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling. Volgens de GMH zijn reclame en beïnvloeding toegestaan, maar moet er altijd een ‘zuivere relatie’ bestaan tussen de leverancier van hulpmiddelen en de zorgverleners of instellingen die deze middelen inkopen en gebruiken. De patiënt moet erop kunnen vertrouwen dat beslissingen over hulpmiddelen altijd worden genomen op zorginhoudelijke gronden, op basis van betrouwbare informatie en zonder ongewenste financiële prikkels. Om transparant te zijn over financiële relaties tussen zorgverleners, -instellingen en farmaceutische bedrijven bestaat sinds april 2013 het Transparantieregister Zorg. In dat register kan iedereen zien welke bedragen zorgverleners of instellingen hebben ontvangen van de farmaceutische industrie en voor welke diensten. Om ervoor te zorgen dat de IGZ kan ingrijpen als wordt geprobeerd artsen op een oneigenlijke manier te beïnvloeden, heeft minister Schippers aangekondigd dat de Wet op de medische hulpmiddelen op korte termijn zal wijzigen; ze wil niet wachten op Europese regels. | BRON: KNMG.nl, Rijksoverheid.nl AMC biedt weduwe Tuitjenhorn excuses aan. Het AMC heeft excuses aangeboden aan de weduwe van huisarts Tromp uit Tuitjenhorn. In een verklaring stelt het AMC dat er eerst contact had moeten worden opgenomen met Tromp, voordat de IGZ ingeschakeld werd. Het ziekenhuis vindt de melding bij de IGZ terecht, maar zegt dat Tromp daarvan wel op de hoogte gesteld had moeten worden. Het AMC vindt het ‘niet goed’ en ‘niet collegiaal’ dat dit niet gebeurd is. Bovendien moet de melder zich bij een melding bij de IGZ realiseren dat het OM kan worden ingeschakeld, aldus het AMC. De advocaat van de weduwe wilde niet zeggen of de excuses worden aanvaard en of er een gesprek komt tussen de vrouw en het ziekenhuis. Ook over een mogelijke schadeclaim liet hij zich niet uit.
| BRON: AMC.nl Spanje verscherpt abortuswetgeving. De Spaanse regering heeft onlangs ingestemd met het ongedaan maken van de in 2010 doorgevoerde liberalisering van de abortuswet. In de nieuwe wet is abortus alleen toegestaan in uitzonderlijke gevallen: indien de zwangerschap voortkomt uit verkrachting, als de zwangerschap lichamelijke of geestelijke gezondheid van de moeder ernstig in gevaar brengt of als het ongeboren kind levensbedreigende afwijkingen vertoont. Minderjarige zwangeren moeten voor een abortus toestemming van hun ouders. vragen. | BRON: NRC.nl.
24
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 3 ( januari 2014)
Nieuwe inkomensvergoeding psychiaters kost Twents ziekenhuis 735.000 euro per jaar. De veranderde inkomensvergoeding van de vrijgevestigde psychiaters die werken op haar psychiatrische afdeling kost Ziekenhuisgroep Twente jaarlijks 735.000 euro. Tot 2008 was een deel van het inkomen van deze vrijgevestigde psychiaters afkomstig uit de AWBZ; daarnaast deelden zij mee in de lumpsum (een totaalbedrag dat ziekenhuizen ontvingen voor de vergoeding van hun kosten). In 2008 veranderde dit systeem door de overheveling van de curatieve geestelijke gezondheidszorg van de AWBZ naar de Zvw, de afschaffing van de lumpsumsystematiek en de invoering van de DBC’s. In het nieuwe vergoedingssysteem declareren de vrijgevestigde psychiaters bij het ziekenhuis, dat op haar beurt weer declareerde bij de zorgverzekeraars. Volgens Ziekenhuisgroep Twente zijn de vergoedingen die de zorgverzekeraars beschikbaar stellen echter niet kostendekkend, zodat het ziekenhuis jaarlijks een bedrag van 735.000 euro moet bijbetalen. Het ziekenhuis stapte naar de NZa om voor deze kosten gecompenseerd te worden, maar ving bot. Ook de gang naar het CBb mocht niet baten. Het CBb stelde de NZa in het gelijk en oordeelde dat het ziekenhuis rekening had ‘kunnen en moeten houden’ met de mogelijkheid dat de wijzigingen zouden leiden tot een onvolledige dekking voor de kosten van de vrijgevestigde psychiaters. | CBb 15 november 2013, ECLI: NL:CBB:2013:239
IGZ: veel mis bij het Ruwaard van Putten Ziekenhuis. De IGZ concludeert in een rapport dat er bij het Ruwaard van Putten Ziekenhuis ‘een eilandencultuur’ heerste waar het bieden van veilige en verantwoorde zorg niet vanzelfsprekend was. Het ziekenhuis raakte eind 2012 in opspraak nadat uit intern onderzoek was gebleken dat er sprake was van verhoogde sterfte op de afdeling cardiologie. De hartafdeling werd daarop tijdelijk gesloten en het ziekenhuis kwam onder verscherpt toezicht van de IGZ te staan. Uit het rapport van de IGZ blijkt dat ook op de andere afdelingen in het ziekenhuis veel mis was. Volgens de IGZ was de medische staf geruime tijd niet gericht op het structureel verbeteren van de zorg en veiligheid, was de raad van bestuur niet in staat dit te veranderen en de raad van toezicht niet bij machte om in te grijpen. Het middenmanagement en de ondersteunende staf konden de noodzakelijke verbeteringen evenmin tot stand brengen. Hoewel tijdens het verscherpt toezicht de situatie in het ziekenhuis verbeterde, kon het ziekenhuis door de financiële problemen uiteindelijk niet meer worden gered en ging het in juni failliet. Na het faillissement is het ziekenhuis overgenomen door drie regioziekenhuizen en is het omgedoopt tot het Spijkenisse Medisch Centrum. | BRON: IGZ.nl, Medisch Contact
Chirurg “merkt” patiënt. In het Queen Elizabeth Hospital te Birmingham wordt een arts verdacht van het zetten van zijn initialen in een patiënt. Dit kwam aan het licht doordat een collega-arts tijdens een routineoperatie de initialen van de chirurg tegenkwam op de lever van de betreffende patiënt. Eerder was bij deze patiënt een levertransplantatie verricht door de inmiddels geschorste chirurg. De initialen zijn aangebracht met een stof waarmee normaliter bloedvaten worden gedicht. In principe kunnen deze initialen geen kwaad, maar het is natuurlijk niet de bedoeling om patiënten te brandmerken, aldus een woedende woordvoerder van een patiëntenvereniging. De Britse chirurg is in ieder geval geschorst totdat een intern onderzoek is verricht.
| BRON: Skipr.nl, BBC.co,uk In basisverzekering vindt wél risicoselectie plaats. Zorgverzekeraars passen ook in de basisverzekering risicoselectie toe, maar de Tweede Kamer doet daar vooralsnog niets aan. Dit stelt Wynand van de Ven, hoogleraar sociale ziektekostenverzekering aan de EUR. In opdracht van de NZa heeft de EUR onderzoek uitgevoegd naar overstapselectie bij zorgverzekeraars. De conclusie daarvan was dat bij het overstappen van zorgverzekeraar op 1 januari 2009 bij de meeste zorgverzekeraars sprake was van risicoselectie in de basisverzekering. Er zijn diverse manieren die zorgverzekeraars hanteren voor deze risicoselectie. Bijvoorbeeld via reclamecampagnes die gericht zijn op een specifieke doelgroep, een select aanbod van medicijnen of het selectief contracteren van zorgaanbieders. Alleen het weigeren van mensen is wettelijk verboden. Wat de gevolgen zijn van deze waargenomen risicoselectie voor de solidariteit en de kwaliteit van zorg is onbekend. Dit moet nu onderzocht gaan worden. | BRON: Trouw.nl
Eerste Kamer na twijfel toch akkoord met Kwaliteitsinstituut. Vanaf 1 april 2014 gaat het CVZ op in het Zorginstituut Nederland (ZN) De overgang is geregeld in het wetsvoorstel Wijziging Wcz, waarmee de Eerste Kamer begin december heeft ingestemd. Doel van het wetsvoorstel is het vereenvoudigen van verbeteringen met betrekking tot cliëntgerichtheid, kwaliteit, veiligheid, doeltreffendheid, en doelmatigheid van zorg. Taken en verantwoordelijkheden worden ondergebracht in één onafhankelijke organisatie, het ZN. Het ZN krijgt vier onderdelen (‘instituten’): Zorginstituut Pakket, Zorginstituut Verzekering, Kwaliteitsinstituut en Zorginstituut Innovatie Zorgberoepen & Opleiding. Het Zorginstituut Pakket en het Zorginstituut Verzekering nemen de bestaande taken van het CVZ over: advisering over het basispakket, uitvoering van de bijzondere regelingen voor wanbetalers en onverzekerden en risicoverevening. Het Zorginstituut Innovatie Zorgberoepen & Opleiding bevordert de vernieuwing en verbetering van beroepen en opleidingen in de zorg. Het Kwaliteitsinstituut stimuleert de permanente verbetering van kwaliteit van zorg door te voorzien in een register met richtlijnen, waarin de patiënt inspraak en inzicht heeft. De Eerste Kamer twijfelt over de juridische houdbaarheid van het Kwaliteitsinstituut: de vrees bestaat dat patiënten hierdoor zorg kunnen claimen die niet wetenschappelijk verantwoord of doelmatig is. Daarnaast is de vraag in hoeverre het Kwaliteitsinstituut verenigbaar is met de professionele standaard van art. 7:453 BW. Ondanks deze twijfels toonde de Eerste Kamer zich bij de behandeling van het wetsvoorstel Wijziging Wcz zich overwegend positief over de instelling van het Kwaliteitsinstituut. Wel werd gepleit voor een snelle evaluatie en tussentijdse voortgangrapportages. De NPCF en de KNMG zijn tevreden met de komst van het Kwaliteitsinstituut; brancheorganisatie voor de thuiszorg ActiZ is kritischer. | BRON: ActiZ.nl, KNMG.nl, Medisch Contact, NPCF.nl, Rijksoverheid.nl.
Kinderrechters vinden nieuwe Jeugdwet te ingewikkeld. Kinderrechters pleiten voor aanpassingen in de nieuwe Jeugdwet. Het blijft te ingewikkeld om gedwongen zorg voor jongeren te regelen. Het risico bestaat bijvoorbeeld dat jongeren in een gesloten inrichting worden opgenomen, terwijl een andere vorm van uithuisplaatsing beter is. Ook dreigt er onduidelijkheid over de rechtspositie van jongeren die uithuisgeplaatst worden. Een van de bezwaren van de kinderrechters is dat de regels voor gedwongen zorg zowel in de nieuwe Jeugdwet zijn opgenomen als in het Burgerlijk Wetboek en dat de verschillende regels niet goed op elkaar aansluiten. Een van de kinderrechters verduidelijkt: “Omdat onder de nieuwe wet alle gemeenten bij gedwongen hulp zijn betrokken, is onduidelijkheid zeer ongewenst. Op dit moment wordt de wetgeving naar gedwongen zorg voor jongeren en volwassenen geëvalueerd. Ik adviseer de Eerste Kamer met klem om deze af te wachten. Het is in het belang van jongeren, jeugdhulpverleners en gemeenten dat wettelijk alles goed geregeld wordt om ingrijpende fouten bij bijvoorbeeld opname in een gesloten inrichting te voorkomen.” Het kabinet is van plan de nieuwe Jeugdwet per 1 januari 2015 in te voeren. Onderdeel van de wet is de overheveling van jeugdzorgtaken van de provincie naar de gemeenten. | BRON: NationaleZorggids.nl. Rechtspraak.nl.
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 3 ( januari 2014)
25
België schrapt leeftijdsgrens bij euthanasie. Ook ‘oordeelsbekwame’ minderjarigen mogen in België binnenkort om euthanasie vragen. Sinds 2002 mag in België euthanasie worden verleend aan patiënten van 18 jaar of ouder. Een ruime meerderheid van de senatoren wil nu dat dit voortaan ook mag voor ‘oordeelsbekwame minderjarigen die ondraaglijk en uitzichtloos fysiek lijden’. Voorwaarden zijn wel dat een jeugdpsychiater of psycholoog om advies is gevraagd én dat de ouders of voogden ermee instemmen. In Nederland is euthanasie bij minderjarige wilsbekwamen geregeld in artikel 2 van de Wtl: een minderjarige vanaf 12 jaar mag zelf een verzoek om euthanasie doen, maar tot 16 jaar is de instemming van de ouders of voogd nodig. Jongeren van 16 en 17 jaar nemen de beslissing in eerste instantie zelfstandig, hoewel hun ouders wel in de besluitvorming betrokken moeten worden. | BRON: Medisch Contact Schippers overweegt tarief voor ‘niet behandelen’ in laatste levensfase. Minister Schippers wil de financiële prikkel voor dure en onnodige behandelingen in de laatste levensfase neutraliseren. Als het aan de minister ligt komt er een tarief voor intensief begeleiden oftewel ‘niet behandelen’ dat gelijk is aan het tarief voor behandelen. In een brief aan de Tweede Kamer reageert Schippers hiermee op het rapport ‘Over(-)behandelen. Ethiek voor de zorg voor kwetsbare ouderen.’ Hierin pleiten ethici en artsen voor het vergoeden van een ‘intensief consult ten behoeve van zorgvuldige afweging behandelopties’. Schippers lijkt achter deze aanbeveling te staan. De minister meldt dat de NZa bezig is met het opstellen van een zorgactiviteit voor een ‘intensief consult bij naderend levenseinde’, welke zorgaanbieders vanaf 1 januari 2014 daadwerkelijk kunnen registreren. Om medische beslissingen in de laatste levensfase te verbeteren moeten er betere richtlijnen komen, waarin ethische afwegingen expliciet benoemd worden, aldus de minister. De minister is wel van mening dat er op dit moment nog te weinig kennis is over kwetsbare oude patiënten met meerdere aandoeningen. | BRON: Skipr.nl
Ex-patiënten willen bestuur MST aanklagen. Een groep patiënten van ex-neuroloog Ernst Jansen Steur, die tot 2003 als neuroloog werkzaam was bij het Medisch Spectrum Twente, vindt dat het toenmalige bestuur van het ziekenhuis strafrechtelijk vervolgd moet worden. Zeven van de voormalige bestuurders valt medeplichtigheid te verwijten, zo schrijven de patiënten in een brief aan het OM. Op dit moment loopt tegen twee van hen een tuchtzaak over deze kwestie. De afgelopen jaren is vaker gesproken over het strafrechtelijk vervolgen van het ziekenhuisbestuur, maar het OM heeft daar tot op heden geen aanleiding voor gezien. Indien het OM geen gehoor geeft aan de wens van de patiënten, kunnen zij met een art. 12 Sv-procedure de vervolgingsbeslissing rechtstreeks aan een gerechtshof voorleggen. Op deze manier omzeilen zij het OM en beslist het gerechtshof of het ziekenhuisbestuur strafrechtelijk zal worden vervolgd. Letselschade-expert Yme Drost heeft als vertegenwoordiger van de patiënten laten weten dat die optie ‘serieus overwogen wordt’. | BRON: Medisch Contact
Medisch specialist kan vrij ondernemer blijven. Medisch specialisten kunnen ook na invoering van de integrale bekostiging van de medisch-specialistische zorg in 2015 desgewenst als vrij ondernemer werken, maar moeten dan wel bereid zijn om ondernemersrisico te lopen. Dit schrijft minister Schippers in een brief aan de Tweede Kamer. Op dit moment wordt de medisch-specialistische zorg bekostigd met een systeem dat bestaat uit enerzijds gescheiden tariefreguleringen en macrokaders voor ziekenhuiskosten en anderzijds specialistenhonoraria. De ziekenhuizen onderhandelen enerzijds met de zorgverzekeraars binnen een macrokader voor ziekenhuiskosten over de tarieven, en anderzijds met de vrijgevestigde medisch specialisten in hun ziekenhuis over hun honorarium. In de nieuwe opzet hebben de vrijgevestigde medisch specialisten niet langer een zelfstandig declaratierecht. Daarmee vervalt ook het debiteurenrisico, zodat fiscaal ondernemerschap van medisch specialisten alleen nog mogelijk is als deze specialisten daadwerkelijk in fiscale zin (ondernemers)risico gaan lopen. Of dit het geval is, moet worden afgeleid uit de feiten en omstandigheden, aldus de minister. Maar ‘vrijgevestigde specialisten die hun huidige praktijk ongewijzigd voortzetten, zullen onder integrale bekostiging in de regel niet langer aangemerkt worden al fiscaal ondernemer en zullen daarom de daaraan gekoppelde fiscale faciliteiten verliezen.’ Specialisten in de ziekenhuizen hebben tot 1 januari 2015 de tijd om te kiezen welke organisatievorm het best bij hun situatie past. Daarbij kan een medisch-specialist kiezen uit de volgende vier opties: twee modellen waarin specialisten via een maatschap of via een B.V. samenwerken met het ziekenhuis, en twee modellen waarin beide partijen participeren in een v.o.f. dan wel een gezamenlijke ziekenhuis-B.V. De OMS beschouwt het behoud van de keuze voor medisch specialisten voor vrij ondernemerschap of dienstverband als cruciaal voor de gelijkgerichtheid van de belangen van medisch specialisten en ziekenhuizen. Door de integrale bekostiging wordt deze gelijkgerichtheid ondersteund, hetgeen de doelmatigheid en financiële continuïteit van een ziekenhuis ten goede komt en de zorg voor patiënten toegankelijk houdt. | BRON: OMS.nl, Rijksoverheid.nl
26
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 3 ( januari 2014)
Grote verschillen in tarieven ziekenhuizen voor onverzekerden. De prijzen die verschillende ziekenhuizen rekenen voor behandelingen aan buitenlanders en onverzekerde patiënten lopen enorm uiteen. Een ingreep kan bij het ene ziekenhuis vijf keer zo duur zijn als bij het andere ziekenhuis. Dat meldt NRC Handelsblad. De krant vergeleek de zogeheten passantentarieven van acht behandelingen bij ruim dertig ziekenhuizen in Nederland. Zo kost een heupoperatie in MC Haaglanden iemand die niet verzekerd is al gauw 12.000 euro, in het Zaans Medisch Centrum is een passant voor dezelfde behandeling 2600 euro kwijt. Een borstreconstructie na borstkanker kost in het VUmc in Amsterdam bijna 17.000 euro terwijl het Catharina Ziekenhuis in Eindhoven 4.000 euro in rekening brengt. Ziekenhuizen leiden de ‘gewone’ tarieven voor verzekerden af van de passantentarieven, volgens NRC Handelsblad. Bestuursvoorzitter Joop Hendriks van Ziekenhuis Bronovo in Den Haag zegt dat passantentarieven “louter een symbolische betekenis hebben”. Het ziekenhuis heeft naar eigen zeggen nauwelijks patiënten die het passantentarief moeten betalen. “Dus steken wij ook geen energie in de vaststelling van die tarieven.” Volgens NRC Handelsblad krijgen steeds meer patiënten echter wel met de passantentarieven te maken omdat zorgverzekeraars budgetpolissen aanbieden waarin met een beperkt aantal ziekenhuizen een contract is afgesloten. Willen deze mensen toch naar een ander ziekenhuis dan moeten zij het passantentarief voor onverzekerden betalen. De krant meldt dat drie ziekenhuizen naar aanleiding van de publicatie hun passantentarieven hebben aangepast.
| BRON: NRC.nl
Dure geneesmiddelen voorlopig toch vergoed. De voorzieningenrechter van het CBb heeft geoordeeld dat 28 geneesmiddelen voorlopig toch vergoed moeten worden. De NZa wilde per 1 januari 2014 deze geneesmiddelen schrappen van de ´add-onlijst’, dit is een lijst van geneesmiddelen die voor die bekostiging in aanmerking komen. Het CBb steekt hier voorlopig een stokje voor. Ten eerste zal de bekostiging per 1 januari 2015 ingrijpend wijzigen, waardoor de nu gebruikte reden om de geneesmiddelen te schrappen, vervalt. Ten tweede heeft de NZa haar beslissing pas op 16 oktober bekend gemaakt. Doordat de NZa haar beleid dermate laat bekend maakte, konden de ziekenhuizen en zorgverzekeraars hier geen rekening mee houden bij hun inkooponderhandelingen, die op dat moment bovendien al in een vergevorderd stadium waren. Volgens het CBb heeft de Nza onvoldoende gemotiveerd welk zwaarwegend belang op dit moment de schoning van de lijst dient en hoe zij dat belang afweegt tegenover de belangen van de ziekenhuizen. Om die reden mogen de ziekenhuizen de geneesmiddelen toch apart blijven declareren. | CBb 19 december 2013, ECLI: NL:CBB:2013:278
Alex Brenninkmeijer: ‘Marktwerking is een ramp’. De marktwerking in de zorg is een ramp en binnen twee à drie jaar dreigt die ramp zich alleen maar te verhevigen. Dat stelt vertrekkend Nationale Ombudsman Alex Brenninkmeijer in een interview met radiozender BNR. Wat marktwerking wordt genoemd is volgens hem niet meer of minder dan een planeconomie.Hij zegt dat de politiek selectief luistert en dat onder meer de ministeries, ook van Volksgezondheid, burchten zijn die erg gesloten zijn ten opzichte van de werkelijkheid. Ook stelt hij dat de prikkels in het systeem zo ingewikkeld zijn dat de doorsnee directie van een ziekenhuis zijn eigen begroting niet begrijpt en toezichthouders, patiënten en verzorgenden ook niet. Artsen zijn volgens hem in een raar, ingewikkeld afrekensysteem verstrikt geraakt, waardoor de kern van de zaak – het goede gesprek met de arts – is kwijtgeraakt. | BRON: BNR.nl, Medisch Contact Stichting Levenseindekliniek sluit contracten met verzekeraars. De Stichting Levenseindekliniek (SLK) heeft contracten gesloten met verzekeraars. Sinds de oprichting van de SLK in 2012 hebben zich 1300 mensen gemeld. In 244 gevallen is er daadwerkelijk euthanasie verleend. 102 van deze patiënten kregen uiteindelijk, na bemiddeling van de SLK, alsnog euthanasie van hun eigen huisarts. Voorheen werd de SLK gefinancierd uit maatschappelijke fondsen, legaten, giften van particulieren en een bijdrage van de Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde (NVVE). Directeur Steven Pleiter heeft in oktober 2013 aangegeven dat hij vindt dat de SLK basiszorg levert, die gewoon door verzekeraars vergoed dient te worden. Bovendien zullen deze bijdragen op de lange termijn niet afdoende zijn. De SLK heeft onder andere contracten gesloten met VGZ, ASR, Zorg en Zekerheid, ONVZ en ENO Zorgverzekering. CZ wilde niet met de SLK contracteren. Zij hebben naar eigen zeggen voldoende contracten met gespecialiseerde zorgverleners die zorg leveren in de laatste fase van het leven. De huisarts is een van de belangrijkste hiervan. De eigen huisarts kent de patiënt en diens situatie namelijk het beste. Via huisartsen, hospices en palliatieve netwerken is er al voldoende aanbod voor hulp bij euthanasie, aldus de woordvoerder van CZ. Ook Achmea heeft geen contract gesloten met de SLK. De medisch adviseur van Achmea, Mariska Koster, is bang dat er door de vergoedingen een financiële prikkel om euthanasie te verlenen kan ontstaan als het hele apparaat uit de vergoedingen wordt betaald.
| BRON: Medisch Contact, Zorgvisie.nl
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 3 ( januari 2014)
27
Openbaar Ministerie eist zes jaar tegen Jansen Steur. De Twentse oud-neuroloog Ernst Jansen Steur zou veroordeeld moeten worden tot zes jaar onvoorwaardelijke celstraf. De officier van justitie formuleerde deze strafeis op de negende zittingsdag van het proces tegen de 68-jarige Jansen Steur die op 3 december 2013 in de rechtbank van Almelo plaatsvond. De verslaafde arts zou met zijn handelen opzettelijk zwaar lichamelijk en psychisch letsel hebben toegebracht. Ook zou hij nog in december 2013 moeten worden gearresteerd. Volgens de officier disfunctioneerde Jansen Steur op grote schaal. Jansen Steur staat overigens niet alleen terecht voor medische fouten. Hij moet zich ook verantwoorden voor de diefstal van blokken met receptpapier waarmee hij zichzelf medicijnen voorschreef, valsheid in geschrifte en de verduistering van bijna negentigduizend euro onderzoeksgeld. Deskundigen die hem onderzochten constateerden ADHD en narcisme; deze laatste stoornis leidde tot grootheidsfantasieën waarbij de arts zichzelf zag als een perfecte neuroloog die neerkeek op anderen. Zijn gedrag zou kunnen voortkomen uit zijn verslaving of het gevolg kunnen zijn van een ernstig auto-ongeluk in 1990. Ook zou een vorm van vroege dementie of een autismestoornis niet uitgesloten kunnen worden. Volgens een psychiater en een psycholoog die Jansen Steur onderzochten moet hij als verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd. Het OM nam dit oordeel over. Nadat de strafeis in de ‘grootste medische strafzaak in de Nederlandse geschiedenis’ op tafel ligt, was het aan raadsman Frank van Gaal om Jansens kant van het verhaal te belichten. Op 9 december 2013 pleitte Van Gaal voor vrijspraak. Hij gaf aan direct in hoger beroep te gaan als Jansen Steur wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf. Hij noemde de eis van zes jaren een “kunstgreep.” Hij betoogde dat Jansen Steur door het OM wordt weggezet als een arts die zijn patiënten als proefkonijnen gebruikt. Hij stelt ook dat het OM al in 2004, vlak na het vertrek van Jansen Steur bij het Medisch Spectrum Twente, had moeten overgaan tot strafvervolging. Doordat dit niet is gebeurd zouden een aantal feiten al verjaard zijn. Ook voerde Van Gaal aan dat psychische klachten niet onder “zwaar lichamelijk letsel” vallen. Daarnaast zou het causaal verband tussen het handelen van Jansen Steur en de feiten waarvoor hij terecht staat ontbreken. Daarnaast noemde hij de deskundigen niet objectief, onbevoegd en vond hij dat een van hen te veroordelend was in zijn uitspraken. Als de rechter een straf oplegt voor diefstal, valsheid in geschrifte en verduistering, zal hij dat accepteren, ook al is hij van mening dat het OM hier te laat mee is. Het vonnis wordt in februari verwacht. | BRON: NationaleZorggids.nl, ND.nl, Volkskrant.nl
Wouter Bos: zorgkosten nog lang niet onder controle. De zorgkosten stijgen de komende jaren nog steeds harder dan de Nederlandse economie groeit. Hiervoor waarschuwt Wouter Bos in zijn functie van bestuursvoorzitter van het VUmc. Recent berichtte het CPB dat de zorgkosten in 2013 voor het eerst minder hard stijgen en ook zorgverzekeraars signaleerden een afvlakking. Volgens Bos gaat het ‘op zijn best’ om een zekere afremming van de stijging. Volgens Bos zullen de zorgkosten het belangrijkste thema worden in de toekomstige politiek. Er zal moeten worden nagedacht over wat je individueel betaalt, en wat je solidair regelt. Bos pleit voor een andere financiering van de zorg: “Nu is het de paradox dat zorgaanbieders betaald krijgen, als ze iemand wel behandelen. We moeten naar een systeem waarin het loont om mensen gezond te laten zijn, ook als je ze niet behandelt.” | BRON: FD.nl
Wet LIZ kent geen financiering complexe ouderenzorg. De nieuwe Wet Langdurig Intensieve Zorg (Wet LIZ) kent geen financiering voor specialisten ouderengeneeskunde en geriaters voor dementerenden, die ouderen thuis behandelen. De complexe medische- en psychische zorg voor ouderen thuis dreigt hierdoor vanaf 2015 weg te vallen. Dat schrijft vakblad Zorg+Welzijn. Doordat Specialisten ouderengeneeskunde (de voormalig verpleeghuisartsen) en sociaal geriaters meestal in dienst zijn van een verpleeginstelling, worden zij gefinancierd vanuit de AWBZ. De LIZ vervangt de huidige AWBZ op het gebied van verpleeghuiszorg, de verzorging en verpleging thuis zal onder de Zorgverzekeringswet gaan vallen. Omdat ouderen steeds vaker langer zelfstandig thuis blijven wonen, krijgen zij meer zorg in de thuissituatie. Voor specialisten ouderenzorg is nog geen financiering geregeld na 2015, aldus Zorg+Welzijn. Belangenvereniging Versenso stelt dat in de Zorgverzekeringswet geregeld moet worden dat deze specialistische zorg thuis gefinancierd wordt om te voorkomen dat de complexe medische zorg voor ouderen thuis wegvalt.
| BRON: Skipr.nl Dubbele premie wegens “laat overstappen”. Ieder jaar stappen veel Nederlanders over naar een andere zorgverzekeraar. Mensen die in december overstappen merken echter vaak dat de “oude” verzekeraar nog premies int, naast de nieuwe verzekeraar. Als mensen laat overstappen kan het zijn dat de vorige verzekeraar de opdracht voor de afschrijving in januari al aan de banken gegeven heeft. Dit gebeurt in de regel medio december al. Uiteraard krijgen verzekerden de premie die zij ontrecht hebben betaald terug. Een woordvoerder van Achmea laat weten dat cosumenten dit gemakkelijk zelf kunnen voorkomen door in november of begin december over te stappen. | BRON: NationaleZorggids.nl; Telegraaf.nl
28
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 3 ( januari 2014)
Schippers overweegt tarief voor ‘niet behandelen’ in laatste levensfase. Minister Schippers wil de financiële prikkel voor dure en onnodige behandelingen in de laatste levensfase neutraliseren. Als het aan de minister ligt komt er een tarief voor intensief begeleiden oftewel ‘niet behandelen’ dat gelijk is aan het tarief voor behandelen. In een brief aan de Tweede Kamer reageert Schippers hiermee op het rapport ‘Over(-)behandelen. Ethiek voor de zorg voor kwetsbare ouderen.’ Hierin pleiten ethici en artsen voor het vergoeden van een ‘intensief consult ten behoeve van zorgvuldige afweging behandelopties’. Schippers lijkt achter deze aanbeveling te staan. De minister meldt dat de NZa bezig is met het opstellen van een zorgactiviteit voor een ‘intensief consult bij naderend levenseinde’, welke zorgaanbieders vanaf 1 januari 2014 daadwerkelijk kunnen registreren. Om medische beslissingen in de laatste levensfase te verbeteren moeten er betere richtlijnen komen, waarin ethische afwegingen expliciet benoemd worden, aldus de minister. De minister is wel van mening dat er op dit moment nog te weinig kennis is over kwetsbare oude patiënten met meerdere aandoeningen. | BRON: Skipr.nl Eerste Kamer akkoord met wetsvoorstel Wet continuïteit cruciale zorg. De Eerste Kamer heeft eind november ingestemd met een wetsvoorstel van minister Schippers over het in stand houden van cruciale zorg. Met de aanname van dit wetsvoorstel wordt een belangrijke omslag in de gezondheidszorg voltooid. Wanneer zorgaanbieders door falend beleid in financiële problemen komen of failliet gaan, is het niet meer aan de overheid om deze instellingen op kosten van de premiebetaler overeind te houden. Voortaan zijn de zorgaanbieder en de zorgverzekeraar als eerste aan zet. Alleen als uiterste redmiddel kan de overheid zorgen voor een tijdelijke oplossing in de vorm van een ‘vangnetstichting’. In dit stelsel blijft de continuïteit van cruciale zorg gewaarborgd zonder dat patiënten en premiebetalers opdraaien voor de kosten van mismanagement in de zorg. Bovendien hoeven zij ook niet bevreesd te zijn dat er door het mismanagement geen spoedeisende hulp, acute verloskunde, ambulancezorg, crisis-ggz of AWBZ–zorg in hun nabije omgeving geleverd kan worden. De Wet continuïteit cruciale zorg regelt daarnaast nog andere onderwerpen. Ten eerste wordt met de wet een basis gecreëerd voor de invoering van een early warning-systeem voor zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Ten tweede regelt de wet de invoering van een wettelijke fusietoets, die tot gevolg heeft dat zorginstellingen die willen fuseren hun plannen moeten bespreken met werknemers, patiënten en andere direct betrokkenen. Ten derde verschaft de Wet continuïteit cruciale zorg de overheid de bevoegdheid om als ultimum remedium een zorginstelling op te splitsen wanneer deze tal van zorgvormen onder zich heeft. | BRON: Medisch Contact, Rijksoverheid.nl Diane-35-pil voortaan voor eigen rekening. De Diane-35-pil wordt niet meer vergoed uit het basispakket van de zorgverzekering. Vrouwen van 21 jaar en ouder die anticonceptiepillen slikken, krijgen die al sinds 2011 niet meer vergoed. De Diane-35-pil zou enkel moeten worden voorgeschreven tegen erge acne en overbeharing. Na overleg met deskundigen bleek echter dat deze pil in de praktijk vooral als – gratis – anticonceptiemiddel werd gebruikt. Schippers wil daar vanaf en schrapt de Diane-35-pil uit het basispakket. De bewindsvrouw realiseert zich dat patiënten wellicht zijn aangewezen op deze pil. Omdat de kosten van goedkope varianten van de Diane-35-pil laag zijn, kan de patiënt die volgens haar prima zelf betalen. Schippers meldt de Tweede Kamer dat dit jaar steeds minder vrouwen de Diane-pil zijn gaan gebruiken. In augustus en september werd deze pil per maand nog niet half zo vaak voorgeschreven als in 2012. Eerder dit jaar ontstond ophef toen het bijwerkingscentrum Lareb meldde dat de dood van elf vrouwen in Nederland mogelijk verband kon houden met het gebruik van de Diane-35-pil. | BRON: Skipr.nl
Nieuwe rol Scheidsgerecht Gezondheidszorg in Beheersmodel Medisch Specialisten. Op gezamenlijk verzoek van de OMS en de NVZ kan het Scheidsgerecht Gezondheidszorg sinds kort conflicten behandelen die betrekking hebben op de toepassing van het Beheersmodel Medisch Specialisten. Vanaf 2015 zal voor medisch-specialistische zorg het systeem van de integrale prestatiebekostiging gelden. Tot 2015 geldt er een overgangsregeling, die voor de vrijgevestigde specialisten is vastgelegd in het zogenaamde Beheersmodel Medisch Specialisten. Om onder dit Beheersmodel als vrijgevestigde specialist het fiscaal ondernemerschap te behouden, moeten een specialistencollectief allereerst afspraken maken met het ziekenhuis over de verdeling van het honorariumomzetplafond, de verdeling van kosten en de voorwaarden van het variabele omzetdeel. Vervolgens maakt het collectief afspraken met zijn leden over de onderlinge verdeling. In beide relaties zijn juridische conflicten denkbaar die om een oplossing vragen. Ter voorkoming van een formele geschillenbeslechting binnen het collectief heeft de OMS ook een informele commissie van goede diensten ingesteld, die op verzoek van partijen kan zoeken naar een reële en faire oplossing voor een ontstaan verdelingsvraagstuk. | BRON: OMS.nl
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 3 ( januari 2014)
29
Verslag Kerstborrel RGDispuut Tekst: Astrid van der Wal Op 18 december organiseerde de activiteitencommissie met veel succes een Kerstborrel. Alles voor een optimale kerstsfeer was aanwezig: een kerstboom, kerstmuziek, allerlei kersthapjes en drankjes. Er werd echter niet alleen maar geborreld, ook het gezondheidsrecht kwam ter sprake. Om het nuttige met het aangename te verenigen, werden de aanwezige leden namelijk getest op hun kennis met de Jaarquiz Gezondheidsrecht 2013. Onder leiding van Olaf als volleerd quizmaster en bijgestaan door Ruth, Varsha en Milou als strenge doch rechtvaardige jury, streden de teams Buijsen, Den Exter en Kottenhagen om een felbegeerde prijs – een zak overheerlijke kerstspekjes – en de eeuwige roem. De activiteitencommissie had alles uit de kast gehaald om de teams te testen op hun gezondheidsrechtelijke. Voor de leden die niet aanwezig konden zijn of die willen testen, volgt hier een selectie van tien stellingen, die steeds ‘juist’, ‘onjuist’ of ‘deels juist/onjuist’ zijn: 1. 2. 3. 4. 5.
Gehoorbeschermers zijn een medisch hulpmiddel. Shockschade wordt in Nederland altijd vergoed. Een diëtist moet ingeschreven staan in het BIG register. Zorginstellingen moeten altijd een stichting zijn. Zorgverzekeraars hebben geen acceptatieplicht voor de aanvullende verzekering. 6. De bedrijfsarts mag medische gegevens van de werknemer aan de werkgever verstrekken als deze daarom vraagt. 7. Uitzichtloos en ondraaglijk lijden in de zin van de WTL ziet ook op psychisch lijden. 8. Op de activiteiten van de NZa is de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. 9. Iemand van 15 jaar kan zelfstandig een geneeskundige behandelingsovereenkomst aangaan. 10. Het devies van de KNMG bij medische missers is: “never apologise”. (De goede antwoorden zijn te vinden op pagina 32 van dit Nieuwsblad.) Geheel in de kerstgedachte deelde het winnende team hun prijs met de verliezende teams. Na nog even nagepraat te hebben onder het genot van een drankje en een hapje, werd de kerstborrel afgesloten. Namens alle aanwezigen willen wij de activiteitencommissie bedanken voor deze goedverzorgde kerstborrel. We kijken uit naar de volgende activiteit! •
30
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 3 ( januari 2014)
Agenda 24 JANUARI
16:00
WOUDESTEIN (AULA)
ORATIE PROF. DR. A. VAN DER HEIDE
Op vrijdag 24 januari zal dr. Agnes van der Heide, vanwege de vereniging Trustfonds EUR bij het Erasmus MC benoemd als bijzonder hoogleraar met de leeropdracht Besluitvorming en zorg rond het levenseinde haar ambt in het openbaar aanvaarden. Zij zal dit doen met het uitspreken van een rede getiteld ‘De dokter, het leven en de dood’. De oratie zal om 16:00 uur precies plaatsvinden in de Aula op campus Woudestein. Aansluitend zal er om 16:45 uur een receptie plaatsvinden. De oratie is openbaar en gratis toegankelijk voor belangstellenden.
31 MAART-26 MEI 16:00
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM
UNIVERSITY MASTERCLASS ‘ETHISCHE DILEMMA’S IN DE PRAKTIJK’
Hoe veel is een mensenleven waard, en wie mag daarover beslissen? De University Masterclass Ethische Dilemma’s in de Praktijk biedt masterstudenten een kans om ervaring op te doen met complexe maatschappelijke afwegingen in vijf intensieve, inspirerende sessies. Onder leiding van prof. dr. Alexander Rinnooy Kan, prof. dr. Beate Roessler en diverse experts bestuderen studenten een actuele casus: medicijnvergoeding voor de ziekte van Pompe. Vervolgens brengen ze via een debat advies uit aan de daarbij aanwezige minister Edith Schippers. Het vak vindt plaats van 31 maart t/m 26 mei en is open voor Nederlandstalige masterstudenten. Deelname is gratis. Inschrijving is mogelijk tot 16 februari a.s. Meer informatie over de inhoud van de masterclass, deelname en inschrijving is te vinden op de website van de Vrije Universiteit (www.vu.nl).
25 APRIL
10:00-16:30
AMSTERDAM
VGR JAARVERGADERING 2014
Op vrijdag 25 april zal in het Eye Filmmuseum de jaarvergadering van de Vereniging voor Gezondheidsrecht plaatsvinden. Het thema voor de vergadering is ´Ethiek en het gezondheidsrecht´. Op de jaarvergadering zullen de preadviezen rondom dit thema uitvoering besproken worden door de preadviseurs en hun coreferenten. Leden betalen 25 euro toegang; voor niet-leden geldt een toegangsprijs van 45 euro. Aanmelding is mogelijk tot 18 april 2014 en dient te geschieden via het aanmeldformulier op de website van de VGR (www.vereniginggezondheidsrecht.nl).
Het volgende Nieuwsblad van het RGDispuut verschijnt op of omstreeks 10 februari 2014.
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 3 ( januari 2014)
31
Verslag Kerstborrel RGDispuut: antwoorden Hieronder de oplossing van de stellingen op pagina van het Nieuwsblad, voorzien van een beknopte motivering.
Stelling 1: Gehoorbeschermers zijn een medisch hulpmiddel. Onjuist. Uit de definitie van ´medisch hulpmiddel´ in artikel 1 lid 1 sub a Wet op de medische hulpmiddelen kan worden afgeleid dat gehoorbescherming niet als zodanig aan te merken is. Gehoorbescherming is aan te merken als een ‘persoonlijk beschermingsmiddel’ in de zin van artikel 1 lid 1 sub a van het Warenwetbesluit persoonlijke beschermingsmiddelen.
Stelling 2: Shockschade wordt in Nederland altijd vergoed. Onjuist. Shockschade is de immateriële schade die de benadeelde lijdt door de confrontatie met (de gevolgen van) het overlijden of ernstig van een naaste). In het kader van artikel 6:106 lid 1 sub b BW wordt shockschade in Nederland slechts vergoed indien is voldaan aan strikte criteria. Deze criteria zijn geformuleerd in het arrest HR 22 februari 2002, NJ 2002, 240, m.nt. J.B.M. Vranken (Taxibus) en nader uitgewerkt in het arrest HR 9 oktober 2009, NJ 2010, 387, m.nt. J.B.M. Vranken (Vilt).
Stelling 3: Een diëtist moet ingeschreven staan in het BIG register. Onjuist. Een diëtist hoeft voor de uitoefening van zijn beroep niet ingeschreven te staan in het BIG-register. Dit vereiste van constitutieve inschrijving geldt enkel voor de ‘artikel 3-beroepen’: arts, tandarts, apotheker, gezondheidszorgpsycholoog, psychotherapeut, fysiotherapeut, verloskundige en verpleegkundige (artikel 3 lid 1 Wet BIG).
Stelling 4: Zorginstellingen moeten altijd een stichting zijn. Onjuist. De WTZi stelt voor de toelating geen eisen aan de rechtsvorm van een zorginstelling. In de praktijk werd en wordt er vanwege het non-profit karakter van zorginstellingen vaak gekozen voor de rechtsvorm van een stichting.
Stelling 5: Zorgverzekeraars hebben geen acceptatieplicht voor de aanvullende verzekering. Juist. De acceptatieplicht van zorgverzekeraars geldt alleen voor de basisverzekering (artikel 3 lid 1 jo. 1 sub d Zvw) Stelling 6: De bedrijfsarts mag medische gegevens van de werknemer aan de werkgever verstrekken als deze daarom vraagt. Deels juist/onjuist. Een bedrijfsarts kan op initiatief van de werknemer zelf worden geraadpleegd (‘vrijwillig contact’). In dit geval is op grond van artikel 7:446 lid 1 BW de WGBO onverkort van toepassing en geldt voor de bedrijfsarts de geheimhoudingsplicht (artikel 7:457 BW). Indien de werknemer de bedrijfsarts op initiatief van de werkgever raadpleegt (‘contact in opdracht’), is de WGBO via artikel 7:464 lid 1 BW van toepassing ‘voor zover de aard van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet’. In dit laatste geval geldt de geheimhoudingsplicht dus niet onverkort en kan het voorkomen dat de bedrijfsarts inderdaad medische gegevens aan de werkgever mag verstrekken, zonder dat daarvoor voorafgaande toestemming van de werknemer nodig is. Zie hiervoor nader de KNMG-Richtlijnen inzake het omgaan met medische gegevens (2010).
Stelling 7: Uitzichtloos en ondraaglijk lijden in de zin van de WTL ziet ook op psychisch lijden. Juist. In het arrest HR 24 december 2002, NJ 2003, 167, m.nt. T.M. Schalken (Brongersma) heeft de Hoge Raad bepaald dat het criterium ‘uitzicht lijden’ in artikel 2 lid 1 sub b Wtl aldus uitgelegd moet worden dat onder de term ‘lijden’ zowel fysiek als psychisch lijden wordt verstaan.
Stelling 8: Op de activiteiten van de NZa is de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Juist. Uit artikel 3 lid 1 Wmg volgt dat de NZa een bestuursorgaan is in de zin van artikel 1:1 lid 1 sub a Awb.
Stelling 9: Iemand van 15 jaar kan zelfstandig een geneeskundige behandelingsovereenkomst aangaan. Deels juist/onjuist. Een 15-jarige patiënt kan in beginsel niet zelfstandig een geneeskundige behandelingsovereenkomst aangaan: daarvoor is niet alleen de toestemming van de patiënt zelf nodig, maar ook de toestemming van diens wettelijk vertegenwoordiger (de gezagdragende ouder(s) en/of voogd(en)). In uitzonderingsgevallen kan de enkele toestemming van de minderjarige patiënt zelf voldoende zijn, namelijk wanneer hij - ondanks weigering van de - de behandeling weloverwogen blijft wensen dan wel de behandeling kennelijk nodig is om ernstig nadeel voor de patiënt te voorkomen (artikel 7:450 lid 2 BW).
Stelling 10: Het devies van de KNMG bij medische missers is: “never apologise”. Onjuist. Volgens het uit 2007 daterende KNMG-standpunt ‘Omgaan met incidenten, fouten en klachten: wat mag van artsen worden verwacht?’ is het aanbieden van excuses een noodzakelijk onderdeel van de professionele verantwoordelijkheid van artsen. De arts dient zich daarbij wel te beperken tot de feiten en geen geen speculatieve of onjuiste uitspraken te doen noch zich uit te laten over een eventueel recht op schadevergoeding.
32
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 3 ( januari 2014)