RGD Magazine 2021-2022 #3

Page 1

Magazine Verenigingsblad Rotterdams Gezondheidsrecht Dispuut

Samenwerken in de zorg

Jaargang 9 - nummer 3 - 2022

1


2


Inhoudsopgave Voorwoord Bestuur p. 4 Voorwoord Redactie p. 6 Activiteiten afgelopen periode p. 8 Milou Janssen & Rosanna Burm (Dirkzwager) - Gegevensuitwisseling bij samenwerkingen in het kader van wetenschappelijk onderzoek p. 10 Ageeth Klaassen - Samenwerking in de zorg met het oog op welk belang p. 16 Interview met Eveline Schmitt-Hoogeterp (Nysinhg) p. 22 Frank Barendrecht & Didi Koenders (Ploum) - Het mededingingsrecht op de arbeidsmarkt p. 28 Martin Buijsen - De juiste zorg op de juiste plek p. 34 Sophie Hendriks - Gegevensuitwisseling in de zorg - enkele privacyrechtelijke knelpunten p. 38 Vacaturepagina p. 42

Colofon Het RGD magazine is een uitgave van het Rotterdams Gezondheidsrecht Dispuut en verschijnt circa drie keer per jaar. Aan dit nummer hebben meegewerkt: mr. Milou Janssen Jaargang 9 Rosanna Burm Nummer 3 mr. Ageeth Klaassen Juli 2022 mr. Frank Barendrecht mr. Didi Koenders prof. mr. dr. Martin Buijsen Redactie mr. Sophie Hendriks Anne Marijn van Cappellen mr. Eveline Schmitt-Hoogeterp Iris Jonker Julia Collignon

3


Voorwoord Bestuur

Namens Sem Reijman Met een goed gevoel schrijf ik het voorwoord van helaas het laatste RGD-magazine van deze jaargang. De laatste paar maanden van het studiejaar waren erg druk met o.a. de scriptie en het gevreesde Governance in de Zorg. Ook de RGD heeft niet stilgezeten met bezoeken aan AKD en het ministerie van Volksgezondheid. Vooral die laatste activiteit was zeer goed bezocht en gaan we onthouden voor volgend jaar! Op het moment van schrijven resteert alleen nog de eindejaarsborrel, waar wij als bestuur erg veel zin in hebben (en hopelijk jullie ook). Het magazine is weer goed gevuld met mooie artikelen. Schrijvers zijn bijvoorbeeld de ons welbekende Frank Barendrecht, Ageeth Klaassen en Martin Buijsen, maar ook zijn er items waarin oudstudenten een rol spelen; iets dat altijd leuk is om te zien. Twee artikelen gaan over privacy, duidelijk een hot topic, evenals het onderwerp samenwerking dat ook meermaals terugkomt. Een mooi samenhangend geheel dus, complimenten voor de Redactie! Namens het 9e bestuur van het RGD wens ik jullie voor de laatste maal veel leesplezier en een fijne zomer.

4


v.l.n.r. Julia Collignon, Renée Knoop, Pim Sturkenboom, Sem Reijman, Açelya Ulusan

5


Voorwoord Redactie

Beste lezer, Met veel enthousiasme presenteren wij u de derde en laatste editie van het RGD magazine van het studiejaar 2021/2022. In de afgelopen periode hebben wij de laatste vakken van de master gevolgd. Iedere student mocht een keuzevak volgen, zoals Gezondheidsstrafrecht, European Union Health Law of de Masterclass actualiteiten gezondheidsrecht. Daarnaast is het vak Governance in de Zorg afgerond. Het laatste vak van de master was International Health Law. Op dit moment zijn alle scripties ingeleverd en maken wij ons op voor de verdedigingen! Het thema van deze laatste editie is ‘Samenwerken in de zorg’. In dit magazine is een column geschreven door Milou Janssen en Rosanna Burm met als onderwerp ‘Gegevensuitwisseling bij samenwerkingen in het kader van wetenschappelijk onderzoek’. Mevrouw Klaassen heeft een bijdrage geleverd over de governance(-structuren) van (regionale) samenwerkingsverbanden. Frank Barendrecht en Didi Koenders van Ploum hebben een bijdrage geleverd met de column ‘Arbeidsmarktafspraken tussen zorginstellingen’ en Martin Buijsen heeft een column geschreven over ‘Juiste zorg op de juiste plaats’. Tot slot heeft Sophie Hendriks van AKD heeft een column geschreven over ‘Samenwerking tussen zorgaanbieders en privacy’ en staan er op de laatste pagina nog interessante vacatures! Wij als commissie hebben dit jaar met veel plezier drie magazines uitgebracht. Wij willen iedereen bedanken die heeft meegewerkt aan de magazines van dit jaar. Daarnaast willen graag de lezers bedanken voor het afgelopen jaar!

6


v.l.n.r. Anne Marijn van Cappellen, Julia Collignon en Iris Jonker 7


Activiteiten afgelopen periode

De afgelopen maanden hebben meerdere activiteiten plaatsgevonden. Tijdens het vak International Health Law hebben wij twee gastsprekers uit Oekraïne mogen ontvangen. Nataliya Haletska heeft ons meer vertelt over de relatie tussen International Trade en Public Health. Svitlana Khyliuk is ingegaan op het onderwerp van informed consent. Vervolgens hebben beide gastsprekers nog een apart college gegeven over de Russische invasie in Oekraïne. Naast de gastcolleges hebben ook activiteiten buiten de universiteit plaatsgevonden. Op 7 juni zijn wij op bezoek geweest bij AKD in Rotterdam. Wij hebben kennis mogen maken met het kantoor en wij zijn met meerdere advocaten en partners in gesprek gegaan. Door de uitleg over de kantoor, de soort zaken die AKD behandeld en het oefenen met een casus hebben de studenten een goed beeld gekregen over het werk bij AKD. Dit kantoorbezoek werd afgesloten met een gezellige borrel met de verschillende advocaten en partners. Op 15 juni zijn wij afgereisd naar het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Door verschillende sprekers, het ontdekken van de gang van zaken bij het wetswijziging en het oefenen met een casus hebben de studenten een goed beeld kunnen krijgen van het werk bij VWS. Ook deze activiteit werd afgesloten met borrel met werknemers van VWS van allerlei afdelingen. Al met al zeer geslaagde bezoeken! Om het afgelopen jaar met elkaar af te sluiten, heeft op 30 juni de eindejaarsborrel vanuit het RGD plaatsgevonden. Na een gezellige avond is het nu afwachten op het afstuderen.

8


9


Gegevensuitwisseling bij samenwerkingen in het kader van wetenschappelijk onderzoek Mr. M.M.A. Janssen (advocaat) & R.H. Burm (werkstudent), beiden werkzaam bij Dirkzwager 1. Inleiding In het kader van wetenschappelijk onderzoek kan het voor bijvoorbeeld een ziekenhuis relevant zijn om samen te werken met andere zorginstellingen of universiteiten. Dat gebeurt ook geregeld. Bij het gebruikmaken van patiëntgegevens voor wetenschappelijk onderzoek moet worden voldaan aan de regelgeving op het gebied van gegevensbescherming: de Algemene verordening gegevensbescherming (‘Avg’), de Uitvoeringswet Avg (‘UAvg’) en specifieke zorgwetgeving over de omgang met medische gegevens (o.a. de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst ‘Wgbo’). Deze wetgeving is omvangrijk en wordt vaak beschouwd als ingewikkeld. Doordat de privacyregelgeving strikt is, ontstaat een spanningsveld tussen de bescherming van de privacy van de patiënt en het belang van wetenschappelijk onderzoek voor de gezondheidszorg. Wij zullen hierna eerst beknopt ingaan op het wettelijk kader dat van toepassing is bij gegevensuitwisseling in het kader van wetenschappelijk onderzoek. Daarna komen een aantal stellingen aan bod die laten zien hoe ingewikkeld het doen van onderzoek met medische gegevens is in de praktijk. Wij zullen dit steeds toelichten met voorbeelden. 2. Beknopt overzicht wettelijk kader

2.1 (Uitvoeringswet) Algemene verordening gegevensbescherming Wanneer medische gegevens worden verstrekt aan een samenwerkingspartner ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek, dient allereerst rekening te worden gehouden met de normen uit de (U)Avg. Persoonsgegevens over de gezondheid zijn ‘bijzondere persoonsgegevens’ in de zin van de Avg. Naast dat er aan de algemene beginselen in de Avg dient te worden voldaan, is er bij bijzondere persoonsgegevens zowel een ‘standaard’ als een ‘bijzondere’ rechtmatigheidsgrondslag nodig voor deze verwerking

(zie respectievelijk artikel 6 en artikel 9 Avg).1 De gronden die relevant zijn in artikel 6 Avg zijn: (sub a) toestemming van de betrokkene en (sub f) gerechtvaardigd belang van een verwerkingsverantwoordelijke of derde. Het uitgangspunt is dat aan een patiënt voorafgaand aan het wetenschappelijk onderzoek toestemming dient te worden gevraagd. Deze toestemming moet vrij, specifiek, geïnformeerd en ondubbelzinnig worden gegeven.2 Belangrijk is onder andere dat de patiënt toestemming geeft voor een specifiek doeleinde van het onderzoek. De Avg houdt er rekening mee dat het vaak niet mogelijk is om op het moment van het verzamelen van de gegevens het doel van het onderzoek volledig te omschrijven. Toestemming kan daarom worden gevraagd voor bepaalde onderzoeksterreinen of onderdelen van onderzoeksprojecten (overweging 33 Avg). De Europese toezichthouder, de European Data Protection Board, is echter strenger: de mogelijkheid beschreven in overweging 33 is alléén van toepassing in gevallen waarin doeleinden voor het onderzoek aanvankelijk niet kunnen worden gespecificeerd.3 Een andere relevante grondslag is de grondslag gerechtvaardigd belang (artikel 6 lid 1 sub f Avg). Op grond hiervan mogen persoonsgegevens worden verwerkt als dat noodzakelijk is voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke of van een derde, als de belangen, 1 Vanwege de omvang van deze bijdrage beperken wij ons tot de hoofdlijnen. Voor een uitgebreidere beschrijving van de toepasselijke Avg-bepalingen verwijzen wij naar: Ploem, Rigter & Gevers, ‘Medisch data-onderzoek in het AVG-tijdperk: een zoektocht naar de juiste regels’, TvGR 2020, afl. 2, p. 162-181. 2 Zie ook de richtsnoeren van de European Data Protection Board: EDPD, Richtsnoeren inzake toestemming (05/2020), Brussel: 4 mei 2020, te raadplegen via: https://edpb.europa.eu/sites/default/files/files/file1/ edpb_guidelines_202005_consent_nl.pdf 3

10

Richtsnoeren EDPB 2020, p. 35-36.


grondrechten en fundamentele vrijheden van de betrokkene niet zwaarder wegen. Betoogd kan worden dat het doen van wetenschappelijk onderzoek onder omstandigheden kwalificeert als een gerechtvaardigd belang van de onderzoeker. Artikel 9 Avg verbiedt de verwerking van bijzondere persoonsgegevens, maar formuleert ook een aantal uitzonderingen op dit verwerkingsverbod: (sub a) uitdrukkelijke toestemming (zie hiervoor)1 en (sub j) noodzakelijk met het oog op wetenschappelijk onderzoek. Bij een beroep op de laatste grondslag moet worden voldaan aan vier cumulatieve voorwaarden (artikel 24 UAvg): a. de verwerking is noodzakelijk voor het onderzoek; b. het onderzoek dient een algemeen belang; c. het vragen van uitdrukkelijke toestemming blijkt onmogelijk of vergt een onevenredige inspanning; d. er is voorzien in zodanige waarborgen dat de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene niet onevenredig wordt geschaad.

2.2 Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst Ook de Wgbo bevat bepalingen over het verstrekken van gegevens in het kader van wetenschappelijk onderzoek (artikel 7:457-458 BW). De wetgever heeft over de verhouding tussen artikel 24 UAvg en artikel 7:458 BW opgemerkt dat artikel 7:458 BW een lex specialis is en daarmee onverkort van toepassing is.2 De hoofdregel op grond van artikel 7:457 lid 1 BW is dat aan anderen dan de patiënt3 geen inlichtingen 1 Zie voor meer informatie EDPB 2020, p. 2324. 2 Kamerstukken II 2017/18, 34851, nr. 3, p. 104. 3 Onder anderen dan de patiënt worden op grond van artikel 7:457 lid 2 BW niet verstaan degenen die rechtstreeks zijn betrokken bij de uitvoering van de behandelingsovereenkomst en degene die optreedt als vervanger van de hulpverlener, voor zover de verstrekking aan deze personen noodzakelijk

mogen worden verschaft over de patiënt dan wel inzage in of afschrift van zijn dossier mag worden verstrekt. Een van de uitzonderingen op deze geheimhoudingsplicht is dat de patiënt toestemming heeft gegeven voor die inlichtingen-, inzage- of afschriftverstrekking. Deze hoofdregel geldt ook bij de uitwisseling van gegevens ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek. Artikel 7:458 BW maakt het mogelijk dat in geval van statistiek of wetenschappelijk onderzoek op het gebied van de volksgezondheid toch zonder toestemming inlichtingen over of inzage in gegevens betreffende de patiënt mogen worden verstrekt aan een ander dan de patiënt. Dat kan slechts in twee limitatieve gevallen: a. het vragen van toestemming is in redelijkheid niet mogelijk én er zijn waarborgen ingesteld waardoor de persoonlijke levenssfeer van de patiënt niet onevenredig wordt geschaad; of b. het vragen van toestemming kan gelet op de aard en het doel van het onderzoek in redelijkheid niet worden verlangd én de hulpverlener heeft ervoor zorggedragen dat herleidbaarheid van de gegevens tot individuele natuurlijke personen redelijkerwijs wordt voorkomen. Deze twee uitzonderingen moeten beperkt worden uitgelegd. Zo kan niet worden gezegd dat het vragen van toestemming in redelijkheid niet mogelijk is als het vragen van toestemming het onderzoek te duur zou maken of het onderzoek zou vertragen. Áls een van deze twee uitzonderingssituaties al kan worden ingeroepen, moet daarnáást nog aan de volgende cumulatieve voorwaarden worden voldaan: (i) het onderzoek dient een algemeen belang; (ii) het onderzoek kan niet zonder de desbetreffende gegevens worden uitgevoerd (noodzakelijkheidseis) en (iii) de patiënt heeft geen uitdrukkelijk bezwaar gemaakt tegen de verstrekking. Voor uitzonderingssiis voor hun werkzaamheden. Verder bevat lid 3 een uitzondering voor de wettelijk vertegenwoordiger.

11


tuatie b. geldt daarnaast als aanvullende voorwaarde dat het verplicht is gebruik te maken van pseudonieme gegevens (hier komen wij later in paragraaf 3 nog uitgebreider op terug). Alleen als wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld in de Avg, UAvg én de Wgbo is het mogelijk patiëntgegevens te verstrekken aan een samenwerkingspartner ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek. 3. Stellingen

3.1 In het kader van wetenschappelijk onderzoek is het makkelijk om de gegevens te anonimiseren Wanneer gegevens anoniem zijn, is de Avg niet van toepassing. Anonieme gegevens zijn namelijk geen persoonsgegevens omdat ze niet tot een natuurlijk persoon herleidbaar zijn. Voor wetenschappelijk onderzoek betekent dat concreet dat aan de patiënt geen toestemming hoeft te worden gevraagd om de eenmaal geanonimiseerde gegevens te verwerken en ook geen andere rechtmatigheidsgrondslag hoeft te worden gevonden. Wél kan het anonimiseren zelf, dus het anoniem maken van de gegevens, worden beschouwd als een verwerking én is het niet eenvoudig om gegevens te anonimiseren. Het simpelweg verwijderen van de voor- en achternaam is onvoldoende. Wanneer bekend is wat de geboortedatum, zeldzame aandoening en relevante medische voorgeschiedenis is van een bepaalde patiënt, kan zonder al te veel moeite worden achterhaald wie het betreft. Meer weglaten kan echter ten koste gaan van de inhoud van het onderzoek. Kortom, de Avg is vrij snel van toepassing als gebruik wordt gemaakt van verschillende patiëntgegevens. In dat geval gaat het om persoonsgegevens en is de Avg van toepassing.

3.2 Als mijn samenwerkingspartner beschikt over de ‘koppelsleutel’ zijn voor mij de onderzoeksgegevens anoniem

12

Anoniem is niet hetzelfde als pseudoniem. Pseudonieme gegevens zijn gegevens die door het gebruik van aanvullende gegevens (een bepaalde sleutel bijvoorbeeld) aan een natuurlijke persoon kunnen worden gekoppeld, waardoor die persoon kan worden geïdentificeerd. Voor de kwalificatie als pseudonieme gegevens is vereist dat deze aanvullende gegevens apart worden bewaard en technische en organisatorische maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat de persoonsgegevens niet aan een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon worden gekoppeld (artikel 4 sub 5 Avg). Dat neemt niet weg dat gepseudonimiseerde gegevens – anders dan anonieme gegevens – wél persoonsgegevens zijn in de zin van de Avg, omdat deze gegevens herleidbaar zijn tot de betrokkene. Gegevens kunnen worden gepseudonimiseerd door aan elke patiënt een unieke code toe te wijzen, waarna slechts een van de samenwerkingspartners beschikt over de ‘koppelsleutel’. De andere samenwerkingspartner beschikt alleen over de codes die horen bij de patiënt en weet daarmee niet wie het betreft. Daarmee zijn het nog geen anonieme gegevens. Gegevens zijn pas anoniem als een patiënt onomkeerbaar niet te identificeren is door zowel de verwerkingsverantwoordelijke als door enige andere derde. Het maakt daarom voor de kwalificatie als persoonsgegevens niet uit bij welke organisatie het koppelbestand zich bevindt. Het herleiden is niet zó ingewikkeld dat alsnog gesproken kan worden van anonieme gegevens. Dit zou enkel het geval zijn als de patiënt niet of slechts met disproportionele aanwending van geld, mankracht of middelen kan worden achterhaald.

3.3 Wanneer het verstrekken van de patiëntgegevens aan een externe samenwerkingspartner noodzakelijk is met het oog op wetenschappelijk onderzoek hoef ik geen toestemming te vragen Dat de gegevens noodzakelijk zijn met het oog op wetenschappelijk onderzoek dat de samenwerkingspartner zal uitvoeren, is op zichzelf nog niet voldoende om zonder toestemming van deze gegevens


gebruik te mogen maken. Daarvoor dient aan artikel 6 sub f Avg, artikel 9 sub j Avg i.c.m. artikel 24 UAvg én artikel 7:458 BW te worden voldaan. Dat is niet eenvoudig. In veel gevallen loopt het stuk omdat het vragen van toestemming niet onmogelijk is of geen onevenredige inspanning kost (artikel 24 sub c UAvg). Artikel 7:458 lid 1 BW bevat in dat kader soortgelijke bewoordingen. Hoe urgent en belangrijk het onderzoek ook is en hoeveel gegevens er ook al bij de samenwerkingspartner klaarliggen, zonder toestemming mogen deze gegevens in beginsel niet worden gebruikt. Onder omstandigheden kan het zo zijn dat wel aan de genoemde vereisten kan worden voldaan, bijvoorbeeld bij een zeer grootschalig onderzoek dat een algemeen belang dient, mits de patiënt geen bezwaar heeft gemaakt. De wetgever heeft op dit punt echter geen getallen genoemd voor wat betreft de omvang van het onderzoek. Wij gaan er hierbij van uit dat het echt moet gaan om zeer grote aantallen, in ieder geval honderden patiënten.

3.4 Wanneer de patiënt meerdere keren niet reageert op een schriftelijk verzoek om toestemming, mag ervan worden uitgegaan dat de patiënt geen bezwaar heeft en mogen de gegevens worden verstrekt aan mijn samenwerkingspartner Wanneer een schriftelijk verzoek om toestemming wordt verstuurd, is ervoor gekozen gegevens te verwerken op basis van de rechtmatigheidsgrondslag ‘toestemming’. Kennelijk is het mogelijk om de patiënt om toestemming te vragen en kan het vragen van toestemming ook van de zorgaanbieder worden verlangd. Dat wordt niet anders als de patiënt twee keer niet reageert. Het is niet mogelijk om om die reden te wisselen naar een van de andere grondslagen waarin geen toestemming hoeft te worden gevraagd. Bovendien moet de grondslag voor de verwerking van persoonsgegevens zijn bepaald vóór de verwerking. De EDPB geeft in de richtsnoeren duidelijk aan dat de verwerkingsverantwoordelijke toestemming niet voor een andere rechtsgrond kan verruilen.1 Bij 1

het uitblijven van toestemming kunnen de gegevens van die patiënt dus niet worden gebruikt voor het onderzoek.

3.5 Als de patiënt toestemming heeft gegeven voor mijn onderzoek, mag ik deze gegevens aan mijn samenwerkingspartner verstrekken voor vervolgonderzoek Wanneer (i) onderzoekers voor hun nieuwe onderzoek buiten de doelstelling van het eerdere onderzoek of de database treden of afwijken van de voorwaarden waaronder het eerdere onderzoek is uitgevoerd of de database is opgericht of (ii) een andere onderzoeker de database gaat gebruiken, moet worden bezien 1) of toestemming is vereist op grond van de Wgbo en 2) of daarvoor gelet op het doelbindingsbeginsel een (nieuwe) rechtmatigheidsgrondslag van de Avg nodig is. Wanneer dezelfde onderzoeker aanvullend onderzoek wil verrichten, is, afhankelijk van de oorspronkelijke doelstelling, eventueel opnieuw toestemming vereist. Het draait om de vraag of het nieuwe onderzoek ‘onverenigbaar’ is met het doel van het oorspronkelijke onderzoek. Artikel 6 lid 4 Avg geeft regels aan de hand waarvan wordt beoordeeld of sprake is van (on)verenigbaarheid. Bij een verdere verwerking voor een verenigbaar doel, is geen nieuwe rechtsgrondslag vereist.2 In het geval van de tweede situatie heeft de samenwerkingspartner als ‘nieuwe onderzoeker’ een zelfstandige rechtsgrondslag nodig. De patiënt heeft immers geen toestemming gegeven om zijn gegevens te gebruiken door de samenwerkingspartner. De toestemming is specifiek gegeven voor de oorspronkelijke onderzoeker.

3.6 Wanneer een patiënt is overleden, mag ik de gegevens verstrekken aan mijn samenwerkingspartner 2 38.

Kamerstukken II 2017/18, 34851, nr. 3, p. 37-

Richtsnoeren EDPB 2020, p. 29.

13


De Avg is niet van toepassing op personen die zijn overleden (overweging 27 Avg). Dit neemt niet weg dat de regels in de Wgbo van toepassing zijn. De Wgbo heeft als uitgangspunt dat het beroepsgeheim van kracht blijft, ook als de patiënt inmiddels is overleden. Ook na overlijden is een grondslag nodig om het beroepsgeheim te kunnen doorbreken. In dit geval is de uitzonderingsgrond van artikel 7:458 BW ‘het vragen van toestemming is in redelijkheid niet mogelijk’, van toepassing. Om de medische gegevens te mogen verstrekken aan een samenwerkingspartner moet vervolgens nog wel worden voldaan aan de overige vereisten die artikel 7:458 BW stelt aan de verstrekking. Zo dienen er onder andere voldoende waarborgen te worden ingebouwd die ervoor zorgen dat de persoonlijke levenssfeer van de (overleden) patiënt niet onevenredig wordt geschaad.

mr. Milou Janssen

4. Tot besluit Wil je meer informatie over gegevensuitwisseling in het kader van wetenschappelijk onderzoek? Neem dan gerust contact met ons op.

Rosanne Burm

14


15


Samenwerking in de zorg met het oog op welk belang

Door mr. dr. Ageeth Klaassen

1. Inleiding De zorgsector staat voor een aantal vraagstukken die vragen om vernieuwingen. Deze vernieuwingen kunnen niet door een enkele zorgorganisatie worden bedacht en opgepakt.1 Zorgorganisaties raken om die reden steeds meer betrokken bij (regionale) samenwerkingsverbanden. Regionalisering is zelfs het nieuwe credo in het Nederlandse zorglandschap.2 Regionalisering betekent vorm en inhoud geven aan samenwerking in de zorg op regionaal niveau.3 Dit gebeurt bijvoorbeeld voor de huisartsenzorg.4 LHV, NHG en InEen constateren dat structurele samenwerking in de regio niet langer vrijblijvend kan zijn. Structurele samenwerking en regionale planvorming krijgen in hun ogen bij voorkeur vorm binnen regionale huisartsenorganisaties.5 Volgens de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) is regionale samenwerking nodig om de toegankelijkheid van huisartsenzorg te garanderen.6 Meer nog dan in voorgaande

jaren sturen zorgverzekeraars voor de huisartsenzorg aan op afspraken in regionale samenwerkingsverbanden.7 Zorgverzekeraars willen bij voorkeur contracteren met één gesprekspartner. Deze gesprekspartner kan een coöperatie van huisartsen zijn. Over multidisciplinaire zorg worden met deze coöperatie afspraken gemaakt.8 Dit betekent dat niet het bestuur van de eigen organisatie afspraken maakt met de zorgverzekeraar, maar het bestuur van de nieuwe coöperatie.9 Er komt een zelfstandige rechtspersoon, de coöperatie, naast de eigen zorgorganisatie,10 een stichting of BV.11 Vanuit ondernemingsrechtelijk perspectief kan dit vragen oproepen. Naar welk belang moet het bestuur en de raad van toezicht (RvT) van de stichting of BV zich richten bij het besluit om tot samenwerking te komen? Welke dilemma’s brengt samenwerking met zich voor het bestuur en de RvT van deze stichting of BV?

1 Vilans, Zo regel je in je eigen organisatie dat je goed samenwerkt in netwerken, Utrecht maart 2022, p. 2. 2 <www.vilans.nl/kennis/verkenning-de-schaal-van-netwerkzorg> (geraadpleegd op 2 mei 2022). Zie ook J. Schuurmans, I. Wallenburg & R. Bal, Een nieuw panacee: de zorg moet regionaliseren, Medisch Contact 15 augustus 2019.

2. Ondernemingsrechtelijke perspectief: belang van de zorgorganisatie Op grond van Boek 2 BW richten het bestuur en de RvT zich bij de vervulling van hun taak naar het belang van de stichting of BV en de met haar verbonden onderneming of organisatie.12 Dit belang wordt vooral bepaald door het bevorderen van het besten-

3 < www.zorgimpuls.nl/nieuws/huisartsen-in-rotterdam-en-omgeving-aan-de-slag-met-regionalisering-578 >. Dit is een bericht van 15 december 2017. 4 Bijv. zorg voor kwetsbare ouderen, mensen met GGZ-problematiek, ICT-infrastructuur en (digitale) meekijkconsulten. In bredere zin gaat het om zorg- en welzijnsvraagstukken. Het kan ook gaan om regionale ouderenzorg. 5 InEen, NHG, LHV, Visie Regionale samenwerking en organisatievorming in de huisartsenzorg, november 2019, p. 2. 6 www.nza.nl/actueel/nieuws/2022/03/31/

16

regionale-samenwerking-nodig-om-toegankelijkheid-huisartsenzorg-te-garanderen>. Dit is een nieuwsbericht van 31 maart 2022. 7 NZa, Monitor contractering huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg, 31 mei 2022, p. 4. 8 Multidisciplinaire zorg is nog altijd sterk gekoppeld aan huisartsenzorg. 9 Het bestuur van de eigen zorgorganisatie kan afspraken met het bestuur van de nieuwe coöperatie. 10 Gezondheidscentra of huisartsenpraktijken. 11 In de zorgsector komen alle rechtsvormen voor, ik neem de stichting en BV als uitgangspunt. 12 Art. 2:291 lid 3 BW en art. 2:292a lid 2 BW en art. 2:239 lid 5 BW en art. 2:250 lid 2 BW.


dige succes van de onderneming.1 Bij de bepaling van het belang van de stichting kunnen andere (deel) belangen, zoals het publiek en maatschappelijk belang, daarbij van invloed zijn. In het Uitvoeringsbesluit Wtza wordt het maatschappelijk belang, waarschijnlijk gaat het om het publiek belang,2 expliciet als te behartigen belang genoemd.3 In de Governancecode Zorg wordt ook de publieke en maatschappelijke belangen genoemd. Deze belangen moeten zorgvuldig en evenwichtig worden afgewogen met de andere belangen.4 Kortom, het belang van de zorgorganisatie staat voorop. De andere belangen, zoals publieke en maatschappelijke belangen worden daarin in meegewogen, maar kunnen niet zwaarder wegen dan het belang van de zorgorganisatie. De vraag is hoe dit uitwerkt in geval van regionale samenwerkingsverbanden vanuit het perspectief van de (deelnemende) stichting of BV. 3. Samenwerkingsverbanden: meer dan het belang van de zorgorganisatie? Regionale samenwerking is nodig om gemeenschappelijke (maatschappelijke) opgaven het hoofd te bieden.5 De maatschappelijk opgave voor hun organisatie en hun samenwerkingsverbanden vraagt van zowel het bestuur als de RvT om een balans tussen 1 HR 4 april 2014, NJ 2014/286 m.nt. P. van Schilfgaarde (Roovers/Cancun Holding I). 2 Met het maatschappelijk belang wordt – in aansluiting op het toezichtkader goed bestuur van de IGJ en de NZa – gedoeld op de belangen van kwaliteit, betaalbaarheid en toegankelijkheid van de door de instelling geleverde zorg, zie Stb. 2021/159, p. 38. Deze belangen worden gezien als publieke belangen, zie Kamerstukken II 32 012, 2008/09, nr. 1, p. 5. 3 Art. 8 Uitvoeringsbesluit Wtza. 4 Bepaling 5.3 Governancecode Zorg 2022 en bepaling 6.4.1 Governancecode Zorg 2022. 5 Wetenschappelijke Adviesraad NVTZ, Signalementen 2021 Blikverruimend toezicht, p. 10.

enerzijds de continuïteit van de eigen activiteiten6 en anderzijds de samenwerking en daarmee inlevering van autonomie, volume en financiën, zoals Vilans dat treffend beschrijft.7 Voor (sommige) bestuurders en de RvT is het zoeken naar de grens tussen de belangen van het samenwerkingsverband en de belangen van de eigen organisatie, zeker als er een moment komt dat deze niet in lijn met elkaar zijn, aldus de Governance innovatie- en adviescommissie (IAC).8 Dit kan zorgen voor de nodige dilemma’s. Het principe van de Juiste Zorg op de Juiste Plek9 kan tot gevolg hebben dat in een aantal gevallen bepaalde zorgtaken worden afgestoten,10 ook als die bedrijfseconomisch aantrekkelijk zijn.11 Bij gezondheidscentra waar de huisartsen in loondienst zijn, heeft het niet rechtstreeks contracteren (met de zorgverzekeraar)12 tot grote zorgen over de continu6 Zie ook Rapport Commissie Governance NVZD o.l.v. De Kluiver, Governance in de zorg, Over besturing in de zorg, 27 maart. 2015, p. 10. 7 Vilans, Governance tussen organisaties, hoe werkt dat?, p. 9. 8 IAC, Advies Governance van samenwerkingsverbanden, juli 2021, p. 13. 9 De ontwikkeling van de Juiste Zorg op de Juiste Plek is nadrukkelijk onderdeel van het Hooflijnenakkoord Huisartsenzorg 2019-2022. 10 Het kan ook gaan om extra zorgtaken die bedrijfseconomisch niet aantrekkelijk zijn. 11 Governance Support, Bouwen op een stevig fundament, Uitkomsten van onderzoek naar de bijdrage van de Governancecode Zorg 2017 aan goed bestuur en toezicht in de zorg in opdracht van BoZ, Utrecht november 2020, p. 33. Mogelijk zijn ook investeringen vanuit een maatschappelijke taak, ook als ze verliesgevend of ternauwernood kostendekkend zijn. 12 Bijvoorbeeld de zogenoemde S2 of S3-gelden. Voor gezondheidscentra maken de zogenoemde GEZ (Geïntegreerde eerstelijnszorg)-gelden plaats voor opbrengsten uit de O&I (Organisatie & Infrastruc-

17


ïteit van de organisatie en daarmee zorg geleid.1 Het bestaansrecht van afzonderlijke organisaties kan zelfs ter sprake komen.2 Om te kunnen werken aan de gemeenschappelijke maatschappelijke opdracht, kan het nodig zijn om ook voorbij de eigen belangen van een deelnemende organisatie te kunnen acteren.3 Het bestuur en de RvT kunnen dan voor de vraag komen te staan of het publiek of maatschappelijk belang doorslaggevend kan zijn. 4. Aanvulling voor de zorgsector: voorbij de eigen (zorgorganisatie)belangen? Vanuit de zorgsector zijn er voldoende signalen dat het bestuur en de RvT in de zorgsector een andere belangenafweging moeten kunnen maken en verder mogen gaan dan het (eigen) belang van de zorgorganisatie. Al in 2015 gaf de commissie De Kluiver als aanbeveling om voor het bestuur en de RvT meer ruimte te maken voor bredere afwegingen dan uitsluitend het belang van de zorgorganisatie.4 Een stap verder gaat de Commissie Toekomst Zorg Thuiswonende Ouderen: Het bestuur en de RvT zullen de maatschappelijke (regionale) opgave moeten tuur) van de regionale samenwerkingsverbanden. Zie NZa, Monitor contractering huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg 2022, p. 18. 1 NZa, Monitor contractering huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg 2022, p. 18. De NZa heeft een verzoek van een aantal (organisaties van) gezondheidscentra en InEen afgewezen om een prestatie in de beleidsregels op te nemen over de meerkosten van loondienstcentra (p. 21). Zorgverzekeraars en zorgorganisaties kunnen overigens aanvullende afspraken maken. 2 N. Zonneveld, M. Minkman, S. Turnhout & M. Spierenburg, Governance in een veranderd zorgstelsel, M&O 2017, p, 78. Zie ook Vilans, Governance tussen organisaties, hoe werkt dat?, p. 3. 3 IAC, Advies Governance van samenwerkingsverbanden, juli 2021, p. 8. 4 Rapport Commissie Governance NVZD o.l.v. De Kluiver, Governance in de zorg, Over besturing in de zorg, 27 maart. 2015, p. 16.

18

laten prevaleren boven het belang van hun (eigen) zorgorganisatie.5 Kijk voorbij de belangen van uw eigen organisatie is de opgave van de RvT volgens de Wetenschappelijke Adviesraad van de NVTZ.6 In het Kader Goed Bestuur van IGJ & NZa staat dat de RvT het maatschappelijk belang (lees: publiek belang) dient over de grenzen van de eigen organisatie heen, als het gaat om continuïteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van zorg.7 De vraag is of de (ondernemingsrechtelijke) geesten hiervoor (voldoende) rijp zijn. Over de wijze waarop het bestuur en de RvT afwegingen moeten maken heeft de buitenwereld soms andere verwachtingen dan het bestuur en de RvT zelf. Zorgorganisatie kijken en acteren meer over de grens van de eigen zorgorganisatie, maar het uitgangspunt lijkt nog steeds te zijn dat het belang van de zorgorganisatie in het algemeen toch prevaleert boven het maatschappelijk belang, zo blijkt uit de evaluatie van de Governancecode 2017.8 Overigens kan dit ook komen, omdat uit dezelfde evaluatie blijkt dat niet elk bestuur (en RvT) de maatschappelijk opgaven even duidelijk op het netvlies hebben.9 5 Commissie Toekomst Zorg Thuiswonende Ouderen, Oud en zelfstandig in 2030, Aangepast REISadvies, juni 2020, p. 45. Voor de zorg en ondersteuning voor zelfstandig wonende kwetsbare ouderen is samenwerking van wijkverpleegkundigen en huisartsen of de bredere eerstelijn (tandartsen, apothekers, fysiotherapeuten en diëtisten) essentieel. 6 Wetenschappelijke Adviesraad NVTZ, Signalementen 2021 Blikverruimend toezicht, p. 17. 7 IGJ & NZa, Kader Goed bestuur, p. 13. Zie voor kritiek: W.J. Oostwouder, ‘Verscherpt Kader Goed bestuur in de zorg: schoenmaker(s), blijf bij je leest!’, O&F 2020, p. 20-21. 8 Governance Support, Bouwen op een stevig fundament, Uitkomsten van onderzoek naar de bijdrage van de Governancecode Zorg 2017 aan goed bestuur en toezicht in de zorg in opdracht van BoZ, Utrecht november 2020, p. 33. 9 Governance Support, Bouwen op een ste-


Dit kan ervoor zorgen dat samenwerkingen in regio’s soms moeilijk op gang komen. Dit is onwenselijk, gezien de maatschappelijke opgaven. De toegankelijkheid van huisartsenzorg staat in een toenemend aantal regio’s onder druk.1 Toegankelijkheid is een van de thema’s die opgepakt moet worden door regionale samenwerkingsverbanden.2 De Covid-19-pandemie heeft geleid tot verbetering van de onderlinge samenwerking en het plaatsen van het maatschappelijk belang boven het belang van de zorgorganisatie. Buiten crisissituaties, zoals de coronapandemie3 lijkt het ingewikkeld om de maatschappelijke belangen boven het belang van de organisatie te stellen, door de ‘overlevingsdrang’ van organisaties.4 De pandemie was uiteraard een uitzonderlijke situatie, maar zijn de nieuwe maatschappelijke vraagstukken dat ook niet? De vraag is of het uitgangspunt (het belang van zorgorganisatie voor het publiek of maatschappelijk belang) nog houdbaar is als het gaat om de maatschappelijke opgaven in de zorgsector. Zou daarin verandering moeten of kunnen komen? De maatschappelijke rol van zorgorganisatie gaat verder dan enkel als het leveren van goede zorg aan hun cliënten. De bijdrage van een zorgorganisatie aan de bredere publieke taken met betrekking tot kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid moet voorop (kunnen) staan. Zorgbestuurders (en de RvT) dienen vig fundament, Uitkomsten van onderzoek naar de bijdrage van de Governancecode Zorg 2017 aan goed bestuur en toezicht in de zorg in opdracht van BoZ, Utrecht november 2020. p. 33. 1 NZa, Monitor contractering huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg 2022, p. 4. 2 NZa, Monitor contractering huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg 2022, p. 17 3 De coronapandemie heeft des te meer duidelijk gemaakt hoe belangrijk het is om samen te werken. 4 Wetenschappelijke Adviesraad NVTZ, Signalementen 2021 Blikverruimend toezicht, p. 8.

aandacht te hebben voor de houdbaarheid en betaalbaarheid van de zorg op de langere termijn, zo stelde de commissie De Kluiver.5 In het IAC-rapport over een inventarisatie van actuele vraagstukken in de zorg staat dat in de zorgsector meer discussie moet komen over ‘goede zorg’ en over de wijze waarop de zorgorganisatie omgaat met de publieke belangen als betaalbaarheid en toegankelijkheid, als maatschappelijke opgave.6 Met de nodige discussie wordt duidelijk hoe het publiek of maatschappelijk belang zich verhoudt tot het belang van de zorgorganisatie of kan verhouden en of het publiek of maatschappelijk belang zwaarder kan wegen. Het bestuur en de RvT moeten momenteel hun belangenafweging maken in een “grijs gebied”.7 Het wordt tijd dat helder wordt hoe zij kunnen en mogen handelen.8 Met een brede discussie wordt ook dui5 Rapport Commissie Governance NVZD o.l.v. De Kluiver, Governance in de zorg, Over besturing in de zorg, 27 maart. 2015, p. 10. Samen werken aan maatschappelijke opgaven zal een belangrijk thema moeten worden in de scholing van bestuurders en toezichthouders en in de Governancecode Zorg, aldus de Commissie Toekomst Zorg Thuiswonende Ouderen, p. 45. 6 IAC, Good governance: een gezamenlijke opgave, Twee jaar ervaring met de nieuwe Governancecode Zorg, november 2019, p. 15. 7 In de Governancecode 2022 wordt op meerdere plaatsen gerefereerd aan samenwerkingsverbanden. Dit geeft waarschijnlijk voor bestuurders en leden van de RvT onvoldoende houvast. Zie ook B. van Schelven, Uitbreiding Governancecode naar samenwerkingsverbanden schept rechtsonzekerheid, Zorgvisie 24 januari 2022. 8 Zie ook E. Plomp, De Wet bestuur en toezicht rechtspersonen: een aanwinst voor de zorgsector?, in: J.M. Blanco Fernández e.a., Bestuur en toezicht bij rechtspersonen, mede in de semipublieke en non-profitsector, Preadvies van de Vereeniging Handelsrecht, Zutphen: Paris 2016, p. 146; IAC, Good governance: een gezamenlijke opgave, Twee

19


delijk welke aanpassingen in het ondernemingsrecht nodig zijn,1 zodat het bestuur en de RvT weten met het oog op welk belang samenwerking in de zorg mag of kan plaatsvinden.

Ageeth Klaassen is universitair hoofddocent ondernemings- en gezondheidsrecht aan de Erasmus School of Law. Zij was commissaris in de eerstelijnszorg.

jaar ervaring met de nieuwe Governancecode Zorg, november 2019, p. 9. 1 De aanbeveling van het IAC over aanpassing van bepaling 5.3 is niet overgenomen in Governancecode 2022. Dit kan komen doordat er onvoldoende discussie is geweest.

20


21


Interview met Nysingh

mr. Eveline Schmitt-Hoogeterp

Wie ben je en wat doe je momenteel bij Nysingh? Mijn naam is Eveline Schmitt-Hoogeterp en ik ben momenteel senior advocaat-medewerker Gezondheidsrecht bij Nysingh advocaten en notarissen N.V. Ik maak onderdeel uit van onze sectie Gezondheidszorg en vervul samen met een collega het voorzitterschap van onze Marktgroep Zorg. Ik houd mij bezig met het gezondheidsrecht in de breedste zin. Ik adviseer en procedeer vooral voor zorginstellingen, zoals ziekenhuizen en grote verpleeghuisinstellingen over de marktregulering in de zorg, het tuchtrecht, zorgverzekeringsrecht en de governance. Ik heb een specifieke focus op het ondernemingsrecht in de zorg en van daaruit begeleid ik geregeld fusies en overnames van zorginstellingen. Daarnaast houd ik mij ook veelvuldig bezig met het contractueel vormgeven van samenwerkingen. Naast mijn werkzaamheden bij Nysingh ben ik auteur van de Wmcz 2018 voor Tekst & Commentaar Gezondheidsrecht en secretaris van de Adviescommissie van de KNMP. Per 1 januari 2023 treed ik toe als partner bij Nysingh. Welke studies heb je gevolgd? Ik ben in 2006 gestart op de Erasmus Universiteit Rotterdam met de studie Beleid en Management in de Gezondheidszorg. Na afronding van de bachelor (met geweldige exchange naar Kuopio, Finland) en de master Health Economics, Policy and Law ben ik gestart met de studie Rechtsgeleerdheid. Destijds kon je via een schakeljaar waarin bachelor 2- en 3-vakken van de studie Rechtsgeleerdheid werden gegeven, starten met de master Recht van de Gezondheidszorg. Gedurende mijn schakeljaar koos ik ervoor het civiel effect te willen behalen, zodat ik advocaat kon worden en dus volgde ik uiteindelijk alle bachelorvakken van Rechtsgeleerdheid en de master Recht van de Gezondheidszorg. In juli 2013 studeerde ik af. In 2019 heb ik de specialisatieopleiding Grotius Gezondheidsrecht gevolgd. Hoe ben je bij Nysingh terecht gekomen? Tijdens mijn studie ben ik eerst – na een stage – werkzaam geweest als juridisch medewerker bij Kien Legal, een klein advocatenkantoor in Rotterdam gericht op het gezondheidsrecht en farmaceutisch recht. Na mijn afstuderen heb ik de overstap gemaakt naar Eldermans|Geerts Advocaten in Zeist, een kantoor met een specifieke focus op gezondheidsrecht, met een cliëntenkring bestaande uit met name eerstelijns zorgaanbie-

22


ders. Daar heb ik de Beroepsopleiding tot advocaat gevolgd. Ik heb daar een hele leuke tijd gehad. Na 4,5 jaar was het tijd voor iets anders en heb ik de overstap naar Nysingh gemaakt. Nysingh is natuurlijk een zeer bekend kantoor in het gezondheidsrecht, maar toen ik afstudeerde was het gevestigd in Zwolle, Apeldoorn en Arnhem. Vanuit Rotterdam, waar ik woonde, te ver. Sinds september 2017 kent Nysingh gelukkig ook een Utrechtse vestiging. Een voormalig kantoorgenote en tevens goede vriendin van mij was al eerder naar Nysingh overgestapt en regelde een informeel kopje koffie met de sectievoorzitter. Dat klikte meteen. Per januari 2018 ben ik bij Nysingh gestart. Ons kantoor is gevestigd in Utrecht aan de Maliebaan. De cliënten van Nysingh bestaan met name uit ziekenhuizen, verpleeg- en verzorgingsinstellingen en gehandicapteninstellingen, maar ik behandel ook zaken voor (ziekenhuis)apotheken en tandartspraktijken. Daarnaast staan we een aantal grote franchiseorganisaties in de zorg bij. Binnen Nysingh maken alle leden van onze sectie Gezondheidszorg ook onderdeel uit van de Marktgroep Zorg. In de Marktgroep zitten circa dertig advocaten uit alle secties (arbeidsrecht, ondernemingsrecht, mededingingsrecht, notariaat, huurrecht, aansprakelijkheidsrecht) die vooral optreden voor zorginstellingen. Wij zijn daarmee in staat onze cliënten een full service te bieden en dat is heel fijn. Het komt ook vaak van pas. Stel ik een ledenovereenkomst op voor een MSB, dan kan ik dat gemakkelijk even voorleggen aan mijn collega’s van arbeidsrecht, is er een voorgenomen samenwerking dan kan die ook mededingingsrechtelijk worden getoetst en moeten statuten worden aangepast in verband met de nieuwe Wtza, dan pakken mijn collega’s van het notariaat dat op. Wij treden dan ook vaak op als huisadvocaat, waardoor je de zorgaanbieders en instellingen waar je voor werkt goed leert kennen en hen adviseert in allerlei uiteenlopende kwesties. Bij Nysingh komt het brede palet aan zorgzaken voorbij, zoals die ook in het programma van de master zijn verwerkt. Ik doe iedere dag wat anders en dat is wat mijn werk zo ontzettend leuk maakt! Welke onderwerpen/zaken behandel je vooral? Zoals gezegd eigenlijk het gezondheidsrecht in de volle omvang. Dat betekent dat ik de ene dag bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg sta om een medisch specialist bij te staan waartegen een klacht is ingediend, de volgende dag een cliënt adviseer over de inrichting van de medezeggenschap op basis van de Wmcz 2018, de andere dag een samenwerkingsovereenkomst opstel, dan weer adviseer over de gevolgen van de Wtza, vervolgens een zitting heb van de Geschillencommissie vanwege een bezoeker van een verpleeghuis die een mondkapje weigerde, procedeer voor een jeugdzorgaanbieder die een terugvordering heeft ontvangen van de gemeente en tenslotte onderhandel met partijen over een overname van een afdeling van het ziekenhuis die door een externe aanbieder wordt voortgezet. Ik heb een specifieke focus op het ondernemingsrecht en de governance in de zorg, dus zaken die raken aan de Wtza, de Governancecode Zorg, etc. doe ik veel. Ik heb bijvoorbeeld na het faillissement van de IJsselmeerziekenhuizen een ziekenhuis begeleid dat een deel van de zorg heeft overgenomen en voortgezet. Dat was een heel leuk traject om te doen, met onderhandelingen met de curatoren, zorgverzekeraars, e.d. Wat voor zaken zie je vooral voorbijkomen waarbij het gaat om samenwerken in de zorg? Er komen veel verschillende soorten samenwerkingen voorbij. Soms ontstaat de wens om samen te werken vanuit het feit dat er twee of meer instellingen zijn die ieder zelfstandig te klein zijn om bepaalde bedrijfsonderdelen aan te (blijven) bieden, maar gezamenlijk wel over voldoende mensen en middelen beschikken om dat te kunnen. Een samenwerking is dan een mooie oplossing. Een samenwerking kan ook zien op bijvoorbeeld een dienst die door een aantal ziekenhuizen landelijk wordt aangeboden in het kader van (perinatale)

23


screening, waarin wordt geregeld op welke gestandaardiseerde wijze deze ziekenhuizen te werk gaan, het materiaal verzamelen en de resultaten terugkoppelen. De wens om samen te werken kan ook ontstaan vanuit de beweging van een zorginstelling om meer hoogcomplexe zorg aan te willen bieden om de volumenormen te kunnen behalen die voor bepaalde behandelingen gesteld worden, waarbij zij een samenwerking aangaan met andere instellingen om daar laagcomplexe zorg naar door te verwijzen, terwijl die op hun beurt weer hoogcomplexe zorg doorverwijzen naar de eerstgenoemde instelling. Dit zijn afspraken die mededingingsrechtelijk ook goed bekeken moeten worden. Verwijsafspraken zijn immers in beginsel niet toegestaan. Zijn er nog recente ontwikkelingen van de Wet Medezeggenschap Cliënten Zorginstellingen, of andere bijzonderheden? De Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen 2018 (“Wmcz 2018”) en het daarop gebaseerde Besluit Wmcz 2018 zijn per 1 juli 2020 in werking getreden. De afgelopen jaren hebben wij veel vragen gekregen van eerstelijns en tweedelijns zorginstellingen over het wel of niet moeten voldoen aan de eisen van de Wmcz 2018. Ik zie binnen mijn praktijk veel vragen vanuit zorginstellingen over wat de komst van de Wmcz 2018 concreet betekent voor hun organisatie. Ook zie ik vragen terugkomen van zorginstellingen die zien op de interpretatie van de Wmcz 2018. Dit zal zich de komende jaren vermoedelijk uitkristalliseren in de jurisprudentie. Tot op heden is er slechts een beperkt aantal procedures aanhangig gemaakt bij de Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden (“LCvV”). De LCvV is bemiddelaar en scheidsrechter bij meningsverschillen tussen cliëntenraden en zorginstellingen over de uitvoering van de Wmcz. Onduidelijk is nog of LCvV bij cliëntenraden onbekend is of dat er weinig conflicten zijn. Wat zijn opvallende veranderingen van de afgelopen jaren met betrekking tot jouw werkzaamheden binnen samenwerkingen in de zorg waarbij je merkt dat sprake is van een verbetering/het vooruit is gegaan? Ik zal er twee noemen. Allereerst heeft de regelgeving omtrent de governance in de zorg een sprong gemaakt met de vernieuwde Governancecode Zorg 2022. De Governancecode is geen wettelijke regeling, maar wij merken dat zorginstellingen wel hieraan willen voldoen. Ook binnen samenwerkingsverbanden is het van groot belang dat sprake is van goed bestuur en goed toezicht op het bestuur. Binnen samenwerkingsverbanden dient derhalve te worden besproken hoe adequaat toezicht wordt gehouden op de samenwerking. In dat kader is ook de Wet toetreding zorgaanbieders (“Wtza”) van belang, die sinds 1 januari 2022 in werking is getreden. Deze wet stelt onder meer nadere eisen aan het toezichthoudend orgaan binnen een zorginstelling. Na een aantal kwesties die het nieuws hebben gehaald vanwege tegenstrijdige belangen van bestuurders en toezichthouders, tracht deze wet- en regelgeving dit in de toekomst zoveel als mogelijk te voorkomen. Ten tweede is de rol van de cliëntenraad met de komst van de Wmcz 2018 nog verder geformaliseerd. Met de Wmcz 2018 heeft de wetgever gepoogd om de cliëntenraad een sterkere positie te geven bij het aangaan van duurzame samenwerkingen. De cliëntenraad heeft op grond van deze wet een wettelijk adviesrecht ten aanzien van onder meer een voorgenomen besluit tot een fusie of samenwerking met andere instelling. Ik zie in de praktijk bij samenwerkingen, maar ook bij fusies en overnames, dat zorginstellingen zich veel bewuster zijn dan vroeger van de plek die een cliëntenraad en een ondernemingsraad innemen in de organisatie. Deze medezeggenschapsorganen worden echt tijdig betrokken bij de besluitvorming en krijgen een grote rol toebedeeld. Dit heeft een positieve invloed op de gedragenheid van te nemen besluiten. Waar denk je dat qua wetgeving nog veel te behalen is? Waar loop je bij zaken vooral tegenaan? Binnen het gezondheidsrecht is de wet- en regelgeving nog altijd in ontwikkeling, in sterkere mate dan in

24


andere rechtsgebieden is mijn idee. Door deze constante wijzigingen komt het weleens voor dat wet- en regelgeving niet op elkaar aansluit. Zo was ten aanzien van het bindend voordrachtsrecht van de cliëntenraad voor één lid van de Raad van Toezicht in de “oude” Governancecode Zorg 2017 opgenomen dat de mogelijkheid bestond voor de cliëntenraad om het voordrachtsrecht te ruilen voor een zwaarwegend adviesrecht op de profielen en benoeming van alle leden van de Raad van Toezicht. Daarmee verviel het bindend voordrachtsrecht. Toen de Wmcz 2018 in werking trad per 1 juli 2020 is in artikel 10 een bindend voordrachtsrecht voor één lid van de Raad van Toezicht bepaald, wat ook moet worden vastgelegd in de statuten. De Wmcz 2018 liet geen mogelijkheid om een regeling te treffen zoals hiervoor omschreven, omdat de cliëntenraad op basis van artikel 7 lid 1 sub f en artikel 10 zowel een bindend adviesrecht kende ten aanzien van 1 toezichthouder én een adviesrecht over de profielen van de leden van de Raad van Toezicht en Raad van Bestuur. Het afruilen van één van die twee bevoegdheden zou betekenen dat de cliëntenraad één van de aan haar toegekende rechten zou worden ontnomen. In de Governancecode 2022 is dit rechtgetrokken, waardoor de Governancecode 2022 en de Wmcz 2018 nu weer in lijn zijn met elkaar. Ten tweede, maar dat is van een heel andere orde, zie ik in mijn praktijk dat complexe samenwerkingen in de zorgverlening veelal de individuele behandelovereenkomst met een cliënt overstijgen. Er moet dan niet alleen op een zorgvuldige wijze afstemming plaatsvinden tussen de zorgverleners onderling (art. 3 Wkkgz), maar ook persoonlijke (gezondheids)gegevens van cliënten moeten veelal kunnen worden uitgewisseld binnen het samenwerkingsverband. Op beide vlakken kom je voor uitdagingen te staan. Binnen de afstemming tussen zorgverleners moeten in ieder geval afspraken worden vastgelegd over de taak- en verantwoordelijkheidsverdeling (art. 4 Wkkgz), maar er is bijvoorbeeld nog altijd veel te doen over de invulling van de precieze verantwoordelijkheid – en de grenzen daarvan – van de regiebehandelaar. Ik verwacht dat dit in de toekomst nog nader wordt geconcretiseerd. Ten aanzien van de uitwisseling van cliëntgegevens, is er ook nog winst te behalen binnen complexe samenwerkingen. In de WGBO is in artikel 7:457 lid 2 BW nu slechts opgenomen dat gegevensuitwisseling tussen medebehandelaars die betrokken zijn bij dezelfde behandelingsovereenkomst mogelijk is zonder toestemming van de patiënt. Bij complexere samenwerkingen is er echter niet altijd sprake van dezelfde behandelingsovereenkomst en moet de patiënt dus apart om toestemming worden gevraagd. Welke wetgeving is juist belangrijk voor samenwerken in de zorg? Komt er nieuwe wetgeving aan? Of mis je iets? Feitelijk is alle wet- en regelgeving belangrijk voor samenwerken in de zorg. Zo bepaalt de Wkkgz bijvoorbeeld dat er goede zorg moet worden geleverd, dat de zorg zo moet worden georganiseerd dat goede zorg kan worden verleend en dat samenwerkingsverbanden daartoe een schriftelijke taak- en verantwoordelijkheidsverdeling moeten vastleggen. Daarnaast legt de Wkkgz ook de basis voor de klachtenregeling en het omgaan met incidenten en calamiteiten. Binnen samenwerkingen moet worden bepaald wie waarvoor verantwoordelijk is, welke klachtenregeling wordt gevolgd en wat er gebeurt als de klacht bij partij X wordt ingediend terwijl partij Y verantwoordelijk is. Voorts biedt de Wkkgz ook de grond voor de IGJ om maatregelen op te leggen of te handhaven, ook binnen samenwerkingsverbanden. Voorts is de Wmg is van belang, welke regels stelt ten aanzien van prestaties en tarieven, omdat je binnen een samenwerkingsverband ook altijd wil bepalen dat ieder der partijen zich aan de regels van de Wmg houdt en derhalve juiste declaraties indient. Naleving van de Wet BIG wordt ook meegenomen in samenwerkingsovereenkomsten, omdat partijen wel willen bepalen dat de artsen die worden ingezet ingeschreven staan en gedurende de samenwerking ook blijven in het BIG-register. Vaak wordt ook een meldplicht opgenomen van de ene aan de andere partij indien tegen

25


een BIG-geregistreerde een klacht wordt ingediend, zodat ieder van de samenwerkende partijen de kwaliteit van de in te zetten zorgverleners kan bewaken. Zoals eerder al aangegeven is de Governancecode Zorg 2022 ook van belang, omdat op basis hiervan de governance wordt ingericht; hetgeen ook bijdraagt aan het verlenen van goede zorg. Vanzelfsprekend is ook de Mededingingswet belangrijk binnen samenwerkingsverbanden, omdat zij regels stelt met betrekking tot het aangaan van concentraties (samenwerkingen) om te waarborgen dat sprake is van een voldoende kwalitatief zorgaanbod dat toegankelijk en betaalbaar is. In de toekomst verwacht ik in ieder geval nog een nieuwe regeling ten behoeve van winstuitkeringen in de zorg. Op dit moment ligt er het wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorgaanbieders. Het streven is om dit wetsvoorstel in het najaar van 2022 ter consultatie voor te leggen. Deze wet ziet op de wettelijke eisen met betrekking tot de bedrijfsvoering van zorgaanbieders zoals dividenduitkering en de verplichting om elke vorm van belangenverstrengeling binnen een zorgorganisatie te voorkomen. Van belang is dat in dit wetsvoorstel nadere voorwaarden zijn opgenomen aan de winstuitkeringen binnen de extramurale zorg (zorg aan patiënten die niet in een instelling verblijven) waar winstuikteringen, in tegenstelling tot intramurale zorg (zorg aan patiënten die in een instelling verblijven) nu nog geoorloofd zijn. Als die wetgeving meer concreet wordt, verwacht ik nog wel het één en ander aan nieuwe wijzen waarop partijen de samenwerking vorm willen geven. Heb je nog tips voor studenten die volgend jaar gaan beginnen aan de master Recht van de Gezondheidszorg? Je hebt de leukste master gekozen die er is! Ga vooral stages lopen bij kantoren om te zien wat het Gezondheidsrecht in de praktijk inhoudt. Mocht je het leuk vinden om advocaat te worden, ga daar dan voor! Het is een fantastisch vak en advocaat zijn binnen het Gezondheidsrecht is echt ontzettend leuk.

26


27


Het mededingingsrecht op de arbeidsmarkt Door mr. Frank Barendrecht en mr. Didi Koenders, beiden advocaat bij Ploum 1. Inleiding De spanning op de arbeidsmarkt is goed gedocumenteerd; uit recente cijfers van het CBS blijkt dat tegenover elke 105 vacatures slechts 100 werklozen staan.1 Op de arbeidsmarkt voor zorgmedewerkers is de situatie nog nijpender. Het tekort aan zorgpersoneel zal in 2030 naar verwachting oplopen tot bijna 117 duizend personen.2 Daarom wordt bij zorginstellingen met urgentie gesproken over vraagstukken die gerelateerd zijn aan personeelstekorten. Hoe kunnen administratielasten worden verminderd, waardoor zorgmedewerkers hun tijd optimaal kunnen benutten? Hoe kan worden gewaarborgd dat nieuwe medewerkers voldoende worden opgeleid? Een vraagstuk dat daarbij kan spelen, is in hoeverre zorginstellingen met elkaar afspraken mogen maken over personeelsbeleid. Het mededingingsrechtelijke kartelverbod kan in sommige gevallen in de weg staan aan het maken van arbeidsmarktafspraken. In deze bijdrage zal een introductie worden gegeven op het mededingingsrechtelijke beoordelingskader voor arbeidsmarktafspraken. 2. Juridisch kader Het mededingingsrecht is bedoeld om marktwerking te waarborgen en om eerlijke en effectieve concurrentie op markten in stand te houden. Het mededingingsrecht verbiedt gedragingen die deze doelstellingen in weg staan. Eén van de steunpilaren van het mededingingsrecht is het verbod op kartelafspraken. Het mededingingsrechtelijk kartelverbod bepaalt dat afspraken tussen ondernemingen die ertoe strekken of het gevolg hebben dat de concurrentie wordt verhinderd of beperkt, verboden zijn. Het is bij velen wel bekend dat een onderneming die afspraken 1 CBS, Spanning op de arbeidsmarkt, 2022. Te raadplegen op: https://www.cbs.nl/nl-nl/visualisaties/ dashboard-arbeidsmarkt/spanning-op-de-arbeidsmarkt. 2 ‘Nieuwe arbeidsmarktprognose zorg en welzijn’, ABF Research 24 januari 2022.

28

maakt met concurrenten over de prijs van een door hen aangeboden product of dienst, in strijd met het kartelverbod handelt. Maar ook als ondernemingen afspraken maken over de prijs waarvoor zij een bepaald product of een bepaalde dienst inkopen, kan sprake zijn van strijd met het kartelverbod. 3. De mededingingsrechtelijke beoordeling van arbeidsmarktafspraken Het mededingingsrecht reguleert economische markten en de ondernemingen die actief zijn op die markten. De arbeidsmarkt is in beginsel een markt als ieder ander, namelijk: een plek waar vraag en aanbod samenkomen. Aan de aanbodzijde van de arbeidsmarkt staan werknemers of zzp’ers die hun arbeid aanbieden, en aan de vraagzijde staan werkgevers die arbeid inkopen. Is het mededingingsrecht daarom onverkort van toepassing op afspraken tussen ondernemingen over de inkoop van arbeid van werknemers of de inhuur van zzp’ers (hierna: “arbeidsmarktafspraken”)?

3.1 Nederland Arbeidsmarktafspraken worden door de Autoriteit Consument en Markt (“ACM”) gezien als een bijzondere vorm van inkoopafspraken. Ook voor werkgevers die arbeid inkopen op de arbeidsmarkt geldt dat zij geen concurrentiebeperkende afspraken mogen maken. Arbeidsmarktafspraken kunnen in strijd komen met het kartelverbod. De ACM overweegt hierover in diens Leidraad samenwerking tussen concurrenten als volgt: 74. Het is op grond van de Mededingingswet niet toegestaan om afspraken te maken die de onderlinge concurrentie om arbeid te beperken. Dit mag ook niet als het doel hiervan is om (arbeids)kosten te verminderen. Dit verstoort een goede werking van de arbeidsmarkt en kan leiden tot verminderde productie, kwaliteit en innovatie. Ondernemingen dienen onafhankelijk van elkaar beslissingen te nemen over zaken als het werven van personeel en (aanvullende) arbeidsvoorwaarden. Ook brancheorganisaties mogen geen advies geven dat de onderlinge concurrentie om arbeid beperkt.


75. Voorbeelden van arbeidsmarktafspraken die de mededinging kunnen beperken zijn afspraken om niet te werven onder elkaars personeel of elkaars personeel niet in te huren, of afspraken om salarissen en andere arbeidsvoorwaarden zoals toeslagen of bonussen te beperken.1

De ACM verwijst in haar Leidraad naar een uitspraak van het Hof Den Bosch, waarbij door zorginstellingen onder meer was overeengekomen dat het basissalaris niet zou worden opgehoogd met een maandelijkse toeslag, de ziekenhuizen gedurende twaalf maanden geen ex-werknemers in dienst zouden nemen die zich hebben gevestigd als zzp’er of bij een detacheringsbureau zijn ingeschreven. Het Hof Den Bosch oordeelde dat voornoemde arbeidsmarktafspraken mededingingsbeperkende gevolgen hadden.

3.2 Europese Unie De Europeesrechtelijke toezichthouder – de Europese Commissie – heeft, anders dan de ACM, in haar Richtsnoeren nooit expliciet vastgesteld dat het mededingingsrecht ook van toepassing is op arbeidsmarktafspraken. Toch bestaan er aanwijzingen dat de Europese Commissie zich in de toekomst nader zal gaan richten op handhaving van het mededingingsrecht op arbeidsmarkten. Dat blijkt onder meer uit de speech die Eurocommissaris voor Mededinging Margrethe Vestager in oktober 2021 gaf op een congres van de Italian Antitrust Association. “The ancient Roman [competition] law dealt with one specific type of cartel – price-fixing agreements. And cartels like that are still the bread and butter of our work – alongside market-sharing agreements. But the more we focus on these familiar cartels, the more companies will look for other ways to collude. And for deterrence to work, we need to show that when they do, we’ll be waiting for them. […]

And some buyer cartels do have a very direct effect on individuals, as well as on competition, when companies collude to fix the wages they pay; or when they use so-called “no-poach” agreements as an indirect way to keep wages down, restricting talent from moving where it serves the economy best.”2

3.3 Overige jurisdicties Ook in verscheidene jurisdicties buiten de Europese Unie is de handhaving van het mededingingsrecht op de arbeidsmarkt aangewakkerd. De Amerikaanse federale mededingingsautoriteiten publiceerden in oktober 2016 gezamenlijke richtsnoeren, genaamd: ‘Antitrust Guidance for Human Resource Professionals’.3 In dit document worden loonkartels en afspraken om elkaars personeel niet te werven als zogenaamde per se (hardcore) mededingingsbeperkingen aangemerkt, mits de afspraken geen onderdeel zijn van een rechtmatige samenwerking tussen werkgevers. Andere jurisdicties waar handhavingsbeleid recent in het bijzonder op arbeidsmarkten is gericht, zijn Japan, Mexico, Hong Kong en Turkije.4 4. Toelaatbare arbeidsmarktafspraken Uit het voorgaande blijkt dat arbeidsmarktafspraken 2 Speech M. Vestager op het congres van de Italian Antitrust Association, 22 oktober 2021. Te raadplegen op: https://ec.europa.eu/commission/ commissioners/2019-2024/vestager/announcements/ speech-evp-m-vestager-italian-antitrust-association-annual-conference-new-era-cartel-enforcement_ en. 3 Department of Justicte Antitrust Division & Federal Trade Commission, Antritrust Guidance for Human Resource Professionals 2016. 4 Zie voor een overzicht: C.P. van der Meer & D.R.M. Christiaans, ‘Mededingingsrecht en de strijd om talent: analyse van een wereldwijde handhavingstrend’, Mededingingsrecht in de praktijk 2019/1, p. 22-23.

1 ACM Leidraad: Samenwerking tussen concurrenten, februari 2019, p. 21-22.

29


niet zijn gevrijwaard van toepassing van het mededingingsrecht, en – thans in elk geval op Nederlands niveau – ook niet van de handhaving daarvan. Toch is niet elke arbeidsmarktafspraak per definitie verboden onder het kartelverbod. Lang niet iedere arbeidsmarktafspraak heeft een concurrentiebeperkend doel of gevolg. En als dat er wel is, zijn er diverse vrijstellingen waarvan mogelijk kan worden geprofiteerd. Zo kent het mededingingsrecht een bagatelvrijstelling voor afspraken tussen ondernemingen met een kleine gezamenlijke omzet of een klein gezamenlijk marktaandeel. In Nederland is die bagatelvrijstelling neergelegd in artikel 7 van de Mededingingswet. Daarnaast bestaat een uitzondering op het kartelverbod voor afspraken tussen ondernemingen die weliswaar de mededinging beperken, maar die per saldo de consumentenwelvaart vergroten en waarvan een voldoende groot aandeel van de voordelen aan de gebruikers ten goede komt. Het mededingingsrecht kent voorts twee uitzonderingen op het kartelverbod die meer specifiek relevant zijn voor arbeidsmarktafspraken, namelijk: de uitzondering voor zogenaamde ‘nevenrestricties’ en de cao-exceptie. 4.1 Nevenrestricties Arbeidsmarktafspraken zijn bijvoorbeeld toegestaan als deze rechtstreeks verband houden met, en noodzakelijk zijn voor, een fusie, overname of de oprichting van een joint venture. Dergelijke afspraken worden ook wel “nevenrestricties” genoemd. Een voorbeeld van een nevenrestrictie zou kunnen zijn dat partijen in het kader van een overname overeenkomen dat de verkoper geen personeel zal werven bij de koper. Een dergelijk niet-wervingsbeding beschermt de waarde van de over te nemen overneming. Het niet-wervingsbeding zal in de regel ‘noodzakelijk’ worden geacht voor de overname, indien de overname zonder het niet-wervingsbeding “niet of slechts onder aanzienlijk onzekerder omstandigheden, tegen aanzienlijk hogere kosten, na een merkbaar langere periode of met veel grotere moeilijkheden tot stand had kunnen worden gebracht”1. 1

30

Mededeling van de Commissie betreffende

Het niet-wervingsbeding houdt rechtstreeks verband met de overname als deze nauw samenhangt met de overname zelf, waarbij bijvoorbeeld niet voldoende is dat het niet-wervingsbeding slechts omstreeks hetzelfde tijdstip als de overname wordt gesloten. 4.2 Cao-exceptie Daarnaast mogen in een cao arbeidsmarktafspraken worden gemaakt. Al in 1999 erkende het Europees Hof van Justitie in een drietal beschikkingen dat sociale partners vergaande vrijheid genieten om afspraken te maken waarmee doelstellingen van sociale politiek worden nagestreefd.2 Deze rechtspraak is in de Nederlandse Mededingingswet gecodificeerd. Art. 16 van de Mededingingswet bepaalt dat het kartelverbod niet van toepassing is op collectieve arbeidsovereenkomsten. De cao-exceptie wordt nauw uitgelegd. Recent heeft de ACM een onderzoek gestart naar een vermeend loonkartel tussen supermarkten, waarbij betrokken supermarkten afspraken allen een beperkte loonsverhoging van 2.5% voor het personeel door te voeren. Deze afspraken werden gemaakt nadat cao-onderhandelingen werden afgebroken.3 Het onderzoek is beëindigd nadat cao-onderhandelingen werden hervat. Hieruit blijkt dat de cao-exceptie alleen van toepassing is indien en voor zover zowel werkgevers als werknemers om tafel zitten. In cao’s mogen dus afspraken worden gemaakt over de arbeidsvoorwaarden van werknemers. In cao’s mogen in beginsel geen afspraken worden gemaakt over de tarieven van zzp’ers, mits het gaan om zzp’ers beperkingen die rechtstreeks verband houden met en noodzakelijk zijn voor de totstandbrenging van concentraties (2005/C 56/03). 2 HvJ EG 21 september 1999, ECLI:EU:C:1999:430 (Albany); HvJ EG 21 september 1999, ECLI:EU:C:1999:434 (Brentjes) en HvJ EG 21 september 1999, ECLI:EU:C:1999:437 (Drijvende Bokken). 3 Zie persbericht ACM: “ACM beëindigt onderzoek naar mogelijk loonkartel supermarkten vanwege cao-akkoord”, 26 november 2011.


die een onderneming zijn. Daaronder wordt niet verstaan de zzp’ers die geen onderneming zijn, maar zogenaamde ‘schijnzelfstandigen’. Schijnzelfstandigen worden aan werknemers gelijkgesteld, en tarieven van schijnzelfstandigen mogen aldus worden vastgelegd in cao-bepalingen.1 Logischerwijs is dan de vervolgvraag: wanneer is een zzp’er een onderneming, en wanneer kwalificeert een zzp’er als schijnzelfstandige? In de Unierechtelijke jurisprudentie zijn enkele gezichtspunten ontwikkeld om te kunnen beoordelen of sprake is van een schijnzelfstandige, zoals de mate waarin de (schijn)zelfstandige gehouden is instructies van de werkgever en de mate waarin de (schijn) zelfstandige meedeelt in financiële en economische risico’s van een opdrachtgever. De ACM hanteert als vuistregel dat ‘wanneer een zzp’er feitelijk zij-aan-zij werkt met één of meer werknemers en in de dagelijkse gang van zaken niet te onderscheiden is van die werknemers’, de zzp’er voor die activiteiten niet is aan te merken als een onderneming in de zin van de Mededingingswet.2 5. Conclusie Vanwege de ongekende druk op de arbeidsmarkt in de zorg, is het alleszins begrijpelijk dat zorginstellingen gezamenlijk op zoek gaan naar mogelijkheden om meer mensen in de zorg aan het werk te krijgen en te houden. Uit het voorgaande volgt dat het mededingingsrecht daar weliswaar mogelijkheden toe biedt, maar dat arbeidsmarktafspraken in de zorg niet volledig zijn gevrijwaard van inbreuken op het kartelverbod. Zorginstellingen en brancheverenigingen in de zorg doen er daarom goed aan om hun onderlinge afstemming en afspraken over arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden vooraf te laten toetsen aan het mededingingsrecht.

Frank Barendrecht

Didi M. Koenders

1 HvJ EU 4 december 2014, ECLI:EU:C:2014:2411 (FNV/KIEM). 2 ACM Leidraad Tariefafspraken zzp’ers, juli 2020, p. 10.

31


32


Het Rotterdams Gezondheidsrecht Dispuut is opzoek naar nieuwe bestuursleden voor 2022-2023! Interesse? Mail naar rgdispuut@gmail.com of stuur ons een berichtje via Whatsapp/Instagram!

33


De juiste zorg op de juiste plek Door prof. mr. dr. Martin Buijsen

1.

Gezondheidszorg en mededingingsrecht

In het huidige gezondheidsrechtelijke onderwijs is aandacht voor het mededingingsrecht onontbeerlijk. Met de komst van de Mededingingswet in 1997 werden aanbieders en financiers van zorg immers door de toezichthouder als ondernemingen in de zin van die wet bestempeld, uitzonderingen daargelaten, en dat betekende dat vanaf dat moment die partijen voortaan de verbodsbepalingen van die wet in acht hadden te nemen. Beoefenaars van het klassieke gezondheidsrecht hebben het lange tijd niet willen zien, maar het belangrijkste grondrecht van het rechtsgebied – toegang voor eenieder tot noodzakelijke gezondheidszorg – is in Nederland inmiddels in een niet te onderschatten mate met behulp van het mededingingsrecht vormgegeven. Vooral het verbod op het maken van kartelafspraken heeft de zorg aanvankelijk parten gespeeld. Ook dat instrument waarborgt eerlijke en effectieve concurrentie. Ondernemingen behoren hun marktgedrag niet onderling af te stemmen maar moeten zich juist naar hun afnemers toe onderscheiden. Aldus worden zij geprikkeld om te innoveren en te komen tot betere en doelmatiger dienstverlening. Onder meer vanwege het grote aantal sancties dat in de beginjaren van de Mededingingswet aan marktpartijen in de zorg is opgelegd, heeft het aan die kant enige tijd geduurd om in te zien dat samenwerking en concurrentie elkaar niet uitsluiten. Mededinging is uiteraard geen doel op zich en veel vormen van samenwerking zijn mededingingsrechtelijk dan ook geen probleem. Ook niet in de zorg. In de loop der jaren heeft de Nederlandse Mededingingsautoriteit (en later de Autoriteit Consument & Markt, ACM) steeds meer richtlijnen voor deze sector ontwikkeld, vooral om aan te geven welke ruimte artikel 6, derde lid, van de Mededingingswet biedt: wanneer wegen de voordelen van samenwerking voor patiënten, cliënten en verzekerden op tegen de nadelen die zij van het beperken van de mededinging zouden kunnen ondervinden?

34

2.

Verplaatsen van zorg in het kader van JZOJP

Onder voorzitterschap van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) is in 2018 onderzocht hoe de zorg in Nederland anders georganiseerd zou kunnen worden.1 Het rapport ‘De Juiste Zorg op de Juiste Plek – wie durft?’ stond vervolgens aan de basis van een aantal bestuurlijke akkoorden tussen VWS en verschillende brancheorganisaties waarbij zij zich committeren aan de gewenste transformatie naar de ‘juiste zorg op de juiste plek’ (JZOJP).2 JZOJP is een beweging van partijen in de zorg die het dagelijks functioneren van de mens weer centraal wil stellen en de zorg daarbij toekomstbestendig wil maken. In JZOJP draait het om voorkomen, verplaatsen en vervangen; (duurdere) zorg moet worden voorkomen, zorg (maar ook ondersteuning) moet worden verplaatst en vooral rondom mensen worden georganiseerd, dichter bij huis dus, en zorg moet worden vervangen door slimmere zorg, ook door de inzet van e-health.3 De ACM stelt vooral belang in de tweede pijler van JZOJP; voor verplaatsing van zorg is immers samenwerking nodig, en samenwerking vraagt om afspraken, bijvoorbeeld tussen ziekenhuizen die onderling met medisch-specialistische zorg gaan schuiven, tussen ziekenhuizen die dergelijke zorg (deels) willen overhevelen naar aanbieders in de eerste lijn of tussen zorgverzekeraars die bepaalde zorg niet meer in de tweede lijn maar slechts nog in de eerste lijn willen inkopen. Bij de verplaatsing van zorg in het kader van JZOJP ziet de toezichthouder risico’s voor de publieke belangen van kwaliteit, toeganke1 Taskforce Juiste Zorg op de Juiste Plek, De Juiste Zorg op de Juiste Plek – wie durft? Ministerie van VWS, Den Haag 2018. 2 Bestuurlijk hoofdlijnenakkoord medisch specialistische zorg 2019 t/m 2022, Bestuurlijk akkoord huisartsenzorg 2019 t/m 2022, Hoofdlijnenakkoord wijkverpleging 2019 t/m 2022, Bestuurlijk akkoord geestelijke gezondheidszorg (GGZ) 2019 t/m 2022 en Bestuurlijke afspraken paramedische zorg 2019-2022. 3 www.dejuistezorgopdejuisteplek.nl


lijkheid en betaalbaarheid van zorg als gevolg van beperking van de mededinging. Of artikel 6, derde lid, van de Mededingingswet ruimte voor afspraken in het kader van verplaatsing van zorg biedt, vergt een analyse van alle specifieke marktomstandigheden, die de betrokken partijen zelf dienen te maken. Om onzekerheid en mogelijk vrees voor handhavend optreden weg te nemen heeft de ACM duidelijkheid willen bieden over haar toezicht op afspraken over het verplaatsen van zorg in het kader van de JZOJP-beweging. 3.

De beleidsregel

In haar Beleidsregel Juiste Zorg op de Juiste Plek (2019) geeft de ACM aan dat zij geen sanctie zal opleggen als de samenwerkingsafspraken voldoen aan de volgende vijf voorwaarden: 1. de afspraken zijn gebaseerd op een feitelijke en openbare analyse van de zorgbehoefte in de regio, 2. zorgaanbieders, zorginkopers en patiënten(vertegenwoordigers) zijn volwaardig betrokken, 3. de doelstellingen zijn concreet, meetbaar en toetsbaar, en beschreven in termen van kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van zorg, 4. partijen onderbouwen waarom de afspraken, voor zover die de concurrentie beperken, niet verder gaan dan voor het behalen van de doelstellingen noodzakelijk, en 5. de doelstellingen, de afspraken en de onderbouwing van de noodzakelijkheid worden openbaar gemaakt.1 De ACM-beleidsregel biedt veel ruimte geeft voor samenwerking. En als de afspraken in strijd zijn met de Mededingingswet, dan mogen ze worden aangepast; de ACM legt dan geen sanctie op. Maar de toezichthouder verbindt een en ander wel aan bijzondere voorwaarden. Interessant is nu dat die maar zeer ten dele te herleiden tot de elementen van artikel 6, derde

lid, van de Mededingingswet.2 De ACM geeft ruimte voor vergaande vormen van samenwerking, maar vraagt daar dus wel wat voor terug: de samenwerking moet zorgvuldig tot stand zijn gekomen, alle stakeholders moeten betrokken zijn, óók patiënten of hun vertegenwoordigers, en de doelen moeten concreet, meetbaar en toetsbaar zijn. In haar beleidsregel staat betrokkenheid van patiëntorganisaties voorop. Voor JZOJP is het vaststellen van een feitelijk beeld over wat nodig is in een bepaalde regio, gemeente of wijk uitgangspunt. Komt dat niet tot stand, dan is volgens de geldende bestuurlijke akkoorden de afspraak dat de inkopers (zorgverzekeraars, zorgkantoren en gemeenten) het initiatief hiertoe zullen nemen.3 De ACM leidt hieruit af dat een brede samenstelling van organisaties bij het opstellen van een regiobeeld gewenst is, met inbegrip van (organisaties van) ‘end users’: patiëntenverenigingen, ouderenbonden, bewonersorganisaties en collectieven (zorgcoöperaties, wijk- en buurtcoöperaties) en/of individuele patiënten of cliënten. De toezichthouder wil ook dat deze – net als de zorgaanbieders en de zorginkopers – vanaf een vroeg stadium inhoudelijk betrokken zijn bij de totstandkoming en de bespreking van de verschillende plannen, voorstellen, scenario’s en uiteindelijke afspreken. Het 2 Artikel 6 lid 3 Mededingingswet: Het eerste lid geldt niet voor overeenkomsten (…) die bijdragen tot de verbetering van de productie of van de distributie of tot bevordering van de technische of economische vooruitgang, mits een billijk aandeel in de daaruit voortvloeiende voordelen de gebruikers ten goede komt, en zonder nochtans aan de betrokken ondernemingen a. beperkingen op te leggen die voor het bereiken van deze doelstellingen niet onmisbaar zijn, of b. de mogelijkheid te geven, voor een wezenlijk deel van de betrokken goederen en diensten de mededinging uit te schakelen. 3 ACM Beleidsregel, randnr. 28.

1 ACM Beleidsregel over afspraken in het kader van de beweging ‘De juiste zorg op de juiste plek’, ACM/UIT/524798.

35


uitsluitend betrekken van de cliëntenraden van de betrokken zorgaanbieders is in de ogen van de ACM onvoldoende. De betrokkenheid moet het instellingsbelang overstijgen en een regionale kijk op het patiëntenbelang waarborgen. Als een doelgroep redelijkerwijs belang kan hebben bij JZOJP-afspraken of als een doelgroep met aantoonbaar belang aangeeft betrokken te willen zijn, dan wordt deze uitgenodigd respectievelijk in de gelegenheid gesteld. Ten slotte eist de ACM dat over de gemaakte JZOJP-afspraken publiekelijk verantwoording afgelegd wordt: welke afspraken worden gemaakt, waarom zijn die afspraken goed in termen van kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van zorg, en waarom zijn deze daarvoor nodig?1 4. Transparante en participatieve besluitvorming? Nederland staat niet bekend om zijn transparante zorgbeleid. En ook wordt de mate van werkelijke inspraak van burgers bij het maken van beleidskeuzes op het terrein van de zorg steevast overschat. Toch laat het internationale recht er geen misverstand over bestaan: ‘participation’, ‘transparency’ en ‘accountability’ zijn wezenlijk bij de totstandkoming van zorgbeleid.2 Er schuilt ironie in het feit dat juist een zelfstandig bestuursorgaan – en dat nog wel een marktmeester – zich hier sterk voor maakt. En dat is eigenlijk ook wel weer heel erg Nederlands.

1 ACM Beleidsregel, randnrs. 28, 29, 31, 35 en 43. 2 CESCR General Comment No. 14: The Right to the Highest Attainable Standard of Health (Article 12), 11 augustus 2000 (E/C. 12/2000/4), randnrs. 54 en 55.

36

Prof. mr. dr. Martin Buijsen


Het Rotterdams Gezondheidsrecht Dispuut is opzoek naar nieuwe commissieleden voor 2022-2023! Wil jij volgende jaar graag een commissie doen? Mail naar rgdispuut@gmail.com of stuur ons een berichtje via Whatsapp/Instagram!

37


Gegevensuitwisseling in de zorg – enkele privacyrechtelijke knelpunten Door mr. Sophie Hendriks Dat privacy en gegevensbescherming belangrijke aandachtspunten zijn binnen de zorg is de afgelopen jaren niet onopgemerkt gebleven. Zorgaanbieders zijn regelmatig onderwerp van onderzoek door de Autoriteit Persoonsgegevens (‘AP’) en de afgelopen jaren ging 11% van de klachten ingediend bij de AP over zorg. De begrippen ‘privacy’ en ‘gegevensbescherming’, die van elkaar moeten worden onderscheiden, zijn in het kader van zorg beide relevant. Zo omvat het begrip ‘privacy’ niet alleen informationele privacy (bijvoorbeeld het medisch beroepsgeheim), maar ook fysieke privacy (onaantastbaarheid van het lichaam), ruimtelijke privacy (huisrecht), privacy ten aanzien van communicatie (het briefgeheim) en relationele privacy (recht op familie en gezinsleven). Gegevensbescherming raakt daarentegen aan de informationele privacy en is in verschillende (nationale) wetgeving verankerd. De meest alomvattende voorbeelden daarvan zijn de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en de Nederlandse Uitvoeringswet AVG (UAVG). Samen met specifieke gezondheidswetgeving bieden de AVG en de UAVG de basis voor de uitwisseling van persoonsgegevens binnen de zorg.

Beknopte schets wettelijk kader (U)AVG De verwerking van persoonsgegevens – waar uitwisseling onder wordt geschaard – is alleen toelaatbaar als deze gebaseerd kan worden op een grondslag. De AVG kent er zes. In het kader van zorglevering is bijvoorbeeld ‘toestemming’ (niet te verwarren met gezondheidsrechtelijke vormen van toestemming) een mogelijke grondslag voor verwerking, net als de ‘uitvoering van een overeenkomst’ (denk aan de behandelovereenkomst). Bij de verwerking van persoonsgegevens in de zorg zal snel sprake zijn van gezondheidsgegevens. Dit is een breed begrip en heeft betrekking op bijvoorbeeld ziekten opgenomen in medische dossiers, maar soms

38

ook op informatie verzameld door een smartwatch of een lidmaatschap bij een ‘afval’-club. Gezondheidsgegevens vallen onder de noemer ‘bijzondere persoonsgegevens’. Aangezien de verwerking van bijzondere persoonsgegevens – doorgaans – een grotere impact heeft op personen (‘betrokkenen’), is de verwerking daarvan in principe verboden. Dit is slechts anders als er, in aanvulling op de grondslag voor de verwerking, een uitzondering op het verwerkingsverbod bestaat. De AVG kent negen uitzonderingen. De Nederlandse wetgever heeft van de gelegenheid gebruik gemaakt om deze gronden aan te vullen of te concretiseren. Dit is terug te vinden in de UAVG. Een belangrijke uitzondering is de zorglevering of kwaliteitsdoeleinden in de zorg. Expliciete toestemming van de betrokkene is ook een uitzonderingsgrond.

Mogelijke knelpunten De AVG en UAVG zijn niet de enige wettelijke kaders waaraan moet kunnen worden voldaan. Gezondheidswetgeving bevat immers ook de nodige hoepels waar de zorgaanbieder doorheen moet kunnen springen bij de uitwisseling van persoonsgegevens. Dit kan de uitwisseling van gezondheidsgegevens soms erg complex maken. Hieronder worden enkele (knel) punten kort besproken. i. De ene toestemming is de andere niet Zoals al eerder aangehaald komt ‘toestemming’ niet alleen terug in de (U)AVG, maar ook in verschillende wetgeving. Er bestaat dus een veelheid aan vormen van toestemming, ieder met een andere betekenis aangezien die in verschillende toepasselijke wetten anders wordt uitgelegd. Het is dus van belang om vast te stellen welke typen toestemming mogelijk vereist zijn en welke vereisten daar bij komen kijken. Zo kent de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (Wgbo) toestemming voor gebruik van lichaamsmateriaal en persoonsgegevens ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek, toestem-


ming voor de behandeling van de patiënt (ook wel; informed consent) en toestemming voor de doorbreking van het beroepsgeheim. Deze laatste vorm van toestemming kan in sommige gevallen verondersteld worden, bijvoorbeeld in geval van het delen van persoonsgegevens bij een verwijzing. De Wet aanvullende bepalingen verwerking persoonsgegevens in de zorg (Wapvpz), die enkel van toepassing is op elektronische gegevensverwerking, kent ook een eigen vorm van toestemming. Zo mag een zorgaanbieder enkel persoonsgegevens ‘delen’ via een elektronisch uitwisselingssysteem op basis van uitdrukkelijke toestemming. Dit is meteen de grondslag en uitzondering voor de verwerking op grond van de AVG. ii. Vorm van uitwisseling Het is ook belangrijk om het type uitwisseling vast te stellen. Zoals genoemd is de Wabvpz van toepassing op elektronische uitwisseling, al dan niet via een elektronisch uitwisselingssysteem. Dergelijke systemen zijn alleen van toepassing op gegevens die (ongericht) beschikbaar worden gesteld voor (onbekende) latere raadpleging door een derde zorgaanbieder en moet dus op basis van uitdrukkelijke toestemming. Dit heet pull-verkeer. Een voorbeeld hiervan is het Landelijk Schakelpunt.

Push-verkeer, ook wanneer dit bijvoorbeeld via e-mail (en dus elektronisch) plaatsvindt, valt niet onder het begrip ‘elektronisch uitwisselingssysteem’. Het verschil is dat hier sprake is van een gerichte vorm van uitwisseling. Hier is dan ook geen Wabvpz-toestemming voor nodig – maar in sommige gevallen wel Wgbo-toestemming voor de doorbreking van het beroepsgeheim. Andere verplichtingen uit de Wabvpz, zoals het recht op logging, zijn echter wel weer van toepassing op deze vorm van elektronische uitwisseling.

Uitwisseling via een elektronisch uitwisselingssysteem verlangt gezien deze wet namelijk vaker toestemming dan uitwisseling via de papieren route. Dit wordt vaak over het hoofd gezien door de patiënt, met als risico dat in spoedgevallen geen informatie beschikbaar is over de patiënt omdat geen toestemming is gegeven voor pull-verkeer. Uitwisseling moet dan alsnog via push-verkeer, bijvoorbeeld op basis van veronderstelde Wgbo-toestemming en de grondslag/uitzondering dat de uitwisseling noodzakelijk is voor de behandeling van de betrokkene onder de (U) AVG. iii. Wie doet wat? Het is in algemene zin aan de ‘verantwoordelijke’ om te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de (U)AVG. Dit is de partij die doelen (waarom worden persoonsgegevens verwerkt?) en middelen (via welke systemen?) vaststelt. Vaak is dit de zorgaanbieder. Een ‘verwerker’ verwerkt slechts ten behoeve van de verantwoordelijke en heeft minder (wettelijke) verplichtingen om aan te voldoen. Voorbeelden van verwerkers zijn IT dienstverleners en payroll bedrijven. Ook kan gedacht worden aan specifiek op de zorg gerichte toepassingen als analysesoftware voor röntgenfoto’s of ECG-filmpjes. Bij uitwisseling van persoonsgegevens kan de privacyrechtelijke rolverdeling leiden tot moeilijke vraagstukken. Een vaak gestelde vraag is bijvoorbeeld of samenwerkende zorgaanbieders zelfstandige of gezamenlijke verantwoordelijken zijn. Het kwalificeren van partijen is relevant, omdat het invloed heeft op de plichten uit de (U)AVG waar aan moet worden voldaan. Gezamenlijke verantwoordelijken moeten duidelijke afspraken maken over welke partij welke plichten

Ondanks dat de Wabvpz juist een vooruitgang had moeten zijn, werkt het in praktijk niet zoals beoogd.

39


vervult. Zo is het bijvoorbeeld niet nodig dat beide partijen de patiënt informeren over de verwerking of dat beide partijen dienen als contactpersoon. Patiënten moeten op de hoogte zijn van deze onderlinge afspraken. Hierbij is echter van belang dat partijen beide verantwoordelijken blijven. Dit wil zeggen dat ondanks dat mogelijk sprake is van een gezamenlijke verwerking, bijvoorbeeld in een gezamenlijk systeem, nog steeds sprake is van afzonderlijke partijen. Zo moet toestemming voor de uitwisseling met derden vanuit een gezamenlijk intern systeem dus aan beide partijen afzonderlijk worden verleend en beide partijen moeten kunnen voldoen aan de geldende beveiligingsnormen.

Conclusie Vaak wordt gewezen naar “de AVG” als boosdoener wanneer een bepaalde uitwisseling of samenwerking niet zonder meer is toegestaan. De (U)AVG biedt in algemene zin echter wel ruimte voor uitwisseling, bijvoorbeeld wanneer dit nodig is voor de zorgverlening of kwaliteitsdoeleinden van het zorgstelsel. In andere gevallen, bijvoorbeeld bij medisch wetenschappelijk onderzoek al dan niet met derde partijen, is dit minder evident. Het is echter niet alleen hardcore privacywetgeving waarnaar moet worden gekeken. Specifieke zorgwetgeving werpt in bepaalde gevallen verschillende hordes op die genomen moeten worden. Dat is niet gek; in de zorg gaat het immers om gevoelige materie en het is belangrijk dat het vertrouwen in de gezondheidszorg overeind blijft. Er is echter wel ruimte voor verbetering om dit in de toekomst efficiënter te laten verlopen.

40

mr. Sophie Hendriks


41


Vacaturepagina Ploum Werkstudent(e) Team Dispute Resolution Ben jij op zoek naar een uitdagende juridische bijbaan voor 24 uur per week in een plezierige en inspirerende werkomgeving? Dan maken wij graag kennis met jou! Als werkstudent(e) van de sectie Dispute Resolution ondersteun je de praktijk van diverse advocaten en ben je verantwoordelijk voor allerlei secretariële, administratieve en organisatorische werkzaamheden. Je functie is veelomvattend en afwisselend. Je staat o.a. cliënten te woord, bedient de telefoon, beheert agenda’s, werkt juridische processtukken en correspondentie uit, stelt begeleidende brieven op, bereidt diverse juridische stukken voor (reprowerkzaamheden), zorgt voor de verwerking van de post, verzorgt het declaratieproces en debiteurenbeheer van de sectie, maakt dossiers aan in een documentmanagementsysteem, houdt de dossiers op orde, treedt op als aanspreekpunt voor cliënten en organiseert cliëntevenementen voor de sectie. Samen met je collega’s organiseer je de praktijk en zorg je voor een goede werkverdeling. Als werkstudent leer je onze dagelijkse praktijk goed kennen. We bieden een zelfstandige en interessante functie met een gevarieerd takenpakket. Je werkt samen met bevlogen collega’s in een open, succesvolle en inspirerende werkomgeving. We werken hard, maar we organiseren ook veel sociale activiteiten voor onze medewerkers. Er is daardoor een goede onderlinge sfeer en samenwerking. Het betreft een parttime functie voor 24 uur per week. Wij zijn gevestigd in hartje Rotterdam, aan de Blaak en goed bereikbaar met het OV. Interesse? Solliciteer dan direct via het sollicitatieformulier op de website van Ploum. Voor meer informatie kun je contact opnemen met Anouk van Houdt, werkstudent Recruitment via +31 612864738. Ploum Daarnaast zijn in de volgende periodes plekken beschikbaar voor een student-stagiair(e): Arbeidsrecht: nov/dec Bestuurs-/strafrecht: sept/okt en nov/dec Dispute Resolution: sept/okt en nov/dec IP/IT: nov/dec

42


AKD Student-stage bij AKD Zorg AKD is een full-service Benelux-kantoor met ruim 475 advocaten, fiscalisten, notarissen en business support in Nederland, België en Luxemburg. Wij hebben een gespecialiseerd team voor onze cliënten in de zorg. Deze branchegroep behoort tot de top van Nederland. Wil jij graag kennismaken met het gezondheidsrechtelijke team van AKD in Amsterdam en jouw juridische skills in de praktijk toetsen? Dan is een studentstage een goede uitdaging! Als student-stagiaire word je betrokken bij vraagstukken voor zorgaanbieders, brancheorganisaties, medisch specialisten, producenten van hulpmiddelen, zorgverzekeraars en farmaceutische bedrijven. Overnames, samenwerkingsverbanden, fusies, governance in de zorg, contracten en geschillen met zorgverzekeraars, geneesmiddelen, medische hulpmiddelen, privacy van de patiënten en kwaliteit van de zorg, allemaal onderwerpen waar je mee te maken gaat krijgen. AKD’s zorgteam bestaat uit zeven personen. Een vrolijk, ambitieus en hecht team! Een studentstage duurt (fulltime) twee maanden en je ontvangt een maandelijkse bruto vergoeding van maximaal € 750,-. Je kunt een stage komen lopen wanneer je je in de afrondende fase van je bachelor bevindt, of reeds gestart bent met een master. Ben je al afgestudeerd? Dan is het lopen van een studentstage nog mogelijk binnen drie maanden na afstuderen. Wil jij kennismaken met (het werk van) dit team? Vul dan het aanvraagformulier studentstage in. In jouw brief zien wij graag de motivatie, alsook de periode waarin jij de stage zou willen plannen. Diversiteit en inclusiviteit AKD is een omgeving waar je jezelf kunt zijn en het beste uit jezelf kunt halen. Wij zijn een kantoor dat aandacht heeft voor diversiteit en inclusiviteit, en vinden het belangrijk om onze talenten te laten groeien. Meer weten? Demi Ormel, Campus Recruiter, adviseert je graag. +316 5284 69 90 / recruitment@akd.nl Andere kantoren Bij de andere partners van het RGD staan momenteel geen specifieke vacatures open. Heb je interesse in een stage of baan bij een van deze kantoren? Vaak is een open sollicitatie ook mogelijk, dus neem vooral contact op met een kantoor voor meer informatie.

43


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.