Nieuwsblad RGDispuut Verenigingsblad Rotterdams Gezondheidsrecht Dispuut Jaargang 1 | Aflevering 4 | Februari 2014
InterviewS Johan Legemaate Hoogleraar gezondheidsrecht Universiteit van Amsterdam/AMC
Martin Buijsen & Rob Kottenhagen
Recht van de Gezondheidszorg beste ESL-master volgens NSE-enquĂŞte 2013
Gastcolumns Claudia de Geus Stagelopen na je studie? Doen!
Ernst Hulst Klokkenluider van de euthanasiepraktijk
Uitgelicht Bewust afzien van eten en drinken Concepthandreiking poogt invulling te geven aan goed hulpverlenerschap op grens van leven en dood
Rol IGZ bij disfunctionerende artsen Andere aanpak voor hardnekkig probleem
Woord van de redactie Colofon Nieuwsblad RGDispuut is het verenigingsblad van het Rotterdams Gezondheidsrecht Dispuut en verschijnt circa tienmaal per jaar.
Jaargang 1 Aflevering 4 Februari 2014 Met dank aan: Martin Buijsen, Ernst Hulst, Johan Legemaate en Rob Kottenhagen. Hoofdredacteur Astrid van der Wal Eindredactie Iris Bakx Astrid van der Wal Redactie Iris Bakx Ietje Kok Maitri Ramadhin Sanne Vos
Digitale media Ietje Kok Maitri Ramadhin Sanne Vos Lithografie & vormgeving Ietje Kok Sanne Vos
Contact redactie@rgdispuut.nl Social media facebook.nl/RGDispuut
1e bestuur der RGDispuut Varsha Sewnath-Sewcharan (vz) Francis de Vries Tessa van der Plicht Claudia de Haan Marieke Huijgens Mai Fleetwood Bird
2
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 4 (februari 2014)
Beste lezer, Op deze plaats willen wij allereerst even stilstaan bij het droeve nieuws dat Els Borst, oud-minister van VWS en arts, op 81-jarige leeftijd geheel onverwacht overleden. Een aantal van ons heeft het geluk gehad te mogen genieten van haar scherpzinnigheid tijdens een rondetafelgesprek over de Wet toetsing levensbeëindiging, waaraan ook professor Buijsen deelnam. In een van de aankomende Nieuwsbladen zullen wij aandacht besteden aan de blijvende betekenis die mevrouw Borst heeft gehad voor het gezondheidsrecht. In het gezondheidsrecht gebeurt op dit moment zeer veel, waarbij de decentralisatie van de AWBZ en de jeugdzorg en de strafzaak Jansen Steur het nieuws lijken te bepalen. Ook de master vliegt voorbij: de tweede tentamenronde zit er alweer op en inmiddels ligt het vierde nummer van het Nieuwsblad voor jullie. Dit nummer bevat allereerst een zeer lezenswaardig interview met Johan Legemaate, hoogleraar gezondheidsrecht aan de Universiteit van Amsterdam en het AMC. Daarnaast is er aandacht voor de master Recht van de Gezondheidszorg zelf: recent is deze master in de Nationale Studentenenquête beoordeeld als ‘beste ESL-master 2012-2013’. Een prima reden dus om hierover door te praten met Martin Buijsen en Rob Kottenhagen. Naast twee mooie gastcolumns van Claudia de Geus en Ernst Hulst is er - zoals jullie inmiddels van ons gewend zijn - veel aandacht voor de actualiteit. In de rubriek Uitgelicht wordt nader ingegaan op de norm van het goed hulpverlenerschap bij de zorg voor patiënten die bewust afzien van eten en drinken en de rol van de IGZ bij disfunctionerende artsen. Ook binnen het dispuut is er veel veranderd. Onze oprichtster en bestuursvoorzitter Elisabeth Paarlberg gaat ons helaas verlaten, maar gelukkig om de blijde reden dat zij als advocaat-stagiaire aan de slag zal gaan. Varsha Sewnath-Sewcharan zal haar als bestuursvoorzitter opvolgen. Wij wensen Elisabeth en Varsha beiden veel succes met hun nieuwe uitdagingen. Ten slotte willen wij op deze plaats ons eigen redactielid Claudia de Geus bedanken voor haar inzet voor de redactiecommissie. Zij heeft een baan als juridisch adviseur gevonden en kan deze werkzaamheden niet combineren met het redactiewerk.
Wij wensen jullie wederom veel leesplezier.
Hartelijke groet, Iris Bakx & Astrid van der Wal vicevoorzitter & voorzitter redactiecommissie RGDispuut
Inhoud 4 INTERVIEWS 4 11
Johan Legemaate Hoogleraar gezondheidsrecht Universiteit van Amsterdam/AMC Martin Buijsen & Rob Kottenhagen Recht van de Gezondheidszorg beste ESL-master volgens NSE-enquĂŞte 2013
GASTCOLUMNS
14 Claudia de Geus, Stage lopen na je studie? Doen! 15 Ernst Hulst, Klokkenluider van de euthanasiepraktijk
11
UITGELICHT 17 19 21
Bewust afzien van eten en drinken Concepthandreiking poogt invulling te geven aan goed hulpverlenerschap op grens van leven en dood Rol IGZ bij disfunctionerende artsen Andere aanpak voor hardnekkig probleem Actualiteiten
15
17
EN OOK...
29 Wisselingen binnen bestuur en commissies 31 Agenda
19
Suggesties of opmerkingen? Wij werken met veel plezier aan de magazines voor het RGDispuut. Heb jij opmerkingen op suggesties om het magazine nog beter te maken, dan zijn deze altijd welkom! Mail je suggestie of opmerking naar: redactie@rgdispuut.nl.
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 4 (februari 2014)
3
Interview Johan Legemaate Interview: Iris Bakx & Ietje Kok. Tekst: Iris Bakx. Johan Legemaate is hoogleraar gezondheidsrecht aan zowel de juridische als medische faculteit van de UvA. Daarnaast is hij als jurist betrokken bij het AMC en het Jeroen Bosch Ziekenhuis en is hij lid van de Gezondheidsraad en het CBP. Kortom, een gezondheidsrechtjurist die zich in het hart van zijn vakgebied bevindt. Wij spraken met hem onder meer over zijn visie op het gezondheidsrecht, aanhangige wetsvoorstellen op diverse terreinen (patiëntenrechten, kwaliteitstoezicht in de gezondheidszorg, orgaandonatie, medisch-wetenschappelijk onderzoek) en zijn dagelijkse werkzaamheden. Visie op het gezondheidsrecht
In uw oratie wijst u op het risico dat het destijds aanhangige wetsvoorstel Wet Cliëntenrechten Zorg (Wcz) door teveel details kan leiden tot wantrouwen in de relatie patiënt-zorgaanbieder en zorgaanbieder-specialist. Inmiddels is een deel van de Wcz ondergebracht in de Wet kwaliteit, klachten en geschillen Zorg (Wkkgz). Wat vindt u van dit wetsvoorstel? Op welke wijze kunnen de verantwoordelijkheden voor kwaliteit in de zorg volgens u het beste gewaarborgd worden? Ik zal beginnen met het oorspronkelijke wetsvoorstel (Wcz; red.) Dit was een “megawetsvoorstel”, het was de bedoeling dat er één regeling zou komen in plaats van een heleboel wetten. Ik had daar twee problemen mee. Ten eerste was de meerwaarde van één zo’n grote regeling in plaats van een heleboel andere regelingen voor mij niet zo helder. De vier à vijf bestaande regelingen die vervangen zouden worden, regelen allemaal een vrij specifiek thema. Het is logisch dat die verschillende thema’s in aparte wetten geregeld worden. Ze hebben allemaal met elkaar te maken, maar ze verschillen ook van elkaar. Kwaliteitsregulering en het klachtrecht van de patiënt zijn bijvoorbeeld allebei van belang, maar het is beter om dit apart te regelen, omdat het zulke verschillende onderwerpen zijn. De manoeuvre om daar één wet van te maken zal leiden tot een
4
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 4 (februari 2014)
een soort van “megawet” en daar kun je vraagtekens bij zetten. Daarnaast werd het wetsvoorstel ingediend in een periode waarin er heel veel aandacht was voor medische missers. Die aandacht is er nu nog steeds. Iedere keer als er een incident naar voren kwam, wilde de Tweede Kamer dat de minister daarover weer iets in de wet zou regelen. Alsof het helpt om alles steeds gedetailleerder in de wet te regelen. Je kunt al kritiek hebben op het feit dat de wet eigenlijk één grote wet was in plaats van vijf afzonderlijke wetten, maar de verschillende onderdelen van die wet werden ook steeds gedetailleerder. Er werd niet gediscussieerd over de vraag of het probleem wel door wetgeving is op te lossen. Dat vind ik een heel belangrijk thema. Nu is het wetsvoorstel Wcz weer opgesplitst. De onderdelen kwaliteit en klachtrecht zijn bij elkaar gezet in het recente wetsvoorstel Wkkgz. Het kwaliteitsdeel van deze wet lijkt erg veel op de huidige kwaliteitswet, daar heb ik niet zulke problemen mee. Maar ik denk dat er terecht veel kritiek op het klachtrechtdeel van de Wkkgz is. Hier ligt namelijk een nogal ingrijpende wijziging van het wettelijk klachtrecht in besloten. Veel mensen vragen zich af of dat wel een verbetering is van het klachtrecht van de patiënt. Ik heb gemengde gevoelens over het wetsvoorstel, met name over het deel dat de huidige wetgeving gaat veranderen. De
bestaande wetten dateren voor een groot deel van 10 à 15 jaren geleden. Het is prima dat er nagedacht wordt over het actualiseren, maar dat zou ook heel goed kunnen door de bestaande wetten op onderdelen aan te passen. Ik vind het geen overtuigend idee dat alle bestaande wetten aangepast moeten worden. Het is al voldoende om een aantal onderdelen van de klachtwet aan te passen. Dat geldt ook voor de huidige kwaliteitswet. Kortom, ik heb gemengde gevoelens met betrekking tot het wetsvoorstel. Dit komt met name door de grote veranderingen in het klachtrecht. U vindt dus dat er in de politiek te veel met wetgeving wordt gereageerd op incidenten. Bent u van mening dat het beter is een bredere visie te ontwikkelen? Het blijft in de politiek natuurlijk reageren op actualiteiten. Als ik het goed begrijp heeft u er problemen mee dat het wettelijk verankerd wordt. Ik heb er problemen mee dat er in de politiek te vaak en te snel wordt gedacht dat wetgeving de oplossing is. Dat vind ik een negatieve ontwikkeling. De reflex in de Tweede Kamer op problemen in de gezondheidszorg is de laatste 4 à 5 jaren het maken van wetgeving. Ik denk dat wetgeving vaak helemaal niet het beste instrument is. Ik heb niet zo’n heilig vertrouwen in wetgeving. Wetgeving is heel belangrijk en heel nuttig, maar je moet per keer goed bedenken of het in het specifieke geval een
oplossing is. Er zijn overigens ook onderwerpen waar ik juist wel pleit voor meer wetgeving. Ik zal dit uitleggen aan de hand van een voorbeeld. In het wetsvoorstel Wkkgz is een meldplicht rondom disfunctioneren opgenomen. Er zijn twee grote problemen met deze meldplicht. Ten eerste is het niet helder wat er gemeld moet worden. De vraag is wat er op grond van deze regeling onder disfunctioneren moet worden verstaan. Bovendien kennen we al een aantal meldplichten in de zorg waarvan we weten dat ze niet zo goed worden nageleefd. Een wettelijke meldplicht is dus niet zo’n goed instrument. Die stappen worden voor mijn gevoel te makkelijk gezet. Er zou meer reflectie moeten zijn op de vraag wat het probleem is en hoe dat het beste opgelost zou kunnen worden. De laatste vraag zou moeten zijn of deze oplossing uit wetgeving moet bestaan of niet. Waar zou volgens u dan wel als eerste aan gedacht moeten worden? Dat is niet in zijn algemeenheid zeggen. Het hangt altijd van het probleem af. Bij het disfunctioneren van medisch specialisten bijvoorbeeld vind ik de attitude in een ziekenhuis veel belangrijker dan een wettelijke meldplicht. Als een medisch specialist ziet dat een collega disfunctioneert is het veel belangrijker dat hij hem daar dan op aanspreekt en dat er binnen het ziekenhuis een procedure is om te kunnen kijken hoe die disfunctionerende specialist tot verbetering gebracht kan worden. Dat is veel nuttiger en veel effectiever dan wachten tot iemand echt disfunctioneert en dan een melding bij de Inspectie. Cultuurverandering is in sommige gevallen een alternatief voor wetgeving. Dat klinkt misschien vaag, maar zo is het wel. Het is voor juristen ook belangrijk dat zij zich realiseren dat een alternatief voor wetgeving niet altijd gevonden kan worden in een
juridische maatregel. Soms is het beter om je voor een cultuurverandering in te zetten. Dat kost tijd, maar het zou op de lange termijn wel eens effectiever kunnen zijn dan wetgeving. Zo’n cultuurverandering is lastig te bewerkstelligen. Dat is misschien wat ingewikkelder en heeft een wat langere adem dan het invoeren van een wetsvoorstel. Hoe ziet u dat voor u? Zou er meer aandacht voor moeten zijn in de opleiding? Een cultuurverandering is natuurlijk niet juridisch, dus daar zijn wij als juristen niet de meest aangewezen deskundigen. Het heeft natuurlijk met opleiding te maken, maar ook met voorbeeldfunctie en leiderschap. Dit zijn voor juristen
is vaak dat het beroepsgeheim wel belangrijk is, maar dat sommige andere dingen nog belangrijker zijn. Het beroepsgeheim wordt dan maar aangepast. Dat gaat met een zeker gemak waardoor je zou kunnen zeggen dat het beroepsgeheim steeds meer ondermijnd wordt. Dat is ook sluipend in stukjes nieuwe wetgeving te zien. Een voorbeeld is het wetvoorstel forensische zorg dat nu bij de eerste kamer ligt. Daar zit een bepaling in dat je zonder toestemming ook het oude behandeldossier zou kunnen inzien als je een TBS-maatregel wil opleggen en betrokkene weigert om zelf mee te werken. Zo zijn er wel meer voorbeelden te noemen. Er komen gaandeweg steeds meer uitzonderingen op het beroepsgeheim. Dat vind ik zorgwekkend.
“Het is een illusie dat de jurist met zijn wetgevingsinstrumentarium alle problemen kan oplossen.” misschien vage dingen,maar ik zal een voorbeeld noemen. Een hoogleraar interne geneeskunde in het AMC is ooit begonnen om tijdens het overleg met de artsen die hier in opleiding waren over zijn eigen fouten te praten. Sindsdien praten die artsen veel makkelijker over hun eigen fouten. Deze actie van deze hoogleraar interne geneeskunde is veel effectiever geweest voor de openheid rondom fouten op zijn afdeling dan welke juridische maatregel ook. Het is een illusie dat de jurist met zijn wetgevingsinstrumentarium alle problemen kan oplossen. Wat is volgens u een negatieve ontwikkeling in het gezondheidsrecht op dit moment? Ik heb deze vraag deels al beantwoord bij de eerste vraag. Vaak wordt er te makkelijk gedacht dat wetgeving overal de oplossing voor is. Een andere negatieve ontwikkeling hebben jullie ook in mijn oratie uit 2011 kunnen lezen. De laatste jaren wordt er erg makkelijk met het beroepsgeheim omgegaan. Het idee
Een andere ontwikkeling die ik zorgelijk vind is het overhevelen van de verantwoordelijkheid voor veel zorgvormen naar de gemeente. Dit heeft veel gevolgen voor de positie van de patiënt. Dit is een grote ontwikkeling, maar ook een waardoor het juridische karakter van datgene waar je recht op hebt verandert. Als patiënt had je eerst een aanspraak, maar bij de gemeente is het straks een voorziening en dan moet je maar afwachten of je iets krijgt. De hardheid van het recht op zorg neemt daarmee wat af. Het tweede dilemma is dat het beleid met betrekking tot de zorg ook nog per gemeente kan gaan verschillen. Er kan dus willekeur ontstaan. De wetgevingsdominantie, de ondermijning van het beroepsgeheim en het overhevelen van bepaalde zorgvormen naar de gemeente zijn dus drie ontwikkelingen waar ik niet over te spreken ben. Kunt u ook een positieve ontwikkeling noemen? Er zijn gelukkig ook ontwikkelingen waar ik wel blij mee ben. Daar kijk ik
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 4 (februari 2014)
5
natuurlijk naar vanuit de dingen waar ik vooral mee bezig ben. Er zijn twee ontwikkelingen die ik heel cruciaal vind en die ook duidelijk waarneembaar zijn. De afgelopen 2 à 3 jaren is er veel meer aandacht voor openheid naar patiënten toe over fouten en incidenten. Dit wordt ook wel open disclosure genoemd. Het heeft lang geduurd, dus het werd hoog tijd. Dit is een goede ontwikkeling. De volgende ontwikkeling hoort daar een beetje bij en is misschien nog wel belangrijker. Er komt eindelijk een soort beweging op gang waarbij meer ruimte is om na te denken over de wijze waarop het systeem van medische aansprakelijkheid verbeterd kan worden. Er is een grote discrepantie tussen het aantal patiënten dat schade oploopt en het aantal patiënten dat schade vergoed krijgt. Dat betekent dus dat het huidige aansprakelijkheidsrecht voor die groep mensen niet goed werkt, want er worden mensen niet gecompenseerd, terwijl zij daar eigenlijk wel recht op zouden hebben. Dat gat zal altijd wel een beetje blijven bestaan, maar dat gat moet wel zo klein mogelijk gemaakt worden. Niemand weet nog hoe dat precies moet, maar het is goed dat er nu over nagedacht wordt. Dat is een onderdeel van het wetsvoorstel Wkkgz dat ik goed vind. Voor de behandeling van claims zou het wetsvoorstel wel eens een verbetering kunnen zijn door de invoering van de externe geschillencommissie. Het is een goede ontwikkeling dat we ons steeds meer realiseren dat er mensen met (materiële) schade uit de gezondheidszorg komen en dat het van belang is om na te denken over manieren om daar zo veel mogelijk mensen voor te compenseren. Het is een beginnende ontwikkeling, maar hij is er wel.
Actualiteit
Wat is de grootste bedreiging voor de patiëntveiligheid op dit moment? Ik weet niet of er één grootste bedreiging is. Ik ben lid van de Raad van Toezicht van een groot ziekenhuis in Den Bosch (Jeroen Bosch ziekenhuis; red.). Ook als toezichthouders letten wij heel erg op de praktijk van het ziekenhuis met betrekking tot de kwaliteit en veiligheid. Dan zie je dat het om heel veel verschillende dingen gaat. Zo is routinematig handelen soms een bedreiging van de veiligheid. Routinematig handelen is een winstpunt waar het gaat om efficiency en kostenbeheersing, maar het kan ook een bedreiging zijn voor de veiligheid, omdat je niet ziet dat je in die ene casus op een andere manier zou moeten handelen dan in een andere. Een andere bedreiging is het te zeer vertrouwen op systemen. Dit kan bijvoorbeeld gaan over het uitdelen van medicatie of over privacybescherming. Deze systemen zijn ontzettend handig, maar er moet voortdurend gecontroleerd worden of ze nog wel doen wat ze moeten doen. Het ontbreken van een aanspreekcultuur kan ook een bedreiging zijn, daar hadden we het bij een andere vraag al over. Ook houden Raden van Toezicht in zorginstellingen zich nog niet voldoende bezig met kwaliteit. Er zijn dus nogal wat bedreigingen voor de patiëntveiligheid, zonder dat ik zou kunnen zeggen dat een daarvan de grootste is. Al die dingen hangen ook met elkaar samen. Als je een kwaliteitssysteem van een ziekenhuis onder de loep neemt zie je dat er veel risico’s zijn, zonder dat je kan zeggen dat er sprake is van één groot probleem. Daar komt ook het
“Het is een goede ontwikkeling dat we ons realiseren dat er mensen met schade uit de gezondheidszorg komen en dat we nadenken over compensatie voor die schade.”
6
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 4 (februari 2014)
begrip ‘risicomanagement’ vandaan: voortdurend zoeken naar risico’s. Als er een risico ontdekt wordt moet de vraag gesteld worden wat er aan gedaan kan worden. Het is van belang om alle risico’s te scannen en om adequaat te reageren. Wat is de invloed van inkoopbeleid van zorgverzekeraars op kwaliteit van zorgverlening? Is er voldoende oog voor patiëntenrechten in een systeem van marktwerking in de zorg? Het ligt eraan wat je in deze context onder patiëntenrechten verstaat. Het gaat hier vooral om het recht van de patiënt op kwalitatief goede zorg. Er zijn veel patiëntenrechten waar verzekeraars niet zo heel veel mee te maken hebben. Ik denk dat verzekeraars op dit punt stilaan op stoom beginnen te komen, maar dat ze daar wel lang mee hebben gewacht. Ook zijn ze nog niet voldoende actief op dit terrein. Er zijn wel een aantal goede dingen gebeurd, want de discussie over volumenormen is een paar jaar geleden mede door de zorgverzekeraars gestart. Zorgverzekeraars willen bepaalde complexe operaties alleen maar inkopen als een zorgaanbieder ze per jaar een x aantal keer uitvoert. Dat is een mooi voorbeeld waarbij zorgverzekeraars door zorginkoop hebben geprobeerd om de kwaliteit te verhogen, maar dat kan nog veel systematischer. Zorgverzekeraars maken nog niet veel gebruik van deze bevoegdheid, omdat ik denk dat ze ook nog niet weten hoe ze dat moeten doen. Onlangs hebben wij in de Thematische wetsevaluatie toezicht (zie ook hierna; red.) aanbevolen dat er een intensiever contact moet komen tussen de Inspectie en zorgverzekeraars om informatie uit te wisselen. Als de Inspectie op een casus stuit waar ze twijfelt over de kwaliteit van de zorg zou ze eigenlijk aan de zorgverzekeraar moeten vragen wat die van die casus weet en omgekeerd ook. Als een zorgverzekeraar klachten krijgt over de kwaliteit van zorg die hij ingekocht heeft en het
het zijn ernstige klachten dan kan hij met de Inspectie contact opnemen. Er kan dan bekeken worden wie er actie onderneemt of de Inspectie en de verzekeraar kunnen samen actie ondernemen. De manier waarop die zorginkoop wordt ingevuld vanuit de kwaliteitsverantwoordelijkheid is nog wel wat beperkt. Terwijl zorgverzekeraars een publiekrechtelijke verantwoordelijkheid hebben voor de kwaliteit. Zij zijn weliswaar private organisaties, maar zij nemen deel aan een systeem waarbij zij collectieve middelen mogen gebruiken om zorg te financieren. Dus zij hebben wel degelijk ook een wettelijke kwaliteitsverantwoordelijkheid. Dat komt op gang, maar het mag nog wel wat meer sturend. De rol van verzekeraars op het punt van kwaliteit moet zeker nog groter worden. U bent betrokken geweest bij een recent rapport van ZonMw (Bestuursrechtelijk toezicht op de kwaliteit van zorg; red.) over versnipperde toezichtswetgeving. Hoe zou het toezicht in de zorg volgens u beter geregeld kunnen worden? In de evaluatie over toezicht concluderen we dat de wetgeving over toezicht in de zorg heel erg versnipperd en ook incompleet is. Als je bijvoorbeeld de juridische positie van de Inspectie in beeld wilt krijgen, moet je in vier of vijf regelingen kijken. Daarnaast zijn een aantal belangrijke onderwerpen, zoals de onafhankelijkheid van de Inspectie, helemaal niet of niet goed geregeld. Dat is een thema waar er ruimte is voor een nieuwe wet. Daartoe hebben we aan het einde van het onderzoek de hoofdlijnen van een soort nieuwe toezichtwet opgenomen. Hierin kunnen eventueel stukjes van de kwaliteitswet en de gezondheidswet in opgenomen worden. Er zijn sterke argumenten om bepaalde elementen van bestaande regelingen naar een nieuwe wet over te hevelen. Daarmee kan je een veel effectiever en onafhankelijker toezicht bewerkstelligen. In dit geval is wetgeving een goed
“Het is prima dat het kwaliteitsinstituut er is als een soort kwaliteitsregisseur, maar niet als regulator voor de beroepsgroep zelf.” middel. Het doel is een veel effectiever en krachtdadiger overheidstoezicht. Het rapport krijgt ook veel aandacht. We spreken hierover binnenkort met de Eerste Kamer. Vindt u dat de rol van de IGZ veranderd moet worden in nieuwe wetgeving? De IGZ heeft een grote rol, maar die is ook kwetsbaar, omdat haar juridische positie zo onduidelijk is. Deze positie is kwetsbaar richting de politiek, want je ziet dat de politiek de neiging heeft om de IGZ een beetje te sturen. Deze positie is ook kwetsbaar richting het veld, de ondertoezichtstaanden, omdat die ook zien dat de IGZ in een politiek krachtenspel zit. Dat ondermijnt het gezag van de IGZ. Daarom is het om te beginnen belangrijk dat de IGZ veel onafhankelijker wordt. Het zou goed zijn om dat heel duidelijk bij wet te regelen. Zo is er enerzijds meer afstand van de politiek en wordt er anderzijds meer gezag naar het veld toe gecreëerd. De IGZ heeft nu al een breed scala van bevoegdheden en daar hoeven er niet veel bij te komen, maar zij heeft wel te lijden onder de voortdurende discussie over haar rol en wat ze wel en niet zou mogen doen. Als je naar de Kwaliteitswet kijkt dan zie je dat de Inspectie een bevel kan uitvaardigen voor de duur van zeven dagen. Als dat moet worden omgezet in een langdurige maatregel, een aanwijzing, dan is dat een beslissing van de minister. We hebben in het kader van het onderzoek ook naar toezichtwetten uit andere sectoren gekeken en gezien dat de minister daar helemaal geen rol speelt. In andere sectoren is het gewoon de toezichthouder die handhavingsbeslissingen neemt. Als je daar de minister een plaats in geeft trek je het toezicht al een beetje in de politieke sfeer. De minister moet verantwoording afleggen aan de Tweede Kamer,
waardoor dus ook in de Kwaliteitswet het risico zit ingebakken dat de IGZ in belangrijke mate afhankelijk is van de minister. Dat hebben we in het onderzoek ook gezien. Als de Inspectie een bevel wil uitvaardigen op grond van de kwaliteitswet zitten er al ambtenaren van het ministerie bij met het oog op de mogelijkheid dat het bevel misschien moet worden omgezet in een aanwijzing. Dan gaan toezicht en beleid door elkaar heen lopen. Dat moet gescheiden worden. Toezicht moet echt onafhankelijk zijn. Tegelijkertijd met ons eigen onderzoek is er een rapport over toezicht verschenen van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid waar exact diezelfde hoofdlijnen in staan: het belang van onafhankelijk toezicht in combinatie met adequate wetgeving. Dat vullen wij als het ware voor de sector gezondheidszorg in. Het rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid is veel breder, maar je ziet daar dezelfde uitgangspunten. Hier zijn hele goede argumenten om de wet aan te passen. Kunt u uitleggen wat het Kwaliteitsinstituut inhoudt? Wat vindt u van de oprichting van dit instituut? Heeft dit instituut toegevoegde waarde voor de zorgsector als zodanig en voor de kwaliteit van zorgverlening aan patiënten in het bijzonder? Ik heb niet zulke strong feelings over het kwaliteitsinstituut. Het is goed dat er een plek is in Nederland waar allerlei kwaliteitsontwikkelingen samenkomen. Ook is het goed dat het instituut ook een agenderende functie kan hebben. Het instituut kan constateren dat er in een bepaalde sector nog onvoldoende kwaliteitsnormen zijn en vervolgens stimuleren dat die normen er wel komen. Dat is een hele goede rol. Het kwaliteitsinstituut
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 4 (februari 2014)
7
krijgt wettelijk ook de rol om een register op te stellen van richtlijnen en protocollen. Ik denk dat het heel nuttig is om die allemaal bij elkaar te zetten. Ze krijgen dan een soort keurmerk van het kwaliteitsinstituut. Dat lijkt me prima. Er is één onderdeel van die nieuwe wetgeving over het kwaliteitsinstituut dat juridisch wel te denken geeft. Als het veld van de gezondheidszorg zelf een bepaalde richtlijn niet maakt, zou het kwaliteitsinstituut die richtlijn kunnen maken. Dat is een soort pressiemiddel om richtlijnen op te laten stellen door het veld. Gebeurt dat niet, dan wordt de richtlijn toch opgesteld door het kwaliteitsinstituut. Op die manier zou er een richtlijn tot stand kunnen komen waar medici tegen zijn. Het wettelijke systeem zou dat toelaten. Dat vind ik een vrij onvoorstelbare situatie, want je kan artsen niet dwingen om een richtlijn te gebruiken waarvan ze als beroepsgroep vinden dat het geen goede richtlijn is. Ik denk niet dat het kwaliteitsinstituut dat vaak zal doen, want dan ondergraaft het als het ware zijn eigen positie. Het is prima dat het kwaliteitsinstituut er is als een soort kwaliteitsregisseur in Nederland, maar dat ene aspect, waarbij het instituut buiten de beroepsgroep om ook zelf richtlijnen zou kunnen maken, vind ik geen verstandige keuze. Het kwaliteitsinstituut zal daar dan ook heel erg terughoudend in moeten zijn. In de zomer van 2013 is er een wetswijziging van de Wet op de orgaandonatie ingevoerd. Met deze wijziging lijkt de wet steeds meer richting een geen bezwaarsysteem te gaan. Wat vindt u van deze wijziging? Er ligt nu een initiatiefwetsvoorstel van mevrouw Dijkstra van D66 bij de Tweede kamer dat nogal afwijkt van het huidige registratiesysteem. Het initiatiefwetsvoorstel maakt van het systeem een actief donorregistratiesysteem, maar dat is eigenlijk een variant op het geen bezwaarsysteem. Het aardige van dit onderwerp is dat er een ontwikkeling in
8
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 4 (februari 2014)
te zien is als je over een wat langere periode kijkt. Ik weet nog wel dat er twintig jaar geleden juristen waren die zeiden dat een geen bezwaarsysteem per definitie in strijd is met het zelfbeschikkingsrecht. We zijn daar genuanceerder over gaan denken. We zeggen nu dat het zelfbeschikkingsrecht heel belangrijk is, maar dat het algemeen belang van beschikbaarheid van voldoende organen ook een rol speelt. Je mag die twee belangen best tegen elkaar afwegen. Je kunt ook zeggen dat je in een geen bezwaarsysteem als individu nog steeds je zelfbeschikking kunt uitoefenen, want je kan bezwaar maken. Geen bezwaar maken is ook een keuze. Ik denk dat het goed is dat we het idee dat zelfbeschikking een barrière zou zijn voor het geen bezwaarsysteem hebben laten varen. Het is goed dat we in onze samenleving inzien dat we het belang van het individu kunnen en mogen afwegen tegen het collectieve belang. Vanuit die visie zou je best een geen bezwaarsysteem kunnen hebben. Er zit nog een hele ander dimensie aan die discussie en dat is de vraag of een wisseling van beslissysteem wel tot meer organen leidt. Leidt een geen bezwaarsysteem ertoe dat je meer organen kunt oogsten? Hierover kan een jurist niet oordelen of beslissen, maar er is op zijn minst wel twijfel over. De Wet op de Orgaandonatie is de afgelopen
de Raad van State gewijzigd waardoor er toch een flinke vinger in de pap is voor de nabestaanden. De nabestaanden zijn de afgelopen jaren juist de complicerende factor geweest bij deze problematiek. Zelfs in situaties waarin een donor van tevoren toestemming heeft gegeven worden de organen in de praktijk niet gebruikt als de nabestaanden hier bezwaar tegen hebben. Het toestemmingssysteem dat wij hebben is een glashelder systeem, maar het wordt in de praktijk toch in een aantal gevallen gefrustreerd of belemmerd. We moeten niet te veel hoop hebben dat we het primaire doel van de wet, namelijk meer organen beschikbaar krijgen, kunnen realiseren door het beslissysteem te veranderen. Er spelen veel meer factoren een rol. Ik probeer al die factoren in beschouwing te nemen en dan is mijn conclusie dat het maar twijfelachtig is het werkt. Ook hier speelt weer de vraag of we iets kunnen bereiken door de wet te veranderen. Dus eigenlijk zou het efficiënter zijn om de nabestaanden een minder grote rol te geven? Daar zou ik wel voor zijn, maar in de praktijk is dat een teer punt. Je ziet wel dat de evaluaties van de Wet op de Orgaandonatie in de afgelopen jaren tot kleine wetswijzigingen hebben geleid, maar niet
“Juristen zijn genuanceerder gaan denken over het geen-bezwaarsysteem.” jaren een aantal keer geëvalueerd. In die evaluaties is ook steeds gekeken naar andere landen met andere systemen en naar de vraag hoeveel die dan “binnenhalen”. Er kan niet gezegd worden dat een wisseling van systeem per definitie meer organen oplevert. Juridisch gezien zou je best kunnen switchen van toestemming naar geen bezwaar, maar het is maar de vraag of dat ook een effectieve wisseling is. Het recente initiatiefvoorstel van mevrouw Dijkstra is onder druk van
tot grote veranderingen van de wet. Ze hebben er wel toe geleid dat het beleid in ziekenhuizen met betrekking tot de communicatie met nabestaanden, het tijdig informeren van familieleden van patiënten die op sterven liggen en het inzetten van transplantatieteams die snel kunnen handelen is veranderd. Waarschijnlijk zijn dit soort praktische veranderingen in de ziekenhuispraktijk veel effectiever dan wetswijzigingen. Ik denk dat een wetswijziging in dit geval vooral een symbolische
“De verbinding tussen recht en praktijk is juist in het gezondheidsrecht heel cruciaal, omdat een gezondheidsjurist nooit los van de werkelijkheid kan functioneren.“ betekenis heeft, maar ik verwacht niet dat het tot meer organen zal leiden. Kinderartsen, academische ziekenhuizen en ouders willen dat het mogelijk is dat ernstig zieke kinderen met kanker veelbelovende medicijnen testen. Zij keren zich tegen een wetsvoorstel van minister Schippers over medisch-wetenschappelijk onderzoek op kinderen, zo meldden de Volkskrant en RTL nieuws onlangs. Wat vindt u van deze kwestie? De huidige wet geeft vrij weinig ruimte voor onderzoek met kinderen. De minister wil die ruimte een klein beetje groter maken. De mensen die nu zich roeren willen de ruimte nog veel groter maken. Ik denk dat de minister terecht voorzichtiger is, want het gaat in een aantal gevallen om jonge kinderen die niet zelf een beslissing kunnen nemen en die wel iets moeten ondergaan wat soms in hun eigen belang kan zijn, maar dat is niet altijd het geval. Het onderzoek kan ook enkel in het belang zijn van toekomstige patiënten. Dat je daar heel terughoudend in bent, omdat het over kinderen en wilsonbekwamen gaat, is begrijpelijk. In beide gevallen is de juridische regel dat je erg terughoudend moet zijn bij het laten ondergaan van onderzoeken. Het valt mij op dat er in de discussie van de mensen die pleiten voor nog ruimere wettelijke maatregelen twee argumenten een beetje door elkaar lopen. Het eerste argument is natuurlijk dat er dan meer onderzoek mogelijk is. Dat is best een goed argument. Het tweede argument is dat bepaalde geneesmiddelen voor ons in Nederland veel later beschikbaar zijn als we niet aan het onderzoek
mee kunnen doen. Dat is natuulijk een heel ander argument. Vanuit de ouders geredeneerd die met een ernstig ziek kind zitten dat misschien gaat overlijden, begrijp ik het wel. Dat zijn natuurlijk dramatische afwegingen. Maar ik voel me vooralsnog prettiger bij de afweging van de minister dat we erg terughoudend moeten zijn en niet zomaar de deur open moeten zetten. Ik ben ook plaatsvervangend lid van de medisch-ethische toetsingscommissie van dit ziekenhuis (AMC; red.) en ik beoordeel zelf ook protocollen. Een hoop van die onderzoeken kunnen erg belastend zijn voor de mensen die het moeten ondergaan. Zeker voor kinderen. De belasting en de risico’s zijn heel reëel en het gaat me iets te snel om de wet maar gewoon te verruimen, om meer onderzoek te kunnen doen. Deze wetgeving is er nu juist om een balans te vinden tussen het belang van onderzoek en het belang van de bescherming van de proefpersoon. Het kan misschien nog wel een beetje ruimer dan de minister wil, maar haar basishouding van terughoudendheid vind ik goed. Tot slot
Binnen de UvA en het AMC vervult u een bijzondere positie. Zo bent u als hoogleraar verbonden aan de afdeling sociale geneeskunde binnen de medische faculteit, de afdeling Legal Services van het AMC en bent u hoogleraar aan de juridische faculteit. Wat kunt u over uw werkzaamheden vertellen? Je zou eigenlijk kunnen zeggen dat ik twee banen in één heb. Ik ben hoogleraar gezondheidsrecht, dus ik doe wat een hoogleraar doet: onderwijs, onderzoek en advisering. Ik ben zowel hoogleraar aan de juridische faculteit als aan de medische faculteit. Mijn onderzoek doe ik bij
de medische faculteit en daar geef ik ook onderwijs aan geneeskundestudenten. Dat is mijn grootste aanstelling. Bij de juridische faculteit ben ik de coördinator van de master gezondheidsrecht. In die master verzorg ik ook een deel van het onderwijs. Aan de juridische faculteit doe ik geen onderzoek. Daarnaast ben ik jurist van het ziekenhuis AMC. Een aantal keren per week word ik benaderd vanwege concrete vragen die hier in het ziekenhuis spelen. Mijn voorganger had die positie niet, maar ik wilde als hoogleraar graag een voortdurende interactie hebben met de praktijk. Hoe ziet een doorsnee werkweek er voor u uit? Ik geef in de master gezondheidsrecht heel veel onderwijs, maar dat is aan perioden gebonden. Het onderwijs aan geneeskundestudenten is redelijk door het jaar verspreid. Een werkweek is voor mij een voortdurende mengeling van activiteiten. Iedere week geef ik een brokje onderwijs. De ene week is dat wat meer dan de andere week. Ook is er iedere week wel casuïstiek waarover geadviseerd moet worden binnen het ziekenhuis. Soms geef ik telefonisch advies, maar als het nodig is ga ik naar de afdelingen toe. Daar praat ik dan met de hulpverleners die met een dilemma zitten. Daarnaast heb ik een aantal lopende onderzoeksprojecten. Het kan per week verschillen waar het accent op ligt. Vaak ben ik in een kwartiertje aan de telefoon klaar als er gebeld wordt over een zaak in het ziekenhuis, maar soms is er een acute situatie waar ik een dag mee bezig ben, bijvoorbeeld als het een complexe aangelegenheid is waar snel gehandeld moet worden. Ik heb wel veel verschillende taken, maar ze hebben veel met elkaar te maken. Veel van de ervaringen die ik in het ziekenhuis opdoe gebruik ik in het onderwijs, maar ook in het onderzoek. Soms loop ik tegen dingen aan waarvan ik denk dat het goed is om er een artikel over te schrijven. Dan heb je weer input voor een
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 4 (februari 2014)
9
onderzoek. Deze activiteiten staan dus niet los van elkaar. Ik vind het heel wezenlijk om in mijn positie een interactie met de praktijk te hebben. In onze master is het ook een kernpunt dat je als jurist wat mij betreft twee dingen heel goed moet kunnen. Je moet heel goed weten hoe de academische kant van het gezondheidsrecht in elkaar zit. Je moet niet alleen weten wat het geldende recht is, maar ook wat de achtergrond daarvan is, welke beginselen een rol spelen en hoe bepaalde rechtsgebieden zich met elkaar verhouden. In het gezondheidsrecht is dat een heel belangrijk issue. Het gezondheidsrecht is vaak ook een mengeling van meerdere rechtsgebieden. Je moet goed weten wat de relaties daartussen zijn. Maar als je een goed gezondheidsjurist wil worden is het heel belangrijk om te weten wat de context is waarin je je juridische werk doet. Met welke omstandigheden heb je in de zorgsector te maken? Wat zijn de kenmerken van patiëntenpopulaties? Daar wordt het pas echt spannend. Het is heel belangrijk om te weten wat bijvoorbeeld de achtergrond en de inhoud van het recht op informatie van de patiënt zijn. Waar komt dat recht vandaan? Wat is de bedoeling? Wat houdt het precies in?
Dat is een cruciaal punt naast vele andere cruciale punten. Hoe pas je dat recht in de praktijk toe? Sommige mensen hebben niet de competenties om adequaat met dat recht om te kunnen gaan. Dat kan te maken hebben met opleiding, achtergrond of cultuur. Je kunt als jurist wel weten hoe dat recht in elkaar steekt, maar je moet je ook voortdurend realiseren dat er bij de toepassing van dat recht ook hele andere bottle necks om de hoek kunnen komen. Dat is waarom ik zelf ook die combinatie van banen heb. Die interactie met de praktijk vind ik heel belangrijk. Dat is ook waarom het grootste deel van ons onderzoek de afgelopen vijf à zes jaren bestaat uit wetsevaluaties, omdat wetsevaluaties bij uitstek het terrein zijn waar je het scharnierpunt vindt tussen theorie en praktijk. Dat scharnierpunt is wat ik het meest interessant vind. De verbinding tussen recht en praktijk is juist in het gezondheidsrecht heel cruciaal, omdat een gezondheidsjurist nooit los van de werkelijkheid kan functioneren. Als je in een zorginstelling werkt is het heel goed om de juridische kanten te kennen, maar ook om je bewust te zijn van de context waarin je dat dan moet toepassen en van de belemmeringen die zich kunnen voordoen. Samen met anderen moet
je heel actief op die belemmeringen inspelen. Dat is eigenlijk een beetje mijn rode draad. Ik ben ook tien jaar hoogleraar geweest bij het iBMG, van 1993 tot 2002. Ik heb in 1994 mijn eerste oratie gehouden en die had als titel “Recht en realiteit.” Dat ging eigenlijk al over het zelfde. Dat thema probeer ik steeds een beetje vast te houden. Wat zou u aan de leden van het Rotterdams Gezondheidsrechtdispuut willen meegeven? Wees je ervan bewust dat je de wetenschappelijke component van het gezondheidsrecht, die heel cruciaal is, moet combineren met het gevoel voor de context en voor de praktijk. Als je dat niet hebt blijf je als jurist als het ware boven de hulpverleners ‘zweven’, en dat zijn allemaal gemiste kansen. Dat zijn ook de situaties waarin hulpverleners zeggen: “Ik begrijp die jurist niet.” En dat kun je natuurlijk alleen maar proberen te overbruggen door een soort awareness te hebben van wat er in de praktijk van de gezondheidszorg speelt en hoezeer die praktijk van invloed kan zijn op de vraag wat de beste manier is om bepaalde rechtsregels te kunnen realiseren. •
Johan Legemaate studeerde Nederlands recht aan de Universiteit Utrecht. In 1991 promoveerde hij aan de Universiteit van Amsterdam op het proefschrift De rechtspositie van vrijwillig opgenomen psychiatrische patiënten. Hij werkte van 1991 tot 2010 bij de artsenorganisatie KNMG en was hoogleraar aan de EUR en de VU. Momenteel is Johan Legemaate als hoogleraar verbonden aan zowel de medische als de juridische faculteit van de UvA. Hij geeft onderwijs aan geneeskundestudenten en rechtenstudenten. Aan de UvA is hij coördinator van de master gezondheidsrecht. In zijn onderzoek richt hij zich met name op rechten van patiënten, de regulering van de kwaliteit van zorg, juridische aspecten van euthanasie en evaluatie van de wetgeving. Tevens is hij juridisch adviseur van het AMC. Naast zijn werkzaamheden voor de UvA is hij lid van de Raad van Toezicht van het Jeroen Bosch ziekenhuis in Den Bosch, lid van de Gezondheidsraad, voorzitter van de klachtencommissie SCEN-artsen, lid van de raad van advies van het College Bescherming Persoonsgegevens en plaatsvervangend lid-jurist van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. De afgelopen jaren is hij betrokken geweest bij diverse wetsevaluaties.
10
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 4 (februari 2014)
Interview Martin Buijsen & Rob Kottenhagen Interview: Maitri Ramadhin & Sanne Vos Tekst: Martin Buijsen & Rob Kottenhagen De master Recht van de Gezondheidszorg is in de Nationale Studenten Enquête van 2013 beoordeeld als beste master van de Erasmus School of Law voor het studiejaar 2012-2013. Ook de Elsevier waardeerde de specialistische master met een prima score, alleen de master Arbeidsrecht scoorde hoger. Dit heugelijk nieuws was voor ons reden genoeg om met de oprichter Martin Buijsen en coördinerend hoofddocent Rob Kottenhagen verder te praten over de oprichting van de master, hun visie op het onderwijs en de ambities voor de toekomst. Hoe bent u op het idee gekomen om de master Recht van de Gezondheidszorg op te richten en wat was daarbij de grootste uitdaging? In de jaren voorafgaand aan de master was ons gebleken dat de belangstelling voor het gezondheidsrecht snel groeiende was, met name vanuit de advocatuur. Wij werden meer en meer gevraagd voor het geven van post-academisch onderwijs op dit terrein. Bovendien hadden we inmiddels meer dan genoeg materiaal om een jaar te kunnen vullen. Hoewel we voor de start van de master een marktonderzoek hebben laten uitvoeren, waren we toch enigszins bevreesd voor gebrek aan belangstelling. Nascholing van advocaten is een ding, kiezen voor het beroep van gezondheidsjurist is toch wat anders. Maar gelukkig is die vrees ongegrond gebleken. De instroom in de master is gestaag toegenomen, en ook voor volgend jaar is de belangstelling weer groot.
vakgebied. Het betreft weliswaar altijd vraagstukken die met gezondheidszorg van doen hebben, maar dat neemt niet weg dat de opleiding toch behoorlijk all-round is.
Wat is volgens u de belangrijkste reden dat de master Recht van de Gezondheidszorg is uitgeroepen tot beste ESL-master 2012-2013? Dat is allereerst het gezondheidsrecht zelf. Uiteindelijk gaat het in dit vakgebied altijd om zeer wezenlijke vragen, om leven en dood ook. Daarnaast is het toch een divers
Wat hoopt u de studenten in het bijzonder bij te brengen? Ach, positief recht is veranderlijk. Wetten komen en gaan, en rechtspraak is snel verouderd. Misschien is niet eens de inhoud zo belangrijk. De studenten moeten eerst en vooral de benodigde vaardigheden verwerven. Zelfstandig onderzoek
De onderwerpen lopen uiteen van medische aansprakelijkheid tot aanbesteding van zorg, en van toelatingsovereenkomsten tot euthanasie en geneesmiddelenrecht. Daarnaast misschien het onderwijs zelf. De diversiteit van het gezondheidsrecht proberen we in ons onderwijsaanbod terug te laten keren. Daarnaast streven we kleinschaligheid na en proberen we aansluiting met de actualiteit te houden. We vinden het belangrijk dat de studenten nadenken over actuele vraagstukken op het terrein. Ten slotte hechten we eraan dat de studenten met docenten kunnen communiceren en discussiëren. Wij moeten direct benaderbaar zijn. De docenten die bij de master betrokken zijn, de gastdocenten incluis, doen hun werk met veel plezier. Dat helpt ongetwijfeld ook.
“Liefde voor het vakgebied, daar gaat het eigenlijk om.”
kunnen verrichten, kunnen lezen, daar verslag van doen, kunnen schrijven, redeneren en argumenteren. We zien altijd uit naar de onderwerpen die de studenten aanpakken in de scriptiefase. Daaruit blijkt toch de ontwikkeling die zij in de voorgaande periode hebben doorgemaakt. Maar dat is het intellectuele. Liefde voor het vakgebied, daar gaat het eigenlijk om. In welke beroepen ziet u studenten vooral doorstromen? Dat is voornamelijk de advocatuur. Maar afgaand op berichten van alumni vindt er in toenemende mate ook uitstroming plaats naar toezichthouders, grotere zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Wat zijn uw ambities met de master Recht van de Gezondheidszorg voor de toekomst? Het goede behouden en het minder goede verbeteren. We zouden nog meer gezondheidsjuristen uit de praktijk bij de master willen betrekken. De betrokkenheid met de praktijk moet nog groter. Daar zijn wij nu druk mee bezig, en dat gaat wel lukken. Wat zou u willen meegeven aan onze lezers? Dat wij goed uit zo’n beroepskeuze-enquête komen is heel erg leuk. Maar concrete ideeën voor verbetering halen we er niet uit. Dus....Als er ideeën zijn om de master nog wat te verbeteren, we horen het graag! •
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 4 (februari 2014)
11
Martin Buijsen studeerde rechtsgeleerdheid en wijsbegeerte aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, de Katholieke Universiteit Leuven en University College London. In 1999 promoveerde hij aan de Erasmus Universiteit Rotterdam op het proefschrift Het recht en zijn waarde: John Austins scheidingsthese ideeënhistorisch bezien. Momenteel is Martin Buijsen als hoogleraar Recht & gezondheidszorg aan de Erasmus School of Law (ESL) en het Instituut Beleid & Management Gezondheidszorg (iBMG) van de Erasmus Universiteit Rotterdam verbonden. Hij geeft leiding aan de sectie Recht & Gezondheidszorg van het iBMG en verzorgt onderwijs aan studenten gezondheidswetenschappen, geneeskundestudenten en rechtenstudenten. In 2009 zette hij de master Recht van de Gezondheidszorg op. Martin Buijsen publiceert met grote regelmaat over het gezondheidsrecht. In zijn onderzoek staan juridische vraagstukken op de terreinen van de zorgverlening, de zorgfinanciering en de zorgverzekering centraal. Hij beperkt zich hierbij niet tot het nationale recht.
Rob Kottenhagen studeerde Nederlands recht aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. In 1986 promoveerde hij aan de Erasmus Universiteit Rotterdam op het proefschrift Van precedent tot precedent: over de plaats en functie van het rechtersrecht in een gecodificeerd rechtsstelsel. Momenteel is hij als universitair hoofddocent verbonden aan de sectie Recht & Gezondheidszorg van het Instituut Beleid & Management Gezondheidszorg (iBMG) van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Rob Kottenhagen verzorgt het onderwijs in diverse vakken van deze master is coördinator van deze master. In zijn onderzoek richt hij zich met name op personenschade, in het bijzonder de juridische aspecten van zwangerschapen geboorteschade, medische aansprakelijkheid en aansprakelijkheid voor psychische schade. Rob Kottenhagen besteedt in zijn publicaties veel aandacht aan rechtsvergelijking.
Hiernaast en op de volgende pagina zijn de resultaten van het onderzoek naar de ‘Beste Studies 2013’ door Elsevier Magazine en de jaarlijkse Nationale Studentenenquête weergegeven. Waar mogelijk zijn hierbij de resultaten van de master Recht van de Gezondheidszorg afgezet tegen de resultaten van andere gespecialiseerde masters en de master Rechtsgeleerdheid van de Erasmus Universiteit Rotterdam. NB: ter volledigheid is de master Fiscaal recht wel opgenomen in de onderzoeksresultaten, maar niet meegenomen in de vergelijking, omdat dit een afzonderlijke studierichting betreft en geen (algemene of specialistische) variant van de rechtenopleiding.
12
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 4 (februari 2014)
Resultaten onderzoek Elsevier Magazine 2013 (© Elsevier Magazine )
Vanwege privacyregels kunnen cellen met een beperkt aantal waarnemingen leeg gelaten zijn.
Resultaten Nationale Studentenenquête 2013 (Š www.nse.nl )
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 4 (februari 2014)
13
Gastcolumn Claudia de Geus STAGELOPEN NA JE STUDIE? DOEN! Afgelopen zomer heb ik de master Recht van de Gezondheidszorg afgerond. Ik was van plan om voor die tijd al een stage gevolgd te hebben, maar ik wilde geen vertraging oplopen. Daarom heb ik er uiteindelijk voor gekozen om na de master pas een stage te lopen. Achteraf is dat een keuze geweest waar ik geen spijt van heb gekregen. Ik wist nog niet precies wat ik wilde gaan doen qua werk en ik had nu alle tijd om me daar volledig op te richten. Op aanbevelen van Rob Kottenhagen heb ik toen gesolliciteerd voor een stage bij KienLegal. Per 1 november is mijn stage begonnen. Aanvankelijk zou mijn stage twee maanden duren. Mijn doel was vooral om erachter te komen of de advocatuur bij mij past. KienLegal is een kantoor dat zich vooral richt op de organisatorische en financiële kant van de zorgsector. Letselschade- en tuchtrechtzaken bijvoorbeeld worden niet aangenomen. Bijzonder vind ik dat KienLegal ook de helpdesk uitvoert van de Stichting Eerlijke Geneesmiddelenvoorziening (Stichting EGV). Patiënten die problemen hebben om geneesmiddelen vergoed te krijgen, kunnen terecht bij de helpdesk. Het werk voor de helpdesk vind ik een leuk onderdeel van mijn stage, omdat ik direct contact heb met deze patiënten en brieven stuur naar artsen en zorgverzekeraars om te proberen de vergoeding van het geneesmiddel voor de patiënt in kwestie voor elkaar te krijgen. Veel patiënten denken vaak dat als zij verzekerd zijn zij het geneesmiddel dat hun arts hen voorschrijft wel vergoed zullen krijgen, maar zo makkelijk ligt het helaas niet. Bij KienLegal werk ik niet alleen voor de helpdesk van de Stichting EGV, maar doe heel veel verschillende werkzaamheden. Zo stel ik conceptantwoorden op voor vragen van cliënten. Dit is voor mij een leuke uitdaging, want de vragen, en daarmee dus ook de antwoorden, zijn heel divers. Daarnaast verricht ik jurisprudentie- en literatuuronderzoek voor de advocaten en ondersteun hen op die manier bij het opstellen van processtukken. Het is heel leuk om te zien dat jouw onderzoeksresultaten terugkomen in de uiteindelijke dagvaarding of memorie van grieven. Ook assisteer ik bij de helpdesk voor de eerstelijnszorgverlening. Daarbij gaat het niet alleen om gezondheidsrechtelijke vragen, maar bijvoorbeeld ook om vragen die betrekking hebben op het arbeidsrecht. Een laatste aspect van mijn stage dat ik erg leuk vind, is dat ik overal bij betrokken word: ik mag mee naar zittingen, lezingen en soms schuif ik aan bij besprekingen met bijvoorbeeld (potentiële) cliënten. Op die manier krijg ik iets mee van alle facetten van het werk van een advocaat. Aanvankelijk was het de bedoeling dat de stage twee maanden zou duren, maar deze is inmiddels - na een verlenging met twee maanden - omgezet in een vast dienstverband als juridisch adviseur. Ik ben erg blij dat ik na mijn rechtenstudie stage ben gaan lopen, omdat ik mij daardoor een goed beeld heb kunnen vormen van het werk op een advocatenkantoor. Ik heb gemerkt dat het werk in de advocatuur goed bij mij past: ik vind het erg leuk werk en krijg er daardoor ontzettend veel energie van - ondanks het feit dat het ook hard werken is. Vanwege mijn positieve ervaringen kan ik iedereen aanbevelen een stage te gaan lopen. Als je nog niet precies weet wat je wilt na de master, ga stage lopen! Het vormt een goede ‘brug’ tussen de theorie van het gezondheidsrecht die je leert in de master en de dagelijkse rechtspraktijk. Bovendien is het een unieke kans om uit te zoeken wat het beste bij je past! •
Claudia de Geus werkt als juridisch adviseur bij KienLegal, een advocatenkantoor dat zich geheel toelegt op het gezondheidsrecht. Claudia is met haar masterscriptie Over de bescherming van mensen die nog niet bestaan in juli afgestudeerd in de master Recht van de Gezondheidszorg. Tijdens haar bachelor Rechtsgeleerdheid heeft Claudia een jaar als student-assistent gewerkt bij de sectie Handels- en Ondernemingsrecht van de Erasmus School of Law. Vanaf november 2013 loopt zij student-stage bij KienLegal; een stage die bij alle partijen zo goed in de smaak viel dat inmiddels zij aangenomen is als juridisch adviseur. Binnen het RGDdispuut is Claudia actief bij de redactiecommissie, waar zij de functies vervult van secretaris en redactielid.
14
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 4 (februari 2014)
Gastcolumn Ernst Hulst Klokkenluider van de euthanasiepraktijk Dat was schrikken in Nederland: een SCEN-arts die zomaar de pers opzocht, omdat hij het niet eens was met een beslissing van een regionale toetsingscommissie. Huisarts en tevens SCEN-arts George Wolfs vond dat het leven van een 35-jarige psychiatrische patiënt niet beëindigd mocht worden. Dit in afwijking van de mening van de regionale toetsingscommissie die op basis van de Wet Toetsing Levensbeëindiging (WTL) meende dat de euthanaserende arts wel kon aannemen dat de patiënt ondraaglijk en uitzichtloos leed en de geneeskunde daar geen redelijk behandelingsperspectief meer voor kon bieden. Wolfs was boos, hij voelde zich als arts zo als hijzelf zegt ‘weggezet als een kleuter’ (Trouw, 15 januari 2014). De toetsingscommissie vond dat Wolfs geen verstand had van psychiatrie. Wolfs zag echter wel degelijk behandelmogelijkheden voor deze patiënt. Maar dat was kennelijk tegen het zere been van de regionale toetsingscommissie. Er was in ons recht niet voorzien in beroepsmogelijkheden tegen het oordeel van een regionale toetsingscommissie, maar die schijnt er nu toch te komen. Men heeft niet bedacht dat er ook een arts zou zijn die het positieve oordeel van de regionale toetsingscommissie in twijfel zou trekken en al helemaal niet een SCEN-arts. In een rare gedachtenkronkel denk ik ineens aan de Rotterdamse rechtbank die zojuist op 6 februari jl. het strafontslag van een klokkenluidende ambtenaar bij de gemeente Rotterdam heeft teruggedraaid. Rotterdam heeft zo zijn eigen onfrisse affaire en gepoogd de boodschapper op staande voet te ontslaan, in ambtelijke termen een strafontslag. Je hebt dan geen recht op een uitkering. Het ging om muffe praktijken bij de deelgemeente Feijenoord omtrent het gedogen van een illegaal meisjesinternaat in het gebouw van een moskee in deze deelgemeente. De ambtenaar vermoedde belangenverstrengeling en politieke spelletjes toen hij wegens zijn standpunt dat sprake was van acute (brand)onveiligheid van het dossier werd gehaald en nadien een andere gemeenteinspecteur die onveiligheid wel vond meevallen. De ambtenaar stapte naar de gemeentelijke ombudsman om conform de integriteitsregeling daar melding van te maken. Er gebeurde niets, waarop hij stukken en later ook geluidsfragmenten naar NRC Handelsblad, RTV Rijnmond en Nieuwsuur had gelekt. Eerder ontkende hij dat nog voor een interne onderzoekscommissie, die hij absoluut niet vertrouwde, maar daarna gaf hij het toch toe. Strafontslag volgde, maar hij stapte naar de rechter en die vernietigde het strafontslag weer. Niet allemaal netjes wat hij gedaan had, zo vond de voorzieningenrechter, maar in het licht van het algemeen belang wel nuttig gebleken. Er was immers sprake van een illegale situatie en politiek verantwoordelijke mensen bij de deelraad Feijenoord traden af. Ofwel, de integriteit van de overheid stond ter discussie, hetgeen een ernstige zaak is.
“Mogen we ons bij een zo ingrijpend en ethisch beladen onderwerp als actieve levensbeëindiging niet eens afvragen waarom uitgerekend een SCEN-arts zo de publiciteit zoekt?“ Net als in de euthanasiekwestie richtte de verantwoordelijken hun pijlen op de boodschapper en was er geen neiging tot zelfonderzoek. Want de gemeente had de ambtenaar natuurlijk ook van stond af aan serieus kunnen nemen in een zo ernstige zaak en zich af kunnen vragen waarom een ambtenaar zich dit allemaal op de hals zou willen halen. Datzelfde gevoel bekruipt mij bij de regionale toetsingscommissie. Weliswaar is in die kwestie niet de integriteit aan de orde, maar mogen we ons bij een zo ingrijpend en ethisch beladen onderwerp als actieve levensbeëindiging niet eens afvragen waarom uitgerekend een SCEN-arts zo de publiciteit zoekt? Nee, dat kan echt niet, zo is de reactie, dat een regionale toetsingscommissie zo soepeltjes levensbeëindiging verantwoord acht. Maar wie controleert de regionale toetsingscommissie? En stel nu eens dat er veel meer naar buiten komt en dat het buitenland gaat morren: ‘zie je, dus toch. Je bent je leven in dat lage land niet meer zeker’. In plaats van de kwestie in de doofpot en vergetelheid te laten wegzakken moet je dit als land hoogst serieus nemen. Het gaat namelijk over het meest fundamentele mensenrecht dat we kennen, het recht op leven, art. 2 EVRM. Trouw gaf in een artikel nog de geschiedenis van deze vrouw en die stemt inderdaad niet vrolijk. Opvallend is wel dat de patiënte geen contact met haar familie wilde. Dat verzoek heeft haar behandelaar ingewilligd.
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 4 (februari 2014)
15
Correct wanneer het over een geneeskundige behandeling gaat, maar geen rechtvaardiging bij levensbeëindiging, omdat dit het normaal medisch handelen ontstijgt en het recht op leven, maar ook de WTL, levensbeëindiging slechts toelaat als alle redelijke middelen ter afwending van ondraaglijk lijden zijn uitgeput. Wolfs vraagt niets anders dan dat hij als arts serieus genomen wordt. Zijn kritiek zou je ook serieus moeten nemen, omdat alleen de grootst mogelijke openheid kan bijdragen aan een verbetering van het besluitvormingsproces rond euthanasie en de aanvaardbaarheid van levensbeëindigend handelen. Immers, de hele WTL is opgezet rond de gedachte dat vooral openheid tot beslissingen kan leiden die recht doen aan de waardigheid van menselijk leven.•
Ernst Hulst promoveerde in 1993 aan de Erasmus Universiteit Rotterdam op het proefschrift Grondslagen voor milieuaansprakelijkheid. Hij is binnen de sectie Recht & Gezondheidszorg van het Instituut Beleid & Management Gezondheidszorg (iBMG) als universitair docent verbonden aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Hij geeft onderwijs aan zowel studenten gezondheidswetenschappen als aan studenten van de master Recht van de Gezondheidszorg. In 2012 kreeg hij de Umbra Erasmi penning uitgereikt, omdat hij 25 jaar in dienst van de universiteit was. Ernst Hulst is expert op de gebieden van gezondheidsschade door milieuverontreiniging, medische aansprakelijkheid en patiëntenrechten.
16
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 4 (februari 2014)
Uitgelicht Bewust afzien van eten en drinken Tekst: Sanne Vos ‘Tja mevrouw, u heeft hier zelf voor gekozen. Pijn zult u blijven houden!’. Dit kreeg tante Ida te horen van een verzorgende in een verpleeghuis toen zij vroeg om een nieuwe pijnstiller. Tante Ida wilde niet meer leven en had er bewust voor gekozen om niet meer te eten en te drinken. Voor euthanasie kwam zij volgens de specialist ouderengeneeskunde niet in aanmerking, er was immers geen sprake van een levensbedreigende aandoening of ondraaglijk lichamelijk lijden. Een schrijnende situatie die te lezen valt in een column die Paul Vogelaar, verpleegkundig expert palliatieve zorg en pijn1, schreef in het tijdschrift Nursing. De beroepsverenigingen KNMG en Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN) publiceerden begin dit jaar gezamenlijk de concepthandreiking Zorg voor mensen die bewust afzien van eten en drinken om het levenseinde te bespoedigen waarin de zorg voor mensen die bewust afzien van eten en drinken om daarmee hun levenseinde te bespoedigen centraal staat. Zij hebben immers net zo goed als ieder ander recht op goede zorg, maar blijken nogal eens tegen vooroordelen en onwetendheid aan te lopen. Tot 14 maart van dit jaar krijgen artsen de kans hun reactie op dit voorstel te geven. Tevens worden er debatten gehouden tijdens vier KNMG-districtsavonden. Zorg geen verplichting Een belangrijke conclusie die op dit moment uit de concepthandreiking getrokken kan worden, is dat een hulpverlener niet verplicht is zorg te bieden aan een patiënt die bewust afziet van eten en drinken. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij gewetensbezwaren van de hulpverlener. Er is in deze situatie geen directe relatie tussen het handelen van de hulpverlener en de dood van de patiënt. De patiënt overlijdt immers door het gebrek aan voeding en niet, zoals bij euthanasie, als (direct) gevolg van een handeling van de hulpverlener. Toch zijn ook in deze situatie gewetensbezwaren bij hulpverleners zeer goed mogelijk, aldus de
concepthandreiking. Het goed voor iemand zorgen houdt immers in eerste instantie in dat je ervoor zorgt dat patiënt goed eet en drinkt. Het bijstaan van een patiënt die eten en drinken weigert, kan hulpverleners het gevoel geven dat zij slechte zorg bieden. In hun beleving staat deze situatie gelijk aan hulp bij zelfdoding. Ook de vraag of stoppen met eten en drinken wel leidt (of kan leiden) tot een menswaardige dood kan ervoor zorgen dat hulpverleners gewetensbezwaren bij de behandeling hebben. Een hulpverlener mag in het geval van gewetensbezwaren niet zomaar ervoor kiezen de patiënt niet langer te begeleiden. Hij moet de zorg voor de patiënt altijd overdragen aan een andere hulpverlener. Tot het moment van de overdracht moet de hulpverlener, op grond van van de norm van goed hulpverlenerschap van art. 7:453 BW, de patiënt zelf zorg blijven verlenen. Taken van de hulpverlener In de concepthandreiking schrijft de KNMG dat gebleken is dat er onder artsen te weinig bekendheid is over het begeleiden van patiënten die er bewust voor kiezen te stoppen met eten en drinken om het levenseinde te bespoedigen.2 Daarnaast wordt door de KNMG aangegeven dat de zorg voor deze groep patiënten een vorm is van palliatieve zorg, óók indien er ten tijde van de beslissing geen sprake was van een levensbedreigende ziekte.3
Volgens de concepthandreiking bestaan de besluitvorming en het handelen van de hulpverlener uit de volgende drie taken: 1) het verstrekken van informatie, 2) het voorbereiden van de patiënt, 3) het begeleiden van de patiënt. Ten eerste heeft de hulpverlener de professionele plicht om het gesprek aan te gaan op het moment dat de patiënt te kennen geeft te willen stoppen met eten en drinken. Indien de patiënt hierna nog steeds achter het besluit staat, dient de hulpverlener de patiënt voor te bereiden op. Dit gebeurt bijvoorbeeld door een behandelverbod op te stellen waarin staat dat er geen toestemming is om eten en drinken aan te bieden aan de patiënt. Tot slot dient de hulpverlener de patiënt te begeleiden indien er complicaties optreden en dient hij het lijden zoveel mogelijk te verzachten. Belangrijk hierbij is een goede samenwerking en afstemming tussen de verschillende betrokken disciplines, zoals verpleegkundigen, verzorgenden en artsen. In dit verband is artikel 7:453 BW de leidende norm, hierin wordt immers het goed hulpverlenerschap uitgewerkt. Uit deze bepaling volgt volgens de concepthandreiking niet alleen dat de hulpverlener oog heeft voor het welzijn van de patiënt en het begeleiden van vragen die hij heeft, maar ook dat de vertegenwoordiger of mantelzorger
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 4 (februari 2014)
17
het belang van de patiënt dient. Zelfdoding Een arts heeft in deze situatie geen doorslaggevende rol,4 Dit is een belangrijk verschil in een geval van euthanasie of palliatieve sedatie. Met het laatste moet de arts instemmen, maar het bewust stoppen met eten en drinken is een proces dat door de patiënt zelf wordt uitgevoerd. Het is te vergelijken met het weigeren van medicatie of beademing. Het bewust stoppen met eten en drinken is een keuze voor de dood, maar volgens de handreiking geen vorm van zelfdoding, ook niet in juridisch opzicht.5 Een patiënt heeft.
te allen tijde het recht om ervoor te kiezen een behandeling te weigeren, ook indien de consequentie van dit besluit is dat het levenseinde wordt bespoedigd. Indien een patiënt sterft na de keuze te hebben gemaakt om te stoppen met eten en drinken sterft de patiënt een natuurlijke dood. De arts hoeft hiervan dus geen melding te doen, zoals hij
wel moet doen indien het om euthanasie of hulp bij zelfdoding gaat. Zoals gezegd gaat het hierbij om een concepthandreiking, die uiteraard nog niet vastgelegd is. De KNMG heeft artsen van harte uitgenodigd te reageren op het concept. Wij zullen de toekomst van de handreiking uiteraard voor jullie in de gaten houden. •
“Het bewust stoppen met eten en drinken is een keuze voor de dood, maar volgens de handreiking geen vorm van zelfdoding, ook niet in juridisch opzicht.“
Voetnoten 1 2 3 4 5
P. Vogelaar, ‘Tante Ida stopt met eten en drinken’, Nursing 6 januari 2014 (te raadplegen via <www.nursing.nl.). KNMG en V&VN, Zorg voor mensen die bewust afzien van eten en drinken om het levenseinde te bespoedigen (concept handreiking van 8 januari 2014), p. 4. KNMG en V&VN, Zorg voor mensen die bewust afzien van eten en drinken om het levenseinde te bespoedigen (concept handreiking van 8 januari 2014), p. 7. J. Visser, ‘Zorg na afzien van eten en drinken niet verplicht’, Medisch Contact 2014/01-02, p. 4. KNMG en V&VN, Zorg voor mensen die bewust afzien van eten en drinken om het levenseinde te bespoedigen (concept handreiking van 8 januari 2014), p. 17.
Meer lezen? • Klik hier voor de integrale tekst van de concepthandreiking van de KNMG en V&VN.
18
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 4 (februari 2014)
Uitgelicht Rol IGZ bij disfunctionerende artsen Tekst: Maitri Ramadhin De afgelopen tijd is er in de media veel aandacht besteed aan disfunctionerende beroepsbeoefenaren. De neuroloog uit Twente of de orthopeed in het Waterland Ziekenhuis zijn slechts enkele voorbeelden. Het disfunctioneren van beroepsbeoefenaren vormt een hardnekkig probleem, omdat de betrokkenen bij herkenning, signaleren en vaststellen van disfunctioneren tegen psychologische belemmeringen kunnen aanlopen. Daarnaast kan het voor de betreffende beroepsbeoefenaar grote psychosociale en financiële gevolgen hebben, bijvoorbeeld indien een eventuele tuchtrechtelijke, civielrechtelijke of zelfs strafrechtelijke procedure tegen hem gestart wordt. Om effectief op te treden en het disfunctioneren van beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg terug te dringen, heeft de IGZ recent onderzoek gedaan (en laten doen) naar verschillende aspecten die in relatie staan met het disfunctioneren van beroepsbeoefenaren. De resultaten van dit onderzoek heeft de IGZ gepubliceerd in haar jaarlijkse rapport Staat van de Gezondheidszorg. In deze bijdrage worden een aantal hoofdlijnen van dit onderzoek samengevat; in het bijzonder wordt daarbij aandacht besteed aan de rol van de IGZ. Definitie van ‘disfunctioneren’ Om een goede analyse te kunnen maken van de rol van de IGZ bij disfunctionerende beroepsbeoefenaren, moet allereerst worden stil gestaan bij de vraag wat er precies wordt verstaan onder ‘disfunctioneren van beroepsbeoefenaren’. In de praktijk zien we dat verschillende definities gebruikt worden. Allereerst hanteert de IGZ een eigen definitie; de IGZ omschrijft ‘disfunctioneren’ als volgt:1
“disfunctioneren is een (veelal) structurele situatie van tekortschietende beroepscompetenties of onverantwoorde zorgverlening, waardoor patiënten worden geschaad of het risico lopen te worden geschaad en waarbij de beroepsbeoefenaar niet (meer) in staat of bereid is zelf de problemen op te lossen.’’ In deze definitie ligt een viertal criteria besloten waaraan voldaan moet zijn om juridisch gezien te kunnen spreken van ‘disfunctioneren’: (a) een structurele situatie, (b) schade of risico op schade aan de patiënt, (c) geen zelfreflectie of bereidheid tot veranderen, en/of (d) onvoldoende collegiale samenwerking.2 Er wordt op verschillende manieren stilgestaan bij disfunctioneren. De Wet BIG is zodanig gewijzigd dat er nu een wettelijke grondslag is om
onder meer een aantekening in het BIG-register te maken van een bevel dat een beroepsbeperking inhoudt en van in het buitenland opgelegde maatregelen (artikel 9 lid 1 sub a jo. lid 2 Wet BIG). Door beroepsverenigingen zijn er verschillende modelreglementen in het leven geroepen. Daarnaast hebben zorginstellingen ieder hun eigen (interne) protocollen op basis waarvan disfunctioneren wordt vastgesteld. Tevens overweegt minister Schippers een meldplicht in te voeren voor zorginstellingen die de samenwerking met een medisch beroepsbeoefenaar verbreken wegens disfunctioneren (artikel 11 lid 1 sub c Wkkgz). Vastellen van disfunctioneren Op dit moment ontbreekt in ons land een concrete handreiking voor de wijze waarop disfunctioneren wordt vastgesteld. De IGZ, de koepelorganisaties en de betrokken beroepsverenigingen (waaronder RVZ, KNMG, LHV en OMS) richten zich primair op het opvangen en verwerken van specifieke signalen van mogelijk disfunctioneren. De gedragscodes3 en standaarden, die worden gebruikt als referentiekader voor het vaststellen van disfunctioneren, bevatten weliswaar beknopt beschreven procedures, maar onduidelijk blijft hoe disfunctioneren in de praktijk daadwerkelijk wordt vastgesteld. De procedures geven ook geen concrete handreiking hoe
disfunctioneren kan worden vastgesteld. Wel biedt de jurisprudentie van de medische tuchtcolleges, het College van Medisch Toezicht en het Scheidsgerecht Gezondheidszorg inzicht wanneer er in een concreet geval al dan niet sprake is van disfunctioneren. Er wordt in deze jurisprudentie echter nergens een aanwijzing of gezichtspunt gegeven waarmee de wijze van het daadwerkelijk vaststellen van disfunctioneren meer geobjectiveerd kan worden. Rol van de IGZ De IGZ komt in beeld als de patiëntveiligheid in gevaar is of dreigt te komen (vgl. artikel 7 KZi en artikel 86 Wet BIG). Tevens ziet zij toe op het verantwoord functioneren van alle medewerkers binnen de instelling. De IGZ hanteert hierbij traditioneel de ‘toezicht-op-toezicht’-benadering: als de organisatie van het toezicht binnen de instelling goed werkt en de instelling zelf actie onderneemt bij disfunctionerende beroepsbeoefenaren, treedt de IGZ
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 4 (februari 2014)
19
“De zorginstelling moet zich verantwoorden over de acties die zij onderneemt om beroepsbeoefenaren die verminderd functioneren te helpen zich te verbeteren.“ niet op. Overigens is er een trend waarneembaar dat de IGZ tegenwoordig actiever optreedt dan voorheen. Om haar taak als toezichthouder op de gezondheidszorg uit te voeren, heeft de IGZ verschillende instrumenten tot haar beschikking. Zij maakt bij haar werkzaamheden onderscheid tussen thematoezicht, risicotoezicht en incidententoezicht. Thematoezicht is gericht op instellingsoverstijgende onderwerpen. Instellingen worden via een steekproef geselecteerd om onderzocht te worden op een specifiek onderwerp. Risicotoezicht Bij risicotoezicht controleert de inspectie of een zorginstelling haar interne organisatie zodanig heeft ingericht dat het mogelijk is om het functioneren van haar medewerkers te sturen, inclusief de beroepsbeoefenaren. In het kader van risicotoezicht wordt er naar diverse aspecten gekeken. Zo moet de zorginstelling aantonen op welke wijze zij het functioneren van haar medewerkers stuurt. Hierbij gaat het om de volgende aspecten: functionerings- en beoordelingsgesprekken, de deelname van beroepsbeoefenaren aan visitaties vanuit de beroepsvereniging of wetenschappelijke vereniging, de transparantie van functioneringsbeoordelingen
voor de bestuurder en het opleidingsbeleid. Onder dit laatste wordt de na- en bijscholing en toetsing gericht op alle competenties verstaan. Tevens moet de zorginstelling aantonen hoe zij (de implementatie van) haar beleid op het gebied van veilig melden, het realiseren van een ‘aanspreekcultuur’ en het leren van fouten organiseert alsmede op welke wijze zij een open veiligheidscultuur stimuleert. De zorginstelling moet zich verantwoorden over de acties die zij onderneemt om beroepsbeoefenaren die verminderd functioneren te helpen zich te verbeteren. Ze moeten beschikken over protocollen hoe om te gaan met verminderd functioneren en disfunctioneren, waaronder alcohol en middelengebruik en seksueel grensoverschrijdend gedrag. Incidententoezicht Naast risicotoezicht bestaat er incidententoezicht. De IGZ kan signalen ontvangen die in eerste instantie terecht zijn gekomen bij een betrokken zorgverlener of een klachtencommissie. Als uitgangspunt geldt de regel dat het veld zelf disfunctioneren voorkomt en aanpakt. Indien dit ontoereikend is, kunnen de signalen worden neergelegd bij de IGZ (vgl. ‘toezicht op toezicht’). Op grond van meldingen onderzoekt zij in welke mate er sprake is
van risico’s voor de patiëntveiligheid disfunctioneren kan de inspectie maatregelen treffen wanneer de patiëntveiligheid in het gevaar is. Maatregelen Maatregelen worden getroffen indien de inspectie van mening is dat er in een concreet geval sprake is van disfunctioneren dat leidt tot (risico op) schade bij patiënten. Hierbij moet onderscheid gemaakt worden tussen de situatie waarbij de disfunctionerende beroepsbeoefenaar in een zorginstelling werkt en de situatie waarin dit niet het geval is. In het eerste geval spreekt de inspectie de zorginstelling aan. Als dit niet het gewenste effect heeft, kan de inspectie de zorginstelling onder verscherpt toezicht plaatsen, een bevel geven of in zeer ernstige gevallen de minister vragen om de zorginstelling een aanwijzing te geven. Daarnaast kan de IGZ de individuele beroepsbeoefenaar zelf aanspreken als deze BIG-geregistreerd is. Indien een BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar niet binnen een instelling werkzaam is, kan de inspectie een bevel geven, een tuchtklacht indienen of een voordracht bij het CMT doen in het geval van een verslaving of een ziekte. Bij verdenking van strafbare feiten kan de inspectie aangifte doen bij het Openbaar Ministerie. Zorginstellingen, patiënten en (zorg)verzekeraars kunnen ook zelf aangifte doen bij het OM. De inspectie stuurt erop aan dat dit niet alleen gebeurt bij disfunctioneren, maar ook bij ernstig normoverschrijdend gedrag.4 •
Voetnoten 1 IGZ, Aanscherping definitie disfunctioneren, Den Haag 2013. 2 Nivel, AMC, EMGO+, Onderzoek naar de aard en omvang van de problematiek van disfunctionerende beroepsbeoefenaren in de Nederlandse Gezondheidszorg, Utrecht 2013, p.10. 3 Bijvoorbeeld KNMG, Omgaan met incidenten, fouten en klachten: wat mag van artsen worden verwacht?, Utrecht 2007. 4 IGZ, IGZ-handhavingskader. Richtlijn voor transparante handhaving, Den Haag 2008 (herzien 2013), p. 17.
Meer lezen? • Klik hier voor Staat van de Gezondheidszorg 2013 van de IGZ. • Klik hier voor de SGZ-achtergrondstudie Communicatie en contact. Sleutel voor aanpak disfunctioneren van beroepsbeoefenaren door PricewaterhouseCoopers. • Klik hier voor het rapport Omvang van disfunctioneren in Nederland door Nivel, VU-EMGO+ & AMC. • Klik hier voor het rapport Disfunctioneren van zorgverleners in de Nederlandse gezondheidszorg door IQ healthcare/UMC St Radboud.
20
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 4 (februari 2014)
Uitgelicht Actualiteiten Tekst: Iris Bakx, Ietje Kok, Maitri Ramadhin, Sanne Vos & Astrid van der Wal Hieronder een greep uit de recente berichtgeving en jurisprudentie over de verschillende deelgebieden van het gezondheidsrecht die opviel bij de redactie. Jansen Steur veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf. De rechtbank Overijssel heeft ex-neuroloog Ernst Jansen Steur veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie jaar. De rechtbank acht onder meer bewezen dat hij zich over een periode van zes jaar (tussen 1997 en 2003) schuldig gemaakt heeft aan het opzettelijk benadelen van de gezondheid van acht patiënten, welk handelen in zeven gevallen zwaar lichamelijk letsel en in één geval zelfs de dood tot gevolg had. Volgens de rechtbank is bewezen dat Jansen Steur bij acht patiënten verkeerde diagnoses heeft gesteld en eveneens een onjuiste behandelwijze heeft toegepast, terwijl hij als arts wist dat bepaalde diagnoses niet gesteld konden worden op basis van de voorhanden zijnde gegevens. Door aldus te handelen heeft hij welbewust het risico genomen en aanvaard dat de gezondheid van de patiënten ernstig zou worden benadeeld. Hierdoor heeft hij zijn zorgplicht als arts op ernstige wijze geschonden en de betrokken patiënten, hun naasten en nabestaanden onherstelbaar leed aangedaan. Bij de straftoemeting spelen primair deze ernstige gevolgen van het handelen een rol. De rechtbank acht Jansen Steur volledig toerekeningsvatbaar, niettegenstaande het feit dat hij tijdens zijn beroepsuitoefening enige jaren verslaafd is geweest aan medicijnen en lijdt aan ADHD en een narcistische persoonlijkheidsstoornis. De rechtbank rekent het hem aan dat hij ook thans niet de volle verantwoordelijkheid voor zijn fouten neemt en dat hij met zijn handelen ernstige schade heeft toegebracht aan het vertrouwen in de medische stand en de neurologie. Ondanks dat er sprake is van een langdurig onderzoek door justitie en indringende berichtgeving in de media, veroordeelt de rechtbank - gelet op de ernst van de feiten de ex-neuroloog daarom tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie jaar. | BRON: rechtspraak.nl, zie ook Rb. Overijssel 11 februari 2014, ECLI:NL:RBOVE:2014:646
België eerste land ter wereld met Euthanasiewet voor minderjarigen. Met een zeer ruime meerderheid (86 stemmen voor, 44 tegen en 12 onthoudingen) heeft het parlement van België voor verruiming van de Euthanasiewet gestemd. De leeftijdsgrens voor vroegtijdige levensbeëindiging verdwijnt in zijn geheel, waardoor euthanasie ook voor kinderen mogelijk wordt. Enige maanden terug werd het voorstel al door de Senaat geloodst, vandaag stemde een meerderheid in het Huis van Afgevaardigden ermee in. België is hiermee het eerste land ter wereld dat een dergelijke wet aanneemt: nergens anders gelden zulke ruime euthanasieregels. In de praktijk betekent de aangenomen Euthanasiewet dat euthanasie bij wilsbekwame minderjarigen mogelijk is indien er sprake is van een ‘medisch uitzichtloze toestand’ van ‘aanhoudend en ondraaglijk fysiek lijden’ dat het gevolg is van ‘een ernstige en ongeneeslijke aandoening die veroorzaakt wordt door een ongeval of ziekte’. Ouders of voogden moeten ook instemmen met het verzoek tot euthanasie. Een psychiater of psycholoog stelt vast of de minderjarige wilsbekwaam is. In Nederland is op basis van de Wtl euthanasie mogelijk vanaf 12 jaar. Van deze mogelijkheid wordt echter zelden gebruikgemaakt. | BRON: NRC.nl
TÜV Rheinland betaalt schadevergoeding aan PIP-slachtoffers. Het Duitse keuringsbedrijf TÜV Rheinland betaalt ongeveer 1700 vrouwen met borstimplantaten van het Franse merk PIP een schadevergoeding van 3400 euro. Die toezegging is noodzakelijk, omdat de rechtbank in Aix-en-Provence anders het hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank in Toulon niet in behandeling neemt. Vorig jaar oordeelde laatstgenoemde rechtbank dat elk van de 1700 vrouwen recht heeft op 3000 euro schadevergoeding plus een vergoeding van 400 euro aan advocaatkosten. TÜV Rheinland is aansprakelijk, omdat dit bedrijf de implantaten goedkeurde voor gebruik op de Europese markt. Jean-Claude Mas, de 74-jarige oprichter van PIP, werd eind vorig jaar wegens aan fraude en oplichting strafrechtelijk veroordeeld tot onder meer vier jaar cel. Ook in Nederland zijn vrouwen het slachtoffer geworden van de gewraakte PIP-implantaten. Advocaat Sander de Lang laat weten dat meer dan 50 Nederlandse vrouwen zich inmiddels bij hem hebben gemeld om in Frankrijk een claim tegen TÜV Rheinland in te dienen, die naar verwachting zal liggen tussen de 10.000 en 50.000 euro. Sinds 2011 is er veel onrust onder vrouwen die deze implantaten hebben. Die zouden gezondheidsrisico’s opleveren, maar dit wordt in diverse onderzoeken tegengesproken. | BRON: NU.nl
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 4 (februari 2014)
21
Steeds meer dementerenden naar Levenseindekliniek. Sinds 2012 bestaat in Nederland de Levenseindekliniek, die bedoeld is voor mensen die een stervenswens hebben en aan de zorgvuldigheidseisen Wtl voldoen, maar die te maken krijgen met een of meer artsen die geen euthanasie of hulp bij zelfdoding kunnen of willen geven. Uit het feit dat afgelopen jaar 133 mensen euthanasie hebben laten uitvoeren in de Levenseindekliniek, kan worden geconcludeerd dat de kliniek kennelijk voorziet in een maatschappelijke behoefte. Met name opvallend is de stijging van het aantal dementerenden dat bij de kliniek terecht komt: in maar liefst 18 procent van alle uitgevoerde euthanasieverzoeken bij de Levenseindekliniek was er sprake van een persoon die leed aan dementie, een groot verschil met het landelijk percentage van 1 procent. Een woordvoerder van de kliniek laat desgevraagd weten dat de mate van psychisch lijden bij het honoreren van een euthanasieverzoek ‘maatgevend en bovenliggend’ is. Indien er een mogelijkheid tot verbetering aanwezig is, wordt het verzoek niet gehonoreerd. Bij dementie is verbetering echter meestal niet meer mogelijk. | BRON: Skipr.nl
Inkomen van zorgbestuurders verder omlaag. Met ingang van 2015 mogen zorgbestuurders maximaal 100% van een ministersalaris verdienen in plaats van de huidige 130%. Dat heeft de Tweede Kamer begin februari besloten. Het gaat hierbij om een aanpassing van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT) die vanaf 1 januari 2013 van kracht is. Artsen vallen niet onder deze wet. Het maximum geldt uitsluitend voor nieuwe bestuurders; voor huidige bestuurders geldt een overgangsregeling. Zij zullen uiterlijk in 2022 op het niveau van een ministersalaris moeten zitten. | BRON: Medisch contact
22
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 4 (februari 2014)
KNAW: Jeugdwet is wetenschappelijk onverantwoord. Wetenschappers van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) hebben zich in een open brief fel gekeerd tegen de nieuwe Jeugdwet. Het onderbrengen van de kinder- en jeugdpsychiatrie bij gemeenten, wat het kabinet wil, is vergelijkbaar met het onderbrengen van kindergeneeskunde bij gemeenten, betogen ze. Volgens de KNAW is de maatregel wetenschappelijk onverantwoord omdat kinderpsychiatrie onlosmakelijk is verbonden met de reguliere psychiatrie. Alle aandoeningen die vallen onder de volwassen psychiatrie, zoals angststoornissen, depressies en schizofrenie ontstaan in de pubertijd, schrijven de wetenschappers. De wetenschappers scharen zich met de brief achter de petitie jeugd-ggz die een groep hoogleraren, kinderartsen en kinder- en jeugdpsychiaters is gestart. Zij zijn het niet eens met de plannen van het kabinet voor jeugdzorg. Ruim 85.000 mensen hebben de petitie ondertekend. De Eerste Kamer buigt zich momenteel over de wet. | BRON: NU.nl Jansen Steur in hoger beroep tegen vonnis tuchtcollege. Frank van Gaal, de advocaat van ex-neuroloog Jansen Steur, heeft onlangs hoger beroep aangetekend tegen het veroordelend vonnis van het RTG Zwolle. Volgens Van Gaal klopt de onderbouwing van het vonnis niet, zo zou onder andere de verjaringstermijn ten onrechte verruimd zijn en vindt Jansen Steur het onterecht dat wordt beweerd dat hij geen ‘blijk van twijfel’ zou hebben laten zien over zijn handelen. Jansen Steur werd in december 2013 door het RTG Zwolle voor het leven geschrapt uit het BIG-register en mag dus niet meer als arts werken. Jansen Steur had zich al uit laten schrijven uit het BIG-register en heeft aangegeven niet meer als arts te willen gaan werken. Zijn advocaat verkondigde eerder in de media de tuchtzaak tegen zijn cliënt ‘volkomen overbodig’ te vinden. | BRON: Medisch Contact, Skipr.nl
Van Rijn beantwoordt vragen rondom problematiek sluiting verzorgingshuizen. Staatssecretaris Van Rijn heeft vragen van kamerlid Leijten (SP) beantwoord over de gevolgen van de sluiting van verzorgingshuizen. Het kabinetsbeleid waardoor mensen met een lage zorgvraag thuis moeten blijven wonen zorgt voor een scherpe verandering in de langdurige zorg. De gevolgen worden nu duidelijk: woonruimte in verzorgingstehuizen komt leeg te staan. Al vanaf 1 januari 2013 mogen mensen met een lage zorgindicatie (ZZP 1 en 2) niet meer in een verzorgingshuis wonen, sinds 1 januari dit jaar geldt dit ook voor ZZP 3. De leegstand brengt een aantal problemen met zich mee voor de zorginstellingen, zo moet het hele pand onderhouden blijven terwijl er maar voor de helft van de bewoners inkomsten binnen komen, is het verhuizen van (vaak zwakke) ouderen zeer ingrijpend en kan de lege ruimte niet aan anderen verhuurd worden. Ook is het geen optie om mensen met een zwaardere zorgvraag in de lege kamers te huisvesten: hier gelden strengere eisen voor het gebouw dat verbouwing vereist, hier is geen geld voor. Kamerlid Leijten wijst de staatssecretaris voornamelijk op het gevaar dat ouderen die wel zorg nodig hebben dit niet krijgen. Van Rijn repliceert met het feit dat er meer thuiszorg beschikbaar is voor personen met een ZZP 1,2 en 3 indicatie. Ook beseft hij dat een verhuizing voor bewoners weliswaar emotioneel kan zijn, maar hij concludeert dat de nadelen niet opwegen tegen de voordelen. De staatssecretaris herkent zich niet in het beeld dat huisartsen schetsen waarin ouderen te weinig hulp aan huis krijgen. | BRON: Handelingen TK 2013/14, aanhangsel 1160.
Slordigheden bij het openbaar maken van “zwarte lijst” met hulpverleners. Volgens de NRC zouden er onder andere maatregelen verkeerd gedateerd zijn, omdat er nog een beroepsprocedure liep en enkele namen van hulpverleners zouden met vertraging op de lijst zijn geplaatst, in sommige gevallen pas nadat hier uitdrukkelijk door journalisten om werd gevraagd. Ook zou het besturingssysteem van het register niet goed functioneren. Er is vertrouwelijke informatie is gevonden door kopers van een archiefkast. Zij vonden in hun nieuwe aankoop enkele vertrouwelijke documenten, waaronder het interne e-mailverkeer van het CIBG, een uitvoeringsorganisatie van het ministerie van VWS. Ook waren er euthanasierapporten en rapporten van het medisch tuchtcollege in de kast blijven liggen. Op grond van de archiefwet had de overheid de documenten moeten vernietigen. Het ministerie gaat dan ook uitzoeken hoe dergelijke incidenten in het vervolg voorkomen kunnen worden. | BRON: NationaleZorggids.nl, NRC.nl Wetsvoorstel winstuitkering in medisch specialistische zorg voorlopig niet behandeld. Na de vele kritiek op het wetsvoorstel, zowel uit het veld als uit de politiek, heeft minister Schippers besloten het voorlopig niet ter behandeling aan de bieden. In haar brief van 15 januari jl. aan de Tweede Kamer schreef zij dat er een nota van wijziging noodzakelijk is, waarbij er zowel technische als inhoudelijke wijzigingen moeten worden doorgevoerd. De NRC meldde eerder dat er in de politiek ook veel tegenstanders van het voorstel waren. Zo waren Slob (ChristenUnie) en Bruins (CDA) geen voorstanders meer van het wetsvoorstel. Slob noemde het toelaten van winstuitkeringen door ziekenhuizen een principiële stap, waarop niet meer gemakkelijk terug gekomen kan worden. Bruins stelde dat geld voor de zorg in de zorg moet blijven. Op grond van het wetsvoorstel wordt het doen van winstuitkeringen door zorginstellingen aan voorwaarden gebonden. Schippers bekijkt nu de mogelijkheden om die voorwaarden nog “zwaarder” te maken. Zij wil met dit wetsvoorstel bereiken dat zorginstellingen nieuwe financiers aan kunnen trekken. Ook verwacht zij dat de zorg efficiënter zal worden door de betrokkenheid van nieuwe investeerders. | BRON: Skipr.nl RTG Eindhoven schorst huisarts om relatie met patiënte. Een huisarts uit Brabant is een jaar geschorst. De arts had een seksuele relatie met een patiënte. Volgens het RTG Eindhoven misbruikte de huisarts zijn positie als behandelaar. De huisarts behandelde de vrouw vanwege nekklachten van 2010 tot 2012. In die jaren ontstond een persoonlijke relatie tussen de arts en de patiënte. Het initiatief voor seksueel contact lag voor een belangrijk deel bij de arts, aldus de tuchtrechter. Het tuchtcollege oordeelt dat de arts nalatig is geweest, omdat hij had moeten weten dat hij tijdens een behandeling geen relatie aan mag gaan. Hij had de gevoelens moeten onderdrukken of de behandeling moeten beëindigen. Aan de schorsing is een proeftijd van twee jaar verbonden. Sinds september 2012 is de man geen huisarts meer maar hij werkt nog wel als arts orthomanuele geneeskunde.
| RTG EIndhoven 13 januari 2014, ECLI:NL:TGZREIN:2014:13. Verpleegkundigen bevoegd tot voorschrijven geneesmiddelen. Vanaf 1 februari 2014 mogen diabetes- en longverpleegkundigen bepaalde geneesmiddelen voorschrijven. Oncologieverpleegkundigen volgen naar verwachting later dit jaar. Aan de voorschrijfbevoegdheid zijn voorwaarden verbonden. Een van de voorwaarden is dat een arts eerst een diagnose moet hebben gesteld. Bovendien moeten richtlijnen, standaarden en protocollen worden gevolgd. Het is daarnaast belangrijk om in de praktijk afspraken te maken over samenwerking tussen artsen en verpleegkundigen. De Handreiking implementatie taakherschikking van de KNMG en de V&VN kan hierbij als model dienen. | Bron: KNMG.nl
WHO: Regering kan overgewicht tegengaan met wet. Als landen overgewicht willen tegengaan, moeten er strengere wetten komen om de verkoop van ongezond eten en drinken terug te dringen. Regeringen moeten mensen stimuleren om gezonde en verse producten te eten en kunnen op die manier de wereldwijde obesitasproblematiek zelfs omkeren. Dat blijkt uit onderzoek dat de WHO heeft laten doen naar obesitas. Een van de maatregelen die de WHO aandraagt, is het verminderen van fastfoodreclames die zijn gericht op kinderen. Een andere optie is het korten van subsidie aan bedrijven die veel kunstmest of chemische bestrijdingsmiddelen gebruiken. In alle onderzochte landen steeg de verkoop van ongezond eten en drinken. Vooral in Canada, Australië, Ierland en Nieuw-Zeeland kochten mensen meer fastfood. In onder meer Nederland, Italië en Griekenland - waar al strengere regelgeving geldt - was de stijging het laagst. | BRON: Skipr.nl
Nieuw register voor curatele en bewind. Het openbare curateleregister wordt dit jaar uitgebreid. Mensen die vanwege hun lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat zijn belangrijke beslissingen te nemen, kunnen een curator toegewezen krijgen. Wie alleen op financieel gebied bescherming nodig heeft, kan een bewindvoerder krijgen. De gronden voor bewind zijn met ingang van 1 januari uitgebreid. Niet alleen mensen met een beperking, maar ook wie verkwistend met met zijn geld omgaat of problematische schulden heeft, kan onder bewind worden gesteld. De vernieuwde wetgeving regelt ook dat het bewind op basis van die nieuwe gronden wordt gepubliceerd in een openbaar toegankelijk register. Het Centraal Curatele Register, dat via rechtspraak.nl geraadpleegd kan worden, is per 1 januari 2014 veranderd in het Centraal Curatele en Bewind Register (CCBR). | BRON: Rechtspraak.nl
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 4 (februari 2014)
23
NZa beboet St. Antonius Ziekenhuis. Het St. Antonius Ziekenhuis moet 2,5 miljoen euro betalen aan de zorgautoriteit wegens onjuist declareren. Het ziekenhuis heeft in een periode van vier jaar voor maar liefst 24,6 miljoen euro foutief gedeclareerd. De boete komt bovenop dit bedrag, waarover afspraken over terugbetaling worden gemaakt met de zorgverzekeraars. Het ziekenhuis heeft direct actie ondernomen toen de NZa met signalen kwam over de fouten en de NZa heeft hierdoor rekening gehouden met de hoogte van het boetebedrag. Een voorbeeld van zo’n foute declaratie was dat voor een patiënt die langer dan twee uur in het ziekenhuis verbleef standaard dagverpleging in rekening werd gebracht. Dit mag officieel alleen op afdelingen die voldoen aan de criteria voor dagverpleging. Ook werden spiraaltjes die door patiënten zelf al bij de apotheek betaald waren in rekening gebracht. | BRON: NZA.nl
NCPF roept zorgverzekeraars op gegevens openbaar te maken. De NPCF heeft zorgverzekeraars opgeroepen bepaalde informatie over de kwaliteit van zorg openbaar te maken, zodat burgers deze informatie in kunnen zien. Zorgverzekeraars beschikken over een database met informatie over bijvoorbeeld operaties, complicaties en locaties waar de beste zorg voor bepaalde aandoeningen gegeven wordt. De NPCF wil dit bijvoorbeeld gebruiken voor een infographic die zij maakte over de zorg bij rughernia’s. Zij missen daarin nog essentiële informatie die zorgverzekeraars vaak wel hebben. Minister Schippers heeft aangegeven dat er een website online zal komen met alle informatie over de kwaliteit, over artsen en over de Wet BIG. | Bron: Nationale zorggids.nl
Huisarts krijgt beroepsverbod om bezit kinderporno. Een huisarts uit Oss heeft van het regionale tuchtcollege te horen gekregen dat hij zijn beroep per direct niet meer uit mag voeren. De ex-huisarts was in 2007 veroordeeld voor het bezit van kinderporno en is daarom uit het BIG-register geschrapt. Het schrappen heeft zo lang op zich laten wachten doordat de IGZ pas in 2013 op de hoogte was van de nieuwe veroordeling toen de arts in het nieuws kwam. De arts kreeg al eerder een beroepsverbod van vier jaar opgelegd door de strafrechter nadat hij was veroordeeld voor ontucht met minderjarigen. De arts liet zich daarna weer inschrijven in het BIG-register, maar is hier nu definitief uit geschrapt.
Onduidelijkheid over procedure bij onverwacht overlijden kind. De overheid heeft op 1 januari de Nader Onderzoek Doodsoorzaak (NODO) procedure per direct stopgezet. Het gevolg hiervan is dat voor artsen nu een onduidelijk situatie is ontstaan, doordat er nog geen alternatief voor de NODO-procedure is. De proef met de NODO-procedure werd in oktober 2012 gestart, maar is stopgezet omdat de procedure te arbeidsintensief, te emotioneel belastend en te duur blijkt te zijn. Bovendien zouden te weinig gevallen leidden tot een gerechtelijke procedure. De procedure was bedoeld om bij het overlijden van een minderjarige, indien hier in eerste instantie geen duidelijke verklaring voor was, de aard van het overlijden te achterhalen. Daarnaast moest het een instrument zijn om achteraf vast te kunnen stellen of er sprake was van kindermishandeling. PGV Nederland (voorheen GGD Nederland) heeft in een brief aan de betrokken ministeries een oproep gedaan om met hen en andere betrokken instanties in gesprek te gaan over de onduidelijkheid die is ontstaan. | Bron: NationaleZorggids.nl
| BRON: NationaleZorggids.nl
24
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 4 (februari 2014)
Meer dan 100.000 verzekerden betalen al jaren niet of nauwelijks zorgpremie. Uit onderzoek van RTL nieuws blijkt dat er 120.000 mensen zijn die al jaren hun zorgpremie niet of maar af en toe betalen. Er staat inmiddels dan ook al meer dan een miljard euro aan premieschuld open. Indien iemand de premie zes maanden niet betaalt, komt hij in wanbetalersregeling. Dit betekent dat de wanbetaler van het College voor Zorgverzekeringen (CVS) een rekening krijgt van de premie plus een boete van 30% van deze premie. De CVS betaalt vanaf dat moment de premie aan de verzekeraar. Voor nieuwe wanbetalers is dit een goede stok achter de deur om toch hun premie te betalen, maar voor notoire wanbetalers werkt deze regeling nauwelijks. Tussen de 106 en 128 duizend wanbetalers hebben inmiddels een openstaande schuld van twee jaarpremies of meer. Minister Schippers accepteert het niet dat mensen hun zorgpremie niet betalen. Zij geeft aan dat het de solidariteit van het systeem ondermijnt. | BRON: Skipr.nl
Van Rijn: ‘Controle op geneesmiddelen functioneert goed’. De controle op geneesmiddelen functioneert goed, aldus staatssecretaris Van Rijn. Het CBG doet zijn werk goed en er is bij de organisatie geen sprake van belangenverstrengeling. De staatssecretaris zei dit tijdens het vragenuurtje in de tweede kamer. De vraag kwam naar aanleiding van de twijfels die zaterdag geuit waren over het CBG in het radioprogramma Argos. De twijfel werden geuit naat een meisje overleden was dat het anticonceptiemiddel Nuvaring had gebruikt. Samen met Europese instanties bewaakt het CBG de veiligheid, kwaliteit en risico’s van geneesmiddelen. Bijwerkingen van medicijnen worden gemeld bij het Lareb. Dit systeem werkt volgens Van Rijn optimaal. Hij heeft toegezegd de kamer te informeren van de mogelijke stappen die het CBG neemt naar aanleiding van het sterfgeval. | BRON: NationaleZorggids.nl
Van Rijn: ‘Verantwoorde decentralisatie gedeelde verantwoordelijkheid Rijk en gemeenten’. Het kabinet heeft onlangs een reactie naar de VNG gestuurd over de decentralisatie van langdurige zorg en ondersteuning. Daarin gaat het in op de punten van zorg van gemeenten: de samenwerking tussen gemeenten en zorgverzekeraars, het overgangsrecht 2015 en de regie op de drie decentralisaties. Het kabinet onderschrijft het belang van een zorgvuldige en verantwoorde invoering van de decentralisaties en ziet dit als een gezamenlijke verantwoordelijkheid van het kabinet en gemeenten. Verder bericht het kabinet dat het tegemoet zal komen aan de wens van de gemeenten om de samenwerking tussen zorgverzekeraars en gemeenten ten aanzien van de wijkverpleging vast te leggen in het Besluit zorgaanspraken krachtens de Zorgverzekeringswet. De financiële effecten van het overgangsrecht zullen in 2015 nauwgezet door het kabinet worden gevolgd. Knelpunten als gevolg hiervan worden met gemeenten besproken en in 2015 snel aangepakt. In het overlegresultaat met VNG was al afgesproken dat het kabinet 200 miljoen euro extra beschikbaar stelt voor een zorgvuldige overgang van cliënten naar de Wmo in 2015. Het wetsvoorstel Wmo 2015 is op 14 januari 2014 aan de Tweede Kamer aangeboden. | BRON: Rijksoverheid.nl College voor de Rechten van de Mens waarschuwt voor discriminatie door spermabanken. Het College voor de Rechten van de Mens adviseert de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) om in haar richtlijn over spermadonatiezorg op te nemen dat spermabanken niet tegemoet komen aan voorwaarden of voorkeuren van spermadonoren die verwijzen naar hetero- of homoseksuele gerichtheid, godsdienst, ras, nationaliteit, het al dan niet gehuwd of alleenstaand zijn van de ontvangende vrouw. Spermabanken mogen niet tegemoetkomen aan eisen die donoren stellen aan de huwelijkse staat van ontvangers. Het College is op grond van Europese jurisprudentie van oordeel dat de spermabanken voorrang mogen geven aan het recht van de ontvangende vrouwen om niet te worden gediscrimineerd op grond van hun burgerlijke staat, boven het recht van donoren die discriminerende voorwaarden stellen om zelf niet te worden gediscrimineerd op grond van hun geloofs- of levensovertuiging en/of politieke gezindheid. | Bron: Collegevoorderechtenvandemens.nl IGZ gaat optreden tegen softwareproducten als medisch hulpmiddel. Vanaf 1 januari 2014 treedt de IGZ op indien softwarefabrikanten die medische hulpmiddelen ontwikkelingen zich niet aan de Wet medische hulpmiddelen houden. Indien software een medisch doel heeft, zijn softwarefabrikanten verplicht zich te houden aan de voorschriften van de Wet medische hulpmiddelen. Zij moeten het product als medisch hulpmiddel hebben aangemeld en een CE-marketing hebben, waardoor duidelijk is dat de software voldoet aan een aantal essentiële eisen. Onder softwareproducten met een medisch doel vallen bijvoorbeeld een elektronisch voorschrijf systeem, een ziekenhuis applicatie die een koppeling met een medisch apparaat heeft en een mobiele applicatie die op basis van symptomen een diagnose stelt. De IGZ geeft aan dat softwareproducten in de gezondheidszorg steeds intelligenter worden en een prominentere rol in het zorgproces gaan spelen. De risico’s die dit met zich meebrengt moeten zoveel mogelijk ingeperkt worden. | Bron: IGZ.nl Artsen willen betere toetsing euthanasie. Artsenfederatie KNMG wil dat er een onafhankelijke instantie komt die bepaalde euthanasiemeldingen na het oordeel van de toetsingscommissie nog eens kan bekijken. De richtlijnen van de beroepsgroep worden nu onvoldoende meegenomen in de beoordeling, aldus KNMG-directeur Wigersma. Volgens Wigersma moet er een mogelijkheid komen om beroep aan te tekenen tegen het oordeel van de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie (RTE). ‘Ze zijn niet onfeilbaar. Als je het niet eens bent met de uitspraak in de rechtbank, kun je ook een stapje hoger. Dat zou hier ook moeten gelden.’ | BRON: NationaleZorggids.nl
Wmo 2015 naar de Tweede Kamer. Het voorstel voor de Wmo 2015 is door de regering naar de Tweede Kamer gestuurd voor parlementaire behandeling. Met de Wmo 2015 krijgen gemeenten meer verantwoordelijkheden voor het organiseren van passende ondersteuning aan huis voor mensen die niet op eigen kracht kunnen deelnemen aan de samenleving. Indien de burger het zelf of niet binnen de sociale omgeving kan oplossen, ontvangt hij een maatwerkvoorziening van de gemeente. Op grond van de Wmo 2015 worden gemeenten verplicht om in hun beleidsplan vast te leggen op welke wijze en op basis van welke criteria een cliënt voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt alsmede op welke wijze zij hun inwoners betrekken bij de uitvoering van haar beleid. Gemeenten zullen hierbij actief samenwerken met zorgverzekeraars. Gemeenten krijgen €3,9 miljard voor de nieuwe verantwoordelijkheden. Onder de nieuwe wet blijft het pgb blijft bestaan, maar zal op een andere wijze ingericht worden. De nieuwe Wmo zal per 1 januari 2015 in werking moeten treden. | BRON: Rijksoverheid.nl, zie ook Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 1 (voorstel van wet) en nr. 3 (MvT).
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 4 (februari 2014)
25
‘Meavita-zaak’ op 4 en 5 juni 2014 behandeld door Ondernemingskamer. Op 18 oktober 2013 heeft ABVAKABO FNV een “verzoekschrift ex art. 2:355 BW” ingediend. Dit verzoek strekt onder meer tot het vaststellen van wanbeleid bij het (voormalige) Meavita-concern. De Ondernemingskamer heeft de mondelinge behandeling van dit verzoek bepaald op 4 en 5 juni 2014. Deze zaak bouwt voort op het op 21 augustus 2013 gedeponeerde verslag dat de uitkomsten bevat van het onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van het Meavita-concern over de periode vanaf 1 januari 2006. | BRON: Rechtspraak.nl Drie Zuid-Hollandse ziekenhuizen zonder SEH. Van de negen ziekenhuizen in de regio West in Zuid-Holland hebben er straks drie geen enkele spoedvoorziening meer. Ook zien zes van de negen hun intensive care omgezet in een post-anesthesia care unit. Dat blijkt uit het nog vertrouwelijke Regioplan Acute Zorg voor de regio West, dat onder auspiciën van Zorgverzekeraars Nederland (ZN) is opgesteld door een team van vertegenwoordigers van zes zorgverzekeraars.Het Regioplan West is in lijn met de Kwaliteitsvisie Spoedeisende Zorg, dat ZN vorig jaar publiceerde. Volgens dat rapport ligt het voor de hand om een ziekenhuis alleen over een SEH te laten beschikken als het ook hoogcomplexe laagvolume spoedeisende zorgstromen aanbiedt. Het plan van de zorgverzekeraars sluit op hevig verzet bij de betrokken ziekenhuizen. | BRON: Medisch Contact, Skipr.nl
26
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 4 (februari 2014)
Wvggz vereist grote investering in rechtspraak. Het wetsvoorstel Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) heeft wel forse gevolgen voor het werk van de rechter, waarvoor extra geld en een ruime voorbereidingstijd nodig is, aldus Frits Bakker, voorzitter van de Raad voor de rechtspraak. De Wvggz moet de huidige Wet Bopz gaan vervangen. De Wet Bopz maakt in geval van nood gedwongen opname van mensen met een stoornis mogelijk. De Wvggz gaat niet uit van dwangopname, maar van dwangbehandeling (curs.; red.). Deze dwangbehandeling kan in vele vormen en gradaties worden toegepast, ook thuis of poliklinisch. De bedoeling is daarmee ingrijpende dwangopnames te voorkomen. Voor de dwangbehandeling is een rechterlijke machtiging nodig. Verder krijgt de patiënt een sterkere positie, onder meer door inspraak en de (nieuwe) mogelijkheid van hoger beroep. De Raad voor de rechtspraak kan zich op hoofdlijnen vinden in het voorstel, maar Bakker waarschuwde wel voor een flinke taakverzwaring: vanwege het feit dat dwang straks niet meer alleen mogelijk is bij acuut gevaar zullen er meer machtigingsaanvragen aan de rechter worden voorgelegd en de aanvragen worden ook ingewikkelder. De Raad voor de rechtspraak maakt zich echter met name zorgen over de nieuwe mogelijkheid van hoger beroep, die de werklast van de gerechtshoven ingrijpend verzwaren en veel kosten met zich meebrengt. Daarnaast is de regeling van het hoger beroep in de huidige vorm te onduidelijk om mee te werken en is het nog de vraag of de mogelijkheid van hoger beroep bij kortdurende machtigingen wel zinnig is. Tegen de tijd dat het hof zich over de zaak buigt, zal dwangbehandeling vaak al niet meer nodig zijn, aldus Bakker. | BRON: Rechtspraak.nl Geen handtekening onder jaarrekening ziekenhuizen. Accountants zijn niet van plan hun volledige goedkeuring te geven onder de jaarrekeningen van Nederlandse ziekenhuizen. Dit stelt de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA). Volgens externe boekhouders zijn de omzetcijfers van de ziekenhuizen over 2013 te onzeker doordat per zorgverzekeraar anders moet worden gedeclareerd. De accountants gaan de ziekenhuizen nog wel vragen om meer toelichting over de onzekerheden, maar volgens de NBA is het onvermijdelijk dat er een controleverklaring komt met beperking. De NBA vreest dat het uitblijven van een fiat tot financiële problemen gaat leiden, omdat dit vragen zal oproepen bij banken. De NBA vindt dat minister Schippers hierover contact moet opnemen met de banken.
| BRON: NBA.nl., Skipr.nl Strafzaak tegen Nuenense huisarts mogelijk heropend. Het gerechtshof Den Bosch heeft onlangs in een artikel 12 Sv-procedure geoordeeld dat het OM alle rapporten over de strafzaak tegen de Nuenense (oud-) huisarts Edwin ten W. bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) moet opvragen. Verder moet worden nagegaan welk onderzoeksmateriaal nog beschikbaar is. Dit om te kunnen oordelen of Ten W. alsnog moet worden vervolgd voor de dood van zijn Filipijnse kinderoppas Beth Urbi in 2002. Urbi overleed één jaar nadat ook de Filipijnse vrouw van Edwin ten W. was overleden. Zijn echtgenote werd jaren later dood teruggevonden onder het huis van zijn tweelingbroer. Ten W. werd gearresteerd voor de dood van zijn vrouw, maar uiteindelijk vrijgesproken vanwege twijfel over de doodsoorzaak. Hij kreeg wel twee jaar celstraf voor het verbergen van haar lichaam en het bezit van kinderporno. Ten W. staat in het BIG-register vermeld als basisarts, maar het is onduidelijk of hij nog als arts werkzaam is. | BRON: Medisch Contact
Boete Novartis na gunstbetoon huisartsen. Farmaceutisch bedrijf Novartis Pharma BV moet een door de IGZ opgelegde boete van 135.000 euro betalen. Dit heeft de rechter van de rechtbank in Arnhem bepaald in een rechtszaak die Novartis tegen de boete was begonnen. Novartis gaf in 2009 en 2010 tijdens huisartsenbezoeken kosteloos bloedglucosemeters in bruikleen en verstrekte er honderd bijbehorende teststrips gratis bij. De rechtbank oordeelde – evenals eerder de IGZ – dat Novartis hiermee het verbod op gunstbetoon overtrad, omdat de activiteiten het doel hadden de verkoop van de geneesmiddelen Galvus en Eucreas te bevorderen. In december kreeg Novartis door de Europese Commissie ook al een boete opgelegd van 5,5 miljoen euro vanwege het van de markt houden van een pleister met het middel fentanyl. Novartis is het oneens met deze interpretatie van de wet- en regelgeving. Novartis is van mening dat aangezien het project uitsluitend bedoeld was om de diabetespatiënt beter te kunnen diagnosticeren en de arts geen persoonlijk financieel voordeel heeft gehad, er geen sprake was van gunstbetoon. | Rb Gelderland ECLI:NL:RBGEL:2013:5951 Medisch Centrum Haaglanden verliest kort geding. Medisch Centrum Haaglanden (MCH) is door de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag in het ongelijk gesteld De twee ziekenhuizen verschilden van mening over de vraag of tussen hen al dan niet een overeenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot voortzetting door MCH van dienstverlening ten behoeve van ‘t Lange Land Ziekenhuis op het gebied van Pathologie en Medische Microbiologie. MCH probeerde in een kort geding tevergeefs af te dwingen dat haar wederparttj na 16 februari 2014 een bestaand contract tegen lagere tarieven zou voortzetten voor een periode van vijf jaar. ‘t Lange Land Ziekenhuis ging daarmee niet akkoord: zij was enkel bereid de dienstverlening door MCH voort te zetten indien MCH marktconforme tarieven hanteert. | Rb Den Haag 31 januari 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:1154
Bevalling mogelijk slecht afgelopen door domeinstrijd tussen gynaecologen en klinisch verloskundigen. Dit stelt Franx, hoogleraar verloskunde, die op maandag 27 januari 2014 als deskundige werd gehoord in het hoger beroep in de strafzaak tegen de Hoornse gynaecoloog. De gyneacoloog werd in september 2012 veroordeeld wegens dood door schuld van een baby en het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de moeder. Hij zou te lang hebben aangestuurd op een vaginale bevalling. De gynaecoloog was eindverantwoordelijk, maar feitelijk werd de bevalling begeleid door een klinisch verloskundige. In principe is de gynaecoloog in een dergelijk geval de opdrachtgever van en de klinisch verloskundige. In dit geval is de samenwerking niet goed verlopen. In veel ziekenhuizen waren er destijds (2009, red.) geen heldere afspraken over dit soort verhoudingen gemaakt, zo verklaarde Franx. Over de verdeling van de verantwoordelijkheden is lange tijd een domeinstrijd geweest. Pas in 2010 is hier overeenstemming over bereikt door een werkgroep van de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV) en de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG). Uit de tweede evaluatie van de Wet BIG is gebleken dat 66 procent van de gynaecologen en 70 procent van de klinisch verloskundigen de verdeling van de verantwoordelijkheden nog steeds onduidelijk vindt. Het Hof Amsterdam zal in april 2014 uitspraak doen in deze zaak. | Bron: Medisch Contact, NationaleZorggids.nl
Huisarts int 60.000 euro aan inschrijftarieven door overschrijven patiënten van andere praktijken. In Utrecht is er een ruzie ontstaan tussen een aantal huisartsen. Inzet van de ruzie zijn 3700 patiënten. Huisarts Drost, die al praktijken had in Rotterdam en Enschede, zette in 2009 in Utrecht een huisartsenpraktijk op voor studenten en ging een samenwerkingsverband aan met huisartsenpraktijk Galgenwaard. Galgenwaard beweert nu 2000 patiënten te zijn kwijtgeraakt aan Drost, doordat hij deze overschreef naar zijn eigen praktijk. Dit overschrijven is een simpele administratieve handeling in het centrale computersysteem waarin huisartsen bijhouden welke patiënten er in hun praktijk staan ingeschreven. Ieder kwartaal ontvangen huisartsen van zorgverzekeraars 15 euro per ingeschreven patiënt. Door de overschrijving van de 3700 patiënten naar zijn eigen praktijk heeft Drost 60.000 euro ontvangen. Drost zelf beweert dat hij deze patiënten zelf heeft geworven onder studenten. De Utrechtse Huisartsenvereniging onderzoekt nu waar al deze patiënten eerst stonden ingeschreven. Ook de IGZ zal zich over deze zaak buigen. Galgenwaard had de samenwerking met Drost eind vorig jaar al opgezegd, omdat de praktijk was overgenomen door zorgconcern Arts en Zorg. | Bron: NationaleZorggids.nl, Volkskrant.nl
Van Rijn wil regeldruk in langdurige zorg terugdringen. Staatssecretaris Van Rijn vindt dat de registratielast in zorginstellingen moet afnemen, zodat er meer tijd is voor de zorg voor patiënten. Van Rijn gaat hierover praten met verzekeraars en instellingen. Door de regeldruk te verminderen, hoopt hij ook de kosten van de zorg omlaag te brengen. Volgens Van Rijn worden er op dit moment nog te veel onnodige kosten in de langdurige zorg gemaakt. | Bron: NationaleZorggids.nl
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 4 (februari 2014)
27
Eerste Kamer steunt overheving jeugd-ggz naar gemeenten. De plannen van het kabinet om de gemeenten vanaf 1 januari 2015 verantwoordelijk te maken voor de jeugdzorg kunnen op bijval rekenen in de Eerste Kamer. Belangrijke reden hiervoor is de invoering van een onafhankelijke commissie, de Transitie Autoriteit Jeugd, die toezicht gaat houden op alle veranderingen en waar nodig gemeenten en instellingen begeleidt bij de overgang. Gemeenten moeten op grond van het wetsvoorstel in de eerste plaats de gemeentelijke toegang op een laagdrempelige en herkenbare manier organiseren in bijvoorbeeld een sociaal wijkteam of een centrum voor jeugd en gezin. De huisarts wordt een spil in dat nieuwe systeem. VNG en ZN hebben inmiddels afspraken gemaakt om te komen tot een zachte landing van de inkoop voor de jeugd-ggz. Kern daarvan is dat gemeenten inhoudelijk en budgettair verantwoordelijk zijn voor de uitvoering, terwijl verzekeraars een adviesrol krijgen. Bij de inkoop nemen de gemeenten de dbc’s als uitgangspunt, waarbij ze aansluiten bij de inhoudelijke ambities uit het bestuurlijk akkoord van de ggz. Dit alles neemt niet weg dat er binnen en buiten de politiek grote zorgen bestaan over de financiering van de nieuwe jeugdggz. | Bron: Medisch Contact.
AFM en NZa kijken samen naar zorgverzekeraar. De AFM en de NZa gaan samen toezicht houden op de financiële verslaggeving en accountantscontrole bij zorgverzekeraars. De twee toezichthouders hebben hiertoe op 30 januari een convenant gesloten. Accountants moeten op grond van de Zvw en de AWBZ de specifieke financiële verslaggeving van zorgverzekeraars controleren. Voortaan deelt de NZa de bevindingen over die accountantscontroles met de AFM, die deze informatie gebruikt bij het bepalen van haar toezichtsbeleid. | BRON: Skipr.nl
28
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 4 (februari 2014)
CVZ: ´Zorgverzekeraars niet geprikkeld tot actief optreden tegen wanbetalers’. Zorgverzekeraars worden nauwelijks geprikkeld om in actie te komen tegen wanbetalers, omdat zij op grond van de Zvw worden gecompenseerd door het CVZ wanneer verzekerden hun premie niet betalen. Volgens het CVZ kunnen zorgverzekeraars momenteel zelf kiezen hoeveel moeite zij doen om wanbetalers alsnog te laten betalen. Als mensen na zes maanden hun zorgpremie niet betalen, komen zij terecht in de ´wanbetalersregeling´ van het CVZ en worden de verzekeraars gecompenseerd. Zorgverzekeraars die niet in actief optreden tegen de wanbetalers, hebben dus relatief weinig last van wanbetalers. Inmiddels liggen er plannen in de Tweede Kamer om de Zorgverzekeringswet aan te passen zodat verzekeraars eerder actie ondernemen en wanbetalers geprikkeld worden om toch te betalen. | BRON: Zorgvisie.nl Jeugdwet verplicht artsen verantwoording af te leggen aan gemeenten over doorverwijzingen jeugdzorg. Op grond van de nieuwe Jeugdwet moeten artsen die te veel doorverwijzen naar dure eerstelijns jeugdzorg daar verantwoording over afleggen bij de gemeente. Ook kunnen artsen niet meer vrij doorverwijzen binnen de jeugdzorg. Dit heeft minister Schippers aangegeven bij de beantwoording van Kamervragen over het wetsvoorstel voor de nieuwe jeugdwet. Op de vraag of huisartsen gesprekken met de gemeente uit de weg zullen gaan door zich te beroepen op hun geheimhoudingsplicht heeft de minister ontkennend geantwoord. De doorverwijsgegevens kunnen geanonimiseerd worden doorgegeven. Dit dient volgens de minister ook alleen maar om het doorverwijsgedrag tussen gemeenten en huisartsen onderling te kunnen vergelijken. Ook zal deze regeling niet voor extra administratie zorgen, omdat huisartsen hun doorverwijzingen nu ook al aan de verzekeraars doorgeven. | Bron: NationaleZorggids.nl IGZ handhaaft verbod Amsterdamse cardioloog. De IGZ blijft erbij dat de 77-jarige Amsterdamse cardioloog Eli Bialoglowski zijn specialisatie niet meer mag uitvoeren. Bialoglowski wil zijn praktijk graag voortzetten, zo verklaarde hij onlangs voor de rechtbank in Amsterdam. Bialoglowski vecht zijn doorhaling als cardioloog aan. Bialoglowski zou graag met anderen in een praktijk willen werken. Dan zouden de administratie en de dossiers in elk geval op orde zijn. De cardioloog vindt dat de inspectie ‘te kwader trouw is’ en hem ‘kapot’ wil maken. Volgens de IGZ zijn er geen voorwaarden meer te bedenken waardoor de praktijk van Bialoglowski verbeterd zou worden. ‘Hij schiet fundamenteel en ernstig tekort.’. De Inspectie betoogde dat zelfs de Nederlandse Vereniging voor Cardiologie (NVVC) de praktijkvoering van de cardioloog bijzonder slecht vond. De NVVC heeft de cardioloog al in 2008 gewaarschuwd én een melding gedaan bij de IGZ. Dat laatste is volgens de IGZ niet eerder voorgekomen. De rechter doet uiterlijk 21 februari uitspraak. | BRON: Medisch Contact AVG-arts vooralsnog onbevoegd tot uitvoering geneeskundig onderzoek. Volgens de Hoge Raad voldoet een geneeskundig onderzoek dat verricht is door een arts voor verstandelijke gehandicapten (AVG-arts) niet aan de vereisten van de Wet Bopz. Dit was reeds bekend, aangezien een AVG geen psychiater is in de zin van art. 1 BOPZ. In de wetsvoorstellen Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) en Wet Zorg en dwang (WZD) wordt de AVG gelijkgesteld met een psychiater. De Hoge Raad sluit anticipatie op deze wetsvoorstellen uit wegens strijd met het grondrecht op bewegingsvrijheid (vlg. artikel 15 GW; red), inhoudende dat niemand mag van zijn vrijheid worden beroofd buiten de gevallen bij of krachtens de wet voorzien. | HR 7 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:270.
Wisselingen binnen bestuur en commissies Binnen het bestuur en de commissies van het RGDispuut hebben zich de afgelopen periode een aantal wijzigingen voorgedaan: mensen zijn vertrokken en er functies zijn opnieuw verdeeld. Hieronder treffen jullie de nieuwe samenstelling aan van het bestuur en de commissies. 1e Bestuur der RGDispuut Varsha Sewnath-Sewcharan - voorzitter Francis de Vries - vicevoorzitter, secretaris Tessa van der Plicht - penningmeester Claudia de Haan - commissaris interne betrekkingen Marieke Huijgens - webmaster Mai Fleetwood Bird - adviseur intern Elisabeth Paarlberg - algemeen lid, adviseur Activiteitencommissie Olaf Verbeek - voorzitter, penningmeester Milou de Jong - vicevoorzitter, commissaris marketing Maartje van Lint - secretaris Ruth Alderse Baas - commissaris onderzoek Claudia de Haan - commissaris onderzoek Acquisitiecommissie Tessa van der Plicht - voorzitter Marijn Rooke - aanspreekpunt activiteitencommissie Marjolijn Timmers - aanspreekpunt activiteitencommissie Hannah Truijman - aanspreekpunt redactiecommissie Redactiecommissie Astrid van der Wal - voorzitter Iris Bakx - vicevoorzitter Ietje Kok - secretaris, commissaris vormgeving, digitale media Maitri Ramadhin - penningmeester, commissaris digitale media Sanne Vos - commissaris vormgeving
De redactiecommissie is altijd op zoek naar
redactieleden Ben jij een B3- of masterstudent en heb je interesse in het gezondheidsrecht? Ben je daarnaast nieuwsgierig, kritisch, enthousiast en doortastend? En vind je het leuk om op een andere manier bezig te zijn met actuele ontwikkelingen in het gezondheidsrecht? Stuur dan een e-mail met jouw solliciatiebrief en een curriculum vitae naar redactie@rgdispuut.nl onder vermelding van ‘Sollicitatie redactiecommissie februari 2014’.
Woord van de voorzitters van het 1e bestuur der RGDispuut Beste RGD-leden,
Er is hoop in deze barre carrièretijden: ikzelf heb namelijk een baan gevonden als advocaat-stagiaire in letselschade. Ik ben ontzettend blij met deze stap in mijn carrière. Mijn nieuwe baan brengt wel met zich mee dat ik bij het RGDispuut mijn functie als voorzitter neer zal leggen. Ik heb met ontzettend veel plezier het dispuut opgericht, en ik ben met name blij dat het dispuut bij zowel jullie, de leden, als bij derden enthousiast is ontvangen. Ik blijf dan ook graag als algemeen bestuurslid betrokken bij het RGDispuut. Het is verheugend dat het bestuur Varsha, voormalig vice-voorzitter van het RGDispuut, aangewezen heeft als opvolgend voorzitter. Varsha is vanaf het eerste uur actief bij het dispuut geweest en heeft zich als een fantastische vice-voorzitter opgesteld. Varsha zal het dispuut op voortreffelijke wijze voorzitten. Francis de Vries wordt vice-voorzitter (en blijft secretaris) en zal haar nieuwe taak eveneens bevlogen uitoefenen. - Elisabeth Paarlberg, oud-voorzitter 1e bestuur der RGDispuut Allereerst wil ik graag Elisabeth bedanken voor haar fantastische inzet voor het RGDispuut: zonder haar had dit dispuut niet eens bestaan! Daarnaast wil ik haar ook hartelijk feliciteren met haar nieuwe baan. Ik weet zeker dat zij dit met dezelfde overtuiging zal doen zoals zij haar functie als bestuursvoorzitter heeft uitgeoefend. Ik zal het bestuur van het dispuut op professionele en betrokken wijze voortzetten, waarbij ik mij, net als Elisabeth, volledig zal inzetten om de studenten van de Master Recht van de Gezondheidszorg op informele wijze kennis te laten maken met de gezondheidsrechtpraktijk. - Varsha Sewnath-Sewcharan, voorzitter 1e bestuur der RGDispuut
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 4 (februari 2014)
29
30
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 4 (februari 2014)
Agenda 24 FEBRUARI
14:00-17:00
UTRECHT
Symposium ‘Bio-ethiek in wetsevaluaties’
De Nederalndse vereniging voor Bio-ethiek (NVBe) organiseert op maandag 24 februari een symposium over de rol en de methode van bio-ethiek in wetsevaluaties. Diverse beleidsmakers, wetenschappers en deskundigen spreken over dit thema. In het programma is ruimte voor actieve inbreng van en voor discussie met de zaal. Deelname voor NVBE-leden is gratis; voor niet-leden geldt een toegangsprijs van 12,50 euro. Aanmelding dient vooraf te geschieden via de e-mail . Meer informatie over het symposium is te vinden op website van de CEG.
10 MAART
13:30-18:00
DEN HAAG
INFORMATIEMIDDAG ‘Decentralisatie van de AWBZ & GRENZEN AAN DE ZORG’
Op maandag 10 maart organiseren Bruggink Communicatie Support en de RVZ gezamenlijk een informatieve bijeenkomst en debat over politieke besluitvorming met betrekking tot de decentralisatie van de AWBZ & Jeugdzorg en de grenzen aan de zorg. Deze informatiemiddag is primair bedoeld voor alle Tweede Kamerwoordvoerders Volksgezondheid en hun beleidsmedewerkers, maar ook overige belangstellenden kunnen selectief deelnemen. Deelname is kosteloos. Klik hier voor een uitgebreid programma-overzicht.
12 MAART
20:00-21:45
DEN HAAG
GROTE ZORGDEBAT
In het huidige politieke klimaat krijgen gemeenten en zorgaanbieders stevige bezuinigingsdoelstellingen opgelegd. In aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen organiseren verenigingen van zorgverleners, zorgaanbieders, zorgverzekeraars en patiënten daarom ‘De Grote Zorgdebatten’. Na drie lokale ´Lagerhuisdebatten´ (in Groningen, Enschede en Breda), vindt afsluitend in Den Haag een debat plaats met de woordvoerders van de zes grootste partijen in de Tweede Kamer. De Grote Zorgdebatten zijn vrij toegankelijk voor iedereen die zich betrokken voelt bij de gezondheidszorg in Nederland. Er zijn per debat ongeveer 150 plaatsen beschikbaar; deelname is gratis. Aanmelden kan via het online aanmeldformulier.
20 MAART
13:30-18:00
DEN BOSCH
Symposium “Baas over eigen lichaam?
Op donderdag 20 maart vindt het jaarlijkse symposium plaats van de Medische afdeling van het Thijmgenootschap. Dit jaar is het thema ´Dilemma’s rond zelfbeschikking en gezondheid”. Het symposium gaat over de (grenzen aan) de zelfbeschikking van mensen over hun eigen lichaam. Een vijftal sprekers belicht dit thema vanuit een sociologische, een filosofische, een medische, een juridische en een ethische invalshoek. De toegangsprijs bedraagt 50 euro (inclusief maaltijd en borrel); voor leden van het Thijmgenootschap en studenten geldt een gereduceerd tarief. Meer informatie is beschikbaar op de website van het Thijmgenootschap.
31 MAART-26 MEI 16:00
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM
UNIVERSITY MASTERCLASS ‘ETHISCHE DILEMMA’S IN DE PRAKTIJK’
Hoe veel is een mensenleven waard, en wie mag daarover beslissen? De University Masterclass Ethische Dilemma’s in de Praktijk biedt masterstudenten een kans om ervaring op te doen met complexe maatschappelijke afwegingen in vijf intensieve, inspirerende sessies. Onder leiding van prof. dr. Alexander Rinnooy Kan, prof. dr. Beate Roessler en diverse experts bestuderen studenten een actuele casus: medicijnvergoeding voor de ziekte van Pompe. Vervolgens brengen ze via een debat advies uit aan de daarbij aanwezige minister Edith Schippers. Het vak vindt plaats van 31 maart t/m 26 mei en is open voor Nederlandstalige masterstudenten. Deelname is gratis. Inschrijving is mogelijk tot 16 februari a.s. Meer informatie over de inhoud van de masterclass, deelname en inschrijving is te vinden op de website van de Vrije Universiteit.
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 4 (februari 2014)
31
2 APRIL
10:45-13:30
AMSTERDAM
KANTOORBEZOEK BEER ADVOCATEN
Op woensdag 2 april organiseert de activiteitencommissie een kantoorbezoek aan advocatenkantoor Beer Advocaten. Dit advocatenkantoor is toonaangevend op het gebied van aansprakelijkheidsrecht en personenschade. Het programma bestaat uit diverse lezingen door bij het kantoor werkzame advocaten en wordt afgesloten met een gezamenlijke lunch. Deelname is gratis. Aanmelding is mogelijk tot 7 maart via de e-mail: activiteiten@rgdispuut.nl. Zie voor meer informatie ook de flyer van de activiteitencommissie hiernaast.
25 APRIL
10:00-16:30
AMSTERDAM
VGR JAARVERGADERING 2014
Op vrijdag 25 april zal in het Eye Filmmuseum de jaarvergadering van de Vereniging voor Gezondheidsrecht plaatsvinden. Het thema voor de vergadering is ´Ethiek en het gezondheidsrecht´. Op de jaarvergadering zullen de preadviezen rondom dit thema uitvoering besproken worden door de preadviseurs en hun coreferenten. Leden betalen 25 euro toegang; voor niet-leden geldt een toegangsprijs van 45 euro. Aanmelding is mogelijk tot 18 april 2014 en dient te geschieden via het aanmeldformulier op de website van de VGR (www.vereniginggezondheidsrecht.nl).
Annual Summer School on Health Law & Ethics Tekst: Toby Hollen
The Erasmus Observatory on Health Law was founded to explore health law, share in its study, and help pioneer its development. We represent a network of faculties, students, fellows, entrepreneurs, lawyers and ethicists working to identify and engage with the challenges and opportunities of health law. We investigate the real and possible boundaries in health law. We do this through active rather than passive research, believing that the best way to understand health law is to actually build out into it. The Erasmus Observatory on Health Law / Institute of Health Policy & Management (Erasmus University Rotterdam) announces the annual Summer School on Health Law and Ethics (1-11 July 2014), providing students, health/ethics/law professionals and practitioners with an opportunity for intensive training in various aspects of health law and ethics over a two-weeks period, while absorbing the sights, sounds and culture unique to Rotterdam and the Netherlands. The Summer school offers a custom-developed course taught by leading academics in their field. Visit our website for more information or e-mail to Toby Hollen and join us on LinkedIn.
Het volgende Nieuwsblad van het RGDispuut verschijnt op of omstreeks 10 maart 2014.
32
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 4 (februari 2014)