05 nieuwsblad rgdispuut, nr 5 (maart 2014)

Page 1

Nieuwsblad RGDispuut Verenigingsblad Rotterdams Gezondheidsrecht Dispuut Jaargang 1 | Aflevering 5 | Maart 2014

Bestuur en toezicht in de zorg Themanummer

Interview Albert Vermaas Hoofd juridisch-bestuurlijke zaken Universitair Medisch Centrum Utrecht ARTIKEL Roland Bal, Kor Grit, Emke Plomp, Mieke de Die, Roland Friele & Johan Legemaate Vertrouwen in toezicht. Thematische wetsevaluatie van het bestuursrechtelijk toezicht op de kwaliteit van zorg

Gastcolumns Ageeth Klaassen Het monistisch bestuursmodel in de zorg: tussen hoop en vrees

Wilma van der Scheer Goed bestuur in de zorg

Olga Floris De cliĂŤntenraad: medezeggenschap of kringgesprek?

Uitgelicht Slotervaartziekenhuis

Hoe een ziekenhuis bijna ten onder ging aan financiĂŤle problemen en bestuurlijke intriges


Woord van de redactie Colofon Nieuwsblad RGDispuut is het verenigingsblad van het Rotterdams Gezondheidsrecht Dispuut en verschijnt circa tienmaal per jaar. Jaargang 1 Aflevering 5 Maart 2014 Met dank aan: Roland Bal, Mieke de Die, Olga Floris, Roland Friele Kor Grit, Emke Plomp, Ageeth Klaassen, Johan Legemaate, Wilma van der Scheer en Albert Vermaas. Hoofdredacteur Astrid van der Wal Redactie Iris Bakx (eindredactie) Ietje Kok Maitri Ramadhin Sanne Vos Astrid van der Wal Digitale media Ietje Kok Maitri Ramadhin Sanne Vos Lithografie & vormgeving Ietje Kok Sanne Vos Contact redactie@rgdispuut.nl Social media facebook.nl/RGDispuut 1e bestuur der RGDispuut Varsha Sewnath-Sewcharan (vz) Francis de Vries Tessa van der Plicht Claudia de Haan Marieke Huijgens Mai Fleetwood Bird Elisabeth Paarlberg

Sponsor RGDispuut

2

Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 5 (maart 2014)

Beste lezer, Na een half jaar ervaring durfden we het aan: een eerste themanummer! Dit speciale nummer van het Nieuwsblad RGDispuut heeft het thema ‘Bestuur en toezicht in de zorg’ en sluit daarmee nauw aan op het huidige curriculum van de master Recht van de Gezondheidszorg. In dit themanummer hebben wij geprobeerd om in brede zin aandacht te besteden aan bestuur en toezicht in de gezondheidszorg door het onderwerp zowel te beschouwen vanuit een breed juridische perspectief als vanuit bestuurskundig perspectief. Allereerst komt de juridische invalshoek aan bod in het interview met Albert Vermaas, hoofd juridisch-bestuurlijke zaken van het UMC Utrecht. Albert Vermaas vertelt uitgebreid over de verschillen tussen academische ziekenhuizen en algemene ziekenhuizen en de gevolgen hiervan voor de samenstelling en werkwijze van de raden van bestuur en toezicht. In het artikel Vertrouwen in toezicht. Thematische wetsevaluatie van het bestuursrechtelijk toezicht op de kwaliteit van zorg staat het bestuurskundige perspectief centraal. Vanuit een door de onderzoekers ontwikkelde beleidstheorie wordt het bestaande kader aan bestuursrechtelijke wet- en regelgeving geanalyseerd, hetgeen voor gezondheidsjuristen verrassende en leerzame inzichten oplevert. Zoals jullie inmiddels gewend zijn, wordt in de gastcolumns en de rubriek Uitgelicht aandacht besteed aan verdieping en actualiteit. Ageeth Klaassen geeft haar visie op de toekomst van het monistisch bestuursmodel in de zorg. Wilma van der Scheer schrijft over goed bestuur in de zorg, Olga Floris gaat in op het door de WMCZ gestelde vereiste van representativiteit van de cliëntenraad. In een themanummer over bestuur en toezicht in de zorg mag natuurlijk een stuk over het Slotervaartziekenhuis niet ontbreken. Dit ziekenhuis haalde de afgelopen tijd vooral het nieuws vanwege hevig oplopende conflicten in de raad van bestuur.

Wij wensen jullie wederom veel leesplezier.

Hartelijke groet, Iris Bakx & Astrid van der Wal vicevoorzitter & voorzitter redactiecommissie RGDispuut


Inhoud 4

INTERVIEW 4

Albert Vermaas Hoofd Juridisch-bestuurlijke Zaken Universitair Medisch Centrum Utrecht

ARTIKEL 10

Roland Bal Roland Bal, Kor Grit, Emke Plomp, Mieke de Die, Roland Friele & Johan Legemaate Vertrouwen in toezicht. Thematische wetsevaluatie van het bestuursrechtelijk toezicht op de kwaliteit van zorg

10

GASTCOLUMNS

20 Ageeth Klaassen, Het monistisch bestuursmodel in de zorg: tussen hoop en vrees 22 Wilma van der Scheer, Goed bestuur in de zorg 24 Olga Floris, De cliëntenraad: medezeggenschap of kringgesprek?

22

UITGELICHT

26 Slotervaartziekenhuis Hoe een ziekenhuis bijna ten onder ging aan financiële problemen en bestuurlijke intriges 29 Actualiteiten

24

EN OOK... 38

Agenda

26

Word jij ons nieuwe redactielid?

Wante d

Vind jij het leuk om je te verdiepen in gezondheidsrechtelijke vraagstukken en actualiteiten? En vind je het leuk om hierover te schrijven voor jouw medestudenten en andere geìnteresseerden? Meld je dan bij ons aan als nieuw redactielid! Je leert op deze manier veel over het gezondheidsrecht, je wordt enthousiast ontvangen in een heel gezellig team, je doet nuttige contacten op in de praktijk en het staat ook nog eens goed op je CV! Mail je motivatiebrief en CV naar: redactie@rgdispuut.nl.

Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 5 (maart 2014)

3


Interview Albert Vermaas Interview & tekst: Astrid van der Wal. Albert Vermaas is werkzaam als hoofd juridisch-bestuurlijke zaken van het UMC Utrecht en voorziet als zodanig de raad van bestuur van juridisch advies. Verder houdt hij zich (samen met zijn team van zeven collega-juristen) bezig met een breed scala aan rechtsgebieden, onder meer gezondheidsrecht in brede zin, contractenrecht, ondernemingsrecht, aanbestedingsrecht, intellectueel eigendomsrecht en bestuursrecht. In dit bijzondere themanummer spraken we met hem over de bijzondere positie van een academisch ziekenhuis in de huidige gezondheidszorg en de ontwikkelingen op het gebied van bestuur en toezicht in ziekenhuizen. GEZONDHEIDSRECHT ALGEMEEN

Wat zijn de belangrijkste feitelijke en juridische verschillen tussen een academisch ziekenhuis als het UMC Utrecht en een algemeen ziekenhuis? Een eerste verschil is de omvang van de ziekenhuizen. Alle ziekenhuizen zijn primair ondernemingen, maar academische ziekenhuizen, zoals het UMC Utrecht, zijn hele grote ondernemingen. Zo is het UMC met ruim 12.000 werknemers de grootste werkgever van de stad Utrecht, en dit geldt ook voor andere grote academische ziekenhuizen (het Erasmus MC in Rotterdam, en het UMCG in Groningen; red.). In artikel 1.4 lid 1 WHW is uitdrukkelijk vastgelegd dat ieder academisch ziekenhuis drie kerntaken heeft: patiëntenzorg, onderwijs en onderzoek. Hier zien we een belangrijk verschil met een algemeen ziekenhuis, waar het louter en alleen gaat om (reguliere) patiëntenzorg. Academische ziekenhuizen houden zich naast topklinische patiëntenzorg ook bezig met medisch-wetenschappelijk onderzoek en de introductie van nieuwe behandelingen. Hoewel patiëntenrechten voor een jurist in een academisch ziekenhuis zeer zeker relevant zijn, ligt de focus onder meer op de uiteenlopende aspecten van medisch-wetenschappelijk onderzoek. Zo houden wij ons vooral bezig met contractenrecht, in het bijzonder contracten op het terrein van medisch wetenchappelijk

4

Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 5 (maart 2014)

onderzoek met de farmaceutische industrie, intellectuele eigendom en (Europese) aanbestedingen. De farmacuetische industrie is voor academische ziekenhuizen een belangrijke bron van inkomsten voor het doen van onderrzoek ; de overheid financiert wel een deel van de zorg, maar de belangrijkste geldstromen komen toch uit de (zorg) markt zelf. We zien in toenemende mate dat het onderzoeksgeld voor academische ziekenhuizen te verwerven is bij de Europese Commissie. Het gaat hier niet zelden om grote belangen en de daarmee beschikbare fondsen. Om deze onderzoeksgelden te bemachtigen, moeten we in topcentra op Europees niveau gaan samenwerken met andere (academische) ziekenhuizen. Deze ‘schaalvergroting van onderzoek’ kun je enigzins vergelijken met fusies van grote multinationals: als je als jurist zo’n internationale samenwerking begeleidt, ben je in feite bezig met het in kaart brengen, structureren en positioneren van een samenwerkingsverband van grote ondernemingen in een internationale markt. Je houdt je bezig met enorme trajecten die primair betrekking hebben op governance, intellectuele eigendom en output.

De zeven juristen op onze afdeling juridische zaken zijn hier in toenemende mate mee bezig; twee juristen leggen zich enkel en alleen toe op IE-recht en contractenrecht. Een ander verschil is de rechtsvorm. Algemene ziekenhuizen hebben vrijwel allemaal de rechtsvorm van een stichting (het Slotervaartziekenhuis is een bekende uitzondering op deze regel; red.). Daarentegen is bij academische ziekenhuizen de rechtsvorm van de stichting juist de uitzondering op de regel: twee van de acht ziekenhuizen in Nederland hebben vanwege hun religieuze achtegrond de rechtsvorm van de stichting, terwijl de overige zes zelfstandige bestuursorganen (publiekrechtelijke rechtspersonen) zijn. Hierdoor is het bestuursrecht direct van toepassing, bijvoorbeeld de Algemene wet bestuursrecht en de Wet openbaarheid van bestuur. De directe toepassing van het bestuursrecht geeft academische ziekenhuizen een duaal karakter, wat soms voor lastige complicaties zorgt. Als bestuursorgaan valt een academisch ziekenhuis enerzijds onder de Wet openbaarmaking van bestuur en is het aanbestedingsplichting, terwijl anderzijds het ook als onderneming

“Hoewel patiëntenrechten voor een jurist in een academisch ziekenhuis zeer zeker relevant zijn, ligt de focus onder meer op de uiteenlopende aspecten van medisch-wetenschappelijk onderzoek.”


onder de Mededingingswet valt. De verschillende wettelijke verplichtingen die hieruit voortvloeien, zijn niet altijd gemakkelijk met elkaar te verenigen. Daarbij komt dat een algemeen ziekenhuis een private rechtspersoon is en dus niet hoeft te voldoen aan alle publiekrechtelijke vereisten. Dit geeft een algemeen ziekenhuis op sommige punten een sterkere concurrentiepositie dan een academisch ziekenhuis. Wat is volgens u de meest positieve ontwikkeling in de huidige gezondheidszorg? Twee ontwikkelingen in de gezondheidszorg die ik als ‘meest positief’ zou willen kwalificeren, zijn ten eerste de introductie van de marktwerking in de zorgsector en ten tweede de sterkere rol van de patiënt. Ik ben een voorstander van de introductie van marktwerking in de zorg, omdat we daardoor in de zorgsector nuttige efficiencyslagen maken. Daarbij spelen de zorgverzekeraars een cruciale rol, omdat zij degenen zijn die - namens hun verzekeringsnemers - deze kritische rol vervullen. Vóór introductie van het huidige stelsel van marktwerking gingen we ervan uit dat alle aangeboden zorg kwalititatief goede zorg was. Inmiddels weten we dat dit niet het geval is en dat er grote verschillen bestaan tussen zorgaanbieders. Zorgverzekeraars willen alleen nog díe zorg inkopen die écht goed is; voor het ‘overschot’ aan minder goede zorg is geen plaats meer. Hier vinden belangrijke effiency slagen plaats. Marktwerking maakt namelijk dat zorgaanbieders en zorgverzekeraars zichzelf vragen stellen, zoals: “is onze zorgverlening wel efficient?”; en “is de zorgverlening wel relevant?” Een concreet gevolg van de marktwerking is dat het hele zorgveld aan het verschuiven is: er zijn nu nog negentig algemene ziekenhuizen, maar ik verwacht dat dit aantal op termijn zal teruglopen naar zestig ziekenhuizen. De marktwerking is niet alleen van belang vanwege de efficiencyslagen die daardoor worden gemaakt,

maar ook en vooral omdat het ervoor zorgt dat het belangrijkste patiëntenrecht wordt gerealiseerd: het recht op kwaliteit van zorg en het recht op optimale zorg. Als je als patiënt in een ziekenhuis terecht komt, wil je erop kunnen vertrouwen dat de aan jou verleende zorg ook de kwalitatief beste zorg is die er beschikbaar is. Door de marktwerking bundelen steeds meer zorgverleners

worden verankerd door middel van de zorgspecifieke fusietoets die een rol zal gaan spelen in het concentratietoezicht zoals dit wordt uitgeoefend door de NZa (het wetsvoorstel continuïteit cruciale zorg; Kamerstukken II 2011/12, 33253, nr. 2.; red.). Al met al is de invloed van zorgverzekeraars en patientenverenigingen bij samenwerkingen en fusies behoorlijk versterkt.

“De marktwerking is van belang omdat het ervoor zorgt dat de patiëntenrechten op kwaliteit van zorg en op optimale zorg worden gerealiseerd.” (ook (algemene) ziekenhuizen) hun expertise, waardoor zij de kwaliteit van zorg beter kunnen waarborgen. In de toekomst zal dan ook niet elke stad een (algemeen) ziekenhuis hebben dat alle specialistische zorg aanbiedt. Gelet op de kosten van de zorg en het huidige systeem van marktwerking, is dit beeld gewoonweg niet meer reeël. Overigens geldt voor basiszorg een heel ander scenario: elke stad zal wel degelijk een basiskliniek houden, waardoor de lokale basiszorg altijd gegarandeerd is. Een tweede zeer positieve ontwikkeling in de gezondheidzorg vind ik de sterkere rol van de patiënt. Tien jaar geleden had de patiënt feitelijk geen stem: hij kon wel klagen bij een klachtencommissie, maar dit had weinig effect op de zorgverlening. Nu zien we dat patiënten veel meer invloed hebben op het gedrag van zorgaanbieders. Een actueel voorbeeld in dit verband is de voorgenomen concentratie van het UMC Utrecht met het Antonie van Leeuwenhoekziekenhuis in Amsterdam. Bij de beoordeling van deze samenwerking door de ACM is het belangrijk dat de twee ziekenhuizen vooraf de instemming hebben van onder andere de patiëntenverenigingen. Zonder deze instemming zou de samenwerking lastig doorgang kunnen vinden, aldus het toetsingskader van de ACM. In de toekomst zal de invloed van patiënten op fusies nog sterker

En wat is volgens u de meest negatieve ontwikkeling in de huidige gezondheidszorg? Een negatieve ontwikkeling die zich op dit moment in de gezondheidszorg voordoet, vind ik de discussie over wie er nu precies verantwoordelijk is om patiënten voor te lichten over de vergoeding van een behandeling. We zien steeds meer patiënten die bij hun zorgverzekeraar een ‘budgetpolis’ afsluiten. Deze groep patiënten moet heel goed opletten of zij door hun zorgverzekeraar bepaalde zorg al dan niet vergoed krijgen. De zorgverzekeraars willen de verantwoordelijkheid van de patiëntenvoorlichting hieromtrent neerleggen bij de artsen en de zorginstellingen. Dit vind ik een slechte ontwikkeling. Artsen zijn er primair voor medische inhoudelijke verrichtingen en natuurlijk zal een arts tijdens een consult er wel op wijzen dat de patiënt verzekerd moet zijn en dat hij zijn polis moet checken om te controleren of de behandeling voor vergoeding in aanmerking komt. Het gaat echter te ver om van een arts te verwachten dat hij de voorwaarden van tachtig verschillende polissen gaan doorspitten om te bepalen of deze specifieke patiënt al dan niet voor een vergoeding van deze specifieke behandeling in aanmerking komt. Artsen zijn geen verlengstukken van de zorgverzekeraar. Het geven van voorlichting over de inhoud van zorgverzekeringen is

Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 5 (maart 2014)

5


een plicht van zorgverzekeraars jegens hun verzekeringsnemers. Zij zijn immers zelf als beste op de hoogte van de inhoud van de door hen aangeboden polissen, en moeten dus zelf de verantwoordelijkheid nemen om dit gesprek met hun verzekeringsnemer aan te gaan. Daarbij merk ik in mijn werk als jurist voor het UMC wel dat zorgverzekeraars zelf ook niet altijd weten waar het nu precies over gaat. Zo ontving ik laatst een brief van een zorgverzekeraar waarin werd medegedeeld dat als een arts niet vooraf een tarief met de patiënt overeenkomt voor een bepaalde behandeling, zij die behandeling niet zullen vergoeden. Dit is natuurlijk onzin, die niet aansluit bij de bepalingen van de WGBO en de dagelijkse praktijk. Een arts of medisch specialist onderhandelt niet voorafgaand aan de behandeling met de patiënt over de prijs van die behandeling. ACTUALITEIT

Hoe is de verhouding tussen de raad van toezicht en de raad van bestuur in het UMC Utrecht geregeld? Wat zijn op dit vlak de belangrijkste verschillen met een algemeen ziekenhuis? De raad van toezicht van een academisch ziekenhuis wordt benoemd door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (artikel 12.10 lid 1 WHW; red.). Bij een algemeen ziekenhuis wordt de raad van toezicht meestal benoemd door de andere leden van de raad van toezicht middels een systeem van coöptatie. Bij academische ziekenhuizen kan de minister geen aanwijzingen geven aan de raad van toezicht, maar is zij wel ministerieel verantwoordelijk voor het handelen van de raad van toezicht. Indien daarvoor aanleiding bestaat, kan zij door de Tweede Kamer ter verantwoording worden geroepen. Dit is toch een vorm van (indirect) toezicht op de raad van toezicht die bij algemene ziekenhuizen ontbreekt.

6

Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 5 (maart 2014)

“Een arts onderhandelt niet voorafgaand aan de behandeling met de patiënt over de prijs van die behandeling.” In de praktijk is het overigens bij mijn weten nog nooit voorgekomen dat de minister zich heeft moeten verantwoorden voor het handelen of nalaten van een raad van toezicht, dus kennelijk werkt het huidige systeem goed.

Utrecht. Veel academische ziekenhuizen laten dit terugkomen door niet langer meer te spreken van ‘ academische ziekenhuizen’, maar van ‘universitaire medische centra’.

Het handelen van en de verhouding tussen de raad van bestuur en de raad van toezicht in een academisch ziekenhuis worden primair beheerst door het Bestuursreglement, het Reglement Raad van Bestuur respectievelijk het Reglement Raad van Toezicht en de Governancecode UMC’s, opgesteld door de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU). Deze governancecode is voor wat betreft het handelen van en de verhouding tussen de raad van bestuur en de raad van toezicht (vrijwel) identiek aan de Zorgbrede Governancecode voor algemene ziekenhuizen.

De bestuurlijke integratie van de medische faculteiten heeft ook gevolgen voor de samenstelling van onze raad van bestuur: een vast lid van de raad van bestuur van het UMC Utrecht is de decaan van de geneeskundefaculteit. Bovendien moet de raad van bestuur niet alleen volledige verantwoording afleggen aan de raad van toezicht, maar ook – voor zover het gaat om onderwijs- en onderzoeksaangelegenheden – aan het College van Bestuur van de Universiteit Utrecht. De raad van toezicht en het College van Bestuur oefenen dus als het ware ‘parallel toezicht’ uit op de raad van bestuur van het UMC Utrecht.

Bestaan er grote verschillen tussen kwaliteitstoezicht op een academisch ziekenhuis en kwaliteitstozicht op een algemeen ziekenhuis? Er bestaan wel grote verschillen tussen het kwaliteitstoezicht op beide typen ziekenhuizen. Bij een academisch ziekenhuis wordt er niet alleen toezicht gehouden op de kwaliteit van patiëntenzorg, maar ook op de kwaliteit van onderzoek en de kwaliteit van onderwijs. De vroegere medische faculteit van de universiteit is ‘losgemaakt’ van de universiteit zelf - en overgedragen aan het ziekenhuis. In Amsterdam deed het AMC dit al sinds de jaren ’80 zo, maar rond 2000 heeft deze ontwikkeling zich doorgezet naar de rest van Nederland. Ook de Universiteit Utrecht en het UMC Utrecht werken op deze manier samen: het UMC Utrecht is niet alleen een ziekenhuis, maar omvat tevens de medische faculteit van de Universiteit

Dit ‘parallelle toezicht’ heeft ook te maken met de wetenschappelijke integriteit van het medisch wetenschappelijk onderzoek dat wordt verricht in het UMC Utrecht. Wat bij ons – en andere academische ziekenhuizen eveneens – op dit moment heel erg speelt, is de vraag hoe we moeten omgaan met persoonsgegevens, medische gegevens, kweekjes, weefsels etc. van mensen. Het UMC Utrecht verzamelt big data: wij slaan van veel patienten de medische gegevens op, want al deze gegevens zijn ook zeer relevant voor medisch wetenschappelijk onderzoek. Een fundamentele juridische vraag die hier speelt is die naar de informed consent: hoe informeren we proefpersonen zo dat ze effectief begrijpen wat er met de onderzoeksresultaten gebeurt? Maar er spelen ook andere juridische vragen, zoals de vraag hoe we moeten omgaan met deze data; hoe kunnen we deze data


delen?; bieden we open access?; hoe zit het met (intellectuele) eigendom? Een ontwikkeling die nu heel erg speelt, is het opzetten van grootschalige biobanken. Zo zijn we in Utrecht bezig met de Organoidbank: hierin kunnen we cellen en menselijke weefsels zodanig opslaan, dat deze voor altijd beschikbaar zullen zijn voor de wetenschap, ook als deze mensen al jaren overleden zijn. Bent u van mening dat het huidige systeem van intern en extern kwaliteitstoezicht adequaat is? Wat vindt u in dit verband van de oprichting van het Kwaliteitsinstituut? Wat je in ieder geval over het huidige systeem van kwaliteitstoezicht kunt zeggen, is dat er héél véél toezicht is – zowel intern als extern. Daarbij komt dat het externe kwaliteitstoezicht ook nog eens heel erg versnipperd is en ondergebracht is in allerlei pijlers, zoals terrorisme, biochemie, milieu, arbeidsomstandigheden, dbc’s en natuurlijk de kwaliteit van de zorg. Elke pijler kent verschillende toezichthouders, waardoor het voor een ziekenhuis haast niet meer te behappen is. Naar mijn idee zou het kwaliteitstoezicht wel wat efficienter geregeld kunnen worden. Wat dat betreft is de recente wetsevaluatie door ZonMw (Thematische Wetsevaluatie. Bestuursrechtelijk toezicht op de kwaliteit van de zorg; red.) een goed initiatief. Ik vind het Kwaliteitsinstituut een prima initiatief. Ik denk dat het heel goed is om de veldnormen te standaardiseren, vooral ook omdat daarmee de beste kwaliteitsnormen voor zorgverlening uit het veld geselecteerd kunnen worden en op nationaal niveau toegepast kunnen worden.

maar soms ook sterk van elkaar kunnen verschillen. Door het Kwaliteitsinstituut komt er meer uniformiteit. Bovendien denk ik dat academische ziekenhuizen hier een voortrekkersrol kunnen innemen, omdat zij zich meer dan algemene ziekenhuizen bezig (kunnen) houden met het ontwikkelen en steeds verbeteren van de kwaliteit van zorg. Momenteel is het wetsvoorstel Wkkgz aanhangig in de Eerste Kamer. Bent u van mening dat invoering van de Wkkgz zal leiden tot een kwaliteitsverbetering in de zorg? Absoluut niet! Ik ben er stellig van overtuigd dat de invoering van de Wkkgz niet zal leiden tot een verbetering van de kwaliteit van zorg. Men heeft destijds de Wcz ingevoerd, omdat men van de interne klachtencommissies bij ziekenhuizen afwilde. Dit vind ik raar, want de interne klachtencommissies van ziekenhuizen werken over het algemeen prima. Ik ben zelf op de hoogte van het werk door de klachtencommissie van het UMC en dit is een adequate klachtencommissie waarin deskundigen de ruimte krijgen om op onpartijdige en onafhankelijke wijze tot hun oordeel te komen. Een groot voordeel van interne klachtencommissies is dat deze goed op de hoogte zijn van de feitelijke situatie in een zorginstelling, bijvoorbeeld de organisatie en de bedrijfscultuur, en daardoor heel snel zien wanneer er sprake is van een falende organisatie. De Wkkgz zorgt ervoor dat er een externe, onafhankelijke geschillencommissie komt voor klachten van patiënten die thans nog door klachtencommissies behandeld worden. Het enige wat ik goed vind, is dat een onafhankelijke geschillen-

“Ik ben er stellig van overtuigd dat de invoering van de Wkkgz niet zal leiden tot een verbetering van de kwaliteit van zorg.” Nu heeft elk ziekenhuis eigen veldnormen, die meestal op grote lijnen wel op elkaar zullen lijken,

commissie claims tot €25.000 gaat behandelen. Per saldo ben ik echter niet heel positief over de oprichting

van een dergelijke commissie. Ik heb er ten eerste moeite mee dat de geschillencommissie een enorme ruime bevoegdheid heeft: het is een vaste groep mensen die over alle mogelijke en soms ook zeer algemene klachten van patiënten zal gaan oordelen. Het is nog maar zeer de vraag of bij deze club de juiste expertise in voldoende mate aanwezig is. De geschillencommissie staat op afstand van de zorgverlener, terwijl de specifieke feitelijke omstandigheden bij klachten van patiënten juist essentieel zijn om een afgewogen oordeel te vellen dat daadwerkelijk zal leiden tot een kwaliteitsverbetering bij die zorgverlener. Daarbij komt nog dat de oordelen van de geschillencommissie bindend van aard zijn. Kortom, de Wkkgz heeft dus tot gevolg dat als de klager dat wil er een externe geschillencommissie komt die alle mogelijke klachten die patiënten kunnen hebben over een zorgverlener op afstand moet gaan beoordelen en daarover een algemene, bindende uitspraak doet. Ik denk niet dit zal leiden tot een verbetering van de kwaliteit van de zorgverlening, zodat patiënten hier per saldo niets mee opschieten. Mijn voorkeur gaat ernaar uit om deze taak -zoals het nu ook geldtneer te leggen bij een rechtbank, omdat rechters veel beter zijn toegerust voor dit soort oordelen. Bovendien denk ik dat er sprake is van een kwaliteitsgemis door alle oordelen bij een geschillencommissie onder te brengen. Hoe weet je nu zo zeker dat de kwaliteit van toezicht door deze externe geschillencommissie beter is dan het huidige interne kwaliteitstoezicht door klachtencommissies? Daarvoor is helemaal geen empirisch bewijs, dus dit kun je niet zo stellig beweren als nu in de politiek wel wordt gedaan. De laatste tijd lijkt er in de media in toenemende mate kritiek te worden geuit op falende bestuurders en toezichthouders in de semipublieke sector, waaronder de zorgsector. Merkt u in uw

Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 5 (maart 2014)

7


werk dat betrokkenen zich voorzichtiger opstellen uit angst voor mogelijke consequenties van hun handelen? Zo ja, waaraan merkt u dit? Ik vind het een logische ontwikkeling dat er kritiek wordt geuit op falende bestuurders en toezichthouders. Als iets heel erg fout gaat, dan moet een bestuurder daar ook op aangesproken worden en zijn of haar verantwoordelijkheid dragen. Dit is in het gewone bedrijfsleven ook het geval, dus waarom niet in de zorg en de andere delen van de semipublieke sector? Ik denk dat door de verantwoordelijkheid neer te leggen bij bestuurders en toezicthouders de kwaliteit van zorg zal verbeteren, omdat men bewuster bezig is met het nemen van beslissingen die goed zijn voor de zorginstelling. Ik merk eigenlijk niet dat de leden raad van bestuur hun gedrag en beslissingen aanpassen aan de huidige ontwikkeling; integendeel, zij vinden het normaal dat ze worden aangesproken op hun verantwoordelijkheden. Wel is het zo dat één incident een groot falen of structuele misstanden binnen een zorginstelling kan blootleggen, en daardoor – uiteindelijk – kan leiden tot het vertrek van de gehele raad van bestuur. Door de huidige kritische houding die wordt ingenomen ten aanzien van de semipublieke sector is de druk en de verantwoordelijkheid wel toegenomen. Dit heeft ook tot gevolg dat de rol van juristen in de semipublieke sector in belang toeneemt: want toezichthouders houden toezicht vanuit een bepaald regelkader en juristen zijn daar de specialisten bij uitstek. Dit maakt het werk van juristen enorm uitdagend: je moet vooraf adviseren over een bepaalde kwestie, je weet niet goed waar je wel en niet in kan meegaan, omdat je vooraf natuurlijk niet weet hoe dit zal aflopen. Achteraf weet je pas of bepaalde juridische adviezen relevant waren. Dit maakt de positie van een jurist in een ziekenhuis waanzinnig veel interessanter dan voorheen, omdat je veel meer verantwoordelijkheid

8

Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 5 (maart 2014)

draagt. De verhouding tussen de juristen en de raad van bestuur verandert ook: het is niet zo dat de juridische afdeling rustig afwacht op de vragen van de raad van bestuur, maar dat wij als juridische afdeling zelf moeten zorgen dat wij tijdig de juiste vragen stellen. Dat is de grootste uitdaging van mijn werk. Ondanks het Bestuurlijk Hoofdlijnenakkoord 2012-2015 zijn volgens Wouter Bos “de zorgkosten nog lang niet onder controle” (Financieel Dagblad 27 december 2013; red.). Bent u het met hem eens? Ik ben het eens met deze uitspraak van Wouter Bos. Zorgkosten hebben de neiging om almaar te stijgen, zeker in een systeem waarin het voor patiënten lijkt alsof de zorg ‘niets kost’. Er werd geen enkele drempel voor het gebruik van zorg opgeworpen. In een systeem van marktwerking, waarin een bepaalde prijs aan de zorg wordt gekoppeld,

ziekenhuis, dat per defintie ‘dure zorg’ verleent. Wij kunnen als ziekenhuis voor de basiszorg lang niet altijd met de algemene ziekenhuizen concurreren op prijs, maar wel op kwaliteit. De marktwerking zorgt er ook voor dat het die kant op gaat. Overigens is het niet juist dat de marktwerking in de zorg pas in 2006 geintroduceerd is. Er is altijd al marktwerking in de zorg geweest – ook voor 2006. Het is maar net de vraag hoe je ‘markt’ precies definieert. Voor 2006 vond die marktwerking echter plaats in politiek Den Haag door middel van lobbyisten, politieke machtsverhoudingen en overheidsregulering. Dit proces was totaal niet transparant. De huidige marktwerking vindt plaats in de openbaarheid, zodat alle relevante actoren een rol kunnen spelen. In wat voor soort juridische procedures is het UMC vooral betrokken? De meeste procedures waarin het UMC betrokken wordt, zijn

“In een systeem waarin een bepaalde prijs aan de zorg wordt gekoppeld, gaan mensen beter nadenken over hun zorggebruik.” gaan mensen beter nadenken over hun zorggebruik. Alle ziekenhuizen merkendat er een verband bestaat tussen een stijgende eigen bijdrage en een dalende vraag naar zorg. De groei in bepaalde zorgvragen neemt af, enerzijds omdat zorgverzekeraars minder zorg inkopen, anderzijds omdat patiënten bewustere keuzes maken over welke zorg zij wel en niet willen gebruiken. Door een dalende zorgvraag zal het zorglandschap in de toekomst er zeker anders uit gaan zien: er kunnen ziekenhuizen gaan ‘omvallen’, omdat er gewoon niet voldoende patiënten (‘zorgconsumenten’) zijn. Dit lijkt hard, maar dit is wel de kern van marktwerking en mededingsrechtelijk principe dat het efficientyniveau in een samenleving bepaalt hoe welvarend die samenleving is. Het UMC neemt als academisch ziekenhuis wel een ietwat andere positie in: het UMC is een topreferent

procedures in kort geding. Het zal je verbazen, maar de meeste kortgedingprocedures die het UMC voert, gaan over het aanbestedingsrecht en niet over patiëntenrechten. De meeste bodemprocedures gaan overigens wél over patiëntenrechten, namelijk over zaken waarin medische aansprakelijkheid centraal staat. Bodemprocedures komen relatief weinig voor. Op dit moment lopen ongeveer tien bodemprocedures, die soms al jarenlang duren. Een verklaring voor dit geringe aantal bodemprocedures is dat veel letselschadezaken onderling geregeld worden en indien nodig worden geschikt met het slachtoffer en/of de nabestaanden. Dit streven wij als UMC ook heel nadrukkelijk na: we gaan pas over tot het voeren van een (bodem)procedure als we er samen met de patiënt écht niet meer uitkomen. Ik ben van mening dat de media op dit punt soms wel


een vertekend beeld geven. Het aantal letselschadeclaims in Nederland is al jaren stabiel, bovendien zijn er geen aanwijzingen dat er in ons land sprake is van een claimcultuur. Dit staat in contrast met het beeld dat in de media veelvuldig wordt opgeroepen. Ik ben mij er overigens wel van bewust dat er in Nederland sprake is van ‘onderrapportage’: niet ieder slachtoffer dat wordt geconfronteerd met letselschade dient een claim in, soms omdat hij niet weet dat hij een recht op schadevergoeding heeft, en soms omdat hij het niet de moeite van het procederen waard vindt. Wanneer het gaat om een patiënt die werkloos of gepensioneerd is, vindt men het niet altijd rendabel om een procedure te beginnen. De belangrijkste claims in letselzaken betreffen claims terzake van inkomensderving. De bedragen aan smartengeld die in Nederland worden uitgekeerd zijn in absolute en relatieve zin laag, ook wanneer we kijken naar de ons omringende landen in Europa (Duitsland, Frankrijk en Groot-Britannie). De verwachting is wel dat deze bedragen gaan stijgen, want de rechtsontwikkeling op dat punt kan haar

ogen niet sluiten voor de stand van zaken in de landen om ons heen. TOT SLOT

Kunt u kort beschrijven hoe een doorsnee werkweek er voor u uitziet? Mijn werkweek is vooral onvoorspelbaar! Elke dag is anders. In een doorsnee werkweek overleg ik onder meer met: de raad van bestuur, hoogleraren die met gezondheidsrechtelijke vragen zitten, de medisch officier van het OM, de IGZ, de ACM en de NZa. Verder komen er af en toe mediaverzoeken binnen of moet ik met de PR-afdeling overleggen welke informatie er wel en welke informatie niet naar buiten gebracht mag worden over een bepaalde zaak. Daarnaast heb ik contact met onze aansprakelijk heidsverzekeraar in Londen en ben ik betrokken bij de behandeling van schadeclaims. Ook sta ik soms artsen en verpleegkundigen bij in tuchtzaken. Ten slotte gaat ook veel tijd zitten in vergunningsprocedures, procedures die samenhangen met het aanbestedingsrecht en onderhandelingen met de farmaceutische industrie, en niet te vergeten het aansturen van het team juristen.

Kortom, in mijn werk komen alle onderwerpen langs die je als jurist bij een groot ziekenhuis én groot onderzoeks- en opleidingsinstituut kunt tegenkomen. Heel af en toe is er sprake van een calamiteit en dan moet het juridisch team direct beschikbaar zijn en direct handelen. Dit betekent in de praktijk dat wij dus dag en nacht beschikbaar moeten zijn voor het UMC. Al met al meestal geen werkweek van veertig uur dus. Het is een baan die veel toewijding vereist. Dit doe ik echter graag, want ik vind mijn werk ontzettend interessant en ik zou niet anders willen. Wat zou u aan onze leden willen meegeven? Word lid van de landelijke Vereniging van Gezondheidsrecht, schrijf zoveel mogelijk stukken tijdens je studie en kijk buiten de grenzen van de universiteit naar de praktijk van je vakgebied. Een magazine als het Nieuwsblad RGDispuut vind ik daarom heel goed, want het besteedt aandacht aan de eigenheid van het gezondheidsrecht als rechtsgebied en laat zien dat je dieper kunt nadenken over de stof die tijdens de opleiding wordt aangeboden. Dus ik zou zeggen: lees ook dit blad aandachtig! •

Albert Vermaas is sinds 2006 werkzaam als hoofd juridisch-bestuurlijke zaken van het Universitair Medisch Centrum Utrecht. Hij begon zijn carriere als secretaris van het bestuur Stafconvent van het UMC St Radboud. Tevens is hij adviseur vande Nederlandse Federatie van Universitaire Medische Centra (NFU) en voorzitter van de Commissie van Toezicht van de Nederlandse Kanker registratie. Albert Vermaas heeft Rechtsgeleerdheid gestudeerd aan de Radboud Universiteit Nijmegen en volgde tevens een postdoctorale management opleiding aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam, en in 2009 heeft hij de Grotius Academie (Onderneming & Aansprakelijkheid) succesvol afgerond. Naast zijn werkzaamheden als jurist bij het UMC Utrecht, is hij lid van een klachtencommissie en van een METC. Zo nu en dan publiceert Albert Vermaas over gezondheidsrechtelijke onderwerpen in verschillende wetenschappelijke tijdschriften, waaronder het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht.

Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 5 (maart 2014)

9


Artikel Vertrouwen in toezicht Thematische wetsevaluatie van het bestuursrechtelijk toezicht op de kwaliteit van zorg Auteurs: Roland Bal1, Kor Grit1, Emke Plomp2, Mieke de Die3, Roland Friele4 & Johan Legemaate2.

1

Erasmus Universiteit Rotterdam; 2 Universiteit van Amsterdam; 3 De Die & Velink Advocaten, Amsterdam; 4 Nivel.

1. Inleiding De laatste decennia van de vorige eeuw kenmerken zich bestuurlijk als de overgang van een regulerende naar een terugtredende overheid. Gedurende deze overgang is toezicht een steeds belangrijker instrument van overheidsoptreden geworden. De overheid kon op grotere afstand staan als dat gecompenseerd werd door intensivering van toezicht, zo was de redenering (Bal 2008). Dat toezicht zou in beginsel primair binnen de rechtspersoon uitgeoefend moeten worden en de overheid zou dan kunnen volstaan met ‘toezicht op toezicht’ (van Beek and Hübner 2008; Helderman and Honingh 2009). In de loop van de jaren is echter gebleken dat de maatschappij en de politiek een andere verwachting hebben van de toezichthoudende overheid. Zeker als zich calamiteiten of ernstige incidenten voordoen in de gezondheidszorg, is de roep om stevig overheidstoezicht en handhaving sterk. Dit uit zich vooral in een kritische blik op de Inspectie voor de Gezondheidszorg, de belangrijkste bestuursrechtelijke toezichthouder op de kwaliteit van zorg. De afgelopen jaren is dit onder meer gebleken uit kritiek van de Ombudsman, en van de Algemene Rekenkamer; alsmede in het publieke debat over de rol van de Inspectie in relatie tot zorgaanbieders. Het toezicht ontwikkelt zich inmiddels van een partij op de achtergrond naar een publieke dienstverlener die in het openbaar gevraagd wordt verantwoording af te leggen over het eigen werk, maar ook te oordelen over mogelijk tekortkomingen in de gezondheidszorg

10

Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 5 (maart 2014)

en zo nodig maatregelen te nemen. Toezichthouders in de zorg doen hun werk in een omgeving die voortdurend in beweging is, niet in het minst vanwege de dynamiek die voortkomt uit de stelselwijziging die werd ingezet met het van kracht worden van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg). De zorg kent vele nieuwe toetreders en bestaande zorgaanbieders zoeken naar nieuwe manieren van werken in deze dynamische omgeving. Daar komt bij dat er een grote hoeveelheid toezichthouders in de zorg actief is; voor elk deelaspect (financiering, mededinging, gebouwen, milieuhygiëne, arbeidsomstandigheden, etc. etc.) bestaat een aparte toezichthouder, en vaak heeft het werk van die andere toezichthouders effecten op de kwaliteit van zorg. Ook de kwaliteit van zorg is echter niet bij één toezichthouder belegd. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) is weliswaar de belangrijkste, maar zeker niet de enige toezichthouder. Anderen zijn bijvoorbeeld interne toezichthouders zoals raden van toezicht; externen betreffen bijvoorbeeld het Openbaar Ministerie, de Onderzoeksraad voor de Veiligheid, en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). Hoewel in formele zin niet allemaal bestuursrechtelijk toezichthouders hebben al deze organisaties voldoende directe of indirecte raakvlakken met het bestuursrechtelijk toezicht op de kwaliteit van zorg om hier genoemd te worden. Dat wil niet zeggen dat ze allemaal even centraal staan in het bestuursrechtelijk

toezicht op de kwaliteit van zorg; als gezegd is de IGZ de centrale speler wat dit betreft. De overigen zijn op volgorde van belangrijkheid wat betreft toezicht op de kwaliteit van zorg gerangschikt. Het rijtje is hiermee echter nog niet compleet omdat er nog een groot aantal private, of ‘horizontale’ toezichthouders bestaan; belangrijke hiervan betreffen bijvoorbeeld accreditatieorganen en het tuchtrecht, maar ook beroepsverenigingen (bijvoorbeeld via visitaties) en patiëntenverenigingen (bijvoorbeeld via cliëntenraden en via kwaliteitsbeoordelingen van medische zorg), verzekeraars (onder meer via de inkoop van zorg) en de media spelen een rol als horizontaal toezichthouder. Al deze partijen houden in meer of mindere mate en op verschillende wijzen toezicht op de kwaliteit van de zorg, wat het toezicht tot een complex sociaal samenspel maakt.


Deze dynamische en complexe omgeving waarin tegelijkertijd grote verwachtingen zijn over de bijdrage van de toezichthouder aan (het vertrouwen in) de kwaliteit van de gezondheidzorg, doet de vraag oproepen of het samenstel van de wettelijke regels en het bijbehorend instrumentarium voor het interne en het bestuursrechtelijk toezicht op de kwaliteit van zorg adequaat is voor het bewaken en bevorderen van (het vertrouwen in) kwalitatief verantwoorde zorg. Deze vraag staat in de thematische wetsevaluatie centraal. 2. Doel en vraagstelling De vragen die in dit onderzoek worden beantwoord hebben betrekking op de beleidstheorie van het toezicht op de kwaliteit van zorg (verder aangeduid als ‘beleidstheorie’), de praktijk en effectiviteit van het toezicht. Doelstelling is te komen tot aanbevelingen over het wettelijke kader met betrekking tot het toezicht op de kwaliteit van zorg en de positionering van de toezichthouder. De hoofdvraag van dit onderzoek luidt: is het samenstel van de wettelijke regels en het bijbehorend instrumentarium voor het interne en het bestuursrechtelijk toezicht op de kwaliteit van zorg en het samenspel van de actoren die zich hierop richten in staat om kwalitatief verantwoorde zorg op doelmatige en doeltreffende manier te bewaken en te bevorderen en, voor zover dit niet het geval is, welke suggesties ter verbetering kunnen er vanuit de evaluatie worden aangedragen? Deze hoofdvraag valt uiteen in een viertal deelvragen, die respectievelijk betrekking hebben op de achterliggende beleidstheorie en het wettelijk instrumentarium van het bestuursrechtelijk toezicht op de kwaliteit van zorg, de wijze waarop het toezicht in de praktijk gestalte krijgt in het spel tussen betrokken actoren, de effecten van het toezicht op de kwaliteit van zorg en het vertrouwen daarin van burgers, en het op basis van een analyse van de antwoorden op deze vragen

formuleren van adviezen voor het toezichtop de kwaliteit van zorg. 3. Methoden van onderzoek Om deze vragen te beantwoorden is een aantal methoden gehanteerd. In de eerste plaats is een analyse gemaakt van de beleidstheorie op basis van relevante documentatie, zoals beleidsdocumenten van het Ministerie van VWS, de IGZ, de NZa, etc. de juridische literatuur, de jurisprudentie en de beleidsregels van de belangrijkste toezichthouders. Doel van deze reconstructie was te achterhalen wat de verwachtingen zijn ten aanzien van het functioneren van de toezichthouder, hoe deze gepositioneerd is ten opzichte van het veld van de

calamiteiten door zorginstellingen, het gebruik van bevoegdheden door de IGZ en het toezicht op medische hulpmiddelen. Ten slotte is middels literatuurstudie geprobeerd inzicht te krijgen op de effectiviteit van het toezicht, cq. van het gebruik van specifieke instrumenten. 4. Resultaten In de bespreking van de resultaten van de thematische wetsevaluatie gaan we eerst in op de beleidstheorie en het wettelijk kader. Vervolgens bespreken we de praktijk van het toezicht, warbij we ook ingaan op de factoren die van invloed zijn op de effectiviteit van het toezicht en op de wettelijke regelingen in andere sectoren.

“Dit wettelijk kader is uitgegroeid tot een indrukwekkend ‘bouwwerk’ van wettelijke regelingen en beleidsregels.” gezondheidszorg en ten opzichte van de politiek en welke doelen het toezicht dient. In de tweede plaats zijn interviews gehouden met actoren betrokken bij (het toezicht op) de gezondheidszorg om een beeld te krijgen van de ervaringen met het toezicht en de verhouding tussen de toezichthouder en andere actoren. Ten derde is een analyse gemaakt van de bestuursrechtelijke wetgeving voor toezicht in een aantal andere sectoren, te weten ten aanzien van arbeidsomstandigheden, de luchtvaart, accountantsorganisaties en het onderwijs. Ook is aan het burgerpanel van het Nivel een vragenlijst voorgelegd waarmee de ervaringen en opvattingen van burgers met betrekking tot het bestuursrechtelijk toezicht op de kwaliteit van zorg in kaart zijn gebracht. Om de praktijk van het toezicht te onderzoeker zijn vervolgens een vijftal case studies gedaan naar de wijze waarop het toezicht in de praktijk vorm krijgt. De casus betroffen: toezicht op de ‘governance’ van zorginstellingen, toezicht op vrijheidsbeperkende maatregelen, meldingen van incidenten en

Beleidstheorie en wettelijk kader De beleidstheorie is het geheel van doelstellingen, veronderstellingen en uitgangspunten dat ten grondslag heeft gelegen aan de vormgeving van het wettelijk kader met betrekking tot het toezicht. Dit wettelijk kader kent zijn eerste versies in het midden van de 19e eeuw en sindsdien is het parallel aan de complexer wordende gezondheidszorg uitgegroeid tot een indrukwekkend ‘bouwwerk’, bestaand uit een 26-tal verschillende wettelijke regelingen. Daar bovenop komt nog eens een vijftigtal beleidsregels, gemaakt door de betrokken toezichthouders.

De beleidstheorie Het bestuursrechtelijke toezicht vervult een belangrijke rol bij het realiseren van de grondwettelijke verantwoordelijkheid van de overheid voor de kwaliteit van zorg. Institutionele ontwikkelingen als de opkomst van marktwerking en de idee van de ‘overheid op afstand’ hebben ertoe geleid dat toezicht wordt ingezet om de toenemende afstand tussen beleid en uitvoering te overbruggen. De wetgever stelt stelt aanbieders van zorg primair

Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 5 (maart 2014)

11


verantwoordelijk voor de kwaliteit van zorg en deze verantwoordelijkheid is gegoten in de vorm van eenzijdig opgelegde verplichtingen in publiekrechtelijke wetgeving (zie bijvoorbeeld Kwaliteitswet zorginstellingen (KZi), Wet BIG, Wmg). Jegens de patiënt is de verantwoordelijkheid voor de naleving van patiëntenrechten en zorg verlenen overeenkomstig de professionele standaard vastgelegd in privaatrechtelijke regels van dwingend recht (WGBO). De reconstructie van de beleidstheorie maakt verschillende spanningsvelden zichtbaar. Een eerste spanningsveld is die tussen enerzijds een lerende en anderzijds een sanctionerende stijl van toezicht. Het uitgangspunt is dat de combinatie van die stijlen via het zogeheten ‘responsief toezicht’ (Ayres and Braithwaite 1992) een op disciplinering gerichte benadering oplevert: de toezichthouder draagt middels stimulerende en sanctionerende maatregelen bij aan een grotere zelfregulering van de onder toezicht gestelden. Tegelijkertijd leert de praktijk van het toezicht dat tussen sanctionerende en lerende toezichtstijlen vaak een spanning optreedt, waarbij dan weer de ene en dan weer de andere stijl de overhand heeft. Ook ten aanzien van andere kwesties zijn spanningen zichtbaar, zoals bij de vraag waarop het toezicht nu precies toeziet: op kwaliteit (verbetering) of op veiligheid (handhaven minimumniveau), of bij de vraag wie verantwoordelijk is voor kwaliteit of veiligheid: instellingen (en dus bestuurders) of professionals. Ten slotte is er een spanning te constateren tussen enerzijds de groeiende centralisering van het toezicht en anderzijds de discretionaire bevoegdheden van inspecteurs. Hoewel beide kanten van deze dilemma’s in de

beleidstheorie zijn te onderkennen heeft de laatste jaren de meer sanctionerende stijl de overhand, waarin toezicht op een minimumniveau van kwaliteit (veiligheid) centraal staat en waar de discretionaire ruimte van inspecteurs wordt teruggedrongen. Gedurende de periode die wij hebben onderzocht (1990 tot nu) is ook een aantal constanten in de beleidstheorie zichtbaar. Deze betreffen in de eerste plaats het uitgangspunt dat invulling van de algemeen gestelde doelstelling van ‘verantwoorde zorg’ vorm krijgt middels de ontwikkeling van normen door het veld. Deze invulling is primair overgelaten aan onder toezicht gestelden, en dan met name de beroeps- en branche-organisaties. Komen zij hun verantwoordelijkheden onvoldoende na, dan kan de minister in algemene zin nadere regels stellen op grond van de KZi of de Wet BIG of (na inwerkingtreding van de daarop betrekking hebbende wet) het Zorginstituut Nederland. Een tweede constante betreft de verhouding tussen het bestuursrechtelijk en het private toezicht (door Raden van Toezicht, accreditatie-organen etc.), waarbij de veronderstelling is dat beide vormen van toezicht als communicerende vaten werken: een beter functionerend privaat toezicht maakt het mogelijk de intensiteit van het bestuursrechtelijk toezicht terug te schroeven. Of deze veronderstellingen ook gerealiseerd worden is een vraag die we in het vervolg van het onderzoek hebben meegenomen.

Het wettelijke kader Het wettelijke kader van het toezicht op de kwaliteit van zorg kent een

“Bezien we de huidige wetgeving die betrekking heeft op de kwaliteit van zorg, dan is de algemene conclusie dat iedere wet een grondslag bevat voor het houden van bestuursrechtelijk toezicht.”

12

Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 5 (maart 2014)

lange geschiedenis. Het is tot stand gebracht in verschillende tijdvakken die elk gekenmerkt worden door eigen politieke doelstellingen. Dat verklaart niet alleen het verschil in aard en karakter van de verschillende wetten als zodanig, maar ook het verschil in denken over de functie van het Staatstoezicht. Bij elke afzonderlijke wet is steeds in meerdere of mindere mate aandacht besteed aan de bevoegdheden van de toezichthouder in verband met diens rol en taak. Anders dan bij voorbeeld de NZa, die zijn grondslag kent in één wet, kent de huidige IGZ haar grondslag in ruim twintig verschillende wetten die niet altijd evenveel onderlinge samenhang vertonen. Consistentie en samenhang worden wel van de toezichthouder verwacht, maar een eenduidige wettelijke basis daarvoor ontbreekt. Bezien we de huidige wetgeving die direct of indirect betrekking heeft op de kwaliteit van zorg, dan is de algemene conclusie dat iedere wet een grondslag bevat voor het houden van bestuursrechtelijk toezicht. Conform artikel 5:11 Awb bevatten de wetten een bepaling waarin de bestuursrechtelijke toezichthouder wordt aangewezen en een of meer bepalingen waarin de bestuursrechtelijke toezichtsbevoegdheden worden toegekend. Hier is de doorwerking van de aanpassingswetgeving Awb derde tranche goed zichtbaar. Dat is winst. Dat iedere wet een pakket toezichtsbevoegdheden bevat wil echter niet zeggen dat deze toedeling steeds verklaarbaar of consistent is. Het standaardpakket van titel 5.2 Awb is geregeld verminderd met de bevoegdheden onderzoek, opneming en monsterneming (art. 5:18 Awb) en onderzoek aan vervoermiddelen (art. 5:19 Awb). De keuze voor het al dan niet aanbrengen van die beperking is niet altijd kenbaar gemotiveerd. Waarom bij voorbeeld de Wet afbreking zwangerschap de beperking wel kent en de Wet donorgegevens niet,


is niet duidelijk. De uitbreiding van toezichtsbevoegdheden, zoals de bevoegdheid tot binnentreden in de woning van de cliënt van de zorginstelling of de inzagebevoegdheid in cliëntendossiers, zijn over het algemeen wel voorzien van een duidelijke en overtuigende motivering. Opvallend is dat de wetgeving in de categorie patiëntenrechten en medisch-ethische onderwerpen voornamelijk strafrechtelijk gehandhaafd kan worden. Hoewel dat niet rechtstreeks uit de wetsgeschiedenis kan worden opgemaakt, is aannemelijk dat gekozen is voor strafrechtelijke handhaving omdat dit passend werd geacht bij de medisch-ethische en juridische aard van deze wetgeving, maar vooral ook omdat deze wetten maatschappelijk gevoelige onderwerpen regelen. De wetgever heeft bepaalde zaken onder strikte condities toegestaan en houdt men zich niet aan de wettelijke regels, dan volgt bestraffing, zo kan de gedachte achter deze wetgeving begrepen worden. De vraag is echter of dit werkt. In de praktijk blijkt vanuit het strafrecht niet of nauwelijks aandacht aan de handhaving te worden besteed. Bovendien sluit de regeling toepassing van lichtere, bestuursrechtelijke toezichtinstrumenten uit, terwijl die mogelijk wel effectief kunnen zijn.

“Door het taalgebruik in het parlementaire debat en de literatuur lijkt het alsof de IGZ direct verantwoordelijk gehouden wordt voor (gebreken in) de kwaliteit van zorg, terwijl die verantwoordelijkheid primair bij de zorgaanbieder ligt.” invulling van de meeste toezichtinstrumenten nauwelijks onderwerp van discussie. Wel worden vraagtekens geplaatst bij (voorstellen voor) nieuwe instrumenten. Vooral de bevoegdheid tot inzage in patiëntendossiers, die door de inwerkingtreding van de Wubhv aan de IGZ is toegekend, is uitgebreid onderwerp van discussie. De belangrijkste bezwaren hebben betrekking op de inperking van beroepsgeheim die daarvan het gevolg is. In de literatuur wordt daarnaast kritiek geleverd op het feit dat de IGZ de laatste jaren relatief veel gebruik heeft gemaakt van instrumenten zonder wettelijke basis, zoals verscherpt toezicht in combinatie met actieve openbaarmaking en beroepsbeperkende afspraken. Ook op actieve openbaarmaking van opgelegde maatregelen bestaat kritiek (Van Erp & Mein 2013).

Ten aanzien van de specifieke kwaliteitswetgeving is de conclusie dat sprake is van een ruim pakket aan bevoegdheden op basis waarvan de toezichthouders geacht moeten worden te kunnen onderzoeken of zorgaanbieders de wettelijke normen naleven en dat in overeenstemming is met de beleidstheorie van het responsieve toezicht. Wel doet zich nog een aantal kwesties voor op het gebied van normstelling en de verhouding tussen toezichthouders.

Geconstateerd wordt dat door het veld diverse richtlijnen, protocollen, standaarden en gedragscodes zijn opgesteld. Deze zijn niet altijd geschikt als toetsingsnorm voor de minimumkwaliteit van zorg. Voor sommige onderwerpen zijn veldnormen afwezig. Ook de wettelijk verplichte kwaliteitsindicatoren zijn weinig bruikbaar (Kringos et al. 2012; Rekenkamer 2013). De IGZ heeft zich steeds meer op het standpunt gesteld dat zij zelf normen kan ontwikkelen, indien veldnormen ontbreken of onvoldoende geschikt zijn. Er is discussie over de vraag of de IGZ deze bevoegdheid inderdaad toekomt.

Opvattingen in de literatuur en het parlementaire debat In de literatuur en het parlementaire debat zijn het bestaan en de wettelijke

Opvallend is dat in de literatuur en het parlementaire debat vrijwel steeds gesproken wordt van

‘toezicht op de kwaliteit van zorg’ en vrijwel nergens expliciet dat het toezicht door de IGZ en andere externe toezichthouders steeds gericht is op een entiteit (natuurlijke persoon of rechtspersoon) die voor de kwaliteit van zorg verantwoordelijk is. Door dit taalgebruik lijkt het alsof de IGZ direct verantwoordelijk gehouden wordt voor (gebreken in) de kwaliteit van zorg, terwijl die verantwoordelijkheid primair bij de zorgaanbieder ligt. Ervaringen met het toezicht In dit tweede deel van de resultaten besteden we aandacht aan de ervaringen van verschillende actoren met het toezicht. Centraal staan de ervaringen van bestuurlijk verantwoordelijken en medewerkers van organisaties die op beleidsniveau met het bestuursrechtelijk toezicht te maken hebben en de opvattingen van burgers.

De ervaringen van bestuurlijk verantwoordelijken en betrokkenen bij beleid in de zorg Consensus bestaat over het idee dat aanbieders primair verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit van zorg en dat het veld de normen hoort te stellen. Daar is wel toezicht bij nodig: bestuursrechtelijke toezichthouders dienen het sluitstuk te zijn in het bevorderen en borgen van de kwaliteit van zorg. De IGZ kan verwachtingen niet altijd waarmaken. De IGZ beroept zich daarbij op het feit dat de capaciteit beperkt is of dat optreden niet past bij de wettelijke taak of bevoegdheden. Daarnaast geven toezichthouders aan dat zij in een paradoxale institutionele context dienen te functioneren, waarbij enerzijds ruimte wordt gegeven aan particuliere of marktinitiatieven en de overheid meer op afstand staat en anderzijds het bestuurs-

Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 5 (maart 2014)

13


rechtelijk toezicht naar voren wordt geschoven om op die initiatieven toe te zien. Een grote groep respondenten is erg kritisch over de politieke bemoeienis met het toezicht. Vooral zorgaanbieders bepleiten meer onafhankelijkheid van de toezichthouder ten opzichte van de politiek. De politiek zou door haar ongeduld het functioneren van de IGZ eerder verstoren dan versterken, door haar zorgen om incidenten de beleidsfocus van het toezicht teveel versmald hebben en door haar focus op veiligheid teveel geneigd zijn allerlei kwaliteitsnormen in wetgeving vast te willen leggen. Echter, door de veelvuldige aandacht vanuit de politiek staat de kwaliteit van zorg wel hoog op de beleidsagenda van alle betrokken actoren. Dat valt als een winstpunt te typeren, maar tegelijkertijd dreigt die aandacht te leiden tot een minder effectieve incidentenpolitiek. Waar kwaliteit gebaat is bij langdurige aandacht, worden door op incidenten gestuurde vormen van toezicht steeds nieuwe onderwerpen naar voren gebracht die ondermijnend werken voor een lange termijnagenda. Er is veel discussie over de gewenste beleidsfocus van de IGZ. Twee belangrijke kwesties zijn de vraag of de Inspectie naast toezicht op de kwaliteit ook nog toezicht dient te houden op andere aspecten van gezondheidszorg en of de Inspectie alleen toeziet op het minimumniveau van zorg of dat zij ook een bredere kwaliteitsbevorderende taak heeft. Dat laatste wordt door veel veldpartijen van belang geacht. Ook de spanning tussen toezichtstijlen wordt in het veld duidelijk gevoeld. Een aantal respondenten pleit voor strenger handhaven wanneer de kwaliteit van de zorg onder de maat is of als aanbieders zich niet aan de veldnormen houden. Maar, strenger handhaven is niet altijd de meest effectieve vorm van toezicht en leidt tot defensieve

14

Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 5 (maart 2014)

opstellingen binnen het veld. De spanning tussen toezichtstijlen speelt ook bij de afstemming tussen het bestuursrechtelijk toezicht en het tucht- en strafrecht. Aanbieders hebben grote moeite met volledige openbaarheid, zeker als aan transparantie negatieve consequenties zijn verbonden. Zorgaanbieders beschouwen openbaarmaking als een zwaar sanctiemiddel, vooral indien het gepaard gaat met media-aandacht. Ze ervaren hierbij onvoldoende rechtsbescherming. De vele bestuursrechtelijke en privaatrechtelijke toezichthouders brengen daarnaast hoge administratieve lasten met zich mee. De toezichthoudende rol van de NZa op de kwaliteit van zorg is volgens de veldspelers beperkt. Zorgaanbieders blijken bovendien moeite te hebben met een actieve rol van de zorgverzekeraar bij de kwaliteit van zorg.

van zorg. Echter, burgers noemen net iets vaker de Inspectie als eindverantwoordelijke voor de kwaliteit van de gezondheidszorg en lijken daarmee de onduidelijkheid in de beleidstheorie – ziet de IGZ toe op kwaliteit dan wel op instellingen en professionals? – te weerspiegelen. Burgers lijken het uitgangspunt ‘hard waar het moet, zacht waar het kan’ te ondersteunen. Ze vinden niet dat er bij problemen direct extreme maatregelen zoals sluiting van een zorginstelling moeten worden genomen, maar zijn het ermee eens dat de IGZ eerst ‘zachtere’ maatregelen in kan zetten zoals de zorgaanbieder extra controleren en verbeteradviezen geven. Burgers vinden wel dat de IGZ meer moet afgaan op informatie van patiënten en burgers. Dit roept een vrij fundamentele vraag op. Immers, de IGZ ziet toe op de kwaliteit van zorg vanuit professionele normenkaders

“Door de veelvuldige aandacht vanuit de politiek staat de kwaliteit van zorg hoog op de beleidsagenda, maar tegelijkertijd dreigt die aandacht te leiden tot een minder effectieve incidentenpolitiek.” Het perspectief van de burger De burger is een belangrijke adressant van het toezicht. Toezicht moet uiteindelijk bijdragen aan een gerechtvaardigd vertrouwen van burgers in de gezondheidszorg. Weinig mensen hebben een uitgesproken mening over de IGZ. De meeste mensen geven aan wel ongeveer te weten wat de IGZ is, maar voor de meeste burgers is de IGZ een relatief onbekende partij: de IGZ is vooralsnog een ‘low interest good’. Dat betekent niet dat mensen geen verwachtingen hebben van het toezicht op kwaliteit van zorg door de IGZ. Die verwachtingen zijn er wel degelijk. De burger bedeelt de zorgaanbieder een grote verantwoordelijkheid toe voor kwaliteit van zorg. Echter, burgers noemen net iets vaker de Inspectie als eindverantwoordelijke voor de kwaliteit

en toetst tegen professionele richtlijnen of standaarden. Zaken die worden aangedragen door patiënten zijn niet noodzakelijkerwijs zaken waarbij de professionele norm in het geding is. Hier is sprake van twee verschillende, elkaar niet noodzakelijk overlappende normenkaders: dat van patiënten en dat van de professional. Toezicht in de praktijk In dit deel gaan we in op de praktijk van het toezicht, gebaseerd op een vijftal case studies en eerder uitgevoerd onderzoek naar effecten van toezicht.

Case studies De case studies leveren een aantal centrale thema’s op over de praktische invulling van het bestuursrechtelijk toezicht op de kwaliteit van zorg.


“Waar normen ontbreken en het veld moeite heeft met het stellen van eigen normen kan interventie van de toezichthouder wenselijk zijn, mits dit gepaard gaat met goed overleg.” Een eerste thema betreft dat van de rol van incidenten. Incidenten spelen een belangrijke rol en fungeren als aanjager van een veranderende interpretatie van wetgeving in de praktijk. Het idee dat melden vooral gericht dient te zijn op vermijdbaarheid (leren) en niet op verwijtbaarheid (straffen) wordt breed gedragen. De IGZ heeft de organisatie rond meldingen aangepast om sneller te kunnen doorschakelen naar een meer repressieve stijl indien dat nodig is. Er bestaat een spanning tussen enerzijds de wens om het aantal meldingen te verhogen en anderzijds de beperkte capaciteit van het toezicht en de rapportagelast van aanbieders. In een aantal situaties is het bovendien niet helder of melden nodig is. De IGZ erkent dat de hoeveelheid meldingen nog onvoldoende benut worden voor reflexieve en agenderende doeleinden en werkt aan verbeteringen op dit terrein. Een tweede thema betreft de relatie tussen de toezichthouder en het veld. De mate van afstemming tussen toezichthouder en veld verschilt per situatie. Bij de ‘vrijheidsbeperkende maatregelen’ en ‘governance van ziekenhuizen’ is veel afstemming (consultatie en overleg) geweest met het veld over het toezichtkader, in tegenstelling tot de casus ‘melding calamiteiten’. Consultatie en overleg kan weerstand tegen het optreden van de toezichthouder temperen en kan bijdragen aan gezamenlijke ontwikkeling van normen (zie ook verderop). Een derde thema betreft de taak van de IGZ op het gebied van kwaliteitsbewaking binnen de gezondheidszorg, in relatie tot die gericht op individuele rechtsbescherming. Laatstgenoemde taak is in de afgelopen decennia steeds meer onder

druk komen te staan of wordt minder waargemaakt. Dat is ook terug te zien bij de vrijheidsbeperkende maatregelen, waar verschillende respondenten aangeven dat de taak van individuele rechtsbescherming BOPZ nog wel een wettelijke taak is. Een vierde thema betreft normstelling. Hoewel de IGZ formeel geen rol heeft in het opstellen van normen en dat vrij algemeen als de juiste gang van zaken wordt gezien is dat op verschillende terreinen, zoals bij vrijheidsbeperkende maatregelen en governance wel gebeurd en wordt dat ook wenselijk gevonden door een deel van de veldpartijen. Waar normen ontbreken en het veld moeite heeft met het stellen van eigen normen kan interventie van de toezichthouder wenselijk zijn, mits dit gepaard gaat met goed overleg. Overwegingen van haalbaarheid en effectiviteit wegen zwaar voor aanbieders. Volgens hen moet het toezicht meer oog hebben voor de complexiteit waar aanbieders in de praktijk mee te maken hebben. Ten vijfde uiten respondenten hun zorg over de toenemende maatschappelijke en politieke druk om minder gebruik te maken van lerende, meedenkende en informele stijlen van toezicht. Er is veel scepsis bij inspecteurs en aanbieders over de mogelijkheden en effectiviteit van een meer sanctionerende stijl. De praktijk van het toezicht lijkt uit te wijzen dat er meer sanctionerende instrumenten worden ingezet. Het toezicht wordt daarmee in zekere zin responsiever. Probleem is wel dat er geen eenduidige criteria zijn voor het escaleren binnen de toezichtpiramide: wanneer worden zwaardere maatregelen ingezet? Ten zesde benadrukken aanbieders

het belang van een goede afbakening tussen het bestuursrechtelijk toezicht en het tuchtrecht/strafrecht. Ze benadrukken daarbij het belang van leren; incidenten en calamiteiten dienen vooral om de zorg te verbeteren. Het scheiden van verschillende toezichtsystemen (veilig melden – bestuursrechtelijke toezicht – tuchtrecht en strafvervolging) om bereidheid tot leren niet af te remmen en voldoende rechtsbescherming te garanderen is volgens hen dan ook belangrijk. Openbaarmaking blijkt in de praktijk min of meer te fungeren als afzonderlijk toezichtinstrument, zonder dat hier goede rechtsbescherming bestaat voor instellingen en professionals. Ten zevende zijn toezichthouders in hun toezicht sterk afhankelijk van informatie van de zorgaanbieders. Hoewel verschillende respondenten erop wijzen dat het veld de Inspectie van meer informatie moet voorzien, kampt de Inspectie nu al met capaciteits¬problemen om al deze informatie te verwerken. Daarnaast speelt de vraag ten behoeve van welke taak door de toezichthouder informatie wordt vergaard en verwerkt. Er lijkt steun te zijn voor een bredere agenderende taak voor de toezichthouder om thema’s voor verder onderzoek en toezicht te destilleren. Tenslotte, na de grote (bestuurlijke) incidenten in de ziekenhuiswereld is de roep om meer toezicht op de RvB/RvT toegenomen en wordt gelijktijdig gewaarschuwd dat de externe toezichthouder niet op de stoel van de interne toezichthouder, laat staan op die van de bestuurder, moet gaan zitten.

Factoren die het effect van toezicht beïnvloeden De verantwoordelijkheid voor kwaliteit en veiligheid is belegd bij verschillende partijen. Dit levert in veel gevallen geen systeem op waarin sprake is van beheersbaarheid, maar eerder een systeem van onderlinge afhankelijkheid. Voor de IGZ betekent dit bijvoorbeeld dat

Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 5 (maart 2014)

15


zij sterk afhankelijk is van de zorgaanbieder voor informatie. Er zijn tal van oorzaken die ertoe leiden dat deze informatie niet altijd betrouwbaar of beschikbaar is. De media blijken hier een dubbele rol te spelen: zowel agenderend voor de toezichthouder, maar ook als instrument van de toezichthouder ter beïnvloeding van het veld. Vervolgens speelt de manier waarop de toezichthouder omgaat met de beschikbare informatie een bepalende rol. In enkele gevallen werd de Inspectie verweten dat te langzaam werd omgeschakeld van een analyserende en coöperatieve werkstijl naar een meer corrigerende en ingrijpende werkstijl. Die verschillende werkstijlen blijken ook verschillende effecten te hebben. Het algemene inzicht is dat een coöperatieve werkstijl, zolang die verantwoord is, de beste bijdrage levert aan de kwaliteit van zorg. Daarnaast zien we dat wanneer de toezichthouder overgaat tot het nemen van corrigerende maatregelen of het gebruik van formele instrumenten, deze direct en soms zeer ingrijpende effecten kunnen hebben. De beschikbare wettelijke instrumenten lijken geen belemmering te vormen voor een effectief optreden van de toezichthouder. Andere factoren dan het wettelijke instrumentarium hebben meer invloed. Toch heeft het wettelijk kader wel invloed op de effectiviteit van de toezichthouder. Onderdeel van het wettelijk kader is de positionering van de toezichthouder op afstand van het primaire proces, als toezichthouder op zorgaanbieders. Deze positionering beïnvloedt de informatiepositie van de toezichthouder. Een gebrekkige informatievoorziening levert een belemmering op voor de effectiviteit

van de toezichthouder. Verduidelijking van de positie van de toezichthouder, zeker in relatie tot die informatievoorziening, op dit meer algemene niveau, zal kunnen bijdragen aan de effectiviteit van de toezichthouder. 5. Conclusies De conclusies van deze thematische wetsevaluatie hebben primair betrekking op het wettelijk kader van het bestuursrechterlijk toezicht. Daarnaast worden aanbevelingen gedaan die zich richten op de uitvoering in de praktijk.

Toezicht steeds belangrijker In de afgelopen decennia blijken de politiek en samenleving steeds meer waarde toe te kennen aan het toezicht op de kwaliteit van zorg. Er is sprake van een maatschappelijk vertrouwen dat toezicht een belangrijke bijdrage kan leveren aan de kwaliteit van de zorg. Dit toenemende belang van het toezicht kan geduid worden vanuit twee bewegingen. De eerste beweging heeft te maken met het veranderende denken over de mogelijkheden van en beperking van sturing door de overheid. De opkomst van marktwerking en het idee van de ‘overheid op afstand’ hebben niet geleid tot een afnemend belang van het overheidstoezicht. Integendeel, het toezicht wordt ingezet om de toenemende afstand tussen beleid en uitvoering te overbruggen. Ondank het principe van de KZi dat de verantwoordelijkheid voor kwaliteit primair bij instellingen ligt – een uitgangspunt dat breed wordt gedragen – is de praktijk veelal dat die verantwoordelijkheid bij de toezichthouder wordt gelegd. Deze ‘bestuursparadox’ kenmerkt zich door de combinatie van een gering vertrouwen in de sturingsmogelijkheden van de over-

“De beschikbare wettelijke instrumenten lijken minder dan andere factoren een belemmering te vormen voor een effectief optreden van de toezichthouder.”

16

Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 5 (maart 2014)

heid en een hooggespannen verwachting van het overheidstoezicht. De tweede beweging komt voort uit een veranderende perceptie van risico’s. In de loop der tijd heeft de moderne samenleving zich ontwikkeld tot een risico-samenleving, waarin gevaren een product zijn van ons handelen of van onze sociale systemen. Burgers verwachten dat de overheid maatregelen neemt om hen te beschermen tegen risico’s. In een dergelijke ‘voorzorgcultuur’ wordt in toenemende mate van het toezicht – als vertegenwoordiger van de overheid – verwacht dat het maatschappelijke risico’s weet te beteugelen. Bij tekortkomingen in de kwaliteit van zorg wordt niet langer alleen gekeken naar de ‘producent’ van risico’s, maar vooral naar de rol van de toezichthouder: ‘waar was het toezicht?’ De toezichthouder komt hierdoor onder een vergrootglas te liggen. Het (tekortschietende) functioneren van het bestuursrechtelijk toezicht wordt als een risicofactor voor de kwaliteit en veiligheid van de zorg gepercipieerd. Dit roept een spanning op waarin politisering van het toezicht voortdurend op de loer licht en het gevaar van incidentenpolitiek groot is.

Een goede informatievoorziening is vitaal voor het functioneren van een toezichthouder, maar niet zonder problemen Onderlinge informatievoorziening is van cruciaal belang voor het functioneren van het systeem van toezicht, maar het maakt het toezicht ook kwetsbaar. Toezichthouders zijn voor hun informatie in belangrijke mate afhankelijk van de zorgaanbieder. Daarbij doet zich een aantal knelpunten voor. Ten eerste komen meldingswaardige calamiteiten niet altijd (tijdig) binnen bij de toezichthouder. Er zijn nog steeds signalen van onderrapportage, al zijn op dit punt wel verbeteringen doorgevoerd. Daarnaast heeft de toezichthouder weinig zicht op nieuwe, veelal kleinschalige toetreders.


Ten tweede blijkt vrees voor openbaarmaking (via de Wob) belemmerend te werken op het vrijelijk doorspelen van informatie naar de bestuursrechtelijke toezichthouder. Ten derde geeft het afdwingen van informatie allerlei perverse prikkels – van grote administratieve belasting tot ‘window dressing’ en ‘gaming the numbers’. Zo blijken zorgaanbieders een kosten-batenafweging te maken bij het melden van calamiteiten: teveel meldingen leggen een te grote druk op de organisatie (en overigens ook op de toezichthouder). Ook prestatie-indicatoren brengen veel administratieve lasten mee, zeker ook omdat die door meerdere partijen worden gevraagd. Daar komt nog bij dat waarover informatie moet worden aangeleverd niet eenduidig is; zo is er sprake van onduidelijkheid over de definitie van een calamiteit, evenals over vele inhoudelijke normen. De oplossing voor het omgaan met een mogelijk informatietekort van de toezichthouder lijkt dus zeker niet te zijn instellingen en professionals wettelijk te dwingen alsmaar meer informatie openbaar te maken. Veeleer zijn afspraken tussen de toezichthouder en het veld nodig welke informatie essentieel is om de kwaliteit van zorg te kunnen beoordelen. Vormen van systeemtoezicht waarmee momenteel wordt geëxperimenteerd kunnen hier mogelijk een bijdrage aan leveren.

Behoud de balans tussen een meedenkende en sanctionerende toezichtstijl Vanuit de samenleving en politiek klinkt er een duidelijke roep om meer sanctionerend toezicht, met name ook in het politieke debat over de taken en verantwoordelijkheden van de IGZ. Naar aanleiding van incidenten wordt steeds betoogd dat de toezichthouder minder adviseur moet zijn en vaker handhavend moet optreden. Toezichthouders krijgen daarbij het verwijt dat zij bij tekortschietende kwaliteit van zorg niet snel genoeg doorschakelen

naar een sanctionerende stijl van toezicht. De bevindingen uit deze wetsevaluatie leiden tot de conclusie dat voorkomen moet worden dat het accent teveel op sanctionering en handhaving komt te liggen, waardoor andere effectieve vormen van toezicht in de beleidscyclus verloren dreigen te gaan (zoals het agenderen van thema’s die voor verbetering in aanmerking komen, het stimuleren van de verspreiding van best practices en een regierol bij kwaliteitsbevorderende initiatieven). Daarnaast kan een (te) sanctionerende stijl leiden tot een meer defensieve opstelling van de onder toezicht gestelden. Het gaat erom

De veelheid aan reacties van de minister op interventies uit de Kamer roept vragen en onduidelijkheden op over de (principiële) verantwoordelijkheidsverdeling tussen overheid en veld, over de positie en onafhankelijkheid van de toezichthouder en over de rol en verantwoordelijkheid van de minister. In de driehoeksverhouding ‘zorgveld-toezichthouder-minister’ is de afgelopen jaren sprake van schuivende panelen. Het risico daarbij is dat het toezicht een verlengstuk wordt van bestuur en beleid. De onduidelijkheid in deze verhouding zorgt voor een stroom van incidenten en ingrepen bij de toezichthouder. De consequentie hiervan is dat het gezag van de

“In de driehoeksverhouding ‘zorgveld-toezichthouder-minister’ is de afgelopen jaren sprake van schuivende panelen.” een balans te vinden tussen beide ‘kanten’ van toezicht. Uitgangspunt van effectief toezicht is dat het responsief is. Dit betekent dat de manier waarop de IGZ optreedt afgestemd is op aard van de risico’s en de mate waarin een zorgaanbieder zelf verantwoordelijkheid neemt (c.q. behoort te nemen) voor veiligheid en kwaliteit. Daarom verdient het aanbeveling om vanuit een brede beleidsfocus te blijven zoeken naar effectieve vormen van toezicht en een zorgvuldige balans te bewaren tussen een meedenkende en meer sanctionerende toezichtstijl. Voor het handhavingsbeleid geldt dat dit nader dient te worden uitgewerkt, door het formuleren van criteria op basis waarvan de IGZ besluit wel of niet handhavend op te treden.

Verhelder de verhouding van de IGZ tot het ministerie De aandacht in media en politiek voor incidenten en misstanden met betrekking tot kwaliteit van zorg is de afgelopen tien jaar enorm gegroeid, en in het verlengde daarvan het aantal Kamerbrieven van de minister van VWS en Kamervragen aan die minister.

bestuursrechtelijk toezichthouder steeds opnieuw ter discussie wordt gesteld, hetgeen consequenties heeft voor de ‘institutionele effectiviteit’ van het toezicht. De onafhankelijkheid van de toezichthouder ten opzichte van zowel de minister als het veld is een groot goed. Met betrekking tot de IGZ bestaan ter zake wettelijke lacunes. Het verdient daarom aanbeveling om vast te leggen dat het Ministerie zich onthoudt van het geven van aanwijzingen met betrekking tot de oordelen van de IGZ over de kwaliteit van zorg en wettelijk te regelen dat het jaarlijkse werkprogramma van de IGZ goedkeuring behoeft van het Ministerie. Regel ook dat de IGZ eigenstandig kan beslissen over het verlengen van een bevel, over het geven van een aanwijzing en over het geven van een last onder dwangsom of een last onder bestuursdwang.

Verstevig het gezag van de IGZ door een nieuwe, integrale wettelijke regeling Het (bestuursrechtelijk) toezicht op de kwaliteit van zorg is geen thema dat in één wet kan worden geregeld. Daarvoor zijn de verschillende

Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 5 (maart 2014)

17


onderwerpen waarop toezicht wordt gehouden te divers. Anders ligt het met betrekking tot de hoofdrolspeler op dit gebied, de IGZ. In het huidige systeem zijn algemene bepalingen met betrekking tot de IGZ te vinden in verschillende wetten, maar ook in beleidsregels. Deze versnippering heeft deels een historische achtergrond: het staatstoezicht op de volksgezondheid kent een lange geschiedenis, waarin op verschillende momenten elementen aan bestaande wettelijke regelingen zijn toegevoegd. Er is nooit een logisch moment geweest waarop kon worden bezien of het niet beter is de uitgangspunten met betrekking tot de IGZ in één consistent wettelijk kader bijeen te brengen. De positie van andere toezichthouders, binnen de zorg en daarbuiten, is wettelijk veel eenduidiger en ‘completer’ geregeld dan die van de IGZ. Dit onderzoek wijst uit dat dit leidt tot vragen en onduidelijkheden, die het draagvlak en de effectiviteit van het toezicht (kunnen) ondermijnen. Wetgeving verheldert de relatie tussen de toezichthouder en het veld, maar ook die tussen de toezichthouder en de minister. De slagkracht en effectiviteit van het toezicht kunnen daardoor worden bevorderd. Dit onderzoek levert sterke aanwijzingen op dat winst geboekt kan worden door een ‘Wet toezicht kwaliteit zorgsector’ te realiseren. Dit sluit aan bij het recente pleidooi

“Dit onderzoek levert sterke aanwijzingen op dat winst geboekt kan worden door een ‘Wet toezicht kwaliteit zorgsector’ te realiseren.” van de WRR om de mogelijkheden voor wettelijke verankering van domeinspecifiek toezicht serieus in overweging te nemen (WRR 2013). De Wet op het onderwijstoezicht kan als (succesvolle) inspiratiebron dienen. De toezichthouder legt meer en meer de nadruk op handhaving, terwijl zij oorspronkelijk een rol had in de hele beleidscyclus. De WRR wijst erop dat als gevolg hiervan toezichthouders steeds meer een verlengstuk van het beleid zijn geworden en pleit voor een bredere rol van het toezicht, inclusief het agenderen van nieuwe kwesties en het ontwikkelen, samen met het veld, van nieuwe normen. De bevindingen van deze wetsevaluatie ondersteunen dat pleidooi. Leg daarom vast dat de IGZ de wettelijke taak heeft de kwaliteit van de gezondheidszorg te beoordelen en te bevorderen, naast een aantal essentiële uitgangspunten met betrekking tot de werkwijze van de IGZ. Om haar agenderende en normstellende rol waar te kunnen maken dient de IGZ daartoe te worden geëquipeerd. De IGZ beschikt over een grote hoeveelheid

informatie, maar doet daar te weinig mee. Een voorbeeld is dat geen betekenisvolle geaggregeerde overzichten beschikbaar zijn van de meldingen van burgers, calamiteiten uit ziekenhuizen en incidenten met medische hulpmiddelen. Op deze informatie wordt vooralsnog voornamelijk casuïstisch gereageerd. Een betere informatiehuishouding stelt de IGZ in staat ontwikkelingen op het gebied van veiligheid en kwaliteit te signaleren. Het verdient daarom aanbeveling dat de IGZ haar informatievoorziening beter op orde brengt, meer gebruik maakt van de informatie die zij reeds heeft verzameld en hieraan inzichten ontleent aangaande kwaliteit en veiligheid, door deze systematisch nader te analyseren en daarover op geaggregeerd niveau te rapporteren. Ten aanzien van de normstellende functie van de IGZ zou er een regeling moeten komen waarin de voorwaarden en de procedure voor normstelling geregeld worden. In ieder geval zou het veld, inclusief patiëntenvertegenwoordiging, hierin een rol moeten hebben. Er bestaat verschil van mening over de vraag of de IGZ zelf ook kwaliteitsnormen mag formuleren. •

Referenties • • • • • • • •

18

Algemene Rekenkamer, Indicatoren voor kwaliteit in de zorg. Den Haag: Algemene Rekenkamer 2013. I. Ayres & J. Braithwaite. Responsive regulation: Transcending the deregulation debate. Oxford: Oxford University Press 1992. R. Bal, De nieuwe zichtbaarheid. Sturing in tijden van marktwerking, Oratiereeks Erasmus MC. Rotterdam: Erasmus MC 2008. J. van Beek & M. Hübner. Toezicht in de gezondheidszorg: een balancerend evenwicht. Achtergrondstudie bij Advies Governance en Kwaliteit van Zorg. Utrecht: UJG 2008. J. van Erp,, & A.G. Mein, Evaluatie actieve openbaarmaking toezichtrapporten IGZ. Rotterdam en Utrecht: Erasmus Universiteit Rotterdam en Verweij Jonker Instituut 2013. J-K. Helderman & M. Honingh, Systeemtoezicht. Een onderzoek naar de condities en werking van systeemtoezicht in zes sectoren, Den Haag: BJU 2009. D.S Kringos e.a. Beperkt zicht. Onderzoek naar de betrouwbaarheid, validiteit en bruikbaarheid van prestatie-indicatoren over de kwaliteit van de Nederlandse ziekenhuiszorg. Leiden, Amsterdam, Rotterdam: Leids Universitair Medisch Centrum, Academisch Medisch Centrum & Erasmus MC 2012. Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Toezien op publieke belangen. Naar een verruimd perspectief op rijkstoezicht. Den Haag: WRR 2013.

Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 5 (maart 2014)


Meer lezen? • Klik hier voor de integrale tekst van het rapport van ZonMW, Thematische Wetsevaluatie. Bestuursrechtelijk toezicht op de kwaliteit van de zorg. • J. Legemaate, E. Plomp, A.C. de Die, K. Grit, R. Friele & R. Bal, ‘Pleidooi voor een Wet toezicht kwaliteit zorgsector’, TvGR 2014, p. 94-106.

Roland Bal is als hoogleraar Health Care Governance verbonden aan het iBMG van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Tevens is hij als opleidingsdirecteur verantwoordelijk voor alle bachelor- en masteropleidingen die door het iBMG worden verzorgd. Hij studeerde gezondheidswetenschappen aan de Universiteit van Maastricht en promoveerde in 1999 aan de Universiteit Twente op het proefschrift Grenzenwerk. Over het organiseren van normstelling voor de arbeidsplek. Mieke de Die is sinds 2000 advocaat. In 2011 heeft zij een eigen kantoor opgericht. Voordat zij de overstap maakte naar de advocatuur is zij werkzaam geweest bij onder meer de RVZ en de IGZ. Naast haar praktijk publiceert Mieke regelmatig op haar vakgebied en treedt zij op als spreker op studiedagen en symposia voor professionals. Roland Friele is als hoogleraar verbonden aan de Universiteit van Tilburg, waar hij onderzoek doet naar de sociaalwetenschappelijke aspecten van wet- en regelgeving in de gezondheidszorg. Tevens is hij adjunct-directeur en hoofd van de onderzoeksafdeling ‘Wet- en regelgeving’ van het onderzoeksinstituut NIVEL. Kor Grit is werkzaam als universitair docent aan het iBMG van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Hij heeft economie en filosofie gestudeerd aan de Rijksuniversiteit Groningen. In 2000 promoveerde hij op een proefschrift over de opmars van economisch vocabulaire en managementdenken in non-profit organisaties: Economisering als probleem. Een studie naar de bedrijfsmatige stad en de ondernemende universiteit. Johan Legemaate is als hoogleraar verbonden aan de Universiteit van Amsterdam. Tevens is hij juridisch adviseur van het AMC. Daarnaast vervult hij tal van nevenwerkzaamheden in de gezondheidszorg en is hij als deskundige betrokken geweest bij diverse wetsevaluaties op het terrein van het gezondheidsrecht. Emke Plomp is farmaceut, jurist en arts. In 2011 promoveerde zij aan de Universiteit van Amsterdam op het proefschrift Winst in de zorg. Juridische aspecten van winstuitkering door zorginstellingen. Dit proefschrift werd in 2013 bekroond met de mr. C.J.G. Goudsmitprijs. Thans is zij is als gast-onderzoeker verbonden aan de universiteit Amsterdam en werkt zij als arts bij het UMC Utrecht.

Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 5 (maart 2014)

19


Gastcolumn Ageeth Klaassen Het monistisch bestuursmodel in de zorg: tussen hoop en vrees Het monistisch bestuursmodel heeft zijn intrede gedaan in Boek 2 BW. Merkwaardig is dat zorgverzekeraars en zorginstellingen niet voor dit model kunnen kiezen. Sinds 1 januari 2013 wordt voor NV’s en BV’s het monistisch bestuursmodel wettelijk gefaciliteerd. In dit bestuursmodel is er geen apart orgaan voor de interne toezichthouders. De toezichthoudende bestuurders maken bij het monistische bestuursmodel onderdeel uit van het bestuur. Dit is in tegenstelling tot het dualistische bestuursmodel, waar de interne toezichthouders een apart orgaan, te weten de raad van commissarissen (RvC), vormen. Het monistische bestuursmodel is voor de NV en de BV geregeld in artikel 2:129a BW respectievelijk artikel 2:239a BW.1 In juli 2013 is een ambtelijk voorontwerp over een monistisch bestuursmodel voor de coöperatie en de onderlinge waarborgmaatschappij (OWM) gepubliceerd. Het monistisch bestuursmodel komt voor de coöperatie en de OWM te staan in artikel 2:56a BW.2 Een monistisch bestuursmodel wordt voor verenigingen en stichtingen (in Boek 2 BW) niet voorgesteld. Vooralsnog is van een dergelijke behoefte niet gebleken, aldus de minister van Veiligheid en Justitie.3 Overigens betekent het ontbreken van een regeling voor de vereniging en stichting niet dat een monistisch bestuursmodel onmogelijk is. Het betekent alleen dat Boek 2 BW voor verenigingen en stichtingen de faciliteiten niet biedt. Voor de NV en de BV is het monistisch model juist in de wet vastgelegd om rechtsonzekerheid te voorkomen. Dat geldt vast ook voor de coöperatie en de OWM. Waarom dan niet voor de vereniging en stichting, zo vraag ik mij af.

“De resultaatsnorm die de minister van VWS introduceert dat zorginstellingen hun bestuurs- en toezichtstructuur zodanig moeten inrichten dat goede en veilige zorg kan worden verleend, biedt ruimte voor het monistisch bestuursmodel. De minister schrijft zelf dat het resultaat telt, niet hoe dat resultaat wordt bereikt.” Zorgverzekeraars Op grond van de Wet op het financieel toezicht, artikel 3:20 Wft, kan een zorgverzekeraar alleen de rechtsvorm van een NV, een OWM of een Europese vennootschap hebben. Hoewel Boek 2 BW en de Verordening (EG) 2157/2001 statuut Europese vennootschap (SE)4 bij deze rechtsvormen de keuze voor een monistisch bestuursmodel bieden (of gaan bieden), gaat dit door sectorale wetgeving voor zorgverzekeraars niet op. In artikel 3:19 lid 1 Wft wordt nadrukkelijk bepaald dat een zorgverzekeraar die een NV of Europese vennootschap is (geen OWM!), een uit ten minste drie leden bestaande RvC als bedoeld in artikel 2:140 BW dient te hebben. Een monistisch bestuursmodel behoort niet tot de mogelijkheden, tenzij een ontheffing bij De Nederlandsche Bank (DNB) op grond van lid 3 wordt gevraagd. Alleen is deze escape sinds de financiële crisis verleden tijd. Uitgangspunt van DNB is, aldus de website, dat in beginsel geen nieuwe ontheffingen worden verleend en dat bestaande ontheffingen, veelal aan dochters van verzekeringsmaatschappijen, worden heroverwogen. DNB is inmiddels ervan overtuigd dat het noodzakelijk is dat een onderneming een intern toezichthoudend orgaan heeft.5 Dit biedt weinig hoop (meer). Op een zorgverzekeraar met de rechtsvorm OWM is niet de Wft van toepassing, maar de Zorgverzekeringswet (Zvw). Artikel 28 lid 1 onder a Zvw bepaalt dat de statuten van een zorgverzekeraar dienen te voorzien in toezicht op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in de rechtspersoon en de daarmee verbonden onderneming. Met deze tekst is aangeknoopt bij artikel 2:57 en artikel 2:140 BW, zo staat in de memorie van toelichting.6 Kennelijk moet ook de zorgverzekeraar met de rechtsvorm OWM dus een RvC hebben. Een monistisch bestuursmodel behoort dan niet tot de mogelijkheden. Ook dit biedt weinig tot geen hoop.

20

Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 5 (maart 2014)


Zorginstellingen De meeste zorginstellingen zijn stichtingen. Hoewel Boek 2 BW ook voor stichtingen de ruimte biedt te kiezen voor een monistisch bestuursmodel (weliswaar zonder faciliteiten), gaat dit niet op voor zorginstellingen. Wederom ligt de oorzaak in sectorale wetgeving. Voor zorginstellingen geldt artikel 6.1 lid 1 onder a Uitvoeringsbesluit WTZi. In dit artikel staat dat bij een zorginstelling geen enkel persoon tegelijk deel uit kan maken van het toezichthoudend orgaan en de dagelijkse of algemene leiding. Een monistisch bestuursmodel is dan niet mogelijk. De toekomst biedt weinig hoop. Artikel 40 van het ingetrokken wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg (Wcz) spreekt weliswaar nog over “een orgaan dat tot taak heeft toezicht te houden” (lees: raad van toezicht), maar de brief Governance in de zorgsector van 19 september 2013 noemt het orgaan steeds bij de naam. Twintig keer spreekt men over raad van toezicht. Bovendien wijdt de brief zelfs geen enkel woord aan het monistisch bestuursmodel. Niettemin gloort er nog enige hoop aan de horizon. Aangezien het aangekondigde wetsvoorstel Goed bestuur en medezeggenschap nog niet is verschenen, is aanpassing op dit punt nog mogelijk en zelfs gewenst. De minister van VWS wil dat er voldoende waarborgen zijn voor het goed functioneren van raden van toezicht. Volgens de minister van Veiligheid en Justitie kan actief en onafhankelijk toezicht zowel in een monistisch als in een dualistisch bestuurssysteem goed vorm krijgen.7 De minister van VWS wil dat de interne governancestructuur van zorginstellingen zodanig ingericht zijn dat zij goede zorg kunnen bieden. Volgens de minister van Veiligheid en Justitie is voor bestuurders en toezichthouders de taakopdracht in beide modellen hetzelfde.8 Bovendien biedt de resultaatsnorm die de minister van VWS introduceert dat zorginstellingen hun bestuurs- en toezichtstructuur zodanig moeten inrichten dat goede en veilige zorg kan worden verleend, ruimte voor het monistisch bestuursmodel. De minister schrijft zelf dat het resultaat telt, niet hoe dat resultaat wordt bereikt. Kortom, het wordt tijd dat beide partijgenoten een goed gesprek hebben. De minister van VWS kan zich dan tijdens het onderonsje door de goede argumenten van haar collega van Veiligheid en Justitie laten overtuigen. Daarbij kan ook de minister van Financiën aanschuiven. Het kan niet zo zijn dat de ene minister hard werkt aan een faciliterend organisatierecht in Boek 2 BW, terwijl de andere ministers door sectorwetgeving alle hoop de bodem inslaan. Voor het monistisch bestuursmodel in de zorgsector geldt: op hoop van zegen. • Voetnoten 1 Voor de structuur-NV en structuur-BV is dat art. 2:164a BW respectievelijk art. 2:274a BW. 2 Voor een coöperatie of OWM die onderworpen is aan de structuurregeling wordt het model geregeld in art. 2:63ja BW. 3 Ambtelijk voorontwerp, Memorie van Toelichting, p. 3, Voorstel van Wet Bestuur en toezicht rechtspersonen. Zie <http://www. internetconsultatie.nl/bestuurentoezichtrechtspersonen>. 4 Art. 43 van de Verordening (EG) 2157/2001 statuut Europese vennootschap (SE). 5 Ontheffingen Raad van Commissarissen (RvC): standpunt DNB, <http://www.toezicht.dnb.nl/3/50-226004.jsp>. 6 Kamerstukken II 2003/04, 29 763, nr. 3, p. 133. 7 Kamerstukken I 2010/11, 31 763, C, p. 4. 8 Kamerstukken I 2010/11, 31 763, C, p. 2.

Ageeth Klaassen is universitair docent ondernemingsrecht aan de Erasmus School of Law van de Erasmus Universiteit Rotterdam, sectie Handels- en ondernemingsrecht. In 2007 promoveerde zij aan de Rijksuniversiteit Groningen op het proefschrift Bevoegdheden van de algemene vergadering van aandeelhouders: historische, concernrechtelijke en rechtsvergelijkende beschouwingen, in het bijzonder over structuurwijzigingen. In het kader van het onderwijs verzorgt zij vakken in zowel de bachelor- als masterfase van de opleiding Rechtsgeleerdheid. Voor de Master Recht van de Gezondheidszorg verzorgt zij het vak ‘Organisatie en bestuur van de zorg’. Sinds 2013 is Ageeth Klaassen lid van een raad van toezicht van een stichting in de eerstelijnsgezondheidszorg. Van 2010 tot 2012 was zij voorzitter van de universiteitsraad van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Zij publiceert regelmatig in wetenschappelijke artikelen op het terrein van het ondernemingsrecht en het gezondheidsrecht, onder meer in de tijdschriften Ondernemingsrecht, Tijdschrift voor Toezicht en het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht.

Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 5 (maart 2014)

21


Gastcolumn Wilma van der Scheer Goed Bestuur in de zorg Bestuurders van zorgorganisaties moeten het in de politiek en media geregeld ontgelden. Er wordt wel gesproken van een legitimiteitscrisis in het bestuur. Of het nu gaat om incidenten in de bedrijfsvoering of de zorgverlening; zorgbestuurders hebben wat uit te leggen. Dat is ook logisch. Zorgbestuurders hebben de verantwoordelijkheid om de zorgverlening zodanig te organiseren dat een en ander leidt of redelijkerwijs moet leiden tot verantwoorde zorg (Kwaliteitswet Zorginstellingen). Hierop wordt toegezien door de interne toezichthouder (raad van toezicht) en verschillende externe toezichthouders. Als gevolg van incidenten is het toezicht de laatste jaren behoorlijk aangescherpt. Veranderingen in het zorgstelsel hebben er daarnaast voor gezorgd dat zorgbestuurders zich tegenover steeds meer partijen moeten verantwoorden en die partijen stellen steeds meer eisen. Een scala aan wetswijzigingen hebben de regeldruk opgevoerd. Naast deze juridisering zet de overheid ook in op zelfregulering en moralisering, want “het zal niet helpen om nog meer regels in te voeren als bestuurders niet durven varen op een moreel kompas”, aldus een Kamerlid in een debat over de besturing van de zorg (Kamerstukken II 2008/09, 31700, nr. VXI). In datzelfde debat geven Kamerleden aan om - bij gebrek aan wettelijke middelen het morele gezag van de volksvertegenwoordiger ten volste te zullen laten gelden (Kamerstukken II 2008/09, 31700, nr. VXI). Dat is de afgelopen jaren zeker gebeurd. Verschillende malen riepen bewindslieden en Kamerleden zorgbestuurders op om beter te luisteren naar cliënten en burgers. Voor zorgbestuurders betekent deze moralisering dat zij in hun functie-uitoefening rekening moeten houden met de belangen en gevoelens van vele partijen. Het schept niet alleen de noodzaak eigen morele keuzes goed uit te leggen, maar ook om betrokkenen vroegtijdig te betrekken bij de te maken afwegingen. Neem de transitie in de ouderenzorg, een veranderproces met majeure consequenties voor alle betrokkenen. Beoogd wordt de sector zo in te richten dat recht wordt gedaan aan verschillende waarden als zorgzaamheid èn zelfredzaamheid, solidariteit èn eigen verantwoordelijkheid, compassie èn zakelijkheid. Het gaat over een heel nieuwe manier van kijken naar klanten, hun behoeften en de rol die je als zorgaanbieder kunt spelen in het vervullen daarvan. Het morele gesprek hierover beperkt zich idealiter niet tot de bestuurskamer. Een zo fundamentele verandering vraagt bij uitstek om de tijd en moeite nemen om samen met alle betrokkenen - medewerkers, cliënten en lokale stakeholders - te doordenken hoe de ouderenzorg op een toekomstbestendige manier in te richten.

“Als gevolg van incidenten is het toezicht de laatste jaren behoorlijk aangescherpt. Veranderingen in het zorgstelsel hebben er daarnaast voor gezorgd dat zorgbestuurders zich tegenover steeds meer partijen moeten verantwoorden en die partijen stellen steeds meer eisen.” Het wetsvoorstel over de maatschappelijke onderneming had onder andere tot doel veilig te stellen dat dit overleg daadwerkelijk plaats zou vinden en dat lokale en regionale belanghebbenden, waaronder gemeenten en provincie, inspraak zouden krijgen in het beleid van zorgorganisaties. Dit wetsvoorstel is uiteindelijk ingetrokken. De vraag is hoe erg het is dat dit niet juridisch is vastgelegd. Uit mijn promotieonderzoek naar 10 jaar ontwikkelingen in zorgbestuur blijkt dat zorgbestuurders zich veel moeite getroosten belanghebbenden te betrekken bij hun keuzes. Hun rolbeleving sluit hierop aan. Zorgbestuurders zien zichzelf vooral als een tussenpersoon tussen en verbinder van verschillende partijen en belangen. De rol van tussenpersoon en verbinder slaan zij zelfs hoger aan dan die van ondernemer. De tijdsbesteding van zorgbestuurders correspondeert hiermee. Het aantal politieke en ambtelijke contacten die bestuurders onderhouden is in tien jaar tijd gegroeid, alsook de contacten met andere stakeholders. Bovendien laten zorgbestuurders toenemend van zich horen in het publieke debat over de zorg. Dat debat vindt op diverse podia plaats: in de politiek, in de media en lokaal. De beroepsvereniging van bestuurders in de zorg (NVZD) beoogt op een andere manier het draagvlak van zorgbestuurders te versterken. In 2013 heeft de NVZD, in antwoord op de terugkerende oproep hiertoe van politici,

22

Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 5 (maart 2014)


een accreditatiestelsel ontwikkeld voor zorgbestuurders. Een onafhankelijke accreditatie van de leden moet het vertrouwen in zorgbestuurders verbeteren. Door schade en schande wijs geworden betrokken zij bij de ontwikkeling van het systeem vertegenwoordigers van de diverse stakeholders. Zij verzekerden zich zo van de steun van het ministerie, IGZ en NVTZ en brengen zo de eigen boodschap in praktijk. Een van de expertisegebieden van zorgbestuurders die zij onderscheiden gaat namelijk over maatschappelijke inbedding, een andere over communicatie en verantwoording. De uitkomsten van het onderzoek onder zorgbestuurders en de inspanningen van de NVZD tonen aan dat legitimering van zorgbestuur niet alleen afhangt van de rechtmatigheid van het handelen van zorgbestuurders of de morele aanvaardbaarheid van hun handelen. Ze wordt ook verkregen door relaties aan te gaan en te onderhouden. Legitimering is met andere woorden óók een proces. Het vaststellen van het moreel goede blijkt geen ‘harde zaak’ van wetten en regels, maar veeleer een ‘zachte zaak’ van sentimenten, relaties onderhouden en mensen betrekken. De moraal blijkt paradoxaal genoeg bij uitstek beïnvloedbaar en onderhandelbaar te zijn. • Meer lezen? • W. van der Scheer, Onder zorgbestuurders. Omgaan met bestuurlijke ambiguïteit in de zorg, Amsterdam: Reed Business Education 2013.

Wilma van der Scheer heeft Beleid en Management Gezondheidszorg gestudeerd aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Daarna heeft zij een postdoctorale opleiding gevolgd voor organisatieontwikkeling en -verandering aan het Sioo. Zij begon haar loopbaan als organisatieadviseur in de gezondheidszorg. Sinds 2002 werkt zij aan de Erasmus Universiteit Rotterdam als wetenschappelijk onderzoeker en directeur van het Erasmus CMDz, dat zij mede oprichtte. In oktober 2013 promoveerde zij op het proefschrift Onder zorgbestuurders. Omgaan met bestuurlijke ambiguïteit in de zorg. Zij is lid van de raad van toezicht van een tweetal zorgorganisaties en docent op het gebied van governance van zorg. Tevens is zij auteur van diverse (internationale) publicaties en boekhoofdstukken op het gebied van governance en besturing van de zorg.

Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 5 (maart 2014)

23


Gastcolumn Olga Floris De cliëntenraad: medezeggenschap of kringgesprek? In 1999 oordeelde de Kantonrechter Utrecht in een geschil tussen zorgaanbieder en bestuur van de oudervereniging van een instelling voor kinderen met een verstandelijke beperking en bijkomende psychiatrische problematiek1

“dat de cliëntenraad, bestaande uit één ouder-voorzitter en twee geestelijk gehandicapte kinderen, niet geheel voldoet aan de criteria van art. 2 lid 3 WMCZ, doch dat men moet roeien met de riemen die men heeft. De WMCZ laat bovendien voldoende ruimte om te experimenteren. Daarbij komt dat de voorzitter van de raad heeft laten weten dat alleen besluiten worden genomen indien sprake is van unanimiteit en aannemelijk heeft gemaakt dat ouders/voogden zoveel invloed op de kinderen kunnen uitoefenen dat de kans op onverantwoorde beslissingen nihil is. (…) Een en ander moet overigens gezien worden in het licht van de omstandigheid dat de gelegenheid wordt gesteld om advies uit te brengen over elk voorgenomen besluit (…), maar ook dat de Zorgaanbieder van het advies van de cliëntenraad - onder voorwaarden - kan afwijken (zie artikel 4 WMCZ).’”2 En daarmee stond de oudervereniging buiten spel. De oudervereniging had jarenlang gestreden om inspraak te krijgen in de behandeling van en zorg aan hun kinderen. Inmiddels was een min of meer regelmatig, maar moeizaam overleg met de zorgaanbieder tot stand gekomen. De ouders hoopten dat met de invoering van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (WMCZ) dit overleg geformaliseerd zou worden en zij de in de wet omschreven rechten en bevoegdheden zouden krijgen. De interpretatie van de WMCZ door de rechter zorgde er voor dat de zorgaanbieder in het gelijk werd gesteld en zelfs aan het bestaande summiere overleg tussen ouders en directeur een einde kwam. Vanaf dat moment bestond de cliëntenraad uit twee kinderen met een verstandelijke beperking en een de directeur welgevallige ouder. Naast de toegezegde ‘unanimiteit van stemmen’, de beïnvloedbaarheid van de kinderen’ en de ‘mogelijkheid van de zorgaanbieder om af te wijken van het advies’ was er volgens de rechter “ook overigens geen indicatie dat De Stichting op de verkeerde weg is, gelet op de brief dd 11 juni 1997 van de Inspecteur voor de Gezondheidszorg aan De Stichting, waarin deze stelt dat De Stichting ‘op correcte wijze invulling geeft aan de Wet Medezeggenschap Cliënten Zorginstellingen.”

“Het representativiteitsvereiste uit de WMCZ is net als het vereiste dat de cliëntenraad in staat moet zijn de gemeenschappelijke belangen te behartigen regelmatig onderwerp van discussie.” Het representativiteitsvereiste3 uit de WMCZ is net als het vereiste dat de cliëntenraad in staat moet zijn de gemeenschappelijke belangen te behartigen regelmatig onderwerp van discussie. Dat blijkt ook uit de evaluatie van de wet in 2000.4 Een cliënt van een algemeen ziekenhuis is niet te vergelijken met een cliënt van een instelling voor mensen met een verstandelijke beperking of een patiënt in een verpleeghuis. Een soms genoemd, maar nogal onderbelicht criterium is de afhankelijkheid en de manipuleerbaarheid van sommige cliëntenraden. Als men al in staat geacht kan worden welke belangen dan ook te behartigen moet men onafhankelijk zijn, niet beïnvloedbaar en niet manipuleerbaar en bij voorkeur zo min mogelijk gehospitaliseerd of geïnstitutionaliseerd. Een klein aantal publicaties schenkt daar gelukkig wel aandacht aan.5 Anno 2014 is Bram - een van de kinderen die ten tijde van de uitspraak in 1999 was opgenomen in de Zonnehuizen - een 30-jarige man die woont in een instelling in Rotterdam. Ook bij deze instelling heeft de IGZ aangedrongen op een cliëntenraad bestaande uit de bewoners zelf en dat is ook daar aardig gelukt. Met behulp van coaches en breed uitgedragen visies als ‘regie over eigen leven’ en ‘medezeggenschap zo dicht mogelijk bij de cliënten zelf’ wordt aan de hand van pictogrammen uitgelegd aan de leden van de bewonersraad wat medezeggenschap is en kwaliteit en wat een begroting is en waarom het belangrijk is dat besluiten van de

24

Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 5 (maart 2014)


zorgaanbieder worden goedgekeurd. Bram maakt trots deel uit van die bewonersraad. De vergaderingen met de directeur beginnen om 16.30 uur en als ze voor 17.00 uur klaar zijn, is er nog tijd voor patat. In de woning van Bram is onlangs bepaald dat er niet meer gezamenlijk naar GTST6 gekeken kan worden omdat de televisie voortaan om acht uur ’s avonds uit gaat. Wie wil (en kan) mag nog op de eigen kamer kijken, maar om 20.30 uur moet iedereen op zijn kamer zijn omdat vanaf nu de nachtdienst om 20.30 uur ingaat. De mensen die niet zelf naar bed kunnen en daar hulp bij nodig hebben, moeten dan in bed liggen. Bram en zijn medebewoners zijn boos. De moeder van Bram herinnert zich de uitspraak van de rechter uit 1999: ouders hebben zoveel invloed op hun kinderen, dat geen onverantwoorde besluiten genomen zullen worden. Bram is niet eerder bij haar geweest met vragen over bijvoorbeeld vlottende activa of liquide middelen, maar dit besluit begrijpt hij niet. De moeder legt hem uit dat de directeur dit niet zo maar had mogen doen. Hij had hierover eerst met de bewonersraad moeten praten, omdat het hier gaat om een verandering van de huisregels7. Bram besluit heel moedig om tijdens de eerstvolgende vergadering aan de directeur te vragen waarom hij hier niet met de bewonersraad over heeft gepraat. Bram heeft het gedurfd! Hij heeft de regie genomen en heeft zijn vraag gesteld. Het antwoord is even simpel als onthutsend: het was niet nodig om hier met de bewonersraad over te praten want het ging hier niet om een verandering van de huisregels. Er zijn geen huisregels, dus die kunnen ook niet veranderen. Bram begrijpt het. • Voetnoten 1 2 3 4 5 6 7

Zonnehuizen Veldheim en Stenia te Zeist. Ktr. Utrecht, 24 juni 1999, ECLI:NL:KTGUTR:1999:AI9971. Zie voor het representativiteitsvereiste het ‘Drie-Vennen arrest’, HR 1 april 2001, NJ 2001,326 J. de Savornin Lohman e.a.,Evaluatie Wet medezeggenschap clienten zorginstellingen. Den Haag: ZorgOnderzoek Nederland 2000. Bijvoorbeeld M. Trappenburg, T. Schillemans & H. van de Bovenkamp, ‘Clientenraden en klantenfora’, in: M. Bovens & T. Schillemans (red.), Handboek publieke verantwoording, Den Haag: Boom Lemma uitgevers 2009. En ook Pauline Meurs in een interview met Skipr (dd. 22 mei 2012) wijst op het gebrek aan voldoende tegenmacht van de clientenraad. Dit is een langlopende televisiesoap ‘Goede tijden, slechte tijden’ en hoogtepunt van de dag in de woning van Bram Zie art. 3 lid 1 sub l WMCZ, het gaat hier om verzwaard adviesrecht.

Olga Floris is wetenschappelijk docent aan het iBMG van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Zij studeerde Nederlands Recht aan de Erasmus Universiteit Rotterdam waar zij in 1991 haar doctoraal behaalde met als afstudeerrichting Staats- en bestuursrecht. In 2011 studeerde zij met haar scriptie Toezicht en handhaving in de toekomstige Wet cliëntenrechten zorg, Wordt de patiënt er beter van? nogmaals af aan dezelfde universiteit in de Master Recht van de Gezondheidszorg. Naast het geven van onderwijs participeert Olga Floris in verschillende overlegstructuren en bestuurlijke commissies binnen lokale besturen en gezondheidszorginstellingen. Zo is zij lid van een drietal (inter-)gemeentelijke bezwaarschriftencommissies op het gebied van de WWB en de Wmo en lid van een klachtencommissie van een instelling voor langdurige (ouderen)zorg. Tot medio 2013 was zij lid van de cliëntenraad van een instelling voor mensen met een verstandelijke beperking.

Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 5 (maart 2014)

25


Uitgelicht Slotervaartziekenhuis Tekst: Astrid van der Wal. De afgelopen periode is op z’n zachtst gezegd ‘zeer bewogen’ geweest voor het Amsterdamse Slotervaartziekenhuis. Aanleiding voor de stroomversnelling van problemen waarin het ziekenhuis terecht is gekomen, lijkt een conflict tussen (toenmalig) bestuursvoorzitter Erbudak en zorgverzekeraar Achmea te zijn geweest. Nadat de landelijke media uitgebreid aandacht hebben besteed aan dit conflict, volgen de verwikkelingen elkaar in rap tempo op: interne problemen binnen de raad van bestuur, Kamervragen, een onderzoek door de IGZ, financiële problemen, verschillende procedures voor de Ondernemingskamer en uiteindelijk de verkoop van het ziekenhuis aan de bekende zorgondernemer Loek Winter. Hoog tijd dus om het web van conflicten en intriges te ontrafelen en de gang van zaken achter de schermen van het eerste private ziekenhuis van Nederland op een rijtje te zetten. Voorgeschiedenis Het Slotervaartziekenhuis, dat al in 1997 in ernstige financiële problemen zat en door de gemeente Amsterdam financieel overeind werd gehouden met een lening van (destijds) bijna 10 miljoen gulden, werd in 2006 overgenomen door Meromi Holding van vastgoedmiljonair Jan Schram en onderneemster Aysel Erbudak. Daarmee werd het Slotervaartziekenhuis niet alleen gered van een dreigend faillissement, maar werd het tevens het eerste private ziekenhuis van Nederland. Lange tijd leek het goed te gaan: door bestuursvoorzitter Erbudak werd een grondige reorganisatie doorgevoerd en de financiële positie van het ziekenhuis verbeterde aanzienlijk. Zij werd in haar optreden volledig gesteund door Jan Schram. Onder de dagelijkse leiding van Erbudak steeg de omzet van het ziekenhuis en was het een aantal jaren zelfs winstgevend. Dit succes duurde echter niet lang. In 2011 eiste de gemeente Amsterdam per direct de terugbetaling van 5,5 miljoen euro: de eerder verstrekte lening van 4,6 miljoen euro en 1 miljoen euro aan achterstallige rente. Het Slotervaartziekenhuis weigerde: volgens Erbudak was de lening destijds afgesloten door onbevoegde bestuurders en tegen onbillijke voorwaarden; bovendien zou het ziekenhuis al genoeg hebben betaald aan de gemeente Amsterdam. Na het

26

Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 5 (maart 2014)

vastlopen van de onderhandelingen stapte de gemeente Amsterdam in 2012 naar de rechter. Met succes: de gemeente werd door de zowel de rechtbank als het hof op alle punten in het gelijk gesteld. In december 2012 overlijdt Jan Schram op 69jarige leeftijd in zijn eigen ziekenhuis. Conflict met Achmea Begin februari 2013 wordt in de landelijke media uitgebreid aandacht besteed aan het conflict van het Slotervaartziekenhuis met zorgverzekeraar Achmea. De partijen zijn het niet eens over de inhoud van de zorginkoopovereenkomst: volgens Erbudak is het aanbod van zorginkoop door Achmea te laag; Achmea daarentegen stelt zich op het standpunt dat haar aanbod in overeenstemming is met het Bestuurlijk Hoofdlijnenakkoord 2012-2015. De media besteden veel aandacht aan dit conflict vanwege de gevolgen die dit zou kunnen hebben voor patiëntenzorg. Maar liefst 65 procent van de patienten van het Slotervaartziekenhuis is verzekerd bij Achmea, zodat het ontbreken van een zorginkoopovereenkomst voor een deel van hen concreet zou kunnen betekenen dat zij hun behandeling bij het ziekenhuis niet vergoed krijgen (vgl. artikel 13 Zvw). Inmiddels wordt ook duidelijk dat het rommelt binnen de muren van het Slotervaartziekenhuis: naar aanleiding van het conflict

met Achmea wordt Erbudak door de raad van commissarissen geschorst als bestuursvoorzitter. Het interne toezichthoudend orgaan verwijt haar ‘solistisch optreden’, omdat zij haar medebestuurders en commissarissen niet van het verloop van de onderhandelingen op de hoogte zou hebben gehouden. (Overigens is uit een later uitgelekte mailwisseling gebleken dat Erbudak wel degelijk haar medebestuurders en commissarissen op de hoogte hield van de onderhandelingen met Achmea. Sterk nog, in enkele mails complimenteren commissarissen Erbudak zelfs en spreken zij hun steun uit.) Omdat het Slotervaartziekenhuis de besloten vennootschap als rechtsvorm heeft, is het niet de raad van commissarissen die het laatste woord heeft, maar zijn dit de aandeelhouders. Juridisch gezien levert dit de volgende situatie op. Volgens het jaarverslag van het ziekenhuis fungeert de raad van commissarissen als onafhankelijke toezichthouder en is zij in beginsel gemachtigd om bestuurders te ontslaan. De uiteindelijke zeggenschap berust echter bij de aandeelhouders van het ziekenhuis (lees: Meromi Holding, lees: deels Erbudak). Door de zeggenschap van de aandeelhouders kan de raad van commissarissen Erbudak dus alleen op non-actief stellen en – in het verlengde daarvan –


ontslaan, indien zij de steun krijgt van de overige aandeelhouders. Die steun is er: na het overlijden van de ongehuwde en kinderloze Jan Schram hebben zijn neven Pim en Rob Schram de bezittingen van hun oom geërfd, waaronder het meerderheidsbelang in het Slotervaartziekenhuis. Zodoende wordt Pim Schram eind januari 2013 bestuursvoorzitter van Meromi Holding (lees: het Slotervaartziekenhuis). De familie Schram blijkt niet zo gecharmeerd te zijn van Erbudak. Op 22 februari 2013 wordt Erbudak geschorst en vervolgens wordt zij in april 2013 ontslagen. Machtsstrijd binnen het bestuur Het wordt steeds duidelijker dat Erbudak aan de ene kant en Rob en Pim Schram – bijgestaan door hun vader Lex – aan de andere kant verwikkeld zijn in een felle strijd over de eigendomsverhoudingen en de zeggenschap over het ziekenhuis. Erbudak maakt naar eigen zeggen op grond van een aanbiedingsrecht met voorrang aanspraak op een pakket aandelen uit de nalatenschap van Jan Schram. Dit pakket aandelen zou haar de absolute zeggenschap in het ziekenhuis geven. De familie Schram probeert dit koste wat het kost te voorkomen: na de schorsing van Erbudak dreigen zij per direct de in 2006 door Delta Onroerend Goed (een projectontwikkelaar in handen van de familie Schram) aan het ziekenhuis verstrekte lening van 25,7 miljoen op te eisen. Het conflict wordt pas echt op de spits gedreven als in maart 2013 de statuten worden gewijzigd om een bedrag van 5 miljoen euro van deze lening te kunnen omzetten in preferent aandelenkapitaal. Volgens de website van het Slotervaarziekenhuis was deze aandelenemissie noodzakelijk om de vermogenspositie van het Slotervaartziekenhuis te versterken. Het zal de familie echter goed uitkomen dat Erbudak door de aandelenemissie tevens juridisch gezien volledig buitenspel gezet wordt. Door de emissie verwatert haar belang in het Slotervaartziekenhuis tot 0,36 procent. Zelfs wanneer zij nu

het aandelenpakket van wijlen Jan Schram in handen zou krijgen, is dat onvoldoende om haar een meerderheidsbelang in - en dus beslissende zeggenschap over - het Slotervaartziekenhuis te geven. Kortom, door deze emissie kan Erbudak geen beslissende invloed meer uitoefenen op de besluiten van de raad van bestuur van het Slotervaartziekenhuis. Erbudak vecht terug. Zij kondigt aan een kort geding aan te spannen tegen de familie Schram om nakoming van de volgens haar bestaande aanbiedingsplicht af te dwingen. Nadat de familie Schram het omstreden aandelenpakket alsnog aan Erbudak aanbiedt, besluit zij dit kort geding uit te stellen. De partijen lijken weer met elkaar om een tafel te kunnen zitten. Helaas blijkt dit van korte duur: begin april wordt Erbudak ontslagen als bestuursvoorzitter. In juli 2013 de stapt zij voor de eerste keer naar de Ondernemingskamer. Zonder succes, zo blijkt: de verzoekers worden niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek om een enquête bij het Slotervaartziekenhuis. Formeel werd het verzoek namelijk ingediend door de kinderen van Erbudak, die via een of meer vennootschappen indirect eigenaar zijn van het ziekenhuis. De Ondernemingskamer oordeelde dat zij te ver afstonden van het Slotervaartziekenhuis. Een tweede gang naar de Ondernemingskamer blijkt voor Erbudak succesvoller. Eind oktober 2013 wijst de Ondernemingskamer het verzoek van Erbudak en haar kinderen om een enquête bij Meromi Holding en Jeemer toe. Volgens de Ondernemingskamer zijn er meer dan voldoende redenen om te twijfelen aan een juist beleid bij deze houdstervennootschappen

van het Slotervaartziekenhuis. Een belangrijke reden is dat Erbudak als minderheidsaandeelhouder niet geïnformeerd was over statutenwijzigingen en de aandelenuitgifte die hen als aandeelhouders buitenspel zette. De Ondernemingskamer schorst Pim Schram als bestuurder van de houdstervennootschappen en vervangt hem door Charlotte Insinger, die optreedt als externe bestuurder en als zodanig zelfstandig bevoegd is. De aandelen van de familie Schram in Jeemer en Meromi komen in handen van Ellen Soerjatin, zij treedt op als beheerder van de aandelenportefeuille. Van Andel zal de enquête uitvoeren. Dit onderzoek is momenteel in volle gang. Verkoop Slotervaartziekenhuis In november 2013 wordt duidelijk dat de bekende zorgondernemer Loek Winter, die samen met twee voormalig bankiers in 2009 de IJsselmeerziekenhuizen kocht, geïnteresseerd is in de overname van het Slotervaartziekenhuis. Ook Erbudak laat in de media weten bezig te zijn met een alternatieve financiering om het ziekenhuis te kunnen kopen voor haar kinderen. Zij heeft definitief te kennen gegeven niet terug te willen keren als bestuurder. Als laatste slag in de strijd om de zeggenschap legt Erbudak conservatoir beslag op de aandelen van de familie Schram in het Slotervaartziekenhuis. Hiermee wil zij de betaling van haar vordering tot vergoeding van de schade die zij stelt te hebben geleden als gevolg van de emissie van preferente aandelen zeker stellen en tevens wil zij proberen de verkoop van het ziekenhuis tegen te gaan. Ook dit blijkt een verloren zaak: de rechtbank heft het beslag op de aandelen op, waarmee de weg vrij is voor een aandelentransactie

“Het wordt steeds duidelijker dat Erbudak en de familie Schram verwikkeld zijn in een felle strijd over de eigendomsverhoudingen en de zeggenschap over het ziekenhuis.”

Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 5 (maart 2014)

27


en dus voor de verkoop van het ziekenhuis. Op 31 december 2013 vindt de aandelentransactie plaats en is het Slotervaartziekenhuis definitief verkocht aan Loek Winter. Na de overname lijkt de rust te zijn weergekeerd. Loek Winter kondigt aan het Slotervaartziekenhuis organisatorisch te integreren met het nabij gelegen Antonie van Leeuwenhoek Ziekenhuis. De ACM keurt dit voornemen goed. En verder… Naast al dit getouwtrek om de zeggenschap speelden er op de achtergrond nog diverse problemen die ieder voor zich al genoeg zouden zijn om een gehele Uitgelicht mee te vullen. Zo maakte het tijdschrift Medisch Contact bekend dat Theo

Dekker, voorzitter van de raad van commissarissen, gedurende een aantal maanden tevens optrad als interim-bestuursvoorzitter van het Slotervaartziekenhuis. Deze dubbelfunctie gaf aanleiding tot Kamervragen. In een daarop volgend onderzoek constateert de IGZ inderdaad dat de bestuurlijke situatie in het Slotervaarziekenhuis onverenigbaar is met artikel 6.1 WTZI en de artikelen 3.3, 3.4 en 4.5 van de Zorgbrede Governancecode, maar ziet zij af van verdere sancties. Een tweede onderwerp dat vermelding waard is, betreft de ernstige financiële problemen waarmee het Slotervaartziekenhuis te maken kreeg. Uit de jaarverslagen en juridische stukken lijkt het erop

dat het ziekenhuis van geldleningen ´aan elkaar hing´: een uitstaande lening van 5,5 miljoen euro van de gemeente Amsterdam, een lening van 25,7 miljoen euro van Delta Onroerend Goed en opgenomen krediet van 47 miljoen bij huisbankier ING. De penibele financiële situatie van het Slotervaarziekenhuis was onderwerp van Kamervragen. Het is nu afwachten of Loek Winter de financiële positie van het Slotervaartziekenhuis kan verbeteren. Het laatste nieuws is dat een grondige reorganisatie ervoor moet zorgen dat het Slotervaartziekenhuis structureel 8 miljoen euro minder uitgeeft. Nog onduidelijk is of de reorganisatie banen gaat kosten. •

Meer lezen? • Rb Amsterdam 25 januari 2012, ECLI:NL:RBAMS:2012:BV6201 en ECLI:NL:RBAMS:2012:BV6205 (Geldlening gemeente Amsterdam, eerste aanleg). • Hof Amsterdam 18 december 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:4039 (Geldlening gemeente Amsterdam, hoger beroep). • Hof Amsterdam (OK) 4 juli 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:1951 (Eerste verzoek om enquête). • Hof Amsterdam (OK) 18 oktober 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:3386, ARO 2013/160, RO 2014/9, JIN 2014/9 m.nt. P. Haas (Jeemer B.V. en Meromi Holding B.V.; tweede verzoek om enquête). • Hof Amsterdam 11 december 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:4525, JOR 2014/36 m.nt. M.W. Josephus Jitta (Van Waveren c.s / Jeemer B.V. e.a.; medewerking AVA aandelentransactie hangende enquete). • Rb Noord-Holland (voorzieningenrechter) 20 december 2013, ECLI:NL:RBNHO:2013:12721, JIN 2014/10, JOR 2014/35 (Opheffing conservatoir beslag aandelen). • Klik hier voor de brief (dd. 18 april 2013) van minister Schippers naar aanleiding van Kamervragen over de mogelijke overtreding van de WTZi en Zorgbrede Governancecode. • Klik hier voor de brief van de IGZ (dd. 18 juni 2013) over dit onderwerp. • Klik hier voor de brief (dd. 28 augustus 2013) van minister Schippers naar aanleiding van Kamervragen over de financiele problemen van het Slotervaartziekenhuis. • Klik hier voor het besluit van de ACM inzake de samenwerking tussen het Slotervaartziekenhuis en het Antonie van Leeuwenhoek Ziekenhuis.

28

Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 5 (maart 2014)


Uitgelicht Actualiteiten Tekst: Iris Bakx, Ietje Kok, Maitri Ramadhin, Sanne Vos & Astrid van der Wal De ontwikkelingen in het gezondheidsrecht staan nooit stil. Hieronder vind je een greep uit de recente berichtgeving en jurisprudentie over de verschillende deelgebieden van het gezondheidsrecht die ons opviel. Handig om up-to-date te blijven of te gebruiken als naslagwerk!

Dermatologen spannen kort geding aan tegen Catharina Ziekenhuis Vier dermatologen die werden ontslagen door het Catharina Ziekenhuis in Eindhoven spannen een kort geding aan tegen het ziekenhuis. De dermatologen willen dat het ziekenhuis stopt met negatieve uitlatingen over hen in persberichten en andere media, omdat ze vinden dat dit hen verder beschadigt. In een andere rechtszaak eisen ze een schadevergoeding van een miljoen euro. Het Scheidsgerecht Gezondheidszorg oordeelde eind 2013 dat het ziekenhuis een miljoen euro schadevergoeding moet betalen aan de dermatologen, omdat zij door het gedwongen

vertrek uit het ziekenhuis inkomensverlies lijden. In de persconferentie na de uitspraak van het Scheidsgerecht beschuldigde het ziekenhuis de dermatologen van ‘een soort koehandel’. De ruzie met het ziekenhuis ontstond omdat de dermatologen een praktijk wilden oprichten voor onverzekerde cosmetische dermatologie in het ziekenhuis. Volgens het ziekenhuis was er geen toestemming voor de nieuwe praktijk. De dermatologen spreken dat tegen. Het ziekenhuis ontsloeg daarop de gehele maatschap. | BRON: NationaleZorggids.nl

Medische zorg in detentie- en uitzetcentra voldoet aan meeste normen

Man uit Almere vindt na vier dagen donornier via Facebook

De medische zorg in detentie- en uitzetcentra voldoet grotendeels aan de normen voor verantwoorde zorg, zo concludeert de IGZ na onderzoek. Volgens de inspectie vindt binnen 24 uur na binnenkomst een zorgvuldige screening plaats, is de toegang tot de medische noodzakelijke zorg voldoende laagdrempelig, is de overdracht van medische informatie in orde en is van alle ingeslotenen een actueel medicatieoverzicht beschikbaar. De dossiervoering, het systematisch beoordelen van de psychische gesteldheid en afspraken tussen de verschillende zorgverleners zijn punten die voor verbetering vatbaar zijn. Met onaangekondigde bezoeken controleert de IGZ dit jaar de voortgang van de benodigde verbeteringen. | BRON: IGZ.nl

Na een oproep op Facebook heeft een nierpatiënt uit Almere 35 mensen gevonden die bereid bleken om een nier af te staan. De man uit Almere, die dringend een donornier nodig heeft, nam het heft in eigen handen en ging zelf op zoek. ‘De wachtlijst is vier, vijf jaar. Nu blijkt dat als je het zelf doet, het vier dagen is’, zegt de Almeerder. Wanneer de man met succes is geopereerd wil hij zich inzetten om andere patiënten in contact te brengen met mensen die een nier hebben aangeboden.

| BRON: Nationale Zorggids.nl.; RTLNieuws.nl

Argos: ‘Topambtenaar hielp longartsen in conflict VUmc’ Volgens het Radio 1-programma Argos heeft een inspecteur-generaal van de VWA zijn positie misbruikt toen hij twee longartsen van het VUmc hielp. De longartsen hadden bij de IGZ melding gedaan van een calamiteit waarbij een longpatiënt was overleden. Door de bemoeienis van de topambtenaar is een andere zaak ten onrechte bij de IGZ als calamiteit aangemeld. Dit zou zijn gedaan met het enkele doel het

hoofd van de intensive care weg te werken. Volgens critici is hierbij het belang van de patiënt uit het oog verloren. De inspecteur-generaal van de VWA is de broer van een van de twee betrokken longartsen, die na de melding in conflict kwamen met hun collega-artsen. Volgens het radioprogramma heeft de topambtenaar zich op de achtergrond uitgebreid met het conflict bemoeid, onder meer door het onder aandacht te brengen van

de toenmalige minister van Landbouw (Veerman) en het toenmalig hoofd van de IGZ (Van der Wal). Een oud-docent van de topambtenaar speelde vanuit de raad van toezicht van het VUmc vertrouwelijke informatie aan hem door. Verder gaf de topambtenaar zijn broer advies over de te volgens strategie in het conflict. | BRON: NationaleZorggids.nl

Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 5 (maart 2014)

29


NZa: ‘Pgb vaak onrechtmatig verstrekt’ De NZa concludeert in haar Tussenrapportage Thematisch onderzoek persoonsgebonden budget dat het pgb nog te vaak onrechtmatig wordt verstrekt. Belangrijke oorzaken hiervoor zijn de onduidelijke regelgeving en een gebrek aan controle. Om de indicatiestelling door het CIZ beter te laten aansluiten op de zorgvraag raadt de NZa het CIZ aan de looptijd van de indicatie te verkorten en de zorgvraag van de budgethouder periodiek te evalueren. Bij de indicatiestelling dient het CIZ

meer rekening te houden met de persoonlijke situatie van de aanvrager. Zorgkantoren worden bij het uitvoeren van anti-misbruikcontroles gehinderd door onduidelijke regelgeving. De NZa adviseert staatssecretaris Van Rijn om op dit terrein heldere regels vast te stellen, zodat duidelijk wordt welke zorg wel en welke zorg niet onder de pgb-regeling valt. De zorgkantoren zelf zouden verschillende controlemethoden, zoals data-analyses, administratieve controles en het bezoeken van risicogroepen, naast

elkaar moeten gebruiken om fraude sneller te ontdekken. Ten slotte moeten budgethouders beter in staat worden gesteld te beoordelen welke kwaliteit van de zorg zij precies nodig hebben. In 2015 verandert de pgb-regeling: in plaats van een totaalbudget op hun eigen rekening, krijgen budgethouders dan hun geld via de Sociale Verzekeringsbank waar zij de zorgnota’s kunnen indienen. | BRON: NZa.nl; Skipr.nl

Kiezer vindt zorg en werk nu belangrijker dan veiligheid Gezondheidszorg is voor veel kiezers het belangrijkste thema bij de komende gemeenteraadsverkiezingen. Stond vier jaar geleden veiligheid bovenaan het lijstje van belangrijke onderwerpen, nu zijn dat de thuis-, jeugd- en ouderenzorg. Dit blijkt uit een recent onderzoek van TNS Nipo. Volgens de onderzoekers is het bij de kiezer

30

doorgedrongen dat gemeenten door decentralisatie meer verantwoordelijkheden hebben gekregen

voor taken als ouderen- en gehandicaptenzorg. Het vertrouwen dat gemeenten de zorgtaken goed zullen uitvoeren, is laag. Vooral op het gebied van de jeugdzorg zijn er sterke twijfels: 69 procent heeft weinig tot geen vertrouwen in een goede uitvoering van de jeugdzorg.

| BRON: Trouw.nl

Tandarts onbevoegd aan het werk

‘Volksgezondheid onder druk door crisis’

Een tandartsenpraktijk in Eibergen heeft de deuren moeten sluiten, omdat de man - die sinds enkele weken eigenaar en bestuurder was van de praktijk - onbevoegd aan het werk was als tandarts. Sinds 2008 mag de man van het CTG niet meer zelfstandig als tandarts werken, maar hij deed dit toch: in zijn eigen praktijk maakte hij vullingen, gaf injecties en maakte röntgenfoto’s. De IGZ voerde vorige week een onaangekondigd inspectiebezoek uit naar aanleiding van meldingen van tandartsen in de regio. De praktijk mag pas weer open als er minstens één bevoegde tandarts werkzaam is. De bestuurder mag alleen tandheelkundige zorg verlenen als hij dat doet in opdracht van een bevoegde tandarts. | BRON: Trouw.nl

Zes jaar na een financiële crisis ligt de gemiddelde levensverwachting van mensen negen maanden lager, aldus Mathijs van Dijk, onderzoeker aan de Erasmus Universiteit. Mensen krijgen gezondheidsproblemen als gevolg van stress door een financieel economische crisis. De gemiddelde levensverwachting neemt af doordat het aantal zelfmoorden toeneemt, mensen vaker verslaafd zijn aan alcohol en/ of drugs en er minder goed gegeten wordt. Een andere opvallende uitkomst is dat de zorg als gevolg van een financiële crisis verslechtert. Enerzijds komt dit omdat de zorg een terrein is waar door de overheid vaak op bezuinigd wordt om de crisis het hoofd te kunnen bieden. Dit kan de beschikbaarheid en kwaliteit van de gezondheidszorg schaden. Anderzijds stellen mensen hun zorgvraag ook vaker uit omdat ze de behandeling niet kunnen betalen. | BRON: Skipr.nl

Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 5 (maart 2014)


Belgische medicijnen Oost-Duitsers

jarenlang

getest

op

NVTZ: ‘Toezichthouder is te afhankelijk van bestuurder’

Het Belgische farmaceutische bedrijf Janssen Pharmaceutica liet tussen 1974 en 1987 vier geneesmiddelen testen op inwoners van Oost-Duitsland. Dit blijkt uit archieven van de Oost- Duitse veiligheidsdienst Stasi. Onduidelijk is om hoeveel mensen het gaat. Volgens een woordvoerder van de Belgische farmaceut is niet bewezen dat het bedrijf in de fout is gegaan; de Duitse afdeling van het bedrijf dat de proeven in de DDR in kaart brengt, zou niet op problemen zijn gestuit. Een tekort aan proefpersonen in West-Europa zorgde voor de verschuiving van activiteiten naar Oost-Duitsland. Het land had destijds een tekort aan zowel geneesmiddelen als geld. Met het gebruiken van burgers als proefpersonen, werden beide tekorten verminderd. | BRON: Skipr.nl

Toezichthouders zijn voor hun informatievoorziening te afhankelijk van de raad van bestuur, aldus de Wetenschappelijke Adviesraad van de Nederlandse Vereniging van Toezicht in de Zorg en Welzijn (NVTZ) in haar nieuwe rapport ‘Tussen Besturing en Samenleving’. Volgens de adviesraad gaat falend bestuur steeds vaker hand in hand met falend toezicht. De Adviesraad concludeert dat sprake is van er een verstoring is in het governancesysteem van zorgorganisaties, omdat de raad van toezicht veelal informatie gebruikt die afkomstig is van het orgaan, de raad van bestuur, waar zij toezicht op dient te houden. Door zich meer ter richten op de besturing van de organisatie in plaats van zich te laten leiden door de informatie van de bestuurder kan dit verholpen worden. Binnen het huidige governancesysteem moet er worden nagedacht over een andere werkwijze. | BRON: Skipr.nl

Neparts laat gezonde vrouw opereren Een neparts uit het Geldserse Huissen heeft een gezonde Nederlandse vrouw voor 150 duizend euro opgelicht. Zij moest onder meer operaties in China ondergaan. De ‘arts’ beweerde dat zij aan borstkanker zou lijden. Naast het verwijderen van een kwaadaardige tumor zouden Chinese artsen op zijn instructies ‘kankerwerende matjes’ in haar borsten hebben geplaatst. Tijdens het verblijf in China, waar de vrouw werd geopereerd in het ‘First Hospital’ in de Chinese stad Jiaxing, werd bij haar ook schildklierkanker geconstateerd. Daavoor kreeg zij een ‘chemokuur’

in de vorm van vijf drankjes die haar 87.000 euro kostten. De vrouw moest de ‘arts’ voor de behandelingen in totaal 150.000 euro betalen, deels op een bankrekening in Thailand. De arts had zelf ook enkele kleinere operaties uitgevoerd aan haar hals. De vrouw deed eind vorige maand aangifte tegen de zelfbenoemde ‘arts’ De man heeft geen bevoegdheid en staat niet ingeschreven in het BIG-register. Het OM is in samenwerking met de IGZ een onderzoek gestart tegen de neparts. Ook zorgverzekeraar Achmea doet onderzoek naar de man. | BRON: Skipr.nl

St. Antonius: ‘Minder betalen dan 24,6 miljoen’ Afgelopen dinsdag gaf de Nederlandse Zorgautoriteit het St. Antonius ziekenhuis een boete van 2,5 miljoen euro wegens niet correct declareren. Ook moet het ziekenhuis in totaal 24,6 miljoen euro aan niet-correcte declaraties terugbetalen. Volgens bestuurder Dirk Schraven van het St. Antonius Ziekenhuis betreft het bedrag in de orde van 10 miljoen euro declaraties waarvan destijds werd aangenomen dat ze juist waren. ‘We overleggen nu met de zorg-

verzekeraars hoe we hiermee moeten omgaan, en die gesprekken verlopen constructief.’ Een woordvoerder van Achmea, bij wie ongeveer de helft van de patiënten van het ziekenhuis is verzekerd, ontkent dat er met het St. Antonius Ziekenhuis over dergelijke declaraties wordt gesproken.

VGZ, waarbij 20 procent van de patiënten van dit ziekenhuis is verzekerd, herkent zich evenmin in de visie van dit ziekenhuis. In Kamervragen aan minister Schippers heeft Lea Bouwmeester (PvdA) erop aangedrongen dat ‘onterecht gedeclareerde kosten door zorginstellingen, veroorzaakt door fouten, fraude, of opportunistisch handelen (…) te allen tijde volledig terugbetaald worden aan de benadeelde zorgverzekeraars’. Zij wil dat de minister dit controleert. | BRON: KNMG.nl

Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 5 (maart 2014)

31


Volop ontwikkelen in de tuchtzaak en de strafzaak van Jansen Steur In de tuchtzaak en strafzaak van Jansen Steur hebben zich de afgelopen weken veel ontwikkelingen voorgedaan. Zo is bekend geworden dat Jansen Steur in hoger beroep gaat tegen het vonnis van de rechtbank Almelo waarin hem drie jaar onvoorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd. Daarentegen is het eerder door hem ingestelde hoger beoep in de tuchtzaak ingetrokken. Naast de zaak tegen Janssen Steur zelf, is er ook een tuchtzaak aanhangig tegen drie oud-bestuurders van het Medisch Spectrum Twente (MST). In deze zaak hebben oud-patiënten van Jansen Steur op 13 februari 2014 formeel hoger beroep aangetekend. Zij hadden graag gezien dat oud-bestuurders Herre Kingma, Tom Zijlstra en Ruud Ramaker strengere maatregelen opgelegd kregen, vanwege het grote leed dat hen door de ex-neuroloog Jansen Steur is aangedaan. Alleen Ramaker heeft een berisping opgelegd gekregen, maar dat vinden de oud-patiënten niet zwaar genoeg. Ook worden de oud-bestuurders mogelijk strafrechtelijk aangeklaagd. Het OM in het Duitse Mainz is een strafrechtelijk onderzoek gestart naar Jansen Steur. In Duitsland wordt de ex-neuroloog verdacht van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een patiente uit Worms. Deze 78-jarige vrouw kwam met uitdrogingsverschijnselen in het ziekenhuis terecht. Na de behandeling door Jansen Steur raakte zij verlamd en belandde in een rolstoel. Inmiddels is zij overleden. Het ziekenhuis heeft aan de nabestaanden een bedrag van meer dan 100.000 euro aan schadevergoeding uitgekeerd. Duitse patiënten dringen al langer aan op de vervolging van Jansen Steur. Zij willen dat niet alleen de ex-neuroloog zelf, maar ook het artsenbemiddelingsbureau dat hem in Duitsland aan het werk hielp en de bestuurders van de ziekenhuizen waar Jansen Steur werkzaam is geweest. Dat er in Nederland al een strafzaak tegen Jansen Steur wordt gevoerd, staat niet aan vervolging in Duitsland in de weg. De Duitse justitie kan vragen om een uitlevering van Jansen Steur om hem ook in Duitsland te kunnen berechten, maar een Duitse strafzaak kan ook overgedragen worden aan Nederland. Het is nog niet bekend of het OM in Mainz daadwerkelijk tot strafvervolging zal overgaan. Zij wil eerst de uitkomst van de strafzaak in Nederland afwachten. | BRON: NationaleZorggids.nl, NRC.nl, Skipr.nl

32

‘Euthanasie bij kinderen ook hier bespreken’

Abortusklinieken in de clinch over monopolie

Bert Bos, voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVvK), is van mening dat de NVvK haar standpunt moet bepalen over euthanasie bij jonge kinderen. Bos reageert op het besluit van het Belgische parlement om de huidige leeftijdsgrens voor euthanasie, 18 jaar, los te laten. In Nederland mag een minderjarige vanaf 12 jaar zelf een verzoek om euthanasie doen, maar tot 16 jaar is de instemming van ouders of voogd nodig. Jongeren van 16 en 17 jaar nemen de beslissing in eerste instantie zelfstandig, maar hun ouders moeten in de besluitvorming worden betrokken. Dat is goed geregeld, stelt Bos, ‘maar ook kinderen tussen de 1 en 12 jaar wil je niet alleen laten als zij uitzichtloos lijden en het niet lukt om de symptomen te bestrijden.’ Bos vindt het onderwerp voor kinderartsen belangrijk genoeg om er een gemeenschappelijk standpunt over te bepalen. Hij acht dat ook haalbaar: ‘Het is een zeldzaam iets, het gaat niet om veel kinderen, en ik verwacht onder de kinderartsen weinig verdeeldheid.’ | BRON: KNMG.nl

De Nederlandse abortusklinieken zijn verwikkeld in een onderling conflict. Klinieken in Arnhem, Eindhoven en Utrecht beklagen zich over ‘concullega‘ CASA. CASA is een landelijke organisatie van klinieken die hulp biedt op het gebied van anticonceptie, onbedoelde zwangerschap en seksualiteit. De organisatie faciliteert ook een aantal abortusklinieken. Volgens de klinieken in Arnhem, Eindhoven en Utrecht stevent CAS af op een monopoliepositie. Met name het Vrelinghuis in Utrecht vreest haar deuren te moeten sluiten als CASA haar expansiedrift voortzet. Op dit moment heeft CASA een marktaandeel van maar liefst vijftig procent. De minister heeft zich ook uitgelaten over het conflict en is van mening dat moddergooien slecht is voor het imago van de sector. De klinieken moeten zich richten op goede zorg en vooral blijven samenwerken in de landelijke koepel Platform Abortus Nederland (PAN). Op dit moment zijn de verschillende klinieken namelijk uit de PAN gestapt vanwege het conflict. | BRON: Volkskrant.nl

Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 5 (maart 2014)


Artsenorganisaties zetten stap in arbeidsgerelateerde zorg Onlangs hebben de artsenorganisaties LHV, NHG, NVAB en KNMG een verklaring over Werk en Gezondheid getekend. Afgesproken is dat huisartsen en bedrijfsartsen in het belang van de patiënt - in goede samenwerking - zullen bijdragen aan het behoud van of terugkeer naar geschikt werk. De KNMG ondersteunt deze afspraak. De ondertekening vond plaats tijdens het TNO Symposium Zorg voor Werk waarin werd besproken hoe de (eerstelijns)

zorg kan bijdragen aan een gezonde beroepsbevolking. Het lijkt erop dat deze verklaring onderdeel uitmaakt van plannen om het huidige stelsel van bedrijfsgeneeskunde te herzien. Uit een gelekte notitie van de Sociaal Economische Raad blijkt dat er plannen zijn om de huidige bedrijfsarts, betaald door de werkgever, af te schaffen. In plaats daarvan worden zieke werknemers via de huisarts voor behandeling doorverwezen naar een onafhankelijke ‘arbeidsgeneeskundige’; de preven-

tietaken van bedrijfsartsen zullen worden uitgevoerd door een `bedrijfsarts nieuwe stijl’. Onder meer de vakbonden dringen er al tijden op aan dat het systeem voor begeleiding van zieke werknemers op de schop gaat, omdat het onvoldoende onafhankelijk zou zijn en te weinig aandacht schenkt aan preventie. Bovendien heeft de steeds grotere groep zzp’ers nu geen toegang tot deze vorm van zorg. | BRON: KNMG.nl

Nederlandse PIP-claim nog dit jaar in behandeling bij Franse rechter Advocaat Sander de Lang van het letselschadkantoor SAP Advocaten verwacht dat de PIP-claim van de Nederlandse vrouwen nog dit jaar in behandeling zal worden genomen door de Franse rechter. Er hebben zich ongeveer 200 vrouwen bij zijn kantoor gemeld. Hij bereidt in samenwerking met Frankrijk een claim voor. Op dit moment loopt in Frankrijk het hoger beroep van het Duitse keuringsbedrijf TUV Rheinland, dat de implantaten goedkeurde voor de Europese markt. Op grond van het vonnis van de rechtbank in eerste aanleg moet het Duitse bedrijf aan 1700 vrouwen een voorschot op de schadevergoeding betalen. Het gaat om een bedrag van 3400 euro. Dit heeft de Franse rechter eind 2013 bepaald. De Lang is nu in overleg met de Franse

advocaten. Hij verwacht dat de Nederlandse zaken binnen twee maanden in Frankrijk zullen worden aangedragen. De Lang hoopt op een uitspraak voor het einde van dit jaar. Advocate Shanta Singh vertegenwoordigt ook zo’n 250 vrouwen in deze zaak. De vrouwen hebben zich via het Meldpunt Klachten Siliconen bij haar gemeld. Ook Singh overweegt om zich aan te sluiten bij de zaak in Frankrijk, maar zij sluit een Nederlandse procedure niet uit. Ongeveer 1000 Nederlandse vrouwen hebben borstimplantaten van het merk PIP. Sinds 2011 is er veel onrust onder de vrouwen die deze implantaten hebben. Deze implantaten kwamen in opspraak doordat zij gezondheidsrisico’s zouden opleveren. Dit wordt echter door diverse onderzoeken tegengesproken. De oprichter van het merk PIP, Jean-Claude Mas (74) is eind 2013 veroordeeld tot 4 jaren cel. De rechtbank van Marseille oordeelde dat hij zijn klanten doelbewust heeft bedrogen. | BRON: NU.nl

Consumentenbond: ‘Niet eenvoudig om het eigen medisch dossier in te zien’ Uit onderzoek van de Consumentenbond is gebleken dat het voor patienten vaak lastig is om hun eigen medisch dossier in te zien. Voor het onderzoek vroeg de Consumentenbond aan 50 patiënten om bij hun eigen huisarts een kopie van hun volledige medisch dossier op te vragen. 15 patiënten moesten eerst uitleggen waarom zij hun dossier wilden inzien. 6 patiënten moesten voor een persoonlijk gesprek bij de huisarts langskomen alvorens zij inzage kregen. 4 patiënten kregen überhaupt geen kopie van hun medisch dossier mee. Zij konden het dossier alleen in de praktijk bekijken. Bij 8 patiënten is het niet gelukt om het

eigen medisch dossier in te zien. Een mogelijke verklaring hiervoor is het feit dat het verzoek bij velen van hen eerst bij de assistente terecht kwam en niet direct bij de huisarts zelf. Dit is in ieder geval een verklaring voor het feit dat er 6 patiënten waren die eerst bij de huisarts op gesprek moesten komen. Een aantal anderen had te horen gekregen dat de assistente het aan de huisarts zou voorleggen. Zij hebben hierna niets meer gehoord. De Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) heeft op het onderzoek gereageerd. Zij hebben aangegeven dat de patiënt op grond van de wet in principe het recht heeft om zijn eigen dossier in te zien, maar

dat de huisarts of doktersassistent in verband met het bieden van integrale, verantwoorde zorg daarbij kan vragen naar de reden van het afschrift. De LHV heeft aangegeven dat het vaker voorkomt dat patiënten ten behoeve van derden om een afschrift van hun medisch dossier vragen. Hiermee kan de patiënt in een kwetsbare positie komen. Daarom is het verstandig dat de huisarts bij twijfel aan de patiënt vraagt of hij in persoon langs wil komen, aldus de LHV. Op de verdere resultaten van het onderzoek kan de LHV niet ingaan, omdat het onvoldoende duidelijk is waarom de artsen al dan niet inzage hebben gegeven. | BRON: Skipr.nl

Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 5 (maart 2014)

33


Van Rijn: ‘Uitstel Wmo leidt niet tot betere condities’ Staatssecretaris Van Rijn vindt dat het uitstellen van de invoering van de nieuwe Wmo niet zal leiden tot betere financiële condities. Verschillende partijen pleiten voor uitstel voor de invoering van de nieuwe Wmo in januari. In een bijeenkomst met zo’n twintig wethouders gaf Van Rijn aan niets in uitstel te zien. “Je kan de wet wel uitstellen, maar dat zal er niet toe leiden dat er ook meer geld komt”, aldus Van Rijn. “Eerder minder. Als we de stap nu niet maken, dan maken

we hem nooit meer.” Ook de meeste wethouders spraken zich uit tegen uitstel. Toch leven er bij de gemeenten grote zorgen, met name over de financiële condities. Van Rijn benadrukte dat als gemeenten in 2015 financieel niet uitkomen, hij een adequate oplossing zal zoeken. Wel erkende hij dat hij niet weet of de 200 miljoen euro die hiervoor gereserveerd is, een realistische inschatting is. De gemeenten voorzien ook problemen in de samenwerking met zorgverzekeraars. | BRON: Skipr.nl

In vrijwel alle ziekenhuizen blijft spoedzorg behouden In een aantal regio´s wordt gesproken over het sluiten van spoedeisende hulpen. Het gaat daarbij om stedelijke gebieden met veel ziekenhuizen dicht bij elkaar. In die gevallen is goede en snel te bereiken spoedzorg in ieder geval gewaarborgd. Zorgverzekeraars Nederland (ZN) heeft in een persbericht beloofd dat in principe ieder ziekenhuis spoedzorg behoudt, op enkele ziekenhuizen in stede-

lijke gebieden na. Marianne Lensink, directeur Zorg bij ZN, geeft in het persbericht van 20 februari 2014 aan dat zij begrijpt dat concentratie van complexe spoedeisende zorg ingrijpende gevolgen kan hebben voor afzonderlijke ziekenhuizen, maar dat het uiteindelijk om kwaliteit gaat. Er wordt momenteel nog volop overlegd tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders, er is nog niets definitief. Het gaat niet om een bezuinigingsoperatie, maar om een kwaliteitsverbetering, aldus Lensink. Wel kan deze maatregel op

LHV naar de rechter na boete ACM De ACM zal niets doen met het advies van de onafhankelijke commissie die onderzoek deed naar de vermeende overtreding van de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV). De LHV wordt ervan beticht de vrije vestiging van huisartsen te belemmeren, door toetreding van nieuwkomers op de markt te belemmeren. De commissie concludeerde dat de LHV de mededingingswet niet had overtreden en dat de boete van 7,7 miljoen euro onterecht was. De ACM voelt niets voor het ongedaan maken van de boete en verlaagt enkel het boetebedrag naar 5,9 miljoen euro. De LHV vindt dit absoluut onverteerbaar en gaat in beroep bij de rechtbank. | BRON: Medisch Contact

TV serie ‘House’ helpt cardioloog Een Duitse cardioloog kon een diagnose stellen, dankzij een aflevering van de populaire TV-serie ‘House’. De arts herkende de combinatie van klachten bij zijn patiënt uit een aflevering van de serie en kon zo vaststellen dat hij leed aan een kobaltvergiftiging. De arts werkt in een kliniek voor patiënten met ongediagnosticeerde aandoeningen, iets waar TV-dokter House in gespecialiseerd is. | BRON: Medisch Contact

34

Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 5 (maart 2014)

den duur ook een financieel voordeel opleveren, doordat de kwaliteit van de zorg verbeterd wordt. Bovendien is de praktijk aan het veranderen. Het is lang niet meer zo vanzelfsprekend als voorheen dat een patiënt naar het dichtstbijzijnde ziekenhuis gaat. De patiënt kijkt toch vooral naar expertise. Deze ontwikkeling zal doorzetten. Bij brandwonden en traumazorg is het al langer gebruikelijk om naar gespecialiseerde centra te gaan. | BRON: Medisch Contact; ZN.nl

Medisch specialisten komen met lijst ‘onzinbehandelingen’ Na aanleiding van een rapport van de Nederlandse Federatie Universiteiten (NFU) gaan verschillende specialisten een ‘beter-niet-doenlijst’ opstellen. Het blijkt namelijk dat voor vijftig procent van alle behandelingen in het ziekenhuis geen wetenschappelijk bewijs is. Deze behandelingen worden geacht te werken op grond van gezond verstand, intuïtie, empathie en bedrijfseconomie. In het rapport wordt ook de trend om nieuwe technieken te onderzoeken gehekeld. Volgens de NFU zouden bestaande technieken juist moeten worden onderzocht. Ook patiëntenfederatie NPCF maakt zich zorgen en roept om meer informatie voor de patiënt. Het is voor de patiënt namelijk onmogelijk te beoordelen of een behandeling wetenschappelijk bewezen is. Ab Klink, bestuurslid bij zorgverzekeraar VGZ zou dit laatste type onderzoek graag financieren. ‘We bezuinigen nu op maagzuurremmers, verhogen het eigen risico of halen ergens de eerste hulp weg. Terwijl dit soort dure overbehandeling op de achtergrond speelt.’ Achmea noemt het voorstel van de specialisten ‘interessant’. Ook CZ wil ‘zeer graag meewerken’, maar alleen als het gaat om een landelijk plan en de uitkomsten door alle beroepsgroepen worden toegepast. | BRON: NCPF.nl, Volkskrant.nl


Regionale toetsingscommissie heeft SCEN-arts onheus bejegend Dit is het oordeel van een onafhankelijke commissie, ingesteld door de ministeries van VWS en Justitie en Veiligheid na een klacht van de betreffende SCEN-arts. Het is voor het eerst dat een dergelijke commissie bijeen is geroepen. Huisarts George Wolfs was in 2012 als tweede geraadpleegd over het voornemen van een andere huisarts om een jonge psychiatrische patiënt euthanasie te verlenen. Wolfs adviseerde negatief. Hij meende dat er geen ‘weloverwogen, uit vrije wil, helder verwoorde en stabiele wens tot levensbeëindiging’ was. Er waren namelijk nog alternatieven voorhanden. Kort daarna kwam een derde SCEN-arts wel tot een positief advies. Hiermee was deze patiënt de jongste psychiatrische patiënt die in Nederland voor euthanasie heeft gekozen. Een aantal maanden later werd Wolfs opgeroepen door de regionale toetsingscommissie Euthanasie Noord-Brabant en Limburg. Er werd aan hem gevraagd of hij wel competent genoeg was voor deze kwestie, omdat hij geen psychiater is. Het gesprek bleek te gaan over het functioneren van Wolfs als SCEN-arts. Wolfs, die dit niet had verwacht, meende dat de commissie hem ‘welbewust vernederend en denigrerend’ heeft behandeld, door zich als een ‘tribunaal’ tegenover een verdachte op te stellen, en door hem telkens weer te vragen naar zijn competenties in deze kwestie. De klachtencommissie oordeelde op 15 januari 2014 dat de regionale toetsingscommissie Euthanasie Noord-Brabant en Limburg zich inderdaad niet op deze manier had moeten opstellen tegenover de arts. Hij wist niet dat het gesprek over zijn functioneren als SCEN-arts in het algemeen zou gaan en niet slechts over de rapportage in deze zaak. In reactie hierop stuurde de commissie aan Wolfs per brief een excuus over de gang van zaken. Wolfs is blij met deze uitspraak, maar hij ‘blijft het lastig vinden dat hij met zijn inhoudelijke klacht over de euthanasie nergens naartoe kan.’ De KNMG pleit al langer voor een commissie die toezicht houdt op de toetsingscommissie. | BRON: Medisch Contact

81-jarige vrouw sterft door verwijtbaar handelen thuiszorg

Zwangere asielzoeksters tevreden over zorg; wel verbeteringen nodig

Een 81-jarige vrouw uit Noord-Holland is overleden als gevolg van een opeenstapeling van fouten bij een thuiszorgorganisatie. De vrouw kwam ten val en kwam daarbij klem te zitten onder de bank. Haar oproep, “Help, ik zit klem onder de bank”, kwam terecht bij een oud-leidinggevende die inmiddels niet meer werkzaam was voor de thuiszorgorganisatie. Hij heeft het bericht doorgegeven aan zijn opvolger, die het dossier van de vrouw erop nasloeg en een verzorgende belde. Zij is naar het huis van de vrouw gegaan en heeft aangebeld Toen er niet open werd gedaan is zij weer naar huis gedaan. Toen zij hiervan melding maakte bij de vaste verpleegkundige van de vrouw, was het antwoord dat de vrouw waarschijnlijk niet thuis was. De verpleegkundige belde de volgende dag zelf aan bij het huis van de vrouw, maar kreeg ook geen reactie. Achteraf bleek dat de vrouw de vier dagen lang klem zat onder de bank met een extreem hoog bloedsuikergehalte, waardoor zij niet in staat was om te reageren. Uiteindelijk is de vrouw door de politie bevrijd. Kort na het voorval is zij overleden. De verpleegkundige heeft zich moeten verantwoorden voor het RTG te Amsterdam. De IGZ vindt dat zij verwijtbaar gehandeld heeft in deze situatie. Zelf legt zij de schuld bij de thuiszorgorganisatie waar zij ten tijde van het voorval werkzaam was. Het RTG Amsterdam zal in april uitspraak doen in deze zaak. Er loopt ook een strafrechtelijke procedure tegen de thuiszorgorganisatie en een leidinggevende. Wanneer deze zaak door de rechtbank behandeld zal worden is nog niet bekend.

Uit onderzoek blijkt dat asielzoeksters een verhoogd risico hebben op zwangerschapscomplicaties en op sterfte van moeder en kind rond de geboorte. Dit concludeert de IGZ na onderzoek naar de geboortezorg aan asielzoekers. De inspectie zag dat zorgverleners en andere betrokken, zoals het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA), over het algemeen intensieve en specifieke aandacht hebben voor de zwangere asielzoekers. Ook namen betrokken zorgverleners taken en verantwoordelijkheden van elkaar over als een ander in gebreke bleef bij het naleven van de normen. De geïnterviewde asielzoekers waren tevreden over de geboortezorg door de grote mate van inzet en betrokkenheid van de netwerkpartners. De inspectie concludeert dat professionele tolken nog onvoldoende werden ingezet en dat de continuïteit van zorg bij overplaatsing of verhuizingen niet was gewaarborgd. Er zijn Maatregelen opgelegd aan de instellingen die niet aan de normen voldeden. De inspectie wil hiermee bereiken dat rondom elke zwangere asielzoeker een netwerk bestaat waarin zorgverleners en andere betrokken partijen goed samenwerken om de risico’s te minimaliseren. | BRON: IGZ.nl

| BRON: NoordhollandsDagblad.nl, Skipr.nl

Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 5 (maart 2014)

35


Behandelingsovereenkomst kan niet per e-mail eenzijdig opgezegd worden Het Regionaal Tuchtcollege in Zwolle heeft een patiënt in het gelijk gesteld die klaagde over de wijze waarop haar psycholoog de behandelingsovereenkomst tussen hen opgezegd heeft. De psycholoog had via een mail haar ongenoegen geuit over de wijziging van de hulpvraag en over haar visie dat de patiënt en haar echtgenoot geen uitvoering gaven aan haar adviezen. Het college gaf aan dat de psychologe de patiënt had moeten informeren over de mogelijkheden van voorzetting van de bij een andere psycholoog, dit gelet op de beëindiging van de behandelovereenkomst en het feit dat de psycholoog de hulpvraag te complex vond voor de eerste lijn.

De psycholoog had volgens het college collega’s moeten raadplegen over een meer professionele wijze van het afsluiten van de behandrelatie en bevond de klacht dan ook gegrond. Het college vond een waarschuwing passend omdat zij ervan overtuigd is dat de psycholoog lering uit deze zaak heeft getrokken en de nodige veranderingen heeft doorgevoerd

Erasmus MC maakt sterfecijfers niet openbaar

Cardioloog verliest zaak tegen IGZ

Vanaf 1 maart is ieder ziekenhuis in Nederland verplicht de sterftecijfer op de eigen website te publiceren en aan te leveren aan de Nederlandse Zorgautoriteit. Het Erasmus MC in Rotterdam heeft echter te kennen gegeven dit niet te willen doen. Dit ziekenhuis geeft aan hier principiële bezwaren tegen te hebben en vindt dat het sterftecijfer geen goed beeld geeft over de kwaliteit van een ziekenhuis. In het sterftecijfer wordt geen rekening gehouden met de patiëntenpopulatie van een ziekenhuis. Het Erasmus MC is een academisch ziekenhuis en heeft dus te maken met meer ernstig zieke mensen dan een regulier ziekenhuis. De kans dat iemand die ernstig ziek is overlijdt is groter, aldus de hoofd medische informatie van het ziekenhuis in een verklaring. Het ziekenhuis wil open zijn en geeft aan niets te verbergen te hebben, maar wil geen vertekend beeld naar buiten brengen. | BRON: ErasmusMC.nl, Medisch Contact

De 77-jarige Amsterdamse cardioloog Eli Bialoglowski mag zijn specialisatie niet meer uitoefenen, aldus de rechtbank Amsterdam in haar vonnis van 21 februari jl. De cardioloog had een zaak aangespannen tegen de IGZ nadat die hem medio 2012 had gesommeerd zijn praktijk te sluiten. Toen in september 2012 bekend werd dat Bialoglowski weer praktijk hield, beval de IGZ hem zijn werkzaamheden als cardioloog neer te leggen en zijn praktijkvoering te staken. Ook stapte de IGZ naar de tuchtrechter. Het CTG oordeelde uiteindelijk dat hij nooit meer als cardioloog werken, maar hij hoefde niet definitief uit het register te worden geschrapt. Tijdens de rechtszaak in Amsterdam beloofde de cardioloog zijn parktijkvoering op orde te krijgen, maar dit mocht hem niet baten. De rechtbank in Amsterdam stelde de IGZ op alle punten in het gelijk. Het is onduidelijk of de cardioloog in hoger beroep zal gaan tegen het vonnis. | BRON: Rb. Amsterdam

| BRON: CTG 21 februari 2014, ECLI:NL:TGZRZWO:2014:20

21 februari 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:722, Medisch Contact

Besluit participatie Lange Land Ziekenhuis door Ondernemingskamer teruggedraaid De Ondernemingskamer heeft op 27 februari 2014. uitspraak gedaan in de kwestie Langeland ziekenhuis. Het draaide om het volgende. Zorgorganisatie Fundis was voornemens het Langeland ziekenhuis te Zoetermeer over te nemen. Het Langeland is sinds 2011 bezig haar financiën op orde te krijgen door samen te werken met ziekenhuizen. Een poging om samen met het Groene Hart Ziekenhuis, MCHaaglanden en het Bronovo een coöperatie te vormen liep in 2013 spaak. Het Langeland heeft daarna getracht een intensieve samenwerking met de MC Groep op te zetten, maar ook dit is op niets uitgelopen. En nu dus Fundis. Ook dit leek niet mogelijk te zijn door de blokkade die de ondernemingsraad van Fundis opwierp door een

36

Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 5 (maart 2014)

gang naar de Ondernemingskamer te maken. De ondernemingsraad maakte zich zorgen over het grote financiële belang dat met de investering gemoeid ging en de weinig concrete afspraken met de betrokken partijen. De Ondernemerskamer ging hierin mee. Fundis kon de gemaakte financiële afspraken met onder andere de banken niet hard genoeg maken. Een enkele bereidverklaring van de bank om te financieren was niet afdoende. Ook de verwijzing van Fundis dat dit allemaal tijdens de closing aan de orde zou komen was niet afdoende. | BRON: Hof Amsterdam (OK), 27

februari 2014 ECLI:NL:GHAMS:2014:556, Rechtspraak.nl


IGZ krijgt dubbel toezicht

Eerste Kamer stemt in met Jeugdwet

Het werk van de IGZ wordt de komende jaren getoetst door twee onafhankelijke commissies van externe deskundigen: een visitatiecommissie en een permanente Raad van Advies. De visitatiecommissie zal tussen 2014 en 2016 de werkprocessen, organisatiecultuur en toezichtmethoden bij de IGZ gaan toetsen. De visitatiecommissie volgt in het bijzonder de vele verbetermaatregelen die de IGZ een slagvaardiger organisatie moeten maken. Een permanente Raad van Advies zal vooral kijken naar de ontwikkelingen en behoeften in het krachtenveld rond de IGZ mee en zal de IGZ adviseren bij de strategische oordeelsvorming en de ontwikkeling van de organisatie. Het instellen van de nieuwe toezichthouders is één van de maatregelen die de kwaliteit van het inspectietoezicht moeten verbeteren. | BRON: Skipr.nl

De Eerste Kamer heeft onlangs brede steun uitgesproken voor de Jeugdwet. De fracties SGP, Christen Unie, D66, CDA, PvdA en VVD stemden in met de wet. De stemming volgde na een lang en intensief debat vorige week met de staatssecretarissen Van Rijn Teeven. De steun van de Eerste Kamer betekent dat vanaf 1 januari 2015 gemeenten verantwoordelijk zijn voor alle jeugdhulp en de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. De nieuwe Jeugdwet is een sluitstuk van de visie die in mei 2010 werd gepresenteerd door de parlementaire werkgroep Toekomstverkenning Jeugdzorg. | BRON: Rijksoverheid.nl

Rechter verplicht MediRisk tot onderhandeling Ruwaard Verzekeraar MediRisk moet alsnog met de curatoren van het voormalige Ruwaard van Putten Ziekenhuis onderhandelen. Dat heeft de voorzieningenrechter in Utrecht op 12 februari jl. bepaald in het kort geding dat de curatoren tegen de ziekenhuisverzekeraar hadden aangespannen. Volgens de curatoren wil MediRisk claims van patiënten uit de periode voor het faillissement niet in behandeling nemen. Uit het vonnis blijkt dat de rechter de vordering van de curatoren dat er sprake zou zijn van een doorlopende verzekeringsdekking, heeft afgewezen. De dekking is conform polis en afspraak met de curatoren geëindigd per 1 juli

NZa: ‘Zorg Gemini Ziekenhuis niet in gevaar’ De acute zorg bij het Gemini Ziekenhuis in Den Helder is niet in gevaar, zo schrijft de NZa in een brief aan de gemeente Den Helder. De gemeenteraad van Den Helder had de NZa vorige maand gevraagd het ziekenhuis financieel door te lichten uit vrees voor een naderend faillissement, en de gevolgen daarvoor voor de continuïteit van zorg en het voortbestaan van de werkgelegenheid. Volgens de NZa heeft overleg met de grootste zorgverzekeraar in de regio uitgewezen dat de continuïteit van de spoedeisende hulp, acute verloskunde en ambulancezorg momenteel niet in gevaar is. Daarnaast is het controleren van de bedrijfsvoering van ziekenhuizen geen taak van de NZa, aldus de toezichthouder. | BRON: Medisch Contact.

2013. Wel is de rechter vanuit patiëntenbelang van oordeel dat MediRisk en de curatoren moeten onderhandelen over een zogenaamde uitloopdekking. Dat betreft een verzekeringsdekking voor claims die na beëindiging van de verzekering worden gemeld. Anders dan de curatoren hebben betoogd, is de rechter van mening dat daarvoor premie moet worden betaald. Uit het vonnis blijkt bovendien dat daarbij rekening mag worden gehouden met specifiek risicoverhogende omstandigheden zoals die toen in het Ruwaard van Putten ziekenhuis golden. | BRON: Rechtbank Midden-Neder-

land 12 februari 2014, ECLI:NL:RBMNE:2014:507, Zorgvisie.nl

Achmea maakt minder winst op zorgverzekeringen Zorgverzekeraar Achmea behaalde over 2013 een winst van 321 miljoen euro op de basisverzekering en de aanvullende zorgverzekering samen. De winst op de basiszorg alléén was 259 miljoen. Deze cijfers staan in de jaarresultaten over 2013 die de verzekeraar onlangs bekend maakte. In 2012 maakte de verzekeraar nog een totale winst van 352 miljoen euro op de zorgverzekeringen. Verklaring voor de daling is het feit dat minder verzekerden kiezen voor een aanvullende verzekering dan wel kozen voor een hoger eigen risico en een kleiner pakket. Ook in de basisverzekering daalde de premieomzet, maar deze daling werd gecompenseerd door een bijdrage uit het zorgvereveningsfonds. Al met al daalde de winst op de aanvullende verzekeringen van 92 naar 62 miljoen euro en bleef de winst in de basiszorg vrijwel stabiel op 259 miljoen

| BRON: Medisch Contact

Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 5 (maart 2014)

37


Agenda 20 MAART

09:30-16:30

UTRECHT

CONGRES ´LEVENSEINDEKLINIEK als expertisecentrum´

Op donderdag 20 maart organiseert de Levenseindekliniek vanwege haar tweejarig bestaan een congres, waarin zij terugblikt en vooruitkijkt. Het congres begint met een lezing over de eerste gegevens die bekend zijn geworden uit wetenschappelijk onderzoek naar de Leveneindekliniek. Daarnaast wordt uitdrukkelijk aandacht besteed aan de dagelijkse casuistiek die in de Levenseindekliniek aan de orde is en aan de rol van expertisecentrum die de Levenseindekliniek voor steeds meer artsen vervult. Het congres vindt plaats in het gebouw Domus Medica te Utrecht en is open voor zowel professioneel betrokkenen als andere geïntereseerden. De kosten van deelname bedragen 95 euro. Meer informatie is te vinden op de website van de Levenseindekliniek.

20 MAART

13:30-18:00

DEN BOSCH

Symposium ´Baas over eigen lichaam?´

Op donderdag 20 maart vindt het jaarlijkse symposium plaats van de Medische afdeling van het Thijmgenootschap. Dit jaar is het thema ´Dilemma’s rond zelfbeschikking en gezondheid”. Het symposium gaat over de (grenzen aan) de zelfbeschikking van mensen over hun eigen lichaam. Een vijftal sprekers belicht dit thema vanuit een sociologische, een filosofische, een medische, een juridische en een ethische invalshoek. De toegangsprijs bedraagt 50 euro (inclusief maaltijd en borrel); voor leden van het Thijmgenootschap en studenten geldt een gereduceerd tarief. Meer informatie is beschikbaar op de website van het Thijmgenootschap.

31 MAART-26 MEI 16:00

UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM

UNIVERSITY MASTERCLASS ‘ETHISCHE DILEMMA’S IN DE PRAKTIJK’

Hoeveel is een mensenleven waard, en wie mag daarover beslissen? De University Masterclass Ethische Dilemma’s in de Praktijk biedt masterstudenten een kans om ervaring op te doen met complexe maatschappelijke afwegingen in vijf intensieve, inspirerende sessies. Onder leiding van prof. dr. Alexander Rinnooy Kan, prof. dr. Beate Roessler en diverse experts bestuderen studenten een actuele casus: medicijnvergoeding voor de ziekte van Pompe. Vervolgens brengen ze via een debat advies uit aan de daarbij aanwezige minister Edith Schippers. Het vak vindt plaats van 31 maart t/m 26 mei en is open voor Nederlandstalige masterstudenten. Deelname is gratis. Inschrijving is mogelijk tot 16 februari a.s. Meer informatie over de inhoud van de masterclass, deelname en inschrijving is te vinden op de website van de Vrije Universiteit.

2 APRIL

10:45-13:30

AMSTERDAM

KANTOORBEZOEK BEER ADVOCATEN

Op woensdag 2 april organiseert de activiteitencommissie een kantoorbezoek aan advocatenkantoor Beer Advocaten. Dit advocatenkantoor is toonaangevend op het gebied van aansprakelijkheidsrecht en personenschade. Het programma bestaat uit diverse lezingen door bij het kantoor werkzame advocaten en wordt afgesloten met een gezamenlijke lunch. Deelname is gratis. Je kunt je aanmelden via activiteiten@rgdispuut.nl.

25 APRIL

10:00-16:30

AMSTERDAM

VGR JAARVERGADERING 2014

Op vrijdag 25 april zal in het Eye Filmmuseum de jaarvergadering van de Vereniging voor Gezondheidsrecht plaatsvinden. Het thema voor de vergadering is ´Ethiek en het gezondheidsrecht´. Op de jaarvergadering zullen de preadviezen rondom dit thema uitvoerig besproken worden door de preadviseurs en hun coreferenten. Leden betalen 25 euro toegang; voor niet-leden geldt een toegangsprijs van 45 euro. Aanmelding is mogelijk tot 18 april 2014 en dient te geschieden via het aanmeldformulier op de website van de Vereniging voor Gezondheidsrecht.

38

Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 5 (maart 2014)


23 MEI

09:30-12:45

UTRECHT

VFenR VOORJAARSBIJEENKOMST 2014

Op vrijdag 23 mei zal de jaarlijkse voorjaarsbijeenkomst van de Vereniging Farmacie en Recht (VFenR) plaatsvinden. Het thema van de voorjaarsbijeenkomst is dit jaar ‘Wikken en wegen - voorwaarden voor toegang tot ongeregistreerde geneesmiddelen’. Tijdens de bijeenkomst staat de toegang tot ongeregistreerde geneesmiddelen voor patiënten in Nederland centraal. Er zal vanuit verschillende perspectieven aandacht worden besteed aan een aantal uitzonderingen op het systeem van de handelsvergunning. Er is aandacht voor theorie en de praktijk. Meer informatie over het programma en de kosten zal binnenkort te vinden zijn op de website van de Vereniging Farmacie en Recht.

Annual Summer School on Health Law & Ethics Tekst: Toby Hollen

The Erasmus Observatory on Health Law was founded to explore health law, share in its study, and help pioneer its development. We represent a network of faculties, students, fellows, entrepreneurs, lawyers and ethicists working to identify and engage with the challenges and opportunities of health law. We investigate the real and possible boundaries in health law. We do this through active rather than passive research, believing that the best way to understand health law is to actually build out into it. The Erasmus Observatory on Health Law / Institute of Health Policy & Management (Erasmus University Rotterdam) announces the annual Summer School on Health Law and Ethics (1-11 July 2014), providing students, health/ethics/law professionals and practitioners with an opportunity for intensive training in various aspects of health law and ethics over a two-weeks period, while absorbing the sights, sounds and culture unique to Rotterdam and the Netherlands. The Summer school offers a custom-developed course taught by leading academics in their field. Visit our website for more information or e-mail to Toby Hollen and join us on LinkedIn.

Het volgende Nieuwsblad van het RGDispuut verschijnt op of omstreeks 15 aprii 2014.

Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 5 (maart 2014)

39


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.