Nieuwsblad RGDispuut Verenigingsblad Rotterdams Gezondheidsrecht Dispuut Jaargang 1 | Aflevering 6 | April 2014
InterviewS Chris Oomen Voorzitter raad van bestuur DSW Zorgverzekeraar Sjaak Nouwt Juridisch adviseur KNMG op terrein van informationele privacy en ICT in de zorg Gastcolumns Kimberly Vermeulen Een kijkje in de keuken bij de NZa
Hans Spies “Het is wél begeleiding!”. Over de bezwaarpraktijk bij PGB-beschikkingen
Uitgelicht Els Borst Voorvechtster van euthanasie
myTomorrows.com Website die versneld toegang biedt tot niet-geregistreerde geneesmiddelen: valse hoop of meer zelfbeschikking?
Woord van de redactie Colofon Nieuwsblad RGDispuut is het verenigingsblad van het Rotterdams Gezondheidsrecht Dispuut en verschijnt circa tienmaal per jaar. Jaargang 1 Aflevering 6 April 2014 Met dank aan: Sjaak Nouwt, Chris Oomen, Hans Spies en Kimberly Vermeulen. Hoofdredacteur Astrid van der Wal Redactie Iris Bakx (eindredactie) Ietje Kok Maitri Ramadhin Sanne Vos Astrid van der Wal Digitale media Ietje Kok Maitri Ramadhin Sanne Vos Lithografie & vormgeving Ietje Kok Sanne Vos Contact redactie@rgdispuut.nl Social media facebook.nl/RGDispuut 1e bestuur der RGDispuut Varsha Sewnath-Sewcharan (vz) Francis de Vries Tessa van der Plicht Claudia de Haan Marieke Huijgens Mai Fleetwood Bird Elisabeth Paarlberg
Sponsor RGDispuut
Beste lezer, Het einde van het studiejaar 2013-2014 nadert met rasse schreden: het derde blok is afgerond. maar rust is er niet. De masterscriptie staat immers op de planning. We hopen natuurlijk dat jullie door het Nieuwsblad geinspireerd worden tot mooie scriptieonderwerpen, of toch in ieder geval het Nieuwsblad aangrijpen als reden voor uurtje studieontwijkend gedrag... In het zesde nummer van het Nieuwsblad hebben wij een interview met Chris Oomen, voorzitter van de raad van bestuur van zorgverzekeraar DSW. Hij vertelt over het zorgstelsel en marktwerking vanuit het perspectief van de zorgverzekeraar. Sjaak Nouwt, jurist bij de KNMG, vertelt uitgebreid over de opkomst van e-health in de Nederlandse zorg. In de gastcolumns vertellen twee (oud-)studenten van de master Recht van de Gezondheidszorg over hun werk als jurist bij de NZa respectievelijk een zorgkantoor van verzekeraar Achmea. In de vaste rubriek Uitgelicht komen dit keer twee heel verschillende onderwerpen aan bod. Allereerst is er aandacht voor Els Borst, de onlangs geheel onverwacht overleden politica die van grote betekenis is geweest voor de gezondheidszorg en het gezondheidsrecht. Ten tweede wordt er dieper ingegaan op myTomorrows, een website waar uitbehandelde patiĂŤnten onder voorwaarden gebruik kunnen maken van (nog) nietgeregistreerde medicijnen. In de bijdrage wordt ingegaan op de juridische en ethische aspecten van dit relatief nieuwe initiatief. De selectie van gezondheidsrechtelijke actualiteiten van de afgelopen periode ontbreekt niet. Ten slotte vinden jullie in dit Nieuwsblad een aantal verslagen van actuele gezondheidsrechtelijke casus. Ruth Alderse Baas en Francis de Vries hebben verslag gedaan van een aantal tuchtzaken die aanhangig zijn bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. Het verslag maakt goed duidelijk dat de gezondheidsrechtspraktijk heel amusant, maar ook heel verdrietig kan zijn. Peter Blom heeft in het kader van het vak Practicum Gezondheidsrecht een hoger beroep in kort geding tussen Nutricia c.s. en zorgverzekeraar VGZ bijgewoond. Hij doet verslag van een interessante en complexe casus over dieetpreparaten, die bijzonder lezenswaardig is.
Wij wensen jullie veel leesplezier.
Hartelijke groet, Iris Bakx & Astrid van der Wal vicevoorzitter & voorzitter redactiecommissie RGDispuut
2
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 6 (april 2014)
Inhoud INTERVIEWS 4 10
4
Chris Oomen Voorzitter raad van bestuur DSW Zorgverzekeraar Sjaak Nouwt Juridisch adviseur KNMG op terrein van informationele privacy en ICT in de zorg
GASTCOLUMNS 17 19
Kimberly Vermeulen, Een kijkje in de keuken bij de NZa Hans Spies, “Het is wél begeleiding!”. Over de bezwaarpraktijk bij PGB-beschikkingen
10
UITGELICHT
21 myTomorrows.com Website die versneld toegang biedt tot niet geregis treerde geneesmiddelen: valse hoop of meer zelfbeschikking? 23 Els Borst Voorvechtster van euthanasie 25 Actualiteiten
21
EN OOK...
33 Verslag Bezoek CTG Den Haag 11 maart 2014 35 Verslag Kort geding Hof Arnhem 18 maart 2014 37 Agenda
23
Suggesties of opmerkingen? Wij werken met veel plezier aan de magazines voor het RGDispuut. Heb jij opmerkingen op suggesties om het magazine nog beter te maken, dan zijn deze altijd welkom! Mail je suggestie of opmerking naar: redactie@rgdispuut.nl.
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 6 (april 2014)
3
Interview Chris Oomen Interview & tekst: Astrid van der Wal. Chris Oomen is bestuursvoorzitter van zorgverzekeraar DSW. Als bestuursvoorzitter bepaalt hij het algemene en dagelijkse beleid van de zorgverzekeraar. Hij treedt vaak op in de media en schuwt daarbij kritiek op andere zorgverzekeraars en het zorgstelsel niet. Hij maakt zich sterk voor het behoud van solidariteit in de gezondheidszorg. In dit interview spraken we met hem onder meer over zijn loopbaan bij DSW, recente ontwikkelingen in het kader van het zorgverzekeringsrecht, de verhouding tussen ziekenhuizen en zorgverzekeraars en zijn toekomstplannen met zorgverzekeraar DSW. Hoe bent u bij DSW terecht gekomen? Ik heb altijd bij DSW gewerkt. Mijn eerste kennismaking met DSW was als adviserend apotheker. Ik volgde de studie Farmacie en in het kader daarvan werd mij de mogelijkheid geboden om te solliciteren bij DSW. Naast mijn studie Farmacie heb ik nog Rechtsgeleerdheid gestudeerd in Leiden. Dit laatste was eigenlijk vooral het gevolg van een weddenschap: ik had als inzet dat ik binnen zes maanden studietijd het kandidaatsexamen (vergelijkbaar met huidige bacheloropleiding; red.) zou kunnen behalen. Dit is mij ook gelukt met gemiddeld zelfs een 8 als eindcijfer, maar ik heb deze studie laten rusten. Nadat ik was afgestudeerd als apothekerben ik in 1979 aangenomen bij (de rechtsvoorganger van) DSW en nooit meer weggegaan. Vervolgens ben ik halverwege de jaren ’80 voorzitter geworden van de raad van bestuur. Informeel was ik zelfs al eerder degene die het beleid bij DSW bepaalde. Voor het geld heb ik de overstap naar bestuursvoorzitter overigens niet gemaakt: als apotheker verdiende je destijds meer dan als directeur van een zorgverzekeraar. In deze periode ontwikkelde ik ook belangstelling voor de financiële markt en ben ik begonnen in de
derivatenhandel. Ik heb toen het handelshuis Optiver opgericht. Dit handelshuis heeft zich binnen de markt van de derivatenhandel ontwikkeld tot een van de meest succesvolle handelshuizen ter wereld. Het geheim van het succes is simpel: je moet ervoor zorgen dat je de juiste mensen op de juiste plek hebt zitten. Wat is volgens u de meest positieve ontwikkeling in de huidige gezondheidszorg? Vanuit mijn perspectief als zorgverzekeraar vind ik de meest positieve ontwikkeling van ons zorgstelsel dat iedereen in Nederland door het vereveningssysteem gelijke toegang heeft tot gezondheidszorg van hoog niveau. Het recht op gelijke toegang tot zorg is een groot goed. Hoewel het systeem niet waterdicht is en sommige zorgverzekeraars het vereveningssysteem proberen te ondermijnen, functioneert het systeem als zodanig goed. Dankzij dit vereveningssysteem blijft de zorg namelijk voor iedereen betaalbaar, zodat gelijke toegang tot de zorg in financiële zin gewaarborgd wordt. Een manier waarop sommige zorgverzekeraars het vereveningssysteem – en daarmee indirect de solidariteit in de zorg – ondermijnen, is door zich sterk te richten op
“Studenten zijn een goed voorbeeld om te illustreren hoe sommige zorgverzekeraars het vereveningssysteem gebruiken om geld te verdienen.”
4
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 6 (april 2014)
bepaalde collectiviteiten waaraan zij goed geld kunnen verdienen. Het vereveningssysteem is echter niet bedoeld als instrument voor deze ‘verdienconstructies’, maar is bedoeld als compensatie voor de relatief hoge zorgkosten waar zorgverzekeraars mee geconfronteerd kunnen worden indien zij een verzekerdenpopulatie hebben die relatief ‘duur’ is. Door het vereveningssysteem wordt getracht om alle zorgverzekeraars een eerlijke uitgangspositie te geven in de concurrentiestrijd op de vrije markt. Studenten zijn een goed voorbeeld om te illustreren hoe sommige zorgverzekeraars het vereveningssysteem gebruiken om geld te verdienen. Bij het berekenen van de vereveningsbijdrage wordt namelijk gekeken naar de samenstelling van de verzekerdenpopulatie van een bepaalde zorgverzekeraar. Daarbij wordt met name gelet op drie aspecten: ten eerste de afkomst van een verzekerde (autochtoon of allochtoon); ten tweede de hoogte van het inkomen van de verzekerde en ten derde de postcode van de verzekerde. Elk van deze aspecten telt cumulatief mee voor het vaststellen van de hoogte van de vereveningsbijdrage. Om het even heel plat te zeggen: een zorgverzekeraar ontvangt de maximale vereveningsbijdrage voor een verzekerde van allochtone afkomst die in een achterstandswijk woont en een laag inkomen heeft. Studenten voldoen op papier ook aan dit profiel, maar in de werkelijkheid niet. Zij hebben over het
algemeen een zeer goede gezondheid en maken dus weinig aanspraak op dure zorg. Zij kosten een zorgverzekeraar dus weinig geld. Tegelijkertijd zijn veel studenten van allochtone afkomst en wonen zij vanwege hun beperkte inkomen vaak in de minder goede wijken. Hierdoor ontvangt de zorgverzekeraar ondanks zijn geringe kosten wel een maximale vereveningsbijdrage. Een andere positieve ontwikkeling is dat in Nederland de zorg kwalitatief van hoog niveau is. In Nederland worden nieuwe medische ontwikkelingen relatief snel opgepikt door zorgaanbieders en medisch specialisten, zodat deze nieuwe ontwikkelingen snel beschikbaar zijn voor veel patiënten. In ons land is er een vrij goede balans tussen het kwaliteitsniveau van de zorg en de prijs ervan. Dit is niet vanzelfsprekend. In de Verenigde Staten zie bijvoorbeeld je dat de zorg weliswaar zeer sterk ontwikkeld en vergaand gespecialiseerd is, maar tegelijkertijd zo duur dat deze voor vrijwel niemand beschikbaar is. Tot slot vind ik een positief aspect van ons zorgstelsel dat er voor burgers de wettelijke verplichting bestaat zich te verzekeren tegen zorgkosten. De realiteit is immers dat de zorg in ons land wel gefinancierd moet worden. Zonder de wettelijke verzekeringsplicht zou een belangrijk deel van de financiering wegvallen en het zorgstelsel niet zo goed functioneren als het thans doet. En wat is volgens u de meest negatieve ontwikkeling in de huidige gezondheidszorg? Een negatief aspect vind ik allereerst dat er iets fundamenteel mis is in de feitelijke (machts)verhouding tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders. Op de een of andere manier zijn ziekenhuizen bang voor de grote zorgverzekeraars. In de onderhandelingen voelen ziekenhuizen zich de ondergeschikte partij en door dat gevoel stellen zij zich ook zo op. Door elkaar te beconcurreren op prijs gaan ziekenhuizen mee
“Door elkaar te beconcurreren op prijs gaan ziekenhuizen mee in de race to the bottom die door zorgverzekeraars geïnitieerd is.” in de race to the bottom die door zorgverzekeraars geïnitieerd is. Dit is niet nodig, want zorgverzekeraars zijn in de onderhandelingen met ziekenhuizen helemaal niet machtiger: beide partijen hebben elkaar even hard nodig. De zorgverzekeraar heeft het ziekenhuis nodig om aan zijn wettelijke zorgplicht jegens de verzekerden te voldoen; het ziekenhuis heeft de zorgverzekeraar nodig om aan patiëntenstromen (en dus inkomsten) te komen. Bovendien weten zorgverzekeraars ook niet alles af van de zorg die ze inkopen voor hun verzekerden. Ook op dit punt zijn zorgverzekeraars dus afhankelijk van ziekenhuizen. De verhouding tussen ziekenhuizen en zorgverzekeraars moet daarom naar mijn idee veel meer gebaseerd zijn op wederkerigheid. Met deze ‘scheve’ machtsverhouding hangt nog een andere in mijn ogen negatieve ontwikkeling samen: de enorme fusiedrang onder zorgaanbieders. Doordat grote zorgverzekeraars zich in de onderhandelingen over de zorginkoop hard opstellen, worden ziekenhuizen als het ware ´opgejaagd´ te fuseren en steeds groter te worden. Deze schaalvergroting beoogt een betere onderhandelingspositie voor het ziekenhuis te creëren. Logischerwijs zou je dan ook moeten constateren dat kleine ziekenhuizen kennelijk geen bestaansrecht meer hebben, omdat zij niet kunnen meedoen in de rat race om de gunst van de zorgverzekeraar en niet dezelfde kwaliteit van zorgverlening kunnen bieden. Dit is echter helemaal niet bewezen. Bovendien is het per saldo goedkoper als kleine ziekenhuizen blijven bestaan, zij vervullen een belangrijke rol bij het bieden van reguliere zorg in de buurt van de patiënt. Complexe, hoogspecialistische zorg mag wat mij betreft wel geconcentreerd zijn, maar daarbij moeten we niet uit het oog verliezen
welk belang de kleinere, regionale ziekenhuizen hebben voor de reguliere zorg. Een concreet voorbeeld van die drang tot fuseren en samenwerken is het pleidooi van Zorgverzekeraars Nederland voor centralisatie van de beroertezorg. Ik ben het helemaal niet eens met dit pleidooi. Als deze ontwikkeling inderdaad doorgezet wordt, vind ik dat geen goede ontwikkeling. CVA-zorg (CVA staat voor ‘Cardio Vasculair Accident’; CVA-zorg is zorg en behandeling na een beroerte, red.) moet in ieder ziekenhuis kwalitatief goed geleverd kunnen worden, want dit is een veel voorkomende indicatie. Stel dat de beroertezorg inderdaad wordt geconcentreerd in Rotterdam, dan valt in de omliggende kleinere, regionale ziekenhuizen een grote patiëntenstroom weg. Dit is voor een klein ziekenhuis een groot probleem, want daarmee verdwijnen bijvoorbeeld een hoop inkomsten. Bovendien gaat het hier om acute zorg. Iemand die een beroerte krijgt, moet zo snel mogelijk geholpen worden. De afstand van een ziekenhuis is dus van groot belang voor de herstelkansen van de patiënt in kwestie. Ik kan hier eigenlijk niet veel meer over zeggen dan: “niet doen!” Ook heb ik wel moeite met de praktijken van sommige andere zorgverzekeraars. Ik gaf al aan hoe sommige zorgverzekeraars het vereveningssysteem gebruiken voor eigen gewin, maar ook op andere punten kun je kritisch kijken naar het beleid van zorgverzekeraars. Sommige zorgverzekeraars zoeken in hun beleid echt de grenzen op van de Zorgverzekeringswet. Een voorbeeld hiervan is het herverzekeren van het eigen risico. Ik ben hier principieel op tegen. Het herverzekeren van eigen risico houdt in dat verzekerden een maximaal
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 6 (april 2014)
5
vrijwillig eigen risico kiezen, en daardoor een relatief lage maandelijkse premie betalen. Het maximale eigen risico wordt vervolgens door de zorgverzekeraar herverzekerd voor een paar euro per maand, zodat zij op papier een veel hoger eigen risico hebben dan in de werkelijkheid. Problematisch is helemaal dat alleen de gezonde verzekerden voor deze constructie in aanmerking komen. Hier in de regio (Westland, red.) zie je bijvoorbeeld dat met name Poolse gastarbeiders in aanmerking komen voor herverzekering van het eigen risico, want zij zijn kerngezond. Het op deze wijze herverzekeren van het eigen risico van een bepaalde groep verzekerden is een vorm van impliciete premiedifferentiatie die de solidariteit in en de infrastructuur van de gezondheidszorg ondergraaft. Verder stoor ik mij aan de manier waarop sommige zorgverzekeraars hun producten in de markt zetten. Sommige zorgverzekeraars hebben zoveel verschillende polissen, dat het voor de verzekerde meestal niet duidelijk is welke zorgverzekeraar welke polis aanbiedt. Dit zou echt een stuk transparanter kunnen, en naar mijn mening ook moeten. Soms grenst het zelfs aan oplichting, bijvoorbeeld als er wordt gesteld dat er verschillen bestaan tussen de zorgaanspraken op basis van een naturapolis en een restitutiepolis. Dit is niet waar: weliswaar werken beide typen polissen net iets anders, maar uiteindelijk komt het voor de verzekerde op hetzelfde neer. In beide typen polissen is er namelijk sprake van vrije artsenkeuze. Hoewel soms anders gesuggereerd wordt, kunnen zorgverzekeraars dit recht op vrije artsenkeuze in een naturapolis niet beperken, omdat dit een bij wet vastgelegd recht van de verzekerde is. Ik kan mij dan ook niet vinden in de praktijk dat sommige verzekeraars restitutiepolissen tegen een hogere premie aanbieden, omdat bij dat type polis er ´meer´ keuzevrijheid zou zijn voor
6
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 6 (april 2014)
de verzekerde. Overigens bestaat er ook qua vergoeding geen verschil tussen beide typen polissen. Bij een naturapolis gaat de rekening van de zorgaanbieder direct naar de zorgverzekeraar en wordt deze door de zorgverzekeraar betaald; de verzekerde ontvangt vervolgens een declaratie van de zorgverzekeraar en moet soms een eigen bijdrage betalen, afhankelijk van de genoten zorg. Bij een restitutiepolis betaalt de verzekerde het bedrag direct aan de zorgverlener en declareert hij dit bedrag vervolgens aan de zorgverzekeraar, die hem dit bedrag terugbetaalt voor zover de verzekerde daar recht op heeft. DSW biedt om deze reden dan ook alleen een restitutiepolis aan, maar contracteert daarvoor zoveel zorgaanbieders dat er de facto weer sprake is van een naturapolis.
Want wie betaalt dit nu eigenlijk? De mensen die al verzekerd waren bij De Friesland! Het zittende verzekerdenbestand heeft dus per saldo een hogere premie betaald voor de basisverzekering dan de nieuw ingeschreven verzekerden. Ik hoef niet uit te leggen dat dit in strijd is met de Zorgverzekeringswet. Wat zou u anders willen zien in de huidige gezondheidszorg? Ik denk dat er op het terrein van de interne organisatie van ziekenhuizen ook een hoop te winnen valt. De ziekenhuizen in Nederland hebben (vrijwel) allemaal de rechtsvorm van de stichting, dit is de meest ondemocratische rechtsvorm die er is. Een stichting kent geen ledeninvloed, er is geen algemene ledenvergadering of een algemene vergadering van aandeelhouders. Die democratische organen zorgen voor een balans in de machtsstructuur.
“Het herverzekeren van het eigen risico is een vorm van impliciete premiedifferentiatie die de solidariteit in en de infrastructuur van de gezondheidszorg ondergraaft.” Een laatste punt is dat de rol van de toezichthouders hier ook tekortschiet. De algemene opvatting in het veld is: “alles wat niet verboden is in wet- en regelgeving mág”. Wat je dan ziet – en wat ik geprobeerd heb duidelijk te maken aan de hand van bovenstaande voorbeelden – is dat sommige zorgverzekeraars gaan handelen naar de letter van de Zorgverzekeringswet in plaats van naar de geest van de wet. Als juristen begrijpen jullie dat dit natuurlijk niet echt de bedoeling is. Nog een laatste voorbeeld om dit te illustreren: eind 2013 beloofde zorgverzekeraar De Friesland aan mensen die zich voor het nieuwe jaar als verzekerde bij De Friesland zouden inschrijven dat zij halverwege 2014 een (fors) deel van de premie van de basisverzekering terug zouden krijgen. Dit lijkt op het eerste gezicht een mooi initiatief, maar hier wordt wel gehandeld in strijd met het verbod op premiedifferentiatie.
De belangrijkste organen zijn de raad van bestuur en de raad van toezicht, waarbij uiteindelijk alle beslissingsmacht ligt bij de raad van toezicht. Het bestuur legt verantwoording af aan de raad van toezicht, maar de raad van toezicht hoeft feitelijk en juridisch aan niemand verantwoording af te leggen. Ziekenhuizen zijn dus hele ondemocratische organisaties waarbij de raad van toezicht doorslaggevende invloed kan uitoefenen. Bovendien heeft de medische staf binnen de interne organisatie van een ziekenhuis een grote invloed. Mijn ervaring is dat de medische staf – naast de raad van bestuur en de raad van toezicht – veelal gezien wordt als het derde zeggenschapsorgaan binnen het ziekenhuis. Juridisch gezien is dit natuurlijk niet correct: op grond van het Burgerlijk Wetboek is de medische staf geen orgaan van een stichting.
“Een van de eerste dingen die naar mijn mening zou moeten veranderen, is de interne machtsverdeling binnen ziekenhuizen.” In de dagelijkse praktijk maakt de medische staf zich voornamelijk zorgen over het contracteerbeleid van de raad van bestuur. Medisch specialisten hechten eraan dat de raad van bestuur een contract sluit met de zorgverzekeraars, omdat zij zich dan verzekerd voelen van een jaarinkomen. Wanneer de medische staf het niet eens is met het contracteerbeleid van de raad van bestuur, kunnen zij aansturen op een conflict. De raad van toezicht zal er dan vrijwel altijd voor kiezen om niet de medische staf, maar de raad van bestuur te ontslaan: een ziekenhuis zonder dokters is immers lastig open te houden. Je moet de invloed van de medische staf in dit verband niet onderschatten: van alle raden van bestuur wordt vier procent ontslagen vanwege ongeschiktheid, zestien procent vanwege interne conflicten binnen de raad van bestuur zelf, en tachtig procent (!) vanwege een conflict met de medische staf. Door deze relatief kwetsbare positie van raden van bestuur is de continuïteit van raden van bestuur in ziekenhuizen erg laag. Dit zorgt dan weer voor een zwakke organisatie, omdat er vrijwel constant nieuwe mensen aan het roer staan. Een van de eerste dingen die naar mijn mening zou moeten veranderen om dit probleem op te lossen, is de interne machtsverdeling binnen ziekenhuizen. Tegen de achtergrond van die machtsverdeling moeten de positie van de raad van toezicht, de raad van bestuur en de rol van de medische staf opnieuw bekeken worden. Er dient veel meer balans aangebracht te worden tussen de invloed die de verschillende organen op elkaar hebben. De raad van toezicht heeft veel macht, maar legt nergens verantwoording af over de wijze waarop hij deze macht uitoefent. Dit moet veranderen.
Verder dient de professionele autonomie van de medische staf ingeperkt te worden en moeten zij meer geprotocolleerd werken. Ik heb met DSW geprobeerd om deze meer gebalanceerde machtsverdeling binnen een ziekenhuis te realiseren. Een aantal jaar geleden heeft DSW met een aantal andere partijen het Vlietland Ziekenhuis gekocht en een coöperatie opgericht. Door het ziekenhuis (met de rechtsvorm van een stichting) als geheel onder te brengen bieden de verschillende leden van de coöperatie (DSW, medisch specialisten, huisartsen en andere zorgaanbieders) een tegenwicht tegen de raad van bestuur en de raad van toezicht. Met deze constructie wilde ik ervoor zorgen dat binnen het Vlietland Ziekenhuis een betere balans in de machtsverhouding zou komen door een spreiding van de belangen over meerdere partijen. Dit alles met het uiteindelijke doel dat de interne organisatie van het ziekenhuis beter zou gaan functioneren. Op de een of andere manier werd deze constructie echter als controversieel ervaren: de NMa (nu: ACM, red.) en de NZa hebben twee jaar lang onderzoek gedaan om te kijken of de coöperatie verboden kon worden, maar tot op heden hebben ze niets onwettigs kunnen vaststellen. Dit is volgens mij ook logisch, want de coöperatie is niet in strijd met de geldende wet- en regelgeving. Nadeel van deze lange onderzoeksperiode is wel dat de ontwikkeling van dit initiatief hierdoor aanzienlijk vertraging heeft opgelopen en daardoor uiteindelijk helaas niet van de grond gekomen is. Hoopt u nog iets in het bijzonder te bereiken met DSW? Ik hoop dat we de huidige koers kunnen voorzetten. Het gaat goed met DSW. We zijn als kleine zorg-
verzekeraar steeds de eerste die de jaarlijkse zorgpremies bekend maakt, niet een van de ‘big four’ (de vier grootste verzekeraars: Achmea, Menzis, CZ en VGZ; red.). Het bekendmaken van zo’n premie gaat altijd op basis van een inschatting van de kosten die we in het aankomende jaar gemiddeld per verzekerde zullen maken; pas achteraf kun je zien of die aannames ook blijken te kloppen. Over het algemeen komen onze inschattingen vrij goed overeen met de werkelijk gemaakte kosten. Bovendien zijn we relatief gezien een van de rijkste zorgverzekeraars: wij werken heel efficiënt en hebben daardoor al jaren de laagste kosten per verzekerde. Dit toont direct aan dat grotere verzekeraars niet per definitie goedkoper werken. Vorig jaar heeft onze efficiënte werkwijze ertoe geleid dat wij voor het eerst zorgpremie terug hebben kunnen geven aan onze verzekerden. In het kader van ICT lopen wij voorop in onze sector. Bovendien hebben wij een hele hoge klantwaardering. Daar ben ik trots op. Ik heb geen ambitie om groter te worden met DSW. DSW heeft een verzekerdenbestand van ongeveer 460.000 verzekerden. Daarmee zijn wij de vijfde zorgverzekeraar van het land, de ‘grootste van de kleinen’ zeg maar. Fuseren met een aantal andere kleine zorgverzekeraars, bijvoorbeeld de nummers zes en zeven, verandert dit niet: het verschil in omvang tussen de nummer vier en ons is zo groot, dat we ook na de fusie nog steeds de vijfde zorgverzekeraar van het land zouden zijn. Een fusie is sowieso niet iets dat ik ambieer, omdat het samenvoegen van verschillende organisaties vaak zorgt voor interne problemen en een onderlinge strijd binnen de nieuw ontstane organisatie. Als kleine organisatie ben je wel aangewezen op een goede afstemming en verstandhouding met andere veldpartijen. DSW is als zorgverzekeraar traditioneel sterk gericht op de regio Rotterdam-Rijnmond; wij maken ook gebruik van de kracht
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 6 (april 2014)
7
van ons regionale netwerk. Een probleem is wel dat het mededingingsrecht echt efficiente samenwerkingsvormen tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders ontmoedigt. Ik ben ook op meer principieel niveau geen voorstander van het eindeloos ‘doorfuseren’. Dit is heel slecht voor de markt. Ten eerste worden zorgverzekeraars daardoor namelijk ‘too big too fail’. Bedenk maar eens wat er gebeurt als bijvoorbeeld Achmea (de grootste zorgverzekeraar van Nederland; red.) zou ‘omvallen’. Achmea is met ruim vijf miljoen verzekerden zo groot geworden, dat andere zorgverzekeraars dit financieel en organisatorisch nooit kunnen opvangen. Daarmee zijn de grote zorgverzekeraars – net als banken – in geval van problemen in feite afhankelijk geworden van staatssteun. Dit soort onderwerpen zijn na de bankencrisis heel gevoelig, niet alleen maatschappelijk, maar vanwege de controversiële mededingingsrechtelijke aspecten ook juridisch. Ten tweede worden de positieve effecten van fusies naar mijn idee nogal overschat. Schaalvergroting brengt natuurlijke financiële voordelen met zich mee, maar het heeft ook nadelen. Zorgverzekeraars worden zo groot, dat de menselijke maat verdwijnt: organisaties kennen de eigen mensen niet meer. Door fusies ontstaan grote, logge en onpersoonlijke organisaties die bureaucratisch en weinig flexibel zijn. Ik ben veel meer voorstander van samenwerking tussen verschillende kleine organisaties. Je kunt dan veel flexibeler opereren. In mijn optiek houdt een succesvolle organisatie zich alleen bezig met de core business en worden alle overige activiteiten uitbesteed. Naar mijn idee wegen bij kleine organisaties de voordelen ruim op tegen de nadelen. Van essentieel belang daarbij is de menselijke maat: je moet aandacht hebben voor de mensen binnen de organisatie, want
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 6 (april 2014)
uiteindelijk zijn zij de bepalende factor voor het succes. Kunt u kort beschrijven hoe een doorsnee werkweek er voor u uitziet? Mijn motto bij DSW is: “als ik hier hard moet werken, dan gaat het fout”. Dat betekent natuurlijk niet dat ik niets doe. In tegendeel, ik doe heel veel, maar niet op vooraf geprogrammeerde basis. Ik heb geen vaste agenda: ik plan bewust mijn dagen niet vol, omdat ik het belangrijk vind de tijd te nemen om te kunnen inspelen op onverwachte gebeurtenissen en dat je tijd hebt om na te denken. Mensen zijn tegenwoordig zo druk en gejaagd, dat ze niet voldoende tijd meer hebben om na te denken waar ze mee bezig zijn. Hierdoor zijn mensen wel altijd druk bezig, maar niet altijd even productief. Een groot deel van mijn tijd besteed ik aan het lezen van stukken om alle ontwikkelingen in de zorgsector bij te houden. Ik kies ook heel bewust waar ik wel en niet aan deelneem. Zo ben ik van alle zorgverzekeraars in Nederland de enige bestuursvoorzitter die geen zitting heeft in het bestuur van Zorgverzekeraars Nederland (de brancheorganisatie van zorgverzekeraars; red.). Ik wil geen deel uitmaken van die club, omdat de kleine zorgverzekeraars vooral kijken naar de ‘big four’ en zich richten naar het beleid van deze grote verzekeraars. Zij hebben immers de macht van de grote aantallen. Verder heb ik het gevoel dat je je als lid van ZN moet committeren aan de uitkomsten van het overleg. Dat wil ik niet, ik volg mijn eigen plan. Ik heb dus geen vaste weekplanning, maar ik kan je wel vertellen hoe mijn dag er vandaag uit ziet. Mijn agenda begint vandaag om 16:00 uur: voor dit interview heb ik mij bezig gehouden met wat er op die dag aan mij wordt voorgelegd. Ik heb bijvoorbeeld uitgebreid
gesproken met het Algemeen Dagblad. Zo simpel werkt dat bij mij: de pers belt mij, ik neem op en sta hen te woord. Doordat ik goed bereikbaar ben, weet de media mij inmiddels ook te vinden. Ik word vaak gebeld voor interviews, maar ook met verzoeken of ik kan helpen met het opstellen van kritische vragen, voor uitleg over complexe problemen of het zorgverzekeringstelsel. Dit zorgt ervoor dat DSW betrokken is bij ongeveer tachtig procent van alle berichtgeving over zorgverzekeringen in de media. Wat zou u aan de leden van het Rotterdams Gezondheidsrechtdispuut willen meegeven? Ik denk dat het belangrijk is om als beginnend jurist in de zorgsector je verwachtingen bij te stellen. Veel juristen verwachten – deels ingegeven door hun juridische opleiding – dat de zorgsector een markt is waarin de rechtvaardigheid en de moraal overheersen. Dit beeld is niet helemaal correct. In de huidige zorgsector zijn de belangrijkste rollen weggelegd voor toezichthouders enerzijds en uitvoerende instanties (zorgverzekeraars en zorgaanbieders) anderzijds. Het gaat daarbij vaak om een ‘machtsstrijd’ tussen deze partijen. In deze tijd hebben toezichthouders nogal eens de neiging om de uitvoerende instanties (te) snel aan de schandpaal te nagelen wegens (vermeende) misstanden, terwijl de toezichthouders zelf ook inschattings- en beoordelingsfouten maken. In de kern gaat het erom hoe je als mens bent. Waar je straks ook terecht komt, probeer je altijd te verplaatsen in de positie van jouw wederpartij en diens perspectief op de zaak te betrekken in jouw beslissingen. Als je dat kunt, schep je wederzijds vertrouwen en dat is de basis van iedere relatie – ook in de zakenwereld en ook bij commerciële, op winst gerichte bedrijven. Zeker
“De positieve effecten van fusies worden naar mijn idee nogal overschat.”
in de zorgsector is vertrouwen een essentiële basis. Naast het belang van wederzijds vertrouwen wil ik tot slot benadrukken dat het in de zorg
uiteindelijk steeds moet gaan om solidariteit. Als we het belang van solidariteit uit het oog verliezen, wordt de zorg een volstrekt onmaat-
schappelijk product. Dit moeten we voorkomen: zorg dient beschikbaar en betaalbaar te zijn voor iedereen. •
Chris Oomen is bestuursvoorzitter van zorgverzekeraar DSW. DSW Zorgverzekeraar bedient 460.000 verzekerden en is daarmee qua omvang de vijfde zorgverzekeraar van Nederland. Hij vervult zijn functie van bestuursvoorzitter sinds het midden van de jaren ´80 en is daarmee in Nederland de langstzittende bestuursvoorzitter van een zorgverzekeraar. Chris Oomen studeerde Farmacie en is vanuit deze achtergrond betrokken geraakt bij DSW. Na een aantal jaar als adviserend apotheker in dienst te zijn geweest bij DSW, is hij doorgegroeid tot voorzitter van de raad van bestuur. Naast zijn succesvolle carrière bij zorgverzekeraar DSW, heeft Chris Oomen een groot aantal succesvolle ondernemingen opgericht, waarvan het handelshuis Optiver het meest succesvol is. Dit handelshuis houdt zich bezig met de handel in derivaten en is mede dankzij hem uitgegroeid tot een van de meest succesvolle handelshuizen ter wereld. In zijn functie als bestuursvoorzitter treedt Chris Oomen vaak op in de media. Daarbij schuwt hij kritiek op andere zorgverzekeraars en het zorgstelsel niet. Hij maakt zich sterk voor het behoud van solidariteit in de gezondheidszorg.
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 6 (april 2014)
9
Interview Sjaak Nouwt Interview & tekst: Iris Bakx & Astrid van der Wal. Sjaak Nouwt is als juridisch adviseur op het terrein van informationele privacy en ICT in de zorg verbonden aan de KNMG. Hij houdt zich onder meer bezig met het medisch beroepsgeheim, privacy en andere aspecten van ICT in de zorg (e-health). Wij hadden de eer om met hem van gedachten te wisselen over onder meer zijn werkzaamheden bij de KNMG, het mislukken van het Landelijk EPD, nieuwe technologische ontwikkelingen in de zorg, zoals de Google Lens en het “Twitterspreekuur”, en de vraag of de Nederlandse gezondheidszorg klaar is voor het fenomeen e-health. VISIE OP HET GEZONDHEIDSRECHT
Wat is volgens u een positieve ontwikkeling in het gezondheidsrecht op dit moment? Wat ik vanuit mijn perspectief een positieve ontwikkeling in het gezondheidsrecht vind, zijn de technologische ontwikkelingen die het vakgebied voor nieuwe uitdagingen stellen. De WGBO dateert uit 1995, een tijd waarin het internet nog maar net in opkomst was en in ieder geval niet zo grootschalig werd ingezet als tegenwoordig het geval is. De regeling van de rechten en plichten zoals vastgelegd in de WGBO is weinig toegesneden op de technologische ontwikkelingen die zich na 1995 voorgedaan hebben. Door deze ontwikkelingen word je als gezondheidsjurist gedwongen om te kijken in hoeverre die ‘traditionele’ normen en principes van het gezondheidsrecht nog kunnen worden toegepast in de zich verder ontwikkelende samenleving. Dit is voor de huidige gezondheidsjuristen een interessante en tegelijkertijd intellectuele uitdaging, omdat het hier gaat om rechtsvragen die nog niet eerder aan de orde zijn gesteld. Kunt u ook een negatieve ontwikkeling noemen? De maatschappelijke druk op het beroepsgeheim vind ik een negatieve ontwikkeling. Er is een groot onbegrip voor het medisch beroepsgeheim. Dat heeft deels ook weer te maken met die technologische ontwikkelingen, zoals het EPD. Het heeft ook te maken met
10
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 6 (april 2014)
de maatschappelijk gevoelde behoefte aan informatie die soms zo sterk is dat daardoor het beroepsgeheim wordt ondermijnd. Dat zou ik een negatieve ontwikkeling willen noemen. Er bestaat geen controle meer op de informatiestromen, waardoor we ons kunnen afvragen of het beroepsgeheim eigenlijk nog wel bestaat. Zo wordt er vanuit verzekeraars of overheidsinstanties soms druk uitgeoefend op hun cliënten om zelf hun medisch dossier op te vragen bij artsen. Als patiënt heb je immers een absoluut recht op inzage en afschrift van je dossier (artikel 7:456 BW; red.), terwijl een
zijn. Dit is onder andere te zien aan de Kamervragen over het bedrijf dat het Landelijk Schakelpunt (LSP) beheert en het verhaal dat de Verenigde Staten toegang zouden hebben tot onze medische dossiers. Dit laatste is natuurlijk onzin. Ook bij het schietincident in Alphen aan de Rijn in 2011 kwam het beroepsgeheim onder druk te staan toen er gediscussieerd werd over de vraag of de psychiater van Tristan van der V. zijn medisch beroepsgeheim had moeten doorbreken, omdat hij wist dat zijn patiënt een gevaar voor zichzelf en anderen vormde. Ook bij de wijze waarop de NZa fraude
“Vraagstukken rondom privacy en informatievergaring zijn tegenwoordig bijna een soort ‘hype’.” verzekeraar als derde geen enkel recht op inzage of afschrift heeft. Op deze manier kunnen verzekeraars toch relatief eenvoudig aan privacygevoelige informatie komen. Ik vind dit een slechte ontwikkeling, omdat deze manier van handelen door een verzekeraar weliswaar niet in strijd is met de letter van de WGBO, maar wel in strijd is met de geest ervan. Het behoeft geen nadere uitleg dat het (belang van het) medisch beroepsgeheim van de artsen op deze manier immers wordt uitgehold. En dat is in het nadeel van patiënten. In het verlengde hiervan ligt het probleem dat vraagstukken rondom privacy en informatievergaring tegenwoordig bijna een soort ‘hype’
bestrijdt, staat de privacy onder druk (NZa, Onderzoek zorgfraude. Tussenrapport (december 2013); red.). Recent nog is het College bescherming persoonsgegevens op dit punt teruggefloten door de rechter (Rb Amsterdam 13 november 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:7480; red.). Ik wil er in dit verband wel op wijzen dat je enerzijds privacy en anderzijds de bescherming van persoonsgegevens goed uit elkaar moet houden. Dit zijn echt verschillende dingen. Privacy is een subjectief concept; het heeft te maken met wat je zelf vindt. Bij privacy gaat het dus om jouw persoonlijke opvatting van wat je wel en niet ervaart als een inbreuk op je persoonlijke levenssfeer. De bescherming van persoonsge-
“Zowel voor gezondheidsrecht als voor het privacyrecht geldt dat er zowel civielrechtelijke, strafrechtelijke als bestuursrechtelijke aspecten aan zitten, die steeds met elkaar in verbinding staan.” gevens daarentegen is een objectief concept; spelregels die in de wet zijn vastgelegd. Wij leven in een rechtsstaat waar er regels zijn die voorschrijven wat je wel en niet met iemands persoonsgegevens mag doen. Of de persoon het zelf belangrijk vindt of niet, een inbreuk is verboden. Over privacy kun je verschillend denken. Als je zelf je medische gegevens op Facebook wil zetten, dan kan dat gewoon. De bescherming van persoonsgegevens van een ander kan je niet meer of minder belangrijk vinden, nu de regels daarvoor wettelijk zijn vastgelegd. U bent zich binnen het gezondheidsrecht verder gaan specialiseren op het terrein van e-health. Waarom heeft juist dit onderwerp uw bijzondere interesse? In de jaren ‘80 studeerde ik rechten aan de Universiteit van Tilburg en ben ik het keuzevak Juridische Informatica gaan volgen aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Dat was toen nog een onontgonnen gebied. Bij dit vak kwam privacy ook aan de orde. Ik ben afgestudeerd op het vraagstuk van privacy in het kader van de – destijds in ontwerp zijnde – Wet politieregisters. In dat wettelijk kader speelt een dilemma: enerzijds gaat het om de bescherming van burgers, maar anderzijds willen we ook graag misdrijven opsporen en daarvoor hebben we juist behoefte aan gegevens. Diezelfde spanning zie je ook in het gezondheidsrecht: aan de ene kant willen we dat persoonsgegevens van patiënten voldoende beschermd zijn, maar aan de andere kant is het voor een adequate geneeskundige behandeling noodzakelijk dat een arts over medische gegevens van de patiënt beschikt. In mijn proefschrift heb ik vervolgens het privacyrecht met het gezondheidsrecht gecombineerd.
Zowel voor gezondheidsrecht als voor het privacyrecht geldt dat er zowel civielrechtelijke, strafrechtelijke als bestuursrechtelijke aspecten aan zitten, die steeds met elkaar in verbinding staan. Wanneer een patiënt bijvoorbeeld een medische app of een ander medisch hulpmiddel wil gebruiken, speelt de vraag of hij deze app of dit hulpmiddel wel vergoed krijgt van zijn zorgverzekeraar. Om voor vergoeding in aanmerking te komen, moet de app een CE-markering hebben, maar veel webbouwers weten dat niet. Aan deze CE-markering zitten ook weer allerlei kwaliteitsvoorwaarden verbonden. In dit simpele voorbeeld zie je dus civielrechtelijke en Europeesrechtelijke aspecten terugkomen. Wat je hier ook ziet, is dat het onderwerp van privacy in de gezondheidszorg heel veelzijdig is. Dat vond en vind ik erg interessant. Ik ben in mijn periode als docent en wetenschappelijk onderzoeker bij de Universiteit van Tilburg de informatietechnologie in de gezondheidszorg erbij gaan betrekken. Informatietransparantie is heel belangrijk. De zogenaamde ‘Artikel 29 Werkgroep’ (het overlegorgaan van de Europese privacytoezichthouders) heeft onlangs een opinion gepubliceerd over apps en privacy. Als er door een app persoonsgegevens worden gepubliceerd, moet je daar altijd vooraf toestemming voor geven. Het moet ook duidelijk zijn, mensen moeten echt begrijpen waar ze toestemming voor geven. Het gaat immers niet alleen om toestemming (consent), maar om geïnformeerde toestemming (informed consent). E-Health & ACTUAlITEIT
U promoveerde in 1997 op het proefschrift Zorg voor Privacy. Informatietechnologie en infor-
mationele privacy in de gezondheidszorg. Wat was uw belangrijkste conclusie? Inmiddels zijn we zeventien jaar verder. Wat zijn volgens u de belangrijkste veranderingen? Denkt u dat de zorg (zowel artsen als patiënten) “klaar” zijn voor e-health? In mijn proefschrift heb ik de WGBO – zoals de tekst daarvan luidde in 1995 – en de Wet persoonsregistraties (de voorloper van de Wet bescherming persoonsgegevens; red.) getoetst aan de algemene internationale privacybeginselen die sinds de jaren ‘80 bestonden. Als resultaat van die toetsing, heb ik een aantal beginselen voor behoorlijk gebruik van medische gegevens geformuleerd. De centrale vraag in mijn proefschrift luidde of de bescherming van medische persoonsgegevens exclusief in de WGBO geregeld kon worden. Mijn conclusie was dat dat inderdaad mogelijk moest zijn. In 2004 heeft Colette Cuijpers als promovenda bij mijn sectie aan de Universiteit van Tilburg een proefschrift verdedigd met de titel Privacyrecht of privaatrecht? Haar proefschrift ging over de – meer algemene – juridische vraag in hoeverre het mogelijk is om het algemene privacyrecht uit Europese richtlijnen en de Wet bescherming persoonsgegevens vanuit wetssystematisch perspectief in het Burgerlijk Wetboek te regelen. Ook haar conclusie was dat het mogelijk moest zijn om het privacyrecht in het Burgerlijk Wetboek onder te brengen. Dit is in feite dezelfde uitkomst als in mijn proefschrift;, de WGBO is immers onderdeel van het Burgerlijk Wetboek. Uit beide proefschriften blijkt dus dat regeling van de privacy best onderdeel kan zijn van het privaatrecht. De belangrijkste veranderingen sinds de publicatie van mijn proefschrift in 1997 zijn volgens mij de opkomst van het internet en de mobiele telefonie. Onze nieuwe manier van communiceren zorgt voor maatschappelijke veranderingen die het
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 6 (april 2014)
11
gezondheidsrecht in een ander daglicht plaatsen. We worden in het gezondheidsrecht voor nieuwe uitdagingen gesteld. Mensen worden steeds afhankelijker van techniek, ook in de zorg. Hierbij kun je denken aan horloges waarmee je je bloedwaarden zelf kunt meten, maar ook aan apps die bijhouden hoeveel je beweegt. In het gezondheidsrecht moeten we nu scenario’s gaan bedenken om te bepalen wat we moeten doen als het mis gaat.
die enigszins gedateerd is. De vraag is vooral in hoeverre de in die wet neergelegde juridische principes beantwoorden aan de eisen van de huidige tijd. Zo wordt er in de WGBO bijvoorbeeld nog gesproken van “bescheiden” die in dossiers zijn opgenomen (zie artikel 7:454 lid 3 BW en artikel 7:457 lid 1 BW; red.). Dit is niet echt meer van deze tijd waarin 93 procent van de huisartsen uitsluitend elektronische patiëntendossiers bijhouden. E-health leeft
“Persoonlijk denk ik niet dat de zorg al klaar is voor het fenomeen e-health, maar er wordt wel hard aan gewerkt.” Persoonlijk denk ik niet dat de zorg al klaar is voor het fenomeen e-health, maar er wordt wel hard aan gewerkt. Zo heeft de KNMG – in samenwerking met de patiëntenfederatie NCPF en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) – in 2012 de Nationale Implementatie Agenda (NIA) eHealth opgesteld, waarmee geprobeerd wordt de barrières voor het gebruik ven e-health weg te nemen. Een belangrijke factor voor de toekomst is zelfmanagement door patiënten. Een voorbeeld van deze ontwikkeling zien we in de beweging die wel wordt aangeduid met de term quantified self. Deze beweging houdt zich bezig met het fenomeen dat de mens in toenemende mate technologie integreert in zijn leven, met het doel informatie te verzamelen over zichzelf en hiervan te leren. Het gevolg hiervan is dat patiënten voor veel dingen niet meer aangewezen zijn op hun arts: zij kunnen zelf hun gezondheid bijhouden. Denk bijvoorbeeld aan patiënten die zelf hun bloeddruk of bloedsuikerwaardes opmeten en via internet doorgeven aan de arts. Dit gaat verder dan louter gezondheidszorg: het gaat ook om levensstijl. Je hebt nu al apps waarin wordt bijgehouden hoeveel je op een dag beweegt. Waarom denkt u dan toch dat we nog niet klaar zijn voor e-health? De WGBO is in 1995 in werking getreden en je kunt dus zeggen dat
12
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 6 (april 2014)
wel al bij de beroepsverenigingen, zij hebben de juiste mind-set; ik denk dat er vooral artsen en patiënten zijn die nog last hebben van ‘koudwatervrees’, en dan met name de artsen van de ‘oude stempel’. Bij patiënten zien we geen duidelijk verschil tussen jongeren en de wat oudere patiënten. Het blijkt soms zelfs een groot misverstand dat oudere patiënten per definitie anders omgaan met e-health dan jongere patiënten. Uit statistisch onderzoek blijkt dat maar liefst 95 procent van de huishoudens in Nederland aangesloten is op het internet, en daar horen dus ook de ouderen bij. Dat is ook het leuke van technologie: eerst gebruikt iedereen het voornamelijk in de privésfeer, bijvoorbeeld door middel van het sturen van sms’jes naar of skypen met familie en vrienden, maar na verloop van tijd zie je dat er ook behoefte ontstaat om deze technologieën toe te kunnen passen in een professionele setting, zoals de gezondheidzorg. In uw artikel E-health en recht. Inleiding op het thema (Computterrecht 2011/152, p. 282-291; red.) gaat u samen met co-auteur Theo Hooghiemstra in op het mislukken van de wettelijke invoering van het Landelijk EPD. Toen bekend werd dat het Landelijk EPD definitief ter ziele was, zijn veel zorgverleners doorgegaan met hun ‘eigen’ elektronische
patiëntendossiers en momenteel vindt er op lokaal en regionaal niveau veelvuldig uitwisseling van patiëntgegevens plaats. Wat vindt u van deze ontwikkeling? Het Landelijk EPD zou met bestaande dossiers gaan werken. Het Landelijk EPD was dus helemaal geen nieuw patiëntendossier, maar het concept was (slechts) gericht op uitwisseling van gegevens uit reeds bestaande huisartsendossiers en medicatiegegevens. Het idee van het Landelijk Schakelpunt (LSP) is als volgt. Er wordt enkel uitgewisseld bij welke hulpverlener er medische gegevens over een bepaalde patiënt beschikbaar zijn, voor welke beschikbaarstelling de patiënt vooraf uitdrukkelijk toestemming moet hebben gegeven. Als bijvoorbeeld de huisarts van patiënt X toestemming heeft om de medische gegevens van patiënt X beschikbaar te stellen voor raadpleging door anderen, betekent dat alleen maar dat de huisarts op de huisartsenpost (HAP) bij dat gedeelte van de gegevens kan (de ‘professionele samenvatting’) die hij nodig heeft om goede zorg te kunnen verlenen. Naast uitwisseling van ‘huisartswaarneemgegevens’ kent het LSP een onderdeel ‘medicatiegegevens’. Als een patiënt specifieke medicatie gebruikt, kan dit belangrijk zijn voor andere hulpverleners die medicatie voorschrijven. Dat was het idee van het Landelijk EPD en zo werkt het nu ook met de elektronische patiëntendossiers. Dat artsen op regionaal en lokaal niveau nu blijven doorgaan met het vastleggen van gegevens vind ik vrij logisch, want dit was ook al de situatie vóór het EPD. Inmiddels is het LSP wel aangepast aan de wensen van de politiek. De defaultwaarde is nu dat alleen binnen de eigen regio gegevens geraadpleegd kunnen worden, dus niet meer op landelijke schaal. Helaas is de wet die invoering van het Landelijk EPD mogelijk maakte in de Eerste Kamer gesneuveld. Ik denk dat een eerste reden hiervoor is dat er in de publieke opinie en in de politiek een bepaald beeld van
(de werking van) het EPD/LSP is ontstaan dat niet overeenkomt met de wijze waarop het EPD/LSP werkelijk omgaat met patiëntgegevens. Een tweede reden is dat er onzekerheid bestond over de vraag hoe de privacy en de zeggenschap van de burger geregeld zouden zijn met betrekking tot het Landelijk EPD en hoe het zit het met de beveiliging ervan. In het rapport Het EPD voorbij van de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur (NSOB) staat ook beschreven dat VWS enerzijds en het veld anderzijds een totaal verschillend beeld hadden van de uitvoering van het Landelijk EPD. Dit zijn drie mogelijke verklaringen waarom het wetsvoorstel EPD na lange politieke en maatschappelijke discussies uiteindelijk door de Eerste Kamer is verworpen. Overigens is bovenstaand wetgevingstraject niet helemaal voor niets geweest. Inmiddels worden er een aantal zaken in de wetgeving omtrent elektronische gegevensuitwisseling aangepast. Elektronische dossiervoering is de standaard in de praktijk van tegenwoordig. Hoewel het artsendossier vanzelfsprekend de basis blijft, kun je in deze tijd moeilijk voorstellen dat een arts nog een papieren dossier bijhoudt. In het kader van elektronische gegevensuitwisseling worden meer waarborgen voor de patiënt ingebouwd. Zo moet de patiënt vooraf uitdrukkelijk toestemming geven voor het delen van zijn gegevens via het LSP (opt-in) en de patiënt kan zien wie zijn gegevens geraadpleegd hebben. Bovendien is het LSP nu ook niet primair landelijk, maar regionaal georganiseerd. Op regionaal niveau is de gegevensuitwisseling makkelijker te beheersen. Intussen heeft minister Schippers op 4 januari 2013 het wetsvoorstel Cliëntenrechten bij elektronische verwerking van gegevens in de zorg bij de Tweede Kamer ingediend (Kamerstukken II 2012-2013, 33 509, nr. 2 (voorstel van wet) en nr. 3 (memorie van toelichting); red.). Het doel van dit wetsvoorstel is de patiënt meer rechten te geven
bij elektronische dossiervoering en gegevensuitwisseling. Voorbeelden zijn het recht op elektronische inzage en elektronische afschriften en het recht om vooraf toestemming te verlenen (opt-in) om gegevens beschikbaar te stellen voor latere raadpleging door anderen, en het recht om bepaalde hulpverleners uit te sluiten van toegang tot die gegevens. Wat is het standpunt van de KNMG inzake e-health? De KNMG gaat er van uit dat e-health een bijdrage kan leveren aan goede gezondheidszorg en een verbetering van de kwaliteit ervan. Dat is ook het motto van de KNMG: “voor verantwoorde medische zorg”. De KNMG is van mening dat e-health een bijdrage kan leveren aan deze verantwoorde medische zorg. Door e-health zou de zorg efficiënter, goedkoper en beter moeten kunnen worden. De KNMG wil deze positieve kanten van e-health benadrukken, en als het moet eventuele koudwatervrees bij artsen wegnemen. E-health brengt ook nieuwe verantwoordelijkheden met zich mee, bijvoorbeeld op het punt van aansprakelijkheid en beroepsgeheim. We willen er onder meer voor zorgen dat er een duidelijk juridisch kader voor bestaat, zodat we ook langs die weg de eventuele vrees bij artsen weg kunnen nemen. Volgens de KNMG zou e-health op den duur gewoon onderdeel moeten zijn van de reguliere gezondheidszorg op dezelfde wijze als het internet in ons dagelijks leven iets vanzelfsprekends is. Daarbij moeten we wel bijzonder veel aandacht besteden aan privacyaspecten, omdat medische persoonsgegevens zeer gevoelige informatie bevatten. Wanneer we bezig zijn met de verwerking en uitwisseling van medische persoonsgegevens, zitten we in de kern van de
persoonlijke levenssfeer van een patiënt. In uw Column op de website van de KNMG van 4 februari jl. schrijft u dat artsen steeds meer met apps werken en dat patiënten ook veel gebruik maken van gadgets, zoals bijvoorbeeld de Google Lens. U stelt dat dit wel onder voorwaarden dient te gebeuren. Op welke voorwaarden doelt u? Ik doel hiermee vooral op de juridische randvoorwaarden. Als er persoonsgegevens verzameld worden via een app, moet daar wel toestemming voor gevraagd worden. Dit kan bijvoorbeeld door mensen een aantal vakjes te laten aanvinken. Een nieuwe ontwikkeling is dat een arts een app kan voorschrijven. Uiteraard moet de patiënt daarmee instemmen en moet hij de app ook zelf kunnen instellen. Voorbeelden van dergelijke apps zijn: een hoofdpijndagboek dat je niet op papier bijhoudt, maar op je mobiele apparaat, zoals smartphone of tablet, of een app waarmee je je bloedwaarden kan doorgeven aan een arts. Bij het gebruik van deze apps komen talloze vragen naar voren. Wat gebeurt er met de gegevens als de app of de smartphone crasht? Wat doe je als de gegevens hierdoor verloren zijn gegaan? Een andere vraag is: waar worden de gegevens vastgelegd? Is dat op de telefoon of in een database van de app aanbieder? Dit is niet altijd duidelijk. Verder moet ergens aangegeven kunnen worden wie er precies toegang hebben tot de app en tot de gegevens. Bij alle vragen is transparantie de hoofdzaak: informatie dient vooraf te gaan aan het geven van toestemming. Er moet duidelijk aan de patiënt verteld worden wat het doel is van de app, welke persoonsgegevens er verzameld worden en wie
“De KNMG wil de positieve kanten van e-health benadrukken en eventuele koudwatervrees bij artsen wegnemen door het scheppen van een duidelijk juridisch kader.”
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 6 (april 2014)
13
er toegang heeft tot de gegevens. Zonder transparantie is er geen sprake van informed consent, een fundamenteel recht van de patiënt in het kader van geneeskundige behandelingen – met of zonder apps. Er bestaat nu ook een “Twitterspreekuur.” Wat zijn de juridische gevolgen van deze veranderende relatie tussen de arts en de patiënt bij een dergelijk spreekuur? In hoeverre verschilt dit met een face to face-spreekuur? Een jaar of vier geleden zijn twee huisartsen hiermee begonnen. Via Twitter konden er korte vragen gesteld worden aan deze huisartsen. Nu bieden ook een aantal ziekenhuizen een twitterspreekuur aan. In een bepaalde periode van de dag kunnen patienten dan vragen stellen aan medisch specialisten. Hierbij kun je denken aan eenvoudige vragen over je zwangerschap die je aan de gynaecoloog kunt stellen. Omdat Twitter openbaar is, is het doel van het spreekuur om meer algemene vragen te stellen. Dus niet al te specifiek omdat in beginsel iedereen kan meelezen. Daarnaast is het belangrijk dat een arts de patiënt moet kennen als hij meer specifieke adviezen gaat geven. Daarom is het “Twitterspreekuur” met name bedoeld voor algemene vragen, zoals: “Ik heb veel last van hoofdpijn, hoort dat bij de overgang?” Een belangrijk verschil tussen een face to face-spreekuur en een twitterspreekuur is dat je als arts vragen kunt krijgen van patiënten die je niet kent. Ook heb je online uiteraard niet de mogelijkheid om de patiënt lichamelijk te onderzoeken. De KNMG heeft hier ook een richtlijn over gemaakt, de Richtlijn online arts-patiënt contact. Daarin staat dat het aanbeveling verdient om het dossier en/of de patiënt te kennen voordat je advies geeft. Als een arts de patiënt niet kent, wordt hij geadviseerd om zich te beperken tot algemene adviezen. Dit is voor artsen met name van belang vanuit de aansprakelijkheid. Een actueel voor-
14
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 6 (april 2014)
“Probeer vanuit de gezondheidsrechtelijke beginselen van zelfbeschikking en solidariteit open te staan voor nieuwe ontwikkelingen in de zorg.” beeld van online zorg is Constamed. Dit is een website en een app waar je vragen aan huisartsen kunt stellen, bijvoorbeeld over blessures. Deze website maakt heel heftige reclame. Het NHG heeft hier een reactie op gegeven waarbij zij verwijzen naar de KNMG-Richtlijn online arts-patiënt contact. Ook het NHG adviseert om vragen bij voorkeur aan de eigen huisarts te stellen, want die kent zijn eigen patiënt. Bovendien kun je vraagtekens zetten bij een dergelijke organisatie. Zij geven gratis consult, maar wat is dan het verdienmodel? Dat kan een belemmering vormen voor huisartsen om juist niet mee te werken aan een dergelijk initiatief. TOT SLOT Wat is de reden dat u voor het gezondheidsrecht gekozen heeft? Ik ben in het gezondheidsrecht terecht gekomen door mijn onderzoek naar het dilemma met betrekking tot de noodzaak tot beschikbaarheid van gegevens aan de ene kant en de bescherming van de privacy aan de andere kant. Daarnaast is het gezondheidsrecht erg veelzijdig. Door de combinatie van strafrecht, bestuursrecht en privaatrecht is er als het ware een driedimensionale diversiteit. Bovendien vond ik het verstandig om mijzelf juridisch breed te oriënteren. Zeker in een tijd als deze kan dat verstandig zijn uit arbeidsmarktperspectief. Het gezondheidsrecht is daarvoor erg geschikt. Wat kunt u vertellen over uw werkzaamheden bij de KNMG? Hoe ziet een doorsnee werkweek van u er eigenlijk uit? Ik noem de hoofdcategorieën van mijn werkzaamheden. De eerste is het ontwikkelen en onderhouden van richtlijnen voor artsen. Je kunt van artsen niet verwachten dat ze iedere wet kennen en begrijpen. Daarom vertalen we sommige wetten in
richtlijnen, handreikingen en dergelijke. Ook moeten de bestaande richtlijnen eens in de zoveel tijd geactualiseerd worden. Zo zijn we momenteel bezig met de Handreiking gegevensuitwisseling bemoeizorg. Vorig jaar hebben we de Handreiking beroepsgeheim en politie/ justitie herzien. Op dit moment begeleid ik – samen met een collega – een groepje van vier Leidse masterstudenten in het kader van het Leiden Leadership Programme. Zij voeren momenteel voor de KNMG een onderzoek uit naar de noodzaak van actualisering van de Richtlijn online arts-patiënt contact, en de daarmee samenhangende Handreiking Artsen en Social Media. In mei van dit jaar hopen we een advies te hebben en dan horen we hoe noodzakelijk het is om de richtlijn en handreiking te herzien, mede in het licht van de nieuwste technologische ontwikkelingen. We houden alle ontwikkelingen zoveel mogelijk in de gaten, met name ook wetsvoorstellen, zoals het wetsvoorstel Cliëntenrechten bij elektronische verwerking van gegevens in de zorg (Kamerstukken II 2012-2013, 33 509, nr. 2 (voorstel van wet) en nr. 3 (memorie van toelichting); red.). Over dit wetsvoorstel hebben wij onlangs nog een position paper geschreven. Het wetsvoorstel ligt nu bij de Tweede Kamer. Binnenkort zal daar de laatste vragenronde plaatsvinden. Ook hebben we onlangs rondom de nieuwe Jeugdwet geadviseerd. Vaak overleggen wij van tevoren met partnerorganisaties zoals de Landelijke Huisartsen Vereniging, de Orde van Medisch Specialisten, GGZ Nederland of de Vereniging van psychologen en psychiaters. Wij sturen dan soms gezamenlijk een brief naar de kamerleden die onze punten dan kunnen oppakken. De politiek is vaak
geïnteresseerd in wat de KNMG vindt en wij worden daarom ook vaak uitgenodigd een standpunt te geven. Bij de KNMG vindt veel intern en extern overleg plaats. Wij werken op basis van concrete vragen. Momenteel zijn we met vijf juristen. Iedereen heeft een dag AIL-dienst: dat is de Artseninfolijn. Artsen kunnen daarheen bellen en e-mailen met concrete juridische en ethische vragen. Als het om relatief eenvoudige vragen gaat kan er direct telefonisch advies verstrekt worden. Ook krijg je als jurist bij de KNMG af en toe rechtstreeks juridische vragen. Wij geven ook projectmatig juridische adviezen onder de vlag van KNMG Consult. Wij hebben gezondheidsrechtelijke deskundigheid in huis en dat weet men in de praktijk. Op bepaalde vraagstukken adviseren wij dan ook externe opdrachtgevers (tegen betaling). Bijvoorbeeld aan het RIVM of aan een huisartsengroep die een concrete vraag heeft. Tachtig procent van de werkzaamheden bestaat uit het geven van advies; twintig procent van de werkzaamheden uit het doen van
onderzoek. Op de universiteit was de verhouding ongeveer omgekeerd. Waar komen de juristen bij de KNMG eigenlijk vandaan? Eigenlijk komen de juristen van de KNMG uit alle richtingen. Sommigen komen uit de verzekeringswereld, met name die van de aansprakelijkheidsverzekeringen, sommigen komen uit de ziekenhuiswereld of op een andere manier uit de praktijk en andere collega’s komen uit de academische wereld. In theorie zou je ook kunnen instromen door eerst bij de artseninfolijn te gaan werken. Dat kan je als student al doen, bijvoorbeeld door daar stage te lopen. Juristen krijgen ook een steeds belangrijkere rol in de gezondheidszorg. Er werken veel juristen bij zorginstellingen, zij houden zich vaak overwegend bezig met contracten. Ook kun je als jurist bij verzekeraars, patiëntenverenigingen en bij artsenverenigingen terecht. Wat zou u aan de leden van het Rotterdams Gezondheidsrecht dispuut willen meegeven? De gezondheidsrechtelijke beginsel-
en zijn erg belangrijk, met name zelfbeschikking en solidariteit, het verdelen van de zorg en de middelen en het medisch beroepsgeheim. Vanuit deze uitgangspunten is het verstandig om open te staan voor nieuwe – maatschappelijke – ontwikkelingen. Daarbij kun je denken aan de jeugdzorg en de nieuwe rol van gemeenten daarbij, maar ook aan technologische ontwikkelingen zoals e-health. Dit laatste zou een intellectuele uitdaging kunnen zijn voor het gezondheidsrecht. Door e-health moeten wij ons nieuwe vragen gaan stellen. Er is een recht op elektronische inzage, maar hoe werkt dat dan? Welke waarborgen moeten we in acht nemen bij medische apps en bij een ontwikkeling zoals het Twitterspreekuur? Wij moeten deze nieuwe ontwikkelingen benaderen vanuit de bestaande beginselen en daarbij moeten deze beginselen zoveel mogelijk overeind blijven staan. Zelfbeschikking, privacy en transparantie zijn hierbij volgens mij erg belangrijk. •
Sjaak Nouwt studeerde Nederlands recht aan de Universiteit van Tilburg. In 1997 promoveerde hij aan diezelfde universiteit op het proefschrift Zorg voor Privacy. Informatietechnologie en informationele privacy in de gezondheidszorg. Na zijn promotie is Sjaak Nouwt bijna 25 jaar werkzaam geweest als docent en onderzoeker aan de Universiteit van Tilburg, laatstelijk bij het Tilburg Institute for Law, Technology, and Society (TILT). Hij verzorgde daar onder meer onderwijs in vakken als Juridische informatica, Privacyrecht en Overheidsinformatierecht. Samen met prof. mr. P. Vlaardingerbroek heeft hij in de jaren ’90 het keuzevak gezondheidsrecht aan deze universiteit opgestart, welk vak tot op heden wordt onderwezen door de vakgroep Privaatrecht. In 2009 maakte Sjaak Nouwt de overstap van de academische wereld naar de artsenorganisatie KNMG. Binnen de KNMG legt hij zich toe op het medisch beroepsgeheim, privacy en andere juridische aspecten van ICT in de zorg (e-health). Op dit moment begeleidt hij bij de KNMG onder andere een groepje Leidse masterstudenten die een onderzoek uitvoeren naar de noodzaak van actualisering van de Richtlijn Online arts-patiënt contact, en de daarmee samenhangende Handreiking Artsen en Social Media.
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 6 (april 2014)
15
8 MEI | IN GESPREK MET DE OFFICIER VAN JUSTITIE Op 8 mei legt het OM Rotterdam een tweetal interessante medische zaken voor aan de politierechter. Om 9.15 uur kunnen we een zaak bijwonen waarin de bevoegdheid van een tandarts speelt en om 9.45 uur de zogenaamde ‘Zwarte Zalf-zaak’. Het OM biedt RGD-leden de exclusieve mogelijkheid om na afloop van de zaak op het parket in gesprek te gaan met de officier van justitie van het Expertisebureau Medische Zaken. Altijd al eens met een officier van justitie in gesprek willen gaan? Dan is dit is je kans! Meld je snel aan via activiteiten@rgdispuut.nl, maar doe dit in ieder geval uiterlijk 25 april. Dit in verband met het aanmelden bij het parket. Er zijn 15 plekken voor ons gereserveerd in de zittingszaal dus het aantal leden dat kan deelnemen aan deze activiteit is beperkt. Nadere informatie volgt na aanmelding.
12 mei | Sollicitatietraining
Goed voorbereid de collegebanken uit! Het collegejaar zit er bijna op. Een jaar waarin alle ins en outs van het gezondheidsrecht de revue gepasseerd zijn. En dan komt het erop aan: solliciteren! Waar moet ik aan denken als ik een sollicitatiebrief schrijf? Hoe bouw ik mijn CV op? Hoe bereid ik me voor op een interview? Deze en andere vragen komen aan bod tijdens een interactieve workshop van Roosmarijn Scheer van legalbylegal. In aansluiting daarop zal Van Nguyen van SumConsulting & Tailoringeen workshop verzorgen met de veelzeggende titel ‘I am’. Deze inspirerende dame zal je aan het denken zetten en zinvolle tips geven die goed van pas zullen komen bij het solliciteren. We starten de middag om 13:30. Rond 16:30 sluiten we af met een borrel. Het belooft een leerzame middag te worden. Opgeven kan via activiteiten@rgdispuut.nl. We zien uit naar je komst!
16
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 6 (april 2014)
Gastcolumn Kimberly Vermeulen Een kijkje in de keuken bij de NZa Na de afronding van mijn eerste master, Recht van de Gezondheidzorg, stond ik te springen om mijn verworven kennis in de praktijk te brengen in mijn nieuwe baan bij de Nederlandse Zorgautoriteit (de NZa). Daarnaast ben ik op dit moment bezig met de afronding van mijn master Health Economics, Policy and Law. Mijn baan bij de NZa is een mooie baan met inhoud, stiekem in de ambtenarij. Maar ondanks alle vooroordelen, moest ik even slikken. Dit is niet wat je verwacht. Eigenlijk was het al enigszins duidelijk door het pittige sollicitatietraject. In het navolgende zal ik dieper op de materie ingaan. Velen van jullie kennen de organisatie door het vak Ordening van de zorg. Ook de nieuwsberichten over de NZa zijn eigenlijk niet te missen. En niet alleen door opgelegde boetes aan zorgaanbieders. . Wat doet de NZa nu eigenlijk? Eerlijk gezegd kon ik in het begin niet goed inschatten wat er te verwachten was, vooral vanuit de functie van ‘beleidsmedewerker’. Hier kom ik straks nog op terug. Voordat ik begon met werken bij de NZa, wist ik eigenlijk alleen dat deze organisatie bestaat op grond van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg), de mogelijkheid heeft om binnen te vallen bij zorginstellingen en een zienswijze kan geven bij fusies. Het werkelijke palet is veel breder en genuanceerder. Het is makkelijk om een vertekend beeld te geven als er een gevoelige snaar geraakt wordt.
“Mijn baan bij de NZa is een mooie baan met inhoud, stiekem in de ambtenarij.“ De NZa is marktmeester in de zorg. Haar missie is het bewaken van een goed werkende zorgmarkt. Dit gebeurt door middel van advisering, regulering, toezicht en handhaving. Ik noem een aantal praktische voorbeelden van situaties waarin de NZa een grote rol vervult: • Wanneer je bij een medisch specialist onder behandeling bent geweest, wordt de geleverde zorg door middel van een Diagnosebehandelingcombinatie (DBC) bij de verzekeraar gedeclareerd. De NZa bepaalt onder andere de spelregels rondom het openen en sluiten van zo’n DBC. Ook stelt de NZa voor bepaalde DBC’s de tarieven en prestaties vast. • De NZa houdt zich bezig met correct declareren. Een bekend voorbeeld hiervan is de zogenaamde ‘oorsmeergate’, waarbij een patiënt die in een ziekenhuis oorsmeer liet verwijderen vreemd stond te kijken toen zijn eigen risico ineens op was. Hij vroeg de specificatie op bij zijn verzekeraar. Deze relatief eenvoudige behandeling bleek ruim duizend euro te hebben gekost. De NZa is dan de waakhond die een onderzoek instelt naar aanleiding van dit soort signalen en zorgverzekeraars en zorgaanbieders bijvoorbeeld een boete kan opleggen. • Wat staat er op de factuur die je ontvangt van je zorgverzekeraar? Ook hier kijkt de NZa naar. Er kunnen verplichtingen worden opgelegd aan de verzekeraars over wat zij moeten vermelden op de factuur die zij versturen aan hun verzekerden. Het is boeiend om het Nederlandse zorgstelsel te leren kennen vanuit een ‘financieel’ perspectief. Ik noem het financieel, omdat de NZa zich voornamelijk bezighoudt met de bekostiging van de zorg en alles daaromheen. De NZa maakt beleid, wat een grote invloed heeft op zorgverzekeraars en zorginstellingen. Daarnaast is het een politiek gevoelige omgeving. Erg interessant, maar soms ook lastig. Tot slot zijn er veel verschillende belangen die ook weleens met elkaar conflicteren. Zo staan de meningen van zorgverzekeraars en zorgaanbieders met regelmaat haaks op elkaar. Door middel van consultatierondes en adviescommissies worden de belangen van alle stakeholders zoveel mogelijk meegenomen in de besluitvorming van de NZa. Wat is er juridisch aan werken voor de NZa? Het klinkt allemaal heel financieel en niet echt ‘juridisch’, maar in de praktijk is dat anders. De NZa is een zelfstandig bestuursorgaan en algemene bestuursrechtelijke kwesties zijn hier aan de orde van de dag. Het schrijven
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 6 (april 2014)
17
van beleidsregels en nadere regels is een juridische aangelegenheid. Deze beleidsregels moeten kloppen met de vigerende wetgeving. Zij leggen natuurlijk verplichtingen op en creëren rechten. Daarnaast staat tegen de beschikkingen die de NZa afgeeft de bestuursrechtelijke route van bezwaar en beroep open. Ook in deze procedures worden de beleidsmedewerkers betrokken. Iedereen die werkt bij de NZa heeft kennis van gezondheidsrechtelijke wetgeving. Dit is bijzonder te noemen, juist omdat de achtergronden van mijn collega’s heel divers zijn. Er werken onder andere economen, bestuurskundigen, criminologen en psychologen. Over het algemeen heeft iedereen heeft hier kennis van de Wmg, Zvw en Awbz. Hoe ziet mijn dag eruit? Binnen de NZa zijn er verschillende directies, die zich met verschillende onderwerpen bezighouden. De directie Care houdt zich bezig met de Awbz. Ik werk bij de directie Cure waar we ons bezig houden met de Zvw. Deze directie is opgedeeld in drie units, eerstelijns somatische zorg, tweedelijns zorg en ketens en GGZ, mijn unit. Wij houden ons bezig met (de bekostiging van) de curatieve GGZ en de Forensische Zorg. Je kunt dan bijvoorbeeld denken aan het beleid en de tarieven rondom de DBC’s binnen de GGZ. Er wordt projectmatig gewerkt. We nemen deel in verschillende projecten. Ikzelf zit in vijf projecten, die enorm uiteenlopen, zowel qua inhoud als qua tijd. Eén van mijn grote projecten heeft betrekking op medische vervolgopleidingen. In een ziekenhuis worden veel artsen opgeleid en dit kost veel geld. De ziekenhuizen krijgen hier een bijdrage voor, een subsidie. Hier komt het subsidierecht om de hoek kijken. Het gaat in dit geval om grote bedragen. Wij geven hiervoor beschikkingen af en besluiten hoeveel een zorgaanbieder aan middelen kan krijgen. Ik houd me bezig met het afgeven van deze beschikkingen, het opstellen van nieuwe beleidsregels en met bezwaarzaken. Mijn dagen zijn nooit hetzelfde. Ze zijn vaak vol met overleggen, ad-hoc klussen of besprekingen met externen (bijvoorbeeld verzekeraars of het ministerie van VWS). Hierdoor vliegt de tijd voorbij. Dit is bijzonder leerzaam en goed voor mijn persoonlijke ontwikkeling, omdat je bij deze werkzaamheden snel moet schakelen en er natuurlijk ook deadlines gehaald moeten worden. Kortom, werken bij de NZa is inhoudelijk interessant. Je denkt mee over de vraag hoe de bekostiging van de zorg in Nederland werkt en vooral hoe het beter kan. En daar haal ik genoegdoening uit! •
Kimberly Vermeulen studeerde European Public Health aan de Universiteit van Maastricht en aan de Hochschule für Angewandte Wissenschaften (HAW) in Hamburg. In de zomer van 2013 rondde zij de master Recht van de Gezondheidszorg aan de Erasmus Universiteit Rotterdam af. Binnenkort zal zij de master Health Economics, Policy and Law, eveneens aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, afronden. Kimberly heeft stage gelopen bij het RIVM en bij het Expertisecentrum Medische Zaken van het Openbaar Ministerie in Rotterdam. Daarnaast is zij tijdens haar studie onder meer werkzaam geweest als student-assistent. eerst aan de Universiteit van Maastricht, later aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Ten slotte heeft zij naast haar studie deelgenomen aan een internationale Summer School over Europees gezondheidsrecht en ethiek in Riga, Letland. Naast haar studie heeft Kimberly bestuurservaring opgedaan bij Best Buddies Nederland. Voor deze organisatie is zij ook als vrijwilliger actief geweest.
18
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 6 (april 2014)
Gastcolumn Hans Spies “Het is wél begeleiding!”. Over De Bezwaar- EN BEROEPSpraktijk bij PGB-Beschikkingen Deze uitroep heb ik ontelbare keren te horen gekregen tijdens mijn werkzaamheden op het Achmea Zorgkantoor te Amersfoort. Heftige discussies met de ouders, vertegenwoordigers of zaakwaarnemers van een budgethouder dan wel de budgethouder zelf, waren in de afgelopen periode de gewoonste zaak van de wereld. In sommige van deze discussies werden krachttermen niet geschuwd. Met name de zaken over het zorginhoudelijk toetsen van de begeleiding bleken een hels karwei te zijn. En toegegeven, sommige gevallen waren wel erg op het randje. Indien 80 procent van de zorg begeleiding betreft en 20 procent niet, kan de zorg alsnog worden goedgekeurd, maar dat gebeurt niet altijd. Allereerst zal ik een kleine introductie geven op mijn werkzaamheden in de afgelopen periode. Ik ben vier maanden als interim professional werkzaam geweest bij het Achmea Zorgkantoor in Amersfoort. Het doel van mijn werkzaamheden was dat ik gedurende deze periode met een team van zes externe medewerkers 1.200 dossiers zou afronden. Deze dossiers waren een overschot aan zaken die nog afgehandeld moesten worden. Het aantal bezwaarschriften dat op het zorgkantoor binnenkomt is zeer hoog, zo heb ik met eigen ogen mogen zien. De bezwaarschriften waren divers van aard: het kon gaan om een verantwoording van het PGB over een bepaalde periode die aangepast moest worden, over zorg die afgekeurd was vanwege het niet nakomen van de door de wet of het zorgkantoor gestelde verplichtingen of over het op inhoudelijke gronden niet voldoen aan de wettelijke vereisten.
“In deze korte uiteenzetting komen flink wat juridische knelpunten naar voren. In de praktijk blijkt dat je het zo gek niet kunt bedenken of het komt voor.“ Mijn werkzaamheden concentreerden zich met name op het afhandelen van bezwaar- en beroepschriften in het kader van het persoonsgebonden budget (PGB). In hoofdlijnen werkt het PGB als volgt: Met een indicatie van het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ) of Bureau Jeugdzorg kan men een PGB aanvragen bij het zorgkantoor. Dit kan men lezen in artikel 2.6.3 Regeling subsidies AWBZ (Rsa). Als het zorgkantoor het budgetplan heeft goedgekeurd en er verder geen belemmeringen zijn in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) of andere zaken, dan is die persoon in kwestie gerechtigd een PGB te ontvangen. Deze persoon wordt in de wet- en regelgeving veelal aangeduid als budgethouder. Uit artikel 2 Besluit Zorgaanspraken AWBZ (BZA) volgt dat de budgethouder het PGB kan besteden aan vier doeleinden: verpleging, verzorging, individuele begeleiding en groepsbegeleiding. Waar de budgethouder het PGB voor inzet is grotendeels zijn eigen keuze. Er is dus een bepaald budget voor zorg dat de budgethouder grotendeels naar eigen inzicht kan besteden, maar het PGB komt ook met enkele verplichtingen. Deze zijn onder meer vastgelegd in de Regeling subsidies AWBZ (Rsa). Zo heeft elke budgethouder op grond van artikel 2.6.9 lid 8 sub a en b Rsa de verplichting om de besteding van het PGB te verantwoorden; jaarlijks indien het gaat om een budget van maximaal 5.000 euro; en halfjaarlijks indien sprake is van een budget boven de 5.000 euro. Het gedeelte van het budget dat niet besteed of niet verantwoord is, wordt door het zorgkantoor teruggevorderd. Daarnaast heeft elke budgethouder de verplichting om de administratie op orde te hebben en indien hierom gevraagd wordt, moet men de kosten tot vijf jaar terug kunnen verantwoorden door middel van facturen, betaalbewijzen, urendeclaraties en zorgovereenkomsten. Tegen een beschikking van het zorgkantoor staat beroep open bij de bestuursrechter. Daarvoor moet er eerst bezwaar gemaakt worden bij het zorgkantoor. Op deze afdeling ben ik werkzaam geweest. Zoals de oplettende lezer wellicht al heeft opgemerkt zijn er in deze korte uiteenzetting al flink wat punten genoemd die mogelijk voor juridische knelpunten kunnen zorgen. Beter is het dan ook om het woord “mogelijk” weg te laten: in de praktijk blijkt dat je het zo gek niet kunt bedenken of het komt voor. Eén casus is mij in het bijzonder bijgebleven. Het ging om een echtpaar waarvan zowel de man als vrouw door het CIZ geïndiceerd waren voor individuele begeleiding en persoonlijke verzorging; de man was daarnaast ook geïndiceerd voor groepsbegeleiding. De man en de vrouw waren allebei dus budgethouder in de zin van het PGB en derhalve gerechtigd om zelf - bij een zorgverlener naar keuze - zorg in te kopen. Dat had dit echtpaar ook ‘goed’ begrepen: de man kocht zijn zorg in
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 6 (april 2014)
19
bij zijn vrouw (zij was dus zijn zorgverlener) en de vrouw kocht haar zorg in bij haar echtgenoot (hij was haar zorgverlener). Wanneer je bedenkt dat het hier ging over een gezamenlijk budget van ongeveer 75.000 euro dat volledig besteed werd aan de zorg die de echtelieden elkaar over en weer boden, begrijp je wellicht dat deze zorg niet vanzelfsprekend goedgekeurd werd door het zorgkantoor. Het daartegen ingestelde bezwaar mocht dit echtpaar niet baten. Een ander veelvoorkomend probleem is het feit dat de zorg die ingekocht is niet verantwoord kan worden. De consequenties hiervan zijn groot: in geval van niet-verantwoorde zorg wordt het volledige budget door het zorgkantoor teruggevorderd en kan het PGB worden beëindigd. Dit valt ook te lezen in artikel 2.6.12 Rsa. Het frappante is dan wel dat wanneer dit het daadwerkelijk dreigt te gebeuren, de budgethouder opeens wel alles kan verantwoorden - tot op de cent nauwkeurig. Het zorgkantoor heeft daarbij overigens ook haar methodes om erachter te komen of een zorgovereenkomst achteraf is opgesteld in plaats van – zoals de wet voorschrijft – voorafgaand aan de zorgverlening. Zo wordt er door budgethouders bijvoorbeeld veel gebruik gemaakt van de standaardformulieren die de Sociale verzekeringsbank (SVB) heeft opgesteld. Op deze formulieren is een code aangebracht die voor iedereen zichtbaar is, maar die ook een tijdsindicatie bevat. Aan de hand van deze code kan het zorgkantoor zien wanneer het formulier is uitgeprint. Een printdatum in 2013 maakt het ongeloofwaardig dat de zorgovereenkomst al in 2011 is opgesteld. Ook zijn in dit opzicht zijn bankafschriften een goed controlemechanisme, omdat deze lastiger kloppender te maken zijn. Dat neemt niet overigens weg dat er zeer veel creatieve geesten zijn die een poging wagen. Een laatste kwestie waar veel bezwaar- en beroepsschriften over gaan zijn de daadwerkelijke begeleiding. Bezwaar- en beroepsschriften over deze materie zorgen eigenlijk altijd voor discussie, hetzij met de budgethouder, hetzij met de zorgverlener. Een belangrijke reden hiervoor is dat het gaat om een inhoudelijke toets van de zorg. Om te kunnen bewijzen dat de geleverde zorg daadwerkelijk vergoed mag worden vanuit het PGB, dienen de zorgverlener en de budgethouder een zorgplan op te stellen met daarin onder andere een uitleg van de doelen die nagestreefd worden, de methoden die worden toegepast en de algemene voortgang daarvan. Aan de hand van dit zorgplan wordt de zorg inhoudelijk getoetst aan de wettelijke vereisten. In diverse gevallen blijkt dat de mening van het zorgkantoor niet per definitie dezelfde is als die van de budgethouder. Dit leidt soms tot verhitte discussies, waarbij mensen emotioneel of zelfs agressief worden. Ikzelf heb hier ook meerdere malen mee te maken gekregen. Terugkijkend heb ik dit werk met veel plezier gedaan. Het waren soms zware dagen, vooral de contacten met budgethouders zijn arbeidsintensief en vragen veel aandacht en energie. Ik heb het als zeer leerzame periode naast mijn studie ervaren en hoop met dit ‘kijkje in de keuken’ meer inzicht heb kunnen geven over wat het werk van een gezondheidsjurist op een zorgkantoor zou kunnen inhouden. •
Hans Spies is momenteel bezig met de Master Recht van de Gezondheidszorg en hoopt deze binnenkort afgerond te hebben. Zijn scriptie heeft betrekking op schriftelijke wilsverklaringen in de zorg. De vraag die hierbij centraal staat is: “Is de huidige regeling voor de wilsverklaringen op het medische gebied toereikend, en zo niet, wat zou dan kunnen werken?” Recentelijk is hij werkzaam geweest als bezwaar- en beslismedewerker bij Achmea Zorgkantoor in Amersfoort. In deze functie heeft hij hoorzittingen voorgezeten en beslissingen op bezwaar geschreven voor voornamelijk oude (achterstallige) dossiers. Daarnaast is Hans betrokken bij PluhZ. PluhZ is een website waar mensen zorggerelateerde vragen kunnen stellen. Afhankelijk van de aard ervan wordt de vraag binnen 24 uur beantwoord door een zorgverlener of een jurist.
20
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 6 (april 2014)
Uitgelicht myTommorows.com Tekst: Iris Bakx. In het begin van dit jaar was de op een waargebeurd verhaal gebaseerde film Dallas Buyers Club in de Nederlandse bioscopen te zien. De film speelt zich af in de jaren ’80 van de vorige eeuw en gaat over een jonge man die met aids besmet is geraakt. Hij wordt uit het ziekenhuis ontslagen, omdat hij uitbehandeld is. Hij zou nog slechts één maand te leven hebben. De hoofdpersoon in dit verhaal geeft echter niet op. Hij begint met het smokkelen en testen van nog niet door de Amerikaanse Food and Drug Administration (FDA) goedgekeurde medicijnen, zodat hij niet alleen zichzelf, maar ook toekomstige aidspatiënten kan helpen. Uiteindelijk overlijdt hij in 1992, zeven jaar later dan door de artsen was voorspeld. Inleiding Inmiddels zijn we al heel wat jaren verder en hebben de medische ontwikkelingen niet stil gestaan. Toch krijgen er in Nederland nog jaarlijks zo’n 100.000 patiënten te horen dat zij uitbehandeld zijn. Voor deze patiënten is de website myTomorrows.com opgericht. In de film speelt de vraag in hoeverre wij als patiënt zelfbeschikking hebben een grote rol. Dit is precies de vraag waar myTomorrows.com (hierna steeds aangehaald als: ‘myTomorrows’) op in wil spelen.1 Daarbij kun je je afvragen of myTomorrows inderdaad leidt tot meer zelfbeschikking van patiënten, of hen enkel valse hoop biedt. Uitbehandelde patiënten Op de website kunnen patiënten die te horen hebben gekregen dat zij uitbehandeld zijn terecht. Via myTomorrows kunnen deze mensen een snellere toegang krijgen tot nog niet geregistreerde medicijnen die hun leven misschien verlengen of hun pijn verzachten. Voor deze behandelingen moet wel toestemming gevraagd worden, maar de tijd die het duurt tot de toestemming verkregen is weegt niet op tegen de tijd dat een geneesmiddel geregistreerd is: dat is in Nederland al gauw zo’n 5 tot 15 jaren.2 Medicijnen kunnen niet direct via de website besteld worden, dit dient altijd in overleg met de arts te gebeuren. Op myTomorrows wordt bekend gemaakt om welke medicijnen het
gaat. Als een arts een bepaald medicijn aan zijn patiënt wil voorschrijven, dient hij een aanvraag voor een zogenaamde Fast Track Treatment in bij myTomorrows. Dan wordt gecontroleerd of de arts geregistreerd staat in het BIGregister. Ook regelt myTomorrows de aanvraagprocedure bij de IGZ. Als zij de aanvraag hebben goedgekeurd, kan de arts de behandeling met het betreffende medicijn voortzetten. De patiënt is zelf verantwoordelijk voor de kosten van het middel. In het navolgende zal ingegaan worden op de juridische regeling met betrekking tot de registratie van medicijnen. Vervolgens zal de regelgeving omtrent myTomorrows worden beschreven. De registratie van medicijnen Op grond van artikel 101 lid 3 van richtlijn 2001/83 EG moet iedere lidstaat een orgaan aanwijzen dat belast is met de uitvoering van de geneesmiddelenbewaking. In Nederland is dit - op grond van artikel 76 van de Geneesmiddelenwet het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG). Het CBG is onder meer belast met het nemen van besluiten met betrekking tot handelsvergunningen voor geneesmiddelen (artikel 9 lid 1 onder a Geneesmiddelenwet). Zonder een handelsvergunning mag een geneesmiddel in beginsel niet in het verkeer gebracht worden (artikel 40 lid 1 Geneesmiddelenwet). Hierop zijn echter een aantal uitzonderingen.
Op deze plek zal alleen ingegaan worden op de uitzonderingen die op myTomorrows van toepassing zijn. De eerste uitzondering is de named patient-regel. Deze is te vinden in artikel 40 lid 3 onder c van de Geneesmiddelenwet. Op basis van dit artikel kan een geneesmiddel dat op het initiatief van een arts schriftelijk ten behoeve van een individuele patiënt (named patient) besteld is, worden verkregen zonder dat hiervoor een handelsvergunning is afgegeven. De arts moet toezicht houden op het gebruik van dit middel door de patiënt in kwestie. De IGZ moet voor de toepassing van deze named patientregeling wel vooraf toestemming hebben gegeven. De tweede uitzondering die op myTomorrows van toepassing is, is het compassionate use-programma. Dit is mogelijk op grond van artikel 40 lid 3 onder f Geneesmiddelenwet. Bij dit programma kunnen medicijnen die nog onderzocht worden of waarvoor al een vergunningsaanvraag is ingediend in bijzondere gevallen worden voorgeschreven. Het moet hierbij gaan om schrijnende gevallen (compassionate use).3 Wie de website van myTomorrows bezoekt, valt het misschien op dat de geneesmiddelen die verkregen kunnen worden niet bij naam worden genoemd. Er staat alleen dat er voor bepaalde aandoeningen een medicijn is dat mogelijk via een Fast Track Treatment kan worden verkregen.
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 6 (april 2014)
21
myTomorrows is namelijk gebonden aan de wetgeving omtrent geneesmiddelenreclame. Reclame maken voor geneesmiddelen waarvoor nog geen vergunning is verleend, is verboden op grond van artikel 84 lid 1 Geneesmiddelenwet. Hoe werkt myTomorrows? Zoals hierboven gezegd, bestaan er uitzonderingen op de regel dat een geneesmiddel waarvoor nog geen handelsvergunning is verleend niet mag worden gebruikt. myTomorrows maakt gebruik van deze uitzonderingen door op haar website melding te maken van het bestaan van bepaalde middelen. myTomorrows coördineert de verzoeken van artsen om behandeling met medicijnen die nog niet geregistreerd zijn. Zij bemiddelt met fabrikanten, artsen en regelgevende instanties. In het geval van een named patient-regeling moet de IGZ toestemming hebben gegeven voor de behandeling met dit geneesmiddel. In het geval van het compassionate use-programma moeten de registratieautoriteiten toestemming hebben gegeven voor de behandeling (artikel 40 lid 3 onder c respectievelijk artikel 40 lid 3 onder f Geneesmiddelenwet). Als deze toestemming niet wordt verleend, vindt de behandeling niet plaats. myTomorrows ontvangt een vergoeding van de geneesmiddelenfabrikanten wiens medicijnen zij aanbiedt, maar alleen nadat het medicijn definitief tot de markt is toegelaten. myTomorrows heeft er daarom ook baat bij dat zij alleen geneesmiddelen aanbiedt die in de toekomst waarschijnlijk tot de markt zullen worden toegelaten.4
“Ondanks de bezwaren en de vele vragen die bij myTomorrows en haar werkwijze gesteld kunnen worden, noemt minister Schippers het een “mogelijk sympathiek initiatief”.” Uiteraard brengt het gebruik van nietgeregistreerde medicijnen risico’s met zich mee. Omdat de medicijnen nog niet voldoende getest zijn, zijn nog niet alle bijwerkingen bekend. Patiënten kunnen dus last krijgen van ernstige bijwerkingen. Ook is de juiste dosering van het middel vaak nog niet bekend. Er bestaat dus een kans dat de patiënt te veel of juist te weinig van een geneesmiddel gebruikt, wat ook kan zorgen voor bijwerkingen. Ten slotte bestaat er nog de kans dat de medicijnen in het geheel niet werken.5 Overigens vinden de behandelingen met nietgeregistreerde medicijnen geheel op eigen kosten van de patiënt plaats. Experimentele behandelingen kunnen niet uit het basispakket worden vergoed, omdat zij nog niet evidence based zijn. Zodra die vergoeding wel toegestaan zou worden, zou de kwaliteit en doelmatigheid van de zorg geschaad worden, aldus minister Schippers in haar antwoorden op de Kamervragen over myTomorrows.6 Slotopmerkingen De activiteiten van myTomorrows zijn mogelijk binnen de grenzen van onze gezondheidsrechtelijke wet- en regelgeving, in het bijzonder de Geneesmiddelenwet. De IGZ houdt toezicht op deze manier van behandelen doordat er vooraf toestemming moet worden gevraagd. Er vindt een goede risicoafweging plaats. Ook is de eigen arts altijd
betrokken bij de behandeling. Deze arts kent zijn patiënt en diens medische geschiedenis en is derhalve in staat om te beoordelen wat voor deze patiënt het beste is. Hij kan dit met de patiënt bespreken en zo kan er een besluit genomen worden om een aanvraag te doen voor een named patient-regeling of deelname aan een compassionate useprogramma. Er wordt er wel gezegd dat het moreel onjuist is om uitbehandelde patiënten, een toch al erg kwetsbare groep, weer hoop te geven en hen daarvoor ook (nog) fors te laten betalen. Een ander geluid dat er te horen is, is dat de manier waarop MyTomorrows werkt eigenlijk neerkomt op experimenteren met mensen en dat ligt ethisch gevoelig.7 Een derde bezwaar is dat de werkwijze van myTomorrows negatieve gevoelens over het huidige registratiesysteem van geneesmiddelen kan oproepen.8 Ondanks deze bezwaren en de vele vragen die bij myTomorrows en haar werkwijze gesteld kunnen worden, noemt minister Schippers het een “mogelijk sympathiek initiatief”.9 Wat de uitwerking van dit initiatief is, moet nog worden bezien. Zullen er inderdaad meer geneesmiddelen sneller beschikbaar zijn voor de groepen patiënten die daaraan zo´n behoefte hebben of geeft myTomorows slechts valse hoop? In ieder geval lijkt het erop dat de patiënt weer terrein heeft gewonnen in het kader van de zelfbeschikking. •
Voetnoten 1 2
‘Waarom Dallas Buyers Club myTomorrows inspireert’, Nieuwsbericht myTomorrows 4 maart 2014. ‘Experimentele pil voor uitbehandelde patiënt’, Skipr.nl 10 februari 2014; ‘H. Croonen, ‘myTomorrows maakt zorg duur’, Medisch Contact 2014, p. 352. 3 Art. 8 Verordening 726/2004/EG. 4 Kamerstukken II 2013/14, Kamervragen Aanhangsel, 1400, p. 3; ‘Questions & answers: How does myTomorrows earn money?’ op myTommorows.com (laatst geraadpleegd: 15 april 2014). 5 ‘Onze Fast Track Treatments’ op myTomorrows.com (laatst geraadpleegd: 15 april 2014). 6 Kamerstukken II 2013/14, Kamervragen Aanhangsel, 1400, p. 4. 7 ‘Grote zorgen om website testmedicijnen’ op MedischContact.nl (laatst geraadpleegd: 16 april 2014). 8 H. Croonen ‘myTomorrows maakt zorg duur’, Medisch Contact 2014, p. 352. 9 Kamerstukken II 2013-2014, Kamervragen Aanhangsel, 1400, p. 1.
22
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 6 (april 2014)
Uitgelicht Els Borst Tekst: Sanne Vos. Op maandag 10 februari 2014 werd Nederland opgeschrikt door het nieuws dat Els Borst, voormalig minister van Volksgezondheid Welzijn en Sport (VWS), dood gevonden was. Toen later het nieuws volgde dat zij waarschijnlijk door een misdrijf om het leven is gekomen, was dit het gesprek van de dag. Els Borst was in haar leven een groot politicus die veel betekend heeft voor het gezondheidsrecht en ook veel achterlaat. Wij vonden het daarom vanzelfsprekend om haar vele verdiensten op het gebied van het gezondheidsrecht in dit blad te bespreken. Van studente medicijnen tot politica Els Borst heeft medicijnen gestudeerd in Amsterdam. Zij begon haar carrière als arts-assistent in het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis in Amsterdam en werd in 1976 medisch directeur van het Academisch Ziekenhuis in Utrecht. In 1986 werd zij vicevoorzitter van de Gezondheidsraad en in 1992 werd zij bijzonder hoogleraar evaluatie-onderzoek van het klinisch handelen. Maar waar Nederland haar vooral van kent is haar functie van Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Deze functie bekleedde zij van augustus 1994 tot juli 2002. Zij was de eerste arts in de functie van minister van VWS sinds de jaren ‘70 en dit werd door velen als een groot voordeel gezien. Zij kende de medische wereld als geen ander. Als minister voerde zij een aantal baanbrekende en omstreden wijzigingen door in de gezondheidszorg1, vooral op het gebied van medisch-ethische kwesties. Bij de meeste mensen staat Els Borst bekend om de euthanasiewet, officieel de Wet toetsing levensbeeindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (WTL)2 en de basisverzekering. Zij stond namelijk met haar nota ‘vraag en aanbod’ uit 2001 aan de basis van een nieuw verzekeringsstelsel voor de gezondheidszorg. Er werd in 2006 een basisverze-
kering ingevoerd voor alle ingezetenen van Nederland. Indien men meer wilde dan deze basisverzekering kon men bijverzekeren. Voorvechster van euthanasie Maar Els Borst stond in haar leven vooral bekend als voorvechster van euthanasie. Zij zette zich vol overgave in voor een humane dood voor hen die dat nodig hadden. Zij was de drijvende kracht achter de euthanasiewet, officieel de wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (WTL), die in 2002 van kracht ging. Hoewel euthanasie en hulp bij zelfdoding met deze wet wel tot het strafrecht bleven behoren worden in artikel 2 lid 1 WTL een aantal zorgvuldigheidseisen gegeven waaraan voldaan moet worden om de euthanasie of hulp bij zelfdoding niet strafbaar3 te maken. De zorgvuldigheidseisen zijn: • een vrijwillig en weloverwogen verzoek; • uitzichtloos en ondraaglijk lijden; • voorlichting aan de patiënt over zijn situatie en de vooruitzichten; • geen redelijke andere oplossing; • consultatie van ten minste één andere, onafhankelijke arts, die de patient zelf gezien heeft en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de bovenge-
noemde zorgvuldigheidseisen; • zorgvuldige uitvoering. Een kleine smet op deze nieuwe wet was de motie van afkeuring die minister Borst kreeg toen zij na het door beide kamers krijgen van de WTL in het NRC Handelsblad meldde “het is volbracht“. Dit waren ook de laatste woorden van Jezus Christus in het Johannes-evangelie in het Nieuwe Testament en dat viel vooral in orthodox-protestantse kring verkeerd. Nadat zij haar excuses aangeboden had werd de motie van afkeuring verworpen4. Ook na haar tijd als minister bleef Els Borst zich inzetten voor de door haar ingevoerde wetgeving5. Zo heeft zij bij de huidige minister van Volksgezondheid, Edith Schippers, aangedrongen op een onderzoek naar artikel 2 lid 2 WTL. In dit artikel wordt besproken dat euthanasie ook met een schriftelijke wilsverklaring mogelijk is. In de praktijk blijkt dit wetsartikel niet zo toegepast te worden als Els Borst dit bedoeld heeft. Artsen zijn erg terughoudend indien patiënten de wens niet meer kunnen herhalen, bijvoorbeeld doordat zij dement zijn geworden. De huidige minister heeft vervolgens de ambtelijke werkgroep ‘Schriftelijke wilsverklaring bij euthanasie’ ingesteld6 die onderzoekt hoe het wetsartikel moet worden toegepast. Hierin zitten onder andere het ministerie van VWS en de gezaghebbende artsenfederatie KNMG.
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 6 (april 2014)
23
Hard werkende politica Buiten dat zij zich sterk gemaakt heeft voor de WTL, heeft zij zich ook vol overgave ingezet voor veel andere wetten op het gebied van de gezondheidszorg. Als bewindspersoon streed zij in 1996 voor de modernisering van de thuiszorg en in 1997 voerde zij een systeem in van eigen bijdragen voor ziekenfondsverzekerden7. Een belangrijke wet die Els Borst samen met minister Sorgdrager in 1994 tot stand bracht was de Wet inzake de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO)8. Deze wet is een onderdeel van het Burgerlijk wetboek en bevat allerlei rechten en plichten op het gebied van een geneeskundige behandelingsovereenkomst.
Ook bracht zij in 1996 samen met minister Sorgdrager de Wet op de Orgaandonatie (WOD)9 tot stand en in 1997 volgde de Wet bijzondere medische verrichtingen (Wbmv)10. Maar zij was ook betrokken bij de Kwaliteitswet zorginstellingen (Kwz)11, Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (WMCZ)12, Wet klachtrecht cliënten zorgsector (WKCZ)13 en de Embryowet14. En dit is nog maar een kleine greep uit alle wetten en regelingen waarbij Els Borst betrokken was. Voor een compleet overzicht verwijs ik u door naar het document op parlement. com (zie hieronder bij ‘lees meer’). Inspiratiebron voor velen Alexander Pechtold, fractievoorzitter
van D66, noemde zijn partijgenoot Els Borst een inspiratiebron voor de fractie15. Zij is veel geroemd voor alles wat zij in haar leven heeft weten te realiseren. Daarvoor mocht zij ook meerdere onderscheidingen en ridderorden ontvangen. Zo werd zij in 2002 officier in de Orde van Oranje-Nassau en ontving zij in 2012 de Aletta Jacobsprijs. Deze laatste prijs kreeg zij voor de manier waarop ze medisch-ethische kwesties in het publieke debat heeft gebracht16. Op 21 december 2012 kreeg Els Borst de meer dan verdiende eretitel Minister van Staat. Els Borst is en blijft een vrouw die wij, zeker binnen het gezondheidsrecht, nooit mogen vergeten! •
Voetnoten 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16
‘Els Borst, de vrouw van de basisverzekering en euthanasie-wet’, RTL Nieuws 10 februari 2014, www.rtlnieuws.nl. Stb. 2001, 194. Zie ook art. 293 lid 2 WvSr. ‘Dr. E. (Els) Borst-Eilers’, Parlement & Politiek, www.parlement.com (zoek op Els Borst). ‘In memoriam Els Borst (1932-2014)’, NVVE, www.nvve.nl (zoek op Els Borst). Kamerstukken II 2013/14, 32 647, nr. 19. ‘Dr. E. (Els) Borst-Eilers’, Parlement & Politiek, www.parlement.com (zoek op Els Borst). Stb. 1994, 837. Laatstelijk gewijzigd in 2007, Stb. 2007, 92. Stb. 1996, 370. Laatstelijk gewijzigd in 2013, Stb. 2013, 316. Stb. 1997, 215. Laatstelijk gewijzigd in 2011, Stb. 2011, 596. Stb. 1996, 80. Laatstelijk gewijzigd in 2013, Stb. 2013, 578. Stb. 1996, 204. Laatstelijk gewijzigd in 2013, Stb. 2013, 578. Stb. 1995, 308. Laatstelijk gewijzigd in 2012, Stb. 2012, 358. Stb. 2008, 511. ‘Borst: voorvechtster van euthanasie’, Nieuwsuur 11 februari 2014, www.nieuwsuur.nl. ‘Aletta Jacobsprijs voor Els Borst’, NOS 8 maart 2012, www.nos.nl.
Meer lezen? • Lees hier een uitgebreide biografie van Els Borst.
24
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 6 (april 2014)
Uitgelicht Actualiteiten Tekst: Iris Bakx, Ietje Kok, Maitri Ramadhin, Sanne Vos & Astrid van der Wal. De ontwikkelingen in het gezondheidsrecht staan nooit stil. Hieronder vind je een greep uit de recente berichtgeving en jurisprudentie over de verschillende deelgebieden van het gezondheidsrecht die ons opviel. Handig om up-to-date te blijven of te gebruiken als naslagwerk!
Ernstige zorgen om opvoedsituatie niet voldoende voor doorbreking beroepsgeheim Het tuchtcollege te Eindhoven biedt weinig ruimte voor doorbreking van het blokkeringsrecht van artikel 7:646 lid 2 BW. Uit de zaak van 10 mei 2012 die onder de aandacht is gebracht in Medisch Contact van 6 maart 2014 - blijkt dat de geheimhoudingsplicht slechts in zeer uitzonderlijke gevallen doorbroken mag worden. In de zaak was een door de Raad van de Kinderbescherming opgelegd psychisch onderzoek over een moeder in het geding. De Raad wilde het onderzoek van de psychiater hebben omdat zij ernstige zorgen had over de opvoedsituatie van de kinderen. De
psychiater beriep zich op artikel 1:240 BW en verstrekte het rapport. De moeder was het hier niet mee eens. De tuchtrechter maakt duidelijk dat artikel 1:240 BW geen vrijbrief is voor doorbreking van het beroepsgeheim. Het blokkeringsrecht mag alleen doorbroken worden als er een daadwerkelijke vrees bestaat voor het leven van de kinderen. Hier was geen sprake van. In de zaak ging het enkel om ernstige zorgen om de opvoedsituatie van de kinderen. | BRON: RTG Eindhoven 10 mei 2012, ECLI:
Arts verantwoordelijk voor schadevergoeding doordat getuige-deskundige niet betaald werd
IGZ mag nep-diagnosticerende arts geen werkverbod opleggen
In deze zaak was er door de rechtbank bij tussenvonnis een deskundige benoemd die onderzoek moest doen naar een mislukte borstoperatie. De deskundige moest helderheid bieden over de vraag of de schade ook was ingetreden als de vrouw in kwestie door een kundige arts was geholpen (de causaliteitsvraag). De arts moest hiervoor een voorschot betalen. Dit gebeurde echter niet. Hierdoor kon de deskundige niet gehoord worden en werd de arts aansprakelijk geacht. Opmerkelijk, want de deskundige had in theorie aan kunnen tonen dat de schade niet zou zijn ingetreden als de vrouw door een kundige arts was geholpen. De zaak had dan een heel andere uitkomst kunnen hebben. | BRON: Rb Rotterdam 19 maart 2014, ECLI:NL:
De Raad van State deed deze opmerkelijke uitspraak op 16 februari 2014. Een psychiater stapte naar de rechter, omdat hij vond dat het bevel van de IGZ om zijn praktijk neer te leggen hem onevenredig in zijn belangen heeft geschaad. Justitie verdacht de psychiater ervan voor miljoenen te hebben gefraudeerd. Dit deed hij door bij gezonde patiënten psychiatrische diagnoses te stellen. De patiënten werden getraind door de pschiater zodat zij door de UWV-keuring kwamen. Ook kregen zij medicatie zodat zij versuft over kwamen tijdens de keuring. Het onderzoek loopt al enkele jaren, maar het lijkt niet waarschijnlijk dat het tot een veroordeling komt. Het onderzoek wordt namelijk bemoeilijkt door het medisch beroepsgeheim. Naar verwachting zal de psychiater een schadeclaim van 100.000 euro gaan eisen van de inspectie in een civiele procedure. | BRON: ABRvS 16 februari 2014, ECLI:NL:
TGZREIN:2012:YG2014, tuchtrecht.overheid.nl
RBROT:2014:2387, Rechtspraak.nl
RVS:2014:621, Rechtspraak.nl
Leidraad voor scholing meldcode huiselijk geweld De brancheverenigingen ActiZ, BTN, VGN en V&VN hebben de leidraad ‘Verwerving benodigde competenties Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling’ ontwikkeld voor de scholing van medewerkers rond de meldcode huiselijk geweld. In deze leidraad zijn de competenties beschreven die nodig zijn om te handelen volgens de vijf stappen van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Daarnaast worden adviezen gegeven
voor het scholingsbeleid van de zorgorganisaties in de langdurige zorg. Volgens de brancheverenigingen wordt momenteel in het initiële onderwijs nog onvoldoende aandacht besteed aan scholing met betrekking tot het signaleren en handelen bij huiselijk geweld. Rond de Wet Verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling zijn al vele hulpmiddelen en handreikingen ontwikkeld. ActiZ, BTN, VGN en V&VN zien deze leidraad als een goede aanvulling daarop. | BRON: Skipr.nl
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 6 (april 2014)
25
Top 3 meest besproken gezondheidsrechtelijke uitspraken van 2013 #1. Sylvia Millecam Het OM ging in cassatie tegen de vrijspraak van de alternatieve geneeskundige die Sylvia Millecam behandelde: Jomanda. Uit een onderzoek van de IGZ bleek dat Millecam bijna dertig artsen had geraadpleegd, voordat zij in het alternatieve circuit terecht kwam. Bij Jomanda deed zij de overtuiging op dat zij geen kanker kon hebben. De inspectie deed in 2004 aangifte tegen Jomanda. Het OM seponeerde in 2006 vanwege onvoldoende steekhoudend juridisch bewijs dat Jomanda Millecam ervan weerhield de reguliere gezondheidszorg te raadplegen. De Vereniging tegen de Kwakzalverij startte een artikel 12 Sv-procedure om het OM aan te zetten tot vervolging van Jomanda. In 2008 werd dit verzoek gehonoreerd. In 2009 werd zij door de rechtbank vrijgesproken, omdat zij niet volledig verantwoordelijk gehouden kon worden voor het lot van Millecam. Ook voor het Hof werd zij weer vrijgesproken. Op 12 maart 2013 volgde eveneens vrijspraak van de Hoge Raad. De Hoge Raad achtte van doorslaggevend belang dat Jomanda de actrice heeft geadviseerd artsen te bezoeken. Zodoende heeft ze voldaan aan haar zorgplicht. | BRON: HR 12 maart 2013 ECLI:NL:HR:2013:BY4859
#2. Schadevergoeding ook voor comateuze patiĂŤnt Een slachtoffer raakt in zodanige comateuze toestand dat er sprake is van een vegetatieve staat met zeer kleine kans op ontwaken. Verzekeraar meent dat smartengeld het leed moet verzachten, maar nu enig bewustzijn ontbreekt kan smartengeld niet bijdragen aan deze verlichting van leed. Er hoeft dus geen smartengeld te worden uitgekeerd. Door het ontbreken van bewustzijn zou het slachtoffer minder lijden en derhalve minder schadevergoeding krijgen. De Rechtbank Utrecht oordeelt dat de verzekeraar uitgaat van een te beperkte en onjuiste opvatting over de functie van het recht op
smartengeld. Ook de wijze van besteden van het geld is niet relevant. Smartengeld heeft namelijk ook genoegdoening tot doel. Het slachtoffer heeft recht op 100.000 euro smartengeld als blijkt dat veroorzaker volledig aansprakelijk is voor de geleden schade. | BRON: Rb MiddenNederland 6 februari 2013 ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ0813
#3. Norm 130 procent ministerssalaris voor zorgbestuurders blijft bestaan De Vereniging van bestuurders in de zorg (NVZD) stapte met een beroep op artikel 94 Grondwet naar de rechtbank in een kort geding tegen de Staat. De eerste kamer is namelijk akkoord gegaan met de Wet Normering Topinkomens (WNT) waardoor bestuurders in de zorg nog maar 130 procent van een ministerssalaris mogen verdienen. De NVDZ kan het niet verkroppen dat zorginstellingen, zijnde private ondernemingen, aan dit soort eisen moeten voldoen. Zij wil dat zorginstellingen onder regime 2 (een sectorale bezoldigingsnorm voor aangewezen publiekrechtelijke instellingen die verder van de publieke sector afstaan) vallen in plaats van onder regime 1 (de zogeheten Balkenende-norm, maximaal 130 procent van een ministersalaris). De NVDZ verliest de zaak. De rechtbank oordeelt dat zorginstellingen onder regime 1 vallen. De afweging of een zorginstelling meer of minder privaat is, is aan de wetgever. Alleen in geval van onredelijke keuzes kan de rechtbank hierin ingrijpen. Maar daar is volgens de rechtbank in dit geval geen sprake van, omdat de Staat terecht stelt dat zorginstellingen het publieke belang dienen en afhankelijk zijn van publieke middelen voor hun bekostiging. | BRON: Rb Den Haag 11 januari 2013 ECLI:NL:RBDHA:2013:BY8165, Rechtspraak.nl
| BRON Top 3: Recht.nl
Eigen risico geldt ook bij bemoeizorg en gedwongen opname Eigen risico geldt ook bij bemoeizorg en gedwongen opname. Minister Schippers heeft aangegeven dat het verplichte eigen risico voor iedereen geldt - ook voor mensen die ongevraagd zorg krijgen, bijvoorbeeld in de vorm van bemoeizorg of een gedwongen opname. Het eigen risico geldt namelijk voor alle zorg die wordt geleverd op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Er bestaat slechts uitzonderingen voor huisartsenzorg en verloskundige zorg. Zorgaanbieders in de ggz zijn bang dat het verplichte eigen risico voor
26
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 6 (april 2014)
mensen met psychiatrische aandoeningen zal leiden tot het mijden van zorg, waardoor deze patiĂŤnten te laat geholpen worden. De minister blijft echter bij haar standpunt, en benadrukt daarbij dat er niet zomaar wordt overgegaan tot bemoeizorg of gedwongen opname en dat het maar zelden gebeurt dat het middel van bemoeizorg of gedwongen opname ten onrechte wordt ingezet. Verzekerden die het hier niet mee eens zijn, kunnen zich met hun klacht wenden tot de SKGZ.
| BRON: NationaleZorggids.nl; Skipr.nl
Rapport Ondernemingskamer: ‘Erbudak gebruikte geld Slotervaart voor privézaken’ Uit een rapport in opdracht van de Ondernemingskamer van het hof Amsterdam blijkt dat Aysel Erbudak, voormalig directeur en thans minderheidsaandeelhouder van het Slotervaartziekenhuis, tijdens haar aanstelling als directeur transacties heeft gesloten waarvan niet is gebleken dat deze in het belang waren van het ziekenhuis. Zo blijkt dat Erbudak met de creditcard van het ziekenhuis veel hotelbetalingen heeft gedaan en dat zij haar medebestuursleden of de raad van commissarissen niet altijd op de hoogte stelde van alle door haar verrichte betalingen.
Het rapport is onderdeel van een enquêteprocedure voor de Ondernemingskamer van het hof Amsterdam. De enquêteprocedure is een van de vele rechtszaken in de felle juridische strijd tussen enerzijds Erbudak en anderzijds het Slotervaartziekenhuis en de erven Schram. Erbudak eist in de enquêteprocedure onder meer vernietiging van een omstreden aandelenemissie waardoor haar belang als aandeelhouder zodanig verwaterde dat zij plotsklaps geen enkele zeggenschap meer had in het ziekenhuis. Volgens de onderzoekers zijn er inderdaad geen legitieme redenen gevonden voor de desbetreffende aandelenuitgifte. | BRON: Skipr.nl
Omstreden maagchirurg in april voor de rechter
Zorgbedrijven discrimineren zwangeren
Voormalig chirurg Nick Reijnen is dinsdag 15 april voor de rechtbank Assen verschenen. De voormalig maagchirurg van het Scheper Ziekenhuis te Emmen moet zich voor de rechter verantwoorden vanwege fouten die hij maakte bij een maagverkleiningsoperatie. In 2009 liet hij een wondgaasje achter in de buik van een patiënt. Hierdoor zijn ernstige complicaties ontstaan. Hij wordt vervolgd voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Reijnen is destijds in Emmen ontslagen nadat vijf van zijn patiënten overleden na een maagverkleining. Ook bleek hij in Duitsland fouten hebben gemaakt in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Zeventien ex-patiënten en nabestaanden hebben aangifte gedaan. Het OM heeft na jarenlang onderzoek geconcludeerd dat Reijnen maar alleen voor de zaak met het verloren wondgaasje vervolgd kon worden. Tegen Nick Reijnen is een voorwaardelijke celstraf van drie maanden, met een proeftijd van twee jaar geëist. | BRON: MedicalFacts.nl, Skipr.nl
Het College voor de Rechten van de Mens (CRM) meldt dat vrouwen regelmatig negatieve ervaringen hebben met zwangerschap op het werk. Het college tikte recent vier bedrijven op de vingers omdat ze zwangere vrouwen ontslagen hadden. Twee van deze bedrijven waren zorgbedrijven: Logis P., een bedrijf actief op het vlak van patiëntenlogistiek en Stichting St. Joris, een stichting die o.a. thuis- en welzijnszorg levert. Het CRM oordeelt dat beide organisaties een verboden onderscheid hebben gemaakt op grond van geslacht in verband met zwangerschap. Uit onderzoek van het CRM blijkt dat het gaat om een structureel probleem. Jaarlijks zegt 45 procent van de werkende zwangere vrouwen, negatieve ervaringen te hebben met zwangerschap op het werk.
| BRON: skipr.nl
Ruzie artsen leidt tot twee onnodige sterfgevallen Uit een onderzoek is gebleken dat er in het HagaZiekenhuis te Den Haag tussen 2007 en 2012 twee doden zijn gevallen wegens samenwerkingsproblemen binnen de vakgroep cardiochirurgie. Dit is gebleken uit een onafhankelijk onderzoek onder leiding van hartchirurg Henry van Swieten. Vorig jaar is er commotie ontstaan, nadat naar buiten kwam dat er tussen 2007 en 2010 opvallend veel mensen stierven op de afdeling cardio-
chirurgie van het ziekenhuis. De twee zaken waarbij de patiënten zijn overleden, zijn besproken met de nabestaanden en met de Inspectie voor de Gezondheidszorg. De IGZ heeft besloten dat verder onderzoek niet nodig; de IGZ is tevreden met de genomen maatregelen op de afdeling. In overleg met de nabestaanden is er besloten om geen verdere uitspraken te doen over de omstandigheden waaronder deze patiënten zijn overleden, aldus een woordvoerder van het ziekenhuis. “Het gaat om een situatie waar we achteraf over hebben gezegd: dat had anders gemoeten.” | BRON: Skipr.nl
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 6 (april 2014)
27
Transitie Autoriteit Jeugd aan de slag De Transitie Autoriteit Jeugd (TAJ) is een onafhankelijke commissie die is opgericht voor instellingen voor jeugdzorg die vrezen dat ze in de problemen komen door alle veranderingen die in de jeugdgezondheidszorg op stapel staan. Op verzoek van de Eerste Kamer controleert de
TAJ onder leiding van oud-PvdAvoorzitter Marjanne Sint of de overheveling van taken wel gaat zoals verwacht en of de voortgang van hulp en zorg niet in gevaar komt. Het is de bedoeling dat de TAJ vooral bemiddelt en adviseert aan alle betrokken partijen. De commissie kan staatssecretarissen Van Rijn en
Teeven ook advies geven. Dit kan bijvoorbeeld gaan over maatregelen die zij tegen gemeenten zouden moeten nemen of over steun voor instellingen die moeten saneren en de voorwaarden waarop dat moet gebeuren. Klik hier voor de website van de TAJ. | BRON: Skipr.nl
Fusie AMC en VUmc gaat voorlopig niet door
Patiënt krijgt inzage in medisch advies
De Amsterdamse ziekenhuizen AMC en VUmc hebben besloten hun fusieplannen in de ijskast te zetten vanwege de juridische bezwaren die de ACM hierbij had. De belangrijkste reden hiervoor is dat de Vrije Universiteit en het VUmc samen een stichting vormen. Voordat een fusie tussen de ziekenhuizen kan plaatsvinden, zullen de VU en het VUmc eerst ontvlecht moeten worden tot twee zelfstandige rechtspersonen. Het is nog niet duidelijk hoe dit geregeld is in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). De voorzitters van de raden van bestuur van de beide ziekenhuizen, Bos (VUmc) en Levi (AMC) zijn teleurgesteld. Met de fusie zouden zij het grootste medisch centrum van Nederland worden. Vorig jaar hebben Bos en Levi al een samenwerkingsverklaring getekend; met deze samenwerking gaan ze gewoon door. De ACM heeft hen “ruimte toegezegd om de samenwerking intensief vorm te blijven geven”, aldus de bestuursvoorzitter. | BRON: ACM.nl, NRC.nl, Skipr.nl
Verzekeraar MediRisk gaat patiënten inzicht geven in medische adviezen als zij een klacht of een claim indienen bij een ziekenhuis. Normaal gesproken wint een verzekeraar medisch advies in om te kunnen controleren of er sprake is van verwijtbaar handelen en of de patiënt derhalve een recht op schadevergoeding heeft. Marjoleine van der Zwan, directeur van MediRisk, verwacht dat betrokkenen daardoor sneller tot elkaar kunnen komen, omdat het voor patiënten duidelijk is “welke feiten in het medisch dossier bepalend zijn in de formulering van het standpunt en waar eventueel een verschil van inzicht bestaat tussen betrokkenen zoals verzekeraar, medisch adviseur en de belangenbehartiger.” MediRisk vindt dit initiatief past bij de bredere ontwikkeling in de gezondheidszorg waarin er meer aandacht is voor de positie van de patiënt en de zorg steeds transparanter wordt ingericht.
| BRON: Skipr.nl BBZ en WNT bepalend voor hoogte ontslagvergoeding lid raad van bestuur Een vrouw die sinds 1985 werkzaam is bij een instelling voor Jeugd- en Opvoedhulp is per 1 januari 2009 benoemd tot lid van de raad van bestuur van de instelling. In 2009 is een arbeidsovereenkomst gesloten waarin is bepaald dat in geval van tussentijdse opzegging op initiatief van de zorginstelling zij aanspraak kan maken op een schadevergoeding van maximaal tweemaal het laatstgenoten jaarsalaris. In november 2012 is door partijen een nieuwe arbeidsovereenkomst getekend, waarin de op handen zijnde Beloningscode voor Bestuurders in de Zorg (hierna: BBZ) integraal is toegepast. Concreet bepaalt deze nieuwe arbeidsovereenkomst dat de schadevergoeding in geval van tussentijdse beëindiging op initiatief van de zorginstelling maximaal eenmaal het laatstgenoten jaarsalaris kan bedragen. In deze zaak spitst het geschil zich toe op de vraag naar de omvang van de ontslagvergoeding. De kantonrechter oordeelt dat in casu zowel de BBZ als de WNT van toepassing zijn, zodat bij de bepaling van ontslag vergoeding niet de kantonrechtersformule, maar de WNT als uitgangspunt dient te gelden. Hoewel de kantonrechter niet gebonden is aan de overeengekomen ontslagvergoeding, kan niet worden voorbij gegaan aan de gewijzigde arbeidsovereenkomst van november 2012. Met deze arbeidsovereenkomst heeft de zorginstelling de ontslagvergoeding (meer) in overeenstemming willen brengen met de normen van de BBZ en de WNT. Aangenomen wordt dat de wijziging na overleg met de vrouw overeengekomen is, zodat zij zich bewust was, of althans kon zijn, van de voor haar nadelige gevolgen van de nieuwe arbeidsovereenkomst in geval van ontslag. Niettemin heeft de vrouw met de wijziging ingestemd. Er is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat een hogere ontslagvergoeding wordt toegekend. | Rb Rotterdam 31 maart 2014, ECLI:NL:RBROT:2014:2095, AR 2014-0314.
28
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 6 (april 2014)
CVZ heet voortaan Zorginstituut Nederland
Kind zonder inenting mag niet worden geweigerd
Per 1 april 2014 heeft het College voor zorgverzekeringen (CVZ) een aantal nieuwe taken gekregen: zij geeft advies aan het ministerie van VWS over innovatie en vernieuwingen in de zorg. Ook houdt zij zich bezig met het stimuleren van de kwaliteit van de zorg en het informeren van verzekerden. In verband met deze taakwijziging wordt het CVZ omgedoopt tot Zorginstituut Nederland. Dit instituut moet – net als haar voorganger CVZ – ervoor zorgen dat zorg toegankelijk en betaalbaar blijft in de basispakketten van verzekeraars. Ook zal het instituut regelingen voor wanbetalers en onverzekerden blijven treffen. Deze verandering in het takenpakket heeft te maken met het beleid van de overheid ten aanzien van de kwaliteit van zorg. De overheid acht het beter dat alle taken met betrekking tot kwaliteit van zorg onder één instelling vallen. Zo kan het toezicht op de kwaliteit van zorg efficiënter plaatsvinden. | BRON: NationaleZorggids.nl
Volgens minister Asscher (Sociale Zaken) en Schippers vormt de Wet kinderopvang geen juridische basis om kinderen die uit principiële overwegingen niet zijn ingeënt de toegang tot kinderopvang te ontzeggen. Het zonder meer ontzeggen van de toegang leidt tot onderscheid op grond van godsdienst of levensovertuiging en dat is verboden. Afhankelijk van de situatie kan er een reden zijn om kinderen tijdelijk de toegang te ontzeggen, mits een rechter of het College voor de rechten van de mens oordelen dat die weigering juridisch aanvaardbaar is. Recent ontstond controverse over dit onderwerp naar aanleiding van een bericht over een baby die op een Haagse crèche ernstig ziek werd door contact met een ander kind dat mazelen had. | BRON: NationaleZorggids.nl
Afspraken ter verbetering zorg bij noodgevallen grensregio Nederland-Duitsland Bij de zorgverlening betrokken partijen in het grensgebied tussen Nederland en Duitsland hebben een plan gepresenteerd om de zorgverlening bij noodgevallen in de grensstreek te verbeteren. Door de betere afspraken willen de verschillende partijen er voor zorgen dat er sneller hulp ter plaatse is, met
name bij grotere ongevallen. Het werken over de grens brengt echter nogal wat juridische en financiële vragen met zich mee. Zo stond eerder niet vast welke bevoegdheden hulpdienstmedewerkers hadden wanneer ze de grens over gingen. Daarnaast was ook onbekend wie voor de kosten betaalt wanneer diensten over de
Den Haag sluit zorgakkoord Na lang politiek debat zijn de minister-president, coalitie- en oppositiepartijen het op hoofdlijnen met elkaar eens over de plannen voor de zorg. Afgesproken is dat er op structurele basis meer geld wordt vrijgemaakt voor de langdurige zorg. Om de gevolgen van de hervormingen te verzachten, zal er aankomend jaar 360 miljoen euro meer worden uitgegeven aan langdurige zorg en jeugdzorg. De jaren daarna zal dit bedrag worden afgebouwd. Nu alle partijen akkoord zijn gegaan met de plannen voor de zorg, kan de Tweede Kamer de hervorming van de langdurige zorg behandelen. Het plan regelt dat veel zorgtaken voor gehandicapten, chronisch zieken en bejaarden overgaan naar de gemeenten. Een groot struikelblok bij de onderhandelingen waren onduidelijkheden over het recht op vrije artsenkeuze, gevreesd werd dat dit recht beperkt zou worden door de invloed van zorgverzekeraars. | BRON: NRC.nl. Volkskrant.nl
Rabobank blokkeren
grens ingezet worden. In het nieuwe plan zijn dit soort kwesties vastgelegd. De ziekenhuizen in de grensstreek gaan nauwer samenwerken en grensoverschrijdende oefeningen worden georganiseerd zodat de partijen beter op elkaar in kunnen spelen. | BRON: NationaleZorggids.nl
overweegt
ziekenhuisfusies
te
De Rabobank overweegt fusies te blokkeren, ook als het ACM al groen licht heeft gegeven aan de ziekenhuizen. De Rabobank is zeer kritisch over de fusiegolf die momenteel door de ziekenhuiswereld gaat. De bank ziet een ziekenhuis als een zeer complexe instelling waar acute, planbare en chronische zorg onder één dak geleverd wordt en vraagt zich af waarom ziekenhuizen die complexiteit nog eens willen gaan stapelen. De motieven voor de fusies, namelijk het kunnen voldoen aan de volumenormen en het vormen van onderhandelingsmacht tegenover de grote zorgverzekeraars, zijn volgens de Rabobank geen goede argumenten. De bank wijst erop dat fusies vaak leiden tot logge organisaties met een monopoliepositie. Bovendien kleven er aan een fusie financiële risico´s in het kader van de kredietverstrekking, aldus de bank. | BRON: Zorgvisie.nl
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 6 (april 2014)
29
Noemen in EPD van naam arts in verband met beweerd grensoverschrijdend gedrag is niet onrechtmatig Een 64-jarige GGZ-arts stelt dat zijn collega-arts een ernstige inbreuk op zijn professionele integriteit heeft gemaakt door hem in een rapportage van het EPD van een patiënte met naam te noemen en hem te associëren met zeer ernstig en volstrekt onaanvaardbaar seksueel grensoverschrijdend gedrag. De arbeidsovereenkomst tussen de arts en de zorginstelling is op 2 mei 2013 geëindigd; sinds 1 juli 2013 is de arts werkzaam bij een andere GGZ-instelling. Naar aanleiding van het conflict vordert de arts intrekking van de hem door de zorginstelling opgelegde maatregel van berisping, rectificatie en/of verwijdering van de verslagleggingen in het EPD en een schadevergoeding wegens
onrechtmatige daad. De kantonrechter wijst alle vorderingen af. Volgens de kantonrechter blijft de grond voor de berisping door de zorginstelling bestaan. De grond komt erop neer dat de arts niet collegiaal handelde en voorts in strijd handelde met de regels voor artsen en medewerkers van de zorginstelling. De arts koos er namelijk voor om naar aanleiding van het conflict een e-mail te verspreiden aan ongeveer zestig personen, waaronder externen, waarin een passage uit het vertrouwelijke EPD van patiënte opgenomen. De werkgever heeft de arts vanwege dit gewraakte gedrag in redelijkheid een berisping mogen opleggen. Er is niet in strijd gehandeld met de norm van het ´goed
werkgeverschap´. De vordering tot rectificatie en/of verwijdering van de verslagleggingen in het EPD is evenmin toewijsbaar. De arts slaagde er – ondanks zijn hoge leeftijd – op korte termijn in een andere baan te vinden binnen de geestelijke gezondheidszorg. Daarnaast blijkt uit de verslaglegging in het EPD voldoende duidelijk van de twijfel van de collega-arts over het waarheidsgehalte van het relaas van patiënte in kwestie. De registratie is dan ook niet onrechtmatig te achten, hoewel het de voorkeur had verdiend de naam van de arts niet te vermelden. | Rb Zeeland-
West-Brabant 30 oktober 2013, ECLI: NL:RBZWB:2013:10790, AR 2014-0317.|
ActiZ zeer kritisch over grootschalige sluiting verzorgingingstehuizen Uit een enquete van ActiZ blijkt dat in 2013 tientallen verzorgingshuizen zijn gesloten en dat daar de komende jaren nog zo’n honderd bijkomen. Volgens ActiZ is dit een groot probleem: hoewel mensen langer zelfstandig blijven wonen, zal de vraag naar beschermde woonruimte niet dalen. Volgens Actiz ontstaat door de sluitingsgolf een beweging die precies tegengesteld is aan het beoogde resultaat: mensen zullen eerder zwaardere hulp nodig hebben en een groter beroep doen op de professionele
betaalde zorg. In een reactie stelt staatssecretaris Van Rijn dat ouderen die nu in een instelling wonen het recht houden op verblijf in een instelling. Volgens Van Rijn wordt de sluitingsgolf van zorginstellingen vooral veroorzaakt door de verouderde staat van veel gebouwen. “Niet iedere zorginstelling zal open kunnen blijven. Minder mensen in een instelling betekent minder instellingen. (...) De trend is al langer dat mensen in hun eigen omgeving willen blijven en daar de zorg en ondersteuning ontvangen die zij nodig hebben. Het kabinet past het beleid daarop aan: zorg dichtbij en zorg op maat.” | BRON: NationaleZorggids.nl; Rijksoverheid.nl
Onderzoek naar medisch handelen bij leukemiepatiënte Renata niet vrijgegeven Het onderzoek naar het medisch handelen dat vooraf ging aan de uitzetting van het doodzieke Georgische meisje Renata wordt niet vrijgegeven, omdat de familie van het meisje daarvoor geen toestemming heeft gegeven. Dit schrijft staatssecretaris Teeven (Veiligheid en Justitie) aan de Tweede Kamer. De Tweede Kamer had gevraagd om openbaarmaking van de onderzoeken die zijn uitgevoerd door de IGZ en de Inspectie Veiligheid en Justitie (IVenJ). Vanwege de privacy en informatie die onder het medisch beroepsgeheim valt, heeft de IGZ een gedeeltelijk geanonimiseerde versie van het onderzoeksrapport opgesteld.
30
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 6 (april 2014)
Vervolgens is aan alle betrokkenen gevraagd of zij bezwaar hadden tegen de openbaarmaking van deze versie. De familie gaf aan inderdaad bezwaar te hebben. Hoewel het rapport niet wordt vrijgegeven, zijn de conclusies wel bekend: de diagnose van acute leukemie bij Renata had eerder en in Nederland kunnen worden gesteld, maar de verlate diagnose heeft de prognose en het beloop van de behandeling echter niet negatief beïnvloed. De familie werd eind november 2012 uitgezet naar Polen, omdat het gezin eerder in dat land verbleef. Volgens Europese regels kunnen ze daarom alleen in Polen asiel aanvragen. Staatssecretaris Teeven liet eerder weten dat Renata mag terugkeren naar Nederland. | BRON: Rijksoverheid.nl
RIVM gestart met pilot implantatenregister Sinds maart 2014 is de RIVM begonnen met een pilot voor een landelijk implantatenregister. De pilot is aanvankelijk alleen gericht op borstimplantaten, maar kan in de toekomst uitgebreid worden met de registratie van andere soorten implantaten, zoals kunstheupen en pacemakers. De uitkomsten van de pilot worden gebruikt bij de bouw van het definitieve register en om te kijken hoe de aanlevering van gegevens het beste plaats kan vinden. Het implantatenregister moet er toe leiden dat geplaatste implantaten worden geregistreerd en zo nodig getraceerd kunnen worden tot aan de patiënt. Daarmee wordt voorzien in de behoefte om voor patiënten schadelijke implantaten zo snel en efficiënt mogelijk op te sporen. | BRON: Rijksoverheid.nl
Wijkverpleegkundige zorg in basispakket De wijkverpleegkundige wordt vanaf 2015 in het basispakket van de Zorgverzekeringswet opgenomen. Daarmee is geregeld dat iedereen straks recht heeft op wijkverpleegkundige zorg. Mensen kunnen vanaf 2015 rechtstreeks of bijvoorbeeld via hun huisarts, Wmo-loket of gezondheidscentrum in contact komen met een wijkverpleegkundige. De wijkverpleegkundige coördineert alle zorg rondom de cliënt en stemt af met andere hulpverleners, zoals de huisarts, medisch specialist en de maatschappelijk werker. De beroepsgroep voor verpleegkundigen en verzorgenden Nederland (V&VN) ontwikkelt momenteel een richtlijn waarin wordt omschreven hoe een wijkverpleegkundige beoordeelt wat een cliënt aan zorg nodig heeft en hoe de aansluiting met gemeentelijke ondersteuning in praktijk vorm zal kunnen krijgen. | BRON: Rijksoverheid.nl
EU-recht biedt geen basis voor recht op betaald verlof voor wensmoeders Vrouwen die om bepaalde redenen niet zelf een kind kunnen dragen en daarom gebruik maken van een draagmoeder, hebben op grond van de Europese richtlijnen geen wettelijk recht op bevallingsverlof, adoptieverlof of gelijkwaardig betaald verlof. Omdat de richtlijn betreffende zwangere werkneemsters enkel minimumbeschermingsvereisten bevat, kunnen lidstaten wel meer gunstige voorschriften vaststellen. Dit heeft het HvJ-EU op 18 maart jl. bepaald in twee prejudiciële procedures. In de zaken voor het hof ging het om twee Britse wensmoeders die niet zwanger konden worden en een draagmoederovereenkomst gesloten hadden. De werkgever van de vrouwen weigerde om betaald verlof toe te kennen, omdat de vrouwen niet zelf zwanger waren en er feitelijk geen sprake was van een adoptie. | BRON: HvJ-EU 18 maart 2014, C-167/12 (C. D. / S. T.) en HvJ-EU 18 maart 2014, C-363/12 (Z. / A Government Department and the Board of Management of a Community School); MinBuza.nl
Maasstad Ziekenhuis mocht arbeidsovereenkomst ontbinden wegens weigering te voldoen aan kledingvoorschriften Een vrouw met islamitische geloofsovertuiging werkt als pedagogisch medewerkster bij het Maasstad Ziekenhuis. Als gevolg van een uitbraak van de Klebsiella bacterie is door het ziekenhuis besloten het hygiëne- en preventiebeleid aan te scherpen. In dat kader heeft het Maasstad Ziekenhuis zich op het standpunt gesteld dat pedagogisch medewerkers werkkleding met korte mouwen moeten dragen. De vrouw weigert op grond van haar geloofsovertuiging te werken met onbedekte onderarmen en weigert zich derhalve te houden
aan de nieuwe kledingvoorschriften. Nadat diverse alternatieven zijn onderzocht, die niet haalbaar bleken, heeft het Maasstad Ziekenhuis ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzocht. De kantonrechter oordeelt als volgt. Aannemelijk is geworden dat patiëntencontact in de functie van pedagogisch medewerker niet helemaal uitgesloten kan worden, zodat infectiegevaar bestaat. De inbreuk die het ziekenhuis door middel van het kledingvoorschrift maakt op het grondrecht van de vrouw om zich overeenkomstig haar geloofsovertuiging te kleden,
is dan ook gerechtvaardigd. Van het ziekenhuis hoefde in dit kader niet verwacht te worden dat zij de functie van pedagogisch medewerkster zodanig zou aanpassen, dat er in het geheel geen patiëntencontact meer plaats zou vinden. Daarmee zou een belangrijk onderdeel van de functie verloren gaan. De weigering van de vrouw om aan de aangepaste kledingvoorschriften te voldoen, vormt dan ook voldoende reden voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. | Rb Rotterdam 24 januari 2014, ECLI:NL:RBROT:2014:2368, AR 2014-0311.
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 6 (april 2014)
31
Verzekeraars willen jaar uitstel Wet langdurige zorg
Catharina Ziekenhuis moet uitspraken over vertrek dermatologen rectificeren
Zorgverzekeraars pleiten voor uitstel van de invoering van de Wet langdurige zorg en de overheveling van allerlei zorgtaken naar de gemeenten. “Ondanks de vele voorbereidingen hebben zorgverzekeraars op dit moment grote zorgen over het tempo, de gelijktijdigheid en de omvang van de hervormingen”, aldus brancheorganisatie Zorgverzekeraars Nederland (ZN). De zorgverzekeraars vrezen dat de door de huidige overheidsplannen kwaliteit van de zorg in gevaar komt. Volgens ZN moet de prioriteit liggen bij de introductie van de wijkverpleging, omdat deze het fundament van de langdurige zorg aan huis moet worden. Ook bepleit ZN dat er duidelijke voorlichting wordt gegeven aan burgers om te voorkomen dat zij verrast worden door de vele veranderingen in de zorg. Staatssecretaris Van Rijn laat in een reactie weten geen reden te zien voor uitstel van de wet.| BRON: Nationale-
Door tijdens de persconferentie te suggereren dat vier dermatologen moesten vertrekken wegens fraude, heeft de raad van bestuur van het Catharina Ziekenhuis onrechtmatig gehandeld jegens de dermatologen. Om die reden moet het ziekenhuis een rectificatie laten plaatsen in een aantal dagbladen en mag het zich niet opnieuw in beschuldigende zin over de dermatologen uitlaten. Dit alles op straffe van een dwangsom. Dit heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant onlangs beslist. De uitspraak van de voorzieningenrechter is een van de vele uitspraken in een hoog oplopend geschil tussen het Catharina Ziekenhuis en vier ontslagen dermatologen. Het Catharina Ziekenhuis heeft vorig jaar de toelatingsovereenkomsten met de vier dermatologen opgezegd. De dermatologen stapten hierop naar het Scheidsgerecht Gezondheidsrecht. Dat oordeelde dat de opzegging van de toelatingsovereenkomsten op zichzelf rechtsgeldig was, maar dat het ziekenhuis aan ieder van de vier dermatologen een vergoeding van 250.000 euro moest betalen. | BRON: ECLI:NL:RBO-
Zorggids.nl, Skipr.nl, ZN.nl
BR:2014:1904; Rechtspraak.nl
NVVE: ‘Apotheker mag euthanasiemiddel niet weigeren’ Apothekers zouden geen euthanasiemiddelen mogen weigeren aan artsen. Alleen een arts is verantwoordelijk voor de uitvoering van euthanasie. Dit stelt Petra de Jong, directeur van de Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde (NVVE). Volgens haar is in de Wet toetsing levensbeëindiging geen rol weggelegd voor de apotheker als het gaat om het euthanasieproces. De Jong reageert hiermee
op een onderzoek van het NCRV-televisieprogramma ‘Altijd Wat’. Uit dit onderzoek blijkt dat sommige apothekers geen euthanatica willen meegeven aan de arts, bijvoorbeeld omdat euthanasie niet strookt met hun geloofsovertuiging of omdat zij het niet eens zijn met de beslissing van de arts om euthanasie uit te voeren. Apothekersorganisatie KNMP benadrukte in een reactie dat apothekers die geen euthanatica willen leveren een uitzondering vormen. In de meeste euthanasiegevallen werken huisarts en apotheker juist zorgvuldig samen, aldus de KNMP. | BRON: Skipr.nl
Onderzoek naar informatiebeveiliging NZa na bezwaarschrift Gotlieb Interne klokkenluider Arthur Gotlieb waarschuwde voor structurele en grootschalige schendingen van de veiligheid van informatie bij de NZa. Gotlieb schreef over een periode van twee jaar een 600 pagina’s tellend bezwaarschrift over zijn pogingen als klokkenluider en hoe de managers hem dwarsboomden. In het bezwaarschift schrijft hij over het interne functioneren van de NZa en over de gebreken op het gebied van beveiliging van vertrouwelijke gegevens. Volgens Gotlieb gaat het om circa 300 gigabyte aan documenten zonder beveiliging, waaronder patiëntendossiers, juridische stukken en kopieën van bankpassen met pincodes. Daarnaast stelt Gotlieb in zijn bezwaarschrift de integriteit van het handelen van de NZa als organisatie aan de orde. Na indiening van het bezwaarschrift pleegde hij zelfmoord. De NZa zegt maatregelen te hebben genomen om de informatie beter te beveiligen. Ook liet bestuursvoorzitter van de NZa, Theo Langejan, weten dat hij opdracht zal geven voor een intern onderzoek. Na protest van de familie van Gotlieb is er een onafhankelijk onderzoek in opdracht van VWS ingesteld naar het functioneren van de NZa in deze zaak en de interne informatiebeveiliging bij de NZa.
| BRON: Zorgvisie.nl
32
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 6 (april 2014)
Verslag Bezoek CTG Den Haag 11 maart 2014 Tekst: Ruth Alderse Baas & Francis de Vries. Op 11 maart jl. stond wederom een activiteit op de agenda: een bezoek aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (CTG) in Den Haag. Met een enthousiaste groep RGD-leden bezochten wij het Paleis van Justitie, waar de hoorzittingen van het tuchtcollege plaatsvinden. Het CTG bood ons de mogelijkheid om het hoger beroep in drie tuchtzaken bij te wonen en na afloop van iedere zaak direct vragen te stellen aan het tuchtcollege over de zojuist behandelde zaken. Hieronder een verslag van deze interessante en leerzame dag en de bijzondere tuchtzaken die aan bod kwamen. “Verboden voor vrouwen” De zaak betrof een hoger beroep van een huisarts tegen de hem door het Regionaal Tuchtcollege Eindhoven (RTG Eindhoven) op 23 mei 2013 opgelegde maatregel ‘gedeeltelijke schrapping uit het register’. Voordat de eerste zitting begon, was het onzeker of wij wel bij deze zaak aanwezig mochten zijn. De advocaat van de huisarts in kwestie had namelijk een verzoek gedaan tot behandeling van de zaak achter gesloten deuren. Gelukkig voor ons wees het CTG dit verzoek af en was de hoorzitting openbaar. In deze eerste zaak had een huisarts hoger beroep ingesteld tegen de hem opgelegde maatregel. Bijzonder was dat hier ging om een gedeeltelijke schrapping uit het register; de huisarts mocht geen vrouwelijke, maar enkel nog mannelijke patiënten behandelen. Het RTG Eindhoven had de maatregel opgelegd vanwege het feit dat de arts een seksuele relatie was aangegaan met twee van zijn patiëntes. Na het uitkomen van de affaires heeft de huisarts zichzelf aangegeven bij de IGZ, waarna de Inspectie een onderzoek naar hem gestart is. Vervolgens heeft de Inspectie een klacht tegen hem ingediend bij het RTG Eindhoven, welk college hem eerdergenoemde maatregel opgelegd heeft. Aart Hendriks schreef over deze maatregel een kritische noot in het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht.1 In hoger beroep bij het CTG ging
de advocaat van de huisarts in op het bijzondere karakter van de maatregel. De advocaat stelde dat het werk van de huisarts door handhaving van de maatregel erg lastig zou worden: er kon toch onmogelijk van hem verlangd worden dat hij een bordje op de deur van zijn praktijk zou spijkeren met de tekst ‘verboden voor vrouwen’?! De huisarts was ervan overtuigd dat hij nooit meer de situatie zou opzoeken waarin hij mogelijk een seksuele relatie kon aangaan met een van zijn patiëntes. Het CTG onderwierp de huisarts in dit verband aan meerdere lastige en persoonlijke vragen. De huisarts hield vol dat hij aan verschillende zelf-evaluatie cursussen had meegedaan en hij nu stabieler in het leven stond. Naar onze mening was het CTG echter niet erg overtuigd van het pleidooi van de arts. Dit bleek mede uit het feit dat het CTG sprak van ‘ernstig grensoverschrijdend handelen door de arts’ en uit het psychologisch onderzoek waarin werd geconcludeerd dat er − ondanks de goede intenties van de huisarts − een grote kans op recidive zou blijven bestaan. Systeem- en communicatiefouten De tweede tuchtzaak betrof een buitenlandse vrouw die voor de tweede keer zwanger was. Haar eerste zwangerschap resulteerde spijtig genoeg in een buitenbaarmoederlijke zwangerschap die niet goed afliep. Voorafgaand aan haar tweede
zwangerschap kwam zij bij haar huisarts voor kort onderzoek. De arts had niets zorgelijks waargenomen en de vrouw een positief advies gegeven om naar het buitenland op vakantie te gaan. Voor de zekerheid vroeg de vrouw nog wel een echo aan. Een week later belde zij naar de huisartsenpraktijkvoor de uitslag. Zij kreeg de assistente van de huisarts aan de lijn die de vrouw gerust stelde en haar vertelde dat er geen onregelmatigheden te zien waren op de echo. Eenmaal op vakantie kreeg de vrouw hevige buikpijn en werd zij naar het ziekenhuis gebracht. Daar vertelden de artsen haar dat zij opnieuw een buitenbaarmoederlijke zwangerschap doormaakte en dat deze afgebroken moest worden. Terug in Nederland klaagde de vrouw haar huisarts aan. Op de hoorzitting bleek dat de huisarts de echo van de vrouw nooit te zien had gekregen, iets wat normaal nooit voorkwam binnen de huisartspraktijk, aldus de huisarts. Achteraf gezien is de huisarts van mening dat de echo wel degelijk verontrustend was en dat als hij de echo gezien had, hij de vrouw meteen doorgestuurd had naar de gynaecoloog. De huisarts stelde dan ook dat er sprake was van een ‘grove systeemfout’ in zijn praktijk. Hij gaf aan inmiddels veranderingen aangebracht te hebben in de organisatie van zijn praktijk om herhaling van een dergelijke situatie in de toekomst te voorkomen.
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 6 (april 2014)
33
“De woorden van de dochter waarin zij de huisarts de dood van haar vader verweet kwamen hard aan. De zaak was de huisarts duidelijk niet in de koude kleren gaan zitten” Wat deze tweede zaak zo bijzonder maakte, was niet zozeer het feitencomplex of de opgelegde maatregel, maar het gedrag van de tolk. Klaagster had namelijk naar de de zitting een tolk meegenomen. De tolk werd ter plekke door de voorzitter van het CTG beëdigd tot wettelijk tolk. Vrij snel werd echter duidelijk dat de tolk niet eerder haar beroep onder ede uitgeoefend had: zij moest meerdere malen door het CTG gecorrigeerd worden in haar optreden. Zo luisterde zij eerst naar de voorzitter, vertaalde dit in haar eigen woorden aan klaagster, luisterde vervolgens naar het verhaal van klaagster en vertaalde dit weer samenvattend in haar eigen woorden aan het tuchtcollege. Gelet op het beginsel van hoor en wederhoor, is dit nogal dubieus. De tolk heeft tot taak om het ter zitting gesprokene direct te vertalen, zodat het standpunt van de partijen en de vragen en opmerkingen van de rechter zo zuiver mogelijk weergegeven worden. Naderhand vroegen wij naar de waarde van een vertaling als deze. Het enige wat de voorzitter van het CTG hierover kon
zeggen was dat de gebrekkigheid van de vertaling zeker zou meewegen in het raadkameroverleg. Depressief door onverwachte genezing Bij het aanvangen van de derde en laatste zitting kwam er een keurig geklede familie de zaal binnen. Zij klaagden de huisarts van hun overleden vader, man en vriend aan. Deze had een einde aan zijn leven gemaakt. De man was onverwachts genezen van darmkanker waarna hij in een ‘gat’ was gevallen. Hij was op het spreekuur van de huisarts verschenen. Deze had hem antidepressiva voorgeschreven, naast de maagzuurremmers die de man al slikte. De oudste dochter van de patiënt, waarschijnlijk zelf een rechtenstudente, gaf een sterk pleidooi. Gelet op de omstandigheid dat haar vader nooit een depressieve man was geweest, verweet zij de huisarts dat deze meteen alarm had moeten slaan toen haar vader bij haar op het spreekuur verscheen: zij had direct de crisisdienst moeten bellen. De vriendin van de vader was bij dit spreekuur aanwezig geweest.
Voetnoten 1
34
RTG Eindhoven 23 mei 2013, TvGR 2013/34, m. nt. Aart Hendriks.
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 6 (april 2014)
Het tuchtcollege vroeg haar hoe zij het spreekuur had beleefd. Het werd duidelijk dat de vriendin als getuige moest worden opgeroepen om deze vragen te kunnen beantwoorden. De advocate van de huisarts had hier bezwaar tegen. Wanneer de vriendin als getuige zou worden gehoord, wilde zij ook de doktersassistente oproepen als getuige. Dit zou betekenen dat de zaak aangehouden moest worden. De partijen gingen de gang op om te overleggen en het tuchtcollege ging de raadkamer in. Toen de partijen terug kwamen en de dochter weer het woord kreeg, gaf zij aan dat het voor haar familie emotioneel te zwaar was de zaak langer uit te stellen. Zij trokken daarom hun oproep tot het horen van de getuige in, zodat de zaak voortgezet kon worden. De huisarts zat er verslagen bij. De woorden van de dochter waarin zij de huisarts de dood van haar vader verweet kwamen hard aan. Hoewel het RTG geen maatregel had opgelegd, was de zaak haar duidelijk niet in de koude kleren gaan zitten. Al met al een zeer interessante en indrukwekkende middag. Helaas moeten we nog even wachten op de uitspraken van het CTG. Zodra bekend is wat het CTG heeft beslist, zullen wij hier natuurlijk aandacht aan besteden in het Nieuwsblad. •
Verslag Kort geding Hof Arnhem 18 maart 2014 Tekst: Peter Blom & Astrid van der Wal. Dit studiejaar wordt in de master Recht van de Gezondheidszorg het vak Practicum Gezondheidsrecht aangeboden. In dit vak wordt – in nauwe samenwerking met Nicole Kien van advocatenkantoor KienLegal – aan studenten de mogelijkheid geboden om op intensieve wijze kennis te maken met de gezondheidsrechtelijke advocatuur. Een van de opdrachten was het schrijven van een dagvaarding in een casus over de (weigering tot) vergoeding van dieetpreparaten door een zorgverzekeraar. De casus Wat dit vak Practicum Gezondheidsrecht extra interessant maakt, is dat de verschillende opdrachten gekoppeld worden aan een actuele casus. Over de casus is door Nutricia, fabrikant van dieetpreparaten, een kort geding aangespannen tegen zorgverzekeraar VGZ. In het kader van het vak kregen vijf studenten de mogelijkheid om het hoger beroep bij te wonen. Het hoger beroep diende op 18 maart jl. voor het Hof Arnhem. Nicole Kien was als advocaat van de Stichting Patiëntenbelang Vergoeding Dieetpreparaten (SPVD) bij deze zaak betrokken; de stichting heeft zich in dit kort geding gevoegd aan de zijde van eiser Nutricia. In het hoger beroep staat de vraag centraal of, en zo ja, in hoeverre het voornemen van de zorgverzekeraar om – min of meer impliciet – een preferentiebeleid te voeren ten aanzien van dieetpreparaten juridisch toelaatbaar is. Preferentiebeleid houdt in dat een zorgverzekeraar uit alle door het geneesmiddelenvergoedingensysteem (GVS) toegelaten medicijnen een aantal medicijnen aanwijst die op basis van zijn polis voor vergoeding in aanmerking komen. De juridische basis hiervoor is artikel 2.8 lid 1 sub a Besluit Zorgverzekering. Een zorgverzekeraar mag in beginsel - binnen de door het Besluit Zorgverzekering gestelde grenzen - zelf bepalen welke medicijnen hij al dan niet voor vergoeding in aanmerking wil laten komen. Ten eerste moet de zorgverzekeraar in ieder geval per werkzame stof (of combinatie van werkzame stoffen) minimaal één
geneesmiddel aanwijzen (artikel 2.8 lid 3 Besluit Zorgverzekering). Ten tweede moet hij binnen het preferentiebeleid tegemoet komen aan verzekerden die op medische gronden het preferente middel niet kunnen gebruiken (artikel 2.8 lid 4 Besluit Zorgverzekering). Dieetpreparaten worden gebruikt als additionele voedingssupplementen dan wel als enige bron van voedselinname door ernstig zieke mensen. Nutricia is in Nederland marktleider in dit segment en investeert naar eigen zeggen veel geld in innovatie. Aan deze innovatie zit een prijskaartje vast: vooruitgang kost nu eenmaal geld. Nutricia heeft er dus belang bij dat zoveel mogelijk dieetpreparaten verkocht worden, omdat daarmee de gemaakte investeringen terugverdiend kunnen worden. De zorgverzekeraar heeft echter een tegenovergesteld belang: vanuit haar wettelijke zorgplicht wil de zorgverzekeraar zo goedkoop mogelijk de kwalitatief goede zorg inkopen voor haar verzekerden. Een zorgverzekeraar heeft in deze belangenstrijd het eigen belang dusdanig ‘doorgedrukt’, dat het voor Nutricia niet langer rendabel was om al haar producenten op de markt aan te bieden. Het optreden van de zorgverzekeraar leidde tot het hierboven aangehaalde kort geding. Rechtsvraag Juridisch gezien gaat het in deze zaak om een ‘simpele’ onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 BW. De vraag is of de zorgverzekeraar onrechtmatig heeft gehandeld. Deze vraag is echter niet zo eenvoudig
als zij op het eerste gezicht lijkt. Met name interessant is hier het relativiteitsvereiste van artikel 6:163 BW: indien wordt aangenomen dat er inderdaad sprake is van onrechtmatig handelen ex artikel 6:162 BW, is de vervolgvraag jegens wie de zorgverzekeraar eigenlijk onrechtmatig handelt? Is dat Nutricia? Of zijn dat haar eigen verzekerden? Laatstgenoemden hebben er immers allereerst belang bij dat er zoveel mogelijk verschillende soorten dieetpreparaten verkrijgbaar zijn en vergoed worden, en daarnaast ook dat de innovatie op dit terrein niet wordt geremd. Het was dan ook vanwege dit laatste aspect bijzonder interessant om te zien dat de SPVD zich aan de zijde van Nutricia in de procedure in kort geding had gevoegd. Hoorzitting hoger beroep Dat het verloop en de uitkomst van geen enkele rechtszaak van te voren geheel te voorspellen zijn, bleek ook in dit kort geding. De zorgverzekeraar probeerde op basis van een zuiver procesrechtelijke regel de procedure te vertragen: bij aanvang van de zitting betwistte de zorgverzekeraar of een gevoegde partij zelfstandig grieven kan indienen. Na dit formeelrechtelijke ‘uitstapje’ werd de zaak dan toch inhoudelijk bepleit door beide partijen. Inhoudelijk spitsten de pleidooien zich toe op de vraag of het voornemen van VGZ om een preferentiebeleid te voeren onrechtmatig is jegens diegenen die aangewezen zijn op het gebruik van de dieetpreparaten. Het aspect dat met name benadrukt werd was dat de samenstelling van de
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 6 (april 2014)
35
dieetpreparaten van groot belang is voor de innamebereidheid door patiënten. De les die vooral uit dit schouwspel getrokken kan worden, is dat een zitting altijd weer een uitdaging is, hoe goed je jezelf als advocaat ook hebt voorbereid. Als advocaat dien je altijd het beste van jezelf te geven en op je qui vive te
zijn om eventuele (procesrechtelijke) verrassingen het hoofd te kunnen bieden. Bijzonder was verder dat in dit kort geding niet twee, maar drie partijen tijdens de comparitie de kans kregen hun standpunt naar voren te brengen. Toch is dit ook weer niet zo vreemd als je bedenkt dat het uiteindelijk de leden van
“Een zorgverzekeraar mag binnen de door het Besluit Zorgverzekering gestelde grenzen zelf bepalen welke medicijnen hij al dan niet voor vergoeding in aanmerking wil laten komen.”
36
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 6 (april 2014)
de patiëntenverenigingen (lees: de verzekerden) zijn die in hun dagelijks leven het meest worden beïnvloed door het beleid van de zorgverzekeraar. Het is naar mijn mening daarom niet meer dan terecht dat ook dit belang een plaats heeft gekregen in het geschil tussen de zorgverzekeraar en Nutricia. Het Hof Arnhem doet binnen zes weken uitspraak in dit hoger beroep. Zodra bekend is over het arrest van het gerechtshof, zal hier natuurlijk aandacht worden besteed in het Nieuwsblad. •
Agenda 25 APRIL
10:00-16:30
AMSTERDAM
VGR JAARVERGADERING 2014
Op vrijdag 25 april zal in het Eye Filmmuseum de jaarvergadering van de Vereniging voor Gezondheidsrecht plaatsvinden. Het thema voor de vergadering is ´Ethiek en het gezondheidsrecht´. Op de jaarvergadering zullen de preadviezen rondom dit thema uitvoerig besproken worden door de preadviseurs en hun coreferenten. Leden betalen 25 euro toegang; voor niet-leden geldt een toegangsprijs van 45 euro. Aanmelding is mogelijk tot 18 april 2014 en dient te geschieden via het aanmeldformulier op de website van de Vereniging voor Gezondheidsrecht.
3 MEI
13:00-16:30
DEN HAAG
SYMPOSIUM ´HEALTH CARE IN DANGER´
Op 3 mei organiseren het Humanity House en het Nederlands Rode Kruis een symposium ‘Health Care in Danger’. Steeds vaker hoor je in het nieuws dat hulpverleners, ziekenhuizen en ambulances zijn aangevallen of beschoten – iets wat ten strengste verboden is onder het humanitair oorlogsrecht – maar waarom gebeurt dit en hoe kan het aangepakt worden? Birgit Toebes (RuG), Arjan Hehenkamp (Artsen zonder Grenzen) en Romain Clercq-Roques (ICRC Delegation Paris) zullen deze vragen bespreken vanuit zowel de juridische als de hulpverlenersinvalshoek. Toegang is gratis. Aanmelding is verplicht en dient voorafgaand aan het symposium te geschieden via de website van het Humanity House.
12 MEI
13:30-16:30
ROTTERDAM (EUR)
SOLLICITATIETRAINING
Het collegejaar zit er bijna op. Een jaar waarin alle ins en outs van het gezondheidsrecht de revue gepasseerd zijn. En dan komt het erop aan: solliciteren! Dit roept de nodige vragen op. Waar moet ik aan denken als ik een sollicitatiebrief schrijf? Wat doe ik als voorbereiding op een sollicitatiegesprek? Hoe presenteer ik mijzelf aan potentiële werkgevers? Deze en andere vragen zullen op 12 mei aan bod komen tijdens de door de activiteitencommissie georganiseerde sollicitatietraining. Deze sollicitatietraining zal bestaan uit een aantal interactieve workshops en zal worden verzorgd door legalbylegal en Sum Consulting & Tailoring. Meer informatie over het programma volgt zo spoedig mogelijk via de mailing van het RGDispuut. Houd de mailbox dus in de gaten!
23 MEI
09:30-12:45
UTRECHT
VFenR VOORJAARSBIJEENKOMST 2014
Op vrijdag 23 mei zal de jaarlijkse voorjaarsbijeenkomst van de Vereniging Farmacie en Recht (VFenR) plaatsvinden. Het thema van de voorjaarsbijeenkomst is dit jaar ‘Wikken en wegen. Voorwaarden voor toegang tot ongeregistreerde geneesmiddelen’. Tijdens de bijeenkomst staat de toegang tot ongeregistreerde geneesmiddelen voor patiënten in Nederland centraal. Er zal vanuit verschillende perspectieven aandacht worden besteed aan een aantal uitzonderingen op het systeem van de handelsvergunning. Hierbij is zowel aandacht voor de theorie als de praktijk. Toegang voor leden is grats; niet-leden betalen 35 euro. Aanmelding vooraf is verplicht vanwege het beperkt aantal plaatsen. Meer informatie over het programma en de wijze waarop de aanmelding dient te geschieden is te vinden op de website van de Vereniging Farmacie en Recht.
9 OKTOBER
15:00-20:30
UTRECHT
KNMG SYMPOSIUM ‘ARTS & RECHT’
Op donderdag 9 oktober organiseert de KNMG in de Domus Medica te Utrecht het symposium ‘Arts en Recht. Actualiteiten 2014´. Tijdens dit symposium zullen diverse vooraanstaande KNMG-juristen presentaties geven over recente ontwikkelingen in het gezondheidsrecht. Het symposium is primair bedoeld voor artsen, maar is zeker ook interessant voor gezondheidsrechtjuristen. Naast een algemene inleiding, komen diverse thema’s aan bod die de gehele breedte van het gzondheidsrecht bestrijken: van de nieuwe Jeugdwet tot elektronische patientenrechten en van euthanasie tot de regels omtrent herregistratie van artsen. Studenten betalen een gereduceerd tarief van 120 euro; bij deze prijs is een diner inbegrepen. Meer informatie over het programma en informatie over de aanmelding is te vinden op de website van de KNMG.
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 6 (april 2014)
37
International Symposium ‘Health Care in Danger’ Tekst: Marjolein Schaap Op 3 mei vindt in het Humanity House in Den Haag een symposium plaats over ‘Health Care in Danger’. Dit symposium wordt mede georganiseerd door de afdeling Humanitair Oorlogsrecht van het Nederlandse Rode Kruis. Steeds vaker hoor je in het nieuws dat hulpverleners, ziekenhuizen en ambulances zijn aangevallen of beschoten – iets wat ten strengste verboden is onder het humanitair oorlogsrecht – maar waarom gebeurt dit en hoe kan het aangepakt worden? Een drietal prominente sprekers zal deze problematiek belichten vanuit zowel de juridische als de hulpverlenersinvalshoek en bespreken hoe het probleem aangepakt moet worden. De sprekers zijn: Brigit Toebes (Rijksuniversiteit Groningen), Arjan Hehenkamp (Directeur Artsen zonder Grenzen) en Romain Clercq-Roques (ICRC Delegation Paris). Op de website van het Humanity House is meer informatie te vinden over het precieze programma en de sprekers. Vanwege het internationale karakter is Engels de voertaal tijdens het gehele symposium. Toegang is gratis, maar aanmelding vooraf is verplicht. Interesse? Meld je dan hier aan voor dit symposium!
Annual Summer School on Health Law & Ethics Tekst: Toby Hollen The Erasmus Observatory on Health Law was founded to explore health law, share in its study, and help pioneer its development. We represent a network of faculties, students, fellows, entrepreneurs, lawyers and ethicists working to identify and engage with the challenges and opportunities of health law. We investigate the real and possible boundaries in health law. We do this through active rather than passive research, believing that the best way to understand health law is to actually build out into it. The Erasmus Observatory on Health Law / Institute of Health Policy & Management (Erasmus University Rotterdam) announces the annual Summer School on Health Law and Ethics (1-11 July 2014), providing students, health/ethics/law professionals and practitioners with an opportunity for intensive training in various aspects of health law and ethics over a two-weeks period, while absorbing the sights, sounds and culture unique to Rotterdam and the Netherlands. The Summer school offers a custom-developed course taught by leading academics in their field. Visit our website for more information or e-mail to Toby Hollen and join us on LinkedIn.
Het volgende Nieuwsblad van het RGDispuut verschijnt op of omstreeks 17 mei 2014.
38
Nieuwsblad RGDispuut | jrg 1, nr. 6 (april 2014)