RGD Magazine 2017-2018 - 3

Page 1

MAGAZINE VERENIGINGSBLAD ROT TERDAMS GEZONDHEIDSRECHT DISPUUT JAARGANG 5 NUMMER 3 JULI 2018

Thema:

Wet cliëntenrechten zorg: vijf jaar later...

Eerst de Wcz, toen de Wkkgz P.12 mr. J.M. de Vries Intern toezicht in de zorg, na vijf jaar, goed geregeld? P.16 mr. dr. A.G.H. Klaassen Winstklem en vastgoedconstructies binnen een zorgconcern P.26 mr. M. de Jong Wetsvoorstel cliëntenrechten zorg: vijf jaar later P.32 mr. M. Bettelheim & mr. L. Bartelmans


In dit nummer

Eerst de Wcz, toen de Wkkgz

12

mr. J.M. de Vries

Winstklem en vastgoedconstructies binnen een zorgconcern

mr. M. de Jong

En verder

8

26

Intern toezich geregeld? mr. dr. A.G.H.

Wetsvoorstel later

mr. M. Bettelhe

Actualiteiten

22 Vijf jaar Master Recht van de

Gezondheidszorg; een korte terugblik

30 Interview met mr. Frank Barendrecht van Ploum

36 Beste Essay van 2017-2018 door EsmĂŠe Groenen

48 Een terugblik op de Ie

Lustrumweek van het RGD

2


Colofon Het RGD Magazine is een uitgave van het Rotterdams Gezondheidsrecht Dispuut en verschijnt circa vier keer per jaar. Jaargang 5 Nummer 3 Juli 2018

ht in de zorg, na vijf jaar, goed Klaassen

16

Redactie Frederike Bolt FabiĂŤnne de Jonge Dorle Kok Britte Vlasblom Vormgeving Iris van Trigt Website www.rgdispuut.nl

l cliĂŤntenrechten zorg: vijf jaar

eim & Mr. L. Bartelmans

Eindredactie Quirine Amelink Mitchel Klever Dominique Tholhuijsen

32

Contact Algemeen: info@rgdispuut.nl Sponsoring & adverteren: penningmeester@rgdispuut.nl Aan dit nummer werkten mee: mr. J.M. de Vries mr. dr. A.G.H. Klaassen mr. F. Barendrecht mr. dr. R.J.P. Kottenhagen mr. M. de Jong mr. M. Bettelheim mr. L. Bartelmans

3


Van het bestuur

4


Beste Lezer,

op de zorg gerichte ondernemingsrecht, heeft tevens een zeer interessant artikel ge-

Voor u ligt alweer de derde editie van het RGD

schreven aangaande dit onderwerp.

Magazine uit het verenigingsjaar 2017-2018. Dit is dan ook meteen het laatste magazine

In april hebben wij het Ie Lustrum van het

dat wij in dit academisch jaar zullen uitbren-

RGD gevierd. Dit is een ontzettend leerzame,

gen. In samenwerking met de RGD Commis-

interessante maar vooral ook gezellige week

sie hebben we daarom voor de uitgave van

geweest met verschillende activiteiten en

een bijzondere Lustrumeditie van het RGD

met als grote hoogtepunt onze Lustrumreis

Magazine gezorgd!

naar Dublin. Wij kijken hier als Bestuur met heel erg veel plezier op terug. Deze editie van

Het thema van deze editie van het RGD Ma-

het RGD Magazine zal dan ook een uitgebrei-

gazine is ‘Wet cliëntenrechten zorg: 5 jaar la-

de terugblik op deze geweldige week bevat-

ter’. De Wet cliëntenrechten zorg beoogde de

ten.

bestaande cliëntenwetgeving in een parapluwet samen te brengen. Uiteindelijk is deze

Helaas is het voor het Ve Bestuur van het

wet in meerdere delen opgeknipt en in ande-

RGD alweer bijna tijd om het bestuursstokje

re wetten ondergebracht. Dit speelde zich al-

over te dragen. Wij willen al onze sponsoren,

lemaal vijf jaar geleden af. Wat zich ook vijf

de docenten van de Master Recht van de Ge-

jaar geleden heeft afgespeeld is de oprich-

zondheidszorg en natuurlijk de RGD Com-

ting van het Rotterdams Gezondheidsrecht

missie bedanken voor de prettige samenwer-

Dispuut. Derhalve leek het ons leuk om deze

king van het afgelopen jaar. Daarnaast willen

twee gebeurtenissen aan elkaar te koppelen

wij ook onze leden bedanken voor de inzet en

voor het thema van de Lustrumeditie van het

het enthousiasme dat zij tijdens alle activitei-

RGD Magazine.

ten geleverd hebben. Het was een fantastisch lustrumjaar!

De coördinator van de Master Recht van de Gezondheidszorg, Rob Kottenhagen, heeft

Dan rest mij nu niks anders dan u heel veel

speciaal voor deze editie van het RGD Maga-

plezier te wensen bij het lezen van dit maga-

zine een mooi artikel geschreven over het

zine!

vijfjarig bestaan van de master. Daarnaast hebben de advocatenkantoren AKD, Holla en

Namens het Ve Bestuur der Rotterdams Ge-

Van Doorne tevens zeer interessante co-

zondheidsrecht Dispuut verblijf ik,

lumns aangeleverd over de Wet cliëntenrechten zorg en met name wat daarvan overge-

Quirine Amelink

bleven is. Ageeth Klaassen, specialist in het

Voorzitter

5


Voorwoord

Beste lezer, Dit is de derde en laatste editie van het RGD Magazine van het academische jaar 2017 – 2018. Wederom een mooi exemplaar waar we samen het met RGDbestuur trots op zijn! Dit magazine is tevens een lustrumeditie waar verschillende advocatenkantoren en mensen uit de praktijk hun visie op de ‘Wet cliëntenrechten zorg: 5 jaar later’ loslaten. Deze wet had tot doel om de wetgeving omtrent cliëntenrecht onder te brengen onder een gemene deler: de Wet cliëntenrechten zorg.

6

Dit jaar bestond het gezondheidsrecht dispuut vijf jaar. Om dit te vieren zijn we naar Dublin gegaan waar we elkaar en de stad (nog) beter hebben leren kennen. Tevens hebben we in Dublin, naast de Guinness fabriek, het grootste ziekenhuis van Ierland bezocht waar ons veel is verteld over het gezondheidsrecht in Ierland waar op dat moment net de abortuswetgeving werd aangepast. Als activiteiten- en redactiecommissie hebben we dit jaar veel geleerd. We hebben veel samengewerkt met het bestuur en professionals uit de praktijk,


afspraken met kantoren gehad, met de leden gecommuniceerd en het de lustrumreis georganiseerd. Nu het academische jaar op z’n eind loopt, zo ook onze samenwerking met elkaar en het RGD-bestuur. We willen iedereen bedanken voor de medewerking aan de activiteiten, in het bijzonder het bestuur. Wij wensen al onze medestudenten van de master enorm veel succes met het begin van de nieuwe levensfase na het afstuderen, maar voor nu: veel leesplezier! Namens de RGD Commissie 2017-2018.

7


Actualiteiten NFK: kwart kankerpatiënten mist ondersteuning in ziekenhuis Een kwart van de Nederlandse kankerpatiënten mist een vast aanspreekpunt in het ziekenhuis, terwijl de meesten daar wel behoefte aan hebben. Dat meldt de Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties (NFK), die donderdag aan de bel trekt. Het onderzoek van de NFK is onder 4300 kankerpatiënten uitgevoerd. Daaruit blijkt dat 3 op de 10 patiënten helemaal geen informatie over ondersteuning bij het omgaan met de ziekte, behandeling en de gevolgen daarvan, ontvangt. ‘Dit zijn cijfers die ons zorgen baren’, aldus Irene Dingemans, belangenbehartiger expertzorg bij de NFK. Gespecialiseerd verpleegkundige Van de ondervraagde kankerpatiënten geeft 72 procent aan een vast aanspreekpunt te hebben, maar dit is niet altijd een gespecialiseerd verpleegkundige. Bij 6 op de 10 patiënten is het vaste aanspreekpunt een gespecialiseerd verpleegkundige of verpleegkundig specialist. Bij 3 op de 10 een arts, die vaker informatie verstrekt over de ziekte en behandeling. Volgens het onderzoek zijn verpleegkundigen vaker bereikbaar voor vragen, geven zij meer emotionele ondersteuning en hebben zij meer aandacht voor de naasten van patiënten dan artsen. Geen vast aanspreekpunt in ziekenhuis Desalniettemin heeft bijna een kwart van de patiënten geen vast aanspreekpunt in het ziekenhuis, terwijl 66 procent van hen aangeeft daar wel behoefte aan te hebben. ‘Zij missen iemand die bereikbaar is voor alle vragen, die informatie geeft over de gevolgen van de ziekte en behandeling, die informatie geeft over de ziekte en de behandeling en die hen kent als persoon’,

8

aldus de NFK. ‘Het helpt enorm om een aanspreekpunt te hebben in de wirwar van medisch personeel en afdeling’, reageert een respondent in het onderzoek. Uit het onderzoek blijk dat 3 op de 10 kankerpatiënten helemaal geen informatie hebben ontvangen over het omgaan met de ziekte, behandeling of de gevolgen daarvan. ‘Doorverwijzing of hulp voor het emotionele aspect. Dat heb ik allemaal zelf geregeld’, vertelt een andere patiënt in het onderzoek. Masterplan ontwikkelen Volgens de NFK zijn ziekenhuizen op weg met de organisatie van een vast aanspreekpunt. ‘Maar er valt nog veel te winnen’, aldus Dingemans. Volgens de belangenbehartiger expertzorg maakt de NFK zich zorgen over de cijfers, wegens de fysieke en sociale impact van kanker. ‘Wij vinden het daarom essentieel dat ziekenhuizen alle patiënten en hun naasten goede ondersteuning bieden, zowel bij psychische als lichamelijke klachten.’ Ook wil de federatie dat ziekenhuizen informeren waar patiënten eventuele extra hulp kunnen vinden. Met de uitkomsten gaat de NFK ziekenhuizen, zorgverzekeraars, medische beroepsgroepen en VWS benaderen om te pleiten voor een vast aanspreekpunt in de vorm van een gespecialiseerd verpleegkundige. Verder wil de NFK de komende periode een masterplan ontwikkelen om alle kankerpatiënten een gespecialiseerd verpleegkundige als vast aanspreekpunt te bieden. De federatie gaat hiervoor samenwerking zoeken met de V&VN, V&VN oncologie en de beroepsvereniging van verpleegkundigen. Bron: Zorgvisie 13 juni 2018


‘Patiënten raken beter geïnformeerd over hun ziekte’ In het project ‘MijnDossier voor mijn medicatie’ wordt gewerkt aan de mogelijkheid voor patiënten om hun medicatie zelf in te voeren en beheren op het patiëntportaal van het ziekenhuis. Projectleider Joanna Klopotowska vertelt. “Wat wij zien”, vertelt ziekenhuisapotheker en onderzoeker aan het VUmc Joanna Klopotowska, “is dat het veel patiënten niet goed lukt om hun medicatie juist en volledig te benoemen tijdens een spreekuur op de polikliniek of bij opname in het ziekenhuis.” Om te zorgen dat bij opname in-, maar ook bij ontslag uit het ziekenhuis, de medicatiegegevens actueel en juist zijn, wordt daarom een zorgvuldige procedure gehanteerd. De medicatiegeschiedenis wordt verzameld en in het patiëntdossier gezet door apothekersassistentes. Vervolgens wordt deze met de patiënt besproken om actueel gebruik na te gaan. Maar hoe zou het zijn als patiënten zélf hun medicatiegegevens zouden beheren en zelfs invoeren in hun persoonlijke omgeving op het patiëntportaal? Klopotowska: “Dan wordt het waardevolle kennis van henzelf, waar ze invloed op hebben. Ze raken beter geïnformeerd en kunnen zich beter voorbereiden op een gesprek met de arts.” Om die mogelijkheid te onderzoeken, initieerden de Amsterdamse ziekenhuizen VUmc en AMC een project binnen het e-Health programma van het Citrienfonds. Het Citrienfonds van de NFU en ZonMw helpt duurzame en breed inzetbare verbeteringen in de gezondheidszorg te ontwikkelen.

Medicatiebeoordeling Daarbij is het niet de bedoeling dat patiënten hun medicatiedossier exclusief in eigen hand gaan krijgen. Klopotowska: “Het ziekenhuis houdt controle op de juistheid van de gegevens, maar aan een actiever bemoeienis van de patiënt kleven enorm veel voordelen. Van bevorderen van therapietrouw en mogelijkheden voor shared decision making tot een medicatiebeoordeling door de ziekenhuisapotheek.” Vooral dat laatste schiet er nogal eens bij in, zegt ze. “Er is een tekort aan apothekersassistenten en die komen daardoor vaak niet verder dan zorgvuldig registreren van medicatie. Vragen naar gebruikservaringen of bijvoorbeeld bijwerkingen komt meestal niet aan bod.” Early adopters Klopotowska heeft bijna een pilot achter de rug met patiënten die voor een screening zijn opgeroepen ter voorbereiding op een operatie. “Wat we zien is dat een kleine groep hier meteen in is geïnteresseerd. Inderdaad: vaak hoog opgeleid, gezondheidsvaardig en online bedreven. Een veel grotere groep is afwachtend, maar men vindt het fijn om een dergelijk online medicatiedossier te hebben en te kunnen gebruiken wanneer dat nodig is.” Er is ook een groep die ervoor terugdeinst. Klopotowska: “Voor al die mensen houden we de traditionele werkwijze gewoon in stand. Maar met de early adopters willen we door. Daar leren wij veel van.” Bron: Zorgvisie 19 juni 2018

9


Toezichthouder kent ‘mangomoment’ van cliënt niet Driekwart van de toezichthouders in zorg en welzijn zegt goed zicht te hebben op het cliëntenperspectief in hun organisatie. Dit betekent echter niet dat ze de belevingswereld van de cliënt daadwerkelijk kennen. Slechts 43 procent denkt het cliëntperspectief te kunnen vertalen naar concrete wensen en behoeften. Eén en ander komt naar voren uit onderzoek van governance-deskundigen Yvonne van Kemenade en Beatrix van Emmerik, in samenwerking met de Nederlandse Vereniging voor Toezichthouders in Zorg en Welzijn (NVTZ). Aan de peiling, uitgevoerd door Survey Monkey, deden 254 respondenten uit zorg en welzijn mee. Van hen geeft 72 procent aan goed zicht te hebben op het cliëntenperspectief in hun organisatie. Meer dan de helft van de raden van toezicht leden (54 procent) zegt proactief wensen en behoeften van cliënten in kaart te brengen. Activiteiten in dit verband zijn locatiebezoeken, het bijwonen van vergaderingen van de Cliëntenraad en het bestuderen van cliënttevredenheidsonderzoeken. Een derde zegt wel eens mee te lopen op de zorgafdeling om zelf te kunnen observeren en praktijkindrukken op te doen. Ervaringsdeskundigheid Opvallend zijn de opvattingen ten aanzien van ervaringsdeskundigheid in raden van toezicht. Een meerderheid van de toezichthouders (55 procent) is van mening dat ervaringsdeskundigheid in de raad van toezicht niet nodig of nuttig

10

is. Ruim 40 procent van de respondenten zegt dat ervaringsdeskundigheid wel belegd is in de raden van toezicht. Deze wordt echter niet gerelateerd aan cliënten, mantelzorgers, familie of oud-cliënten. “Opmerkelijk is dat niet gerefereerd wordt aan deze doelgroepen”, constateren de onderzoekers. “Veelal wordt aangegeven dat zorgprofessionals, zoals medisch specialisten en paramedici, zitting hebben in de raad van toezicht, waardoor men van mening is dat de ervaringsdeskundigheid voldoende is geborgd.” ‘Bestwil-principe’ In deze opvatting schuilt volgens Van Kemenade en Van Emmerik een gevaar. “Wij denken al snel te kijken door de ogen van de cliënt, maar voor jij het door hebt, heb jij daar een eigen invulling aangegeven en ben je bezig met continuering van het ‘bestwil’ principe; ik, als bijvoorbeeld professional of toezichthouder, weet wat goed voor u is.” Besef van dit gevaar lijkt latent aanwezig onder toezichthouders. 64 Procent heeft de ambitie om beter inzicht te krijgen in wensen en behoefte cliënten. Ruim acht van de tien respondenten zeggen dit onderwerp te bespreken in hun raden van toezicht. Volgens Van Kemenade en Van Emmerik laat het onderzoek zien dat toezichthouders zoekende zijn. “Functioneel zijn raden van toezicht op weg zaken te regelen, zoals rol en verbinding met de Cliëntenraad, werkbezoeken en welke informatie is nodig. Maar de wijze waarop de raden van toezicht goed zicht kunnen


krijgen op de werkelijkheid, op de wensen en behoefte van cliënten is een lastige vraag. De komende jaren zullen wij met elkaar op zoek moeten gaan hoe we echt zicht kunnen krijgen op het cliëntenperspectief. Hiervoor zal je (aanvullend) op andere wijze moeten waarnemen, kijken, informeren in de leefwereld van cliënten. Dan kan je als toezichthouder een beeld vormen van de werkelijkheid (leefwereld) en of de bedoeling van de organisatie klopt!” Mango-moment Als voorbeeld van kijken en denken vanuit de belevingswereld van de cliënt halen de onderzoekers het ‘Mango-moment’ van de Belgische programmamaakster Annemie Struyf aan. Door eenvoudig te vragen weet Struyf een ernstig zieke patiënte gelukkig te maken met een mango. “Mangomomenten zijn de kleine, onverwachte, verrassende, soms bijna niet waarneembare acties of gebaren tijdens de dagelijkse zorgverlening tussen patiënten, bewoners, familieleden of zorgverleners”, aldus Van Kemenade en Van Emmerik. “Ze vinden plaats tijdens normale zorgactiviteiten, zijn niet ziekte specifiek en vergen geen of weinig tijd, middelen of energie.” Ook voor toezichthouders is het essentieel om de mango-momenten van de cliënten te weten, vinden ze. Oftewel: wat verstaan de cliënten onder goede, waardige zorg en welke concrete invulling geven zij hieraan. Bron: Skipr 19 juni 2018

11


Eerst de Wcz, toen de Wkkgz Op 7 juni 2010 werd het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg (‘Wcz’) ingediend bij de Tweede Kamer.1 Met het wetsvoorstel werd onder meer beoogd de positie van de patiënt te versterken door een decentraal georganiseerd stelsel, waarin de eigen verantwoordelijkheden van alle betrokkenen (zorgaanbieder, zorgverzekeraar en cliënt) voorop zouden staan.2 Van de oorspronkelijke opzet van de Wcz is acht jaar na dato weinig meer over. Het wetsvoorstel is in vier onderdelen gesplitst, 3 waarbij het eerste (oorspronkelijke) wetsvoorstel is beperkt tot een wetsvoorstel dat voornamelijk ziet op de behandeling van klachten en geschillen in de zorg: de ‘Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg’ (Wkkgz), van 4 juli 2013.4 Vijf jaar na indiening van het gewijzigde wetsvoorstel is de Wkkgz twee jaar van kracht. Een eerste ‘monitor’ met onderzoek van het NIVEL naar de stand van zaken bij de implementatie van de effectieve en laagdrempelige klachtenen geschillenbehandeling verscheen in 2017.5 Conclusie: het kan beter. Zoals de naam van de wet doet vermoeden voorziet de Wkkgz niet alleen op een regeling voor klachten geschilbeslechting, maar bevat deze ook regels over kwaliteit van

12

zorg. In dat kader zijn, als aanvulling op de verplichte calamiteitenmelding uit artikel 4a van de met het in werking treden van de Wkkgz vervallen Kwaliteitswet Zorginstellingen,6 van de Wkkgz zeer kenmerkend de nieuwe verplichting om incidenten aan de patiënt of cliënt te melden en de nu wettelijk verankerde verplichting een (registratie)systeem te hebben om incidenten veilig te kunnen melden, oftewel VIM-meldingen te doen. Er bestaat vaak nog onduidelijkheid over de aard maar ook de inhoud van de verschillende meldingen. Ze worden hieronder (kort) uitgelicht en vergeleken. Incidenten melden In het zorgproces kan van alles gebeuren en kan dus van alles misgaan of bijna misgaan. “Een niet beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van zorg, en heeft geleid, had kunnen leiden of zou kunnen leiden tot schade bij de cliënt” is volgens het Uitvoeringsbesluit Wkkgz7 een ‘incident’. Ook ‘near misses’ zijn incidenten. 8 Van een ‘incident’ bepaalt artikel 10 lid 3 Wkkgz dat de zorgaanbieder onverwijld mededeling van de aard en toedracht daarvan aan de cliënt9 moet doen, voor zo


mr. Jacqueline de Vries

ver het incident voor de cliënt merkbare gevolgen heeft of kan hebben (gehad). De melding op grond van artikel 10 lid 3 Wkkgz is een specialis van het algemene informatierecht van de cliënt, op grond van artikel 7:448 BW.10 Veilig incidenten melden De verplichting om ook incidenten veilig te melden volgt uit artikel 7 lid 1 Wkkgz, in samenhang gelezen met artikel 9 lid 1 en 2 Wkkgz.11 De Wkkgz verplicht zorgaanbieders hier, voor zover dit noodzakelijk is voor de goede werking van de systematische bewaking, beheersing en verbetering van de kwaliteit van zorg, om intern gemelde incidenten op te nemen in een register. Dit is het VIM-register. De genoemde procedure is de VIM-procedure. Veel zorgaanbieders kennen (kenden) de VIM-procedure al voordat de Wkkgz van kracht werd.12 Het idee achter het VIM-systeem is het verkrijgen van inzicht in de geleverde kwaliteit, signaleren van fouten en leren van die fouten. Het is daarom van belang dat wordt gewaarborgd dat altijd (ongelimiteerd) een melding in het VIM-systeem kan worden gedaan, zonder dat deze gegevens worden gebruikt voor andere doeleinden.13 De VIM-melding is er dus

voor interne kwaliteitsdoeleinden. De gegevens uit het VIM-systeem zijn om die reden ook niet openbaar. Een cliënt kan er dus niet bij. De gegevens worden ook niet opgevraagd (door bijvoorbeeld de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd) en mogen in beginsel niet worden gebruikt als bewijs voor aansprakelijkheid dan wel schuld. Niet in strafrechtelijke, tuchtrechtelijke en ook niet in civielrechtelijke procedures.14 Dit volgt ook uit artikel 9 lid 6 Wkkgz. Uiteraard is samenloop tussen de meldplicht van artikel 10 lid 3 en artikel 9 Wkkgz mogelijk.15 Een cliënt die een incident is overkomen, heeft ‘gewoon’ recht heeft op informatie over het incident. Om te voldoen aan de verplichting op grond van artikel 10 lid 3 Wkkgz, hoeft er volgens de wetgever echter geen informatie uit het VIM-systeem te worden verstrekt. Een cliënt krijgt dus geen inzage in de gegevens uit het VIM-systeem zelf. Ook niet op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens (‘Wbp’).16 De twee incidentenmeldingen zijn in wezen dus twee verschillende. De twee meldingen hoeven dan ook niet dezelfde inhoud te hebben. De VIM-melding kan bovendien bijvoorbeeld andere informa-

13


tie - in het kader van de kwaliteits- en veiligheidsbeheersing - bevatten dan de incidentenmelding in het cliëntendossier. Wanneer kan worden gesproken van een ‘calamiteit’ liggen de zaken - in ieder geval voor wat betreft het delen van informatie hieromtrent - soms iets anders. Dat brengt ons op de derde melding op grond van de Wkkgz: de calamiteitenmelding. De calamiteitenmelding In artikel 11 lid 1 sub a Wkkgz is bepaald dat een calamiteit onverwijld bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd (‘IGJ’) moet worden gemeld. Een ‘calamiteit’ is iets anders dan een incident en kan worden gezien als ‘ernstiger’ variant van ‘incident’, nu een calamiteit ‘een onvoorziene gebeurtenis met dood of zwaar lichamelijk letsel tot gevolg’ is. Verschil zit hem aldus in het gevolg dat het incident heeft. Daarom hoeft niet ieder incident bij de IGZ te worden gemeld. De calamiteitenmelding aan de IGZ dient het handhavingsbeleid van de IGZ - aangaande toezicht op kwaliteit van zorg - en is daarmee (weer) van geheel andere aard dan de melding in het VIM-systeem.17 In de ‘Beleidsregels bestuurlijke boete Minister VWS’ uit 2017 (‘Beleidsregels 2017’)18 wordt bepaald dat een zorgaanbieder vanaf de constatering van een incident zes weken heeft om onderzoek te doen naar de vraag of het incident ook een calamiteit was. Als uit dat onderzoek blijkt dat het om een calamiteit ging, moet hiervan uiterlijk na deze zes weken onverwijld melding bij de IGJ worden gemaakt. ‘Onverwijld melden’ is volgens de Beleidsregels 2017 binnen drie werkdagen na de vaststelling ervan. Te laat melden kan al een bestuurlijke boete opleveren.19 De informatie die in het kader van artikel 9 Wkkgz over een incident is gemeld (de VIM-melding) mag als gezegd in beginsel niet als bewijsmateriaal worden benut in procedures die kunnen leiden tot het treffen van maatregelen tegen individuele zorgverleners. Dit geldt niet voor de gegevens uit het VIM-register die ook calamiteiten zijn. Deze gegevens kunnen wel als bewijs worden gebruikt in een juridische procedure van welke

14

aard dan ook.20 Volgens de wetgever is het verplicht melden van een calamiteit namelijk bedoeld om de IGJ in staat te stellen om te handhaven. Daarmee is het verplicht melden van calamiteiten weer van een geheel andere aard dan het melden in een VIM-systeem.21 Het melden van incidenten op grond van de Wkkgz gebeurt thans met twee verschillende grondslagen: artikel 7 jo. 9 Wkkgz en artikel 10 lid 3 Wkkgz, respectievelijk de VIM-melding en de melding in het cliëntendossier. De derde melding uit de Wkkgz is de calamiteitenmelding op grond van artikel 11 Wkkgz. Wordt een calamiteit vastgesteld, dan moet melding ervan binnen drie werkdagen gebeuren. De drie meldingen hebben een verschillend karakter. De melding op basis van artikel 10 lid 3 Wkkgz vloeit voort uit het informatierecht van de cliënt. De VIM-melding geschiedt voor interne kwaliteitsdoeleinden. De informatie die in het kader van de VIM-melding is gedaan, is bovendien vertrouwelijk. Deze informatie mag behoudens enkele (expliciet genoemde!) uitzonderingen - niet in gerechtelijke procedures van welke aard dan ook worden gebruikt. Dat geldt niet voor de informatie die in het kader van artikel 10 lid 3 Wkkgz in het cliëntendossier is vermeld.


1 Kamerstukken II 2009/10, 32402, nr. 1 en nr. 2. 2 Kamerstukken II 2009/10, 32402, nr. 3, p. 2-3. 3 Kamerstukken II 2012/13, 32620, nr. 78, p. 8 (Brief van de Minister van VWS); Kamerstukken I 2012/13, 32402, A (Brief van de Minister van VWS) en Kamerstukken II 2012/13, 32402, nr. 11 (Brief van de Minister van VWS. 4 Kamerstukken II 2012/13, 32402, nr. 12 (Derde Nota van wijziging). Zie ook Kamerstukken I 2012/13, 32402, E (Gewijzigd Voorstel van Wet). 5 Via de website van het NIVEL: <https://www.nivel.nl/sites/default/files/bestanden/Monitor_Wkkgz.pdf> 6 Ingevolge artikel 32 Wkkgz. 7 Staatsblad 2015, nr. 447. 8 Aldus J. Legemaate, ‘De Wkkgz over kwaliteit van zorg’, TvGR 2016, nr. 2, p. 57. 9 Een cliënt kan uiteraard evengoed een patiënt zijn, gelet op de begripsbepalingen in artikel 1 Wkkgz. 10 In die zin ook J. Legemaate, ‘De Wkkgz over kwaliteit van zorg’, TvGR 2016, nr. 2, p. 60. 11 In deze zin ook de algemene toelichting op Hoofdstuk 6 van het Uitvoeringsbesluit Wkkgz in Stb. 2015, nr. 447, p. 20-21. 12 Zie daarover ook bondig J. Legemaate, ‘De Wkkgz over kwaliteit van zorg’, TvGR 2016, nr. 2, p. 58. 13 Kamerstukken II 2009/10, 32402, nr. 3, p. 45. 14 Kamerstukken II 2009/10, 32402, 3, p. 46. 15 Kamerstukken I 2014/15, 32402, O, p. 10. 16 Een weigering gelet op artikel 9 lid 7 Wkkgz. Vgl. Kamerstukken I 2014/15, 32402, O, p. 11. 17 Kamerstukken II 2009/10, 32402, 3, p. 112. 18 Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 22 december 2015, Staatscourant 2016, nr. 2241. 19 Zie in dat verband de op GZR-updates geannoteerde uitspraak van de Rechtbank Overijssel 25 augustus 2016, GZR 2016-0335 (ECLI:NL:RBOVE:2016:3270). 20 S. Kahn, ‘Het toezicht, de meldingsplicht en de rechtsbescherming van de zorgverlener’, TvGR 2016/02, p. 75. 21 Kamerstukken I 2013/14, 32402, F, p. 40.

15


Intern toezicht in de zorg, na vijf jaar, goed geregeld? Bij het verschijnen van het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg (Wcz) was de verbetering van het intern toezicht één van de thema’s. Door de wijziging van het zorgstelsel in 2006 werden andere eisen aan het intern toezicht bij zorginstellingen gesteld. Toezichthouders moesten wennen aan deze veranderde eisen. Incidenten bij zorginstellingen, zoals bij het Radboud ziekenhuis, Twenteborg ziekenhuis, IJsselmeerziekenhuizen, Orbis, Philadelphia en Meavita, brachten dat aan het licht. Het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg wilde de verantwoordelijkheden van het toezichthoudend orgaan goed regelen door deze uit te breiden en nader in te vullen. Het toezichthoudend orgaan moest worden versterkt en geprofessionaliseerd.1 De vraag is, op welke wijze werd dit in het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg vormgegeven en zijn de beoogde wijzigingen inmiddels in de wet terecht gekomen? Wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg Het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg wijdde een heel wetsartikel van bijna 400 woorden aan de regels die moesten gaan gelden voor het intern toezicht.2 Voor een deel herhaalde het wetsvoorstel de eisen die al stonden in het huidige Uitvoeringsbesluit WTZi, zoals de verplichting

16

tot het hebben van een toezichthoudend orgaan en de onafhankelijkheid van zijn leden. In het desbetreffende artikel uit het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg werd ten eerste de taak van het toezichthoudend orgaan geëxpliciteerd. De taak werd toezicht houden op het beleid van het bestuur en de algemene gang van zaken bij de zorgverlening. Gebleken was namelijk dat de aandacht van het toezichthoudend orgaan vooral was gericht op de financiën en de strategie van de zorginstelling en minder op de kwaliteit van zorg. Ten tweede werden er eisen gesteld aan de samenstelling van het intern toezichthoudend orgaan en eisen waaraan leden van het toezichthoudend orgaan moesten voldoen. Het toezichthoudende orgaan diende uit een minimumaantal van drie natuurlijke personen te bestaan. Dit was om te waarborgen dat belangrijke afwegingen van het toezichthoudende orgaan in een dialoog door meerdere personen zouden worden voorbereid en gemaakt. De leden moesten in staat zijn tot een goede taakvervulling door een beperking van het aantal nevenfuncties.3


mr.dr. A.G.H. Klaassen

Ten derde werden de bevoegdheden van het intern toezichthoudend orgaan uitgebreid. Het toezichthoudend orgaan moest meer en betere wettelijke bevoegdheden krijgen om het bestuur goed te controleren. Met het oog op de gewenste professionalisering van het toezicht in de zorg werd het van belang geacht in de wet vast te leggen dat een toezichthoudend orgaan in de zorg bevoegd is tot het benoemen, schorsen, ontslaan en bezoldigen van de bestuurders. Uit oogpunt van de gewenste onafhankelijkheid van de leden van het toezichthoudende orgaan kreeg het toezichthoudend orgaan ook de bevoegdheid om zijn eigen leden te benoemen aan de hand van een profielschets en zijn eigen bezoldiging te bepalen. Daarnaast kreeg het toezichthoudend orgaan een goedkeuringsrecht ten aanzien van een aantal belangrijke bestuursbesluiten zoals fusies (later concentraties als in de Mededingingswet)4, ingrijpende verbouwingen, verhuizingen van accommodaties. Ten vierde stond in het desbetreffende artikel dat een lid van het toezichthoudend orgaan door de Ondernemingskamer bij het Hof Amsterdam zou kunnen worden ontslagen. Het functioneren van de leden van het toezichthoudende

orgaan moest toetsbaar worden. De Ondernemingskamer zou een toezichthouder kunnen ontslaan, indien sprake was van taakverwaarlozing door een lid van het toezichthoudende orgaan of van vermoedens dat een toezichthoudend lid niet langer onafhankelijk kon functioneren. Met het oog op het waarborgen van de gewenste onafhankelijkheid van het toezichthoudende orgaan werd ervoor gekozen om niet een ander orgaan van de zorginstelling, maar een rechter de directe zeggenschap te geven over (de leden van) het toezichthoudende orgaan. Tot slot werd de aansprakelijkheid van toezichthouders aangescherpt. Naast dat er onvoldoende mogelijkheden waren om interne toezichthouders aansprakelijk te stellen, was er ook weinig animo om leden van het toezichthoudend orgaan (persoonlijk) aansprakelijk te stellen. Het ontbreken van concreet benoemde verantwoordelijkheden en bevoegdheden van interne toezichthouders, maakte aansprakelijkheidsstelling minder kansrijk. Hier moest het wetsvoorstel Wcz in beide gevallen voorzien. Stand van zaken Zijn de beoogde wijzigingen in de wet terecht gekomen? Het antwoord daarop is ontkennend. De wetgeving anno 2018

17


bevat slechts bepalingen over de beperking van nevenfuncties van toezichthouders.5 Over de andere onderwerpen uit het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg bevat de wetgeving nog steeds geen bepalingen.6 Wel staan de onderwerpen nog steeds op de agenda van de wetgever. Inmiddels liggen er twee wetsvoorstellen bij de Tweede Kamer, de Wet bestuur en toezicht rechtspersonen (WBTR) en de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza).7

dat commissarissen aansprakelijk zijn in het geval van een onbehoorlijke taakvervulling, mede in geval van faillissement. Dit betekent dat een deel van de eisen van het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg dus in Boek 2 BW gaat terecht komen, indien het wetsvoorstel Wet bestuur en toezicht rechtspersonen tot wet wordt verheven. Hoe zit het met de overige eisen uit het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg?

De Wet bestuur en toezicht rechtspersonen zorgt voor een wijziging van Boek 2 BW.8 Vooral voor stichtingen, de meest voorkomende rechtsvorm voor zorginstellingen, betekent dit een verandering. Boek 2 BW gaat in de algemene titel de grondslag voor het instellen van het toezichthoudend orgaan bevatten. In Boek 2 BW wordt dit orgaan aangeduid als raad van commissarissen. De taak van de raad van commissarissen is toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in de rechtspersoon en de daaraan verbonden onderneming of organisatie. Voor zorginstellingen valt hieronder de kwaliteit van zorg.9 Daarnaast gaat Boek 2 BW de eis stellen dat commissarissen van stichtingen natuurlijke personen zijn. Er wordt geen eis aan het aantal commissarissen gesteld.

De Wet toetreding zorgaanbieders wordt de wet die, in plaats van de huidige Wet toelating zorginstellingen (WTZi), de toelating van zorginstellingen gaat regelen. Opvallend is alleen dat de Wet toetreding zorgaanbieders geen nieuwe eisen10 bevat in vergelijking tot het huidige Uitvoeringsbesluit WTZi, waarin onder meer is vastgelegd dat er verplicht een toezichthoudend orgaan moet zijn, waarvan de leden onafhankelijk en kritisch moeten kunnen functioneren. Dit betekent ook dat met de Wet toetreding zorgaanbieders niet de overige (nieuwe) eisen uit het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg in (zorg)wetgeving terecht gaat komen.

Op één punt benoemt Boek 2 BW de bevoegdheid van de raad van commissarissen expliciet. De raad van commissarissen wordt bevoegd iedere bestuurder te allen tijde te schorsen (tenzij de statuten anders bepalen). De wijze van benoeming en ontslag van bestuurders en commissarissen wordt in geval van een stichting aan de statuten overgelaten. Verder komt in Boek 2 BW een ontslagregeling voor commissarissen van stichtingen door de rechter, niet zijnde de Ondernemingskamer, te staan. Dit geldt niet voor de andere rechtspersonen, waar het gebruikelijk is dat de commissarissen worden ontslaan door de algemene (leden)vergadering. Tot slot wordt in Boek 2 BW vastgelegd

18

Terugblik Hoewel niet alles uit het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg verwezenlijkt zal gaan worden in wetgeving, zo lijkt de stand van zaken in juni 2018 te zijn, betekent dit niet dat er niets is veranderd. Wat niet in de wet gaat terecht komen, staat grotendeels in de Governancecode Zorg (GCZ), die geldt sinds 1 januari 2017.11 Een goede toezichthouder heeft de Governancecode Zorg binnen handbereik. In de Governancecode Zorg wordt niet expliciet genoemd, in tegenstelling tot de Zorgbrede Governancecode uit 2010, dat de raad van toezicht, de gebruikte term voor het toezichthoudend orgaan, toezicht houdt op de kwaliteit van zorg. Duidelijk is wel dat dit het geval is. Aan de Governancecode Zorg ligt verder impliciet ten grondslag dat de raad van toezicht meerdere leden heeft, maar de code laat de minimale omvang over aan


de statuten. De Governancecode Zorg bevat verder een bepaling over de benoeming, het ontslag en de bezoldiging van de bestuurders. De raad van toezicht is hiertoe bevoegd. Verder benoemt de raad van toezicht zijn eigen leden aan de hand van een profielschets en de raad bepaalt zijn eigen honorering. Daarnaast bevat de Governancecode Zorg een opsomming van bestuursbesluiten die onderworpen zijn aan de goedkeuring van de raad van toezicht. Dit is overigens wel een andere opsomming dan in het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg. Wat dus niet in wetgeving lijkt te gaan terecht komen, staat grotendeels in de Governancecode Zorg. Hierbij dient nog aangetekend te worden dat een governancecode een andere juridische status heeft dan een wet. Van dwingend recht is geen sprake. De eisen in het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg werden zodanig belangrijk geacht dat dwingend recht noodzakelijk werd geacht.12 De conclusie kan zijn dat positie van het toezichthoudend orgaan met de wetsvoorstellen (en de governancecode) gedeeltelijk wordt versterkt.

en deskundigheid permanent moeten ontwikkelen.14 In dat kader is een accreditatietraject ontwikkeld door de NVTZ, de vereniging voor toezichthouder in de zorg. De ontwikkeling van een dergelijk accreditatie-instrument draagt bij aan de verdere professionalisering van de toezichthouders in de zorg.15 Betekent dit dat er geen wensen meer zijn en dat het goed is geregeld? Dat is zeker niet het geval. Toekomst In mijn ogen kan de wetgeving (of de wetsvoorstellen) nog steeds worden verbeterd.16 Als jurist kan ik het niet laten. Wat moet er nog gebeuren?17 Een eis van minimaal drie leden voor het toezichthoudend orgaan in wetgeving lijkt mij op zijn plaats. Eén toezichthouder is te weinig om een goede taakuitoefening te kunnen waarborgen. Verder dient de wet te bepalen dat leden van het bestuur en het toezichthoudend orgaan benoemd, geschorst en ontslagen kunnen worden door het toezichthoudend orgaan. Ook dient de wet te bepalen welke bestuursbe-

“Hoewel niet alles uit het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg verwezenlijkt zal gaan worden in wetgeving, zo lijkt de stand van zaken in juni 2018 te zijn, betekent dit niet dat er niets is veranderd.” In het traject naar het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg werd al opgemerkt dat het ook een zaak van de zorgsector zelf is lessen te trekken uit het verleden. De incidenten die aan het licht zijn gekomen, hebben al geleid tot een groter bewustzijn onder de interne toezichthouders om serieus invulling te geven aan hun verantwoordelijkheden. Daarbij is ook het van belang dat toezichthouders in staat worden gesteld en worden gestimuleerd om van elkaar te leren.13 Met de principes die in de Governancecode Zorg centraal staan en waarbij het morele aspect niet worden geschuwd, wordt daarvoor een goede basis gelegd. Uit de Governancecode Zorg blijkt dat leden van de raad van toezicht hun professionaliteit

sluiten minimaal ter goedkeuring aan het toezichthoudend orgaan moeten worden voorgelegd. De Governancecode Zorg is hiervoor niet voldoende. De genoemde eis en de genoemde bevoegdheden (in het geval van stichtingen) moeten van dwingend recht worden. Deze wenselijke verbetering dient nog te worden opgepakt. De Wet toetreding zorgaanbieders is daarvoor de aangewezen wet. Het betreft een eis en bevoegdheden die vooral relevant zijn voor zorginstellingen. Bij de parlementaire behandeling kunnen deze gewenste wijzigingen nog worden meegenomen. In dat geval wordt de positie van het toezichthoudend orgaan pas echt versterkt en dan pas kan worden gezegd: het is goed (genoeg) geregeld.

19


1 Kamerstukken II 2009/10, 32402, 3, p. 64-65. 2 Art. 40 wetsvoorstel Wcz. Zie voor de uitgebreide toelichting, Kamerstukken II 2009/10, 32402, 3, p. 64-66 en p. 142-144. 3 Bij een AMvB zou de onafhankelijkheid van de leden van het toezichthoudend orgaan nader worden geregeld. 4 Kamerstukken II 2011/12, 33253, 2. Zie hierover A.G.H. Klaassen, Van sprinkhanen en cowboys: bevoegdheden van de AVA en publieke belangen in de zorgsector, in B.F. Assink e.a. (red.), De toekomst van het ondernemingsrecht, IVO deel 99, Deventer: Wolters Kluwer, 2015, p. 256-257. 5 Art. 2:142a en 2:297b BW. 6 Vgl. art. 27 Wkkgz. 7 Kamerstukken II 2015/16, 34491, 2 en Kamerstukken II 2016/17, 34767, 2. 8 Zie art. 2:11 lid 1, 2, 8 en 11, art. 286 lid 4 onder c, art. 298 lid 4 en art. 2:11b en 2:11c BW (nieuw). 9 Zie de Wkkgz. 10 Zi art. 3 Wtza (nieuw). 11 Bepaling 6.2.2 en 6.4.4 GCZ; bepaling 6.5.2 GCZ; bepaling 6.2.2 en 6.2.4 GCZ; bepaling 6.2.5 GCZ; bepaling 5.2.2 GCZ. 12 Kamerstukken II 2009/10, 32402, 3, p. 65. 13 Kamerstukken II 2008/09, 32012, 1, p. 6. 14 Principe 7 van de GCZ en de daarbij behorende bepalingen. 15 Kamerstukken II 2015/16, 32012, 37, p. 4. 16 Overigens denk ik niet dat wanneer alle onderwerpen in een wet zouden komen, dat er geen incidenten meer zouden kunnen plaatsvinden. 17 Zie ook A.G.H. Klaassen, Statutaire inrichting van zorginstellingen en het wetsvoorstel Wet toetreding zorgaanbieders, WPNR 7192 (2018), p. 361 e.v.

20


LOYENSLOEFFACADEMY.NL

De buitenlandstage van Loyens & Loeff Een unieke kennismaking Loyens & Loeff biedt jou de mogelijkheid om stage te lopen bij één van onze kantoren over de hele wereld. Na een maand stage te hebben gelopen op ons Amsterdamse of Rotterdamse kantoor, kan je de tweede maand ervaring opdoen in Londen, New York, Parijs, Zürich of Hong Kong. Je zal Loyens & Loeff op een unieke manier leren kennen en meemaken hoe het eraan toe gaat op een buitenlandse vestiging. Zit jij in je 3e of 4e jaar van je studie Nederlands recht, notarieel recht, fiscaal recht of fiscale economie? En ben jij geïnteresseerd in een stage in het buitenland? Twijfel niet, Loyens & Loeff regelt en betaalt je reis- en huisvestingskosten in het buitenland. Solliciteren kan via www.loyensloeffacademy.nl.

21


Vijf jaar Master Recht van de Gezondheidszorg; een korte terugblik Allereerst feliciteren wij – het docententeam – het dispuut met dit eerste lustrum. Toen ik van de redactie de vraag kreeg of over die vijf jaar ook ten aanzien van de master zelf een aantal vermeldenswaardige feiten genoemd kan worden en daar iets over te schrijven was het antwoord niet moeilijk. Er is veel gebeurd en hierbij de belangrijkste feiten. Allereerst natuurlijk de oprichting van het dispuut zelf. De verschillende ontwikkelingen en activiteiten van het dispuut worden elders in dit Magazine beschreven. Als docenten staan wij hier helemaal achter en kunnen wij het belang van het lidmaatschap van het dispuut alleen maar onderstrepen. Het dispuut speelt een belangrijke aanvullende rol op het reguliere onderwijs – nog even los van de sociale functie die het vervult - en slaat een brug tussen onze alumni en huidige studenten. Na de herstructurering van het master-onderwijs op facultair niveau is het Onderzoekspracticum als verplicht vak in Blok 1 opgenomen en stonden wij voor de uitdaging daar vorm aan te geven. Als een van de vernieuwingen kan in het kader van Continuous Learning de invoering van de app genoemd worden, kortweg

22

de CL-app. Deze nieuwe werkvorm is gekozen om de studenten uit te dagen en zoveel mogelijk aan te sluiten bij de leermogelijkheden die er momenteel zijn, om het onderwijs meer interactief te maken en om de studenten vanaf de eerste dag bij het onderwijspracticum te betrekken en te helpen bij het leren van de vaardigheden die aan bod komen tijdens het onderwijspracticum. Onze master is de eerste die deze vernieuwende onderwijsvorm binnen de Erasmus Universiteit gebruikt. De studenten zijn er enthousiast over en ruim 95% maakt er gebruik van. Gedurende het gehele onderzoekspracticum moet de student van maandag tot en met vrijdag een aantal kennisvragen via de app beantwoorden en bij voldoende goed beantwoorde vragen kan een creditpunt behaald worden. Deze vragen gaan zowel over de tijdens de colleges en werkgroepen behandelde stof als over andere delen van de verplichte literatuur. Ook wordt bij dit vak – opnieuw een novum - een cursus presenteren verzorgd door een externe deskundige. Bij de verplichte presentatie ter afronding van het practicum kunnen wij constateren dat deze cursus zeer zinvol is. Deze vaardigheden komen overigens natuurlijk niet alleen van pas bij de presen-


mr. dr. Rob Kottenhagen Coördinator Master Recht van de Gezondheidszorg

tatie en verdediging van de scriptie, maar ook in de vele uiteenlopende functies die een gezondheidsjurist kan bekleden. Ter extra motivering is sinds twee jaar de zogenaamde essay-prijs ingesteld, een prijs voor het essay met het hoogste cijfer. Hieraan is een cadeau en een certificaat verbonden. Daarnaast wordt het essay gepubliceerd in het RGD Magazine. Een publicatie reeds voor het afstuderen staat uiteraard prima op het cv. Dat de Master ook landelijk steeds meer bekendheid krijgt blijkt uit het feit dat wij op de drie open dagen een sterk toenemend aantal potentiële studenten van uit het gehele land mogen verwelkomen. Waren dat er zo’n vijf jaar geleden nog ongeveer 40, in het afgelopen studiejaar waren dit er ruim 230! Niet alleen de informatieve website speelt hier een rol, maar ook de zeer positieve mond op mond reclame is er debet aan. Daarnaast wordt de Master in de gezondheidsrechtelijke praktijk steeds vaker aanbevolen als een gedegen allround studie van het gezondheidsrecht. Eenzelfde trend zien wij overigens terug in de minor Gezondheidsrecht die ook door onze sectie verzorgd wordt. Het aantal belangstellenden voor het volgende

studiejaar is reeds nu (juni) 240 en enkele jaren geleden waren dat er nog geen 50. In verband met de beperkte onderwijscapaciteit van de sectie kunnen er helaas maar 70 studenten aan de minor deelnemen, maar de ontwikkeling is evident. Het zal duidelijk zijn dat een aantal van deze studenten ook de Master gaat volgen. Daarbij valt op dat een groot deel van de studenten die uiteindelijk kiezen voor de Master van buiten Rotterdam komt, vaak al in de zorg werkzaam zijn en gezondheidswetenschappen of geneeskunde gestudeerd hebben. De vraag om een volwaardige deeltijdopleiding – dat blijkt ook uit reeds verricht marktonderzoek neemt daarmee toe en in overleg met de faculteit is begonnen met het opzetten van een Executive Master Gezondheidsrecht. Het gaat hier om een master gezondheidsrecht voor professionals. Naar wij hopen gaat deze master in januari 2020 van start. Voor de sectie betekent dit natuurlijk dat de staf uitgebreid dient te worden, niet alleen als gevolg van de toenemende vraag om de kwaliteit van het huidige onderwijs te waarborgen maar ook ten aanzien van de nieuwe master. In de afgelopen jaren is ons team reeds uitgebreid

23


met enkele van onze ex-studenten: Iris Bakx en Mai van Dijk – Fleetwood-Bird. En in september verwelkomen wij Kenneth Watson en Marjolein Timmers. Twee jaar geleden is – op verzoek van studenten – de masterclass Actualiteiten Gezondheidsrecht van start gegaan. Om aan dit vak deel te kunnen nemen dient een minimaal aantal punten behaald te zijn in de Blokken 1, 2 en 3. In dit vak wordt het onderwijs primair verzorgd door gerenommeerde juristen (advocaten, ziekenhuisjuristen, etc.) werkzaam in de praktijk van het gezondheidsrecht. Zij laten de studenten kennismaken met actuele ontwikkelingen op de verschillen-

in de gezondheidszorg kan niet anders geconstateerd worden dan dat de vraag naar goede gezondheidsjuristen alleen nog maar zal toenemen. Waarom dat in de praktijk in het bijzonder Rotterdamse juristen zijn vertelde mij ooit een advocaat die werkzaam is op een kantoor dat gespecialiseerd is in het gezondheidsrecht: ‘Wanneer ik een van mijn juristen de opdracht geef een antwoord op een specifieke vraag te formuleren dan gebeurt dat, maar als ik die vraag stel aan een Rotterdamse jurist dan krijg ik natuurlijk ook dat antwoord maar daarnaast nog een aantal suggesties waaraan in die context ook gedacht moet worden.’

“Gezien de ontwikkelingen in de gezondheidszorg kan niet anders geconstateerd worden dan dat de vraag naar goede gezondheidsjuristen alleen nog maar zal toenemen” de deelterreinen van dit rechtsgebied. Van de studenten wordt gevraagd hun eerder opgedane kennis van deze deelgebieden van het gezondheidsrecht toe te passen op actuele vraagstukken. De studenten krijgen van de gastdocenten casuïstiek voorgelegd, die zij moeten behandelen in wekelijks in te leveren werkstukken. De rechtsvragen die de studenten krijgen voorgelegd, zijn ontleend aan die van de rechtspraktijk van de gastdocenten. Op deze wijze maken niet alleen onze beste studenten kennis met top juristen op het gebied van het gezondheidsrecht, maar het omgekeerde is net zo waar wat bijvoorbeeld de mogelijkheid biedt tot het verkrijgen van een stageplaats en carrière mogelijkheden. Het niveau van onze gezondheidsjuristen wordt in de praktijk als hoog gekwalificeerd. Dit blijkt niet alleen uit het feit dat enkele scripties in het Nederlands Juristenblad gepubliceerd zijn, maar ook uit het feit dat een aantal studenten reeds een baan heeft voordat zij afgestudeerd zijn. Gezien de ontwikkelingen

24

En hierin ligt de meerwaarde van onze gezondheidsjuristen, zij denken zelfstandig, kritisch en creatief en kunnen als allround op hun vakgebied beschouwd worden. Wij wensen het dispuut de komende jaren opnieuw veel succes toe en gaan er zelf ook weer vol energie tegenaan.


25


Winstklem en vastgoedconstructies binnen een zorgconcern Op 30 april 2018 heeft de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam op verzoek van de centrale cliëntenraad van DeSeizoenen BV een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van DeSeizoenen BV over de periode vanaf 10 januari 2012 tot 15 maart 2016.1 Aanleiding voor die beslissing is de rol van DeSeizoenen BV bij het faciliteren van een vastgoedconstructie en de in dat verband gesloten leningovereenkomst en huurovereenkomsten. In dit artikel ga ik nader in op de uitspraak van de Ondernemingskamer. Daarbij beperk ik mij tot de overwegingen van de Ondernemingskamer met betrekking tot de vastgoedconstructie. Vennootschappelijke structuur DeSeizoenen BV DeSeizoenen BV is een toegelaten zorgaanbieder van hoofdzakelijk intramurale verstandelijke gehandicaptenzorg voor volwassenen. DeSeizoenen BV beschikt over zes vestigingen in Oost- en Zuid-Nederland. Daar wonen ongeveer 440 bewoners die vanuit een antroposofische mensvisie zorg krijgen. DeSeizoenen BV is een doorstart van het in 2012 gefaillieerde Stichting Zonnehuizen.

26

De juridische structuur van DeSeizoenen BV is niet ongebruikelijk. DeSeizoenen BV is onderdeel van een concern. Er is een holding, WW Zorg Groep B.V., die honderd procent van de aandelen houdt in onder andere de DeSeizoenen BV en Vastgoed DeSeizoenen BV. Laatstgenoemde is eigenaar van het merendeel van het vastgoed en is opgericht met het doel het vastgoed van de voormalige Stichting Zonnehuizen over te nemen en in het algemeen de huisvesting voor cliënten van DeSeizoenen BV zo goed mogelijk te organiseren. DeSeizoenen BV huurt het vastgoed van Vastgoed DeSeizoenen BV. Opvallende normstelling door Ondernemingskamer De centrale cliëntenraad van DeSeizoenen BV heeft een verzoek bij de Ondernemingskamer ingediend, omdat volgens de centrale cliëntenraad gegronde redenen zijn voor twijfel aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van DeSeizoenen BV. Daartoe heeft de centrale cliëntenraad aangevoerd dat bij hem bezorgdheid bestaat dat publieke middelen die bestemd zijn voor de zorg binnen DeSeizoenen via de huur- en dienstovereenkomsten wegvloeien naar andere ondernemingen binnen het concern. De cliëntenraad wenst een


mr. Maartje de Jong

onderzoek naar de toelaatbaarheid en wenselijkheid van de gekozen juridische constructie in het kader van die constructie gesloten overeenkomsten. De Ondernemingskamer geeft aan dat de wenselijkheid van de vastgoedconstructie niet tot haar beoordeling staat. Ten aanzien van de toelaatbaarheid van de vastgoedconstructie oordeelt de Ondernemingskamer dat het van belang is dat de constructie er niet toe behoort te leiden dat voor de zorg bestemde gelden wegvloeien naar de zustervennootschappen, waarvoor het verbod op winstuitkering niet geldt. Daarmee stelt de Ondernemingskamer een norm, waarvoor mijns inziens geen wettelijke basis bestaat. Wet toelating zorginstellingen Om in Nederland zorg te mogen verlenen moet de zorgaanbieder beschikken over een toelating als bedoeld in artikel 5 lid1 van de Wet toelating zorginstellingen (‘WTZi’). Die toelating wordt uitsluitend verleend aan instellingen die geen winstoogmerk hebben.2 De achterliggende gedachte daarvan is dat van zorginstellingen die contracten sluiten met zorgverzekeraars mag worden geëist dat zij zich een “kwalitatief goede zorgver-

lening primair als doel stellen, en dat zij het doelmatig en efficiënt exploiteren van een instelling als middel hanteren om dat doel te bereiken.”3 Daarbij past niet “dat collectieve middelen, opgebracht door de premiebetaler, als winstuitkering of dividend aan aandeelhouders ten goede komt, in plaats van aan de zorg”, aldus de parlementaire geschiedenis.4 Het verbod van winstuitkering is beperkt tot toegelaten instellingen. Dat volgt uit de parlementaire geschiedenis, waarin staat dat een toegelaten instelling kan behoren tot een groter organisatorisch verband, waarvan de andere onderdelen wél een winstoogmerk (mogen) hebben.5 Daarbij merkt de wetgever wel op dat het in dat geval erom gaat “dat de collectief gefinancierde en de privaat gefinancierde middelen die in het grotere organisatorische verband omgaan, niet door elkaar lopen. Immers, via de AWBZ [thans Wlz] of Ziekenfondswet [thans Zvw] opgebrachte middelen zijn slechts bedoeld ter financiering van zorg waarop aanspraak bestaat ingevolge de AWBZ of Ziekenfondswet en niet voor andere zaken.” Aangegeven wordt dat transparant moet zijn hoe zo’n groter organisatorisch verband in elkaar steekt. De wetgever geeft niet aan dat de winstklem voor toegelaten instellingen

27


ook geldt ten aanzien van de andere ondernemingen behorend tot het organisatorisch verband. Conclusie Uit het voorgaande volgt dat de Ondernemingskamer in deze uitspraak een opvallende norm stelt door een ruimere reikwijdte toe te kennen aan het verbod op winstuitkering. De Ondernemingskamer trekt het verbod op winstuitkering in deze uitspraak door naar een niet-toegelaten zustervennootschap van de toegelaten instelling. Deze normstelling roept vragen op. Aandeelhouders van een zustervennootschap binnen een zorgconcern mogen niet verdienen aan verhuur van vastgoed, maar aandeelhouders van een vennootschap buiten een zorgconcern mogen dat wel. Dat onderscheid is naar mijn mening vanuit juridisch oogpunt niet te verklaren. Er is geen wettelijke basis voor een dergelijke normstelling en in beide gevallen vloeien gelden weg. Daartegenover staat dat deze uitspraak past bij de pogingen om ontduiking van het winstverbod tegen te gaan. Een onderwerp dat hoog op de politieke agenda staat. 1 Gerechtshof Amsterdam, 30 april 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1465. 2 Hierop zijn uitzonderingen geformuleerd, maar die zijn in onderhavig geval niet van toepassing. 3 Kamerstukken II, 2000-2001, 27659 nr. 3, p. 19-20. 4 Kamerstukken II, 2000-2001, 27659 nr. 3, p. 20. 5 Kamerstukken II, 2000-2001, 27659 nr. 3, p. 20.

28


Are you

in? AKD biedt jou als veelbelovende rechtenstudent de kans je talent te ontwikkelen en een ijzersterk portfolio op te bouwen. Dat kan tot aan je afstuderen via ons opleidingshuis AKDMY. Wil je ook toetreden tot een exclusief gezelschap van studenten met een streepje voor? Meld je aan voor AKDMY Matching Day. Dan kijken we of wij bij jou passen en jij bij ons.

22 november 2018, Amsterdam AKDMY Matching Day Meld je aan vóór 15 oktober 2018 akdmy.nl

Amsterdam

I

Breda

I

Brussel

I

Eindhoven

I

Luxemburg

I

Rotterdam

MY 29


Interview Frank Barendrecht Frank Barendrecht is sinds 2011 advocaat bij Ploum. Daarvoor was hij 7 jaar werkzaam bij de Nederlandse Mededingingsautoriteit (inmiddels opgegaan in de ACM). Frank is gespecialiseerd in het mededingingsrecht en gezondheidsrecht en coördineert het zorgteam van Ploum. Vanwaar de overstap van de NMa naar de advocatuur? Ik heb met veel plezier bij de NMa gewerkt, maar na 7 jaar was het voor mij tijd voor een nieuwe uitdaging. Bij Ploum kreeg ik de kans om over de volle breedte van het mededingingsrecht te werken, terwijl ik bij de NMa vooral bezig was met grote kartelzaken. Daarnaast kreeg ik bij Ploum de kans om meer te doen dan alleen mededingingsrecht, waaronder civiele procedures en gezondheidsrecht. Dat waren de voornaamste redenen om over te stappen. Daarnaast kende ik Ploum uit een kartelprocedure in de zorg en had ik op basis van het optreden in die procedure een positieve associatie bij het kantoor. Zou je het aanraden om eerst elders kennis en ervaring op te doen alvorens de advocatuur in te gaan? Ik zou het in ieder geval niet afraden. Ik was 22 en dus nog vrij jong toen ik bij de NMa aan de slag ging. Mij heeft het geholpen om de eerste jaren van mijn carriére

30

een beetje volwassen te kunnen worden in een relatief beschutte omgeving, waar je veel in teamverband werkt. Bovendien heb ik er nu veel aan dat ik weet hoe een toezichthouder, en de ACM in het bijzonder, te werk gaat. In de advocatuur word je sneller in het diepe gegooid en moet je je ook sneller individueel onderscheiden. Je leercurve is daardoor veel steiler, maar je moet wel steviger in je schoenen staan. Wat maakt Ploum een onderscheidend kantoor op het gebied van de zorg? Wij richten ons met name op de zorgaanbieder, die we kunnen helpen bij vrijwel alle zakelijk-juridische vragen. Met onze kennis van de zorg onderscheiden we ons hoe dan ook al van veel kantoren, maar er zijn natuurlijk meer kantoren die zich specifiek richten op de zorg. Volgens mij onderscheiden wij ons ten opzichte van die kantoren door ons vermogen om pragmatisch mee te denken en de laagdrempelige manier van omgang. Wij horen dat in ieder geval regelmatig terug van onze cliënten. Daarnaast liggen onze uurtarieven natuurlijk lager dan bij de grote kantoren. In dit verband is nog aardig om te noemen dat onze slogan sinds onze naamswijziging naar Ploum dit jaar “Rotterdam law firm” is. Daarmee doen we ons niet groter voor dan we feitelijk zijn, maar zeggen we


mr. Frank Barendrecht

wel iets over ons karakter. Wat mij betreft een mooi gekozen slogan dus. Dit jaar kent het RGD Dispuut haar vijfjarige lustrum en om dat te vieren hebben wij voor deze editie van het magazine een wet gekozen die eveneens vijf jaar bestaat. In dit magazine zal het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg centraal staan. Het wetsvoorstel is aan veel verandering onderhevig geweest en uiteindelijk in meerdere delen opgeknipt, te weten: de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg, een wijziging van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen, een wijziging van de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (WGBO) en een wijziging van de Wet Toelating Zorginstellingen (WTZi). Hoe sta jij tegenover het opknippen van dit wetsvoorstel in meerdere delen? Het opknippen heeft het mogelijk gemaakt dat er op deelterreinen alsnog voortgang kon worden geboekt, nadat het alomvattende wetsvoorstel vastliep. Het lijkt mij dat dat een goede beslissing is geweest. Bevordert het opknippen van de wet de positie van de patiënten? Dat denk ik wel. Als gezegd heeft het opknippen het mogelijk gemaakt dat er op deelterreinen alsnog voortgang kon worden geboekt, zodat met name

de Wkkgz er inmiddels al even is. Die Wkkgz heeft de positie van patiënten wel versterkt. Met welke van deze wetten, voortvloeiend uit het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg, komen jullie op kantoor het meeste mee in aanraking? Wij komen naar mijn inschatting het meest in aanraking met de eisen van de WTZi, bijvoorbeeld als het gaat om de oprichting en inrichting van zorginstellingen en hun governance. Maar ook met de andere wetten hebben we in meer of mindere mate te maken. Wat zijn jouw hoogtepunten op carrièregebied geweest de afgelopen 5 jaar? Ik heb onlangs een fusie in de zorg langs de ACM mogen begeleiden waarbij de ACM voor het eerst in haar bestaan een zogeheten reddingsfusieverweer heeft gehonoreerd, een verweer dat inhoudt dat een van de partijen zonder fusie onherroepelijk failliet gaat en dat het marktaandeel van die partij dan onherroepelijk ook aan de fusiepartner zal toevallen. Extra uniek was dat ACM de fusie op deze grond al in de eerste fase goedkeurde, iets wat zelfs de Europese Commissie nog nooit heeft gedaan. Je moet er waarschijnlijk mededingingsrechtjurist voor zijn om dit bijzonder te vinden, maar voor mij was dit een recent zakelijk hoogtepunt.

31


Wetsvoorstel cliëntenrechten zorg: vijf jaar later In de gezondheidszorg komen geregeld situaties voor waarbij patiënten- en cliëntenrechten een rol spelen. Denk bijvoorbeeld aan een patiënt die zijn arts aanspreekt vanwege het feit dat hij onvolledig is geïnformeerd over de risico’s van een onderzoek of behandeling. Een ander voorbeeld dat recent veelvuldig onder de aandacht gebracht is in de media, is het geval waarin tientallen medewerkers van een ziekenhuis onbevoegd in het medisch dossier van een patiënt hadden gekeken, omdat zij een bekende Nederlander was. De wetgever had het voornemen alle rechten van patiënten en cliënten in één wet op te nemen. Het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg werd ingediend. Bijzonder was dat in dit wetsvoorstel ook de min of meer collectieve aangelegenheden als recht voor de cliënt werden geformuleerd. Het wetsvoorstel bevatte bijvoorbeeld het recht op goed bestuur. Het wetsvoorstel heeft de eindstreep niet gehaald en besloten werd het voorstel op te splitsen in verschillende nieuwe wetsvoorstellen. Zo werd ook een apart wetsvoorstel aangekondigd voor goed bestuur in zorg. Hoe staat het er vijf jaar later voor? Grote weerstand Op het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten

32

zorg is veelvuldig kritiek geuit. Deze kritiek zag onder andere op het voornemen bepaalde bepalingen uit Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst op te nemen in de beoogde Wet cliëntenrechten zorg. De behandelingsovereenkomst zou als zodanig blijven bestaan, maar de wettelijke bepalingen die daarbij van belang zijn zouden door de overheveling moeten worden afgeleid uit twee wetten, in zowel het privaatrecht (het BW) als publiekrecht (de voorgenomen Wet cliëntenrechten zorg”). Dit zou de systematiek van het BW ondermijnen en zorgen voor onduidelijkheid bij patiënt en zorgaanbieder. Een ander voorbeeld van een onderwerp dat kritiek ontmoette is de voorgestelde regeling van klachtenen geschillenbehandeling. Het instellen van (landelijke) geschilleninstanties zou juridisering en afstandelijkheid in de hand werken. Vanwege de grote weerstand besloot de minister van VWS in 2013 het wetsvoorstel op te splitsen in verschillende nieuwe wetsvoorstellen. Overgebleven is de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg die op 1 januari 2016 (gefaseerd) in werking is getreden. Daarin hebben onder andere de onderwerpen met betrekking tot goed bestuur, medezeggenschap, de behande-


mr. Marieke Bettelheim mr. Lieke Bartelsman

lingsovereenkomst en de toelating van zorgaanbieders géén plaats gekregen. In onze praktijk adviseren wij onze cliënten regelmatig over deze onderwerpen. Goed bestuur Goed bestuur in de zorg en het toezicht daarop staat al jaren hoog op de agenda van de minister van VWS. Mede vanwege de steeds hogere eisen aan de kwaliteit en doelmatigheid van zorg wordt het van groot belang geacht dat bestuurders en toezichthouders hun taken op professionele wijze uitvoeren. Daarnaast wordt van bestuurders in de zorgsector verwacht dat zij ook de publieke belangen in acht nemen naast de belangen van eigen patiënten of cliënten. Om de professionalisering van goed bestuur in de zorg te stimuleren bevatte het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg hierover een paragraaf. In drie artikelen werd onder meer opgesomd aan welke eisen de statuten van zorgaanbieders zouden moeten voldoen, en werden de bevoegdheden van de cliëntenraad vastgelegd. Met de opsplitsing van het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg kondigde de minister een afzonderlijk wetsvoorstel voor goed bestuur aan. In een brief van begin 2015 laat de minister van VWS

echter weten af te zien van het wetsvoorstel voor goed bestuur in de zorg. De beslissing daarvan af te zien, komt voort uit de vaststelling dat binnen de bestaande wet- en regelgeving al veel mogelijk is om goed bestuur te bevorderen en instellingen aan te spreken wanneer geen sprake is van goed bestuur alsmede uit het streven om een goede balans te vinden tussen de wet- en regelgeving van de overheid en de eigen verantwoordelijkheid van de sector en individuele zorginstellingen. Om goed bestuur te bevorderen kondigde de minister beleid aan met vier speerpunten, waaronder de versterking van extern toezicht en aanpak van onbehoorlijk bestuur en wanbeleid. Dit speerpunt is door de minister verder uitgewerkt in een beleidskader. Aan de hand van dat beleidskader heeft de IGJ samen met de NZa een gezamenlijk kader ‘Toezicht op goed bestuur’ vastgesteld dat op 1 januari 2017 in werking is getreden. Uit het toezichtkader van de IGJ en NZa blijkt onder meer welke invulling wordt gegeven aan het toezicht op goed bestuur op basis van de bestaande regelgeving, alsmede over welke handhavingsbevoegdheden de toezichthouders beschikken om goed bestuur af te dwin-

33


gen. Hieruit volgt dat de toezichthouders menen goed bestuur als zelfstandig aangrijpingspunt te kunnen gebruiken om toezicht te houden op zorgaanbieders en te toetsen of het bestuur voldoet aan de open gedragsnormen die door de IGJ in het gezamenlijke toezichtkader met de NZa zijn vastgelegd. De IGJ baseert deze toezichtsbevoegdheid op de Wet toelating zorginstellingen en de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg. In de praktijk is merkbaar dat de IGJ deze toezichtbevoegdheid ook daadwerkelijk inzet, losgekoppeld van de vraag of de kwaliteit van zorg in het geding is. Een voorbeeld hiervan is het toezicht van de IGJ op vaststellingsovereenkomsten tussen zorgaanbieder en patiënten. De IGJ heeft aangegeven vaststellingsovereenkomsten waarin wordt afgesproken

deze bepalingen is geen open norm voor goed bestuur opgenomen, maar slechts concrete normen die randvoorwaarden geven voor goed bestuur. Uit de parlementaire geschiedenis valt bovendien niet op te maken dat bedoeld is een algemene grondslag te geven voor toezicht op goed bestuur en het functioneren van individuele bestuurders. Voor het aannemen van een algemene toezichtbevoegdheid van de IGJ op goed bestuur, zal wat ons betreft toch aanpassing van de bestaande regelgeving nodig zijn, al dan niet in de vorm van een aparte wet voor goed bestuur in de zorg. Vijf jaar later Het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg is er niet gekomen. Ook het in het vooruitzicht gestelde wetsvoorstel voor

“De invulling die de IGJ aan het toezicht op goed bestuur geeft, lijkt in het licht van de wetten waarop zij zich baseert juridisch niet houdbaar.” dat het verplicht is te zwijgen over incidenten en/of als wordt afgezien van een gang naar de tuchtrechter, van aangifte bij politie of het openbaar ministerie en/ of van het indienen van een melding bij de inspectie, in het kader van goed bestuur niet wenselijk te vinden. De vaststellingsovereenkomsten doen volgens de IGJ afbreuk aan het zich toetsbaar opstellen van bestuurders waardoor de openheid en transparantie van bestuurders wordt belemmerd. De invulling die de IGJ aan het toezicht op goed bestuur geeft, lijkt in het licht van de wetten waarop zij zich baseert juridisch niet houdbaar. Zowel de Wet toelating zorginstellingen als de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg kennen aan de IGJ een toezichtbevoegdheid toe. Deze toezichtbevoegdheden zijn echter beperkt tot de specifieke bepalingen die volgen uit de desbetreffende wet en de daarop gebaseerde besluiten. In

34

goed bestuur in de zorg heeft de eindstreep niet gehaald. Vijf jaar later heeft de IGJ het toezicht op goed bestuur geïntensiveerd. Goed bestuur wordt daarbij als zelfstandig aangrijpingspunt gebruikt om toezicht te houden op de open gedragsnormen die door de IGJ in het gezamenlijke toezichtkader met de NZa zijn vastgelegd. Dat lijkt juridisch niet houdbaar. De vraag is of het in de praktijk tot rechtelijke toetsing van de rechtmatigheid van het toezicht in de IGJ zal komen. Zorgaanbieders zullen in de regel namelijk voorkeur geven aan meewerken aan het toezicht op goed bestuur door de IGJ.


Dirkzwager zoekt talent!

Dirkzwager is een topspeler waar ambitieuze, gemotiveerde advocaten en notarissen juridische dienstverlening op hoog niveau leveren. Dat doen wij in een mooie omgeving en in een prettig werkklimaat. Dirkzwager is innovatief, gedreven en toekomstgericht. Dirkzwager zoekt regelmatig medewerkers die bij dit profiel passen. Ben jij ambitieus? Heb je het zelfvertrouwen en ga je hard aan de slag om de kansen die wij bieden op te pakken? Wil je het beste uit jezelf halen en werken bij het grootste kantoor buiten de Randstad? Dan zijn de actuele vacatures wellicht interessant voor jou. Dirkzwager zoekt talent en heeft jou veel te bieden. Jij ons ook? Bekijk dan snel voor meer informatie de actuele vacatures op www.werkenbijdirkzwager.nl

35


Wetsvoorstel forensische zorg Een vrijbrief voor zorgaanbieders om informatie te ontvangen over justitiabelen? Inleiding In het Wetsvoorstel forensische zorg (Wfz) wordt de huidige wetgeving betreffende de forensische zorg herzien. Onder forensische zorg wordt verstaan de geestelijke gezondheidszorg, verslavingszorg en verstandelijk gehandicaptenzorg dat onderdeel is van een straf of maatregel. Het gaat om verdachten of veroordeelden waarbij er een voorwaardelijke straf is opgelegd, gedetineerden en terbeschikkinggestelden met bevel tot verpleging.1 Het wetsvoorstel wil voorzien in een aansluiting tussen het strafrechtelijk stelsel en het zorgsysteem waarbij forensische zorg een bijdrage levert aan een veilige samenleving. In het huidige beleid worden er gedetineerden met een verstandelijke beperking of een psychische aandoening binnen de gevangenis geplaatst, terwijl gevangenissen niet goed kunnen voorzien in de zorg die deze gedetineerden nodig hebben. De oorzaak hiervan is gelegen in de beperkte behandelmethoden die de gevangenissen aanbieden. De Wfz regelt het sanctie-en preventiebeleid, waarbij ernaar gestreefd wordt om de herhalingscriminaliteit te bestrijden. Het gaat om complexe patiënten die door een psychische stoornis sneller terug kunnen vallen in hun crimi-

36

nele gedrag. Het is daarom belangrijk dat ze in een vroegtijdig stadium de juiste hulp aangeboden krijgen. Er wordt geïnvesteerd in preventie door aandacht te besteden aan de resocialisatie en de re-integratie van deze patiënten.2 Binnen de forensische zorgsector wordt er door een groot aantal zorginstellingen zorg verleend, waaronder forensisch psychiatrische centra, forensisch psychiatrische klinieken, poliklinieken, forensische verslavingszorg, psychiatrische penitentiaire centra en reguliere gehandicaptenzorg.3 Forensische zorg wordt verleend aan patiënten, die naast patiënt ook (ex) gedetineerd zijn of verdacht worden van een strafrechtelijk delict. Om eenduidig een betekenis te geven aan deze verschillende termen, zal onder justitiabelen worden verstaan: patiënten met een psychische stoornis of verstandelijke beperking die een strafrechtelijk delict gepleegd hebben of een voorwaardelijke straf of maatregel opgelegd hebben gekregen, waarbij er geestelijke gezondheidszorg nodig is.4 Een rechter kan een strafmaatregel opleggen waarbij de justitiabele verplicht wordt zich te laten behandelen. Het doel van forensische zorg is de justitiabele te helpen, het recidive gevaar terug te brengen en de samenleving te beschermen. Onder


Esmée Groenen Winnaar Beste Essay Prijs

forensische zorg vallen alle vormen van zorg, behandeling of begeleiding, die de rechter in een vonnis kan opleggen. Het Wfz creëert een mogelijkheid om zorg in te kopen bij zorgaanbieders. Er wordt een contract gesloten met de zorgaanbieder, waarbij er afspraken gemaakt worden over de behandelingen. Indien er sprake is van een strafrechtelijk delict kan de zorgaanbieder financiering ontvangen. Om de continuïteit van de zorg te waarborgen is het belangrijk dat de overgang van detentie naar forensische zorg zo tijdig mogelijk plaatsvindt. Om deze reden zijn er verschillende organisaties betrokken om de justitiabelen tijdens maar ook vooral daarna van de juiste hulp te voorzien. Doordat deze organisaties met elkaar samenwerken worden er persoonlijke gegevens van de justitiabelen gedeeld. Bij dit wetsvoorstel zijn de volgende partijen betrokken: justitiabelen, het ministerie van Veiligheid en Justitie (ministerie van VenJ), indicatieorganen die de plaatsing van justitiabelen regelen, de zorgaanbieders, de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) als inkoper van forensische zorg en de Directie Forensische Zorg (DForZO) waarbij er gedeclareerd kan worden. Onder zorgaanbieder wordt

verstaan: een rechtspersoon die een zorginstelling forensische zorg in stand houdt, dan wel de natuurlijke personen of rechtspersonen, die gezamenlijk een zorginstelling forensische zorg vormen, en die krachtens een overeenkomst forensische zorg verlenen.5 Er wordt onderscheidt gemaakt tussen een drietal zorgtypes; klinische zorg, ambulante zorg en verblijfszorg.6 Door zorgaanbieders te betrekken, kunnen patiënten op de juiste plek geholpen worden waardoor de kwaliteit van de forensische zorg verbetert. De patiënten verschillen in psychische aandoeningen waarbij er niet één juiste behandeling gegeven kan worden. De DJI is een uitvoeringsorganisatie van het ministerie van VenJ en zorgt ervoor dat de straffen en vrijheidsbenemende maatregelen die de rechter oplegt ten uitvoer worden gelegd. De DForZo koopt samen met de DJI zorg in en is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de geboden zorg.7 De betrokken partijen werken samen waarbij er strafrechtelijke en medische gegevens gedeeld worden. Dit zijn bijzondere persoonsgegevens die niet verwerkt mogen worden, tenzij er aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.8 Er is sprake van verwerking van persoonsgegevens indien er handelingen verricht worden

37


met betrekking tot persoonsgegevens en een organisatie macht over deze persoonsgegevens kan uitoefenen.9 Op dit moment is het Wfz onduidelijk om welke persoonsgegevens het precies gaat en welke organisaties toegang hebben tot deze informatie. Er bestaat nog geen specifieke juridische grondslag voor het verstrekken en verwerken van deze bijzondere persoonsgegevens van justitiabelen, waardoor het wetsvoorstel de privacy van justitiabelen niet genoeg beschermt. Er zijn verschillende organisaties zoals het College bescherming persoonsgegevens (CBP) die een advies hebben uitgebracht over de Wfz. Daarbij werd er door het CBP geconstateerd dat er onvoldoende duidelijk wordt aangegeven welke verwerkingen van persoonsgegevens het wetsvoorstel tot gevolg heeft voor de privacy van justitiabelen. De juridische grondslag is namelijk maar voor een paar punten opgenomen in het wetsvoorstel, terwijl de privacy van justitiabelen op meerdere punten geschonden worden. Het wetsvoorstel maakt een zware inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van burgers aangezien er medische en strafrechtelijke persoonsgegevens gedeeld worden met verschillende instanties. In de gehele strafrechtelijke keten worden persoonsgegevens gedeeld ter bevordering van een strafrechtelijk onderzoek. Het wetsvoorstel zorgt ervoor dat de betrokken keten vergroot wordt, waarbij organisaties zoals zorgaanbieders en zorgverzekeraars informatie kunnen ontvangen over de patiënt. Hierbij worden strafrechtelijke gegevens niet uitgesloten.10 Door het verstrekken en verwerken van persoonsgegevens, wordt er een inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de patiënt. Deze inbreuk is alleen mogelijk indien de zorgaanbieder een bepaald doel nastreeft die ter uitvoering van een wettelijke plicht opgelegd is. De onderzoeksvraag luidt: Wat is het gevolg van het wetsvoorstel forensische zorg voor de privacy van justitiabelen? Bij de beantwoording van deze vraag wordt de nadruk gelegd op het nieuwe financieringsstelsel, waarbij er veel persoonsgegevens van justitiabelen gedeeld worden aan verschillende orga-

38

nisaties. Om deze vraag te beantwoorden wordt er in paragraaf 1 ingegaan op de belangrijkste ontwikkelingen die geresulteerd hebben in het Wfz. In paragraaf 2 wordt er ingegaan op de inhoud van het wetsvoorstel op het gebied van het nieuwe financieringsstelsel. Vervolgens wordt er in paragraaf 3 ingegaan op het juridisch kader en op welke punten dit kader te kort schiet in het beschermen van persoonsgegevens van justitiabelen. Tot slot zal er in paragraaf 4 afgesloten worden met een conclusie waarbij er samenvattend antwoord wordt gegeven op de onderzoeksvraag. Totstandkoming wetsvoorstel forensische zorg Het wetsvoorstel is gebaseerd op een aantal belangrijke ontwikkelingen. Zo heeft de Motie van Beeten overwogen dat het merendeel van de gedetineerden geen baat heeft bij het penitentiair regime. De oorzaak hiervan ligt bij de psychische problemen van de patiënten. Er kan geen behandeling geboden worden die de resocialisatie bevordert. Om dit probleem de verhelpen werd er gepleit voor een betere afstemming tussen justitie, zorginstellingen en gemeentes. Indien de patiënt te snel terugkeert in de maatschappij na de gevangenisstraf, is er sprake van een snellere terugval in het oorspronkelijke gedrag. De Werkgroep Houtman, oftewel GGz-zorg in strafrechtelijke kader, heeft onderzocht hoe het strafrechtelijke kader beter kon aansluiten op de geestelijke gezondheidszorg. De belangrijkste wijziging zou gelegen zijn in de financiering van forensische zorg. De werkgroep gaf hiermee de eerste aanleiding tot het inkopen van forensische zorg. De overdracht vanuit de gevangenis, waarbij de justitiële titel beëindigd wordt, naar een zorginstelling zou hiermee bevorderd worden. Door het inkopen van zorg, biedt de overheid de zorginstelling de mogelijkheid om de patiënt consistente noodzakelijke zorg te geven.11 Het parlementair onderzoek TBS vult daarbij aan dat de zorg in detentie geheel bekostigd wordt vanuit de begroting van het ministerie van Justitie en dat het wenselijk is dat er niet per plaats maar per soort behandeling gefinancierd wordt.12


De Wfz wil ervoor zorgen dat de justitiabele door de juiste zorginstelling geholpen wordt. Op basis van een goede diagnose kan de rechter een passende sanctie opleggen.13 Hiervoor dient de gehele keten van betrokken partijen, van justitie tot aan de betrokken zorginstelling informatie uit te wisselen. Uit het parlementair onderzoek TBS bleek al dat het voor behandelaren noodzakelijk is om over relevante informatie uit eerdere hulpverleningscontracten en justitiecontracten van de tbs-gestelde te beschikken. Om te beschikken over deze gegevens zou de behandeling beter aansluiten op de patiënt waardoor het recidivegevaar verminderd zou kunnen worden.14 Om de kwaliteit van de forensische zorg te verbeteren, zal er op veelvuldige basis sprake zijn van gegevensverstrekking tussen de Minister van VenJ, het Openbaar Ministerie (OM) en zorgaanbieders. Op deze manier kan er effectiever samengewerkt worden.15 Sinds 1 januari 2010 is het Informatiesysteem Forensische Zorg opgericht. Dit houdt in dat er van indicatiestelling tot aan de facturatie gegevens uitgewisseld kunnen worden. De DJI en de DforZo zijn samen verantwoordelijk voor de inkoop van de forensische zorg. Inhoud van het wetsvoorstel forensische zorg op het gebied van het nieuwe financieringsstelsel Op grond van 19 strafrechtelijke titels bestaat er een mogelijkheid voor het verlenen van forensische zorg waarbij de facturatie bekostigd wordt door het ministerie van VenJ.16 De zorginstelling kan op basis van het gesloten contract geld ontvangen. In sommige gevallen waarbij de patiënt zichzelf aanmeldt bij de zorgaanbieder, is het niet bekend of er een grondslag voor financiering is. Om deze reden kan er bij algemene maatregel van bestuur organisaties worden aangewezen, die de mogelijkheid krijgen om justitiële informatiegegevens op te vragen. Om deze gegevens op een veilige manier over te dragen, worden er organisatorische garanties ingebouwd om op een veilige manier gegevens uit te wisselen. Er worden twee ervaren en gescreende medewerkers aangesteld om deze informatie in te zien. Daarnaast mogen de gegevens niet voor andere doelen gebruikt worden en mogen de

gegevens niet verder verspreid worden. De vernieuwing van het wetsvoorstel brengt met zich mee dat de subsidierelatie tussen de minister van VenJ en de private instellingen verdwijnt. Er wordt met de rechtspersoon van de zorginstelling een contract gesloten met de minister van VenJ. De Nederlandse Zorgautoriteit zal het ministerie adviseren bij het inkopen van de forensische zorg.17 In dit contract zijn de volgende punten opgenomen: • Hoeveel forensische zorg gecontracteerd wordt; • De prijs die voor de forensische zorg gerekend wordt; • De kwaliteit van de forensische zorg. Daarbij hanteert het DForZo verschillende contractvormen waarbij er structureel forensische zorg geleverd kan worden door een zorgaanbieder (regulier contract forensische zorg), of dat er geen productieafspraak is gekoppeld aan de declaratieovereenkomst.18 Doordat er nu in plaats van een subsidie een contract ten grondslag ligt, kan er vanuit het ministerie meer invloed uitgeoefend worden op de uitvoering van de forensische zorg. Dit zorgt ervoor dat zowel de kwaliteit als de kwantiteit verbeterd wordt. Door bij verschillende soorten zorgaanbieders zorg in te kopen, wordt er gezorgd voor differentiatie. Op deze manier bepaalt de zorgvraag het zorgaanbod. De zorgaanbieder is verplicht om een advies aan het OM te geven hoe groot de kans op recidive is. Er wordt een voorziening gecreëerd waarbij zorgaanbieders informatie kunnen ontvangen over gedetineerden. Dit is noodzakelijk voor het opstellen van een indicatiestelling, het plaatsen van de patiënten bij de juiste zorgaanbieders, het opstellen van een declaratie voor de behandeling van de zorgaanbieders en de uitbetaling van deze declaratie voor forensische zorg. Op basis van een Diagnose en Behandel- en Beveiligingscomponent (DBBc) wordt er gekeken naar de zwaarte van het gepleegde delict en de ernst van de psychische stoornis of verstandelijke beperking. Middels deze diagnose kan passende zorg geboden

39


worden aan de justitiabele.19 Om effectief samen te werken, dienen de volgende gegevens over justitiabelen gedeeld te worden: de plaatsing van justitiabelen bij zorgaanbieders, het verlenen van de zorg en het opstellen van een declaratie voor de behandeling door de zorgaanbieder.20 Om de zorgbehoefte te kunnen bepalen wordt er gekeken naar de behoefte van de patiënt bij het plegen van een delict, tijdens detentie, of tijdens de periode van toezicht. Er zijn drie organisaties die de indicatiestelling in de forensische zorg mogen uitvoeren. Dit zijn het Nederlandse Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, werkeenheid Forensische zorg (NIFP/IFZ), de drie reclasseringsorganisaties (3RO) en het Psycho Medisch Overleg (PMO). De drie reclasseringsorganisaties bestaan uit Reclassering Nederland, Leger des Heils en Stichting Verslavingsreclassering. Om een goede indicatie te kunnen geven is het volledige dossier van de patiënt nodig.21 De toegewezen organisatie krijgt informatie over de volgende punten: de voorlichtingsrapportage van het OM, het medisch dossier van de gedetineerde en het pro justitia- rapportage van de gedetineerde. Er wordt geen nieuwe infrastructuur gecreëerd om zo extra kosten te besparen.22 Het medische dossier van de gedetineerde wordt alleen beoordeeld indien het medische beroepsgeheim doorbroken mag worden.23 Het beroepsgeheim is een recht van de patiënt die de hulpverlener verplicht tot handhaving.24 Dit geheim kan doorbroken worden indien de wet hierin voorziet, er toestemming is gegeven door de patiënt, er sprake is van een noodsituatie waarbij er sprake is van een conflict aan plichten, of indien er sprake is van een zwaarwegend belang. Het beroepsgeheim staat in sommige gevallen de veiligheid en stabiliteit van de maatschappij in de weg om verstoringen van de openbare orde te voorkomen.25 Toch dient het beroepsgeheim beschermd te worden zodat er onbelemmerd toegang verleent kan worden aan de gezondheidszorg, aangezien dit om informatie gaat die betrekking heeft op de individuele relatie die een patiënt heeft met zijn hulpverlener.26

40

De patiënt heeft een autonoom bestaan, waarbij de belangen van de patiënt gediend worden indien het medische beroepsgeheim gehandhaafd wordt. Niet alleen beschikken de hulpverleners over het beroepsgeheim maar ook rechters en officieren van justitie. Hierbij geldt ook dat zowel de collectieve als individuele belangen beschermd dienen te worden.27 De forensische zorg wordt zodanig vernieuwd dat er ook al behandelingen aangeboden worden bij patiënten die vanuit hun stoornis of verstandelijke beperking delicten dreigen te gaan plegen. In dit geval is er nog geen sprake van een strafrechtelijke titel maar is er een verhoogd risico op het plegen van delicten.28 Er wordt op grote schaal inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van deze groep personen doordat er in de gehele keten van indicatiestelling tot zorgaanbieder gegevens overgedragen worden. Voor de behandeling van forensische patiënten waarbij er vaak sprake is van complexe psychische stoornissen is een groot zorgaanbod belangrijk om deskundige hulp te kunnen bieden. Om deze reden wordt de zorgcapaciteit steeds meer uitgebreid. Justitiabele kunnen terecht bij rijksinstellingen, tbs-inrichtingen, gevangenissen waar zorgplekken gecreëerd zijn, GGz-instellingen en wordt er zorg ingekocht bij particuliere zorgaanbieders.29 In Nederland zijn er 125 instellingen die zorg mogen verlenen aan mensen die een zorgtitel hebben opgelegd gekregen door de rechter.30 Deze lijst wordt elk jaar vernieuwd. Bij rijkinstellingen is er geen sprake van een contract maar loopt dit via een aanwijzingsbesluit. Ondanks dat er een privaatrechtelijke rechtsverhouding is tussen de DJI van het ministerie van VenJ en de zorginstelling, gaat het hier om de uitvoering van een overheidstaak. De minister is verantwoordelijk voor de financiering van de zorg en voor de veiligheid van de samenleving. Om dit te realiseren zijn de zorginstellingen onderworpen aan het gezag van de minister. De bevoegdheden om deze taken uit te voeren worden krachtens de wet gesteld.31 Er wordt forensische zorg aangeboden aan psychiatrische patiënten, waarbij in zowel deeltijd als voltijd klinische behandelingen worden gegeven. De geestelijke


gezondheidszorginstellingen begeleiden bij psychiatrische stoornissen, verslavingen, verstandelijke beperkingen en chronische psychische problemen. De behandelingen verschillen, zo kan de patiënt zelfstandig thuis wonen, of tijdens de behandeling opgenomen worden in een forensische instelling. Dit is afhankelijk van door de rechter opgelegde strafrechtelijke titel. Deze zorgaanbieders kunnen de kwaliteit van forensische zorg vergroten door op kleinschalige en transparante manier de patiënten de juiste zorgverlening te bieden. De patiënten worden geholpen om de terugkeer naar de maatschappij zo soepel mogelijk te maken, daarom wordt er ook aandacht besteed aan ontwikkelingsgerichte zorg op het gebied van wonen, werken en vrijetijdsbesteding. Daarnaast kunnen ook ouders, partners en andere familieleden geholpen worden door de zorginstelling. Er wordt professionele hulp op maat aangeboden. De zorginfrastructuur in Nederland bestaat uit verschillende onderdelen. Zo faciliteert het Landelijk Schakelpunt (LSP) het berichtenverkeer tussen de zorgaanbieders. Daarbij wordt er geregistreerd welke patiëntengegevens opvraagbaar zijn, of deze gegevens opgevraagd worden en wie deze gegevens opvraagt. De elektronische uitwisseling van medische gegevens dienen op een betrouwbare manier gedeeld te worden over het beveiligde netwerk van het LSP.32 Door middel van een zorgserviceprovider kan er een beveiligde verbinding tot stand gebracht worden tussen de zorgaanbieder en het LSP. Het systeem van de zorgaanbieder moet aan verschillende eisen voldoen om zich te mogen aansluiten op het LSP. Daarnaast heeft de zorgaanbieder een Unieke Zorgverlener Identificatie pas, waarbij er gegevens opgevraagd kunnen worden. Via deze pas is te herleiden wie specifieke informatie heeft opgevraagd.33 Zorgaanbieders moeten technische maatregelen nemen, zodat het medisch beroepsgeheim niet geschonden kan worden en de privacy van cliënten zoveel mogelijk beschermd wordt. Het medisch beroepsgeheim staat in de forensische zorg op gespannen voet met

waarheidsvinding, waarbij de opsporing en vervolging vragen om het doorbreken van dit geheim. Om te achterhalen of er psychische stoornissen aanwezig zijn bij de patiënt, dient de patiënt toestemming te geven voor een dergelijk onderzoek. Indien de verdachte weigert deel te nemen aan dit onderzoek, is er voorgesteld om een multidisciplinaire commissie te plaatsen tussen de weigerende patiënt en de opvrager van deze gegevens. Hierbij wordt er getoetst of het opvragen van de gegevens proportioneel zijn en het doel dienen.34 Onder het beroepsgeheim vallen onder andere alle ziekenhuisopnames,behandelingen, onderzoeken, geneesmiddelen en informatie die de patiënt aan de hulpverlener toevertrouwd.35 Het doel om deze persoonsgegevens op te vragen dient duidelijk en bepaald te zijn. Een zorgaanbieder kan informatie nodig hebben over het medische dossier van de justitiabelen om zo de juiste hulp te kunnen bieden. Daarbij hebben ze ook informatie nodig over de strafrechtelijke titel omdat er dan een grond bestaat voor financiering vanuit het ministerie van VenJ. De zorgaanbieder mag hierbij niet over meer gegevens beschikken dan hoofdnoodzakelijk om deze financiering mogelijk te maken. Voor de declaratie dient ook het ministerie van VenJ over gegevens te beschikken. Enerzijds om het fraudeleus declareren tegen te gaan en anderzijds om een goede indicatie te geven over welke behandeling en beveiliging noodzakelijk is voor de justitiabelen. Door deze bekostigingssysteem dient de zorgaanbieder zijn beroepsgeheim te schenden.36 De zorgaanbieder dient iedere maand declaraties te verzenden naar DBBc’s, hierdoor ontvangt het ministerie veel persoonsgegevens betreffende de gezondheid en strafrechtelijke gegevens van deze patiënten. Hierbij dient voorkomen te worden dat ook de minister deze gegevens ontvangt. Het CBP pleit daarom voor een aanpassing van het wetsvoorstel waarbij de minister niet in de positie gesteld wordt om bijzondere persoonsgegevens over justitiabelen te ontvangen. Deze taak moet bij de functionarissen liggen die gehouden zijn tot geheimhouding ten opzichte van

41


derden.37 Op grond lid 1 en 2 van artikel 87 Zorgverzekeringsrecht dient een zorgaanbieder die zorg of andere diensten verleend, de persoonsgegevens betreffende de gezondheid, die aan een zorgverzekeraar worden gedeclareerd de Wet bescherming persoonsgegevens (Wpb) in acht worden genomen. Een zorgverzekeraar ontvangt alleen de gegevens die opgenomen zijn in de factuur, maar dat neemt niet weg dat de zorgaanbieders het medische beroepsgeheim schenden. In het kader van een redelijke uitoefening, is het Wfz nog onvoldoende specifiek wanneer persoonsgegevens verstrekt moeten worden. Bij gegevensverstrekking wordt in de meeste gevallen om toestemming van de persoon in kwestie gevraagd. In sommige gevallen is deze toestemming niet nodig, indien in redelijkheid de persoonlijke levenssfeer van de patiënt niet geschaad wordt. Dit is bijvoorbeeld van toepassing bij het wetenschappelijk onderzoek waarvoor medische gegevens nodig zijn. De toestemming is niet benodigd indien de gegevens anoniem zijn of gecodeerd worden, voordat ze ontvangen worden door de onderzoeker. In het geval waarbij de zorgaanbieder informatie dient te ontvangen over de justitiabele is er geen sprake van geanonimiseerde of gecodeerde informatie. De zorgaanbieder dient namelijk precies te weten om welke patiënt het gaat en op welke strafrechtelijke grondslag de financiering plaats kan vinden. Indien er aan de hand van persoonsgegevens een natuurlijke persoon geïdentificeerd kan worden, is de Wpb van toepassing. Het juridisch kader Het recht op privacy is geregeld in een drietal bepalingen: artikel 10 lid 1 van de Grondwet, Artikel 8 van het Europees Verdrag inzake de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 17 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR). De Wbp regelt aan welke regels organisaties zich moeten houden als het gaat om het verwerken van persoonsgegevens. Dit is alleen mogelijk indien een bepaald doel hieraan ten grondslag ligt en dient de beveiliging optimaal te zijn. Daarnaast is ook de Wet justitiële en straf-

42

vorderlijke gegevens (Wjsg), artikel 88 van de Wet beroepen individuele gezondheidszorg (Wet BIG) en artikel 7.457 van het Burgerlijk Wetboek (BW) van belang, waarbij het medisch beroepsgeheim een rol speelt.38 De Wbp richt zich zowel tot de publieke sector als private sector.39 Bij justitiabelen zijn er naast strafrechtelijk gegevens, waarbij het gaat om veroordelingen en verdenkingen door Justitie van een strafbaar feit, ook gegevens beschikbaar over de gezondheid van de patiënt. Het gaat dan om de geestelijke en lichamelijke gezondheid van de persoon. Dit zijn bijzondere persoonsgegevens, die alleen gebruikt mogen worden indien de wet hier een legitieme grondslag voor biedt.40 Doordat het verwerken van bijzondere persoonsgegevens aan strenge regels is gebonden, speelt artikel 16 Wbp een grote rol.41 Hierin is een verbod opgenomen dat bijzondere persoonsgegevens niet verwerkt mogen worden. Indien er sprake is van een van de ontheffingen uit de artikelen 17 tot en met 23 Wbp, kan er een uitzondering worden verleend op dit verbod. Daarbij mogen alleen medische persoonsgegevens verwerkt worden op basis van artikel 21 en artikel 23 Wbp en mogen strafrechtelijke persoonsgegevens alleen verwerkt worden op basis van artikel 22 en artikel 23 Wbp.42 De Wet aanvullende bepalingen verwerking persoonsgegevens in de zorg van gegevens schept voorwaarden om de privacy te beschermen indien zorgaanbieders informatie met elkaar uitwisselen. De patiënt heeft het recht om het elektronische dossier in te zien. Daarnaast moet de patiënt toestemming geven indien de medische gegevens gedeeld mogen worden met andere organisaties. Zo kan de patiënt bepaalde hulpverleners uitsluiten van de gegevensuitwisseling.43 Op grond van artikel 9 Wjsg wordt er bij algemene maatregel van bestuur organisaties aangewezen aan wie justitiële gegevens worden verstrekt. Indien er sprake is van een zwaarwegend belang, hoeft er geen ontheffing verleend te worden, hierbij dient wel de persoonlijke levenssfeer van de patiënt in acht worden genomen. Er dient een wettelijke basis te zijn wil er een inbreuk gemaakt worden op dit recht. Volgens artikel 8 EVRM en artikel 10 van de Grondwet dient deze


wet noodzakelijk, voldoende specifiek en goed onderbouwd te zijn, waarbij er waarborgen worden geboden ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer.44 Daarbij genieten bepaalde medische gegevens volgens artikel 8 EVRM geheimhouding.45 De Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) treedt 25 mei 2018 in werking. Deze nieuwe Europese wet gaat de Wbp vervangen. De AVG zorgt ervoor dat de privacy rechten versterkt worden, waarbij er boetes opgelegd kunnen worden aan organisaties indien de privacy van personen geschonden worden.46 Aangezien de AVG nu nog niet inwerking is getreden, geldt nu nog de Wbp in Nederland. Organisaties en toezichthouders kunnen van deze tijd gebruik maken om zich voor te bereiden op de AVG. Gezien de aard van gezondheidsgegevens, is het van belang dat deze gegevens beschermd worden.47 Het Europese hof baseert de bescherming op twee belangen: de privacy van een patiënt en het algemeen vertrouwen in de gezondheidszorg.48 Er kan op nationaal niveau geregeld zijn dat gevoelige informatie vrijgegeven of gedeeld mag worden, indien er een redelijke afweging heeft plaatsgevonden van de belangen van de patiënt.49 In dat geval wordt er een inbreuk gemaakt op de privacy, maar is de inbreuk volgens artikel 8, lid 2 EVRM ‘in accordance with the law’. Het moet mogelijk zijn om de inbreuk op de privacy te toetsen.50 Er is een aparte richtlijn voor politie en justitie om gegevens te beschermen. In deze richtlijn staat onder andere opgenomen dat volgens de Verordening (EU) 2016/679 persoonsgegevens in officiële documenten die door een overheidsinstantie of een publiek of particulier orgaan worden bijgehouden bekend mogen worden gemaakt om het algemeen belang te beschermen, mits dit in overeenstemming wordt gedaan met het recht op bescherming van persoonsgegevens. De bescherming van persoonsgegevens bij natuurlijke personen is een grondrecht. Iedere persoon heeft krachtens artikel 8, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 16, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) het recht op bescherming betreffende de

persoonsgegevens. Door technologische ontwikkelingen, worden er steeds meer gegevens verzameld waarvoor persoonsgegevens worden verwerkt. Indien de openbare veiligheid in gevaar komt, kunnen overheidsinstanties als mede andere entiteitendie als bevoegde autoriteit aangemerkt worden persoonsgegevens verzamelen, omdat ze een wettelijke verplichting nakomen waaraan de entiteit onderworpen is.51 De zorgaanbieders zijn als gecontracteerde partijen, bevoegde autoriteiten om gegevens te verwerken bij de uitvoering van de aan hun toegewezen taak. Hierbij dient artikel 16 VWEU in acht te worden genomen. Uit de verordening (EU) 2016/679 blijkt dat een overheidsinstantie of een geautoriseerd particulier orgaan ter uitvoering van een taak, toegang heeft tot officiële documenten in overeenstemming met het recht op bescherming van persoonsgegevens. Daarbij dient de natuurlijke persoon beschermd te worden bij zowel geautomatiseerde als handmatige verwerking van de gegevens. Indien de dossiers niet aan bepaalde criteria voldoen, mogen zij niet onder het toepassingsbereik van deze richtlijn vallen.52 Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen van het VWEU in acht, waarbij er een nadruk gelegd wordt op de bescherming van persoonsgegevens.53 Indien het gaat om medische gegevens, worden alle gegevens beschouwd die inzicht kunnen geven in de lichamelijke of geestelijke gezondheidstoestand van de persoon. Hierbij wordt er informatie gegeven over het verleden, het heden en de toekomst. Het is belangrijk dat kwetsbare patiënten zoals justitiabelen zich bewust zijn van de risico’s en de rechten die ze hebben als het gaat om hun persoonsgegevens. De verwerking van persoonsgegevens zijn alleen rechtmatig verwerkt, indien ze vastgesteld zijn om een bepaald doel te verwezenlijken.54 Daarbij mogen er niet meer gegevens gedeeld worden dan noodzakelijk en mogen de gegevens nadat er geen forensische zorg meer geboden wordt aan de patiënt niet langer dan noodzakelijk bewaard worden.55 Om geautoriseerd te kunnen worden als zorgaanbieder die voldoet aan de eisen

43


om persoonlijke gegevens op te vragen dient er een Goed Beheerd Zorgsysteem te zijn, waarin aangegeven wordt dat de zorgaanbieder een behandelrelatie heeft met de patiënt. Vervolgens dient er getoetst te worden aan het autorisatieprotocol, waarbij er aan de hand van BIG-rolcodes wordt vastgelegd welke bevoegdheden de zorgaanbieder op grond van zijn functie heeft.56 De zorgaanbieder dient technische maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de richtlijn nageleefd kan worden. Er dient intern een beleid vastgesteld te worden waarbij de gegevens beschermd worden.57 Aangezien er bij justitiabelen zowel medische gegevens als ook strafrechtelijke gegevens aanwezig zijn, is het van belang dat ieder betrokken partij zorgvuldig met deze privacygevoelige gegevens omgaat. De gegevens die benodigd zijn voor de indicatiestelling en die de zorginstelling ontvangt dienen juist, volledig en actueel te zijn. Op deze manier worden de persoonsgegevens betrouwbaar doorgezonden.58 In hoofdstuk 8 en 9 van het algemene deel van de toelichting van het wetsvoorstel, is het juridisch kader uitgebreid. Hierin is opgenomen welke gegevens er verstrekt en verwerkt worden. Ten behoeve van de DBBc’s is het belangrijk dat de facturering juist en tijdig is. Om dit te bewerkstelligen wordt deze eis wettelijk voorgeschreven. Dit is nodig om de werklast van de zorgverleners in te schatten en de zorgvraag naar behandelingen, verblijf, geneesmiddelen en aanvullend onderzoek te kunnen bepalen.59 Daarbij dient de Minister van VenJ geïnformeerd te worden over de startdatum van de behandeling, de beëindiging van de behandeling en informatie die betrekking heeft op wijzigingen in het gewenste beveiligingsniveau van de justitiabelen.60 Het College van beroep voor het bedrijfsleven heeft zich in 2012 uitgelaten over de DBC-tariefstructuur in de psychiatrische zorg. De vraag die hierbij gesteld werd was of de persoonlijke levenssfeer van patiënten niet onnodig werd geschonden door het vermelden van diagnoses op de declaraties.61 Indien een ander dan de patiënt de forensische kosten vergoed, zoals het ministerie van

44

VenJ is het wellicht wenselijk om over gegevens te beschikken die binnen de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit vallen. Echter, er is onvoldoende vast komen te staan welk belang gediend is bij vermelding van de diagnose op de declaratie indien de patiënt zelf de zorg betaalt. In dit geval is niet uit te sluiten dat ook andere partijen toegang tot deze informatie kunnen krijgen.62 De Nederlandse orde van advocaten (NOvA) heeft zich samen met het CBP en de Stichting Verslavingsreclassering GGZ (SVG) zich uitgelaten over de juridische grondslag van de gegevensverstrekking tussen de betrokken partijen. Zo brengt de SVG naar voren dat de wet- en regelgeving op het gebied van privacy nog niet voldoende omkleed is op het gebied van forensische zorg. Er zijn onvoldoende wetten die duidelijkheid kunnen verschaffen over de rechten die een patiënt heeft aangaande zijn gegevens. Daarbij wordt het zeer wenselijk geacht dat de organisatie die de taak heeft om een indicatie over de patiënt te verstrekken, geboden wordt tot geheimhouding. Doordat de gehele strafrechtelijke keten tot aan de zorginstelling inzicht kan verkrijgen in persoonlijke gegevens van de justitiabele, is het wenselijk dat dit inzichtelijk is en dat hier een juridische grondslag voor bestaat.63 Er wordt een inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van patiënten. In de gehele betrokken keten van organisaties, worden er ook strafrechtelijke gegevens doorgespeeld naar organisaties die zich niet meer in de strafrechtketen bevinden. Hierbij heeft het Wfz onvoldoende onderbouwd wat de noodzaak hiervan is. De SVG pleit voor een algemene maatregel van bestuur waarbij er een kader wordt gecreëerd om een noodzakelijke en zorgvuldige gegevensuitwisseling tussen alle betrokken partijen mogelijk te maken.64 Niet alleen krijgen zorgaanbieders toegang tot informatie maar kan de minister van VenJ ook persoonsgegevens van justitiabelen inzien. Indien zorgaanbieders en zorgverzekeraars willen controleren of Justitie de forensische zorg betaalt, kan deze informatie opgevraagd worden bij de Justi-


tiële informatiedienst, waarbij er onder vermelding van naam, geboortedatum en geboorteplaats nagevraagd kan worden of er sprake is van een strafrechtelijke titel. Vervolgens ontvangt de vragende partij informatie over de strafrechtelijke titel en de duur hiervan. Uit deze gegevens kan afgeleid worden of de patiënt een crimineel verleden heeft en hoe zwaar het gepleegd delict is afhankelijk van de duur van de strafrechtelijke titel. Er wordt hiermee een inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van justitiabelen. Het Wfz noemt een aantal expliciete gegevens op in de memorie van toelichting. Toch is er nog onvoldoende duidelijk welke persoonsgegevens in welke situatie verwerkt dienen te worden. Het CBP adviseert om de Memorie van Toelichting aan te vullen en een juridische grondslag op te nemen voor de verstrekking van de medische en strafrechtelijke persoonsgegevens.65 Er wordt niet voorzien in een legitieme grondslag waardoor de gegevensverwerkingen onrechtmatig zijn.66 Het is onduidelijk of er persoonsgegevens worden uitgewisseld wanneer een patiënt nog niet over een juridische titel beschikt of dat de gegevensverstrekking na afloop van deze juridische titel overgedragen wordt, waarbij er op grond van een ander juridisch regime behandeld wordt.67 Een andere tekortkoming van het wetsvoorstel is dat er op dit moment door de veelheid van forensische zorgaanbieders, moeilijk te garanderen is dat de patiënt op de juiste plek wordt behandeld. Dit houdt in dat als uiteindelijk blijkt dat de patiënt niet op de juiste plek is, er een nieuwe plaats toegewezen zal worden. De keten van betrokken partijen wordt hierdoor steeds groter, waarbij er steeds meer organisaties over persoonsgegevens van de justitiabelen kunnen beschikken. Daarnaast wordt de juridische titel van een patiënt die nog in behandeling is maar waarvan zijn juridische titel beëindigd is, verandert van juridisch regime. De patiënt wordt overgeplaatst naar een andere zorgaanbieder, waarbij er opnieuw gegevens uitgewisseld worden om de continuïteit van de zorg te kunnen waarborgen. Daarbij is het Wfz niet duidelijk welke gegevens precies uitgewisseld dienen te worden en op welke wettelijke grondslag dit is gebaseerd.

Conclusie Het Wfz regelt de invoering van een nieuw stelsel op het gebied van forensische zorg. Het doel hiervan is om personen op de juiste plek te krijgen. Het wetsvoorstel wil het zorgsysteem van forensische zorg beter laten samengaan met het strafrechtelijke kader. In het strafrechtelijke kader wordt forensische zorg verleend aan gedetineerden die geestelijke gezondheidszorg nodig hebben. Het gaat dan om personen die een strafbaar feit hebben gepleegd, waarbij het delict een gevolg was van hun psychische stoornis. De rechter bepaalt of de patiënt zich moet laten behandelen, zij het als onderdeel van hun straf of maatregel. Door het zorgsysteem beter te laten aansluiten op het strafrechtelijk kader kan er sneller kwalitatieve zorg geboden worden waardoor de samenleving veiliger wordt. Het voornaamste doel van het wetsvoorstel is de kans op recidive terug te dringen. Dit wordt gedaan door behandelingen aan te bieden op maat. Het wetsvoorstel is onder andere gebaseerd op de motie-Van Beeten, de conclusies van het onderzoek van de Werkgroep Houtman en het onderzoek en het onderzoek TBS. Hieruit bleek dat er effectiever samengewerkt moest worden door verschillende organisaties. Hierbij dient er veelvuldig bijzondere persoonsgegevens gedeeld te worden van justitiabelen. Daarbij hoort ook een nieuw financieringsstelsel waarbij er op basis van een contract afspraken gemaakt zouden worden met zorgaanbieders. Het financieringsstelsel houdt in dat er op grond van één van de 19 strafrechtelijke titels een mogelijkheid gecreëerd wordt waarbij het ministerie van VenJ de facturatie bekostigd. Door het bekostigen van deze zorg dienen er strafrechtelijke en medische gegevens verstrekt te worden tussen verschillende partijen. Dit is op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens alleen mogelijk indien deze gegevens noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een wettelijke taak. Daarbij worden er gegevens verstrekt zoals de strafrechtelijk titel van de patiënt, de duur van de opname en de wijze waarop de zorg is bekostigd. In de gehele keten van betrokken partijen worden er persoonsgegevens over justitiabelen gedeeld. Het gaat dan niet alleen

45


om justitiabelen die een strafrechtelijk feit gepleegd hebben, maar ook personen die verdacht worden van het plegen van een strafrechtelijk delict of personen waarbij er een verhoogde kans aanwezig is dat er vanuit een psychische stoornis een delict gepleegd zal worden. Indien de verdachte veroordeeld is, kan de rechter een passende straf of maatregel opleggen waarbij de gedetineerden de juiste hulp aangeboden krijgt. Hiervoor zijn verschillende partijen betrokken omdat er een goed onderbouwd advies ten grondslag moet liggen voordat er overgegaan kan worden tot het verlenen van forensische zorg. De indicatie instanties zoals de 3RO, de NIFP/IFZ en het PMO, dienen te beschikken over persoonsgegevens. Zo krijgt de toegewezen indicatiestelling toegang tot het medische dossier van de gedetineerde, de voorlichtingsrapportage van het OM en het pro Justitia rapportage. Hierbij mogen alleen de gegevens verstrekt worden die nodig zijn om een goede indicatie te kunnen geven over de benodigde zorg. Vervolgens wordt de keten van betrokken partijen weer een stapje uitgebreid doordat er een zorgaanbieder aangewezen wordt. Deze organisatie dient op zijn beurt ook te beschikken over de medische gegevens uit bijvoorbeeld eerdere behandelrelaties om de juiste hulp te kunnen bieden. Daarnaast dient de zorgaanbieder ook te beschikken over strafrechtelijke gegevens om te weten of er sprake is van een strafrechtelijk delict. De zorgaanbieder kan hiervoor informatie opvragen, hierbij ontvangt de zorgaanbieder de strafrechtelijke titel van de patiënt en kan er vervolgens zelf de zwaarte van het gepleegde delict ingeschat worden door de opgelegde duur en beveiliging. De zorgaanbieder dient maandelijks de zorg te factureren waarbij het ministerie voorzien wordt van persoonlijke gegevens. Het EVRM bepaalt dat er alleen een inbreuk gemaakt mag worden op de persoonlijke levenssfeer van de justitiabelen indien er in overeenstemming met de wet gehandeld wordt. Echter toont het wetsvoorstel een aantal tekortkomingen waarbij er geen juridische grondslag aanwezig is voor het verstrekken en verwerken van informatie. Er zijn verschillende organisaties, zoals

46

de NOvA, de CBP, SVG en de CBP die zich hebben uitgelaten over de knelpunten van het wetsvoorstel met betrekking tot de privacy van de zorg. Iedere persoon heeft namelijk op grond van het EVRM en het IVBPR recht op privacy. Dit geldt ook voor justitiabelen die zich in een kwetsbare positie bevinden. Er kan niet vanuit worden gegaan dat een gedetineerde het recht op privacy verspeelt door het begaan van een strafbaar feit. Het wetsvoorstel verschaft geen duidelijkheid over welke rechten de patiënt zelf heeft. Daarbij is het nog niet duidelijk of er een recht op inzage, afschrift, verwijdering en correctie van de persoonsgegevens mogen plaatsvinden. Justitiabelen dienen bewust te worden gemaakt wat de risico’s zijn van de verwerking van de persoonsgegevens. Indien er een inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van justitiabelen, kan dit schade brengen aan de natuurlijke persoon. Zo kunnen de rechten beperkt worden, er reputatieschade ontstaan en is de verspreiding van persoonsgegevens aan personen die hier geen recht op hebben niet ongedaan te maken. Doordat de betrokken partijen geen gecodeerde of anonieme gegevens tot zich krijgen, wordt de privacy van justitiabelen geschonden. Ook al zijn de betrokken partijen gebonden aan hun geheimhoudingsplicht, dit neemt niet weg dat onafhankelijke derden toegang krijgen tot deze bijzondere persoonsgegevens. Het juridisch kader uit het wetsvoorstel dient uitgebreid te worden waardoor er een legitieme grondslag bestaat voor een dergelijke gegevensverstrekking. Om fraude met declaraties tegen te gaan en de samenleving te beschermen dienen de betrokken organisaties in sommige gevallen over het medische en strafrechtelijke dossier van de patiënt te beschikken. Het financieringsstelsel mag echter niet de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit schenden. De privacy van justitiabelen dient zoveel mogelijk beschermd en gewaarborgd te worden.


1 Divisie Forensische Zorg en Justitiële Jeugdinrichtingen 2017, p. 8. 2 Ministerie van Veiligheid en Justitie, Meerjarenovereenkomst Forensische zorg, 2013, p. 2. 3 Ministerie van Veiligheid en Justitie, Meerjarenovereenkomst Forensische zorg, 2013, p. 3. 4 Kamerstukken II 2009–2010, 32 398, nr. 3, p. 5. 5 Zie artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van het Interimbesluit forensische zorg. 6 Divisie Forensische Zorgen Justitiële Jeugdinrichtingen 2017, p. 9. 7 Langejan 2012, p. 14. 8 Zie artikel 16 Wbp. 9 Sauerwein e.a, Handleiding wet bescherming persoonsgegevens 2012, p. 14. 10 CBP, 12 februari 2009, p. 6, bijlage bij Kamerstukken II 2009–2010, 32 398, nr. 3. 11 Kamerstukken II, 2005/2006, 30 250, nrs. 4-5, p. 59. 12 Kamerstukken II 2005-2006, 30 250, nrs 4-5, p. 59. 13 Kamerstukken II 2009–2010, 32 398, nr. 3, p. 3. 14 Kamerstukken II 2005-2006, 30 250, nrs 4-5, p. 60. 15 Kamerstukken II 2009–2010, 32 398, p. 18. 16 Kamerstukken II 2009–2010, 32 398, nr. 3, p. 7. 17 Kamerstukken II 2009–2010, 32 398, nr. 3, p. 18. 18 Langejan 2012, p. 19. 19 Kamerstukken II 2009–2010, 32 398, nr. 3, p. 8. 20 Divisie Forensische Zorg en Justitiële Jeugdinrichtingen 2017, p. 12. 21 Divisie Forensische Zorg en Justitiële Jeugdinrichtingen 2017, p. 21. 22 Kamerstukken II 2009–2010, 32 398, nr. 3, p. 20. 23 CBP, 12 februari 2009, p. 10, bijlage bij Kamerstukken II 2009–2010, 32 398, nr. 3. 24 Buijsen e.a, rapport Beroepsgeheim in dubio, 2012, p. 9. 25 Buijsen e.a, rapport Beroepsgeheim in dubio, 2012, p. 10. 26 Buijsen e.a, rapport Beroepsgeheim in dubio, 2012, p. 16. 27 Buijsen e.a, rapport Medisch beroepsgeheim in dubio, 2012, p. 59. 28 Ministerie van Veiligheid en Justitie, Meerjarenovereenkomst Forensische zorg, 2013, p. 3. 29 Kamerstukken II 2009/10, 32399, nr. 3, p. 11. 30 Kamerstukken II 2009/10, 32399, nr. 3, p. 9. 31 Kamerstukken II 2009/10, 32399, nr. 3, p. 16 32 Rb. Midden-Nederland, 23-07-2014, nr. C/16/340505 / HA ZA 13-205, 33 Hof ’s-Hertogenbosch 5 november 1996,NJ 1997/349. 34 Kamerstukken II, 2011/12, 32 398, nr. 15, p. 11. 35 Buijsen e.a, rapport Medisch beroepsgeheim in dubio, 2012, p. 81. 36 CBP, 12 februari 2009, p. 1, bijlage bij Kamerstukken II 2009–2010, 32 398, nr. 3.. 37 CBP, 12 februari 2009, p. 5, bijlage bij Kamerstukken II 2009–2010, 32 398, nr. 3. 38 Buijsen e.a, rapport Beroepsgeheim in dubio p. 34. 39 Sauerwein e.a, Handleiding wet bescherming persoonsgegevens 2012, p. 19. 40 Sauerwein e.a, Handleiding wet bescherming persoonsgegevens 2012, p. 47. 41 Buijsen e.a, rapport Beroepsgeheim in dubio, p. 46. 42 CBP, 12 februari 2009, p. 4, bijlage bij Kamerstukken II 2009–2010, 32 398, nr. 3. 43 Hendriks, NJB 2017, p. 1087. 44 CBP, 12 februari 2009, p. 6, bijlage bij Kamerstukken II 2009–2010, 32 398, nr. 3. 45 Jansen en Keppel, DD 2016, p. 697. 46 Hendriks, NJB 2017, p. 1070. 47 Hendriks, NJB 2017, p. 1079. 48 EHRM 25 februari 1997, nr. 22009/93 (Z./Finland) § 95. 49 EHRM 13 februari 2003, nr. 42326/98 (odievre/france) § 40. 50 Jansen en Keppel, DD 2016, p. 698. 51 Verordening (EU) 2016/679, p. 89. 52 Verordening (EU) 2016/679, p. 91. 53 Verordening (EU) 2016/679, p. 105. 54 Verordening (EU) 2016/679, p. 92. 55 Verordening (EU) 2016/679, p. 93. 56 Rb. Midden-Nederland, 23 juli 2014, nr. C/16/340505 / HA ZA 13-205, p. 4. 57 Verordening (EU) 2016/679, p. 97. 58 Verordening (EU) 2016/679, p. 93. 59 Kamerstukken II 2009/10, 32 398, nr. 3, p.17. 60 Kamerstukken II 2009/10, 32 398, nr. 3 p.18. 61 Buijsen e.a, rapport Medisch beroepsgeheim in dubio, 2012, p. 32. 62 Buijsen e.a, rapport Medisch beroepsgeheim in dubio, 2012, p. 47. 63 Kamerstukken II 2009/10, 32399, nr. 3, p. 41. 64 Kamerstukken II 2009/10, 32399, nr. 3, p. 42. 65 CBP, 12 februari 2009, p. 8, bijlage bij Kamerstukken II 2009–2010, 32 398, nr. 3. 66 CBP, 12 februari 2009, p. 6, bijlage bij Kamerstukken II 2009–2010, 32 398, nr. 3. 67 CBP, 2 augustus 2010, p. 1, bijlage bij Kamerstukken II 2009–2010, 32 398, nr. 3.

47


De Ie lustrumweek van het RGD Maandag We begonnen het Lustrum met een openingslunch in Amsterdam. Deze lunch vond plaats bij Olivers in Amsterdam-Zuid. Hier hebben we Lustrumweek op feestelijke wijze van start laten gaan. Vervolgens hebben we een bezoek gebracht aan het AMC. Daar hebben we hier alles gehoord over de fusie tussen het AMC en het VUmc waar momenteel hard aan gewerkt wordt. Deze presentatie werd verzorgd door Arjen van der Zee en Ilona Veenema, die beiden fulltime en intensief betrokken zijn bij de voorgenomen fusie. De complexiteit van deze enorme fusie, die in de presentatie duidelijk naar voren kwam, werd door onze leden als zeer boeiend ervaren.

48

Dinsdag Op dinsdag hebben we genoten van een uitgebreide lunch bij het Rotterdamse advocatenkantoor Ploum. Bij deze lunch waren twee professionals uit het veld aanwezig: Eliäne Vervoorveldonk, momenteel bestuurssecretaris bij Rijndam Revalidatie. Voorheen was zij werkzaam bij het Erasmus MC en zorgverzekeraar DSW. Tevens is Inez Cohen aangesloten bij de lunch. Zij is bedrijfsjurist bij Fundis Holding, aandeelhouder van verschillende zorgverlenende BV’s. Beiden professionals konden onze leden vanalles vertellen over het werk als jurist bij een zorginstelling. Na de lunch hebben we het Symposium ‘Samenwerken in de Zorg’ bijgewoond. Tijdens dit symposium


heeft Guido van den Bogaert, bestuurder bij Stichting Rijndam Revalidatie en de Stichting Samenwerkende Rijnmond Ziekenhuizen, zijn toekomstvisie geschetst op het gebied van samenwerken in de zorg. Aan de hand van zijn voorbeelden is vervolgens ingegaan op de mogelijkheden, onmogelijkheden en mededingingsrechtelijke aandachtspunten bij samenwerken in de zorg door Frank Barendrecht, werkzaam als advocaat bij Ploum en gespecialiseerd in het mededingingsrecht. De dag werd afgesloten met een zeer gezellige borrel op het kantoor zelf. Woensdag Woensdag heeft Dirkzwager Advocaten & Notarissen onze leden van een zeer

interessante workshop voorzien op de Erasmus Universiteit Rotterdam. Het onderwerp van de workshop was het Privacyrecht in de gezondheidszorg. Hierbij werd veel aandacht besteed aan de nieuwe AVG. De workshop werd gegeven door Luuk Arends en Marloes Hulshof: twee advocaten die beiden werkzaam zijn op de zorgsectie van Dirkzwager. Het was een ontzettend interessante en leerzame middag. Erg gezellig was ook de borrel, na afloop, in CafĂŠ de Smitse op Campus Woudestein! Na deze borrel zijn een aantal leden vertrokken naar Proeflokaal Bregje voor het afsluitende diner. Hierbij waren ook een aantal alumni aanwezig. Hiermee kwam een einde aan de Lustrumweek, althans voor zover deze in Nederland gevierd werd.

49


Donderdag - Vrijdag - Zaterdag- Zondag Donderdagochtend verzamelden de leden zich erg vroeg op Schiphol om vervolgens per vliegtuig naar Dublin te vertrekken. Eenmaal in Ierland aangekomen, zijn we na een korte stop in het hostel naar Trinity College gegaan. Deze Ierse universiteit staat bekend om haar prachtige bibliotheek. Deze hebben we dan ook met de gehele groep bezocht. Vervolgens zijn we naar de Guinness factory vertrokken. Hier kwamen we niet alleen alles te weten over de geschiedenis van dit bijzondere bier, maar konden we het ook zelf proeven. Vrijdagochtend hebben we een bezoek gebracht aan de juridische afdeling van het St. James hospital. Hier werden we

50

door de daar werkzame juristen ontvangen en kwamen we vanalles te weten over het gezondheidsrecht in Ierland. Na deze interessante gesprekken zijn we naar een Ierse Rechtbank gegaan en hebben we zelfs een zaak bijgewoond. De rest van de middag hebben we gevuld met de beroemde Viking Tour waarna we in een authentieke Ierse pub zijn neergestreken. ‘s Avonds hebben we tevens gezamenlijk gegeten bij een pub onder het genot van live muziek en traditionele Ierse dansers. Zaterdagochtend vertrokken we vroeg naar de andere kant van Ierland om de Klippen van Moher te bezoeken. Dit was erg indrukwekkend en prachtig om te zien!


Zondag begon de dag met een paar uurtjes vrije tijd en sloten we de reis af met een gezamenlijke lunch. Hierna zijn we vrijwel direct naar het vliegveld vertrokken en was de Ie Lustrumweek van het RGD officieel beĂŤindigd.

sie. Zonder haar ondersteuning hadden we nooit zo’n onvergetelijke Lustrumweek kunnen neerzetten. Wij kijken nu al uit naar IIe Lustrum van het Rotterdams Gezondheidsrecht Dispuut!

Het Bestuur kijkt terug op een fantastische Lustrumweek. Wij willen alle deelnemers van de Lustrumweek en de Lustrumreis bedanken voor het enthousiasme en de gezelligheid die zij hebben ingebracht. Daarnaast willen wij AMC Amsterdam, Ploum en Dirkzwager Advocaten & Notarissen bedanken voor het organiseren van de stuk voor stuk geweldige activiteiten tijdens de Lustrumweek. Tenslotte een bijzonder bedankje voor de RGD Commis-

51


44 | RGD Magazine | Jaargang 4 | 3e druk


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.