RGD Magazine 2018-2019 #1

Page 1

MAGAZINE Verenigingsblad Rotterdams Gezondheidsrecht Dispuut

MEDISCHE MISSERS Artikel van mr. C.A. Bol De introductie van de betamelijkheidsnorm als toetsingscriterium Interview met Martin Apello Auteur van het Boek: Verslagen door het tuchtrecht

JAARGANG 6 – NUMMER 1 – JANUARI 2019

Column van J. Barense (Ploum) Over toerekening in het medische strafrecht Column van J. de Vries en C. Verberne (Holla) De Wet BIG gewijzigd



RGD MAGAZINE INHOUDSOPGAVE Voorwoord bestuur Voorwoord redactie Voorstelrondje redactiecommissie Artikel van mr. C.A. Bol Column van J. Barendse (Ploum) Interview met Martin Appelo Column van J. de Vries en C. Verberne Verslag van bezoeken aan het CTC en Van Doorne met het RGD Save the Date (evenementenpagina RGD)



Namens het bestuur Beste lezer, Voor u ligt de eerste editie van het RGD Magazine uit het studiejaar 2018-2019. Een volledig vernieuwde redactiecommissie van het Rotterdams Gezondheidsrecht Dispuut is dit jaar weer met veel energie en plezier aan de slag gegaan. Tijdens de eerste twee blokken van onze master Recht van de Gezondheidszorg heeft deze commissie hard gewerkt aan de allereerste uitgave van dit magazine. Het gekozen thema van deze eerste editie is ‘medische missers’. Een zeer actueel en steeds terugkomend onderwerp. Hoewel de gezondheidszorg natuurlijk bedoeld is om patiënten te helpen, kunnen fouten in de gezondheidszorg grote gevolgen hebben. Naar schatting lopen ieder jaar 40.000 patiënten schade op als gevolg van een medische fout. Ongeveer 1950 mensen overlijden hier zelfs aan. Dat er aandacht moet worden besteed aan medische missers staat dus als een huis boven water. Het thema ‘medische missers’ sluit daarnaast goed aan bij de studie-gerelateerde activiteit die het RGD heeft georganiseerd. Afgelopen november heeft het RGD met een grote groep studiegenoten een bezoek gebracht aan het Centraal Tuchtcollege te Den Haag. Tijdens deze zaak viel op dat een medische fout niet alleen een grote impact heeft op de patiënt en omgeving, maar ook op de beroepsbeoefenaar zelf. Een uitgebreid verslag van het bezoek van het RGD aan het Centraal Tuchtcollege kunt u terugvinden in dit nummer. Naast dit verslag zijn uiteraard nog veel meer interessante artikelen rondom het thema ‘medische missers’ te lezen. Dan rest mij nu niks anders dan u veel leesplezier toe te wensen. Wij hopen dat uw interesse voor het gezondheidsrecht door het lezen van dit magazine nog verder wordt aangewakkerd! Namens het VIe bestuur der Rotterdams Gezondheidsrecht Dispuut, Emelien Kadijk


Voorwoord Geachte lezer, Voor u ligt de eerste editie van het RGD Magazine van het collegejaar 2018-2019. Wij zijn ongeveer drie maanden geleden als nieuwe redactie samengesteld en kijken er ontzettend naar uit om aankomend jaar nieuwe magazines uit te brengen! Net als voorgaande jaren zal elk magazine in het teken staan van een eigen gekozen thema. Dit magazine omhelst het thema ‘medisch tuchtrecht, aansprakelijkheid en andere perikelen’. Dit veelbesproken onderwerp haalde afgelopen maanden (wederom) vaak de media en ook de Wet BIG zal een aantal ingrijpende wijzigingen ondergaan. Dat dit een dynamisch leerstuk betreft binnen het gezondheidsrecht, hebben wij de afgelopen periode kunnen zien door onder andere de interessante colleges van onze docenten Kottenhagen, Buijsen, den Exter en Fleetwood-Bird. Wij willen hen, en ook de gastdocenten, bedanken voor de verschillende nieuwe inzichten en inspiratie die we tijdens het blok ‘Kwaliteit van de gezondheidszorg’ hebben opgedaan. In dit magazine zal het thema vanuit verschillende perspectieven worden belicht. Zo kunt u artikelen lezen over de wijzingen van de Wet BIG van Jacqueline de Vries en Coen Verberne van Holla Advocaten en meer specifiek over de reikwijdte en wijziging van de tweede tuchtnorm door Caressa Bol, promovenda aan de Erasmus Universiteit te Rotterdam. Ook kunt u een bijdrage lezen van Jouko Barensen, advocaat bij Ploum Advocaten, over toerekening in het (medische) strafrecht. Daarnaast is er een interview afgelegd met psycholoog Martin Appelo naar aanleiding van zijn nieuwe boek ‘Verslagen door het tuchtrecht’. Wij willen iedereen die aan dit magazine heeft meegewerkt hartelijk bedanken voor hun bijdrage. Daarnaast wensen wij iedereen een gelukkig en vooral ‘gezond en zorgeloos’ 2019 toe, waar wij als toekomstig gezondheidsjuristen hopelijk aan zullen bijdragen. Wij wensen u veel leesplezier!

.

De redactie van het RGD Magazine 2018-2019, Anouk, Feya, Rivka, Kimmy & Emelien



Even voorst Feya Bijleveld

Rivka Venema Mijn naam is Rivka Venema en ik zal mij dit jaar inzetten voor de redactiecommissie. Ik kom uit Utrecht, waar ik de bachelor Rechtsgeleerdheid heb gevolgd en afgerond. Na een keuzevak Gezondheidsrecht te hebben gevolgd en een stage bij juridische zaken van het Erasmus MC te hebben gelopen was mijn interesse voor het gezondheidsrecht gewekt en was de keuze voor deze master snel gemaakt. Samen met de rest van mijn commissie streven wij er dit jaar naar om een aantal mooie en interessante uitgaven neer te zetten, te beginnen met deze eerste editie over het Tuchtrecht. Veel leesplezier toegewenst!

Mijn naam is Feya Bijleveld en ik zal dit jaar deel uitmaken van de redactiecommissie. Voordat ik begon aan de master Recht van de gezondheidszorg heb ik de bachelor Beleid & Management Gezondheidszorg in Rotterdam gevolgd. Binnen deze bachelor worden vanuit verschillende invalshoeken naar vraagstukken in de zorg gekeken. De invalshoek vanuit het recht vond ik altijd het leukste, omdat de ethiek van de zorg mij interesseerde. Hierdoor heb ik ook gekozen voor deze master. Ik kijk ernaar uit om dit jaar een paar leuke uitgaven voor het magazine te maken en wens jullie veel leesplezier!


tellen... Kimmy Pang Ik ben Kimmy Pang en maak dit jaar onderdeel uit van de redactiecommissie. Vorig jaar heb ik mijn bachelor Rechtsgeleerdheid afgerond aan de Erasmus Universiteit. Enkele jaren geleden heb ik ook Farmakunde gestudeerd. Ik vind het belangrijk dat ik mezelf inzet voor een vereniging die zich bezighoudt met werkzaamheden binnen mijn interessegebied: het recht en de gezondheidszorg. Onderdeel zijn van het RGD is een nieuwe uitdaging en de perfect kans om in contact te komen met mensen die geĂŻnteresseerd zijn in het gezondheidsrecht en meer te leren over de ontwikkelingen binnen het gezondheidsrecht. Dit jaar zal ik een positieve bijdrage leveren aan het RGD en mijn uiterste best doen om jullie veel leesplezier te leveren!

Anouk de Boer Mijn naam is Anouk de Boer. Vorig jaar heb ik de master Arbeidsrecht afgerond aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam en naast mijn studie werk ik met veel plezier bij Loyens en Loeff in Amsterdam. Door de minor Gezondheidsrecht die ik in de bachelor heb gevolgd, werd mijn interesse in de gezondheidszorg verder aangewakkerd. Daarom heb ik besloten om dit jaar ook nog de master Recht van de Gezondheidszorg te volgen. Ik heb hier zeker geen spijt van en ik verheug me erop om samen met mijn mede-commissieleden interessante magazines uit te brengen als Redactiecommissie van het Rotterdams Gezondheidsrecht Dispuut!


DE INTRODUCTIE VAN DE BETAMELIJKHEIDSNORM ALS TOETSINGSCRITERIUM IN HET WETTELIJK TUCHTRECHT VOOR DE BEROEPEN IN DE INDIVIDUELE GEZONDHEIDSZORG. ARTIKEL VAN MR. C.A. BOL De reikwijdte van de tweede tuchtnorm ligt al lange tijd onder vuur. De kritiek richt zich hoofdzakelijk op de (wisselende) interpretatie van de tuchtrechter van de tweede tuchtnorm.1 Voor verduidelijking van de reikwijdte is, mede met oog op de rechtszekerheid, dan ook meermaals gepleit.2 Met de introductie van de zogenaamde ‘betamelijkheidsnorm’, die volgt uit de herziening van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG), wordt hier gehoor aan gegeven. Het is de vraag wat deze wijziging betekent voor de tuchtrechtpraktijk. In het navolgende wordt hier verder op ingegaan. Eerst wordt echter stilgestaan bij de huidige invulling van de tweede tuchtnorm. Tuchtnormen en de reikwijdte van het tuchtrecht Voor tuchtrechtelijke toetsing is onder meer vereist dat de verweten gedraging valt binnen de reikwijdte van één of beide in de Wet BIG genoemde tuchtnormen. De eerste tuchtnorm ziet op gedragingen in strijd met de zorg die een BIGgeregistreerde als zodanig behoort te betrachten jegens de patiënt en diens naasten.3 De tweede tuchtnorm is een aanvulling op de eerste tuchtnorm en heeft betrekking op “enig ander… handelen of nalaten in die hoedanigheid in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg”.4 Een gedraging van een BIGgeregistreerde valt dus onder de reikwijdte van de tweede tuchtnorm als deze: (1) plaatsvindt in de hoedanigheid van BIG-geregistreerde en (2) in strijd is met het belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg. Onder dit laatste wordt verstaan: alle handelingen op het gebied van de geneeskunst en alle andere verrichtingen – het onderzoeken en het geven van raad daaronder begrepen – die rechtstreeks betrekking hebben op een persoon en ertoe strekken diens gezondheid te bevorderen of te bewaken.5

Interpretatie van de tweede tuchtnorm door de tuchtrechter Sinds de inwerkingtreding van de Wet BIG heeft de tuchtrechter de tweede tuchtnorm wisselend geïnterpreteerd. Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (CTG) gaf een strikte interpretatie aan het begrip ‘handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg’. Enkel gedragingen van BIG-geregistreerden die rechtstreeks betrekking hadden op een bepaalde patiënt werden onder de reikwijdte van het begrip geschaard. Dit in tegenstelling tot de ruimere invulling die de wetgever beoogde; deze achtte het tuchtrecht ook van toepassing op situaties waarin een beroepsbeoefenaar onzorgvuldig optrad zonder dat zijn optreden rechtstreeks betrekking had op een bepaalde patiënt.6 De strikte uitleg van ‘individuele gezondheidszorg’ leidde aldus tot een beperkte uitleg van de tweede tuchtnorm; een lijn die lang niet altijd consistent werd gevolgd.7 Met het zogenaamde hoedanigheidscriterium, ging de tuchtrechter eveneens wisselend om. Wanneer niet in de hoedanigheid van BIG-geregistreerde was gehandeld, oordeelde de tuchtrechter dat er sprake was van een nauwe verbondenheid tussen beide


functies óf dat de beroepsbeoefenaar wel gebruik maakte van de kennis en ervaring verbonden aan zijn BIG-registratie. In tal van andere zaken leidde het feit dat niet gehandeld was in de hoedanigheid van BIG-geregistreerde echter wél tot nietontvankelijkheid. Dit was in de regel het geval bij klachten over gedragingen van BIG-geregistreerden in leidinggevende/bestuurlijke functies.8 Weerslagcriterium Het CTG liet de beperkte uitleg van de tweede tuchtnorm in 2011 los met de introductie van het weerslagcriterium. Vanaf dat moment konden gedragingen van BIG-geregistreerden in leidinggevende/bestuurlijke functies aan tuchtrechtelijke toetsing worden onderworpen, mits er sprake was van voldoende weerslag op het belang van de individuele gezondheidszorg.9 Het CTG acht terughoudendheid evenwel op zijn plaats indien een BIG-geregistreerde op grond van zijn functie in beginsel beleidsvrijheid toekomt.10 De toetsing aan het weerslagcriterium is vervolgens uitgebreid tot gedragingen die, anders dan vanuit bestuurlijke/ leidinggevende functies, niet rechtstreeks betrekking hebben op een bepaalde patiënt.11 Het weerslagcriterium leek dus de centrale toetsingsnorm te worden voor gedragingen van BIG-geregistreerden in leidinggevende/bestuurlijke functies. Kort na de introductie van het weerslagcriterium stelde het CTG zich echter op het standpunt dat voor tuchtrechtelijke toetsing van dergelijk handelen, primair vereist is dat de BIG-geregistreerde ook handelt als zodanig. Anders gezegd, hij dient zich te begeven op het deskundigheidsgebied dat bij zijn titel hoort.12 Privégedragingen Hoewel uit de parlementaire geschiedenis volgt dat het tuchtrecht in beginsel geen betrekking heeft op privégedragingen, zijn deze in toenemende mate vatbaar geacht voor tuchtrechtelijke toetsing.13 Zo is het inmiddels vaste lijn in de tuchtrechtelijke jurisprudentie dat klachten over het verwerven, bezitten en bekijken van kinderpornografisch materiaal ontvankelijk worden verklaard.14 Deze lijn wordt tevens gevolgd ten aanzien van levensdelicten en (ernstige)mishandeling.15 Het CTG acht dergelijk gedrag “flagrant in strijd” met de algemene zorgplicht; zorg die aan een BIG-geregistreerde uit hoofde van diens beroep bij uitstek is toevertrouwd. Hoewel het handelen niet plaatsvindt in de hoedanigheid van BIG-geregistreerde, kan het daar niet los van worden gezien.16 Het CTG brengt daarmee niet alle privégedragingen onder het tuchtrecht, maar beperkt het vertrouwenscriterium tot handelen dat niet los gezien kan worden gezien van de hoedanigheid van BIG-geregistreerde. Derhalve kunnen bepaalde

ernstige privégedragingen aan tuchtrechtelijke toetsing worden onderworpen, terwijl tegelijkertijd de hoedanigheid waarin een BIG-geregistreerde handelt relevant blijft voor de reikwijdte van de tweede tuchtnorm.17 Verruiming en wijziging van de tweede tuchtnorm De reikwijdte van de tweede tuchtnorm is door de jaren heen verruimd. Waar het de introductie van het weerslagcriterium betreft, gaat het om een verruiming die in lijn is met hetgeen de wetgever beoogde. Waar het de verruimde toepassing van het ‘hoedanigheidscriterium’ betreft en gedragingen begaan in de privésfeer, gaat het om een verruiming ten opzichte van zowel de letter van wet als de parlementaire geschiedenis. Voorts bleek een consistente lijn in de jurisprudentie ten aanzien van de tweede tuchtnorm op diverse vlakken, zoals de toepassing en interpretatie van het weerslagcriterium en hoedanigheidscriterium, te ontbreken.18 Met de herziening van de Wet BIG wordt gehoor gegeven aan de roep om verduidelijking van de reikwijdte van de tweede tuchtnorm. De nieuwe tweede tuchtnorm zal zien op “handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt”.19 Reikwijdte betamelijkheidsnorm De wetgever heeft uitdrukkelijk willen regelen: “dat ook gedragingen die niet zijn begaan in de hoedanigheid van geregistreerde onder het tuchtrecht kunnen vallen.”20 De wijziging beoogt volgens de wetgever te verduidelijken dat het tuchtrecht tevens van toepassing is in situaties waarin een BIGgeregistreerde in de privésfeer of in de hoedanigheid van een ander beroep dan zijn BIG-registratie, misdragingen begaat van dien aard en ernst dat hij een gevaar voor patiënten vormt of het vertrouwen in de beroepsuitoefening ernstig schaadt. Gedacht moet worden aan levens-, gewelds- en zedendelicten, zoals seksueel misbruik of ernstige mishandeling. Het is aan de tuchtrechter om te toetsen of daar in een concrete casus sprake van is. Tevens tuchtrechtelijk toetsbaar worden BIG-geregistreerden die, binnen of buiten de zorg, in de uitoefening van een ander beroep dan waarvoor zij geregistreerd staan, (beroepsmatig) in strijd handelen met de beroepsnormen behorend bij hun BIG-registratie. Uitgezonderd de situatie dat hen uit hoofde van hun functie of beroep beleidsvrijheid toekomt. Bij de beoordeling van deze gedragingen dient de tuchtrechter aansluiting te zoeken bij de beroepsnormen die van toepassing zijn op het beroep waarvoor de betrokkene in het BIG-register is opgenomen, aldus de wetgever. Tot slot wenst de wetgever te regelen dat het tuchtrecht, vanuit het oogpunt van kwaliteitsbevordering en bescherming van de patiëntveiligheid, ook van toepassing is in


situaties waarin voor functies een BIG-registratie wordt vereist, zonder dat de betrokkene zich als zodanig naar patiënten presenteert.21 Gezien de parlementaire toelichting lijk het dus niet de intentie van de wetgever om alle gedragingen van BIG-geregistreerden onder de reikwijdte van het tuchtrecht te brengen; er dient een verband te zijn tussen de gedragingen en de beroepsuitoefening dan wel de beroepsnormen. Hieraan ontkomt men ook niet, nu de regeling van het tuchtrecht is opgenomen in de Wet BIG. Het begrip ‘handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg’ bepaalt de reikwijdte van de wet en daarmee ook die van het tuchtrecht.22 Deze definitie wordt met de herziening van de wet gewijzigd naar ‘individuele gezondheidszorg’; een wijziging die voornamelijk ziet op het stroomlijnen van de (begrippen in de) wet.23 Opmerkelijk is dat de wetgever stelt dat waar het begrip ‘individuele gezondheidszorg’ niet wordt genoemd, het ook niet de bedoeling is om de reikwijdte van de wet te beperken. In tegenstelling tot in de huidige tweede tuchtnorm, wordt ‘individuele gezondheidszorg’ in de betamelijkheidsnorm niet genoemd. Toch kan het in dat kader geenszins de bedoeling van de wetgever zijn geweest ook geen enkele relatie tot de ‘individuele gezondheidszorg’ meer te vereisen. Dat staat haaks op de systematiek van de Wet BIG en bovendien op de beperking in de reikwijdte die de wetgever zelf stelt ten aanzien van de betamelijkheidsnorm. Immers, gebleken is dat er ten minste een verband dient te zijn tussen de gedragingen en de beroepsuitoefening dan wel de beroepsnormen.

De rechtvaardiging die de wetgever geeft voor verruiming van de tweede tuchtnorm is gelegen in kwaliteitsbevordering en bescherming van de patiëntveiligheid. Het doel van het tuchtrecht, bewaking en bevordering van de kwaliteit van de beroepsuitoefening, brengt mee dat het de patiënt tevens beschermt tegen ondeskundig en onzorgvuldig handelen. De afhankelijke en kwetsbare positie van patiënten en de vertrouwensband tussen behandelaar en patiënt, zouden mede de (ver)brede reikwijdte van het tuchtrecht rechtvaardigen.24 Hiermee lijkt de wetgever terug te vallen op de vertrouwensnorm zoals die onder de Medische Tuchtwet gold.25 Het belang dat patiënten hebben bij deskundige en veilige zorg lijkt binnen het tuchtrecht (expliciet) een grotere rol te gaan spelen.26 Tot slot Hoewel de formulering van de betamelijkheidsnorm een verruiming is ten opzichte van de huidige tweede tuchtnorm, is het de vraag of dit in de tuchtrechtpraktijk ook tot verdere verruiming – de gevreesde glijdende schaal – zal leiden. De parlementaire toelichting van de reikwijdte sluit immers grotendeels aan bij de ontwikkeling in de tuchtrechtelijke jurisprudentie. Of de introductie van de betamelijkheidsnorm ook tot meer consistentie in de jurisprudentie zal – kunnen – leiden moet worden bezien. Het ontwikkelen en bewaken van een eenduidige lijn in de jurisprudentie is en blijft, ongeacht de formulering van de wettelijke norm, immers een taak van de tuchtrechter.


Zie S. Broersen, ‘Tuchtrecht reikt steeds verder’, MC 2015, p. 602-603; P. Dalhuisen, ‘Verlies van hoedanigheid’, Tijdschrift zorg en recht in de praktijk, 2014-4, p. 21-25; W.R. Kastelein, ‘De onbegrijpelijke interpretatie van de artikelen 1 en 47 Wet BIG: herbezinning noodzakelijk’, TvGR 2005-3, p.227-229; A.C. de Die, De toekomst van de Wet BIG, Gewaarborgde kwaliteit, preadvies 2008 Vereniging voor Gezondheidsrecht, Den Haag: Sdu Uitgevers 2008, p. 137-174; E.J.C. de Jong & W.R. Kastelein, ‘Kroniek rechtspraak tuchtrecht’, TvGR 2015, 8, p. 640-665; C. A. Bol en J.C.J. Dute, ‘Het tuchtrecht voor de beroepen in de individuele gezondheidszorg: de betekenis van de tweede tuchtnorm voor de ontvankelijkheid’ TvGR 2016-5, p.288-329. 2 Zie met name Kastelein, ‘De onbegrijpelijke interpretatie van de artikelen 1 en 47 Wet BIG: herbezinning noodzakelijk’, TvGR 2005-3, p.227229; J.G. Sijmons & J.H. Hubben, ‘De Tweede Evaluatie Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg’, TvGR 2014, 4, p. 278-279; C.A. Bol en J.C.J. Dute, ‘Het tuchtrecht voor de beroepen in de individuele gezondheidszorg: de betekenis van de tweede tuchtnorm voor de ontvankelijkheid’ TvGR 2016-5, p.288-329. 3 Art. 47 lid 1 sub a Wet BIG. 4 Kamerstukken II 1985/86, 19 522, nr. 3, p. 75 en art. 47 lid 1 sub b Wet BIG. 5 Art. 1 lid 2 jo. 1 lid 1 jo. lid 2 Wet BIG. 6 Kamerstukken II 1985/86, 19 522, nr. 7, p. 98. 7 C.A. Bol en J.C.J. Dute, ‘Het tuchtrecht voor de beroepen in de individuele gezondheidszorg: de betekenis van de tweede tuchtnorm voor de ontvankelijkheid’ TvGR 2016-5, p.288-329. 8 C.A. Bol en J.C.J. Dute, ‘Het tuchtrecht voor de beroepen in de individuele gezondheidszorg: de betekenis van de tweede tuchtnorm voor de ontvankelijkheid’ TvGR 2016-5, p.314-319. 9 CTG 19 april 2011, TvGR 2011/26, ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1057. 10 CTG 5 juli 2011, TvGR 2011/39, ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1323. 11 Bijvoorbeeld CTG 17 februari 2011, ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG0917, RTG Zwolle 20 december 2013, ECLI:NL:TGZRZWO:2013:71, CTG 14 juni 2012, ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2135, RTG Eindhoven 18 februari 2015, ECLI:NL:TGZREIN:2015:14, RTG Den Haag 1 december 2015, ECLI:NL:TGZRSGR:2015:155 en RTG Den Haag 14 juli 2015, ECLI:NL:TGZRSGR:2015:88. Zie ook par. 3.4 van deze bijdrage. 12 CTG 26 juni 2011, ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2170 met verwijzing naar Kamerstukken II 1985/86, 19 522, nr. 3, p. 74. Zie ook RTG Zwolle 19 januari 2012, ECLI:NL:TGZRZWO:2012:YG1714, en CTG 23 juni 2011, ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1354. 13 Kamerstukken II 1985/86, 19 522, nr. 3, p. 74-76. 14 Zie bijvoorbeeld: RTG Den Haag 29 oktober 2013, no.2013.111, ECLI:NL:TGZRSGR:2013:25; RTG Eindhoven 8 januari 2014, ECLI:NL:TGZREIN:2014:5; RTG Zwolle 20 maart 2015, ECLI:NL:TGZRZWO:2015:32 en CTG 9 juni 2015, ECLI:NL:TGZCTG:2015:181. 15 Zie CTG 12 februari 2015, ECLI:NL:TGZCTG:2015:56 en RTG Eindhoven 6 augustus 2015, ECLI:NL:TGZREIN:2015:75. 16 CTG 9 juni 2015, ECLI:NL:TGZCTG:2015:181. Zie ook RTG Eindhoven 6 augustus 2015, ECLI:NL:TGZREIN:2015:75. 17 Zie Kamerstukken II 1985/86, 19 522, nr. 3, p. 74. 18 C.A. Bol en J.C.J. Dute, ‘Het tuchtrecht voor de beroepen in de individuele gezondheidszorg: de betekenis van de tweede tuchtnorm voor de ontvankelijkheid’ TvGR 2016-5, p.318-321. 19 Kamerstukken II 2016/17, 34 629, nr. 1 p. 7-8. 20 Kamerstukken II 2016/17, 34 629, nr. 3 p. 21. 21 Kamerstukken II 2016/17, 34 629, nr. 3 p. 21-23. 22 J.C.J. Dute, ‘Het concept-wetsvoorstel modernisering tuchtrecht’, TvGR 2015-8, p. 606-616 en C.A. Bol en J.C.J. Dute, ‘Het tuchtrecht voor de beroepen in de individuele gezondheidszorg: de betekenis van de tweede tuchtnorm voor de ontvankelijkheid’ TvGR 2016-5, p.321 e.v. 23 Zie Kamerstukken II 2016/17, 34 629, nr.1 p. 1-2. De nieuwe definitie luidt:“zorg die rechtstreeks betrekking heeft op een persoon en ertoe strekt diens gezondheid te bevorderen of te bewaken, het onderzoeken en geven van raad daaronder begrepen, waaronder geneeskunst.” en Kamerstukken II 2016/17, 34 629, nr.3 p. 28-29: “In de Wet BIG komt dit begrip immers in verschillende artikelen voor zonder dat daarbij een koppeling wordt gemaakt met het begrip ‘handelingen’.” Wel wordt met de wijziging van de wet BIG verduidelijkt dat ook cosmetische chirurgie binnen de reikwijdte van het begrip en de wet valt. 24 Kamerstukken II 2016/17, 34 629, nr. 3 p. 21-23. 25 Stb. 1928, 222. 26 C.A. Bol en J.C.J. Dute, ‘Het tuchtrecht voor de beroepen in de individuele gezondheidszorg: de betekenis van de tweede tuchtnorm voor de ontvankelijkheid’ TvGR 2016-5, p.321 e.v. 1


OVER TOEREKENING IN HET (MEDISCHE) STRAFRECHT Jouko Barensen1

Inleiding Indien een arts of verpleegkundige een fout maakt, kan dat leiden tot strafrechtelijke consequenties. Bijvoorbeeld omdat een slachtoffer of nabestaande aangifte doet, of omdat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd – voorheen: IGZ, en nu IGJ – het OM inschakelt na afloop van een onderzoek. En wanneer iemand aan een niet-natuurlijke dood overlijdt, wordt de Officier van Justitie zelfs onmiddellijk gebeld om te beoordelen of er mogelijk sprake is van een misdrijf. Zo kan het voorkomen dat de Officier in een split second oordeelt dat niet valt uit te sluiten dat een behandelend medicus zich heeft schuldig gemaakt aan een misdrijf. Wanneer de betreffende persoon daadwerkelijk als verdachte wordt aangemerkt, kan dat enorme gevolgen hebben. Het referentiekader dat de Officier gebruikt om te beslissen of een medicus daadwerkelijk moet worden vervolgd, is de “Aanwijzing feitenonderzoek / strafrechtelijk onderzoek en vervolging in medische zaken”2. Volgens die Aanwijzing zal het strafrecht met name ingezet worden in geval van (kans op) letsel of de dood van een patiënt als gevolg van medische beroepsfouten, waarbij het redelijk vermoeden bestaat dat een strafbaar feit is begaan. Veelal zal hierbij sprake zijn opzet of schuld in de zin van grove nalatigheid, aldus de Aanwijzing. Strafbaarstelling vereist vaak dat een bepaald gevolg is veroorzaakt Het handelen van medici wordt door het OM vaak beoordeeld aan de hand van de maatstaven van het “commune strafrecht”. Dat betekent dat wordt gesproken “doodslag”, “dood door schuld”, het veroorzaken van “zwaar lichamelijk letsel door schuld”, of over “levensbeëindiging op verzoek”. Uiteraard heeft een medicus bijzondere taken en verantwoordelijkheden. Die zijn echter niet specifiek vereist voor het bewijs van de hier genoemde misdrijven. De delicten staan allen opgenomen in het Wetboek van Strafrecht. Ze hebben gemeen dat eenieder ze kan plegen: medici dus ook. Zij hebben ook gemeen dat zij het teweeg brengen van een bepaald gevolg strafbaar stellen. Dat betekent dat er een causaal verband moet zijn tussen de gedraging en het gevolg. Dat geldt ook voor artikel 96 van


de Wet BIG (Beroepen op de Individuele Gezondheidszorg). Dat artikel bepaalt dat “degene die bij het verrichten van handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg buiten noodzaak benadeling of een aanmerkelijke kans op benadeling van de gezondheid van een ander veroorzaakt, indien hij weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat hij bij het verrichten van die handelingen benadeling of een aanmerkelijke kans op benadeling van de gezondheid van een ander veroorzaakt, gestraft wordt met een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie”. Ook hier gaat het om het teweeg brengen van een bepaald gevolg. En ook hier moet er dus een causaal verband zijn tussen de gedraging en het gevolg. Ter illustratie: het eveneens commune delict “verlating van een hulpbehoevende” (zie artikel 255 WvSr), dat we ook nog wel eens tegenkomen in het medische strafrecht, kent deze causaliteitseis niet. Wanneer iemand hulpbehoevend is, en een ander laat deze persoon in de steek terwijl hij gehouden is om deze persoon te helpen, kan overtreding van dit artikel worden bewezen. Dat kan bijvoorbeeld zo zijn indien iemand zich tot de huisartsenpost wendt met een medische hulpvraag.3 De “leer van de redelijke toerekening” Terug naar de delicten die een causaal verband eisen. Hoe wordt nu beoordeeld of het ingetreden gevolg in verband te brengen valt met iemands handelen? In het strafrecht geldt de “leer van de redelijke toerekening” sinds de Hoge Raad eind jaren ’70 het “lethale longembolie-arrest” wees.4 De kernvraag die moet worden beantwoord ligt voor de hand: is het redelijk om het ingetreden gevolg toe te rekenen aan de gedraging van de verdachte? Wanneer A met een pistool op B schiet en B overlijdt door het letsel dat de kogel veroorzaakt, is de vraag gemakkelijk te beantwoorden. Maar als A met een pistool op B schiet, die daardoor in het ziekenhuis belandt en bij de operatie overlijdt als gevolg van een fout van de chirurg, wordt het lastiger. Helemaal lastig wordt het (of misschien juist niet) als B doordat A hem beschoot in het ziekenhuis belandt, waar hij uitglijdt in het toilet, als gevolg waarvan hij overlijdt. De leer van de redelijke toerekening sluit volgens mr J. de Hullu aan bij “de algemene uitgangspunten voor strafrechtelijke aansprakelijkheid, waarbij het in beginsel gaat om verantwoordelijkheid voor eigen gedrag”.5 Met andere woorden: ook al droeg het slachtoffer geen autogordel, dat neemt niet weg dat het zware letsel dat bij een ongeluk bij hem is ontstaan, in beginsel aan de veroorzaker van een ongeluk is toe te rekenen. De relevante oorzaak is niet in de eerste plaats het verzuim om autogordels te dragen, maar de aanrijding.6 Het is dus redelijk om het letsel aan de veroorzaker van het ongeluk toe te rekenen. Het mogelijke eigen aandeel van het slachtoffer is niet doorslaggevend. Leer van de redelijke toerekening in medische strafzaken Hoe werkt dit in medische strafzaken? Het criterium van de “redelijke toerekening” werd door het Hof Amsterdam toegepast in een zaak waarbij een kindercardioloog er van werd verdacht een patiëntje van 7 maanden oud opzettelijk van het leven te hebben beroofd (!).7 De verdachte had een stent in het lichaam van de baby geplaatst, volgens het Hof zonder dat daartoe een noodzaak bestond. Het kindje was vervolgens overleden. Volgens een deskundige had de beschadigde arterie niet onafwendbaar geleid tot het overlijden van de baby. Dit werd door de raadsman aangegrepen om te bepleiten dat er dus onvoldoende causaal verband was tussen het handelen van de arts, dat de beschadiging had veroorzaakt, en het overlijden. Het


Hof ging hier echter niet in mee. Het Hof overwoog dat de handeling van de verdachte een “conditio sine qua non” was voor het overlijden, anders gezegd: zonder die handeling was het kindje niet overleden. Daar kwam bij dat de ingreep naar de geldende medische maatstaven riskant was, waardoor er een aanzienlijke kans op levensbedreigende complicaties was. Ook leek de nazorg gebrekkig te zijn geweest. Daardoor kon “niet worden gezegd dat de dood in zodanig ver verwijderd verband stond met het handelen van de verdachte, dat deze aan hem niet kon worden toegerekend”. Het Hof achtte het (subsidiair) ten laste gelegde dood door schuld bewezen. Een andere medische zaak waarin door de verdediging werd betoogd dat het vereiste causaal verband tussen het handelen van de verdachte en het overlijden van het slachtoffer ontbrak, leidde tot een vonnis van de rechtbank Arnhem van 20 november 2000.8 Hier werd een verpleegkundige vervolgd voor dood door schuld. Het overlijden van het slachtoffer vond plaats een maand nadat de verdachte een fout had gemaakt met het beademingssysteem. Dat leidde tot aanzienlijk letsel (twee klaplongen, een hartstilstand en hersenschade) maar door reanimatie werd de hartfunctie en de ademhaling hersteld. Al gauw kwam men echter tot de conclusie dat de prognose zo slecht was dat verdere behandeling vermoedelijk zinloos was geworden. Daarna werd besloten om de behandeling te staken, waarop het slachtoffer overleed. Volgens de verdediging was het overlijden niet het gevolg van de fout van de verpleegkundige, maar van de beslissing van alle betrokkenen om de behandelingen te staken. Daar lijkt strikt genomen iets in te zitten: indien men de behandeling had voortgezet, was het slachtoffer niet (op die betreffende datum) overleden. Toch oordeelde de rechtbank ook hier dat het overlijden wel degelijk aan de verdachte kon worden toegerekend. De lichamelijke gevolgen voor de patiënt als gevolg van het handelen van de verdachte leidden volgens de rechtbank rechtstreeks tot de dood van het slachtoffer. Door het handelen van de verdachte belandde het slachtoffer immers in een toestand die zo uitzichtloos was, dat gezegd kan worden dat het slachtoffer als gevolg van de bekomen letsels is overleden. En dat betekende dat het overlijden in redelijkheid aan de verdachte “als ervaren verpleegkundige” kon worden toegerekend. De leer van de redelijke toerekening bestaat als gezegd al sinds de jaren ’70. Hoewel critici vinden dat deze leer tot onvoorspelbare uitkomsten leidt omdat casus-specifieke elementen zo belangrijk zijn, moeten we het er toch mee doen. De vraag is of dat zo erg is: volgens de Hullu is elk alternatief onwenselijk; dat zou immers inhouden dat er ook een “leer van de onredelijke toerekening” gaat gelden. Zoals aan het begin van deze bijdrage aan de orde kwam, kijken officieren van justitie niet alleen naar het causale verband. Het strafrecht wordt met name ingezet indien sprake is van grove nalatigheid, of opzettelijk handelen. Naar mijn ervaring liggen daar kansen voor de betrokkenen om argumenten aan te dragen die er toe moeten leiden dat zij niet strafrechtelijk aansprakelijk worden gesteld.

Jouko Barensen is advocaat bij Ploum. In het verleden was hij officier van justitie, waarbij hij tevens medische zaken deed. Zie https://www.om.nl/onderwerpen/medische-zaken/@86290/aanwijzing-0/. 3 Zie Rechtbank Zutphen 9 november 2012, NJFS 2013, 24. 4 Zie HR 12 september 1978, NJ 1979, 60. 5 Mr. J. de Hullu, Materiel Strafrecht, zesde druk, Wolters Kluwer 2015, p.183 6 Vgl. HR 11 december 2001, NJ 2002, 62. In het concrete geval had de veroorzaker van het ongeluk geen voorrang verleend. 7 Zie Gerechtshof Amsterdam, 12 oktober 2005, GJ 2005/120. 8 Zie ECLI:NL:RBARN:2000:AA8371. 1

2


Dirkzwager zoekt talent!

Dirkzwager is een topspeler waar ambitieuze, gemotiveerde advocaten en notarissen juridische dienstverlening op hoog niveau leveren. Dat doen wij in een mooie omgeving en in een prettig werkklimaat. Dirkzwager is innovatief, gedreven en toekomstgericht. Dirkzwager zoekt regelmatig medewerkers die bij dit profiel passen. Ben jij ambitieus? Heb je het zelfvertrouwen en ga je hard aan de slag om de kansen die wij bieden op te pakken? Wil je het beste uit jezelf halen en werken bij het grootste kantoor buiten de Randstad? Dan zijn de actuele vacatures wellicht interessant voor jou. Dirkzwager zoekt talent en heeft jou veel te bieden. Jij ons ook? Bekijk dan snel voor meer informatie de actuele vacatures op www.werkenbijdirkzwager.nl



‘VERSLAGEN DOOR HET TUCHTRECHT’

Een interview met schrijver en psycholoog Martin Appelo.

Onlangs is het boek Verslagen door het tuchtrecht van psycholoog Martin Appelo verschenen. Hij sprak voor dit boek met acht zorgverleners, onder wie vijf artsen, die voor de tuchtrechter moesten verschijnen. Daarnaast schrijft Appelo over de twee tuchtzaken die hij na dertig jaar werken zonder klachten, zelf meemaakte. In dit interview vertelt hij ons meer over het onderwerp ‘medisch tuchtrecht’ bezien vanuit de praktijk en doet hij aanbevelingen om het tuchtrecht te verbeteren. Wat zijn uw persoonlijke ervaringen met het tuchtrecht? Voor ik twee tuchtzaken had gehad, had ik alleen zijdelings iets van het tuchtrecht gehoord. Ik dacht: ‘Tuchtcolleges zijn iets voor dokters die hun patiëntes verkrachten of tandartsen die ‘de verkeerde gaatjes vullen’’. Ik had nooit verwacht dat het mijzelf zou overkomen. Het was dus wel even schrikken in die zin. Dat zegt overigens meteen iets over de opleiding: hoe weinig aandacht er voor het tuchtrecht bestaat en hoe weinig je er - zeker in mijn vak als psychotherapeut - op wordt voorbereid. Dat is wat mij betreft dan ook een aanbeveling. Waar gingen de klachten over die tegen u werden ingediend? Ik heb kort achter elkaar twee casussen gehad van mensen die een officiële klacht tegen mij hadden ingediend. De eerste klacht was van een vrouw die ik ‘dramaqueen’ en ‘zweefteef’ had genoemd. Een collega van mij vroeg of ik een vriendin van hem wilde spreken. Deze vrouw had een relatie met een man die volgens haar een enorme narcist was. Omdat narcisme mijn specialiteit is, dacht mijn collega: ‘oh dan moet je eens met Martin gaan praten’. Ik weet het nog goed. Het was een zondagmiddag en die vrouw had heel erg het idee: ‘die Appelo zal mijn man eens goed aanpakken’. Dat gebeurde echter niet in dat gesprek. In plaats van dat ik haar man aansprak, stelde ik háár vragen, zoals: ‘Geef jij goed je grenzen aan?’ Kortom: in plaats van dat ik haar man op haar donder gaf, kwam zij in de positie dat ze aan zichzelf moest gaan werken. Dit resulteerde erin dat ze boos werd. De boosheid van die vrouw, die zij op haar man had, kwam bij mij terecht. Vervolgens heeft zij een klacht tegen mij ingediend. De klacht ging over de woorden die ik tegen haar heb gebruikt, terwijl ze daar in het gesprek juist heel erg om moest lachen. Ik had daarom echt zoiets van: ‘wat gebeurt er nu?’. Ik dacht echter wel dat het wel met een

sisser af zou lopen, omdat ik dit wel zou kunnen uitleggen aan het tuchtcollege. Maar dat pakte dus heel anders uit, en uiteindelijke legde het tuchtcollege een berisping op. Dat was dus ook meteen een vrij heftige maatregel? Ja dat vond ik ook, en die journalisten die erbij waren zeiden: ‘Omdat je veel schrijft, bekend bent en op de radio bent, vinden ze het natuurlijk leuk om jou te pakken’. Ik weet niet of dat het geval was, maar ik was wel erg verbaasd. Was er door die mensen van tevoren een melding bij u gemaakt of hoorde u het pas bij de officiële tuchtklacht? En bent u eerst nog in gesprek gegaan met die mensen? Nee, het kwam voor mij echt uit de lucht vallen. Er was bijvoorbeeld niet eerst een tuchtklachtfunctionaris die heeft geprobeerd om het uit te praten. Het was in één keer - pats boem - voor de tuchtrecht. Denkt u dat het anders gekund had, door eerst met elkaar om tafel te zitten, zodat het niet tot een tuchtzaak had hoeven komen? Jazeker, ik vind dat eerst een verplichte mediation zou moeten plaatsvinden. Dat is ook een van mijn aanbevelingen. En als ik had geweten dat deze vrouw op deze manier met haar boosheid zou zijn omgegaan, dan had ik het zeker uit kunnen praten van tevoren. Dan had ik ook begrip getoond voor haar woede en mijn excuses aangeboden, daar ben ik helemaal niet te beroerd voor. Maar nu kwam het gewoon echt uit de lucht vallen. Waar ging de tweede klacht over? Die tweede zaak was misschien wel nog vreemder. Dat was een vrouw die bijna was vermoord door haar man in een


huiselijk geweld-situatie. Toen vond een rechtszaak plaats

zegt zelf de kwaliteit te willen bevorderen, maar daarvoor heb

tegen die man en ging zij van hem scheiden. Van de rechter

je juist mensen nodig die hun nek durven uit te steken. Wat

moest mediation plaatsvinden over de kinderen. Haar man maakte er op alle mogelijke manieren een vechtscheiding van. Die vrouw zei toen tegen mij: ‘Ik wil echt niet naar die mediation’. Het was voor mij duidelijk dat ze echt een posttraumatische stressstoornis had. Elke keer als het over

ik bovendien ook bizar vind, is dat op de officiële website van het tuchtcollege staat dat het tuchtcollege niet de bedoeling heeft om te straffen. Ik vind dit vergelijkbaar met een bakkerij waar op de luifel staat ‘we verkopen geen brood’. Voor iedereen die door het tuchtcollege wordt aangepakt, voelt het

die man ging, dan werd ze heel raar. Ik dacht dus: zij kan echt

als een enorme straf.

niet naar die mediation, want dan krijgt die mediator een heel raar beeld van die vrouw en dan worden die kinderen aan die man toegewezen. Ze moet dus eerst adequaat behandeld worden. Als oplossing hiervoor heb ik die vrouw uiteindelijk een brief meegegeven voor de mediator waarin stond: ‘Niet schrikken als mevrouw zich raar gedraagt. Dat komt doordat ze een posttraumatische stressstoornis heeft. Mijn advies is om dan even te stoppen’. Ik had tegen die vrouw gezegd: ‘Je moet die brief geven aan de mediator geven als je je raar voelt’. Dat gebeurde vervolgens maar ik was zo dom geweest om haar man in die brief ‘dader’ te noemen, terwijl die man op dat moment nog niet was veroordeeld. Hij heeft toen van de mediator ook die brief gekregen waarin hij door mij ‘dader’ werd genoemd. Vervolgens heeft hij me aangeklaagd met nog elf andere klachten. De klachten werden allemaal niet-ontvankelijk verklaard, op die ene na. Op grond daarvan kreeg ik een berisping. Ik vond dit zo bizar. Wat voor impact heeft dit op u persoonlijk gehad? In uw boek beschrijft u een verhaal van een kinderorthopeed waarop het

Het tuchtcollege is natuurlijk wel om de kwaliteit te verbeteren en u geeft eerder aan dat hulpverleners persoonlijk geraakt worden, en dat het in de opleiding niet goed naar voren komt. Denkt u dat dit een onderdeel van de opleiding zou moeten zijn? Ja, ik ben ervan overtuigd dat niet alleen binnen het tuchtcollege dingen fundamenteel moeten veranderen, maar ook zeker binnen de opleidingen. De gemiddelde hulpverlener heeft geen idee wat hem te wachten staat. Wanneer er betere aandacht aan wordt besteed in de opleiding en je de procedure moet leren, dan weet je in wat voor ambiance je terechtkomt. Ik denk dat je dan veel beter voorbereid bent. Je moet je voorstellen dat de meeste hulpverleners nog nooit in een rechtszaal zijn geweest. Ik heb veel deskundigenverklaringen gedaan waardoor ik er dus al wel eens was geweest, maar heel veel anderen komen voor het eerst binnen. Vervolgens moeten ze meteen in het beklaagdenbankje gaan staan. Alleen dat al is voor heel

persoonlijk heel veel impact heeft gehad.

veel mensen zo stressvol dat ze helemaal geen woord meer kunnen uitbrengen. Kortom: het tuchtcollege doet dingen niet

Ik heb in eerst instantie een nogal narcistische inslag, dus ik

goed, maar ook in de opleiding moet er veel meer aandacht

had zoiets van ‘nou wat een sukkels zeg’. Ik legde dus al vrij snel de fout buiten mezelf en ik weerde het een beetje af. In eerste instantie deed het me niet zoveel en moest ik er een

voor zijn.

beetje om lachen. Ik vond het wel grappig om ook eens mee

Nee. Dat had ik overigens ook niet nodig.

te maken. Dat was omdat ik er ontzettend van overtuigd was dat ik toch wel zou winnen. Toen het ineens anders uitpakte, had ik echt zoiets van ‘wat krijgen we nou zeg’ en vooral de manier hoe die mensen van het tuchtcollege tegen me deden. Dat vond ik echt zo belachelijk autoritair en uit de hoogte. Dat zagen we ook terugkomen in het verhaal van de kinderorthopeed: dat hij verrast was door de houding van het tuchtcollege. Ja dat klopt. Ik heb sindsdien een heleboel mensen gesproken en dat is ook echt wel de reden dat ik dit boek heb geschreven. Er zijn ontzettend veel professionele hulpverleners die zo persoonlijk geraakt worden hierdoor, en echt behoorlijke psychische klachten krijgen. Mensen worden echt bang gemaakt en bang om te experimenteren met nieuwe ideeën uit angst voor een tuchtklacht. Dit kan niet de bedoeling van het tuchtrecht zijn. Het tuchtcollege

Heeft u enige vorm van nazorg gehad na zo’n procedure?

Vind u dat dit geregeld zou moeten worden vanuit het tuchtcollege of de werkgever? Als je nazorg nodig hebt, dan is dit ook wel persoonlijk. Ik vind wel dat een werkgever er aandacht voor moet hebben en dus dat het ook iets is wat hen kan worden aangerekend. Toen ik zelf iets kleins had en dit aankaartte bij de werkgever, kreeg ik alleen maar te horen: ‘dit komt in je dossier’. Hij vroeg niet ‘hoe gaat het met je’. Ik heb toen wel ervaren hoe je kan missen dat collega’s aan je vragen hoe het met je gaat. Denkt u dat er een taboe op rust om als collega’s onderling over tuchtzaken te praten? Nee, er bestaat wel een enorme angst om voor een tuchtcollege te staan. Er bestaat echter geen taboe om erover te praten op het moment dat het zo is.


U heeft al een aantal aanbevelingen genoemd voor het

door een klacht van een patiënt, mag je je vak niet meer

tuchtrecht. Heeft u er nog meer?

uitoefenen, terwijl er geen OM heeft meegekeken. Ik vind dat

Een hele belangrijke aanbeveling is de naam van het tuchtcollege. ‘Tuchtigen’ betekent ‘straffen’, terwijl het tuchtcollege zelf zegt: ‘We zijn er niet om te straffen’. Waarom noem je jezelf dan tuchtcollege? Hier moet dus iets aan gebeuren. Daarnaast dus de mogelijkheid van de verplichte mediation. Deze aanbevelingen staan verder ook in mijn boek. Op 12 december gaan we in de Rode Hoed in Amsterdam een manifest opstellen. We gaan daar met verschillende ervaringsdeskundigen, voorzitters van tuchtcolleges en mensen die aan het boek hebben meegewerkt, in gesprek. We gaan dan gaan kijken of we tot een soort consensus kunnen komen om veranderingen voor te stellen aan de Tweede Kamer.

echt belachelijk. Daarom vind ik dat het tuchtcollege voortaan het ‘klachtcollege’ moet gaan heten. Vervolgens moet door experts worden gekeken wat hulpverleners doen, en moeten hulpverleners ook door deze experts op de vingers worden getikt. Daarna moeten ze wel worden doorverwezen naar het strafrecht, zoals ook in de rest van Nederland gebeurt. Het moet dus niet zo zijn dat een stel collega’s jouw beroepstitel kan afpakken. Hoe heeft u de rechtszaak ervaren? Ik kwam binnen in de eerste tuchtzaak en ik wist er echt weinig van. In het tuchtcollege zaten twee mensen die ik heel erg goed kende. Met een ervan had ik tien jaar samengewerkt.

Er komt natuurlijk een wetswijziging aan, wat vindt u

Ik stapte op die mensen af en wilde ze een hand geven. Ze zeiden echter: ‘Nee nee, we geven hier geen handen’. Toen

daarvan?

dacht ik: ‘Wat krijgen we nu, ik ken jullie al tien jaar’. Ik had

Gerommel in de marge. Er zijn een paar wijzigingen die worden aangebracht waarvan voor de beklaagden natuurlijk de niet meer standaard ‘naming en shaming’ een voordeel oplevert. Een aantal wijzigingen zijn echter nadelig of geven aanleiding tot willekeur. Wie krijgen wel ‘naming en shaming’ opgelegd, en wie niet? Het is dus gerommel in de marge, druppels op een gloeiende plaat. Het pakt niet het probleem aan waar het fundamenteel om moet gaan, namelijk dat het tuchtcollege inhoudelijk beoordeelt, terwijl de meeste klachten uit de relatie ontstaan. Dat is dus is mijn eerste grote punt van kritiek. Daarnaast heb je het feit dat het tuchtcollege niet wil straffen, maar het wel doet en een klimaat creëert waarin mensen bang worden gemaakt. Hierdoor wordt kwaliteitverbetering niet mogelijk gemaakt. Bange mensen groeien immers niet. De maatregelen die door dat amendement zijn genomen, hebben in die zin dus niet zo heel veel te betekenen. Hoe denkt u dat het tuchtcollege kan bewerkstelligen dat maatregelen kunnen worden opgelegd wanneer dit nodig is, maar dat het niet voelt als straffen? Ik vind het tuchtcollege enerzijds veel te streng, maar anderzijds ook veel te soft. De mogelijkheid om een beroepsverbod op te leggen, vind ik daarom goed. Ik stel voor - net als bij het gewone strafrecht- dat er een soort klachtcollege moet komt die geen straffende bevoegdheden heeft, maar wel heel erg kan waarschuwen ‘pas op dit gaat niet goed’. Zodra het college vindt dat er iets heeft plaatsgevonden dat strafbaar is, dan moet de zaak worden doorverwezen naar het strafrecht. Want het is nogal wat: Je kunt zonder dat het OM zich ermee bemoeit, gewoon je bron van uitkomsten kwijtraken door het tuchtcollege. Dus

ze natuurlijk moeten wraken, maar ik wist toen helemaal niet dat dat mogelijk was. Formeel zouden deze mensen mij dus mijn registratie kunnen afpakken, dat is toch te gek voor woorden! Wanneer een registratie kan worden afgenomen, moet daar vanuit het perspectief van het strafrecht naar worden gekeken. Zo vind ik het ongelofelijk dat een huisarts die in een verkleedhokje zijn vrouwelijk patienten filmt, alleen maar geschorst wordt. Zo’n man moet gewoon een gevangenisstraf krijgen, vind ik dan. Het wordt dan natuurlijk nog wel veel enger om een tuchtzaak te krijgen, maargoed, dan moet je maar gewoon maar opletten wat je doet. Je hoeft er niet voor te vrezen, als je dit soort praktijken niet doet. Neem nu mijn zaak tegen de patiënt die ik wilde beschermen tegen de negatieve impact van haar ex, die ik dader heb genoemd, ik denk dat er geen strafrechter in Nederland zou zijn die mij in dit geval een fikse straf zou geven. Terwijl ik nu wel op het internet sta als ‘grensoverschrijdende hulpverlener’ en niemand weet dat dit komt omdat ik die man ‘dader’ heb genoemd. Als ik nu aan mijn patiënten vraag: ‘Wat denk je dat dat betekent?’. Zij zeggen dan: ‘Dat je seks hebt gehad met patiënten’. Nu kan het mij niet zoveel schelen, maar ik heb ook casussen meegemaakt van mensen wiens kinderen op school te horen krijgen: ‘Jouw vader heeft seks gehad met patiënten’. Heel veel reputatieschade dus. Kortom: ik kan me er druk om maken.


DE WET BIG GEWIJZIGD. Jacqueline de Vries en Coen Verberne

In deze bijdrage wordt ingegaan op de meest recente wijziging van de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (‘Wet BIG’).1 Wij zetten de belangrijkste wijzigingen op een rijtje. Ten eerste is de reikwijdte van de Wet BIG is verduidelijkt. Met de wijziging van artikel 1 Wet BIG is voortaan klip en klaar dat niet alleen behandelingen met een geneeskundig doel onder de Wet BIG vallen, maar ook (be)handelingen met een cosmetisch oogmerk. Er kan dus geen discussie meer zijn of die handelingen onder de wet en dus bijvoorbeeld onder het tuchtrecht vallen.2 In de gewijzigde wet is ook de de reikwijdte van de tweede tuchtnorm verruimd. Een beroepsbeoefenaar handelt in strijd met de voorgestelde tweede tuchtnorm als hij zich niet gedraagt zoals het een goed beroepsbeoefenaar betaamt. Voorbeelden van gedragingen die onder de tweede tuchtnorm worden beoordeeld zijn, aldus de jurisprudentie, het niet collegiaal samenwerken3, het plegen van fraude ten opzichte van de ziektekostenverzekeraars4, het als medisch adviseur beoordelen van het gedrag van een andere arts jegens een patiënt en het niet naleven van de Gedragscode Openheid Medische Incidenten (‘GOMA’).5 De invulling van de tweede tuchtnorm wordt nu in de wet verankerd. Voorts heeft te gelden dat de eis, dat gedragingen voldoende weerslag moeten hebben op de individuele gezondheidszorg6 en dat sprake moet zijn van gedragingen in hoedanigheid van geregistreerde, reden zijn geweest voor aanpassing van die tweede tuchtnorm.7 De aanstelling van een tuchtklachtfunctionaris die de klager kan helpen met het formuleren van de klacht en kan adviseren om te voorkomen dat te lichtvaardig klachten bij het tuchtcollege worden ingediend. Hoe dat in de praktijk moet worden vormgegeven is nog onduidelijk, beoogd wordt in ieder geval dat de klachten beter aan het college worden gepresenteerd en dat onnodige klachten worden voorkomen.8 Een ander gevolg van de wijziging van de Wet BIG is dat van de indiener van een klaagschrift een griffierecht van € 50 wordt gevorderd, op grond van het nieuwe artikel 65a lid 1 Wet BIG. Dat bedrag wordt overigens terugbetaald als de klacht geheel of gedeeltelijk gegrond wordt verklaard.9 Of dit een drempel


opwerpt tegen klachten waarvan op voorhand vaststaat dat die kennelijk ongegrond zijn, zullen we moeten afwachten. Wordt het griffierecht niet betaald, dan wordt klager niet-ontvankelijk verklaard. Ook wordt een mogelijkheid tot proceskostenveroordeling ingevoerd. Zoals aangegeven dient het griffierecht bij een geheel of gedeeltelijke gegrondverklaring van de klacht aan klager te worden terugbetaald. Op grond van het nieuwe artikel 69 lid 5 Wet BIG kan het tuchtcollege in dat geval ook de aangeklaagde veroordelen in de (proces)kosten die klager redelijkerwijs heeft moeten maken. Hoe dit zal worden ingevuld in de praktijk is echter nog volstrekt onduidelijk. De door de tuchtcolleges mogelijk op te leggen maatregelen worden eveneens aangepast. Met de wijziging van de Wet BIG wordt – in het gewijzigde artikel 48 – de maatregel tot het opleggen van een binding aan bijzondere voorwaarden om het beroep uit te oefenen waarvoor de beroepsbeoefenaar is ingeschreven toegevoegd, wordt de maatregel van schorsing gewijzigd in die zin dat het gaat om een schorsing van de bevoegdheid de aan de inschrijving verbonden bevoegdheden uit te oefenen voor ten hoogste een jaar en krijgt het tuchtrecht ook de mogelijkheid om bij de maatregel van doorhaling van inschrijving in het register aan de beroepsbeoefenaar beperkingen op te leggen met betrekking tot het beroepsmatig handelen, mochten de gedragingen van de beroepsbeoefenaar een gevaar kunnen opleveren voor de veiligheid van personen. Ook komt er op grond van het nieuwe artikel 67b Wet BIG een verplichte verschijning op de zitting. De klager en de beklaagde zijn verplicht om aan een oproep tot verschijning op zitting gehoor te geven en bij het niet verschijnen kan het tuchtcollege daaraan conclusies verbinden. Welke conclusies dat zijn, is overigens niet duidelijk. In de gewijzigde Wet BIG wordt ook de zogenaamde voorzittersbeslissing geïntroduceerd; door middel van de beslissing van de voorzitter – op grond van het nieuwe artikel 67a Wet BIG – kan worden geoordeeld dat het college kennelijk onbevoegd is, de klacht kennelijk niet-ontvankelijk is, kennelijk ongegrond of kennelijk van onvoldoende gewicht. Berispingen en boetes zijn voortaan niet zonder meer openbaar; berispingen en boetes worden alleen openbaar gemaakt indien de tuchtrechter van mening is dat dit in het belang van de individuele gezondheidszorg is.10 Een laatste belangrijke wijziging is ook dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (‘IGJ’) in het volledig nieuwe artikel 85a Wet BIG de mogelijkheid krijgt de beroepsbeoefenaar te dwingen zich op zeer korte termijn, in afwachting van het oordeel van de tuchtrechter, te onthouden van beroepsactiviteiten. De IGJ (‘de inspecteur’) kan aan een beroepsbeoefenaar deze zogenaamde last tot onmiddellijke onthouding van de beroepsactiviteiten (LOB) geven, indien de aard van de gedraging zodanig is dat eerst het oordeel van de tuchtrechter moet worden afgewacht om te bezien of vanuit het perspectief van de volksgezondheid de beroepsbeoefenaar, al dan niet onder de beperking, zijn beroep nog mag uitoefenen.11 Tot zover een korte impressie van de wijzigingen in de Wet BIG die moeten leiden tot verdere bevordering en bewaken van de kwaliteit van de gezondheidszorg. Wij zijn erg benieuwd naar wat al deze wijzigingen voor de praktijk zullen gaan betekenen. Wilt vast meer over de wetswijziging weten leest u dan de hierover door ons geschreven Whitepaper.12


Wet van 11 juli 2018 tot wijziging van de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (Wet BIG) in verband met de verbeteringen die worden doorgevoerd in het tuchtrecht alsmede de verbeteringen ten aanzien van het functioneren van de wet’, Staatsblad 2018, nr. 260. 2 Zie daarover nader het Commentaar van J.M. de Vries bij de Wetswijziging: ‘Wie mooi wil zijn moet pijn lijden, maar hoeft niet naar de dokter?: Schoonheidsbehandelingen; Wet BIG-proof?’ GZR-Updates 26 augustus 2018. 3 Zie voor een voorbeeld ook RTG ‘s-Gravenhage 12 januari 2016, ECLI:NL:TGZRSGR:2016:4. Zie voor het belang van een goede samenwerking ook EHRM 15 december 2015, GJ 2016, 32, met nt. A.C. Hendriks (Lopes de Sousa Fernandes/Portugal) en EHRM 30 augustus 2016, GJ 2016, 154, met nt. A.C. Hendriks (Aydogdu/Turkije). Zie voor een voorbeeld van niet-ontvankelijkheid wegens een onvoldoende belang RTG Amsterdam 30 mei 2017, GZR 2017-0237. 4 Kamerstukken II 1985/86, 19522, nr. 3, p. 75-76 (MvT) en Kamerstukken II 1987/88, 19522, nr. 6, p. 97 (MvA). Zie voor een voorbeeld RTG Amsterdam 13 oktober 2015, GZR 2015-0508. 5 CTG 8 maart 2018, ECLI:NL:TGZCTG:2018:67. 6 Zie Kamerstukken II 1985/86, 19522, nr. 3, p. 74-76 voor de eis van voldoende weerslag wanneer een beroepsbeoefenaar handelt buiten het kader van de individuele gezondheidszorg. 7 Zij het dat privégedragingen in sommige gevallen ook tuchtrechtelijk kunnen worden getoetst. Zie daarover de wetgever: Kamerstukken II 2016/17, 34629, nr. 3, p. 38-39 (MvT). 8 Kamerstukken II 2016/17, 34629, nr. 3, p. 19 en 46-47 (MvT). Zie voor kritiek op dit punt J.C.J. Dute, ‘Het concept-wetsvoorstel modernisering tuchtrecht’, TvGR 2015, nr. 8, p. 606-617 en A. Rube, ‘De toegankelijkheid van het tuchtrecht in de gezondheidszorg’, RegelMaat 2017 (32) 2, p. 105-114. Zie voor een uiteenzetting en interviews met voorzitters en secretarissen van de tuchtcolleges over het wetsvoorstel op deze punten C.C.H. Herschbach, ‘De voorgestelde wijzigingen van de tuchtrechtprocedure’, TvGR 2018, nr. 1, p. 36-48. 9 Zie voor de toelichting op die wijziging Kamerstukken II 2016/17, 34629, nr. 3, p. 24 en 49 (MvT). Zie ook Kamerstukken I 2017/18, 34629, C, p. 6-7 (MvA). Zie voor een kritische kanttekening bij dit voornemen J. Legemaate, ‘Griffierecht in tuchtzaken’, TvGR 2015, nr. 5, p. 299 evenals J.C.J. Dute, ‘Het concept-wetsvoorstel modernisering tuchtrecht’, TvGR 2015, nr. 8, p. 606-616; J.C.J. Dute, ‘Griffierecht hoort in het tuchtrecht niet thuis’, NJB 2016/1039 en A. Rube, ‘De toegankelijkheid van het tuchtrecht in de gezondheidszorg’, RegelMaat 2017 (32) 2, p. 105-114. Is de IGJ klager dan wordt overigens geen griffierecht geheven. 10 Dat zou in het oorspronkelijke wetsvoorstel wel zo zijn, maar dit als gevolg van een amendement uiteindelijk aangepast; Kamerstukken II 2017/18, 34629, nr. 13 (Amendement van de leden Van den Berg en Ellemeet). 11 Kamerstukken II 2016/17, 34629, nr. 3, p. 15-17 (MvT). 12 Via www.holla.nl. 1


GAAT VERDER, BLIJFT DICHTERBIJ Terugblik op het bezoek bij advocatenkantoor Van Doorne

Op 9 november 2018 organiseerde RGD haar eerste kantoorbezoek bij het advocatenkantoor Van Doorne in Amsterdam, in samenwerking met Gezondheidsrechtelijke Studenten Amsterdam (GRSA). De dag bij Van Doorne begon met een presentatie over de werkzaamheden van het advocatenkantoor en de afdeling Zorg & Life Sciences. Vervolgens werden studenten in groepen verdeeld om een casus op te lossen die gerelateerd was aan gezondheids- en ondernemingsrecht. Iedere groep kreeg ongeveer een uur de tijd om tot een oplossing te komen en een advies voor te bereiden waarna deze moest worden gepresenteerd. Het was een uitdagende opdracht. Van iedere groep moest ĂŠĂŠn persoon het advies presenteren aan twee advocaten van de afdeling Zorg & Life Sciences die zich voordeden als de partijen van de casus. De advocaten maakten het ons niet makkelijk door kritische vragen te stellen. Uiteindelijk leverde dit mooie presentaties op. Nadat iedere spreker aan het woord was geweest, koos een aantal advocaten een winnende groep uit. De winnaars werden beloond met een verrassing. Ten slotte eindigde we de dag met een borrel in een bruine kroeg die zich bevindt in het gebouw van Van Doorne. Hierbij kregen de studenten de mogelijkheid om te netwerken. We willen alle aanwezige studenten bedanken voor hun inzet! Het was een zeer geslaagde en leerzame dag!


PALEIS VAN JUSTITIE Verslag: bezoek aan paleis van justitie te Den Haag

Geen ouder wil het meemaken. Je pasgeboren baby verliezen door een medische fout. Het is een tragische gebeurtenis die had kunnen worden voorkomen, maar door de nalatigheid en onzorgvuldigheid van zorgverleners is er een jong leven verloren gegaan. Het overkwam meneer E. en zijn echtgenote. Zij verloren vijf jaar geleden hun baby Charlotte in het ziekenhuis Tergooi in Blaricum. Op 11 oktober 2018 bezocht het RGD de zitting over baby Charlotte bij het Centraal Tuchtcollege, gevestigd in Den haag. Na de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege hadden meneer en mevrouw E. een beroep ingesteld jegens de verloskundige die ten tijde van de bevalling van mevrouw E. aanwezig was. De leden van het Centraal Tuchtcollege bestonden uit drie juristen en twee verloskundigen. Aan de rechterkant van de zaal zat de aanklager meneer E.. Hij vertegenwoordigde zichzelf. Dit verbaasde veel studenten, omdat wij hadden verwacht dat een advocaat hem zou bijstaan. Na afloop van de zitting konden wij vragen stellen aan de leden. Het werd ons toen duidelijk dat het gebruikelijk is dat een aanklager zichzelf vertegenwoordigd, zonder zich bij te laten staan door een advocaat. Meneer E. had de vereiste schriftelijke machtiging bij zich en deze aan de voorzitter overhandigd. Hiermee kon de zitting verder gaan. Aan de andere kant van de zaal zat de aangeklaagde verloskundige en haar advocaat. Tijdens de zitting stelde meneer E. de verloskundige aansprakelijk, omdat hij vond dat zij niet naar behoren had gehandeld. Op 13 augustus 2013 zag meneer E. dat de hartslag van baby Charlotte flink daalde. Hij wilde de gynaecoloog erbij halen, maar de verloskundige wilde zelf uitzoeken wat het probleem was. Toen de toestand van baby Charlotte slechter werd, belde de verloskundige de gynaecoloog op. De gynaecoloog was op dat moment bezig met een operatie en kon niet naar mevrouw E. toe om te kijken wat er aan de hand was. De gynaecoloog bepaalde een beleid via de telefoon. De verloskundige was het niet eens met het beleid, maar had geen verzet vertoond en niet aangegeven dat zij twijfelde aan het beleid van de gynaecoloog. Verloskundige erkende zelf ook dat zij fouten had gemaakt en bood haar excuses aan. Zij vond het vreselijk wat er was gebeurd en leefde mee met de ouders van de overleden baby Charlotte. De verloskundige had het vaak over dat ze het ‘achteraf’ anders had moeten aanpakken, maar meneer E. was niet erg gediend van het woord ‘achteraf’. Meneer E. heeft er namelijk niets aan, want de verloskundige had op het moment onmiddellijk goed moeten handelen. Nadat beide partijen hun woord hadden gedaan sloten de leden van het Centraal Tuchtcollege de zitting af. De partijen verlieten de zaal en de studenten konden blijven zitten om vragen te stellen. Na de beantwoording van een aantal vragen kwam de zitting ten einde. Al met al een zeer interessante zitting waarvan veel kan worden geleerd!



st heid va r e k e z l met end n die a het jaar bek ebsite e t i e t i w de ctiv itend a n en geduren tagram en de u l s t i u , Ins olge n zijn ullen v ebookpagina z viteite i t n c e a t i e Fac ivite Dez eer act Houd dus de M . n a a . st kt gemaa worden en! at in de g


14 JAN

Nieuwjaarsborrel Kom samen met het RGD het nieuwe jaar inluiden onder het genot van een biertje of een wijntje op de nieuwjaarsborrel bij het Erasmus Paviljoen! Samen proosten we op het nieuwe jaar en op alle uitdagingen die ons in het laatste half jaar van de master te wachten staan.

28 JAN

Aanvang Ploum Scriptietraject Op 28 januari zal het RGD tijdens het college meer informatie geven over het Ploum Scriptietraject. Met dit scriptietraject wordt mogelijk gemaakt dat verschillende studenten hun scriptie kunnen schrijven bij een organisatie binnen de zorg!

4 FEB

ALV

18 FEB

After-tentamenborrel Kom je verdriet of je geluk verwerken op de after-tentamen borrel van het tentamen Ordening van de zorg.

09 APR

After-tentamenborrel Na tien weken zwoegen zal het dan eindelijk zo ver zijn: het tentamen van het vak Organisatie en bestuur van de zorg is achter de rug. Wederom tijd voor een welverdiende versnapering op de borrel!

? 09 MEI 23 MEI 18 JUN

Onderwijsvrije week – Studiereis (exacte data volgen nog) In de onderwijsvrije week organiseert de activiteitencommissie van het RGD een fantastische studiereis! De exacte data en locatie van deze reis volgen nog, maar het belooft een geweldige week te worden. Vorig jaar is het RGD afgereisd naar het historische Dublin, waar onder andere de Ierse universiteit Trinity College, de Guinness Factory en de juridische afdeling van het St. James hospital zijn bezocht. Klinkt dit je goed in de oren? Is je interesse gewekt? Houd dan vooral de Facebook-pagina en de website van het RGD in de gaten. Case-middag DirkZwager Op 9 mei zullen verschillende advocaten van DirkZwager een bezoek brengen aan de Erasmus Universiteit te Rotterdam. Tijdens deze dag zullen we verschillende cases behandelen. Tevens is dit de uitgelezen mogelijkheid om de advocaten van DirkZwager beter te leren kennen. Symposium Ploum Op 23 mei vindt het symposium van Ploum plaats op het kantoor van Ploum te Rotterdam. Dit symposium zal volledig draaien om ‘Compliance.’ Dit onderwerp benaderen we niet alleen vanuit een juridisch-inhoudelijk perspectief, maar ook vanuit een breder perspectief: hoe zorg je ervoor dat medewerkers zich aan regels en interne afspraken houden? Het belooft een zeer leerzame middag te worden! After-tentamenborrel Last but not least: de laatste after-tentamenborrel van het jaar! Na het tentamen International Health Law is het tijd om samen met het RGD het jaar af te sluiten.



Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.