Het mysterie van het verdwenen miljard Als je een optelsommetje maakt van wat alles nu eigenlijk “gekost” heeft, wat er allemaal gebeurd is met de enveloppe van 100 Miljard Belgische Frank moeten we even met de tijdmachine terug in het verleden.
De start – Het begin van het kolentijdperk André Dumont (1847-1920), professor in de geologie aan de Leuvense Universiteit (en afkomstig uit Luik), vertelde aan iedereen die het wilde horen dat in de ondergrond van Limburg steenkool zat. Na veel proefboringen ontdekte hij in 1901 (in de nacht van 1 op 2 augustus) de eerste steenkool in As. "Velen geloofden hem niet, hij werd voor gek verklaard" en moest voortdurend opzoek naar geldschieters, die hij gelukkig vond. Zijn ontdekking bracht echter de Limburgse industrialisatie op gang. Omdat de staalfabrieken in Wallonië veel steenkool nodig hadden, was het voor André Dumont, ondertussen eigenaar van de mijn van Waterschei, en de uitbaters van andere kolenmijnen in Limburg makkelijker om geldschieters te vinden. André Dumont ging onmiddellijk de concurrentie aan met de mijn van Winterslag en Zwartberg om als eerste met de productie van steenkool te starten. Hij verloor echter de strijd tegen Baron Evence Coppé, de eigenaar van de mijn Winterslag.
Limburg – “het Waalse wingewest” Talloze duizenden Limburgse mijnwerkers hebben in de loop der jaren met bloed, zweet en tranen hun brood kunnen verdienen en een betere levensstandaard kunnen opbouwen. Toch lagen de lonen in het Kempens Bekken gemiddeld 37% lager dan in de Waalse kolenmijnen die voornamelijk huisbrandkolen produceerden (antraciet). De Stichtende Vennootschappen van de 7 Limburgse kolenmijnen hebben hierdoor en tevens door de zeer lage verkoopprijzen, opgelegd door de Waalse Staalbaronnen vele miljarden Bef kunnen verdienen. Voor de mijnwerkers de ellende en voor Limburg de achterstelling. Onze steenkolen moesten aan de opgelegde prijs verkocht worden zonder dat er over alternatieven nagedacht werd zoals bijvoorbeeld een steenkolen verwerkende nijverheid (CARBO-CHEMIE). Nochtans was dit een verplichting opgelegd door de Belgische Staat bij de toekenning van de concessies.
De kolencrisis Halverwege de jaren zestig was er een kolencrisis (petroleum begon steenkool te verdringen als brandstof) en men begon met het sluiten van mijnen. Zoals zo veel in België: “als het regent in Wallonië, dan druppelt het in Vlaanderen”, sloot men Waalse mijnen en ter compensatie werd de toenmalig modernste mijn van Vlaanderen, Zwartberg op het offerblok gezet. De mijnwerkers vochten met alle middelen om dit tegen te houden maar toen er bij de sluiting van de kolenmijn van Zwartberg
tijdens onlusten en het verzet doden vielen, werd er uiteindelijk akkoorden gemaakt: “de akkoorden van Zwartberg”. Een van die akkoorden was de oprichting van de nv Kempense Steenkolenmijnen. De grote winnaars hiervan waren de aandeelhouders van de Stichtende Vennootschappen en KS, Sidmar, de staalproducenten en de Generale Maatschappij (Societé Generale). De verliezers de nv KS, Limburg en de Belgische Staat (de belastingbetalers). De Stichtende Vennootschappen brachten enkel de verlieslatende posten in de nieuwe nv KS en reserveerden de winstgevende posten voor eigen beheer. Erger nog, in ruil hiervoor ontvingen de Stichtende Vennootschappen nog een schuldvordering op de nieuwe naamloze vennootschap Kempense Steenkoolmijnen van 1.381.000.000 BF (bijna 1,4 Miljard Bef) en een belangrijk aandeel in het kapitaal van KS !!!
Money, money, money … Je zou denken dat de zakken nu gevuld waren, maar nee, het blijft dus verder duren. De verliezen waren voor de Belgische staat, bijvoorbeeld in de jaren ’70 moest er 7 miljard bijgepast worden aan KS, maar tegelijk ontvingen de aandeelhouders van de Stichtende Vennootschappen een uitkering op datum van 07/02/1970 van 3.643.441.000 Bef. De helft van het verlies dat door de belastingbetaler voor de KS-exploitatie betaald werd ging dus naar de persoonlijk portefeuille van de aandeelhouders. Bovendien moesten wij nog steeds onze kolen verkopen aan de prijs die de Waalse staalindustrie ons oplegde. De aandeelhouders passeerden op die wijze vele malen langs de kassa. En tegen ons werd er gezegd dat we verlies maakten. Gij moet maar durven !!! Deze “juridische” oplichting (holdup) heeft geduurd tot 1987. Toen vond men dat het genoeg was geweest en reserveerde men 100 Miljard Bef voor de “Endlösung”. Een van de eerste stappen van Thyl Gheyselinck was dat hij, om die continue geldstroom te stoppen de verplichtingen (sanering Mijnterreinen-Gebouwen) van deze Vennootschappen overnam voor de som van 1 Miljard bef. En laat nu net deze 1 Miljard Bef het ontbrekende bedrag zijn want als je alle maatregelen optelt, kom je telkens uit op 99 Miljard. Zo zie je maar, sinds Priester Daens is er voor de werkende klasse niet zo veel veranderd. Toch ook iets waar je mag aan denken bij de herdenking “100 jaar steenkool”