VA K B L A D V & V N A M B U L A N C E Z O R G
J A A R G A N G 3 3 M A A RT 2 0 1 2
Vakblad
Ambulancezorg
Afscheid: interview met oprichters Vakblad Ambulance MIST-richtlijn voor verloskundigen en meldkamer Time is Spine: effect vroege decompressie op neurologisch herstel Samenwerking ambulancezorg en MMT Prehospitale endotracheale intubatie w w w.ambulancezorg.venvn.nl
AZ_nummer1.indd 1
07-03-12 08:48
De nieuwe standaard— Alweer De nieuwste versie van de LIFEPAK 15 monitor/defibrillator is gebaseerd op complexe klinische technologieën, is uitermate effectief en natuurlijk gebruiksvriendelijk. Zelfs onder de lastigste omstandigheden verstaat de LIFEPAK, dankzij zijn robuuste bouw, zijn taak. Bij deze nieuwe versie is het oorspronkelijke platform verder doorontwikkeld. De 15 is voorzien van enkele nieuwe functies waardoor uw team nu nog efficiënter kan werken. Klinisch innovatief • Temperatuurbewaking • Continue registratie van golfcomplexen • Afdrukken van STJ-waarden Effectief in gebruik • Upgradable platform • Flexibele stroomvoorziening • LIFENET® Asset management LIFEPAK TOUGH™ • Stroomvoorziening die bestand is tegen schokken
Physio-Control BENELUX Valkenhuizerlaan 16A 6466 ND KERKRADE Nederland
www.physio-control.com Tel. +31 (0)45 5668350 Fax. +31 (0)45 5668351
Kijk voor meer informatie op www.physio-control.com
©2012 Physio-Control, Inc. Redmond, WA 98052 USA. All rights reserved.
AZ_nummer1.indd 2
07-03-12 08:48
Colofon
Introview
Vakblad V&VN Ambulancezorg Is het officieel orgaan van V&VN Ambulancezorg en is inbegrepen bij het lidmaatschap
Al een poos sta ik als hoofdredacteur in het colofon van dit vakblad, maar ‘what’s in a name’... De echte hoofdredacteur was Piet Hoving: ondersteund door Mieke Janssen, was Piet de bedenker, maker, redacteur, hoofdredacteur, eindredacteur, acquisiteur en uitgever van het enige echte professionele vakblad in de ambulancezorg. Redactioneel ondersteund door drs. Thijs Gras (historicus, ambulanceverpleegkundige en verpleegkundig centralist). Piet en Mieke zijn ermee gestopt, zoveel wordt duidelijk in een hommage aan dit illustere duo verderop.
Jaargang 33, Nummer 1, maart 2012 Hoofdredacteur Gerard Pijnenburg Redactieteam Gerard Pijnenburg Thijs Gras Vaste medewerkers Vakgroepen V&VN Ambulancezorg Afd. communicatie V&VN Uitgever Sdu Uitgevers: Roel W. Roos, Postbus 20025, 2500 EA Den Haag, e-mail: r.roos@sdu.nl Bladmanagement drs. Karel Frijters, Postbus 20025, 2500 EA Den Haag, e-mail: k.frijters@sdu.nl Servicepagina bij dit nummer Met onder meer informatie over advertentietarieven. Aanleveren kopij, en doorlinkservice naar de in de artikelen genoemde websites en contactadressen. Voor dit nummer zie: www.hulpdienstenonline.nl/Ambu1201 Of volg deze QR-code:
Mijn geduld is beloond: aan mij de eer om het stokje van de duizendpoten Piet en Mieke over te nemen voor wat betreft het hoofdredacteurschap. Thijs blijft gelukkig op zijn post en daar zal ik graag gebruik van maken. Ik mag voortaan iedereen achter de broek zitten om artikelen en beeldmateriaal nog voor de deadline binnen te halen. Bovenal: ik mag ervoor zorgen dat er een inhoudelijk sterk vakblad op de deurmat ploft, een vakblad waar professionals in de ambulancezorg iets aan hebben. Lange en korte artikelen, divers, prikkelend, informatief, en diepgravend..., dat willen we zien. Spraakmakend, maar met respect voor de mening van de ander. Meningen die in de ambulancesector vaak uiteenlopen. Want wat zijn we sterk in het uitvinden van ons eigen wiel... Niks poldermodel, binnen de branche proberen we ons om het hardst te onderscheiden van de ander. Dat is soms lastig, maar vaak ook heel boeiend en uitdagend. Gelukkig lijkt er consensus over één doel: we doen het voor ‘de patiënt’! Het Vakblad V&VN Ambulancezorg wil aan dat doel graag een belangrijke bijdrage leveren… Gerard Pijnenburg Hoofdredacteur
Abonnementen: (Ere)leden V&VN Ambulancezorg: gratis Opgave en adreswijziging leden: ledenservice@venvn.nl Overig: € 30 euro Opgave en adreswijziging abonnement: Sdu Klantenservice, Postbus 20014, 2500 EA Den Haag, tel. (070) 378 98 80, fax (070) 378 97 83, e-mail: sdu@sdu.nl, www.sdu.nl/catlogus/tsambu Vanwege de aard van de uitgave, gaat Sdu uit van een zakelijke overeenkomst; deze overeenkomst valt onder het algemene verbintenissenrecht. Opgave van advertenties Voor opgave van advertenties, voor vragen over combinatiekortingen bij multimediaal adverteren en voor overig mediakeuzeadvies kunt u zich wenden tot: I.S. Acquisitie tel.: 06-237 003 23 E-mail: info@is-acquisitie.com Internet: www.is-acquisitie.com © Sdu Uitgevers 2012 Op al onze producten zijn onze leveringsvoorwaarden van toepassing. Zie hiervoor onze website www.sdu.nl. Persoonsgegevens worden bewerkt voor de uitvoering van de (abonnements)overeenkomst en om u van informatie te voorzien over Sdu Uitgevers bv en andere zorgvuldig geselecteerde bedrijven. Indien u geen prijs stelt op deze informatie, kunt u dit schriftelijk melden bij Sdu Klantenservice. Hoewel aan de totstandkoming van deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden auteurs, redacteuren en uitgever geen aansprakelijkheid voor eventuele fouten of onvolkomenheden. ISSN 2212 – 1714
Inhoudsopgave 4
Kort Nieuws
7
Bericht van de uitgever
8
V&VN Ambulancezorg
12
Hommage aan de oprichters Vakblad ‘De Ambulance’
13
Makers ‘De Ambulance”na ruim 32 jaar gestopt
16
Ambulance Amsterdam: nieuwe dienst, nieuwe naam en een nieuw logo
18
MIST-richtlijn voor verloskundigen en meldkamer
21
Campagne ‘Portogewoon’
22
Time is Spine: effect vroege decompressie op neurologisch herstel
26
Samenwerking met het MMT: de resultaten van een enquête
32
Prehospitale endotracheale intubatie door ambulanceverpleegkundigen controversieel?
41
Laag complexe ambulancezorg in BrabantMidden-West-Noord professioneel gepland
42
Telefonische triage met AMPDS/ProQA in Hollands Midden: de eerste resultaten
46
Ambulances RAV Brabant MiddenWest-Noord naar Mozambique
47
Een calamiteit om hoofdpijn van te krijgen
49
Kort Nieuws
AMBULANCEZORG 3
AZ_nummer1.indd 3
07-03-12 08:48
KORT NIEUWS
Vrij baan op de busbaan voor ambulances Zuid Holland
Ambulance RAD Hollands Midden op busbaan. (foto: Arie van Dijk)
De Provincie Zuid Holland geeft als eerste wegbeheerder in Nederland ambulances toestemming om gebruik te maken van alle busbanen op provinciale wegen. De RAD Hollands Midden is de initiatiefnemer geweest voor het aanvragen van een ontheffing namens alle ambulancediensten in de Provincie Zuid Holland. Woordvoerder van de
RAD Hollands Midden, Johan van Rhijn: ‘’Het had nog heel wat voeten in aarde voordat we voor een deel van de regio een proef voor elkaar hadden. Uiteindelijk heeft de motie Elissen die eind 2011 is aangenomen in de tweede kamer, waarin een algehele ontheffing voor ambulances op busbanen werd bepleit, de zaak in een stroomversnelling gebracht. De proef is nu omgezet in een heuse ontheffing!’’
V&VN Ambulancezorg op Venticare 2012 V&VN Ambulancezorg is aanwezig met een stand op Venticare 2012. Driekes van der Weert en Mirjam de Louw zullen er namens V&VN Ambulancezorg staan en een demonstratie/workshop geven. Op 7 en 8 juni 2012 vindt in de Jaarbeurs Utrecht het jaarlijkse Venticarecongres plaats, hét congres voor de acute zorg. Twee dagen lang kunnen Nederlandse en Vlaamse acutezorgverpleegkundigen hun vakkennis opfrissen en zich op de hoogte stellen van de laatste ontwikkelingen in het vakgebied. Venticare 2012 heeft een gevarieerd en interessant programma opgeleverd. Boeiende lezingen, praktische workshops en spannende specials: er is voor ieder wat wils. Venticare 2012 telt meer dan 150 lezingen, workshops en specials. De lezingen worden gegeven door gerenommeerde sprekers en zijn uiteenlopend van aard. Onder de noemer ‘Op de grens van leven en dood’ zijn er op vrijdag de hele dag interactieve bijeenkomsten over wat we kunnen, willen en mogen in risicovolle omstandigheden. Zeer de moeite waard. Maar er zijn bijvoorbeeld ook lezingen over verpleegkundige aandachtspunten bij beademing, nieuwe media op de IC en ‘langliggers’. Heb je meer zin om de handen uit de mouwen te steken? Dan biedt een van de vele workshops uitkomst. Of het nou over een pacemaker, oscillator of beademingsmachine gaat, onder deskundige begeleiding kun je in een veilige omgeving naar hartenlust oefenen om de kneepjes van het vak te leren. Meer informatie over het programma en inschrijfmogelijkheden via www.venticare.nl
4 AMBULANCEZORG
AZ_nummer1.indd 4
Het gebruik van busbanen helpt om ambulances op tijd op de juiste plek neer te kunnen zetten, zodat de aanrijdtijd van ambulances altijd zo kort mogelijk is. Nog een belangrijk winstpunt is het comfort van de patiënt. Het remmen en optrekken met een ambulance kan voor een zieke of pijnlijke patiënt heel vervelend zijn. Nu via de busbaan gereden kan worden kan het vervoer nog geleidender worden uitgevoerd. Van Rhijn: ‘’een ontheffing op de provinciale wegen is natuurlijk mooi, maar toestemming voor alle busbanen in Zuid Holland, of liever nog in heel Nederland, is natuurlijk nog beter!’’ Door de RAD Hollands Midden zal in ieder geval worden ingezet op een zo breed mogelijke ontheffing.
Gelderse regio’s kopen sam Afgelopen jaar hebben vertegenwoordigers van de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid en de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden, samengewerkt aan één Programma van Eisen voor de aanschaf van 42 nieuwe ambulances, bedoeld voor beide ambulancediensten. Vlak voor de zomervakantie werd op basis van het Programma van Eisen de Europese aanbesteding gepubliceerd. Vier leveranciers schreven vervolgens in op deze publicatie. Na zorgvuldig wegen en beoordelen van de inschrijvingen is de gunning voor de levering gegaan naar de Firma Wietmarscher in Wietmarschen (Duitsland), voor beide regio’s een bekende leverancier. Co Fuijkschot, manager van de RAV Gelderland-Zuid, kijkt tevreden terug op de procedure. “Het resultaat is dat we in de toekomst beschikken over een ambulance die 100% voldoet aan het Programma van Eisen en waarvan de totale cost of ownership (aanschafprijs, brandstofverbruik en onderhoud) past binnen de vergoeding volgens beleidsregels van de NZA (Nederlandse Zorgautoriteit).
Sdu Uitgevers
07-03-12 08:48
KORT NIEUWS
Triagestandaard acute zorgketen gewaarborgd Vorige maand is de Stichting Nederlandse Triage Standaard opgericht. De Nederlandse Triage Standaard (NTS) is een landelijke, geautoriseerde standaard voor de acute zorgketen. Het doel is één uniforme taal te gebruiken in de spoedketen waardoor de patiënt overal het beste wordt geholpen. Vertegenwoordigers van Ambulancezorg Nederland, de Nederlandse Vereniging Spoedeisende Hulp Verpleegkundigen en het Nederlands Huisartsen Genootschap tekenden de akte in Utrecht. De Nederlandse Triage Standaard is een evidence based standaard voor triage in Nederland, voor zowel de telefonische als fysieke triage. Het biedt spoedeisende hulpposten (SEH), huisartsenposten (HAP) en meldkamers ambulancezorg (MKA) ondersteuning om op een eenduidige manier de urgentie van zorg te bepalen en dezelfde ‘taal’ te spreken: zorg op de beste plek, het juiste moment en door de meeste deskundige zorgverlener. Met de NTS wordt bij de patiënt met een spoedeisend probleem dezelfde zaken be-
pen samen ambulances
oordeeld om de urgentie van zijn klacht te bepalen, ongeacht waar de patiënt zich meldt. Ook zullen daarop dezelfde vervolgacties worden ondernomen. In de praktijk Veel HAP’s en spoedposten (SEH+HAP) gebruiken NTS inmiddels. Medio 2012 volgen de eerste MKA’s, er hebben zich inmiddels 10 MKA’s aangemeld om met NTS aan de slag te gaan. NTS is eveneens verwerkt in de NHG-TriageWijzer (een herziening van de NHG-TelefoonWijzer). Organisatie De Nederlandse Vereniging Spoedeisende Hulp Verpleegkundigen (NVSHV), Ambulancezorg Nederland (AZN) en het
Van links naar rechts: Frans de Voeght (vz. NVSHV), secretaris, Marc Eyck (huisarts), penningmeester, Tjerk Hiddes (namens AZN), voorzitter, Linda Tolsma, ambtelijk secretaris en Arno Timmermans, namens RvB Nederlands HuisartsenGenootschap.
Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) werken sinds 2005 samen aan de totstandkoming van een standaard voor triage in de keten voor acute zorg. Na een succesvolle pilot met 9 proefregio’s is besloten om de samenwerking te continueren in een stichting. De Stichting NTS is verantwoordelijk voor het beheer, onderhoud en de uitrol van de ketenstandaard en het stimuleren van wetenschappelijk onderzoek.
Kijlstra gaat voor duurzame nieuwbouw Kijlstra Personenvervoer en Ambulancegroep Fryslân gaat duurzaam nieuwbouwen in Drachten. Het pand komt pal naast de onlangs in gebruik genomen Meldkamer Noord-Nederland. Binnen enkele weken wordt gestart met de daadwerkelijke bouw. De oplevering en de ingebruikname staan gepland voor februari 2013. Met de nieuwbouw is een totaalbedrag gemoeid van € 6 miljoen.
Ik ben trots op het feit dat ons gelukt is om tot één het Programma van Eisen te komen. De ambulances van GelderlandMidden en Gelderland-Zuid zijn identiek wat uitvoering betreft. Het enige verschil is het logo van de regio.” Jan Goselink, manager van de RAV Gelderland-Midden: “De gezamenlijke aanschaf is een goed voorbeeld van de intensieve samenwerking tussen beide regio’s. Met betrokkenheid van medewerkers hebben we tegen een kritische prijs een hoogwaardige ambulance aangeschaft met een professionele uitstraling!” De ambulancedienst van de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid verwacht de eerste nieuwe ambulances eind 2012. In Gelderland-Midden rijden de eerste nieuwe ambulances inmiddels rond.
Maart 2012
AZ_nummer1.indd 5
Na de nieuwbouw vertrekt Kijlstra na ruim 80 jaar uit het centrum van Drachten. Sietze Kijlstra: “Daarmee beginnen we aan een nieuw hoofdstuk. We zitten nu nog in een woonwijk, met de nieuwe uitvalsbasis kunnen we de aanrijtijden van de ambulances in de regio verder verbeteren.” Kijlstra werd in 2011 uitgeroepen tot Friese Onderneming van het Jaar. De jury roemde de onderneming ondermeer vanwege haar aandacht voor duurzaamheid. “Dat zie je straks ook weer terugkomen in ons nieuwe bedrijfspand. Het wordt een energiezuinig gebouw waarbij we gebruikmaken van een innovatief verwarmingsen koelingssysteem. Concreet komt het er op neer dat we overtollige warmte uit de ene ruimte weer gebruiken in een ruimte waar het juist weer wat warmer moet zijn. Het energiezuinige karakter blijkt ook uit het gebruik van aardwarmte”.
AMBULANCEZORG 5
07-03-12 08:48
KORT NIEUWS Oefenmogelijkheden zijn onder andere: een realistische rijsimulator, een geboortesimulator, en een simulatie van een massaal ongeval van voertuigen op de snelweg. Ook worden moderne reddingsmiddelen en de laatste reddingstechnieken gepresenteerd. Er zal ook een realcrash-demonstratie zijn met een professioneel stuntteam. Het Duitse leger, de Bundeswehr, demonstreert tanks en multi-purpose voertuigen die worden gebruikt bij het vervoer van gewonden. Voor de eerste keer zal een voertuig worden getoond dat kan worden ingezet in gebieden met een zeer hoog risico (landmijnen).
RETTmobil De 12e RETTmobil van 9-11 mei in het Duitse Fulda, in de deelstaat Hesse (midden Duitsland), is het grootste branche-evenement op het vasteland en vestigt al voor de officiële opening nieuwe records: meer dan 400 exposanten uit 18 landen (in 2011 waren er 380 exposanten uit 16 landen) zullen zich op het evenement presenteren. Er worden ruim 20.000 expositiebezoekers uit Duitsland en andere landen verwacht. In 2001 begon de expositie met slechts 63 exposanten en 3500 bezoekers op een voormalig vliegveld onder moeilijke weersomstandigheden. De 12e RETTmobil berust op drie pijlers: vakbeurs, scholing en mobiliteit. Er zullen dit jaar meer dan dertig sprekers beschikbaar zijn voor lezingen en
praktische instructies. Er worden zes symposia voor bijscholing van nooden reddingsdiensten aangeboden. In aanvulling daarop zijn er elf workshops.
De burgemeester van Fulda, Gerhard Möller, benadrukt het belang van professioneel getraind en goed toegerust personeel. In het licht van ongevallen zoals de ramp met het luxe cruiseschip Costa Concordia, vervult RETTmobil zelfs een nog prominentere rol.
Inspectie-gezichten De Inspectie voor de Gezondheidszorg is per 01 januari 2012 uitgebreid met senior inspecteur Ellen Boer (zie foto). Zij gaat zich richten op de crisisbeheersing/GHOR. In het verleden heeft zij geparticipeerd in de inspectie-onderzoeken naar de rampen bij Enschede en Volendam. De afgelopen jaren is Ellen werkzaam geweest bij het Nederlandse Rode Kruis als accounthouder geneeskundige rampenhulpverlening en in functie van inspecteur bij respectievelijk de Nationaal Coördinator Terrorisme
bestrijding en de Erfgoedinspectie. Binnenkort gaat senior inspecteur Evert van Ankum met pensioen. Hij is de laatste jaren het zichtbare aanspreekpunt geweest voor het hele land. De sinds afgelopen zomer als landelijke accounthouders ambulancezorg aangestelde senior inspecteurs Pieter-Paul Vermeulen en Trudie van Duin volgen hem verder op, vanuit het programma eerstelijnszorg. Zie voor verdere informatie: www.igz.nl
ZOLL introduceert de nieuwe X Series monitor/defibrillator De X Series is met 5,3 kilogram niet alleen slechts half zo groot en half zo zwaar als andere full-featured monitoren/ defibrillatoren maar ook een stuk krachtiger. De X Series is extreem compact, zonder enig compromis in displaygrootte, therapeutische mogelijkheden of prestaties. De X Series is speciaal ontworpen voor EMS en biedt alles dat van een EMS apparaat verwacht mag worden. Omdat de X Series gebaseerd is op een platform dat speciaal ontwikkeld is voor militaire en luchtvaartmedische toepassing, is de X Series de nieuwe standaard in robuustheid en duurzaamheid. De X Series combineert de klinisch superieure therapeutishe mogelijkheden van ZOLL zoals defibrillatie,
6 AMBULANCEZORG
AZ_nummer1.indd 6
pacing en CPR-kwaliteitsverbetering met de door u gewenste geavanceerde monitoring mogelijkheden. En: de X Series is de eerste monitor/defibrillator met geïntegreerde WiFi! Kortom: deze nieuwe krachtige nieuwe lichtgewicht monitor/ defibrillator biedt u de geavanceerde functionaliteit en superieure communicatiemiddelen die u nodig heeft om de best mogelijke zorg te leveren. Voor meer informatie of voor het aanvragen van een demonstratie kunt u de website www.zoll.nl bezoeken of contact opnemen met ZOLL Nederland, telefoon 0481-366410
Sdu Uitgevers
07-03-12 08:48
Bericht van de uitgever Zoals u in vorige edities heeft kunnen lezen is de uitgave van V&VN Ambulancezorg overgegaan van HHS-uitgeverij naar Sdu Uitgevers. HHS-uitgeverij kent u in de personen van Piet Hoving en Mieke Janssen. Zij hebben de uitgave maar liefst 32 jaar met hart en ziel verzorgd en in Sdu Uitgevers een opvolging gevonden waarmee de continuïteit van uw vakblad kan worden gewaarborgd.
Waarom Sdu Uitgevers? Sdu Uitgevers kent u vermoedelijk wat minder. Toch timmert deze organisatie al jaren aan de weg om de professionals in de hulpdiensten te ondersteunen met vakgerichte informatie. Zo geeft Sdu Uitgevers het vakblad Brand & Brandweer uit voor de brandweer. En richt zij zich met de vakbladen GRIP4 en Incident op de gecoördineerde multidisciplinaire hulpverlening. GRIP4 richt zich daarbij op het management en Incident op de operationele uitvoering. Voor het topsegment in de bedrijfsvoering van hulpdiensten, waar koers en strategie wordt ontwikkeld en bepaald, biedt Sdu het kwartaalblad RBOH. Daarnaast is Sdu Uitgevers online te vinden met de gratis nieuwssite Hulpdienstenonline.nl, de achterliggende kennisbank voor beleidsmedewerkers: Hulpdienstenonline.nl /Infotheek en het spraakmakende forum Hulpverleningsforum.nl. Scoren op kwaliteit Het vakblad V&VN Ambulancezorg is bij Sdu Uitgevers terecht gekomen in een relevante kennisomgeving maar neemt daar toch ook een eigen, unieke positie in. Het vakblad heeft immers een prominente rol in de verwezenlijking van de kennisontwikkeling en kwaliteitsdoelstellingen van de beroepsgroep, verenigd in de beroepsvereniging V&VN Ambulancezorg. Niet voor niets kunt u het abonnement op dit vakblad meetellen in uw individuele puntenverwerving voor het Kwaliteitsregister V&V, onder de noemer ‘Bijhouden Vakliteratuur’!
Maart 2012
AZ_nummer1.indd 7
Van, voor en door de ambulancesector U merkt het, de formule van het vakblad verandert niet. De uitdaging om elke drie maanden voor u een interessant, relevant, actueel en toonaangevend nummer te maken blijft en die uitdaging gaan we vanuit onze organiserende en faciliterende rol graag aan. De wezenlijke kracht van het tijdschrift ligt echter niet bij de uitgever en zijn team, maar bij u, de professional in het veld. U loopt tegen problemen aan en vindt daar oplossingen voor. U denkt na over uw vak en geeft daar vorm aan. U ziet verbeteringen die u wilt delen met uw collega’s in het veld. Meld het ons. Gebruik ons. Bestook ons met kopij. Abonnement Het is crisis in Europa. Advertentie- en abonnementsinkomsten staan onder druk. De financiering van het vakblad staat daardoor ook meer onder spanning dan in voorgaande jaren. Voor de leden van de beroepsvereniging V&VN Ambulancezorg wordt de financiering zoals voorheen centraal geregeld. U blijft dit jaar het vakblad ontvangen zoals u het altijd ontving, zonder verdere administratieve rompslomp. Aan de organisaties en personen die als niet-lid het vakblad gewend waren gratis te ontvangen moeten we echter een abonnementsbijdrage vragen. De organisaties en personen die dit betreft ontvangen bij dit nummer separaat een brief met nadere uitleg en, zoals dit in jargon heet, een daarbij behorend “handelingsperspectief ”. Nieuw: online servicepagina’s Op www.hulpdienstenonline.nl vindt u de servicepagina’s die bij dit vakblad worden geboden, zoals de auteursin-
De overname van het vakblad werd bekrachtigd met een handdruk door Piet Hoving (links) en Roel Roos van Sdu Uitgevers.
structie, een overzicht van de advertentiemogelijkheden, een doorlinkservice en nieuws, actualiteiten van en voor hulpdiensten. Nieuw is dat u ook met een QR-code deze servicepagina’s kunt activeren, de i-phone en androïd-bezitters weten wat wordt bedoeld. En ten slotte: het omslag is nieuw, het lettertype en de lay-out zijn wat aangepast en er is wat meer ruimte voor illustraties om de leesbaarheid te verhogen. Het oog wil ook wat, nietwaar… Sdu uitgevers, R.W. (Roel) Roos Drs. C.H.C. (Karel) Frijters
AMBULANCEZORG 7
07-03-12 08:48
Mededelingen van Bestuur en Bureau
Voorwoord Handen op Het eerste vakblad van het jaar 2012 weer rijk gevuld met mooie en interessante artikelen. Daar mogen de handen wel eens voor op elkaar, veel werk dat vooral door een vrijwillige inzet wordt gedaan. Met nadruk wil ik wijzen op het interview verderop in dit blad met Piet Hoving en Mieke Janssen, oprichters van dit vakblad. Zij hebben met het uitgeven van het vakblad, vanaf september 1979, een belangrijke bijdrage geleverd aan de professionalisering van het ambulancevak.
Handen af Handen af van onze hulpverleners: deze tekst, in gesproken woord en in treffende beelden hebben we rond de jaarwisseling veel gezien in de Sire campagne. Deze aandacht voelde als een warm cadeau, om ons als zorgverleners te ondersteunen ons mooie werk te mogen blijven uitoefenen, geweldloos en respectvol. Het is niet meer vanzelfsprekend dat we als hulpverleners met open armen worden ontvangen in noodsituaties. Daarom is en blijft het belangrijk om aandacht te hebben voor agressie en geweldsincidenten in het algemeen maar ook tegen ons als hulpverleners. In de SIRE campagne getoonde (in scene gezette) You Tube filmpjes werd niet geheel duidelijk wat vooraf ging aan de geweldsuitbarsting.
8 AMBULANCEZORG
AZ_nummer1.indd 8
Wat zeker is, is dat wij ons in de toekomst niet kunnen verschuilen achter een kogelvrij loket of gepantserd voertuig wanneer wij een verkeerde inschatting maken. Nee, we zullen daarbij open en transparant moeten zijn. In ons dagelijkse werk wordt van ons vooral een menselijke en begripvolle houding verlangt. Daar zijn we ook goed in omdat we daarvoor zijn opgeleid. Alle aandacht heeft helaas een keerzijde. We moeten met elkaar zien te voorkomen dat we als ambulancezorgverleners worden gestigmatiseerd.
Handen uit Er is veel werk te doen, we zullen het komende jaar weer flink de handen uit de mouwen moeten steken. De Inspectie Gezondheidszorg heeft onze sector bezocht en geeft ons punten van aandacht. Belangrijke onderwerpen zoals patiëntveiligheid staan op de agenda, die raken het belang van de kwaliteit en inhoud van ons vak en de beroepsuitoefening in het algemeen. Patiëntveiligheid vereist continue aandacht. Van vrijblijvendheid is geen sprake meer, zeker niet bij innovaties. We zullen als sector aan nieuwe normen moeten werken. Deze normen moeten onder andere tot uiting komen in opleidingen en in onze dagelijkse beroepsuitoefening. Alles met een hoger doel: onze patiënt te beschermen tegen onzorgvuldig handelen, ondeskundige zorgverlening en vooral risico’s te vermijden. We gaan ons buigen over onze beschreven handelswijzen in onze protocollen. Protocollen/richtlijnencommissie V&VN Ambulancezorg vaardigt actieve leden af voor de protocollencommissie die ook nieuwe wetenschappelijke richtlijnen beoordelen op relevantie voor de ambulancezorg. Deze commissie kan ook adviseren om nader onderzoek te doen naar bijzondere ontwikkelingen in de ambulancezorg. De protocollencommissie heeft als doelstelling de alge-
mene herziening van LPA 7.2 tot LPA 8. Begin maart vindt een brede sectorale bijeenkomst plaats voor de algemene visievorming op hoe we onze toekomst zien met de ontwikkeling, onderhoud en onderwijs m.b.t. onze protocollen. Inschrijving in het Kwaliteitsregister V&V, deskundigheidsgebied Ambulancezorg en Meldkamer Ambulancezorg De inschrijving van professionals verloopt gestaag. In het afgelopen jaar zijn we als vereniging gegroeid in leden! Daar zijn we blij mee. De collectieve inschrijvingen via de RAV-en laat wel te wensen over. Het gaat niet zo snel als we hadden gehoopt. We verwachten dat we dit jaar ons doel gaan halen en dat 100% van alle functioneel zelfstandige bevoegde ambulanceverpleegkundigen zich heeft ingeschreven. Immers, de inschrijving in een beroepsregister was al een kwaliteitsafspraak vanuit het verleden. Men kan zich ook individueel inschrijven in het Kwaliteitsregister V&V. Was je eerder geregistreerd in het RBA register dan word je ook eenvoudig toegelaten tot het deskundigheidsgebied. De werkgever vergoedt deze inschrijving conform de CAO Ambulancezorg. Functiedifferentiatie Een ontwikkeling die nauwgezet wordt gevolgd door de beroepsvereniging. De oprichting van de vakgroep zorgambulance is hiervan een uitwerking. Wij vinden dat professionals invloed moeten hebben op beleid dat in het komende jaar sectoraal zal worden afgestemd. De vakgroep kan nog actieve leden gebruiken. Heb je belangstelling zoek dan de informatie op onze website en meld je aan. CZO traject De certificering van de initiële opleiding ambulanceverpleegkundige en meldkamer verpleegkundige wordt in een gezamenlijk project tussen AZN, Academie voor Ambulancezorg, NVMMA en V&VN Ambulancezorg vorm gegeven.
Sdu Uitgevers
07-03-12 08:48
De beroepsdeelprofielen die hiervoor nodig zijn worden door V&VN Ambulancezorg het komende jaar beschreven met behulp van de nieuwe beroepsprofielen Verpleegkundige , Verpleegkundig Specialist. We zijn dan als sector weer helemaal up to date en klaar voor de toekomst. Ook bestaat de mogelijkheid dat andere CZO geaccrediteerde scholingsinstituten onze initiële opleidingen kunnen gaan aanbieden. Meldkamer Er verandert momenteel veel binnen onze MKA’s door centralisatie. Als bestuur van beroepsvereniging hebben we op aangeven van de vakgroep meldkamercentralisten een brandbrief naar AZN gestuurd. We vragen AZN een regierol te nemen, een eenduidige toekomstvisie te ontwikkelen, een heldere positie van en voor de Meldkamer binnen de gecoloceerde meldkamers en een onderbouwde keuze te maken voor gehanteerde uitvraagsystemen systemen. Uiteraard zal daarbij aandacht moeten zijn voor onze specifieke beroepsinhoudelijke aspecten. De menselijke maat en professionaliteit mag niet onderbelicht gaan raken door systemen!
Handen voor In het kort waren dit de highlights voor 2012. Natuurlijk zijn er veel andere ontwikkelingen die we volgen of waarbij we betrokken zijn. Niet onbelangrijk is dat we onze deskundige leden en professionals nodig hebben. Ben je deskundig op een van de genoemde gebieden, wil je als verpleegkundige ook in andere beroepsrollen groeien en /of deskundiger worden, je invloed laten gelden? Meld je dan aan voor een van de vakgroepen of bezoek onze afdelingsbestuurvergaderingen van V&VN Ambulancezorg. Wij kunnen jouw hulp, kennis en daadkracht zeker gebruiken. Albert van Eldik, voorzitter V&VN Ambulancezorg
Maart 2012
AZ_nummer1.indd 9
Naar één meldkamerorganisatie met tien locaties Reactie van V&VN Ambulancezorg en de Vakgroep Centralisten Meldkamer Ambulancezorg op de brief van de minister van V&J: V&VN Ambulancezorg maakt zich zorgen over de overheveling van de meldkamer van de toekomst naar het Ministerie van Veiligheid en Justitie, het voorstel om te komen tot een multidisciplinaire centralist en de veranderingen in wet- en regelgeving. In 2015 zullen ook alle meldkamers (nu 25) moeten zijn samengesmolten tot tien locaties. Het meldkamerproces dient integraal onderdeel te blijven van het dagelijkse ambulancezorgproces. V&VN Ambulancezorg wenst geen scheiding in de professionele processen van intake, uitgifte en coördinatie en pleit voor zelfstandige regie. In de voorstellen gaat men er van uit dat alle meldingen voor ambulancezorg via 112 binnenkomen. Dit is echter slechts een beperkt percentage van de dagelijkse ambulancezorgverlening. De toekomst van de ambulancezorgverlening vraagt om goed opgeleid en deskundig personeel. Het systeem van de toekomst dient er toe om de professional te ondersteunen en niet andersom. Ook bij rampen en calamiteiten blijft ambulancezorg een vorm van zorg. V&VN Ambulancezorg vindt een directe link met politie en/of justitie onwenselijk. V&VN Ambulancezorg deelt wel de visie en het belang van schaalvergroting. Daarbij moet wel voeling blijven met de verschillende regio’s, de kennis van het zorglandschap en er zal verbinding moeten blijven met de traumaregio’s en het ROAZ (Regionaal Overleg Acute Zorg). V&VN Ambulancezorg ziet hierin een completere zorg waarbij nog gekeken moet worden naar efficiëntie.
Sluiten SEH’s Reactie van V&VN Ambulancezorg op de plannen van de Gezondheidsraad: Bij de voorgestelde sluiting van spoedeisende hulpafdelingen (SEH) moet binnen de acute zorg een goede samenwerking en informatievoorziening blijven bestaan. Huisartsenposten moeten in de buurt van ziekenhuizen gestationeerd worden. Dat stelt V&VN Ambulancezorg, de beroepsvereniging van ambulancepersoneel, na kennis te hebben genomen van de adviezen van de Gezondheidsraad en Regieraad over het sluiten van SEH’s. De norm van 45 minuten, die vastgesteld is om de beschikbaarheid en bereikbaarheid van SEH voor acute zorg te meten, moet worden afgeschaft als het sluitingsvoorstel wordt uitgevoerd. V&VN Ambulancezorg verwacht dat er dan langer moet worden gereden om een SEH of een ziekenhuisafdeling met behandelcapaciteit te bereiken. Men zal dus niet alleen langer onderweg zijn maar ook binnen ziekenhuizen een langere route moeten afleggen. V&VN Ambulancezorg pleit daarom voor afschaffing van deze norm. Voor de ambulancezorgprofessionals geldt hun kwalitatieve norm: “De juiste patiëntenzorg, binnen aanvaardbare tijd, en naar het meest geschikte ziekenhuis voor de beste behandeling”. Bij het sluiten van een SEH tijdens de nachtelijke uren en in de weekenden moet de juiste informatie beschikbaar zijn of een ziekenhuis met of zonder SEH wel een acute patiënt wil of kan behandelen. Voorkomen moet worden dat een ziekenhuis bij de aankomst van de ambulance met de ambulancezorgverleners in discussie gaat.
AMBULANCEZORG 9
07-03-12 08:48
iwLÀ >Ì ÀÊ Ì ÀÊ-ÞÃÌi Ã
yiÝ Li ÎÊ ÊÜ> iiÀÊ iÌÊiÀ «Ê>> Ê Ìt
iÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊ ÃÊ`ii L>>ÀÊ \
Ê
Ì À 1 Ì
Ê
*>Ì l ÌL Ý
Ê
iwLÀ >Ì ÀÉ«>ViÀ Õ Ì
iÊÛi }i]Ê`À>>` âiÊÛiÀL ` }ÊÃÌi ÌÊ `iÊV « i Ìi Ê ÊÃÌ>>ÌÊ iÌÊi >>ÀÊÌiÊ V Õ ViÀi Ê> à vÊâiÊÛ>ÃÌÊ iÌÊi >>ÀÊ ÛiÀL `i Êâ ° VÌÕi iÊ v À >Ì iÊ ÛiÀÊ`iÊ Õ ÌÊÕÊÛ `i Ê «\ÊÜÜÜ°V À«Õ ð
À«Õ ÃÁÊ i`iÀ > `Ê 6
À° ÕÞ}i ÃÜi}ÊÓx> ÎÓÓxÊ ÊÊ i iÛ iÌÃ Õ Ã /i °Ê³Î£Ê䮣n£Ê ÊÎ äÊ ÈÎ
522 advertentie_2x.indd 1 AZ_nummer1.indd 10
>ÝʳΣÊ䮣n£Ê ÊÎ äÊ Çä > \Ê v JV À«Õ ð ÜÜÜ°V À«Õ ð
À«Õ ÃÁÊ i } Õ Ê 6 É-*, ,ÕiÊ i Ê ÕÀ}Ê£ÓÇ £Ó Ê ££{äÊ ÀÕÃÃi /i °Ê³ÎÓÊä®ÓÊ ÊÇxÇÊÈ Êäx
>ÝʳÎÓÊä®ÓÊ ÊÇxÇÊÈ ÊäÇ > \Ê v JV À«Õ ðLi ÜÜÜ°V À«Õ ðLi
`ÊÛ> \
14-12-2009 12:01:08 07-03-12 08:48
Nieuws van de Vakgroep Ambulancechauffeurs De Vakgroep Ambulancechauffeurs bestaat nu ruim een jaar en we kunnen met recht zeggen dat het oprichten van deze vakgroep een schot in de roos is. Als ambulancechauffeurs hebben wij vaak de neiging om ons flexibel op te stellen en ons aan te passen aan wat er op dat moment van ons wordt verwacht. We vergeten daarbij nogal eens om de zaken ook voor onszelf goed te regelen. Er is zoveel ontwikkeld dat voor ons is bedacht maar vrijwel nooit samen met ons, of door onszelf, is bedacht. Daar brengen we met deze vakgroep verandering in. We hebben nu als vakgroep binnen de beroepsvereniging V&VN Ambulancezorg de mogelijkheid om actief mee te denken!
enorme feedback die we van ambulancechauffeurs uit het hele land hebben ontvangen, voelen wij ons als vakgroep gesteund en gelegitimeerd om namens alle ambulancechauffeurs te kunnen praten.
Het afgelopen jaar hebben we bereikt dat we in gesprek zijn gekomen met Ambulance Zorg Nederland (AZN) om de brancherichtlijn Rijden met optische en geluidsignalen volledig te herzien en aan te passen waar wij, als ambulancechauffeurs, dit nodig vinden. Door de
Beroepsdeelprofiel We misten een volledig beroepsdeelprofiel voor ambulancechauffeurs en zijn hier al vanaf de oprichting mee aan de slag gegaan. Gaandeweg kwam het verzoek van V&VN om dit beroepsdeelprofiel op te zetten volgens het CanMEDSmodel (Canadian Medical Education Directions for Specialists). We zijn nu druk bezig om dit nu vorm te geven.
We zijn daarnaast een voorbeeldfunctie voor de andere vakgroepen binnen V&VN Ambulancezorg: het projectgericht werken zoals we dat nastreven heeft ook andere vakgroepen geïnspireerd om deze werkwijze toe te passen. Hierdoor kunnen we meer in minder tijd bereiken.
gevolgd zijn. Dat stelt ons in staat om deze aanbieders te checken en te beoordelen of voor het scholingsaanbod accreditatiepunten kunnen worden toegekend. Van harte welkom! Wat betreft samenstelling van onze vakgroep hebben we de wens dat elke ambulanceregio in onze vakgroep vertegenwoordigd is. Ben jij ambulancechauffeur en wil je meedenken en je visie delen over de inhoud en kwaliteit van je vak, dan ben je van harte welkom op een vergadering van de Vakgroep Ambulancechauffeurs binnen V&VN Ambulancezorg. Stuur een mail naar vakgroepchf@gmail.com
Kwaliteitsregister Daarnaast zijn we als vakgroep ook een partner in het kwaliteitsregister. Het beroep ambulancechauffeur hoort in dit register en ook de ambulancechauffeur heeft recht op adequate scholing. Het is nog een hele klus om uit te zoeken welke scholingen meerwaarde geven aan ons vak, maar er zijn steeds meer aanbieders die ook de ambulancechauffeurs als doelgroep zien. We horen van collega’s uit het land graag de opgedane ervaringen van workshops of trainingen die
> \
12:01:08
Maart 2012 2010
AZ_nummer1.indd 11
of een tweet naar @VakAmbulancechf en we nemen contact met je op!
Ambulancezorg
Dagelijks bestuur Voorzitter Albert van Eldik Secretaris Ina Bolt Penningmeester Vacant (tijdelijk door V&VN) Communicatie en PR Gerard Pijnenburg
AMBULANCEZORG 11
07-03-12 08:48
Hommage aan oprichters Vakblad ‘De Ambulance’ In 2010 is het boek ‘Staan voor Zekerheid’ verschenen met als ondertitel ‘50 jaar beroepsverenigingen in de ambulancezorg’. Daarin is onvoldoende aandacht besteed aan het blad ‘De Ambulance’ en vooral aan de oprichters daarvan, Mieke Janssen en Piet Hoving. De reden is dat zijzelf ook de tekst en vormgeving van het boek hebben verzorgd. Hun bescheidenheid is er de oorzaak van dat een belangrijk deel van de historie van het vakblad niet werd opgenomen in het boek. Met het interview in deze aflevering, van wat hun blad was, wordt dat enigszins hersteld. ‘De Ambulance’, het huidige vakblad V&VN Ambulancezorg, heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de professionalisering van het beroep ambulanceverpleegkundige en ambulancechauffeur. Een van de kenmerken van een zich ontwikkelende professie is dat het een vakblad heeft. Nu de oprichters hebben besloten de uitgave van het blad over te dragen aan Sdu Uitgevers, is het een goed moment hun verdiensten voor de ambulancesector eens te vermelden. In 1979 zijn Piet Hoving en Mieke Janssen begonnen met het uitgeven van het blad. Zij regelden alles: artikelen, advertenties, het redigeren van artikelen, foto’s, opmaak, het drukken, de verzending en de abonnementen. Zeker in de beginperiode was de ambulancesector nog niet toe aan een vakblad. De reden was waarschijnlijk dat we ook nog geen professie waren. Echte tegenwerking was er niet maar medewerking was ook ver te zoeken. Mieke en Piet waren echte pioniers, bevlogen van het ambulancewerk. Voor hen was en is ambulancezorg de zorg voor patiënten. In de loop van de jaren is de naam van het blad en de verhouding met de sector wel eens veranderd, maar de inhoud van het blad niet. Het werd steeds beter. Zij schreven in 1979 in het eerste nummer: “Voor u ligt het eerste nummer van ‘De Ambulance’. Er is lang aan gewerkt, maar wij presenteren het u niet met een ‘dit is het nu’. ‘De Ambulance’ is als een pasgeboren baby: hij moet gevoed en verzorgd worden teneinde zich te kunnen ontwikkelen. Voor ‘De Ambulance’ betekent dit: artikelen, foto’s, advertenties, abonnementen, medewerking, informatie enz. ‘De Ambulance’ gaat zich bezighouden met alle aspecten van de ambulancehulpverlening en al haar raakvlakken.” Nu anno 2012, ruim 32 jaar later, kan vastgesteld worden dat Piet en Mieke daarin meer dan geslaagd zijn. Het is een volwassen vakblad geworden met tot nu toe als spil: Mieke Janssen en Piet Hoving. De kennis die zij hebben van de ambulancezorg -zowel nationaal en internationaal- kan een bibliotheek vullen. Te weinig hebben we als sector van die kennis gebruik gemaakt. De aanzet voor eenduidige herkenbaarheid van ambulances en kleding voor de bemanning is bijvoorbeeld door Piet geïnitieerd. De testen van ambulances en apparatuur werden in ‘De Ambulance’ uitvoerig beschreven. Veel ontwikkelingen, zoals de protocollaire ambulancezorg, zijn begonnen met een artikel in ‘De Ambulance’. Mieke en Piet waren en zijn kritisch. Artikelen werden herschreven of afgewezen als in hun ogen de kwaliteit onvoldoende was. Zij verdienen voor hun inzet en betrokkenheid de blijvende waardering van de ambulancesector. In deze aflevering van het blad treft u, als kleine hommage, een interview met Mieke en Piet aan dat Thijs Gras destijds heeft afgenomen en Aad Alblas nu heeft bewerkt. Zo herstellen we een beetje wat in het boek ‘Staan voor Zekerheid’ achterwege is gebleven. Het blad fungeert als belangrijk communicatiemiddel voor de beroepsvereniging en degenen in de sector die ambulancezorg als patiëntenzorg zien. De hoop is dat dit nog heel lang zo zal blijven. Hans Schraa, voorzitter VCHV
12 AMBULANCEZORG
AZ_nummer1.indd 12
Sdu Uitgevers
07-03-12 08:48
Makers ‘De Ambulance’ na ruim 32 jaar gestopt
Piet Hoving en Mieke Janssen om 05.00 uur weer thuis na een ambulancerit (1991) met een leenauto van De Vries
Interview met Piet Hoving en Mieke Janssen Na 32 jaar stoppen Piet Hoving en Mieke Janssen met het uitgeven van het vakblad ‘De Ambulance’. Sdu Uitgevers in Den Haag zet de uitgave voort. In dit interview blikken zij terug op het wel en wee van ‘hun’ blad: ‘De Ambulance’.
Door: Thijs Gras en Aad Alblas Foto’s: Archief Piet Hoving en Mieke Janssen
Hoe zijn jullie gekomen tot het uitgeven van het vakblad ‘De Ambulance’? “Heel eenvoudig. We gaven sinds 1975 een blaadje uit over de brandweer. We vonden het vreemd dat er voor de ambulancesector nog geen blad was. Dat bracht ons op het idee ook wat voor de ambulancesector uit te gaan geven. Ambulancehulpverlening had meer onze belangstelling. Wij waren bij het Rode Kruis en hadden als (leerling)verpleegkundige wel eens als oproepkracht op een ambulance gereden. Met het geld dat we op onze bruiloft hadden gekregen hebben we het eerste blad ‘De Ambulance’ gemaakt. Dat kwam uit op 28 september 1979.” Dat werd meteen enthousiast ontvangen? “Een deel van de ambulancesector adopteerde het blad meteen. Het eerste nummer leverde maar liefst 636 abonnees op. Een
Maart 2012
AZ_nummer1.indd 13
ander deel keek eerst de kat uit boom, zo van ….wat willen ze ons allemaal voorschotelen? En van wie komt dat blad dan wel? Omdat we meteen een professioneel blad wilden maken en dat laten drukken, keken we goed naar wat buitenlandse tijdschriften op het gebied van ambulancezorg boden. Verder vroegen we allerlei mensen om artikelen te schrijven. Ook schreven we zelf. Toen bleek dat het blad gelezen werd, werd het al snel een succes. Op een gegeven moment gingen we ambulances testen. Artikelen die we daarover schreven sloegen in als een bom. Velen snapten niet dat we zelf het blad maakten. Van de ambulanceorganisatie wisten we niet veel. Hoogstens dat er in Nederland overheids-
AMBULANCEZORG 13
07-03-12 08:48
diensten en particuliere diensten waren. Het verbaasde ons dat de onderlinge verhouding tussen die twee zo gevoelig lag. Misschien waren we op dat punt een beetje naïef.” “Toen we in 1984 pas echt bij een ambulancedienst gingen werken kregen we meer kennis en inzicht in het eigenlijke ambulancewerk. Het fijne van de organisatie en de financiering werd toen ook een stuk duidelijker. Dat was een verrijking voor de inhoud van het blad. Onze ervaringen boden steeds mogelijkheden om nieuwe ideeën uit te proberen en in de praktijk te toetsen.” Jullie wilden het nodige veranderen... “Binnen de VCHV en binnen diensten was men actief met allerlei projecten. De communicatie daarover liet echter te wensen over. Veel werd op eigen houtje gedaan. Iedereen was bezig zelf een beetje het wiel uit te vinden. De sector liep behoorlijk achter met het geven van voorlichting aan ambulancepersoneel. Het ambulancewereldje was in die periode erg behoudend. Daar wilden we met het blad verandering in brengen. Zo liep “De Ambulance” voorop met nieuwe ontwikkelingen. We haalden informatie uit de industrie. Al heel vroeg werden nieuwe hulpmiddelen en producten voorgesteld, bijvoorbeeld de anti-shock broek waar ook een praktijkproef mee gedaan werd. Hetzelfde gold voor de KED waar toen de tijd echter niet rijp voor was. Ook wilden we wat aan de kleding van ambulancepersoneel doen. We vonden het raar dat we witte jassen over gewone kleding moesten aantrekken. We stonden met onze eigen broeken in de puinhopen van ongelukken. Daar bleven ze niet lang schoon bij. Sommige diensten hadden grijze uniformen. Anderen hadden tramconducteurpakken met stropdassen! Kortom, de herkenbaarheid was ver te zoeken. Witte pakken bleken ook niet echt handig. In het ziekenhuis dacht iedereen dat je van de verpleging was. En de pakken bleven niet lang wit maar waren na één ongeval al goor. Bovendien voldeed het kledingpakket niet aan de veiligheidseisen die toen werden ingevoerd. Toen begonnen we met reflectiestrepen op de broeken. Diensten in de buurt lachten ons eerst uit, maar kochten ze toen toch ook maar. Uiteindelijk hebben we groene pakken en gele jassen met reflectie geïntroduceerd. De discussie daarover leidde tot het huidige kledingpakket. Ook vonden we dat alle ambulances de
Mieke Janssen Mieke Janssen (1955) begon in 1974 met de A-opleiding in het Nijmeegse Canisius ziekenhuis. Na diplomering bleef ze hier werkzaam op diverse afdelingen. In de tussentijd was ze actief bij het Rode Kruis als vrijwilligster. In 1984 trad ze in dienst als ambulanceverpleegkundige bij de Ambulancedienst Grave. Toen haar man deze dienst in 1991 overnam, werd zij verpleegkundig directeur. Deze taak bleef zij, naast het werk op de ambulance, tot 2003 doen, toen de dienst in andere handen overging. Vooral door haar activiteiten voor het vaktijdschrift “De Ambulance” raakte Mieke Janssen bekend in kringen van de VCHV. Zij verzorgde de lay-out van zowel dit tijdschrift (en de opvolgers NTSR en ‘Ambulance’) als de Ambulancekrant en was betrokken bij diverse boeken, zowel leerboeken als andere publicaties op gebied van de ambulancezorg. Tevens schreef ze geregeld artikelen met vooral een praktische inslag. Mede hiervoor werd haar in 1998 de Ambulanceonderscheiding van de VCHV toegekend. In 2006 werd ze benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau.
gele kleur moesten hebben. Dat geldt eveneens voor de striping op ambulances.” Over de manier waarop de striping is uitgevoerd ben je niet tevreden? “Ik wilde graag een uniforme basiskleur en uniforme striping volgens internationale studies. Helaas is daar geen gebruik van gemaakt. De huidige BZK-striping valt niet goed op wat
Piet Hoving en Mieke Janssen tijdens een feestelijke bijeenkomst van de stichting VCHV.
Piet Hoving in gesprek met vertegenwoordigers van de ambulancedienst van Dubai op de beurs RETTmobil (2009).
14 AMBULANCEZORG
AZ_nummer1.indd 14
Sdu Uitgevers
07-03-12 08:48
Piet Hoving Piet Hoving (1955) meldde zich in 1977 bij het Canisius ziekenhuis als leerling A-verpleegkundige. Hij haalde zijn diploma in 1980. Nog twee jaar werkte hij er op de afdeling CCU, om, na een onderbreking van twee jaar, in 1984 te gaan werken als ambulanceverpleegkundige bij de Ambulancedienst Grave. Aanvankelijk was hij diensthoofd, maar in 1991 kreeg hij de kans de ambulancedienst over te nemen en directeur te worden. Deze functie heeft hij tot 2003 bekleed. Naast deze baan heeft Hoving een zeer uiteenlopend scala aan nevenactiviteiten ontwikkeld waar het begrip ambulancezorg in de brede zin van het woord centraal stond. Hij zat in vele advies- en beleidscommissies, publiceerde artikelen, schreef boeken en maakte voornamelijk samen met echtgenote Mieke Janssen jarenlang het vaktijdschrift ‘De Ambulance’. Al snel na zijn benoeming tot diensthoofd bij de Ambulancedienst Grave trad hij toe tot de VCHV. In 1994 werd hij in het bestuur gekozen. Nog steeds is hij lid van het bestuur van de Stichting Symposium en Vakbeurs VCHV. Wegens zijn grote verdienste voor de ambulancesector is hij sinds 2003 erelid van de beroepsvereniging. In 2006 werd hij benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau.
betreft de retro-reflexie, die moet een hogere reflectiewaarde hebben. Verder zijn de strepen niet voldoende breed om goed op te vallen. Daarnaast heeft de striping aan de achterzijde niet de goede streeprichting.” Piet Hoving onderweg voor ‘zijn’ blad.
Uitgaveperikelen Een blad uitgeven heeft ongetwijfeld de nodige perikelen met zich meegebracht… “Over het algemeen genomen hebben we het blad met veel plezier gemaakt. We moeten wel zeggen dat het ons leven domineerde. We deden heel veel zelf: advertenties werven, schrijvers benaderen, correcties aanbrengen, zelf schrijven en foto’s regelen. Verder deden we de opmaak zelf, zorgden dat het blad gedrukt werd, deden de verzending en hielden de abonnementen bij. Op het hoogtepunt verzonden we met hulp van neefjes en nichtjes 3000 exemplaren per keer: om de kosten te dekken voor de PTT gesorteerd en gebundeld. Door de kleinschalige aanpak konden we het ook financieel behappen. Al met al brengt het maken van een blad de nodige sores mee. Daarbij kwam dat we ook nog steeds het brandweerblad maakten. Dat vroeg veel energie en aandacht. Bovendien was het lastig om van de sector de benodigde input te krijgen. Zelfs de stukjes ‘uw ambulancepraktijk’ kwamen hoofdzakelijk uit de eigen ervaringen op de ambulance en van meewerkende artsen. Zelden werden er casussen van andere diensten ingestuurd. De juridische rubriek van mr. Berkemeier leverde wel eens vragen van ambulancepersoneel op. Helaas werd er nooit echt veel kopij uit de sector geleverd. We moesten er hard aan trekken. En als er wat kwam stelde het niveau soms teleur. Het blad kwam maar zes keer per jaar uit. Het ging erom dat we toch zoveel mogelijk actuele dingen wilden plaatsen, waardoor er soms weinig ruimte overbleef voor foto’s. Die moesten dan maar weer kleiner.” “De laatste jaren is de inbreng vanuit de sector zelf sterk verbeterd. Zeker met de inbrengt van nurse-practitioners. In tegenstelling tot een aantal andere landen is die kwaliteitsslag in Nederland laat op gang gekomen.” Toch bleef ‘De Ambulance’ verschijnen... “Dat heeft er even niet naar uitgezien. In de loop der jaren is de lay-out een aantal keren vernieuwd en de verschijning van zes keer naar acht keer per jaar gegaan. Totdat na 20 jaar het Nederlands Ambulance Instituut (NAI) roet in het eten van ‘De Ambulance’ gooide. Ene C. Kreet schreef wat cynische columns over de SOSA-opleiding, waarna de directeur van het NAI dreigde ‘De Ambulance’ niet langer van informatie te voorzien. Het is toch vreemd dat je als sector niet tegen een beetje zelfspot kunt? Het NAI begon daarop een eigen blad uit te geven: het NAI-bulletin. Omdat wij vonden dat je voor zo’n kleine sector maar één blad zou moeten hebben, zijn wij toen met ons blad gestopt. Wel hebben wij nog meegewerkt aan het NAI Bulletin dat toen ‘Ambulance’ is gaan heten. Dat blad werd door beroepskrachten en externe bureaus gemaakt en in een grote oplage verspreid. Dat bleek uiteindelijk allemaal veel te duur en men hield er al na een vier jaar mee op. Mede op initiatief van de Stichting Symposium en Vakbeurs VCHV en door de professionalisering van de beroepsvereniging zagen wij zeven jaar geleden weer mogelijkheden om de ‘De Ambulance’ opnieuw uit te geven, nu onder de vlag van de beroepsvereniging. Zo maakten we een doorstart. We deden alles weer zelf. Daardoor bleek de uitgave ook financieel haalbaar. Door omstandigheden zijn we nu genoodzaakt te stoppen. Gelukkig neemt SDU de uitgave van het blad over, zodat de sector toch zijn blad houdt.”
Maart 2012
AZ_nummer1.indd 15
AMBULANCEZORG 15
07-03-12 08:48
Ambulance Amsterdam:
Directeur-bestuurder van Ambulance Amsterdam Jan Pierik onthult het nieuwe logo.
nieuwe dienst, nieuwe naam en een nieuw logo Op 16 januari jl. presenteerde zich een nieuwe ambulancedienst aan haar externe relaties: Ambulance Amsterdam. De dienst is ontstaan uit het samengaan van de ambulancediensten van de GGD Amsterdam en VZA Amsterdam en Omstreken en, zowel interessant als opmerkelijk, de Meldkamer Ambulancezorg, die binnen de GGD een apart cluster vormde. Door: Thijs Gras Fotografie: Jur Engelchor fotografie
Veel mensen zullen de afgekorte naam van de dienst met een andere organisatie associëren en het logo komt leden van de Algemene Nederlandse Bond voor Ouderen misschien bekend voor, maar met geen van deze twee organisaties heeft de dienst iets van doen. Met de naam heeft men kernachtig willen uitdrukken dat de dienst haar hoofdzetel heeft in Amsterdam en het logo verwijst naar de grachtengordel waarmee de hoofdstad internationale bekendheid heeft. Zo wil Ambulance Amsterdam meeliften op de regionale, landelijke en internationale uitstraling van de stad. De dienst is een zelfstandige dochteronderneming binnen het Academisch Medisch Centrum, dat één van de elf traumacentra van het land is. Achteraf kun je zeggen dat het snel gegaan is. In 2009 heeft het AMC VZA overgenomen en al snel startten de besprekingen met de gemeente Amsterdam om te komen tot één ambulancedienst in de regio. In 2011 brak een woelige periode aan, vooral voor de medewerkers van de GGD die hun ambtenarenstatus op de tocht voelden staan. Uiteindelijk hebben ze die moeten inleveren, maar er is uiteraard een overgangsregeling getrof-
16 AMBULANCEZORG
AZ_nummer1.indd 16
fen: mensen die nog maar kort hoefden, blijven in dienst van de GGD en worden bij Ambulance Amsterdam gedetacheerd. Door de gemeente zijn regelingen getroffen om inkomensachteruitgang te beperken. Zorg met hoofd en hart Daarbij was het goed om de dienst een nieuwe naam te geven en een nieuw logo te ontwerpen, zodat men het verleden ook in uiterlijke zin kon afsluiten. Als motto werd gekozen voor ‘zorg met hoofd en hart’, waarmee wordt verwezen naar verstandige oplossingen zoeken, rekening houdend met de behoeften van patiënten en personeel. Het meeste hoofdbrekens heeft de overgang van de meldkamer gekost. Er rees veel verzet tegen het in particuliere handen geven van deze spilfunctie. Toch is de witte hartenwens vervuld. Aan het AMC nu de opdracht om te bewijzen dat de MKA bij deze zorginstelling in vertrouwde handen is en zich verder kan ontwikkelen op het gebied van de coördinatie van mobiele zorg. Hier ligt een kans om de eigen identiteit van de witte kolom te behouden. Overigens is er in de nabije toekomst wel sprake van colocatie: mogelijk reeds eind 2012 verhuist de MKA van het GGD-gebouw naar de meldkamer van de politie,
Sdu Uitgevers
07-03-12 08:48
die onlangs de alarmcentrale van de Amsterdamse brandweer heeft overgenomen. En er wordt meer van het AMC verwacht. Als academische werkplaats, hoopt men meer wetenschappelijk onderzoek te kunnen doen binnen de ambulancezorg. Ook is het de bedoeling dat de ambulancezorg op haar beurt kan profiteren van een betere en makkelijkere toegang tot ontwikkelingen binnen de geneeskunde die van belang zijn voor de zorg aan patiënten buiten de muren van het ziekenhuis. Daarbij gaat de aandacht niet alleen uit naar de acute patiënten. Dankzij de uitbouw van de zorgambulances en de alarmopvolging, richt de aandacht zich ook op in andere zin acute zorgsituaties waar snel op ingespeeld moet worden. Doel is vooral investeren in kwaliteit. Of dat gehaald wordt, zal de toekomst uitwijzen. De receptie De garage van de hoofdvestiging van Ambulance Amsterdam aan de Karperweg was ontruimd om de ruim 200 genodigden (van wie er ca 100 zijn gekomen) te kunnen ontvangen. Directeur Jan Pierik ontving de gasten. Job Boot, radiojournalist en al eerder betrokken bij ambulance-evenementen, liep rond met een microfoon en interviewde natuurlijk niet willekeurige mensen over wat ze vonden van de nieuwe organisatie en wat hun verwachtingen waren. Zijn gang door de gasten werd tweemaal afgewisseld door een videoboodschap.
AZ_nummer1.indd 17
Publieke verantwoordelijkheid Vanuit het AMC kwamen aan het woord intensivist Erik Jan van Lieshout, die met ingang van 1 maart 2012 de nieuwe adjunctdirecteur Acute Zorg van het AMC maar ook de medisch directeur van Ambulance Amsterdam wordt, en Prof. Marcel Levi en Ruud Hopstaken (beide Raad van Bestuur AMC), die benadrukten dat men zich vanuit het AMC heel goed bewust is van de publieke verantwoordelijkheid die je als academische werkplaats en als universitair ziekenhuis hebt. Het geheel werd muzikaal omlijst door de band ‘The LSB Experience’ welke ook zorgde voor opbouw van de spanning voor een officieel moment, namelijk de onthulling van het nieuwe logo op een viertal voertuigen die in de garage stonden opgesteld. Vier van de sprekers trokken de bedekking weg, waarachter zich het logo bevond van ‘Ambulance Amsterdam. Zorg met hoofd
Jan Veenstra, oud-directeur van VZA en Ruud Hopstaken vice-voorzitter van de Raad van Bestuur van het AMC vertellen over de overname van VZA door het AMC in 2009.
Geke Faber, burgemeester van Zaanstad en voorzitter van de Veiligheidsregio ZaanstreekWaterland, onthult het nieuwe logo op de Rapid Responderwagen.
Erik-Jan van Lieshout (adjunctdirecteur Acute Zorg in het AMC) geïnterviewd door journalist Job Boot. Van Lieshout is per 1 maart 2012 tevens de medisch directeur van Ambulance Amsterdam.
Proost op de nieuwe dienst! V.l.n.r.: Jan Pierik (directeur-bestuurder Ambulance Amsterdam), Marcel Levi (voorzitter Raad van Bestuur AMC), Marja Sleeuwenhoek (Achmea), Geke Faber (burgemeester van Zaanstad en voorzitter van de Veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland), Paul van Velpen (directeur GGD Amsterdam en RGF van de veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland).
Oud-directeur Jan Veenstra blikte kort terug en zei geen spijt te hebben gehad van de overdracht van zijn bedrijf aan het AMC. Dit zag hij toch als de beste garantie voor het behoud van kwaliteit. Burgemeester Geke Faber, burgemeester van Zaanstad en voorzitter van de Veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland, had vertrouwen in de nieuwe organisatie en liet ook doorschemeren te voelen voor een brede kijk op de zorg waarbij hij ruimere grenzen van de agglomeratie Amsterdam voor ogen had. Marja Sleeuwenhoek van Achmea liet weten dat de ziektenkostenverzekeraars positief aankijken tegen deze ontwikkeling. Twee wetenschappers die zich met een videoboodschap tot het gezelschap richtten, te weten Prof. Pauline Meurs (Erasmus Universiteit, hoogleraar bestuur van de gezondheidszorg en voorzitter van ZonMW) en Lucien Engelen (UMC Radboud, directeur
Maart 2012
REshape & Innovation Centre), hadden wel wat welgemeende waarschuwingen. Mevrouw Meurs riep de nieuwe organisatie op toch vooral breed te blijven kijken en binding te houden met ketenpartners als huisarts, verloskundige en GGZ en Lucien Engelen gaf een kijkje in de toekomst van de gezondheidszorg die volgens hem meer zal bestaan uit netwerken waarbij digitale kanalen belangrijke verbindingen vormen. Juist de externe gerichtheid van een mobiele zorginstelling kan hier een extra dimensie aan geven.
en hart’. Naast hoofd en hart, waren andere belangrijke organen niet vergeten. Onder het genot van lekkere hapjes en een goed glas drinken, konden de gasten naar hartenlust netwerken en de nieuwe voertuigen waar Ambulance Amsterdam haar mobiele zorg mee wil uitvoeren gaan bekijken. De bijeenkomst verliep in een positieve sfeer. De uitdagingen in de toekomst zijn deels duidelijk, deels ongewis, maar Ambulance Amsterdam kan bogen op een rijke historie en goede banden met alle ketenpartners in de regio, inclusief bestuur en politiek. Op dit fundament zal verder gebouwd moeten worden, waarbij voor hoofd en hart van zowel leiding als personeel, een hele belangrijke rol zal zijn weggelegd.
AMBULANCEZORG 17
07-03-12 08:49
De MIST-richtlijn schept duidelijkheid in acute overdracht
Verloskundigen en centralisten leren elkaars taal De meeste thuisbevallingen verlopen gelukkig probleemloos, maar er zijn uitzonderingen. Als zich een ernstige complicatie voordoet, moet de verloskundige in allerijl hulpdiensten optrommelen. Die communicatie tussen verloskundige en meldkamer verloopt niet altijd even gestructureerd. Dat kan anders en vooral beter, oordeelde de focusgroep Acute Obstetrie van het Regionaal Overleg Acute Zorg Zwolle (ROAZ). Om de overdracht te verbeteren, is een heldere richtlijn ontwikkeld: De MIST. ‘De eenvoud straalt ervan af.’
Door: Netwerk Acute Zorg Zwolle
Dat de communicatie tussen verloskundige en centralist van de meldkamer niet altijd vlekkeloos verloopt, heeft verschillende oorzaken. ‘Ten eerste komen ernstige complicaties tijdens een thuisbevalling niet heel vaak voor. Daardoor was dit thema lange tijd een ondergeschoven kindje’, verklaart Ben Goosselink, verpleegkundig specialist Acute Zorg bij RAV IJsselland en lid van de focusgroep Acute Obstetrie. Ook de complexiteit van de situatie speelt een rol. ‘Als er iets misgaat tijdens een thuisbevalling heb je te maken met twee patiënten: moeder en kind. Voor centralisten is dat natuurlijk een bijzondere hulpvraag’, verklaart Erik de Leeuw, operationeel leidinggevende van de meldkamer Oost Nederland. Elke seconde telt Omdat verloskundigen en centralisten niet altijd elkaars taal spreken, bestaat het risico dat de hulpvraag niet juist wordt ingeschat. Dat kan ertoe leiden dat de ambulance (te) laat arriveert of dat er slechts één ambulance wordt ingezet terwijl er eigenlijk twee nodig zijn. ‘In een
18 AMBULANCEZORG
AZ_nummer1.indd 18
Uitreiking 1e exemplaar van de MIST-richtlijn. Van links naar rechts: Ben Goosselink, verpleegkundig specialist Acute Zorg, RAV IJsselland; François Hesseling, verloskundige, Verloskundigenpraktijk ‘t Hart in Raalte; Karen Mentink, beleidsmedewerker Netwerk Acute Zorg Zwolle. (Foto: Frans Paalman)
acute situatie telt elke seconde, zowel voor de moeder als voor het kind’, stelt De Leeuw. ‘Een goede overdracht heeft daarom de hoogste prioriteit.’ Dit laatste wordt bevestigd door de Zwolse focusgroep Acute Obstetrie. Deze focusgroep ontdekte dat er
geen vaste afspraken bestaan over de overdracht van verloskundigen aan de meldkamer. Om het tij te keren, heeft de focusgroep een nieuwe richtlijn opgesteld: De MIST (zie kader). Deze methodiek, gebaseerd op het gelijknamige landelijke protocol voor
Sdu Uitgevers
07-03-12 08:49
traumaslachtoffers, beoogt een vlotte en gestructureerde overdracht van relevante informatie. A1 of A2 Hoe werkt De MIST-richtlijn precies? In geval van een acute situatie neemt de verloskundige contact op met de MKA en geeft aan hoe snel de ambulance gewenst is: binnen 15 minuten ofwel binnen 30 minuten. ‘De centralist plakt daar het etiket A1 of A2 op. Dit zijn meldkamertermen en daar hoeft een verloskundige niet over na te denken’, licht De Leeuw toe. De volgende stap is het doorgeven van de demografische gegevens van de patiënt, zoals naam, geboortedatum en adres. Dat deze informatie eerder wordt doorgegeven dan de aard en ernst van de complicatie is geen toeval. ‘Zodra die gegevens bekend zijn, kan de centralist de ambulance al op weg sturen en gaat er geen tijd verloren.’ Er is nog een tweede reden: mocht de telefoonverbinding om wat voor reden wegvallen, dan is in ieder geval het adres bekend. Na het doorgeven van deze demografische informatie benoemt de verloskundige de eigenlijke hulpvraag. Oftewel: de verloskundige geeft aan wat het probleem is van moeder en/of kind en hoe het met hen gaat: wat zijn de waarden en bevindingen en is er al een behandeling gestart? Volgens Goosselink moet een verloskundige niet vragen wat zij nodig heeft, maar aangeven wat haar probleem is. ‘De centralist van de meldkamer is uiteindelijk verantwoordelijk voor de inzet van zorg.’ Aan het eind van het gesprek kan de verloskundige aangeven naar welk ziekenhuis moeder en kind vervoerd moeten worden. ‘Maar dit is uiteraard mede afhankelijk van de ernst en aard van de complicaties’, benadrukt Goosselink.
De MIST voor de verloskunde: De Demografische gegevens van de patiënt M Mother I Infant S Signs (waarden, controles, bevindingen) T Treatment given (de ingezette behandeling)
Maart 2012
AZ_nummer1.indd 19
Deze richtlijn kan het verschil maken Judith van den Berg, verloskundige in Zwolle, noemt De MIST-richtlijn ‘zeer gewenst’. ‘Het is heel belangrijk dat een overdracht van een acute patiënt goed verloopt. Deze richtlijn leidt tot eenduidigheid, tijdwinst en betere zorg. Dat kan het verschil maken.’ ‘Echte spoedsituaties waarin elke seconde telt, zoals een reanimatie, maken we gelukkig maar een paar keer in onze carrière mee. In de verloskunde gebruiken we de ambulance echter ook voor het vervoer van cliënten die niet in acute nood verkeren, maar uit voorzorg vlot naar het ziekenhuis moeten. Ook dan hebben we de ambulance graag zo snel mogelijk ter plekke, want de situatie kan plotseling veranderen. Dit laatste gebeurt zo’n vijf tot tien keer per jaar’, licht de Zwolse verloskundige toe. Hoewel ze zelf geen slechte ervaringen heeft met het inroepen van spoedeisende zorg, onderschrijft ze het belang van gestructureerde overdracht. ‘Deze richtlijn biedt een stuk duidelijkheid aan zowel verloskundigen als centralisten. Dat komt de kwaliteit van de zorg ten goede én voorkomt discussie en gedoe.’
Meedoen De MIST-richtlijn is overzichtelijk gebundeld op handzaam A5-formaat. ‘Het enige wat verloskundigen moeten invullen, is het telefoonnummer van de betreffende meldkamer’, licht Goosselink toe. Dit kaartje is in november uitgereikt aan de eerstelijns verloskundigen in het werkgebied van het Netwerk Acute Zorg Zwolle. ‘Gelderland wil ook graag meedoen en in Twente bestaat eveneens interesse’, verklaart de verpleegkundig specialist. ‘Ik verwacht dat deze richtlijn uiteindelijk wordt vertaald in een landelijk protocol.’ Hoewel het nog te vroeg is om conclusies te kunnen trekken, zijn Goosselink en De Leeuw nu al overtuigd van de
meerwaarde van De MIST. ‘Door het creëren van eenduidigheid in de overdracht, voorkom je miscommunicatie en win je tijd. Daar zijn zowel moeder als kind bij gebaat.’ Goosselink benadrukt dat de introductie van De MIST niet alleen de verdienste is van ‘zijn’ focusgroep. ‘Als professionals zijn we uitstekend in staat zijn om zo’n richtlijn op te stellen, maar we hebben geen tijd om kaartjes te drukken en een voorlichtingsavond te organiseren. Juist daarom ben ik hartstikke blij met de ondersteuning vanuit het Netwerk Acute Zorg Zwolle. Wij hebben het ei gelegd en zij hebben het uitgebroed. Een prachtige vorm van samenwerking.’
Houvast in stressvolle situaties ‘Een prima initiatief.’ Zo omschrijft Hanneke Briër, beleidsmedewerker van Naviva Kraamzorg, de introductie van De MIST-richtlijn. ‘In acute situaties is het heel belangrijk dat alle betrokkenen elkaar goed begrijpen. Deze richtlijn levert een belangrijke bijdrage aan eenduidige communicatie.’ Binnen Naviva (Overijssel, Noordwest Gelderland en de Noordoostpolder) staat het thema communicatie al langer op de agenda. ‘Tijdens trainingen worden onze kraamverzorgenden er duidelijk op gewezen hoe ze met de meldkamer moeten communiceren. De centrale boodschap is: luister goed naar de verloskundige, houd het kort en wees duidelijk.’ Ook organisatorisch zijn er maatregelen genomen om misverstanden te voorkomen. ‘Bij Naviva werken ongeveer zeshonderd kraamverzorgenden waaronder circa negentig partusteammedewerkers, verdeeld over zeven partusteams. Elk team werkt binnen zijn werkgebied nauw samen met een bepaalde groep verloskundigen. ‘Doordat ze in vaste koppels werken, begrijpen ze elkaar goed. Ze leren elkaar in letterlijke zin verstaan.’ Desondanks vormt De MIST-richtlijn een welkome aanvulling, verklaart Briër: ‘Deze richtlijn biedt houvast in stressvolle situaties, daar moet je gebruik van maken. Want hoe meer eenduidigheid, hoe veiliger de zorg’. Medewerkers van Naviva hebben recent een memo ontvangen waarin de richtlijn is beschreven. Vanaf april wordt De MIST opgenomen in het reguliere (na)scholingsprogramma voor kraamverzorgenden uit het partusteam. De richtlijn biedt een houvast is stressvolle situaties.
AMBULANCEZORG 19
07-03-12 08:49
RETTmobil 2012 12. Europ채ische Leitmesse f체r Rettung und Mobilit채t 12th European Leading Exhibition for Rescue and Mobility
m:
ogram r p h c a F
Forum e s s e ngsM u t t e r h n isc Medizin e Fortbildunge ch dienstli s op Worksh
www.rettmobil.org Fulda | Messe Galerie 09. - 11. Mai 2012 Mittwoch - Freitag 9 - 17 Uhr
Fulda | Fair Gallery 09th - 11th May 2012 Wednesday - Friday 9am - 5pm
AZ_nummer1.indd 20
07-03-12 08:49
Campagne ‘Portogewoon’ Op 15 februari werd in de Prinses Julianakazerne in Den Haag de multidisciplinaire bewustwordingscampagne ‘Portogewoon’ gelanceerd. Alle kolommen waren vertegenwoordigd, evenals het Veiligheidsberaad en het ministerie van V en J. De campagne is de eerste aanzet voor structureel oefenen en opleiden van portogebruik bij alle OOV-diensten. De belangstelling was groot.
Na afloop van de eerste korte film inventariseerde Laheij de meningen: door handopsteken liet men unaniem weten de film realistisch te vinden. (Foto: Archief Verbetertraject C2000)
Door: Gerard Pijnenburg
Instructiefilms enthousiast ontvangen De campagne Portogewoon is onder meer gemaakt om de basiskennis over de werking van communicatienetwerk te vergroten. Ook komen essentiële vaardigheden aan bod, zoals etherdiscipline, schakelen, omgaan met een wachtrij en een noodoproep plaatsen. Daarna werd de eerste film gepresenteerd. Daarin kwamen portogebruikers aan het woord over “hun veiligheidsmiddel”, de porto; in de zaal instemmend geknik en kreten van herkenning. Na afloop inventariseerde Laheij de meningen van de aanwezigen. Door handopsteken liet men vrijwel unaniem weten de film realistisch te vinden. “Een tetranetwerk kan veel, maar niet alles... en je moet gewoon even weten hoe het precies werkt. En wat goede etherdiscipline kan bijdragen aan een optimaal - gezamenlijk - gebruik door alle hulpverleners in het land. Houd de berichten kort en krachtig”. Verbetering van het bereik Leo Nieuwenhuizen, programmamana-
Maart 2012
AZ_nummer1.indd 21
In de campagnefoto’s komt het multidisciplinaire karakter van de bewustwordingscampagne ‘Portogewoon’ sterk naar voren. (Foto: Archief Verbetertraject C2000)
ger Veiligheid, Informatie en Technologie van het ministerie van V en J, vertelde over wat aan verbetering van het bereik wordt gedaan. Ook al wordt de gegarandeerde dekking al ruim gehaald, er blijven ‘blind spots’. In de komende twee jaar worden er nog ruim vijftig masten bijgeplaatst. Ontwikkelde materialen In het kader van de campagne zijn allerlei materialen ontwikkeld. De films, de website en het informatie- en presentatiemateriaal zijn op allerlei manieren toepasbaar in briefings, regulier werkoverleg en workshops. Op www.portogewoon.nl zijn ze te bekijken en te downloaden. Extra aandacht voor etherdiscipline In een korte ‘barkruksessie’ lichtten de projectleiders vanuit de vier kolommen het project ‘Portogewoon’ toe en spraken hun vertrouwen uit in de mensen die er in de regio’s al bij betrokken zijn. Roger Weimar -projectleider verbetering C2000 van Ambulancezorg Nederland- gaf aan dat berichten over de porto niet altijd zuiver operationeel zijn. Hij benadrukte ook het belang van de samenwerking
met politie, brandweer en marechaussee: “We gebruiken samen één netwerk, dus we moeten wel samenwerken”. Dit is nog maar het begin Nico Hortensius, programmamanager Verbeterprojecten C2000 vanuit het Veiligheidsberaad, viel er bij het begin van de bijeenkomst al mee in huis: “Deze filmpjes, de website en alle bijbehorende promotiemiddelen zijn niet het eindresultaat. We moeten nu samen aan de slag met opleiden en oefenen!” Op de website ‘Portogewoon.nl’ zijn sinds 15 februari de vier instructiefilms te bekijken, er zijn bestanden te downloaden en portofoongebruikers kunnen hun kennis van de randapparatuur en het netwerk testen. Hortensius: “We nodigen alle gebruikers uit hun kennis en kunde van de portofoon te testen, er met collega’s over te discussiëren en ons te laten weten of de informatie toereikend is. Laten we vooral de opgedane kennis van ‘Portogewoon’ delen en van elkaar proberen te leren.” Bezoek de website op www.portogewoon.nl en volg de campagne op Twitter via @portogewoon.
AMBULANCEZORG 21
07-03-12 08:49
Het UMC St Radboud start in 2012 een wetenschappelijk onderzoek naar de effecten van vroege decompressie op het neurologische herstel bij patiĂŤnten met een traumatisch ruggenmergletsel. Verwacht wordt dat vroeg chirurgisch ingrijpen leidt tot een betere uitkomst. In dit artikel worden de achtergrond en de methoden beschreven.
Time is Spine
22 AMBULANCEZORG
AZ_nummer1.indd 22
Sdu Uitgevers
07-03-12 08:49
Een dwarslaesie is een onderbreking van de zenuwbanen in het ruggenmerg. Hierdoor kunnen signalen vanuit de hersenen niet meer hun doelgebied bereiken en treedt er een verlies op van de lichaamsfuncties (bewegingsuitval, gevoelsuitval, uitval van blaas-, darm- en seksuele functies). De omvang van de functionele uitval wordt mede bepaald door de ernst van de beschadiging (complete versus incomplete dwarslaesie) en door de hoogte van de laesie (laesie op hoog versus laag ruggenmergniveau). Een traumatische dwarslaesie/ruggenmergletsel ontstaat meestal door een wervelbreuk waarbij brokstukken van de wervel of de tussenwervelschijf op het ruggenmerg drukken. In Nederland worden per jaar tussen de 150 en 200 patiënten met traumatisch ruggenmergletsel opgenomen in het ziekenhuis. Hoe groter de impact en/of hoe langer de druk op het ruggenmerg, des te ernstiger de verlammingsverschijnselen.
Time is spine Uit experimenteel onderzoek blijkt nu dat het ruggenmerg kan herstellen mits het op tijd wordt vrijgemaakt van beknellende werveldelen (decompressie) (zie figuur 1, Shields et al, 2005). Met “time is spine” wordt bedoeld: hoe eerder na het trauma het ruggenmerg wordt vrijgemaakt van de beknelling, des te groter is de kans op herstel. In klinisch onderzoek is de relatie tussen tijdstip van decompressie en het neurologisch herstel nog niet gecontroleerd onderzocht. In een systematic review van recente klinische studies is wel gebleken dat vroege decompressie (<72 uur) veilig is (level 3 evidence) en dat neurologisch herstel na vroege decompressie (<24 uur) statistisch beter is, vergeleken met late decompressie (>24 uur) of conservatieve behandeling (level 2 evidence; Fehlings et al, 2006).
Figuur 1. Links de lengte doorsnede van het ruggenmerg na traumatisch letsel; relatie tussen decompressietijd en uitbreiding van het ruggenmergletsel (groen). Duidelijk te zien is dat als de tijd tussen ongeval en decompressie (2-24 uur) toeneemt, het ruggenmergletsel zich verder uitbreidt. Onbeschadigde zenuwbanen in het blauwe deel raken uiteindelijk ook beschadigd. Rechts de loopscore; een langere tijd tot aan decompressie leidt tot een slechtere loopfunctie. (bron Shields et al. J Neurosurg Spine 3;302-7, 2005)
Acute fase behandeling in het UMC St Radboud In het UMC St Radboud werkt men sinds 2006 volgens een state-of-the-art-protocol voor de behandeling van ruggenmergletsel in de acute fase. Dit protocol onderscheidt zich van andere protocollen in Nederlandse ziekenhuizen door (ultra) vroege ruggenmergdecompressie (figuur 2) en de behandeling van neurogene shock. In het Radboud wordt gestreefd om binnen 6 uur na het trauma decompressie uit te voeren. Een adequate behandeling van de neurogene shock (neurologische lage bloeddruk) is belangrijk voor het optimaliseren van de doorbloeding van het ruggenmerg in de acute fase. De eerste resultaten van deze behandeling/aanpak in het Radboud zijn spectaculair. Vergeleken met een Europese controlegroep is er bij 3 van de 5 patiënten uit Nijmegen met bij binnenkomst een complete dwarslaesie, een significant beter neurologisch herstel (figuur 3). Bij 2 van de 5 patiënten is er geen winst qua neurologisch herstel. De hypothese is dat in deze groep de impact op het ruggenmerg dusdanig ernstig is geweest dat decompressie en shockbehandeling geen effect meer heeft op het herstel (Hosman et al, 2011).
Bij kracht- en gevoelsverlies in de extremiteiten moet men uitgaan van een traumatische dwarslaesie. (Foto beschikbaar gesteld door de auteurs)
AMBULANCEZORG 23
AZ_nummer1.indd 23
07-03-12 08:49
Hoe eerder de patiënt in het Radboud is, des te sneller de decompressieve ingreep en de neurogene shockbehandeling plaats kan vinden. (Foto beschikbaar gesteld door de auteurs)
Figuur 2. Links de CT-scan van een patiënte met een traumatische verhaking C4/C5 en een complete dwarslaesie door ruggenmergcompressie. In het midden de MRI opname van de situatie na wervelkolomstabilisatie en decompressie van het ruggenmerg. In het centrale merg is het letsel te zien, het ruggenmerg heeft voldoende ruimte en voortschrijdende
Figuur 3. Grafisch overzicht van het neurologisch herstel van de arm/handfunctie van
ischaemie kan niet optreden. Rechts: Röntgen-foto van het instrumentatiemateriaal. Deze
vijf patiënten met een bij opname op de spoedeisende hulp van het Radboud een complete
patiënte is uiteindelijk goed hersteld en had een normaal looppatroon bij ontslag uit het
dwarslaesie C5. Alle vijf patiënten werden in Nijmegen met het nieuwe protocol behan-
revalidatiecentrum (bron: UMC St Radboud).
deld. Het herstel werd vergeleken met 41 patiënten uit een Europese (EMSCI) controlegroep met dezelfde type dwarslaesie (EMSCI ML C5). De spreiding van het herstel in de Europese controle groep is weergegeven met de verticale balkjes. Drie van de vijf patiënten uit Nijmegen herstelden beter dan de Europese controle patiënten
24 AMBULANCEZORG
AZ_nummer1.indd 24
Sdu Uitgevers
07-03-12 08:49
Methode en de rol van ambulancediensten In het kader van het “Time is Spine” project heeft het UMC St Radboud het initiatief genomen om in Europees verband uit te zoeken of ultra vroege decompressie (<6 uur na het ontstaan) beter is dan latere decompressie. Om dit te realiseren is betrokkenheid van de ambulancediensten en het Mobiel Medisch Team in de regio Oost Nederland cruciaal. Hoe eerder de patiënt in het Radboud is, des te sneller de decompressieve ingreep en de neurogene shockbehandeling plaats kan vinden. In het Radboud staat voor dit project 24 uur per dag een team wervelkolomchirurgen klaar die de spoeddecompressie verrichten. In het “Time is Spine” project wordt nu prospectief onderzocht of de factor tijd (van ongevaltijdstip tot aan decompressie) bepalend is voor het neurologisch herstel. Ook wordt met behulp van biomarkers onderzocht waarom sommige patiënten met een complete dwarslaesie goed herstellen en andere niet. In het kader van deze studie is het belangrijk dat de ambulancediensten patiënten met ruggenmergletsel zo snel mogelijk naar het UMC St Radboud brengen. Onnodig/vermijdbaar uitstel van chirurgische behandeling kan worden voorkomen door patiënten niet eerst naar een perifeer ziekenhuis te brengen.
Kracht armen
links
rechts
Elleboog buigen Elleboog strekken Knijpen
Kracht benen Heup buigen Knie strekken Enkel strekken (gasgeven) Tabel 5. Scoretabel bij verdenking op ruggenmergletsel: - Opdracht kan niet door de patiënt uitgevoerd worden, + Opdracht kan wel of gedeeltelijk uitgevoerd worden. Indien er L en R, 2 of meer – gescoord worden is er kans op ruggenmergletsel
Conclusie Wanneer een patiënt na trauma last heeft van kracht- en gevoelsverlies in de extremiteiten moet men uitgaan van traumatische dwarslaesie. Dan is het belangrijk dat de volgende zaken worden aangehouden: 1. Vervoer altijd naar een Level-1 Traumacentrum, ook al is de patiënt ABC stabiel. In het werkgebied van Lifeliner 3: zo snel mogelijk van ongevalplaats naar het UMC St Radboud (wervelkolom centrum). Overweeg (secundaire) inzet MMT bij grotere afstanden, zodat patiënt per traumaheli naar UMC St Radboud gebracht kan worden. 2. Doe een vooraankondiging zodat orthopeed/neurochirurg tijdig kunnen worden gewaarschuwd. 3. Neem voorafgaand aan sedatie/intubatie een Motorscore af (zie tabel 5).
Literatuur
Figuur 4. Bereik traumahelicopters. Bereik van de Lifeliner 3 in paars
Geschat wordt dat het gaat om circa 50 patiënten per jaar in het werkgebied van de Lifeliner 3 (zie figuur 4). Bij grotere afstanden is het belangrijk dat men voor transport kan overwegen gebruik te maken van de traumaheli. Verder is het belangrijk dat voorafgaand aan intubatie/sedatie een motorscore wordt afgenomen (tabel 5).
Shields CB, Zhang YP, Shields LB, Han Y, Burke DA, Mayer NW. The therapeutic window for spinal cord decompression in a rat spinal cord injury model.J Neurosurg Spine. 2005 Oct;3(4):302-7. Fehlings MG, Perrin RG. The timing of surgical intervention in the treatment of spinal cord injury: a systematic review of recent clinical evidence. Spine. 2006 May 15;31(11 Suppl):S28-35. Hosman A, Van de Meent H. Effect of early spinal cord decompression compared to late decompression: A prospective European multicentre study. Manuscript in preparation.
Auteurs: Dr H. van de Meent, Revalidatiearts UMC St Radboud Nijmegen Dr A.J.F. Hosman Orthopedisch chirurg UMC St Radboud Nijmegen Dr N. Hoogerwerf, Medisch coördinator MMT, UMC St Radboud Nijmegen Dr P.M. van Grunsven, Medisch manager ambulancezorg RAV Gelderland-Zuid Dr M. Edwards, Traumachirurg, hoofd SEH, UMC St Radboud Nijmegen
Maart 2012
AZ_nummer1.indd 25
AMBULANCEZORG 25
07-03-12 08:49
De samenwerking tussen ambulancezorgverleners en het MMT leidt keer op keer tot hevige discussies en emoties.
Samenwerking met het MMT: d De samenwerking tussen ambulancezorgverleners en MMT leidt keer op keer tot hevige discussies en emoties. Of het nu gaat over attitude, delay of de vraag wie de baas is, het resultaat is dat er energie wordt verspild die beter anders kan worden gebruikt. Naar aanleiding van een aantal incidenten werd in oktober 2011 een enquĂŞte gehouden onder de ambulancezorgverleners in Hollands-Midden. De resultaten daarvan moeten worden meegewogen in de discussies over inzetcriteria en tonen aan dat er geĂŻnvesteerd moet worden in multidisciplinair nabespreken.
26 AMBULANCEZORG
AZ_nummer1.indd 26
Sdu Uitgevers
07-03-12 08:49
Het ambulanceteam en het MMT horen een aanvulling te zijn op elkaar.
T: de resultaten van een enquête Door: Jan de Nooij Fotograaf: Arie van Dijk
Aanleiding Tijdens een nabespreking van een gecombineerde ambulancezorg/MMT inzet in de regio Hollands-Midden werd de aanwezige ambulanceverpleegkundige op oncollegiale wijze aangesproken door het MMT op zijn keuze voor een scoop-andrun scenario. In dezelfde periode werd een andere ambulanceverpleegkundige letterlijk uit zijn ambulance gezet door leden van een MMT omdat hun beleid anders was dan het beleid van de verpleegkundige. Beide incidenten leidden tot boosheid en frustratie en vormden de aanleiding voor een enquête naar de wijze waarop de ambulancezorgverleners in Hollands-Midden de samenwerking met een MMT ervaren. Regionale situatie De regio Hollands-Midden met ongeveer 800.000 inwoners
Maart 2012
AZ_nummer1.indd 27
wordt verzorgd door de MMT’s van Amsterdam en van Rotterdam waardoor de medewerkers te maken krijgen met Amsterdam als de inzet ten Noorden van de lijn Alphen-Leiden plaatsvindt en met Rotterdam voor inzetten ten Zuiden van deze lijn. In de eerste 6 maanden van 2011 werd 91 maal een MMT ingezet via de MKA Hollands-Midden; 18 maal Amsterdam en 73 maal Rotterdam. De Regionale Ambulance Dienst Hollands-Midden (RAD HM) heeft 204 medewerkers in de rijdende dienst die ongeveer 25.000 maal per jaar met een urgentie A1 worden ingezet. Methode Met behulp van Google docs werd een anonieme online enquête ontwikkeld met tien vragen en de mogelijkheid om in vrije tekst aan het einde van de enquête opmerkingen te plaatsen. De enquête werd via een bericht op Ambuweb bekend gemaakt waarbij in neutrale bewoordingen werd gevraagd om mee te werken. In het bericht kon een link worden aangeklikt waarmee men naar het online formulier werd doorgezet. Bij een aantal vragen kon een keuze worden aangevinkt en bij
AMBULANCEZORG 27
07-03-12 08:49
Resultaten De enquête heeft in de maand oktober 2011 online gestaan en werd ingevuld door 61 verpleegkundigen (60% respons), 43 chauffeurs (43% respons) en 4 MKA centralisten (20% respons). De werkervaring van de verpleegkundigen varieerde van 0-5 jaren (15%) via 5-10 jaren (16%) tot 10 jaren en langer (69%). Voor de chauffeurs bedroegen de percentages respectievelijk 14%, 28% en 58%. De twee verpleegkundig centralisten en de twee niet verpleegkundig centralisten hebben respectievelijk 5-10 jaar en meer dan 10 jaar ervaring. Gelet op de geringe respons door de MKA-centralisten, doordat de enquete onvoldoende bij hen onder de aandacht werd gebracht, is deze beroepsgroep bij de verdere analyse en in dit artikel niet meegenomen. Zij zullen binnenkort op vergelijkbare wijze in staat worden gesteld hun ervaringen bekend te maken.
Tabellen Niet iedereen had in de afgelopen 12 maanden een inzet met het MMT gedaan, maar de groepen met een, twee en meer dan drie inzetten vormden elk een kwart van de respondenten. Voor de exacte uitslag zie tabel 1. Daarna volgden enkele stellingen die middels een 5-puntsschaal (1= helemaal mee oneens – 5= volledig mee eens) konden worden gescoord. De score betreffende de stelling “Ik ben over het algemeen tevreden over de samenwerking met het MMT” is verwerkt in tabel 2. Hoe men aankeek tegen “Het MMT heeft een toegevoegde waarde als het is ingezet” is af te leiden uit tabel 3. In tabel 4 vinden we de score over de stelling: “Ik accepteer de leiding van de MMT arts als deze ter plekke is.” Tabel 5 geeft de reacties op “Het MMT behandelt mij als gelijkwaardige partner in het hulpverleningsproces” Tot slot leverde de stelling “Als ik wordt ingezet voor hulpverlening aan een (mogelijk) zwaar gewond of ernstig ziek kind, wil ik altijd een MMT inzet” een uitslag op die staat in tabel 6.
Tabel 1: Aantal malen waarin men een inzet had met assistentie van het MMT
Tabel 5: “ Het MMT behandelt mij als gelijkwaardige partner in het hulpverleningsproces”
een aantal vragen werd met behulp van een 5-puntsschaal een mening gevraagd over een stelling.
MMT assistentie
Ambu vpk
Chauf
%
1
4
9%
2
10
3
5
4
%
3
7%
5
8%
1 keer
12
8%
15
5%
2 keer
9
1%
15
5%
3 keer
6
4%
9
15%
meer dan 3 keer
10
23%
16
26%
weet ik niet meer
3
7%
1
2%
43
61
%
Behandeling door MMT
Chauf
0 keer
helemaal mee oneens
Ambu vpk
%
4
7%
23%
6
10%
12%
13
21%
18
42%
25
41%
5
6
14%
13
21%
43
61
volledig mee eens
Tabel 6: “ Als ik word ingezet voor hulpverlening aan een (mogelijk) zwaar gewond of ernstig ziek kind, wil ik altijd een MMT inzet”
Tabel 2: “Ik ben over het algemeen tevreden over de samenwerking met het MMT” waardering helemaal mee oneens
1
Chauf
%
0
0%
Ambu vpk 2
%
ongeval (kind) helemaal mee oneens
2
4
9%
4
7%
3
14
33%
12
20%
4
18
42%
30
49%
5
7
16%
13
21%
43
61
volledig mee eens
MMT inzet bij zwaar
3%
Chauf
%
Ambu vpk
%
1
6
14%
6
10%
2
12
28%
12
20%
3
14
33%
21
34%
4
5
12%
9
15%
5
6
14%
13
21%
43
61
volledig mee eens
Tabel 3: “ Het MMT heeft een toegevoegde waarde als het is ingezet” Tabel 7 : “ Het MMT zorgt voor aanvulling op de ambulancezorg MMT toegevoegde
Chauf
%
Ambu vpk
%
waarde
Aanvulling MMT
Chauf Ambu Vpk
vpk 12
2
2
30
41
2
2
67
11
24
2
0
37
beknelling
18
21
2
1
42
lastige intubatie
20
28
2
2
52
kinderreanimatie
20
33
2
2
57
volwassene reanimatie
2
1
2
0
5
verhanging
3
3
2
0
8
%
verwurging
3
2
2
0
7
4
7%
bedelving
15
19
2
2
38
0
0%
2
3%
2
11
26%
14
23%
hoog energetische ongeval
14
3
19
44%
17
28%
neurotrauma
22
4
11
26%
21
34%
inhalatietrauma
5
2
5%
7
11%
43
61
Tabel 4: “ Ik accepteer de leiding van de MMT arts als deze ter plekke is” MMT leiding acceptatie
Chauf
%
1
2%
totaal
VPK C
1
volledig mee eens
Niet
centr
helemaal mee oneens
Ambu vpk
helemaal mee oneens
1
2
5
12%
9
15%
schiet- of steekpartij
12
13
2
2
29
3
13
30%
18
30%
veel slachtoffers
22
29
2
2
55
4
15
35%
20
33%
moeilijk te bereiken slachtoffer 10
22
2
1
35
5
9
21%
10
16%
MMT geen aanvulling is op
43
61
5
0
0
11
volledig mee eens
28 AMBULANCEZORG
AZ_nummer1.indd 28
de ambulancezorg
6
Sdu Uitgevers
07-03-12 08:49
Vervolgens werd de mogelijkheid geboden om toestandsbeelden te kiezen waarvan men dacht dat het MMT kon zorgen voor aanvulling op de ambulancezorg. Men kon meerdere mogelijkheden aankruisen. Dit gaf het volgende resultaat (zie tabel 7). Citaten Tot slot werd de respondenten de mogelijkheid geboden om in eigen woorden aanvullingen en opmerkingen te plaatsen. Van de 108 respondenten maakten 75 hiervan gebruik. Omdat niet al deze 75 reacties kunnen worden weergegeven in dit artikel, beperk ik me tot een aantal opvallende uitspraken aan de uiteinden van het spectrum “negatief-positief ”. “Meerwaarde MMT als ze komen is als ze vliegen op ons verzoek en niet standaard worden gestuurd op basis van een melding. Sweep en treat kennen ze niet, rijd je naar X, dan staan ze beneden je al op te wachten om hun kritiek te spuien. Naar mijn mening overstijgen ze bij iedere inzet het Golden hour en gaat er standaard een tube in, waarbij het nogal eens fout gaat; overlijden tot gevolg. Grote mate van irritatie is dat je tegenwoordig een ABC overdracht doet aan de heli, die ze vervolgens volkomen kunnen negeren en toch landen. Alles bij elkaar een overschatte club mensen die over het algemeen een arrogant beeld neerzetten m.i, maar blijkbaar een sterke lobby neerzetten. Een dure oplossing lijkt mij zo.” “Zelf een zeer slechte ervaring gehad met een drenkeling (21 jaar met auto in X) die, nadat deze eindelijk uit het water was gehaald en op de brancard in de ambu was geschoven, weer met brancard en al uit de ambu gehaald moest worden, zodat de MMT arts staand kon intuberen, want op zijn knieën was hij het niet gewend, zei hij. Inmiddels weten we dat met een goede kapbeademing ook het tijdsdelay naar het ziekenhuis beperkt kan worden, dus om nu bij elke slecht te intuberen patiënt het MMT te laten komen is zonde van de tijd. In gebieden met een langere aanrijdtijd kan ik de meerwaarde wel begrijpen, maar dat gaat in onze regio bijna niet op. Vorige week nog door de CPA een heli naar ons toegestuurd voor een man in een freesmachine in Y. De man had alleen beenletsel en was verder stabiel. Ter plekke gaf de chauffeur door dat de heli niet door hoefde te komen. Toch wilden ze op dat moment weten waarom niet. Dit gaat echt te ver. Hierbij geven zij aan, onze kennis en kunde te onderschatten. Ook hebben wij op zo’n moment niet de tijd om deze discussie aan te gaan en kunnen ze dit alsnog later op die dag navragen en niet terwijl wij er nog ter plaatse zijn. Ik krijg soms het gevoel dat ze onze opleiding onderschatten. Ook heb ik het idee dat ze vluchten willen scoren, om de heli in de lucht te behouden. De weerstand om ze door te laten komen wordt hierdoor steeds groter, met name ook door de houding van sommige artsen.” “ Over de inzet van het MMT sta ik erg neutraal, als het nodig is het gewoon nodig, laat ze gewoon doorvliegen/rijden tot dat wij zeker weten wat er aan de hand is. Blijf je zelf dat is het beste. Bij het MMT zitten af en toe arrogante mensen maar kijk ook eens binnen je eigen dienst daar zitten ze ook.” “Ik ben van mening dat eerst aanwezige ambulancepersoneel, goede en overwogen beslissingen kan maken tav cancellen MMT, danwel niet te wachten op heli ivm TE slechte toestand van een patiënt. Waar in cursus als PHTLS de nadruk wordt gelegd op snel transport, kan wachten op een eerder gealarmeerd MMT alleen maar slechter uitpakken voor onze patiënt. Dit is een weloverwogen iets, en dit moet mijns
Maart 2012
AZ_nummer1.indd 29
inziens gerespecteerd worden. Het tot 3x toe cancellen van Heli bij een dodelijk ongeval, en een heli die zonodig toch door wil komen, en tien minuten later onder een laken kijkt of patiënt echt wel dood is, wijst op weinig respect en onprofessionaliteit. Waar veel collega’s vaak spreken van ongelijk gevoel in benadering en houding, zal deze kloof alleen maar groter worden als hier niet tijdig op in wordt gespeeld.” “Zoals gemeld heb ik 2 keer een MMT inzet gehad met goede ervaringen. Een keer bij een volwassen reanimatie omdat geen 2e auto beschikbaar was. De arts van het MMT wilde naar mijn mening wel wat veel diagnostiek ter plaatse uitvoeren (echo buik en echo hart) zodat we naar mijn mening te lang ter plaatse waren.” Bij bestudering van alle 75 vrije tekst reacties bleek er veel ontevredenheid te bestaan over attitude, cancellen, delay ter plekke en de hiërarchische verhoudingen bij een incident. Analyse Uit de ontvangen reacties ontstaat het volgende beeld: Respons De enquête werd ingevuld door 60% van de verpleegkundigen, door 43% van de chauffeurs in dienst van de RADHM en door 20% van de centralisten in dienst van de GMK Hollands-Midden. Uit deze percentages kan worden afgeleid dat het onderwerp leeft onder de beroepsgroepen waarbij de verpleegkundigen er blijkbaar meer bij betrokken zijn dan de chauffeurs, hetgeen een logisch gevolg kan zijn van de taakverdeling en de daaruit voorvloeiende momenten waarop nauw samengewerkt wordt met MMT-leden. De lage respons van de MKA centralisten (20%) kan, zoals al eerder aangegeven, worden verklaard uit de wijze waarop de enquête bekend is gemaakt in deze subgroep. Functie, werkervaring en contactfrequentie Het aantal dienstjaren van de respondenten bedroeg voor 69% (verpleegkundigen) en 59% (chauffeurs) 10 jaren of langer waardoor sprake is van een meerderheid met langdurige ervaring in de ambulancezorg. Men heeft daarbij de ontwikkelingen in het vakgebied prehospitale zorg van nabij meegemaakt. Deze groep heeft enerzijds de professionalisering van het vak ambulanceverpleegkundige en chauffeur aan den lijve ondervonden doch anderzijds door de opkomst van de MMT’s de grenzen van de eigen professie steeds verder zien uitkristalliseren. Dit kan van invloed zijn op de emoties die rond het onderzochte thema leven. De afgelopen 12 maanden heeft 86% van de respondenten
AMBULANCEZORG 29
07-03-12 08:49
tenminste 1 maal samengewerkt met een MMT waarbij 37% zelfs 3 maal of meer. Dit betekent dat de beantwoording van de enquête voort komt uit recente ervaringen die nog goed in het geheugen liggen. Tevredenheid Een meerderheid van de respondenten geeft aan over het algemeen tevreden te zijn over de samenwerking met het MMT namelijk 70% van de verpleegkundigen en 58% van de chauffeurs. Neutraal staat 20% van de verpleegkundigen en 33% van de chauffeurs ten opzichte van de tevredenheid en 10% van de verpleegkundigen en 9% van de chauffeurs is ontevreden over de samenwerking met het MMT. Alhoewel uit de beantwoording van de stelling over de tevredenheid dus een positief beeld ontstaat blijkt uit de beantwoording van de open vraag aan het einde van de enquête dat er meer ontevredenheid is over een aantal zaken dan een percentage van 70% (58%) tevredenheid zou doen vermoeden. Toegevoegde waarde Van de respondenten ziet 46% van de verpleegkundigen en 31% van de chauffeurs het MMT als toegevoegde waarde; 28% respectievelijk 44% is daar neutraal over en 26% van beide groepen staat negatief tegenover de toegevoegde waarde van het MMT. Als we dit relateren aan de tevredenheid valt op dat weliswaar 70% van de verpleegkundigen tevreden is over de samenwerking met het MMT doch dat 46% een toegevoegde waarde ziet in die samenwerking. Voor de chauffeurs is dit 58% en 44%. De toegevoegde waarde ziet men conform tabel 7 vooral bij neurotrauma (67x), kinderreanimatie (57x), lastige intubatie (52x) en beknelling (42x). Het MMT wordt 11x genoemd als geen aanvulling op de ambulancezorg. Er kan worden vastgesteld dat in deze groep 11 respondenten (5 verpleegkundigen en 6 chauffeurs) inzet van een MMT expliciet afkeuren. Dit is 10% van de totale groep respondenten. Leiding accepteren en gelijkwaardige behandeling In de samenwerking met een MMT accepteert 49% van de verpleegkundigen en 30% van de chauffeurs de leiding van het MMT. 30% van beide beroepsgroepen staat neutraal ten opzichte van het accepteren van deze leiding en 22% van de verpleegkundigen en 14% van de chauffeurs accepteert de leiding van het MMT niet. Hierbij ervaart 62% van de verpleegkundigen en 56% van de chauffeurs zich als gelijkwaardig behandelde partner in het hulpverleningsproces, is 21% respectievelijk 12% hier neutraal over en is 17% van de verpleegkundigen respectievelijk 32% van de chauffeurs van mening dat er geen sprake is van gelijkwaardige behandeling.
een MMT zoveel ter plekke doen en wordt de scoop-and-run systematiek doorkruist door de stay-and-play benadering van het MMT. Een belangrijk deel van de ervaren problematiek kan worden herleid tot de samenwerking van professionals in stress-situaties en de persoonsgebonden competenties van die professionals. De beeldvorming rond het MMT wordt in hoge mate bepaald door incidenten waarbij sprake is geweest van slechte samenwerking, slechte attitude en slechte communicatie en door de onduidelijkheid over de al dan niet voor de patiënt aanwezige meerwaarde van een MMT-interventie. Aanbevelingen Beeldvorming is lastig te beïnvloeden. In een professionele omgeving wordt daarom gekozen voor harde feiten en duidelijke afspraken die worden nageleefd en worden geëvalueerd. In de samenwerking tussen RAD Hollands-Midden en de MMT’s van Amsterdam en Rotterdam is daarbij een positieve inzet van alle betrokkenen noodzakelijk. Daarbij zou het een goede start zijn als de MMT’s zich expliciet zouden uitspreken over hoe zij de competenties van ambulancezorgverleners zien en daarbij afspreken deze competenties te respecteren en zouden de beroepsgroepen ambulanceverpleegkundigen en chauffeurs zich meer moeten verdiepen in de vraag waar hun eigen grenzen liggen als het gaat om acute prehospitale hulpverlening. Dat daarbij de concrete vraag over de toegevoegde waarde van het MMT bij welke toestandsbeelden ook concreet moet worden beantwoord, spreekt voor zich. Ook de vraag tot hoever de ambulancezorgverleners dezelfde handelingen zouden (moeten) kunnen verrichten als de MMTarts of juist niet, verdient beantwoording op sectoraal niveau. Daarbij zou het de moeite waard zijn om, conform de Team/ Crisis-Resource Management principes zoals die al geruime tijd zijn ingevoerd voor luchtvaart en procesindustrie, gezamenlijke simulatie-oefeningen tussen ambulancezorgverleners en MMT te organiseren. Gelet op dat laatste zal de RAD Hollands-Midden in zijn volgend jaar te openen nieuwe hoofdvestiging drie simulatieruimtes inrichten en bovenstaande aanbeveling operationaliseren. Tot slot gaat het om de patiënt zoals een van de respondenten helder formuleerde: “ Iedereen hoort een aanvulling te zijn op een ander. ACH op de VPK en andersom. MMT hoort dat ook te zijn op het ambuteam en dan ook andersom. Dan is geen enkele casus te moeilijk en bereik je het motto van de RAD en krijg je goede ambulancezorg. Ego moet je thuis laten en dat geldt voor iedereen.” Gegevens van de auteur: Jan de Nooij, arts MG
Conclusies In het Zuidelijk deel van de regio Hollands-Midden wordt het MMT veel vaker ingezet van in het Noordelijk deel. Nader onderzoek zal moeten uitwijzen wat hiervoor de verklaring is. In de samenwerking tussen ambulancezorgverleners en MMT is er overwegend sprake van tevredenheid doch wordt de toegevoegde waarde niet in hoge mate ervaren. Problemen worden ervaren in de attitude van MMT-leden en ten aanzien van de vraag wie nu de leiding heeft over een hulpverlening, wie bepaalt of er gecancelled wordt, waarom moet
30 AMBULANCEZORG
Medisch Manager Ambulancezorg Regionale Ambulancedienst Hollands-Midden Meldkamer Ambulancezorg Hollands-Midden Tevens Lid van het College of Fellows van de International Academies of Emergency Dispatch, Salt Lake City, USA Correspondentieadres: j.de.nooij@hollands-midden.nl
Sdu Uitgevers
100015 AZ_nummer1.indd 30
07-03-12 08:49
De passie van Johannes maakt onze ambulances onderscheidend... Kwaliteit, afwerking en duurzaamheid staan bij Visser Leeuwarden op een hoog niveau. Maar ook de gedrevenheid van onze medewerkers maken Visser-ambulances
“ I k v i n d h et e e n
onderscheidend.
u i td a g i n g o m d e l a at ste te c h n o l o g i ë n to e te p a ss e n , zo d at e e n vo e r t u i g h e l e m a a l vo l d o et a a n d e s p e c i a l e we n s e n va n d e k l a nt ”
Bij Visser Leeuwarden werken mannen en vrouwen met passie voor ambulances. Neem nou Johannes, elektrotechnicus. In zijn vrije tijd ontwerpt Johannes graag op afstand bestuurbare modelvliegtuigen. Die hobby kan hij toepassen in zijn dagelijkse praktijk. Hoe ingewikkelder de techniek, hoe meer hij geniet. Die passie ziet u terug in elk Visser-product...
www.visser-leeuwarden.nl Maart 2010
100015_VISSER_ADV_Advert.indd 2 AZ_nummer1.indd 31
Edisonstraat 16, 8912 AW Leeuwarden T +31 (0)58 - 213 45 55 31 F +31 (0)58 - 215 01 57 IAMBULANCEZORG info@visser-leeuwarden.nl
01-06-10 10:11 07-03-12 08:49
Prehospitale endotracheale in ambulanceverpleegkundig en De discussie gaat door Inleiding In Nederland is binnen de prehospitale hulpverlening het luchtwegmanagement (airway management) een belangrijk onderwerp dat kan bijdragen aan verlaging van de mortaliteit1,2. Prehospitale endotracheale intubatie wordt wereldwijd veelvuldig toegepast en gezien als de ‘gouden standaard’. Het is dan ook één van de belangrijke interventies binnen het airway management. Prehospitale intubatie is lang geassocieerd met verbeterde overleving bij o.a. acuut (neuro)trauma, verdrinking en reanimatie. Recente internationale studies trekken echter de effectiviteit van deze interventie in twijfel1,2,3,4. Daarnaast worden er vraagtekens gezet bij de mogelijkheid tot het succesvol uitvoeren van endotracheale intubaties door (relatief ) onervaren hulpverleners. Bovendien wordt er gewezen op de vergrote kans op complicaties bij endotracheale intubatie door onervaren handen. Er zijn zelfs zeer recente studies die een verband leggen tussen prehospitaal advanced airway management en een toename van de mortaliteit5,6. Door deze bevindingen staat de endotracheale intubatie in de prehospitale hulpverlening als ‘gouden standaard’ steeds meer ter discussie.
Archieffoto intubatie
Door: Willem Jeppe de Jeu en Pieternel van Exter Fotograaf: Guus Pauka
Binnen de internationale wetenschappelijke literatuur staat momenteel de werkzaamheid van de prehospitale endotracheale intubatie ter discussie. Daarnaast wordt er ook uitgebreid gediscussieerd over wie er zou moeten (en mogen) intuberen. Binnen Nederland is er nog nauwelijks goed wetenschappelijk onderzoek gedaan naar prehospitale intubatie. Betrouwbare gegevens over incidentie en succespercentages van prehospitale intubatie door ambulanceverpleegkundigen ontbreken. Dit alles juist in een tijd waarin kwaliteitsbeleid, complicatieregistratie en patiëntveiligheid steeds meer voorop komen te staan. Uit de recente wetenschappelijke literatuur blijkt dat de praktijk zich meer moet gaan richten op een evidence-based benadering. In 2011 werd er binnen de ambulancedienst Ambulance Amsterdam een praktijkonderzoek uitgevoerd naar prehospitale endotracheale intubatie door ambulanceverpleegkundigen.
32 AMBULANCEZORG
AZ_nummer1.indd 32
Endotracheale intubatie is een hoogcomplexe handeling die veel vaardigheid en kennis vereist van degene die hem uitvoert1,2,3,4,7,8. Van oorsprong zijn de specialisten op het gebied van intubatie en airway management de anesthesiologen, maar ook MMT-artsen, SEH-artsen en intensivisten zijn hiervoor opgeleid. Daarnaast zijn sommige niet-artsen getraind om te kunnen intuberen, in het bijzonder ambulanceverpleegkundigen en anesthesie-medewerkers. Succesvol prehospitaal airway management berust op goede initiële training, herhaling en routine. Helaas is er geen goede omschrijving voorhanden die competenties ten aanzien van intubatievaardigheden definieert. Wetenschappelijke onderbouwing van competentieniveaus is moeilijk gezien de beperkte hoeveelheid beschikbare literatuur. Zo wordt er bijvoorbeeld in de literatuur de arbitraire grens van 47 tot 57 intubaties aangehouden om te komen tot een successcore van 90%8,9. In een andere enigszins recente studie wordt van grote ervaring gesproken indien de hulpverlener tussen de 26 en 50 prehospitale intubaties heeft verricht10. In de Nederlandse ambulancezorg mag een ambulanceverpleegkundige alleen intuberen bij een Glasgow Coma Scale van 3 en uitsluitend zonder medicatie11. Het prehospitaal farmacologisch geassisteerd intuberen (Rapid Sequence Intubation) is voorbehouden aan artsen werkzaam in een MMT (Mobiel
Sdu Uitgevers
07-03-12 08:49
le intubatie door g en controversieel? Samenvatting Onderzoeksvraag: In 2011 werd er binnen de Ambulance Amsterdam een praktijkonderzoek gedaan naar prehospitale intubatie door ambulanceverpleegkundigen. Hierbij werd o.a. gekeken naar incidentie en slagingspercentage van prehospitale endotracheale intubatie. Methode: Er werd gebruik gemaakt van observationeel retrospectief case review. Alle geregistreerde reanimaties over 2010 werden geïdentificeerd om de endotracheale intubatie te kunnen analyseren aan de hand van de twee variabelen capnometrie en ademgeruis. Resultaten: Incidentie van prehospitale intubatie was 159. Een ambulanceverpleegkundige werkzaam binnen Ambulance Amsterdam (post Valckenierstraat) intubeerde gemiddeld 3,5 keer in 2010. Aantoonbaar slagingspercentage van de intubaties was 85,5%. Meest gebruikte instrumenten ter beoordeling plaatsing van de tube waren capnometrie (90,6%) en aanwezigheid ademgeruis (32,9%). De Gum Elastic Bougie werd als hulpmiddel bij intubatie nauwelijks gebruikt. Discussie: Incidentie van endotracheale intubatie door ambulanceverpleegkundigen is laag. De mogelijkheden om in de praktijk vaardigheden te onderhouden en routine op te doen zijn, zeker op het gebied van kinder-intubaties, beperkt. In hoeverre een aantoonbaar slagingspercentage van 85,5% acceptabel is, is onbekend. Capnometrie is de ‘gouden standaard’ als instrument ter beoordeling correcte plaatsing van de tube. Conclusie: Trend is dat de (initiële) training en scholing (herhaling) voor ambulanceverpleegkundigen op het gebied van endotracheale intubatie steeds belangrijker worden. Juist op het gebied van intubatie is adequate dossiervorming en registratie door ambulanceverpleegkundigen van groot belang. Verder wetenschappelijk onderzoek op dit terrein is nodig. Op basis van de resultaten van dit onderzoek lijkt het inzetten van een alternatieve techniek naast de traditionele endotracheale intubatie zinvol.
Medisch Team). Een logische consequentie hiervan is dat ambulanceverpleegkundigen vooral intuberen in het kader van een Out of Hospital Cardiac Arrest (OOHCA)3,11. Registratie van het aantal intubatiepogingen en het succes van de intubatie wordt hierbij niet of nauwelijks gedaan12. Ambulanceverpleegkundigen in Nederland krijgen te maken met een grote diversiteit aan patiënten en situaties. Hiervoor worden zij getraind in diverse modules. Een belangrijk onderdeel van deze (initiële) training is airway management. Deze training en latere ervaring met endotracheaal intuberen kent enige beperkingen. Het opleidingsplan van een initiële intubatietraining en de eisen die worden gesteld aan ambulanceverpleegkundigen ten aanzien van intubatievaardigheden wisselt per RAV. Valide gegevens over regionale incidentie van prehospitale intubaties en intubatievaardigheden van Nederlandse ambulanceverpleegkundigen zijn afwezig. Ook lijkt het behouden van intubatievaardigheden een terugkerend probleem7,12. Het is voor ambulanceverpleegkundigen problematisch, zeker in vergelijking tot anesthesiologen, om voldoende intubatievaardigheidniveau te behalen en te behouden7,12. Hoewel wetenschappelijk gezien niet van de hoogste kwaliteit, geven recente internationale cohort studies inzicht in slagingspercentages van prehospitale endotracheale intubatie. De percentages variëren tussen de 69-96.8 %, waarbij het gemiddelde succespercentage ligt op 81,6%4,13,14,15,16. Significante complicaties die veelvuldig worden genoemd zijn de oesophagale intubatie, gedisloceerde tube, rechter hoofdbronchus
Maart 2012
AZ_nummer1.indd 33
intubatie, en intubatie van de hypopharynx3,13,16. Diverse studies onderstrepen ook het belang van capnometrie en/of capnografie, als instrument om correcte plaatsing van endotracheale tubes te herkennen16,17. Problemen bij endotracheale intubatie worden geassocieerd met ernstige complicaties, voornamelijk wanneer de intubatie volledig faalt1,3,7,8,9. In de praktijk wordt de ambulanceverpleegkundige soms geconfronteerd met een moeilijk toegankelijke luchtweg: (snelle) endotracheale intubatie lukt niet of is geheel onmogelijk, terwijl ook de masker-ballon beademing moeilijk of onmogelijk blijkt. Dit is een van de meest ernstige problemen bij het zekeren van de ademweg. Duidelijk mag zijn dat er hier sprake is van een ernstige bedreiging van het leven van de patiënt en een snelle dood volgt. Deze situatie wordt ook wel een ‘cannot ventilate, cannot intubate’ situatie (CVCI)1 genoemd. Men spreekt hiervan als 3 of meer pogingen tot endotracheale intubatie falen, als men 10 minuten of langer bezig is met intuberen of bij aanhoudende hypoxie (SpO2 < 92%). Als de beschikbare interventies onvoldoende zijn om een vrije luchtweg te garanderen kan alleen uitgeweken worden naar masker-ballon-beademing (bagvalve-mask ventilation) of in uiterste nood naar de naaldconiotomie11. Internationaal wordt er binnen veel ambulancediensten al gebruik gemaakt van alternatieve technieken als de traditionele intubatie niet lukt9,13,14,15. Er zijn diverse hulpmiddelen
AMBULANCEZORG 33
07-03-12 08:49
Archieffoto intubatie
op de markt om een luchtweg (airway) veilig te stellen en/of beademing mogelijk te maken. Meest genoemd in de recente wetenschappelijke literatuur zijn bag-valve-mask ventilation, larynxmaskers en combitubes1,2,3,13,14,15. Op basis van expert opinion kan men zeggen dat er ook binnen Nederland regionale verschillen bestaan in het gebruik van alternatieve technieken bij een falende endotracheale intubatie. Binnen de post Valckenierstraat van Ambulance Amsterdam wordt er sinds medio 2010 alleen gebruik gemaakt van de Gum Elastic Bougie als hulpmiddel bij de endotracheale intubatie. In hoeverre de gevonden cijfers generaliseerbaar zijn naar de Nederlandse ambulancezorg is onduidelijk. Adequate gegevens over succesvolle endotracheale intubatie en het gebruik van alternatieve technieken zijn hier (nog) niet beschikbaar. Toch lijkt het aannemelijk dat er geen grote internationale verschillen bestaan. Doel en onderzoeksvragen In de eerste helft van 2011 werd er binnen de post Valckenierstraat van Ambulance Amsterdam, in het kader van de opleiding tot Master of Advanced Nursing Practice, een praktijkonderzoek naar prehospitale intubatie door ambulanceverpleegkundigen uitgevoerd. Doel was te komen tot een verbetervoorstel ten aanzien van het gebruik en introductie van alternatieve airway technieken binnen Ambulance Amsterdam. Hierbij werden de volgende onderzoeksvragen geformuleerd: wat is de incidentie van de prehospitale endotracheale intubatie binnen de ambulancehulpverlening door de post Valckenierstraat? Hoevaak wordt er succesvol geïntubeerd? Welke intrumenten en/of technieken gebruiken ambulanceverpleegkundigen het meest om correcte plaatsing van een endotracheale tube te herkennen? Hoevaak wordt er gebruik gemaakt van de Gum Elastic Bougie als hulpmiddel bij endotracheale intubatie?
34 AMBULANCEZORG
AZ_nummer1.indd 34
Methode van Onderzoek Type onderzoek Voor dit praktijkonderzoek werd gekozen voor een retrospectief survey-design, waarbij aan de hand van case review over een langere periode een relatief groot aantal prehospitale intubaties binnen Ambulance Amsterdam onderzocht konden worden. Onderzoekspopulatie De onderzoekspopulatie bestond uit patiënten die waren geïntubeerd tijdens een reanimatie door een ambulanceverpleegkundige van post Valckenierstraat van Ambulance Amsterdam en als zodanig waren geregistreerd. Het steekproefkader werd bepaald door de archieven van Ambulance Amsterdam en de databestanden van het Arrest onderzoek van het AMC. Hierbij was het ambulanceritformulier (ARF) leidend, voor zover er gegevens ontbraken werden deze aangevuld met gegevens uit de databestanden van het Arrest onderzoek. Verder kan opgemerkt worden dat het verzorgingsgebied van de ambulancedienst Amsterdam en de directe omgeving is. Ambulanceverpleegkundigen binnen de Ambulance Amsterdam intuberen (bijna) alleen in het kader van een Out of Hospital Cardiac Arrest (reanimatie). Bij een reanimatie worden altijd twee ambulances ingezet, waarbij de eerst aanwezige ambulanceverpleegkundige leidend is en meestal intubeert (en registreert). Hoeveel reanimaties een ambulanceverpleegkundige op jaarbasis uitvoert is niet goed bekend. Een voorzichtige schatting komt tot 10 tot 12 reanimaties per verpleegkundige per jaar. Binnen de RAV Amsterdam-Amstelland (Regionale Ambulance Voorziening) zijn er jaarlijks bij benadering 700 reanimaties, waarbij de post Valkenierstraat van Ambulance Amsterdam ongeveer 30% voor zijn rekening neemt. Idealiter bestond de onderzoekpopulatie dus uit ongeveer 200 patiënten.
Sdu Uitgevers
07-03-12 08:49
Archieffoto intubatie
Steekproef Het ging hier om een selecte steekproef, aangezien alle patiënten uit de onderzoekspopulatie niet op toevalsbasis in de steekproef terecht kwamen. Meer specifiek ging het om een beoordelingssteekproef: de geselecteerde patiënten waren direct beschikbaar en voldeden aan bepaalde kenmerken. Aan de hand van de databestanden van het Arrest onderzoek en de archieven van de ambulancedienst werden alle, door ambulanceverpleegkundigen werkzaam bij de post Valckenierstraat van Ambulance Amsterdam, geregistreerde reanimaties in 2010 geïdentificeerd. Dit met als doel om ze later te kunnen analyseren met betrekking tot de endotracheale intubatie. Gezien de langere periode van een jaar en de te verwachte hoeveelheid patiënten (N = +/- 200) leek de steekproef representatief voor het kenmerk prehospitale intubatie door ambulanceverpleegkundigen. Medisch-ethische aspecten onderzoek Het onderzoek werd niet WMO-plichtig geacht vanwege het feit dat er geen gebruik werd gemaakt van privacygevoelige gegevens van patiënten en hulpverleners. Gegevens met betrekking tot de endotracheale intubatie, bijhorende meetinstrumenten en hulpmiddelen werden alleen geanonimiseerd gebruikt. Ook kan opgemerkt worden dat het onderzoek retrospectief van aard was en er dus geen sprake was van beïnvloedbare interventies. Meetinstrument Schriftelijke verslaglegging (of dossiervorming) van een ambulancehulpverlening (rit) vindt in Amsterdam plaats via een zogenaamd ambulanceritformulier (ARF). Op dit gestandaardiseerde formulier worden alle relevante gegevens betreffende de patiënt en de verleende zorg summier vastgelegd. Over het algemeen wordt vaak (maar niet altijd) een specifieke
Maart 2012
AZ_nummer1.indd 35
uitdraai met gegevens van bewakingsapparatuur (lifepak 12) toegevoegd aan dit formulier. In de Amsterdam Resuscitation Studies (Arrest)(AMC) worden de uitvoering en uitkomst van reanimaties buiten het ziekenhuis onderzocht. Sinds 2005 worden zonder onderbreking alle reanimaties geregistreerd en geanalyseerd in de provincie Noord-Holland. In het Arrest onderzoek wordt geen steekproef genomen: het is een opzet waarin alle reanimaties die zich in het onderzoeksgebied buiten het ziekenhuis voordoen in het onderzoek worden opgenomen. Daarvoor wordt informatie gecombineerd die afkomstig is van de meldkamer, de ambulancebemanning, de defibrillator, het ziekenhuis en de (eventueel) gebruikte AED en zijn bediener. Hierdoor is de kans klein dat een reanimatie wordt gemist. Het Arrest onderzoek beschikt over een zeer grote database met o.a. ook de gegevens over reanimaties uitgevoerd door de Ambulance Amsterdam. Binnen de internationale wetenschappelijke literatuur wordt een aantal instrumenten genoemd die bruikbaar zijn bij de beoordeling van de plaatsing van een endotracheale tube. De aanwezigheid van endtidal CO2 (ETCO2) na prehospitale endotracheale intubatie wordt gezien als het definitieve bewijs voor correcte plaatsing van de tube. Capnometrie en capnografie met de specifieke typische golfvorm is de ‘gouden standaard’ voor bevestiging van adequate plaatsing van de tube8,16,17. Een minder betrouwbare parameter, zeker in de prehospitale setting, is de aanwezigheid van ademgeruis over alle longvelden tijdens auscultatie met een stethoscoop direct na endotracheale intubatie. Als inferieure parameter (minder betrouwbaar) ter beoordeling van correcte plaatsing van de tube wordt in de wetenschappelijke literatuur het beslaan van de tube met condens uit de uitademingslucht genoemd.
AMBULANCEZORG 35
07-03-12 08:49
Dataverzamelingsprocedure In februari en maart 2011 werden alle ARF en lifepak-12 gegevens met betrekking tot reanimaties, die in 2010 werden uitgevoerd en geregistreerd door de post Valckenierstraat van Ambulance Amsterdam, verzameld. Dit vond plaats op locatie in het ARFarchief van Ambulance Amsterdam en in het kantoor van het Arrest onderzoek in het AMC. Toestemming hiervoor werd verkregen van zowel Ambulance Amsterdam (mw. P. van Exter, MMA) en het Arrest onderzoek AMC (dr. R. Koster, cardioloog). Ook werd geprobeerd intubaties door ambulanceverpleegkundigen buiten het kader van een reanimatie te identificeren. Data-analyse Als hulpmiddel bij het verwerken en analyseren van de data werd gebruik gemaakt van het softwareprogramma SPSS. Bij het analyseren van de data werd alleen gekeken of er tijdens een reanimatie endotracheaal was geïntubeerd. Als er was geïntubeerd werd deze intubatie geanalyseerd aan de hand van twee variabelen. Deze waren de aanwezigheid van capnometrie, (significant getal ETCO2 > vijf mmHg) en de aanwezigheid van (vesiculair) ademgeruis (AG) over de longvelden na de intubatie. Indien herleidbaar werd er steeds gekeken naar de tijd van de eerste capnometrie in verhouding tot de starttijd van de reanimatie. De starttijd van de reanimatie werd gedefinieerd als de tijd van het initiële ritme bij aansluiten aan de lifepak12. Als laatste werd er gekeken of er gebruik was gemaakt van de Gum Elastic Bougie als hulpmiddel bij de intubatie. Een criterium om de intubatie alsnog te excluderen was intubatie door iemand anders dan een ambulanceverpleegkundige (bijvoorbeeld een arts van het MMT).
Resultaten Definitieve onderzoekspopulatie Uit het ARF-archief van Ambulance Amsterdam werden over het jaar 2010 198 reanimaties geïdentificeerd waarbij een ambulance van de post Valckenierstraat als eerste ter plaatse kwam. Van deze 198 reanimaties werden alsnog vijf geëxcludeerd omdat er duidelijk geen sprake was van een Out of Hospital Cardiac Arrest (OOHCA) als zodanig. Zeven reanimaties werden geëxcludeerd omdat er was geïntubeerd door een MMTarts, één reanimatie werd geëxcludeerd omdat er was geïntubeerd door een scheepsarts. Alle overgebleven reanimaties werden geïncludeerd en de definitieve onderzoekspopulatie (N) bestond uit 185 patiënten. Intubaties door ambulanceverpleegkundigen buiten het kader van een reanimatie werden niet gevonden. Prehospitale intubaties door MMT-artsen in het kader van (neuro)trauma werden tijdens het verzamelen van de data wel geïdentificeerd maar niet geïncludeerd. Kenmerken onderzoekspopulatie Retrospectief kan vastgesteld worden dat de onderzoekspopulatie bestond uit 149 mannen (80,5%) en 36 vrouwen (19,5%). De gemiddelde leeftijd binnen de onderzoekspopulatie was 66 jaar, de oudste patiënt was 93 jaar oud, de jongste 14 jaar. Kinderreanimaties (meer specifiek: zeer jonge kinderen) werden niet gevonden. Meest beschreven oorzaken van de reanimaties op de ARF’s waren vooral van cardiale maar ook van vasculaire en/of pulmonale aard (94,6%). Andere specifieke oorzaken genoemd in de ARF’s waren trauma (vijf ), asfyxie (drie) en overdosis (twee). Incidentie prehospitale intubatie Binnen de onderzoekspopulatie van 185 reanimaties werden 159 patiënten gevonden die prehospitaal endotracheaal door een ambulanceverpleegkundige waren geïntubeerd. Dit betekent dat de definitieve incidentie van de prehospitale endotracheale intubatie door ambulanceverpleegkundigen werkzaam binnen de post Valckenierstraat in het jaar 2010 159 was. Van de 185 patiënten werden 25 niet geïntubeerd, waarbij van één patiënt de status ten aanzien van de airway niet terug te vinden was. Enige beschreven alternatieve airway techniek op de onderzochte ARF’s was masker-ballon-beademing (18, 9,7%), al dan niet in combinatie met het gebruik van een mayo-tube.
Archieffoto intubatie
36 AMBULANCEZORG
AZ_nummer1.indd 36
Capnometrie en tijd tot eerste capnometrie Bij 120 intubaties kon, aan de hand van de bijhorende lifepak-12 uitdraai, een significant capnometrie getal (> vijf mmHg) en een tijd tot dit eerste getal worden gevonden. Aanvullend werd bij 16 intubaties een significant capnometrie getal alleen op het bijhorende ARF gevonden. Uiteindelijk waren 136 intubaties (85,5% van het totaal van de intubaties)) te herleiden naar een bijhorend capnometrie getal. De gemiddelde tijd tot het eerste capnometrie getal was 07:47 minuten. Bij acht intubaties (vijf procent) kon aan de hand van de lifepak-12 uitdraai worden geconstateerd dat de capnometrie wel was aangesloten maar dat er geen registratie van endtidal CO2 was. Bij vier intubaties werd wel een lifepack-12 uitdraai gevonden maar was er aantoonbaar geen capnometrie aangesloten. Bij de resterende 11 intubaties werden geen gegevens ten aanzien van capnometrie gevonden.
Sdu Uitgevers
07-03-12 08:49
Instrumenten ter beoordeling plaatsing tube Meest gebruikte hulpmiddel ter bevestiging van juiste plaatsing van de endotracheale tube was capnometrie. Bij 144 patiënten was deze aangesloten na intubatie (90,6%). Bij 10 patiënten (zes procent) werd alleen de aanwezigheid van (beiderzijds) ademgeruis (AG) beschreven ter bevestiging van de juiste plaatsing van de tube, bij 46 patiënten (28,9%) werd het ademgeruis gecombineerd met capnometrie. Eén keer werd de beschrijving (op het ARF) van het beslaan van de tube bij uitademing als hulpmiddel ter bevestiging van juiste plaatsing gevonden. Gum Elastic Bougie Binnen de onderzoekspopulatie werd één keer op het ARF het gebruik van de Gum Elastic Bougie beschreven als hulpmiddel tijdens de endotracheale intubatie. Discussie De vastgestelde incidentie van prehospitale intubatie (159) door ambulanceverpleegkundigen binnen de post Valckenierstraat van Ambulance Amsterdam in 2010 lijkt een wetenschappelijk betrouwbaar gegeven. Opvallend is dat er geen intubaties door ambulanceverpleegkundigen buiten het kader van OOHCA werden gevonden. Daarnaast valt op dat er ook geen intubaties door ambulanceverpleegkundigen van (kleine) kinderen werden gevonden. Belangrijke verklaringen hiervoor kunnen zijn dat het MMT vanuit de MKA (meldkamer ambulancedienst) laagdrempelig primair wordt ingezet en er sprake is van een grootstedelijke omgeving met (zeer) korte aanrijtijden. Binnen de post Valckenierstraat zijn momenteel 45 ambulanceverpleegkundigen werkzaam die gezamenlijk in 2010 159 intubaties hebben uitgevoerd. Dit betekent dat een daar werkzame ambulanceverpleegkundige in 2010 statistisch gezien gemiddeld 3,5 keer heeft geïntubeerd. Op individueel niveau zal dit getal variëren, mogelijk geeft genoemd gemiddelde een vertekend beeld, te denken valt bijvoorbeeld aan part-time dienstverbanden. Duidelijk mag zijn dat de incidentie per ambulanceverpleegkundige relatief laag is. De mogelijkheden om in de praktijk vaardigheden te onderhouden en routine op te doen ten aanzien van endotracheale intubatie lijken, zeker op het gebied van kinder-intubaties, beperkt. Hoewel de eerste ambulanceverpleegkundige altijd registreert, weten we niet altijd zeker of hij/zij ook daadwerkelijk heeft geïntubeerd, de intubatie kan immers ook door de verpleegkundige van de tweede ambulance zijn gedaan. De verwachting is dat dit gegeven uiteindelijk weinig invloed heeft op de bovenstaande incidentie. Alleen de aanwezigheid van endtidal CO2 (ETCO2) na prehospitale endotracheale intubatie wordt gezien als het definitieve bewijs voor correcte plaatsing van de tube. De aanwezigheid van alleen ademgeruis (AG) over de longvelden na intubatie is niet betrouwbaar genoeg om juiste plaatsing van de tube overtuigend (prehospitaal) aan te tonen 8,16,17. Dit betekent dat in dit onderzoek bij 85,5% van de intubaties bewezen kan worden dat er sprake was van juiste plaatsing van de tube, hoewel plaatsing in een (rechter) hoofdbronchus niet geheel uitgesloten kan worden. In hoeverre dit percentage acceptabel is, is onduidelijk. Opvallend is dat het gevonden percentage zeer goed aansluit bij de gemiddelde slagingspercentages in recente internationale studies 4,13,14,15,16. Onbekend (maar uiterst relevant) is hoeveel
Maart 2012
AZ_nummer1.indd 37
Archieffoto intubatie
pogingen tot intubatie er precies zijn gedaan om te komen tot bovenstaand slagingspercentage. In deze studie werd een gemiddelde tijd tot eerste capnometrie gevonden van 7:47 minuten. In hoeverre de capnometrie steeds direct na endotracheale intubatie werd aangesloten is onbekend, waarschijnlijk is hier sprake van een delay. Berekening van de mediaan leverde een tijd op (07.57 minuten) dicht bij het gemiddelde en duidt er op dat gemiddelde tijd een goed beeld geeft; mogelijk hebben een aantal lage waarden het gemiddelde iets omlaag getrokken. Om deze tijd in een kader te plaatsen kan er gekeken worden naar de landelijke protocollen (LPA 7) in 2010 ten aanzien van het OOHCA. Afhankelijk van het scenario (BLS gestart of niet gestart) diende er volgens de richtlijnen uiterlijk binnen drie tot zes minuten endotracheaal geïntubeerd te worden. Kijkend naar de recente internationale reanimatierichtlijnen waarbij de nadruk ligt op BLS en vroegtijdige defibrillatie, lijkt de gevonden gemiddelde tijd tot eerste capnometrie enigszins hier bij aan te sluiten. Capnometrie (90,6%) wordt naast de aanwezigheid van ademgeruis (32,9%) veel gebruikt voor beoordeling van juiste plaatsing van de tube na intubatie. Het beslaan van de tube tijdens de expiratie wordt nog nauwelijks gebruikt. Dit is conform de internationale richtlijnen waarin de capnometrie een prominente rol speelt. Opgemerkt kan worden dat het wenselijk is dat capnometrie altijd wordt gebruikt en geregistreerd als instrument ter beoordeling van plaatsing van de tube. Enigszins zorgwekkend zijn de acht gevonden intubaties (vijf procent) waarbij de capnometrie wel is aangesloten maar er sprake is van geen registratie. Deze intubaties zijn door het aantoonbaar volledig ontbreken van ETCO2 verdacht voor foutieve plaatsing van de tube. In hoeverre er hier sprake was van disfunctie van de apparatuur of het volledig ontbreken van (pulmonale) circulatie is onbekend. Opvallend is dat er op de bijhorende ARF’s geen pogingen tot reïntubatie werden beschreven. Ook is aangetoond dat een klein percentage verpleegkundigen (twee en een half procent) in 2010 geen gebruik maakte van ETCO2 als instrument ter beoordeling van de juiste plaatsing van de tube. Bij 4 van de 25 patiënten die uiteindelijk niet waren geïntubeerd werden aanvullend specifiek mislukte intubatiepogingen op het ARF beschreven, hierbij was sprake van één echte CVCI situatie. Tijdens deze CVCI situatie werd
AMBULANCEZORG 37
07-03-12 08:49
Archieffoto intubatie
eenmalig de Gum Elastic Bougie zonder resultaat ingezet. Het gebruik van de Gum Elastic Bougie werd verder niet meer terug gevonden, met de kanttekening dat deze pas medio 2010 werd geïntroduceerd binnen de post. Ook een naaldconiotomie werd niet gevonden. Gevonden redenen van de mislukte pogingen op het ARF waren morbide adipositas, aspiratie, massale longbloeding en massaal longoedeem. Beperkingen Door zowel gebruik te maken van de archieven van Ambulance Amsterdam als de data van het Arrest onderzoek is de kans dat er intubaties (met bijhorende gegevens) werden gemist zeer klein. Echter, het gaat hier om een klein praktijkonderzoek door één onderzoeker: gezien de beschikbare tijd en mankracht werd er voor gekozen om het onderzoek beperkt te houden tot de post Valckenierstraat van Ambulance Amsterdam en het jaar 2010. Hoewel wetenschappelijk gezien niet van de hoogste kwaliteit (niveau C, beperkt level of evidence) is een observationeel retrospectief case review wel geschikt om een antwoord te geven op de vragen die centraal stonden in dit onderzoek. Door te kiezen voor retrospectief kwantitatief onderzoek werd geprobeerd de kans op een reporting bias zo klein mogelijk te houden en was de onderzoekspopulatie relatief groot. Het gevaar van onvoldoende respons en het Hawthorne-effect dat aanwezig kan zijn bij een prospectief onderzoek werd op deze manier ook ondervangen. Desondanks was er binnen dit onderzoek sprake van een reporting bias in de vorm van incomplete ARF’s en ontbrekende lifepak-12 uitdraaien. Ook is het aannemelijk dat er sprake is van onderrapportage van het aantal intubatiepogingen, moeizame (moeilijke) intubaties en CVCI situaties. Deze werden namelijk niet of nauwelijks beschreven op de ARF’s terwijl deze wel worden beschreven in vele recente wetenschappelijke studies1,2. De complexe prehospitale, soms ronduit chaotische praktijk van de ambulancezorg wordt maar voor een zeer beperkt deel weergegeven in de ARF’s en lifepak uitdraaien. De gegevens kunnen een vertekend beeld geven, we kennen
38 AMBULANCEZORG
AZ_nummer1.indd 38
Tabel resultaten Geïdentificeerde cases
198
Onderzoekspopulatie
185
Man Vrouw Gemiddelde leeftijd
149 36 66
Geïntubeerd
159
Capnometrie totaal
136
Capnometrie uit lifepak Capnometrie alleen op ARF Alleen AG op ARF Capnometrie + AG op ARF Gemiddelde tijd tot capnometrie Capnometrie aangesloten Ademgeruis op ARF beschreven
120 16 10 46 07:47 min 144 56
Beslaan tube expiratie beschreven op ARF
1
Capnometrie aangesloten / geen ETCO2
8
Geen capnometrie aangesloten
4
de vele beïnvloedende prehospitale (patiënten/omgevings) factoren immers niet. De onderzoekspopulatie en steekproef van dit onderzoek zijn wetenschappelijk gezien alleen representatief voor de post Valckenierstraat van Ambulance Amsterdam en het jaar 2010. In hoeverre de resultaten zijn te generaliseren naar andere populaties, jaren en andere ambulancediensten is onduidelijk. Vergelijkbare betrouwbare gegevens hierover ontbreken vooralsnog, hierdoor is nu verdere analyse van de gevonden cijfers niet mogelijk. Conclusie en aanbevelingen Zoals eerder benoemd staat in de internationale wetenschappelijke literatuur momenteel de werkzaamheid van de prehospitale endotracheale intubatie ter discussie. Daarnaast wordt
Sdu Uitgevers
07-03-12 08:49
er uitgebreid gediscussieerd over wie zou moeten (en mogen) intuberen. In tegenstelling tot de Verenigde Staten is in Nederland nog nauwelijks goed wetenschappelijk onderzoek naar prehospitale endotracheale intubatie gedaan. Dit praktijkonderzoek biedt een beperkt inzicht in de prehospitale endotracheale intubatie door ambulanceverpleegkundigen binnen de post Valckenierstraat van Ambulance Amsterdam. De incidentie van de intubatie was laag, zeker per individuele ambulanceverpleegkundige. Gevonden slagingspercentages lijken in overeenstemming met slagingspercentages van intubaties in recente internationale studies. De gevonden incidentie benadrukt het belang van de goede (initiële) training en scholing (herhaling) op het gebied van intubatie voor ambulanceverpleegkundigen. Willen ambulanceverpleegkundigen in de toekomst endotracheaal blijven intuberen dan zullen zij hun trainingen en scholingen zeer goed op orde moeten hebben. Dit onderzoek onderstreept daarnaast het belang van een goede registratie. Het gaat namelijk niet alleen om het adequaat beheersen van vaardigheden, maar ook om het inzichtelijk maken dat je deze vaardigheden bezit. Goede dossiervorming ten aanzien van het airway management en het gebruik van capnometrie zijn hierbij van groot belang.
Duidelijk mag zijn dat aanvullend wetenschappelijk onderzoek ten aanzien van de endotracheale intubatie binnen de Nederlandse ambulancehulpverlening nodig is. Het is belangrijk dat dit specifieke handelen in de praktijk is gebaseerd op evidence based medicine. Op basis van de uitkomsten van dit praktijkonderzoek lijkt het aanbieden van een alternatieve escape techniek naast de traditionele endotracheale intubatie in de vorm van bijvoorbeeld een larynxmasker of combitube zinvol. Willem Jeppe de Jeu Ambulanceverpleegkundige Ambulance Amsterdam Verpleegkundig specialist acute zorg bij somatische aandoeningen Pieternel van Exter Medisch Manager Ambulancezorg Ambulance Amsterdam Voor vragen en/of opmerkingen over dit artikel kunt u contact opnemen met Willem Jeppe de Jeu via wdejeu@ravaa.nl Met dank aan Dr. Ruud Koster en Steffie Beesems voor hun steun vanuit het Arrest team
Literatuur 1.Jensen JL, Cheung KW, Tallon JM, Travers AH. Comparison of tracheal intubation and alternative airway techniques performed in the prehospital setting by paramedics: a systematic review. CJEM 2010 Mar;12(2):135-40. 2. Lecky F, Bryden D, Little R, Tong N, Moulton C. Emergency intubation for acutely ill and injured patients. Cochrane Database Syst Review 2008 Apr 16;(2):CD001429. 3. Lyon RM, Ferris JD, Young DM, McKeown DW, Oglesby AJ, Robertson C. Field intubation of cardiac arrest patients: a dying art? Emerg Med J 2010 Apr;27(4):321-310. 4. Denver Metro Airway Study Group. A prospective multicenter evaluation of prehospital airway management performance in a large metropolitan region. Prehosp Emerg Care 2009 JulSep;13(3):304-10. 5. Hanif MA, Kaji AH, Niemann JT. Advanced airway management does not improve outcome of out-of-hospital cardiac arrest. Acad Emerg Med 2010 Sep;17(9):926-31. 6. Studnek JR, Thestrup L, Vandeventer S, Ward SR, Staley K, Garvey L, Blackwell T. The association between prehospital endotracheal intubation attempts and survival to hospital discharge among out-of-hospital cardiac arrest patients. Acad Emerg Med 2010 Sep;17(9):918-255. 7. Deakin CD, King P, Thompson F. Prehospital advanced airway management by ambulance technicians and paramedics: is clinical practice sufficient to maintain skills? Emerg Med J 2009 Dec;26(12):888-91. 8. Warner KJ, Sharar SR, Copass MK, Bulger EM. Prehospital management of the difficult airway: a prospective cohort study. J Emerg Med 2009 Apr;36(3):257-657. 9. Conrad C, Schupfer G, Gerber H. Learning manual skills in anesthesiology: Is there a recommended number of cases for anesthetic procedures? Anesth Analg. 1998 86:635-639.
Maart 2012
AZ_nummer1.indd 39
10. Mulcaster JT, Mills J. Laryngoscopic intubation, learning and performance. Anesthesiology 2003 98:23-279. 11. Ambulancezorg Nederland. Landelijk Protocol Ambulancezorg (LPA) 7.1. 2009. 12. Franschman G, Peerdeman SM, Greuters S. Prehospital endotracheal intubation in patients with severe traumatic brain injury: guidelines versus reality. Resuscitation 2009 Oct;80(10):1147-51. 13. Cobas MA, De la Peña MA, Manning R, Candiotti K, Varon AJ. Prehospital intubations and mortality: a level 1 trauma center perspective. Anesth Analg 2009 Aug;109(2):489-93. 14. Schalk R, Byhahn C, Fausel F, Egner A, Oberndörfer D, Walcher F, Latasch L. Out-of-hospital airway management by paramedics and emergency physicians using laryngeal tubes. Resuscitation 2010 Mar;81(3):323-6. 15. Chenaitia H, Soulleihet V, Massa H, Bessereau J, Bourenne J, Michelet P, Auffray JP. The Easytube for airway management in prehospital emergency medicine. Resuscitation 2010 Jul 9;51(2):220-5. 16. Wirtz DD, Ortiz C, Newman DH, Zhitomirsky I. Unrecognized misplacement of endotracheal tubes by ground prehospital providers. Prehosp Emerg Care 2007 AprJun;11(2):213-815. 17. Kupnik D, Skok P. Capnometry in the prehospital setting: are we using its potential? Emerg Med J 2007 24:614-617.
AMBULANCEZORG 39
07-03-12 08:49
AZ_nummer1.indd 40
07-03-12 08:49
Laag complexe ambulancezorg in Brabant Midden-West-Noord professioneel gepland Door: Ger Jacobs
’Hogere klanttevredenheid en lagere kosten’ De RAV Brabant Midden-West-Noord en meldkamer Brabant Midden-West zijn in oktober 2010 gestart met een andere aanpak van het laag complexe ambulancevervoer door zorgambulances omdat de prestaties achter bleven bij de verwachtingen. De gemiddelde wachttijd kwam niet onder de 10 minuten en de bezetting van de zorgambulances bleef lager dan 60%. Logistiek planner Vanaf oktober 2010 is een logistiek planner gestart die alle telefonische aanvragen voor laag complex vervoer aanneemt, een vervoermoment afspreekt en de aansturing van de zorgambulances verzorgt. Bij de telefonische aanvraag bepaalt de aanvrager zelf door middel van een menukeuze of laag complex of regulier ambulancevervoer noodzakelijk is. Hiervoor heeft de MMA van de RAV criteria vastgesteld. De resultaten waren na twee maanden boven verwachting: niet alleen was de bezetting met ruim 10% gestegen maar ook de gemiddelde wachttijd was tot 1 á 2 minuten gedaald. De daling van de wachttijd was het primaire doel en leidde direct tot een hogere klanttevredenheid. De planner merkt dit punt bij de dagelijkse aanvragen: aanvragers zijn bereid hun eigen planning aan te passen om zeker te zijn dat zij een zorgambulance krijgen in plaats van een reguliere ambulance. De hogere bezetting van de zorgambulances had een positief neveneffect: mede doordat de ALS-voertuigen minder op laag
Maart 2012
AZ_nummer1.indd 41
Wil Jansen (l) en Filiz Gerritsen-Tarimer, logistieke planners bij RAV Brabant Midden-West-Noord. (Foto: Archief RAV Brabant Midden-West-Noord)
complex vervoer ingezet werden, zijn de A1-overschrijdingen in 2011 gedaald. Ondersteuning Om de planner goed te ondersteunen hebben de RAV en de meldkamer een elektronisch planbord laten ontwikkelen. Dit planbord is gekoppeld aan het meldkamersysteem en geeft de planner adviezen voor een efficiënte planning. Samenwerking Vanwege het succes in de regio MiddenWest is in december 2010 besloten het werkgebied van de planner uit te breiden met de regio Brabant-Noord. Sinds oktober 2011 zijn de meldkamersystemen van beide regio’s gekoppeld aan
een gezamenlijk planbord en verzorgt de planner de aanvragen en aansturing voor beide regio’s. Inmiddels zijn ook de planborden van Brabant en Rotterdam-Rijnmond gekoppeld, het elektronisch planbord is door de MKA van Rotterdam-Rijnmond afgelopen november in gebruik genomen. Voor 2012 wordt een uitbreiding met Brabant-Zuidoost overwogen. Al met al ontwikkelingen die leiden tot een hogere klanttevredenheid tegen lagere kosten. Ger Jacobs, directeur RAV Brabant Midden-West-Noord
AMBULANCEZORG 41
07-03-12 08:49
Telefonische triage met AMPDS/ProQA in Hollands Midden:
De eerste resultaten Sinds mei 2011 werkt de Meldkamer Ambulancezorg Hollands-Midden (MKA) volgens de principes van het Advanced Medical Priority Dispatch System (AMPDS) bij de telefonische triage van via 112 binnenkomende verzoeken van burgers om ambulancezorg. De achtergronden van de gemaakte keuzes en de nieuwe werkwijze werden reeds in een eerdere uitgave van dit blad beschreven*. In dit artikel worden de resultaten bekend gemaakt van 3 maanden werken met AMPDS/ProQA. ProQA is de naam voor de computerversie van AMPDS. Daarbij wordt gekeken naar de twee belangrijkste aspecten van een telefonisch triage systeem: de consistentie in vastgestelde toestandsbeelden en de mate van onder- en overtriage.
Door: Jan de Nooij
Het is van belang om vast te stellen dat een uitspraak doen over onder- en overtriage pas kan leiden tot aanpassen van een telefonisch triagesysteem, als is vastgesteld dat dat systeem consequent en consistent wordt gebruikt. Ondertriage betekent namelijk potentieel gevaar voor de patiĂŤnt en overtriage voor de ambulancezorgverleners, medeweggebruikers en de spoedparaatheid in de regio. In de MKA die volgens de systematiek van het AMPDS werkt en daarbij het geĂŻntegreerde kwaliteitanalyse systeem gebruikt, wordt het mogelijk om deze consistentie en mate van consequent gebruik te meten om vervolgens door middel van de terugrapportage van de ambulancezorgverleners ter plekke, MKA-output en ambulancezorg input te meten. Consequent en consistent Zoals in het bovengenoemde artikel werd beschreven, vind telefonische triage met behulp van ProQA op een
42 AMBULANCEZORG
AZ_nummer1.indd 42
Cora Onderwater, centralist op de MKA Hollands Midden. (Foto: Arie van Dijk)
sterk gestandaardiseerde wijze plaats. De centralist dient een strak uitvraagprotocol te volgen waarmee na het stellen van een aantal zogenaamde ingangsvragen gevolgd door een aantal sleutelvragen, afhankelijk van de aard van de melding, binnen 30 seconden tot
2,5 minuut een zogenaamde toestandsbeeldcode wordt gegenereerd. Daarvan kent ProQA er ongeveer 1200 die ieder voor zich het resultaat zijn van de doorgelopen triagesessie. Op basis van een toestandsbeeldcode is daarom altijd het complete triageproces herleidbaar
Sdu Uitgevers
07-03-12 08:49
tot de gemaakte keuzes en gegeven antwoorden. Consequent gebruik van het triagesysteem betekent dat alle 112 meldingen voor de MKA via ProQA worden afgehandeld. Een score van 100% is daarbij het optimum. Consistent gebruik kent twee dimensies. De eerste relateert aan de individuele centralist en is in een AMPDS omgeving meetbaar aan een aantal scores die in dit artikel niet verder zullen worden uitgewerkt. De tweede dimensie relateert aan de juistheid van de gemaakte triagestappen en beslissingen: zou triage door een andere centralist van dezelfde patiënt tot dezelfde triagecode hebben geleid. In het optimale geval is een triagesysteem namelijk centralistonafhankelijk. Dit aspect van consistentie wordt in dit artikel nader belicht. Als we kunnen vaststellen dat de output van een telefonisch triagesysteem onafhankelijk is van de centralist dan kunnen we vervolgens gaan kijken hoe goed dat systeem is in het “voorspellen” van de urgentie van het toestandsbeeld. Ook dit komt in dit artikel nader aan de orde. Vraagstelling en methode In dit beschrijvende onderzoek werd gekeken naar het gebruik van AMPDS/ ProQA bij de telefonische triage van verzoeken om ambulancezorg van burgers die via 112 binnenkwamen bij de MKA Hollands-Midden. Gezocht is naar het antwoord op de volgende drie vragen: 1. Hoe consequent werd getrieerd met AMPDS/ProQA? 2. Wat was de consistentie van de afgegeven triagecodes? 3. Was naar inschatting van de ambulancezorgverleners ter plekke bij de patiënt de door de MKA afgegeven urgentie correct, te laag of te hoog? Daarbij werd gebruik gemaakt van de ProQA/AQUA suite, GMS, de ritadministratie AmbuOpencare en het Ambulanceritformulier (ARF). Het onderzoek bestond uit twee analyses: De eerste analyse ziet terug op de periode die loopt van 23 mei 2011 tot en met 23 december 2011 voor wat betreft de analyse van AMPDS/ProQA. Deze analyse maakt meer duidelijk over hoe consequent en hoe consistent werd
Maart 2012
AZ_nummer1.indd 43
Na beoordeling
Omega Alfa Bravo Charlie Delta Echo
Groepstotalen 284
Omega 0 0 0 0 0 0
Ideaal 240
Alfa 0 36 5 1 1 0
Bravo 0 3 57 0 2 0
Charlie 0 3 2 50 6 0
Delta 0 3 6 4 94 1
Echo 0 0 0 1 0 3
Te laag ingezet (risico)
Te hoog ingezet (verspilling)
16
22
Onbekend 6
Figuur 1: de resultaten van peerreview met AQUA van 284 triage’s
getrieerd met AMPDS/ProQA. Bij de tweede analyse werd gekeken naar de GMS cijfers en de feedback van de ambulancezorgverleners over de periode week 44 2011 tot en met week 3 2012. Hiermee werd het mogelijk om naar sensitiviteit en veiligheid van het triagesysteem te kijken. Resultaten en analyse Hoe consequent werd getrieerd met AMPDS/ ProQA? In de periode 27 mei 2011 tot en met 23 december 2011 werd 80% van de 112 meldingen afgehandeld via AMPDS/ProQA. Dit fenomeen werd deels verklaard uit wennen aan het nieuwe systeem. Wat was de consistentie van de afgegeven triagecodes? De peer-review. In ProQA worden 6 urgentieklassen onderscheiden die zijn gebaseerd op de snelheid waarmee de hulp ter plaatse moet zijn en het deskundigheidsniveau wat noodzakelijk is. Vertaald naar de huidige Nederlandse systematiek duiden de Charlie, Delta en Echo klassen op een A1 urgentie, de Alfa en de Bravo klassen op gemengd A1 en A2 en de Omega klasse duidt op verwijzing naar de huisarts of een andere zorgverlener. Bij controle van een steekproef van 284 triages in de periode 27 mei 2011 tot en met 23 december 2011 door apart voor kwaliteitsbeoordeling opgeleide centralisten (zogenaamde EDQ’s), die dus een peer-review deden, bleek het volgende: • 240 maal (85%) kwamen zij tot dezelfde ProQA urgentieklasse als die was afgegeven door hun collega centralisten. Dit zijn de cijfers in figuur 1 die in het groene gebied liggen. • 16 maal (6%) zouden zij een hogere urgentieklasse dat hun collega centra-
listen hebben gegeven zoals blijkt uit de cijfers in het rode gebied in figuur 1. Daarbij kan worden opgemerkt dat het hierbij 1 maal ging om een Delta code die na review als Echo werd gewaardeerd doch waarbij wel op A1 een ambulance is gestuurd en 6 maal om een Charlie urgentieklasse die na review op een Delta werd gewaardeerd doch waarbij ook in alle gevallen wel op A1 een ambulance werd gestuurd. Dit betekent dat alleen voor de met een Alfa of Bravo initieel afgegeven urgentieklassen een potentieel probleem zou kunnen hebben bestaan omdat hiervan bij review werd vastgesteld dat hierdoor 3 Delta en 1 Charlie urgentieklassen (beiden A1) ten onrechte niet zouden zijn afgegeven. Daarmee kan worden vastgesteld dat in maximaal 3 van de 284 (1%) echt een te lage ritopdrachturgentie zou kunnen zijn ontstaan. 22 maal (8%) zouden de peer-reviewers een lagere ProQA urgentieklasse hebben afgegeven dan hun collega centralisten. Vertaald naar de Nederlandse systematiek had dit slechts gevolgen voor de de 3 Bravo, 3 Charlie en 3 Delta urgentieklassen die bij review een Alfa urgentie hebben gekregen waarmee dus 9 ritten die op een A1 zijn uitgegeven, na review op een A2 uitgegeven hadden moeten worden. Daarmee kan worden vastgesteld dat er maximaal 9 van de 284 (3%) een echt te hoge ritopdrachturgentie zou kunnen zijn ontstaan. Was naar inschatting van de ambulancezorgverleners ter plekke bij de patient de door de MKA afgegeven urgentie correct, te laag of te hoog? In de periode week 44 tot en met week 3 werd na aanvraag via 112 4425 maal een
AMBULANCEZORG 43
07-03-12 08:49
ambulance ingezet met een A1 urgentie en 980 maal met een A2 urgentie. A1 Van de 4425 maal met een A1 urgentie ingezette ambulanceritten werd 2498 maal (56%) feedback verkregen over de door de ambulancezorgverleners bij de patiĂŤnt ingeschatte urgentie zoals afgegeven door de MKA. Van deze 2498 (100%) werd 5 maal (0,2%) aangegeven dat deze te laag was, 365 maal (15%) dat deze te hoog was en 2128 maal (85%) dat deze correct was. Omdat in de meetperiode ongeveer 80% van de 112 meldingen afgehandeld werd via AMPDS/ProQA, moeten bovenstaande absolute aantallen met een factor 0,8 worden vermenigvuldigd. Onder de aanname, op basis van de grote aantallen, dat er een evenredige verdeling heeft plaatsgevonden over de blanco en van feedback voorziene ritten en de wel en niet met AMPDS/ProQA getrieerde meldingen en de daaruit ontstane ambulanceritten, betekent dit dat 80% van de 2498 ritten = 1998 waarover feedback werd verkregen, werden getrieerd met AMPDS/ProQA en 20% = 500 werden getrieerd zonder AMPD/ProQA. Uit de analyse bleek dat van de A1 ritten die werden getrieerd met AMPDS/
AMPDS/ProQA
Standaard werkwijze MKA HM
A1 te hoog (overtriage)
11,8%
26,0%
A1 te laag (ondertriage)
0,2%
0,2%
A2 te hoog (overtriage)
8,9%
26,9%
A2 te laag (ondertriage)
9,8%
12,2%
Tabel 1: onder en overtriage AMPDS/ProQA versus standaard methode in MKA HM in procenten (zie ook de toelichting in de tekst)
ProQA 235 als afgegeven met een te hoge urgentie werden genoemd en zonder deze triage waren dat er 130. Uitgaande van de juistheid van bovengenoemde aanname betekent dit dat AMPS/ProQA 235/1998 = 11,8% te vaak onnodig een A1 urgentie genereert en dat de standaard triage methode 130/500= 26,0% te vaak onnodig een A1 urgentie genereert. Uit de analyse bleek dat van de A1 ritten die werden getrieerd met AMPDS/ProQA 4 ritten als afgegeven met een te lage urgentie werden benoemd en zonder deze triage was dat er 1. Dat betekent dat AMPDS/ProQA 4/1998 = 0,2% een te lage A1 urgentie inschat en dat de standaard triage methode 1/500= eveneens 0,2% een te lage A1 urgentie inschat. Omdat
we in de Nederlandse ambulancezorg geen hogere urgentie kennen dan A1 is nader onderzocht waarom men de door de MKA afgegeven urgentie toch als te laag heeft ingeschat. In twee gevallen had er primair een MMT ingezet moeten worden en voor de overige drie werd geen verklaring gevonden. A2 Van de 980 maal met een A2 urgentie ingezette ambulanceritten werd 573 maal (58%) feedback verkregen over de door de ambulancezorgverleners bij de patiĂŤnt ingeschatte urgentie zoals afgegeven door de MKA . Van deze 573 maal (100%) werd 59 maal (10%) aangegeven dat deze te laag was, 72 maal (13%) dat deze te hoog was en 442
Matthieu Dolman, centralist op de MKA Hollands Midden. (Foto: Arie van Dijk)
44 AMBULANCEZORG
AZ_nummer1.indd 44
Sdu Uitgevers
07-03-12 08:49
maal (77%) dat deze correct was. Ook hier geldt wat er hierboven bij A1 werd beschreven ten aanzien van een evenredige verdeling en de verhoudingen tussen wel en niet AMPDS/ProQA gebruik. Dat betekent dat 80% van de 573 ritten = 458 werden getrieerd met AMPDS/ProQA en 20% = 115 werden getrieerd zonder AMPD/ProQA. Uit de analyse bleek dat van de A2 ritten die werden getrieerd met AMPDS/ProQA 41 als afgegeven met een te hoge urgentie werden genoemd en zonder deze triage waren dat er 31. Uitgaande van de juistheid van bovengenoemde aanname betekent dit dat AMPS/ ProQA 41/458 = 8,9% te vaak onnodig een A2 urgentie genereert en dat de standaard triage methode 31/115= 26,9% te vaak onnodig een A2 urgentie genereert. Uit de analyse bleek dat van de A2 ritten die werden getrieerd met AMPDS/ProQA 45 ritten als afgegeven met een te lage urgentie werden benoemd en zonder deze triage waren dat er 14. Dat betekent dat AMPDS/ProQA 45/458= 9,8% een te lage A2 urgentie oplevert en dat de standaard triage methode 14/115= 12,2% een te lage A2 urgentie oplevert. In tabel 1 zijn de resultaten samengevat Bespreking van de resultaten en conclusies Met dit onderzoek is vastgesteld dat in het eerste halfjaar dat werd gewerkt met AMPDS/ProQA 80% van de via 112 binnenkomende verzoeken van burgers om ambulancezorg telefonisch worden getrieerd met dit triagesysteem. Dit percentage is hoog genoeg om de in het verdere onderzoek gevonden cijfers als voldoende betrouwbaar te mogen beschouwen doch bij interpretatie dient een zekere marge in acht te worden genomen. De consistentie waarmee binnen de AMPDS/ProQA triage werd gewerkt bedroeg op basis van peer-review 85%. Ook dit percentage is hoog genoeg om de in het verdere onderzoek gevonden cijfers als voldoende betrouwbaar te mogen beschouwen doch ook hier dient een zekere marge te worden aangehouden. Overtriage voor A1 ritten lijkt bij gebruik van AMPDS/ProQA te kunnen halveren waarmee het aantal onnodige OGS ritten zou kunnen halveren. Dit zou dan weer ten goede komen aan de veiligheid van
Maart 2012
AZ_nummer1.indd 45
medewerkers en de mede-weggebruikers. Ondertriage voor A1 ritten is in dit onderzoek geen groot probleem gebleken. AMPDS/ProQA triage ondertrieert voor A1 waarschijnlijk gelijk aan de standaardwerkwijze. Overtriage voor A2 ritten lijkt bij het gebruik van AMPDS/ProQA tot 1/3e gereduceerd te kunnen worden ten opzichte van de standaard werkwijze in de MKA HM. Dat zou kunnen betekenen dat de onnodige inzet van ambulances daar waar kan worden volstaan met verwijzing naar de huisarts of met een zelfzorgadvies, aanzienlijk zou kunnen worden verminderd hetgeen de spoedparaatheid ten goede zou komen en wellicht kostenbesparing zou kunnen opleveren. Voor A2 trieert AMPDS/ProQA minder onder dan de standaard werkwijze doch op grond van dit onderzoek is daarbij niet aan te geven of er sprake is van een statistisch significant verschil. Ondertriage voor A2 ritten vormt potentieel het grootste risico voor patiënten doch kan op voorhand niet alleen op het conto van een triagesysteem worden geschreven. Omdat in dit onderzoek gebruik is gemaakt van feedback van de ambulancezorgverleners ter plekke bij de patiënt, kan niet worden vastgesteld in welke mate de factor tijd van invloed is geweest op verslechtering van de patiënt in de tijd tussen MKA triage en ambulance aankomst patiënt. Evenmin kan worden uitgesloten dat er sprake is geweest van onvolledigheid aan de kant van de melder waardoor een te lage triagebeslissing ontstond. Wel kan worden vastgesteld op basis van dit onderzoek dat de triage met AMPDS/ProQA gelijkwaardig en wellicht zelfs iets meer ondertriage van A2 ritten voorkomt dan met de standaard werkwijze. De onderzoeksopzet maakt het niet mogelijk om uitspraken te doen over een statistisch significant verschil doch de resultaten wijzen wel in die richting. Nader onderzoek zal hier dan ook specifiek op gericht dienen te zijn waarbij kan worden onderzocht hoe de sensitiviteit per toestandsbeeld is en dit kan worden vergeleken met die uit internationale studies**. Dit onderzoek moet daarom beschouwd
worden als het eerste in een reeks waarbij geldt dat naarmate er meer cijfers beschikbaar komen, de meetresultaten en de daaraan te verbinden conclusies en consequenties, steeds betrouwbaarder zullen worden. Dit onderzoek geeft tevens aan dat AMPDS/ProQA, met de geïntegreerde AQUA kwaliteitsmodule en de opbouw van het kwaliteitssysteem - waardoor er tussen (inter)nationale meldkamers kan worden gebenchmarked -, kan bijdragen aan onderzoek naar en verbetering van de patiëntveiligheid bij telefonische triage. Samenvatting In de MKA Hollands-Midden wordt sinds mei 2011 gewerkt met AMPDS/ ProQA voor de telefonische triage van verzoeken van burgers om ambulancezorg die via 112 binnenkomen. In dit onderzoek zijn aanwijzingen gevonden dat AMPDS/ProQA triage voor A1 en A2 ruim de helft minder overtrieert dan de standaard werkwijze in de MKA Hollands-Midden. Gelet op de grote verschillen zou hier sprake kunnen zijn van een statistisch significant verschil. Voor wat betreft de kwaliteit van de ambulancezorg in het algemeen en die van de patiëntveiligheid in het bijzonder kan op basis van dit onderzoek worden vastgesteld dat triage met AMPDS/ ProQA van verzoeken van burgers om ambulancezorg die via 112 binnenkomen bij de MKA, transparant, consistent en meetbaar is. Behalve in buitenlandse ambulancezorgsystemen is dit nu ook voor de Nederlandse ambulancezorg aangetoond. * Nooij J. de: Nieuwe werkwijze telefonische triage: wat betekent dit voor de zorgverlening. Vakblad V&VN Ambulancezorg, nummer 2 juni 2011. ** Nooij J. de: Telefonische triage en acute ambulancezorg, Vakblad V&VN Ambulancezorg, nummer 3 september 2010. Auteur: Jan de Nooij, arts MG Medisch Manager Ambulancezorg Regionale Ambulancedienst Hollands-Midden Meldkamer Ambulancezorg Hollands-Midden Tevens Lid van het College of Fellows van de International Academies of Emergency Dispatch, Salt Lake City, USA Correspondentieadres: j.de.nooij@hollands-midden.nl
AMBULANCEZORG 45
07-03-12 08:49
Ambulances RAV Brabant Midden-West-Noord naar Mozambique
Uitreiking certificaten na twee weken training door Ingmar Mekke en Ad Ockeloen Auteurs: Ingmar Mekke en Ad Ockeloen, RAV Brabant Midden-West-Noord
Eind vorig jaar schonk de RAV Brabant Midden-West-Noord twee ambulances aan de Stichting “The pearl of Mozambique”. Deze Nederlandse stichting ondersteunt en financiert projecten in Mozambique die speciaal gericht zijn op werkgelegenheid, onderwijs en gezondheid en tot doel hebben het welvaartsniveau van de bevolking te vergroten. De stichting is vervolgens op zoek gegaan naar een goede bestemming voor de ambulances. Er moest natuurlijk gekwalificeerd personeel beschikbaar zijn, maar ook de financiële middelen om de wagens te laten rijden. Uiteindelijk nam de Medische Lurio Universiteit in Nampula de ambulances onder haar hoede. Nampula ligt in het noorden van Mozambique en is de op drie na grootste
46 AMBULANCEZORG
AZ_nummer1.indd 46
stad van het land met ruim 470.000 inwoners. Instructie Al snel na aankomst van de ambulances bleek dat het personeel onvoldoende kennis had van de voertuigen. Daarop besloot de RAV twee ambulancemedewerkers naar Nampula te sturen om instructie te geven aan de plaatselijke chauffeurs en verpleegkundigen. Ambulancechauffeurs Ad Ockeloen (post Waalwijk) en Ingmar Mekke (post Uden) meldden zich hiervoor aan. Op 4 oktober 2011 vertrokken zij voor 2,5 week naar Mozambique. Ingmar en Ad vertellen over hun ervaringen. Theorie en praktijk ‘Het doel van onze reis was om de chauffeurs van de Universiteit op te leiden, maar al snel bleek dat de overheid
hiervan gretig gebruik maakte door nog eens 13 chauffeurs van de provinciale ambulances naar de training te sturen. De universiteit wil namelijk graag de ambulances gebruiken voor ALS-vervoer in de stad zelf.’ We begonnen met een theoretische uitleg over de werkwijze in Nederland. Men was hiervan behoorlijk onder de indruk omdat zij uitsluitend B-ambulances kennen. Deze worden ook nog eens “misbruikt” door de bestuurders van de stad en voor allerhande doeleinden ingezet. Na een aantal theoretische lessen zijn we praktisch aan de slag gegaan. We hebben veel uitleg gegeven over de wagens zelf, het onderhoud dat men zelf kan gaan doen en de werking van de brancard. Aangezien de ambulances leeg gedoneerd zijn, hebben we helaas niet alles kunnen doen wat we bedacht hadden voor de training. Daarnaast hebben we erg veel tijd gestoken in de rijopleiding van de chauffeurs. Dit was wel degelijk nodig. De heren hadden allen weliswaar een rijbewijs maar daar was dan ook al veel mee gezegd... Het was leuk om de enorme vooruitgang te zien. Uiteindelijk reikten we aan alle deelnemers aan de training een certificaat uit. Organiseren Maar met het doneren van twee auto’s zijn we er natuurlijk lang niet. Er was grote behoefte aan materialen. Denk bijvoorbeeld aan traumamaterialen zoals een plank, spin, spalken, nekkragen, maar ook aan monitoren, oude uitzuigunits, oude ALS-koffers en ga zo maar door. Om de auto te gaan vullen kwam natuurlijk ook meteen de vraag: hoe verder als wij weer weg gingen? Daarom hebben we veel gesproken over hoe zaken in Nederland geregeld zijn en hebben we handvaten aangereikt voor het opzetten van het logistieke proces.
Sdu Uitgevers
07-03-12 08:49
te gaan, maar wij zijn er van overtuigd dat we een basis hebben kunnen leggen voor de eerste stap in de richting van ALS-vervoer in Nampula. Na ons vertrek is het echte werk natuurlijk pas echt begonnen. Het zal erg moeilijk zijn om de ontwikkelingen in stand te houden. Maar we hebben goede hoop dat men er ook daadwerkelijk in de praktijk verder mee gaat. Wilt u meer weten over onze trip naar Mozambique? Lees onze blog op http://www.ingmar-in-mozambique. blogspot.com/
Praktische instructie aan de plaatselijke ambulanceverpleegkundigen en -chauffeurs
Een praktisch voorbeeld is: waar bellen mensen naartoe als ze een ambulance nodig hebben? De politie daar gebruikt een alarmnummer 112, dat natuurlijk ook op de auto’s staat vermeld! Men is nu in gesprek met de politie om de mogelijkheden voor samenwerking te bekijken. Helaas zijn ook de financiën een probleem. Via de overheid wordt
geprobeerd om subsidies te krijgen. De laatste berichten zijn dat er nu in ieder geval toestemming is om een dergelijke dienst te gaan exploiteren... Basis is gelegd Na twee lange en drukke weken hebben we Mozambique met een goed gevoel achtergelaten. Er is nog een lange weg
De stichting en de universiteit in Nampula zijn erg afhankelijk van donaties voor hun activiteiten. Wilt u uw (financiële) steentje bijdragen of meer willen weten over dit project, kijk dan eens op www.thepearlofmozambique.com. Heeft u (trauma)materialen die u binnen de RAV vervangt of niet meer gebruikt, dan horen we dat graag. Alle materialen zijn meer dan welkom! Het zou fijn zijn als dit project zo een vervolg kan krijgen en al ons werk niet voor niets is geweest. Hartelijk dank! Ingmar Mekke en Ad Ockeloen
Een calamiteit om hoofdpijn van te krijgen! Ketenzorg calamiteit als rode draad bij symposium Rijnstate Ziekenhuis Rijnstate in Arnhem heeft op 19 januari 2012 de opening van haar vernieuwde SEH groots aangepakt met een symposium. Een van de sprekers was een vertegenwoordiger van de Inspectie voor de Gezondheidszorg. Het belang van het ketenbreed onderzoeken van meldingen in de ketenzorg is daarbij in de schijnwerpers gezet: ketenbreed verbeteren. De presentatie van een geanonimiseerde calamiteit, die uit twee samengevoegde calamiteiten bestond, trok veel aandacht. Hieronder volgt een kort verslag, de presentatie
Maart 2012
AZ_nummer1.indd 47
is ook terug te vinden op de site van Rijnstate . Casus Een jonge alleenwonende studente kampt enige dagen met hoofdpijn en braken, het ene moment erger dan het andere moment. De huisarts waar ze op woensdag langs gaat verdenkt haar van een virale infectie. Op vrijdagavond heeft ze enorme hoofdpijn en een bezoekende vriendin maakt zich ernstig zorgen om haar. Telefonisch contact met de huisartsenpost leidt tot een zelfzorgadvies. Op zondag collabeert de studente in de badkamer, ze komt spon-
taan weer bij. De vriendin die er later op de dag weer is, belt wederom bezorgd met de huisartsenpost. Ze mogen langs komen. De moeder die voor het vervoer wordt ingeschakeld belt na een korte tijd dat ze haar dochter echt niet de auto in krijgt. Er wordt een visite met een U3 urgentie afgesproken. De moeder belt vlot weer: het gaat niet goed. De huisarts gaat direct ter plaatse en treft een doodzieke, nog wel alerte studente met een inefficiënte ademhaling. De saturatie is 88%. De huisarts verdenkt de studente van een intracerebrale bloeding. Het ambulanceteam dat de studente op komt halen, meet in de ambulance
AMBULANCEZORG 47
07-03-12 08:49
nogmaals de saturatie. Deze is dan 94% en stijgt op weg naar het ziekenhuis verder, met O2 toediening, tot 98%. De hoofdpijn vermindert. De presentatie van de studente in het ziekenhuis leidt niet tot een opname. Wel wordt de huisarts gebeld, omdat deze een alarmerende vooraankondiging had gedaan. Het ziekenhuis stelt dat de studente niet zo ziek is en dat de lage saturatie wellicht door de koude vingers kwam. De huisarts geeft nogmaals aan dat de studente echt heel erg beroerd was en er echt iets moet spelen bij haar. Dit gesprek met de SEH loopt niet gemakkelijk. Twee dagen later wordt de studente door haar vriendin dood in bed aangetroffen. Het dan gealarmeerde ambulanceteam dat binnen stapt, wordt geconfronteerd met het afgaan van de pieper die zij dragen. De koolmonoxidepieper. Calamiteiten onderzoek Er is in deze casus gezamenlijk onderzoek gedaan. Daarbij zijn meerdere basisoorzaken in beeld gebracht middels een prisma analyse. De meest in het oog springende oorzaken die hebben kunnen leiden tot het trieste verloop van deze casus zijn: - onvoldoende aandacht voor situatiegebonden klachten. Geen van de zorgverleners in de spoedzorgketen heeft aandacht gehad voor het feit dat de klachten situatiegebonden waren. Thuis had de studente er last van, eenmaal uit die omgeving knapte ze weer op. - onvoldoende aandacht voor de huisarts die bij herhaling aangeeft te
maken te hebben met een doodzieke jonge vrouw, er is stelling genomen en geen gesprek gevoerd. - onvoldoende aandacht voor het voldoende inwerken van uitzendkrachten. De ambulanceverpleegkundige van het eerste ambulanceteam dat ter plaatse kwam, had in tegenstelling tot het tweede team, geen CO-meter meegenomen. De uitzendkracht had geen weet van deze regionale afspraak dat hij deze bij zich had horen te hebben en zo uit de kast kon pakken. Van basisoorzaak naar verbetermaatregel Met de PRISMA oorzakenboom, die verder kan worden uitgewerkt, worden basisoorzaken vastgesteld. Zo is benoemd dat er een kennistekort is aangaande koolmonoxide intoxicaties, is de wijze van communicatie tussen huisarts en SEH besproken en is er geconstateerd dat er geen vaste procedure was om een nieuwe uitzendkracht bekend te maken met regionale gebruiken. De verbetermaatregelen laten zich raden: een regionale nascholing over koolmonoxidevergiftiging, het introduceren van de SBAR methodiek [een methode om de communicatie over de patiënt tussen hulpverleners te verbeteren] bij overleg tussen SEH en huisarts en het opstellen van een overzichtsblad dat moet worden opgesteld voor uitzendkrachten over regionale gebruiken en afwijkingen ten opzichte van het LPA. En voortaan hebben ook de huisartsen een koolmonoxidemeter bij zich.
De gemeten lage saturatie kan worden verklaard uit het feit dat de studente een wisselend bewustzijn had waarbij haar ademhaling inefficiënt werd. Niet uit de koolmonoxide intoxicatie. Want het moge u bekend dat bij koolmonoxide-intoxicatie een patiënte een prima saturatie kan laten zien. [overigens verwacht ik zelfs bij CO-intoxicatie met insufficiente ademhaling een goede SpO2 omdat alle Hb bezet is, maar dat is meer een gevoel, geen weet]. En nu? De inspectie vindt van belang dat een calamiteitencommissie in voorkomende gevallen samenwerkt met ketenpartners. De reden daartoe is dat de basisoorzaken vanuit verschillende expertisegebieden in beeld gebracht kan worden met meer kans op adequate, ketenbrede verbetering in de kwaliteit van zorg! Daarnaast dient een calamiteitencommissie intern breed te worden samengesteld, de ambulanceverpleegkundige/chauffeur en meldkamercentralist hebben hier zeker een taak in. Wat je niet weet, dat zie je niet. En een calamiteit verdient aandacht. Ook de uwe! Trudie van Duin & Pieter-Paul Vermeulen De schrijvers van dit artikel ( Van Duin en Vermeulen) zijn inspecteur bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg. Binnen het programma Eerstelijnszorg zijn zij gezamenlijk portefeuillehouder Ambulancezorg. E-mailadressen: t.v.duin@igz.nl en pp.vermeulen@igz.nl
In Memoriam Op 3 december 2011 is op 94 jarige leeftijd Dhr. G. de Rover overleden. Gerrit de Rover was het oudste erelid van de beroepsvereniging. In 1949 is hij als verpleegkundige begonnen bij de ambulancedienst van de GGD Zeist. Als chef ambulancedienst heeft hij in 1973 afscheid genomen. De Rover was in 1959 een van de oprichters van de beroepsvereniging, de voorloper van de huidige beroepsvereniging V&VN ambulancezorg. Ook heeft hij samen met anderen de voortgezette opleiding voor GGD verpleegkundigen, de zogenaamde “Haagse opleiding”, opgezet in de jaren 60. Tot op hoge leeftijd was hij een trouw bezoeker van het door de VCHV georganiseerde symposium en de vakbeurs. Hans Schraa, voorzitter VCHV
48 AMBULANCEZORG
AZ_nummer1.indd 48
Sdu Uitgevers
07-03-12 08:49
KORT NIEUWS
UMCG Ambulancezorg ontvangt eerste Hornis Silverline In januari ontving UMCG Ambulancezorg de eerste Hornis Silverline ambulance uit een serie van 16 stuks. De ambulances op basis van een Volkswagen T5 zijn tesamen met Axira partner RAV Limburg Noord aangeschaft bij Visser Leeuwarden. Het herziend ontwerp van het interieur van het voertuig is het gevolg van de gecombineerde inzichten van beide diensten en de wens vanuit voertuigmanagement om elektronische apparatuur eenvoudig te kunnen onderhouden en van updates te kunnen
In Memoriam
Op 25 januari jl is dr. J. Niemeijer overleden. Jan Niemeijer heeft in zijn functie als directeur van de GGD Groningen de basis gelegd voor de huidige RAV Groningen. Mede door zijn inzet zijn de ambulancedienst van de GGD en de particuliere ambulancediensten in de provincie Groningen binnen de meldkamerorganisatie nauw gaan samenwerken met als eindresultaat de Stichting Ambulancezorg Groningen. Na zijn afscheid als directeur GGD is hij nog jarenlang als medisch adviseur verbonden gebleven aan de MKA. Niemeijer was ondermeer vicevoorzitter van de SOSA en had feitelijk de leiding in de beginfase van deze bestuurlijk kwetsbare organisatie. Ook was hij actief lid van “Commissie 1”, een commissie van de vereniging van directeuren basisgezondheidsdiensten. Deze commissie is onder andere begonnen met de landelijke invoering van ambulanceprotocollen in 1985. Ook heeft Niemeijer het fundament gelegd voor de samenvoeging van de drie GGD’en in de provincie Groningen. Een interview met hem is opgenomen in het boek “Staan voor Zekerheid”. Jan Niemeijer was officier in de orde van Oranje Nassau en is 84 jaar geworden. Een markante en integere man is niet meer onder ons. Hans Schraa, voorzitter VCHV
Maart 2012
AZ_nummer1.indd 49
voorzien. Daarnaast is de werkplek van de verpleegkundige opnieuw ingedeeld. Spoedtassen, klein materiaal in een speciale lade, defibrillator en EDAZ Toughbook zijn allen bereikbaar en bedienbaar zonder dat de veiligheidsgordel los hoeft. Op de foto aan de rechterzijde Andries Geertsma van UMCG Ambulancezorg en aan de linkerzijde Wouter van Smeden, projectleider bij Visser Leeuwarden, bij de uitschuifbare slede met daarop alle niet-voertuiggebonden elektronische apparatuur.
Kijlstra vervangt OVDG voertuigen
In december 2011 heeft Kijlstra Ambulance haar eerste nieuwe OVDG voertuig op basis van een Audi Q3 in ontvangst genomen. Kijlstra Ambulance heeft hiermee de primeur voor de Audi Q3 in Nederland. De Audi Q3 van Kijlstra is daarom bij de plaatselijke Audi dealer in Drachten ook voor de lancering van het nieuwe model gebruikt. Het voertuig is opgebouwd door Visser Leeuwarden. De Audi Q3 OVDG voldoet zo goed dat Kijlstra opdracht aan Visser Leeuwarden heeft gegeven de overige twee OVDG voertuigen ook te vervangen voor Audi Q3’s.
AMBULANCEZORG 49
07-03-12 08:49
KORT NIEUWS
GGD Kennemerland kiest voor de LIFEPAK®15
Fotobijschrift
H. Rozemeijer, sectormanager Ambulancezorg en F. van Duin, Physio-Control, houden een van de 8 LIFEPAK ® 15 monitor/defibrillator vast die onlangs in de regio Haarlem in gebruik zijn genomen als opvolger van de LIFEPAK 12. Na langdurige proefplaatsing, waar ook een ander merk werd getest, viel de keuze unaniem op de LIFEPAK 15. Rozemeijer noemt een goede prijs/ kwaliteits verhouding, een vertrouwd gebruikersinterface waardoor scholing minimaal is maar ook de uitgebreide functionaliteiten en vooral de betrouwbaarheid van de LIFEPAK als belangrijkste redenen voor hun LIFEPAK 15 keuze.
Audi Q7 MMT voertuig voor UMCG
‘Green button’ voor E-klasse ambulances van de RAVU Als eerste dienst in Nederland, zijn de nieuwe ambulances van de RAVU door Visser Leeuwarden uitgevoerd met een zogenaamde ‘Green Button’. Door het indrukken van deze knop kiest de bestuurder voor extra groen rijden. De knop activeert een startstop systeem, die de motor af doet slaan indien het voertuig stil staat bij bijvoorbeeld een stoplicht. Indien de aard van de rit dit niet wenselijk maakt, kan deze functie eenvoudig worden uitgeschakeld. De Green Button is een extra functionaliteit op de toch al zeer zuinige E-klasse ambulances, die mede door hun lage gewicht en stroomlijn een uniek laag brandstofverbruik kennen.
Op 6 februari jl. ontving het UMCG een nieuw MMT voertuig. De Audi Q7 wordt toegevoegd aan het traumaheli-team en vervangt hiermee een Mercedes-Benz Vito die aan het einde van zijn levensduur was gekomen. Na een uitvoerige selectieprocedure kwam de Audi Q7 als meest geschikt basisvoertuig uit de bus. Zo blijkt het voertuig door de lichte aluminium car-
50 AMBULANCEZORG
AZ_nummer1.indd 50
rosserie, de quattro aandrijving en het luchtgeveerd onderstel over de meest optimale rij-eigenschappen te bezitten. Daarnaast kent het voertuig, ondanks zijn forse verschijning, een gunstig brandstofverbruik in combinatie met een af-fabriek leverbaar stikstofoxidekatalysator, hetgeen aansluit bij de filosofie van UMCG Ambulancezorg om de impact op het milieu te minimaliseren. De opbouw van het voertuig is verzorgd
door Visser Leeuwarden. In het interieur zijn tal van maatregelen doorgevoerd voor een zo ergonomisch mogelijk gebruik als MMT-voertuig. In de laadruimte is een schuifslede aangebracht, waardoor meer dan 70 Kg aan medische materialen gemakkelijk uit te nemen is. Computerapparatuur, omvormer, accu etc. zijn onzichtbaar verwerkt in de dubbele bodem, maar in één handeling te bereiken.
Sdu Uitgevers
07-03-12 08:49
AZ_nummer1.indd 51
07-03-12 08:49
Wij hebben geluisterd... X Series
TM
Introductie X X X X X X
X X
X X X
X X
Klein Licht 4 kanalen Real-time CPR Feedback NIBD Volwassenen, pediatrische en neonatale toepassingen EtCO 2 Volledig 12 kanaals ECG op scherm: statisch en dynamisch WiFi Bluetooth ® Masimo ® rainbow ® SET Sp0 2 /SpCO ®/SpMet ® 3 Invasieve (bloed) drukken 2 Temperatuurkanalen
Xtreem Klein, Licht en Sterk Voor meer informatie kunt u contact opnemen ZOLL Nederland, telefoon: 0481 366410 of bezoek www.zoll.nl Scan de QR Reader op uw iPhone, iPad of Android toestel.
© 2012 ZOLL Medical Corporation. All rights reserved. X Series and ZOLL are trademarks or registered trademarks of ZOLL Medical Corporation in the United States and/or other countries. All other trademarks are the property of their respective owners. Masimo, Rainbow, SET, SpCO, and SpMet are trademarks or registered trademarks of Masimo Corporation.
86929_Zoll.indd 1 52 AZ_nummer1.indd
2/22/2012 2:53:25 PM 07-03-12 08:49