Erasmus Quellinus In de voetsporen van Rubens (1607-1678)
Erasmus
Quellinus In de voetsporen van Rubens
Erasmus ii Quellinus Onthoofding van de Heilige Johannes de Doper (detail) Ca. 1645 Olieverf op paneel, 124,5 × 203 cm Gent, privéverzameling
2
Quellinus Erasmus
In de voetsporen van Rubens
4
Erasmus ii Quellinus Ontdekking van Achilles bij de dochters van Lycomedes, 1643 Olieverf op doek, 77 x 107 cm Vaduz, Gem채ldesammlungen des F체rsten von Liechtenstein, inv. 580
5
De tentoonstelling In de voetsporen van Rubens. Erasmus Quellinus werd georganiseerd door het Musée départemental de Flandre, Cassel, van 5 april tot 7 september 2014. Commissarissen van de tentoonstelling en de publicatie: Jean-Pierre De Bruyn en Sandrine Vézilier-Dussart Auteurs van de essays: Dr Jean-Pierre De Bruyn Kunsthistoricus Dr Alain Jacobs Kunsthistoricus Sandrine Vézilier-Dussart Conservator, musée départemental de Flandre, Cassel Auteurs van de catalogusnotities: Jean-Pierre De Bruyn: J.-P. De B. Cécile Laffon: C.L. Joost Vander Auwera: J.V.A. Baptiste Rigaux: B.R. Sandrine Vézilier-Dussart: S.V.D. Scenografie van de tentoonstelling: Nicolas Groult en Sylvain Roca Signalisatie: Noémie Lelièvre Museografie: Forum départemental des sciences, direction opérationnelle des travaux, service technique d’intervention, Hellemmes Uitgave publicatie: Uitgeverij SNOECK, Gent-Kortrijk Productie: GBL Communication Coördinatie en eindredactie: Lamia Guillaume, Hans Devisscher, Nicole Mison Vertaling: Wouter Meeus Gedrukt in de Europese Unie ISBN: 978-94-6161-143-7 Wettelijk depot: D/2014/0012/11 Musée départemental de Flandre: Directie: Sandrine Vézilier Collectiebeheer: Cécile Laffon en haar team Administratie: Bénédicte David en haar team Communicatie: Marie-Hélène Dufourny Publiekswerking: Marie Gourdon en haar team
6
DANKBETUIGING: Wij betuigen onze welgemeende dank aan de musea, verzamelaars, instellingen en stichtingen die hebben bijgedragen aan het welslagen van dit project. Bijzondere dank gaat ook naar de Service des musées de France van de Direction générale des Patrimoines en naar de Direction régionale des Affaires culturelles du Nord – Pas-de-Calais. Met bijzondere dank aan de bruikleengevers: Amiens, musée de Picardie Sabine Cazenave, directrice Bénédicte Rochet, collectiebeheerder Antwerpen, Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Paul Huvenne, directeur Fleur Van Paassen, collectiebeheerder Veerle De Meester, coördinator tentoonstellingen Antwerpen, Keizerskapel Helena Vanloon Ann Van Kerckhove Antwerpen, Museum Rockoxhuis Hildegard Van de Velde, conservator Boedapest, Szépmüvészeti Múzeum Eszter Fábry, conservator afdeling Oude Kunst Judit Kata Virág, collectiebeheerder Brussel, Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België Michel Draguet, algemeen directeur Isabelle Vanhoonacker, verantwoordelijke operationele directie - publiekswerking Valérie Haerden, collectiebeheerder, coördinator externe buiklenen
Madrid, Museo Nacional del Prado Miguel Zugaza, directeur Isabel Bennasar Cabrera, coördinator tentoonstellingen José Juan Pérez Preciado, directeur afdeling Vlaamse kunst Madrid, Fundaciòn Lázaro Galdiano Carmen Espinosa, hoofdconservator Mannheim, Museum Dr Hans-Jürgen Buderer, directeur Schone Kunsten en Cultuurgeschiedenis Andreas Krock, wetenschappelijk verantwoordelijke collecties Kunsten Cultuurgeschiedenis Marianne Aselmeier, collectiebeheerder München, Alte Pinakothek Mirjan Neumeister, conservatrice Ingrid Huber, collectiebeheerder Praag, Národní Galerie Dr Vít Vlnas, directeur van de National Gallery Dr Magda Nĕmcová, collectiebeheerder Rijsel, palais des Beaux-Arts Bruno Girveau, conservateur général du Patrimoine, directeur Annie de Wambrechies, conservateur en chef du Patrimoine Donatienne Dujardin, departement Schilderkunst 16de en 17de eeuw Sibiu, Brukenthal National Museum Pr Sabin Adrian Luca, directeur Sanda Marta, conservator Vlaamse en Hollandse schilderkunst Tourcoing, musée des Beaux-Arts Eugène-Leroy Évelyne Dorothée Allemand, conservator
Cincinnati, Cincinnati Art Museum Aaron Betsky, directeur Carola Bell, collectiebeheerder
Valenciennes, musée des Beaux-Arts Emmanuelle Delapierre, directrice Marc Goutierre, collectiebeheerder
Dieppe, Château-Musée Pierre Ickowicz, conservator Salima Desavoye-Aubry, collectiebeheerder
Wenen, The Princely Collections Liechtenstein Johann Kräftner, directeur Michael Schweller, collectiebeheerder
Douai, musée de la Chartreuse Anne Labourdette, directrice Caroline Bouly, collectiebeheerder
En de privéverzamelaars die ons hun werken in bruikleen hebben toevertrouwd
Florence, Galleria Palatina Alessandro Cecchi, directeur Cristina Acidini, adjunct van de directie Cristina Grabbrielli, collectiebeheerder Glasgow, University, Hunterian Art Gallery Peter Black, conservator Malcolm Chapman, adjunct-conservator
Afkortingen: bibl.: bibliografie crs.: oeuvrecatalogus (catalogue raisonné) schilderijen crt.: oeuvrecatalogus (catalogue raisonné) tekeningen cat.: catalogus (tentoongestelde werken) tent.: tentoonstelling herk.: herkomst kikirpa: Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium rkd: Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie
7
8
Woord vooraf
Met deze eerste overzichtstentoonstelling over de bij het grote publiek zo goed als onbekende Antwerpse schilder Erasmus ii Quellinus (1607-1678) bewandelt het Musée départemental de Flandre opnieuw onbekende paden in de wereld van de Vlaamse cultuur. Het gebeurt wel vaker dat getalenteerde kunstenaars door de geschiedenis goeddeels worden vergeten, niet in het minst omdat smaken veranderen. Het behoort tot de wetenschappelijke opdracht van een museum zulke mensen uit de schaduw te halen. Dat Erasmus Quellinus lang ondergewaardeerd werd, is te wijten aan de uitstraling van Rubens, die decennialang het oeuvre van vele andere kunstenaars in de schaduw stelde. Quellinus werkte trouwens nauw met Rubens samen. Beiden waren bijzonder leergierig, vooral wat betreft de oudheid en de filosofie. Ze waren wat men noemt ‘erudiete schilders’. Bij leven werd Erasmus Quellinus wel gewaardeerd. Dat hij na Rubens’ dood stadsschilder van Antwerpen werd, opende vele deuren. Nu reikt zijn uitstraling tot ver buiten de Scheldestad. Overal ter wereld, in het bijzonder in de grote Europese en Amerikaanse musea, is werk van zijn hand te vinden. De bereidheid van velen om opmerkelijke werken in bruikleen te geven, biedt het grote publiek een unieke gelegenheid om een atypisch kunstenaar te ontdekken, een schilder die met één been in de barok staat en met het andere in het classicisme. Dit boek is het eerste waarin een catalogue raisonné van zijn schilderijen én van zijn tekeningen is opgenomen. Het lijdt dan ook geen twijfel dat het recht doet aan zijn artistieke eigenheid. Bladerend in dit boek waren wij verrast door de subtiliteit van Quellinus’ picturale idioom, de verfijning van zijn palet en de verscheidenheid aan onderwerpen die hij op doek of papier brengt. Samen met mijn collega Françoise Polnecq, vicepresidente voor cultuur, nodig ik u uit om volop te genieten van het oeuvre van deze veelzijdige kunstenaar.
Patrick Kanner Voorzitter van de Conseil général du Nord
9
10
Inhoud
12
essays
15
Pictor doctus, pictor Antverpiae Jean-Pierre De Bruyn
27
Sculptuur in de schilderijen van Erasmus ii Quellinus Alain Jacobs
37
Naar een classicistisch georiテォnteerde barok Jean-Pierre De Bruyn
51
Erasmus ii Quellinus en de Franse openbare verzamelingen: een onderschat kunstenaar Sandrine Vテゥzilier-Dussart
57
CATALOGUS
57
Deel 1 : Tussen barok en classicisme
103
Deel 2 : Liefde voor de beeldhouwkunst, een familiale erfenis
129
Deel 3 : Samenwerking met stilleven- en dierenschilders
147
BIJLAGEN
147
I. Bibliografie
156
II. ナ置vrecatalogus schilderijen
170
III. ナ置vrecatalogus tekeningen
11
12
Erasmus ii Quellinus Koning Salomon en de koningin van Saba Ca. 1650 Olieverf op doek, 150 × 238 cm Vaduz, Gemäldesammlungen des Fürsten von Liechtenstein, inv. 90
13
14
Pictor doctus, pictor Antverpiæ* Jean-Pierre De Bruyn
De kunstenaarsdynastie Quellinus en haar vertakkingen Erasmus Quellinus werd geboren te Antwerpen op 19 november 1607 (afb. 1). Naast Rubens, Van Dyck en Jordaens leverde hij een heel eigen bijdrage tot de geschiedenis van de Antwerpse schilderschool. De classicistisch geörienteerde Quellinusstijl, waarvoor hij met zijn broer Artus i (1609-1668) verantwoordelijk tekent, vormt in de tweede helft van de 17de eeuw een stevig tegengewicht voor de Rubensstijl die schatplichtig was aan de Venetiaanse schilderkunst en aan Titiaan in het bijzonder. Erasmus ii en Artus i zijn de bekendste namen uit de kunstenaarsfamilie Quellinus. De eerste was schilder, de tweede beeldhouwer. Analogieën tussen hun beider werken zijn opvallend. Meer dan eens lijken ze elkaar te inspireren. Stamvader is beeldhouwer Erasmus i (ca. 1584-1640) – afkomstig uit Luik – die in 1606, één jaar voor de geboorte van zijn eerste kind, meester werd in het Antwerpse Sint-Lucasgilde. Erasmus i was gehuwd met Elisabeth van Uden, zuster van de bekende landschapschilder Lucas van Uden (1595-1672/73): het begin van een ‘genealogie’ met vertakkingen naar tal van vooraanstaande kunstenaars en kunstenaarsfamilies. Erasmus i en Elisabeth hadden elf kinderen waarvan er drie kunstenaar werden: de voornoemde Erasmus ii en Artus i en de graficus Hubertus (1619-1687). Hun zus Cornelia (1617-1662) huwde met de beeldhouwer Peter i Verbrugghen (16151686). Jan-Erasmus, enige kind van ‘onze’ Erasmus ii, huwde met Cornelia Teniers, dochter van de vermaarde genreschilder David ii Teniers (1610-1690). Artus ii Quellinus (1625-1700), een neef van Artus i en Erasmus ii, trouwde met Anna-Maria Erasmus ii Quellinus Aanbidding der herders Olieverf op doek, 175,9 × 218,8 cm Gesigneerd en gedateerd: E. Quellinus A 1669. Northampton, Smith College Museum of Art, inv. sc.2002.1
Gabron, de zus van de stillevenschilder Guilliam Gabron (16191678). Kunstschilder Jan Cossiers (1600-1671) was getuige bij dat huwelijk. Een zus van Catherina de Hemelaer, echtgenote van Erasmus ii, trad in de echt met bloemenschilder Jan-Philips van Thielen (1618-1667), schoonbroer van de Caravaggistische schilder Theodoor Rombouts (1597-1637). De naam Quellinus doet in de eerste plaats denken aan beeldhouwers, onder wie enkelen met klinkende namen zoals Erasmus i, Artus i, Artus ii, Artus iii en Thomas. Artus i Quellinus (1609-1668), die in 1640 het atelier van zijn vader overnam, geldt als een van de voornaamste vertegenwoordigers van de Noordelijke barok. Erasmus ii is eigenlijk een buitenbeentje want hij opteerde voor een carrière in de schilderkunst, hoewel hij in trompe l’oeil – vooral in medaillons in bloemenguirlandes – getuigt van een grote belangstelling voor de beeldhouwkunst. De inventaris van zijn nalatenschap maakt bovendien melding van een indrukwekkende verzameling sculpturen, ondergebracht in het groot cantoir van zijn huis in de Happaertstraat, met opvallend veel werk van klassiek geïnspireerde beeldhouwers als François Duquesnoy (1597-1643), Johannes Cardon (1614-1656) en bovenal van zijn broer Artus I. Verder bezat hij ook een enkel werk van de in Douai geboren Giovanni da Bologna (1529-1608) naast studies van antieke beelden, vooral kopieën naar anticq (bijvoorbeeld naar Laocoön). Dat Johannes Cardon figureert in zijn verzameling is vermeldenswaard. Diens Zittende H. Maagd Maria die haar kind zoogt in terracotta, gesigneerd en gedateerd 1643, werd door Frans Baudouin beschreven als een van de mooiste sculpturen uit de 17de eeuw in de Zuidelijke Nederlanden.1 Baudouin heeft het bij zijn bespreking van dit beeld uitsluitend over verwantschap met Van Dyck, ‘meer dan met Rubens’, en maakt niet de voor hand liggende referentie aan de classicistische kenmerken ervan. Bij deze sculptuur moet veeleer en zelfs uitsluitend gedacht worden aan verwantschap met Artus i Quellinus en met de Quellinusstijl tout-court. Van Artus i bezat Erasmus ii een aantal sculpturen met 15
Afb. 1 Plan van Antwerpen met aanduiding van de plaats waar het huis van Erasmus ii Quellinus zich bevond. Lange Gasthuisstraat (VIA HOSPITALIA) : woning gehuurd door E. Quellinus - ‘De Orgel’
‘klassieke thematiek’, zoals beelden van Hercules, Venus, Cupido, Bacchus, Cleopatra en een faun. Daarnaast omvatte zijn verzameling ook voorstellingen van dieren (voornamelijk leeuwen), enkele borstbeelden – onder andere dat van Balthasar i Moretus (1574-1641) – en een voorbereidende schets van het borstbeeld van de markies van Caracena (1608-1668). Van zijn vader wordt in de inventaris een enkel werk vermeld: Een geboetseert aeltaerken, van Erasmus Quellinus. Deze verzameling sluit zowel inhoudelijk als vormelijk perfect aan bij het ‘classicistische’ ideeëngoed van de schilder. Het is niet toevallig dat François Duquesnoy en Artus i Quellinus ruim vertegenwoordigd zijn. Artus i was in de leer geweest bij Duquesnoy in Rome en kwam daar sterk onder de invloed van diens monumentale classicisme. Dat verblijf bood de kans om de antieken in situ te bestuderen waardoor de fundamenten werden gelegd van zijn eigen bijdrage aan de classicistisch georiënteerde barok. Erasmus ii, die nooit Italië bezocht, zou overigens ook een fundamentele bijdrage aan deze stijlrichting leveren. Hun opdrachtgevers waren af en toe dezelfde. In 1639 bijvoorbeeld ontwerpt Artus i het reliëf Labore et Constantia voor Balthasar i Moretus en het jaar daarop levert zijn broer een schilderij met hetzelfde thema (afb. 2) in de zich ontwikkelende classicistisch-barokke vormentaal.
16
HAPPAERTSTRAAT : woning van E. Quellinus - bestaat niet meer
Opleiding (pictor doctus) en verblijf in Rubens’ atelier Over Erasmus’ eerste levensjaren is weinig gekend. Wel weten we dat hij aanvankelijk een theoretische opleiding genoot: il at été disciple de Monsr. P.P. Rubens estant premierement devenu maistre dedans la Philosophie (sic).2 In zijn nalatenschap bevond zich een Philosophia Erasmus Quellinus scripsit, een verhandeling die vermoedelijk stamt uit die beginjaren. Literatuur in het algemeen vormde zeker een facet van zijn belevingswereld. Enkele bewaarde lofdichten voor Seger van Dort (1650) en Cornelis de Bie (1661)3 getuigen van eigen literaire ambities. Maar dixit Meyssens en aldus overgenomen door De Bie: il et ausi dans la Peinture devenu un maistre excellent, si bien en grand que en Petit: et il se entend fort bien a la perspective, et il est un grand desseignateur et Architecte (sic). Schilderkunst, tekenkunst (boekillustraties) en architectuur (stadsversieringen) beheersen inderdaad zijn verdere carrière. Zijn vroegst gedateerde schilderij draagt het jaartal 1626 en stelt De Ontmoeting van David en Abigail (crs 173) voor. Ongeveer zeven jaar later (1633/34) werd hij als ‘meester’ opgenomen in het Antwerpse Sint-Lucasgilde.4 In een brief gedateerd 5 augustus 1634 noemt Balthasar i Moretus hem een discipel van Rubens en dat zal later bevestigd worden door Jan Meyssens (1649), Cornelis de Bie (1661) en Philips Rubens (1676).5
Rond dat tijdstip trad hij in het huwelijk met Catherina de Hemelaer, nicht van de geleerde kanunnik Johannes de Hemelaer (1580-1655). Op 1 december 1634 werd hun zoontje Jan-Erasmus gedoopt in de kathedraal. Peter was Johannes de Hemelaer (Hemelarius), meter was Anna Rigouldts, moeder van bloemenschilder Jan-Philips van Thielen. Hemelarius was een voortreffelijk latinist en oud-student van Justus Lipsius (1547-1606). Na een verblijf in Italië was hij van 1617 tot 1635 secretaris van het kapittel van de Antwerpse kathedraal. In 1627 schreef hij een lofdicht voor Rubens’ zoon Albert (1614-1657).6 In de inventaris van Quellinus’ nalatenschap is sprake van Een caskens vol oude gescreven pampieren van dHeer Hemelarius en andere. Hij had dat archief goed bewaard en ongetwijfeld veel profijt gehaald uit de contacten en conversaties met deze geleerde. Erasmus ii bewoog zich al vroeg in een erudiet milieu en ging er uiteindelijk zelf deel van uitmaken. Al vanaf zijn jeugdjaren legde hij een veelzijdige belangstelling aan de dag, zoals blijkt uit de inhoud van zijn latere bibliotheek. Ze bevatte boeken over anatomie, perspectief, numismatiek, muziek, optica, farmacie, heiligenlevens, iconologie (Cesare Ripa), emblemata, reizen, woordenboeken, een atlas en veel klassieke auteurs zoals Tacitus,
Flavius Josephus, Plutarchus, Aulus Gellius, Horatius, Statius tot en met een Principia philosophiae (1644) van René Descartes (1596-1650). Het ligt dan ook voor de hand dat Rubens in hem de geschikte partner zag om de van allegorieën bolstaande ontwerpen voor boekillustraties toe te vertrouwen. Dat vroeg om historische kennis, kennis van symboliek, mythologie, allegorie en zin voor synthese. In soms bijzonder complexe scenario’s worden christelijke, allegorische, emblematische en mythologische motieven met elkaar gecombineerd en daarbij getuigt Erasmus ii telkens opnieuw van grote eruditie. Quellinus mag dan uit een beeldhouwersfamilie stammen, zijn belangrijkste inspiratiebron was uiteindelijk wel Rubens. Onder diens leiding werkte hij in de vroege jaren 1630 mee aan opdrachten voor de drukkerij Plantin-Moretus7 en aan modelli naar diens ontwerpen, onder andere voor de Achillesreeks (crs 166, 214; afb. 3). Ongetwijfeld nam hij deel aan verhelderende discussies over klassieke geschiedenis en archeologie in het atelier van Rubens. Hij zal ook kennisgemaakt hebben met antieke stukken in diens verzameling. In 1618 had Rubens meer dan honderd antieke beelden aangekocht die hem werden toegestuurd door Sir Dudley Carleton, waarvan een deel een plaats kreeg in de halfron-
Afb. 2 Erasmus ii Quellinus, Labore et Constantia, 1640 Olieverf op doek, 140 × 240 cm. Gesigneerd r.o. op boekband: E. Quellinus inv. et fecit. Antwerpen, Museum Plantin-Moretus / Stedelijk Prentenkabinet, inv. 1991.gro0007.1
17
Afb. 3 Erasmus ii Quellinus en Peter Paul Rubens, Thetis dompelt Achilles in de Styx, ca. 1630-1635 Olieverf op paneel, 109,2 × 89,2 cm Sarasota, The John and Mable Ringling Museum of Art, inv. sn 221
de klassiek-geïnspireerde galerij in zijn huis. Een aantal van die sculpturen (ongeveer 130 stuks) werden in 1626 doorverkocht aan George Villiers, hertog van Buckingham, maar van de belangrijkste stukken werden gipsen afgietsels gemaakt. Verder had Rubens een aanzienlijke collectie tekeningen en prenten naar sarcofagen, cameeën en grafurnen in zijn bezit. Originele stukken uit Rubens’ verzameling kunnen vandaag nog getraceerd worden. Zo wordt de Grafurn van Acilia Hygia8 uit de eerste eeuw n.C. thans bewaard in Leiden. Een urn van hetzelfde type herkennen we op Quellinus’ Artemisia drinkt de as van Mausolos in Glasgow (cat. 1.18), versierd met een even opvallende guirlande in bas-reliëf met stierenkoppen op de zijkanten (op het exemplaar in Leiden zijn het ramskoppen). Rubens bezat vier van dergelijke ‘kleine’ urnen. In die klassieke context refereren we vervolgens aan de Caesarreeks (crs 210) die werd gekopieerd naar Andrea Mantegna (1431-1506) en waarin Quellinus een belangrijke rol speelde. Twee taferelen (de zogenaamde Triomf ii en Triomf ix) werden door hem herwerkt in de stijl van Rubens (crs 210b, c), maar in het doek Julius Caesar op zijn triomfwagen (Triomf i) (crs 210a), dat een kopie is naar Mantegna’s Triomf viii, bracht hij aanzienlijke 18
wijzigingen aan die werden ingegeven door zijn eigen eruditie. De kans is groot dat Quellinus de drie kopieën verwierf voor zijn eigen collectie, ze pas dan bijwerkte, waarschijnlijk rekening houdend met wijlen Rubens’ intenties, en vervolgens doorverkocht aan de kunsthandelaars Forchondt. We voegen hier volledigheidshalve aan toe dat de kopieën naar Triomfen iv en Triomf v, waarin Quellinus geen rol speelde, verborgen zitten onder Rubens’ Romeinse Triomf (ca. 1628) in de National Gallery in Londen.9 In alle geval was deze Caesarreeks vanaf haar ontstaan (ca. 1630) een unieke inspiratiebron voor antieke kostuums, triomfwagens en gebruiken. Zoals ook Kristin Lohse Belkin opmerkt was Quellinus onder alle medewerkers van Rubens een van de meest erudiete. Thema’s van de meest diverse aard werden door hem in beeld gebracht, waarbij het ganse spectrum van onderwerpen uit de antieke maar ook de recente geschiedenis (opdrachten voor tapijtwerken, voor stadsversieringen, voor boekillustraties) aan bod kwam.10 Net als Rubens, Jordaens en Abraham Janssens van Nuyssen (1575-1632) tekende hij nieuwe iconografische programma’s uit. Inspiratiebronnen waren zowel de metamorfosen van Ovidius als het Reynaertverhaal, maar evenzeer allegorieën waarin mythologische en religieuze symbolen interactief de verhaallijn ondersteunen (cat. 2.4). Heraldiek, natuurkunde, bouwkunde, verhalen uit de bijbel, heiligenlevens …, ze leveren zonder onderscheid voedingsbronnen voor zijn realisaties. Zijn intellectuele nieuwsgierigheid evenaart die van Rubens en die van Jordaens. Deze laatste is onder meer befaamd om de weelde aan diverse verhalen die hij in beeld bracht, niet in het minst in zijn vier reeksen wandtapijten met verhalen uit de klassieke oudheid. Net als Rubens en Quellinus zocht ook Jordaens inspiratie in antieke beeldhouwwerken, maar anders dan bij Quellinus blijft een barokke uitdrukkingswijze bij hem primeren. Precies daardoor vullen ze elkaar na de dood van Rubens in 1640 (en Van Dyck in 1641) perfect aan. Quellinus werd door Rubens nauw betrokken bij de stadsversieringen ter gelegenheid van de Blijde Intrede van kardinaal-infant Ferdinand in Antwerpen (1635). Voor de zogenaamde Porticus Caesareo Austriaca schilderde hij een aantal figuren op uitgezaagde panelen (cut-outs of schoreersels) en voor de triomfboog Mercurius Abituriens stond hij in voor de realisatie van het grote doek Handel en Overvloed.11 Voor dit omvattende project was een grondige kennis van mythologie en allegorie een absolute vereiste. Voor de uitvoering ervan deed Rubens dan ook een beroep op een uitgelezen schare medewerkers. Naast Quellinus werkten ook Jacob Jordaens, Cornelis de Vos (1584-1651), Gerard Seghers (1591-1651) en Theodoor van Thulden (1606-1669) er aan mee. Erasmus ii, toen een van de jongste medewerkers aan het project, kwam op die manier in nauw contact met vooraanstaande tijdgenoten, niet in het minst Jacob Jordaens. De contacten tussen Jordaens en Quellinus waren zeker niet opperbest. In de nalatenschap van Quellinus komt de naam Jordaens amper voor, hoewel er sprake is van Een troni van Jan Erasmus Quellinus, naer Jordaens en Een
lantschapken van Jordaens (in zoverre hier eventueel geen telg uit de familie Hans Jordaens wordt bedoeld). Ontmoetingen met Antoon van Dyck werkten stimulerender. Diens ‘verfijnde manier’ van werken vond in alle geval weerklank in Quellinus’ oeuvre vanaf de vroege jaren 1640. Hij maakte enkele kopieën naar hem waaronder een Christus Tronie en het Portret van Malderus. En in zijn nalatenschap is sprake van een aantal ‘authentieke’ werken van Van Dyck naast ‘kopieën’, bijvoorbeeld een Noot Goits, een Cruycefix, Prince Thomas te peert (refererend aan het Ruiterportret van Thomas de Carignan, prins van Savoye, thans Galleria Sabauda in Turijn) een Prins Cardinael, een man int harnas Graeff Henrich vanden Berghe (refererend aan het Portret van graaf Hendrick van den Berghe (1573-1638), thans Museo del Prado in Madrid), een Contrefeytsel van Ryckaert (refererend aan het Portret van Martin Ryckaert, thans eveneens in het Museo del Prado en waarvan een kopie op naam van Quellinus wordt bewaard in het Musée de Dunkerque) waaraan nog tal van andere voorstellingen met hoofdzakelijk religieuze thematiek mogen toegevoegd worden. Op een bepaald moment kreeg Quellinus de opdracht om enkele bekende werken van Van Dyck na te tekenen ten behoeve van prentsnijders. Slechts weinig werken van Quellinus stonden ooit op naam van Van Dyck, maar het Portret van een knaapje met valk en twee honden (cat. 3.1) is er wel een van. Ook Jan-Erasmus maakte enkele kopieën naar Van Dyck: in de nalatenschap van zijn vader is er sprake van Een Cruycefix naer van Dyck en Een boom naar van Dyck van Jan-Erasmus Quellinus. In 1636 ontving Rubens zijn grootste opdracht ooit. Voor de decoratie van de Torre de la Parada, het jachtslot van Filips iv nabij Madrid, moest hij meer dan honderd schilderijen leveren met onderwerpen hoofdzakelijk ontleend aan de Metamorfosen van Ovidius. Het contract bepaalde dat Rubens zelf de ontwerpen voor zijn rekening moest nemen, met uitzondering van de jachttaferelen, maar dat de grote doeken gerealiseerd mochten worden door medewerkers. Voor de uitvoering ervan deed hij een beroep op Quellinus, Jacob Jordaens, Cornelis de Vos en Theodoor van Thulden. Quellinus, wiens belangstelling voor classicistische onderwerpen gekend was, ontpopte zich in werken als De ontvoering van Europa (cat. 1.2) en Cupido op een dolfijn rijdend (crs 165e) als een getalenteerd dierenschilder. Het was voor hem een gedroomde gelegenheid om nog intenser met zijn tijdgenoten samen te werken. In 1639 huwde Jan-Philips van Thielen met Francisca de Hemelaer, zus van Catherina. Vijf jaar vroeger had zijn moeder het meterschap op zich genomen van Jan-Erasmus. In die periode huurde Quellinus het huis De Orgel in de Lange Gasthuisstraat waar hij op 17 september 1639 de uit Rijsel afkomstige Wallerant Vaillant (1623-1677) als leerjongen ontving. Op 30 mei 1640 overleed Peter Paul Rubens. In het Antwerpse kunstenaarsmilieu ging Erasmus ii Quellinus een belangrijkere rol spelen: hij ontving officiële opdrachten en leverde talrijke
ontwerpen voor boekillustraties voor een aantal Antwerpse drukkers,12 vooral voor de drukkerij Plantin-Moretus (afb. 4). Bekende dieren-, bloemen- en genreschilders solliciteerden zijn medewerking, en daarmee trad hij in de voetsporen van zijn leermeester. Reeds vroeg was er sprake van een samenwerking met Jan Fyt (1611-1661) die – niettegenstaande een juridisch conflict in 1642 – bestendigd werd tot kort voor de dood van Fyt. Het vroegst bekende voorbeeld van de samenwerking met bloemenschilder Daniel Seghers (1590-1661) dateert van 1643 (crs 140) en vanaf 1645 hebben we tastbare bewijzen van de samenwerking met zijn schoonbroer Jan-Philips van Thielen. Intussen werden de relaties met andere kunstenaarsfamilies verder uitgebreid. Op 14 september 1641 huwde Cornelia (16171662), Erasmus’ tien jaar jongere zus, met de beeldhouwer Peter i Verbrugghen (1615-1686). Twee kinderen uit dat huwelijk verwierven een plaats in de kunstgeschiedenis: de beeldhouwers Peter ii (1648-1691) en Henricus-Franciscus (1654-1724). Het lag bijna voor de hand dat Cornelia’s oudste broer, samen met Jan-Philips van Thielen, als getuige zou optreden bij dat huwelijk. Peter i Verbrugghen kreeg zijn opleiding in het atelier van Erasmus i Quellinus die twee jaar eerder, meer bepaald op 22 januari 1640, was overleden in het ouderlijk huis De Gulden Leeuw aan de Lombaerdevest. Erasmus ii ontving in 1640/41 vier leerjongens: Albertus Peteringh, Adriaan Masil, Anthoon Spruyt en Ignatius Van Sauwen. In 1643/44 gingen Hendrick Hemelaer en Melchior Charlé bij hem in de leer en het daaropvolgende jaar Martinus Deurweerders. Laatstgenoemde vinden we later terug als deken van de Violieren maar een enkele uitzondering buiten beschouwing gelaten, lieten deze vroege medewerkers geen sporen na in de kunstgeschiedenis. De Quellinusstijl kreeg intussen verder vorm en een Immaculata (ca. 1645) van Artus i in de Sint-Michielskathedraal in Brussel verschilt in weinig van de staande (antiquiserende) Maria’s in trompe l’oeil waarmee Erasmus ii rond die tijd bloemenguirlandes opsmukt. Weinig wijst erop dat Erasmus ii veel reisde. Twee uitstappen zijn kunsthistorisch gezien voldoende interessant om aan te refereren. In 1646 naar Luik en in 1656 naar Amsterdam. In Luik ontstond overigens het doek Vier Kerkvaders (crs 129) opgebouwd volgens het principe van de sacra conversazione. Het feit dat Rubens in het laatste decennium van zijn leven dat schema opnieuw introduceerde, kan mogelijk verklaren waarom ook Erasmus ii ernaar teruggreep.
19
Officiële opdrachten en tapijtwerken Bij het overlijden van de Spaanse infant Balthasar-Carlos (1629-1646) kreeg Quellinus van het Antwerpse stadsbestuur de opdracht een cenotaaf te ontwerpen dat opgericht zal worden in de kathedraal. Dankzij een burijngravure van Wenceslas Hollar (1607-1677)13 weten we hoe dit herdenkingsmonument eruitzag. Andere opdrachten volgden kort daarop: in 1648 voor de Blijde Intrede van aartshertog Leopold-Wilhelm en voor het Theater voor de Vrede van Münster. Ter herinnering aan de Blijde Intrede van de nieuwe landvoogd op 27 maart 1648 publiceerde stadssecretaris Gaspar Gevartius (1593-1666) zijn Inscriptiones Honori. Daarmee kreeg de samenwerking Rubens-Gevartius voor de Blijde Intrede van kardinaal-infant Ferdinand (1635) een vervolg in de samenwerking Quellinus-Gevartius. Over het Theater voor de Vrede van Münster, zijn tweede opdracht dat jaar, zijn we goed ingelicht, zowel door het modello in grisaille (cat. 2.3) als door de beschrijving ervan door Gevartius in de Inscriptiones Theatri Pacis. In dergelijke opdrachten (vooral triomfbogen en andere indrukwekkende decors) kon hij zich perfect uitleven in de rol van architect en legde daarbij bovendien een grote eruditie aan de dag in de samenstelling en de uitwerking van het iconografisch programma. Hoger verwezen we al even naar zijn bibliotheek waarin naast de voor de hand liggende mythologische, emblematische en historische basislectuur standaardwerken over architectuur waaronder Vitruvius, Vincenzo Scamozzi (1548-1616) en Giacomo Vignola (1507-1573) voorkwamen. Zijn inspiratie voor triomfbogen en architecturale decors haalde hij in de eerste plaats wel bij Rubens. Een exemplaar van de Pompa Introitus, waaraan hij in 1635 zelf nog had meegewerkt, bevond zich bijna vanzelfsprekend in zijn bibliotheek. Onder de latere officiële opdrachten vermelden we het Theater voor de Blijde Intrede van Don Juan van Oostenrijk (1657) met bijbehorende Inscriptiones Pegmatis Triumphalis (door Gaspar Gevartius), het Theater voor de Vrede der Pyreneeën (1660)14 ter gelegenheid waarvan Gevartius het fraai geïllustreerde Hymenaeus Pacifer uitgaf en de Blijde Intrede van Don Francisco de Moura y Cortereal op 17 augustus 1665 naar aanleiding waarvan Gevartius zijn Icones et Inscriptiones Honori15 publiceerde. Een absoluut hoogtepunt vormde de Katafalk voor het overlijden van koning Filips iv die eind 1665 werd opgericht in het transept van de kathedraal. Dankzij Lucas ii Vorsterman (1624-ca. 1667) kunnen wij ons een goed beeld vormen van dit gigantische monument, een van de laatste grote structuren van dit type uit de baroktijd. Naar aanleiding daarvan publiceerde Gaspar Gevartius, die het jaar daarop zou overlijden, het Oratio Funebris geïllustreerd met gravures van Vorsterman.16 Eind 1649 ontwierp hij in opdracht van Claude Lamoral de Tassis een reeks kartons voor acht wandtapijten met ruiterscènes die de legendarische kamp van de Torriani (‘de la Tour’) met de Visconti visualiseren (cat. 1.13-15). Andere bestellingen voor wand20
tapijten door dezelfde opdrachtgever volgden in de vroege jaren 1660 (cat. 2.2). In het decennium volgend op de dood van Rubens heeft Erasmus ii zich aldus in het spoor van zijn leermeester verdienstelijk gemaakt op verschillende terreinen: als officieel stadsschilder, als ontwerper van kartons voor wandtapijten, als boekillustrator, als tekenaar, als auteur van een aantal grote altaarstukken en last but not least als vooraanstaand medewerker van Daniel Seghers, Jan-Philips van Thielen en Jan Fyt. In de jaren 1650 breidde hij die samenwerking met collega’s nog verder uit met meesters als Joris van Son (1623-1667), Jan van den Hecke (1620-1684), Gaspar de Witte (1624-1681) en Jan i van Kessel (1626-1679). Geleidelijk aan trad hij ook op de voorgrond als getalenteerd graficus.17 Hij
Afb. 4 Erasmus ii Quellinus en Peter Paul Rubens Titelblad voor Luitprandus, Opera, Balthasar i Moretus, 1639 Oost-Indische inkt, 282 × 176 mm. Gesigneerd r.o.: E. Quellinius. delin Antwerpen, Museum Plantin-Moretus / Stedelijk Prentenkabinet, inv. mpm.tek.397
bleef actief als ontwerper van boekillustraties en leverde onder meer ontwerpen voor het populaire ’T Vonnis der dieren, over Reynaert den Vos, uitgegeven door Jacob Mesens te Antwerpen in 1651.18 Behalve door mythologische en historische onderwerpen liet Quellinus zich dus ook inspireren door de middeleeuwse literatuur. Een aantal platen in deze uitgave dragen het monogram I.C.I. (Jan-Christoffel Jegher) wat eraan herinnert dat op 23 april 1652 Catherina de Hemelaer, Quellinus’ echtgenote, getuige was bij de doop van Jan-Baptist Jegher, zoontje van Jan-Christoffel Jegher (1618-1666).
De contrareformatie: religieuze thematiek vanaf de jaren 1650 De contrareformatie – de rooms-katholieke reactie op de reformatie – was een periode van religieus triomfalisme dat zijn artistieke vertaling vond in de barok. Vanaf de herovering van Antwerpen in 1585, met de afkondiging van het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) en bovenal met de komst van Rubens in 1609 werd die stijl toonaangevend in de Zuidelijke Nederlanden. Tijdens de beeldenstormen van de 16de eeuw waren talrijke religieuze kunstwerken vernield. De uitgesproken propagandistisch ingestelde contrareformatie wilde dat kerken en kloosters opnieuw met kunstwerken zouden aangekleed worden. Tal van nieuwe altaartafels kwamen tot stand. Bijbelse verhalen werden dynamisch en met veel kleur in beeld gebracht. Voorstellingen met de heilige Maagd Maria en Jezus waren bijzonder populair. Een verhoogde belangstelling voor heiligenlevens met minder nadruk op martelscènes en meer op hun ‘spirituele kwaliteiten’ gaf uiting aan wat we zouden definiëren als ‘religieus optimisme’. De jezuïetenorde, gesticht door Ignatius van Loyola (1491-1556), speelde in dit gebeuren een vooraanstaande rol. Quellinus had ongetwijfeld goede contacten met de jezuïetenorde. Op voorspraak van jezuïet-architect Willem Hesius (16011690) leverde hij in 1653 het ontwerp voor een burijngravure voor de Blijde Intrede van aartshertog Leopold-Wilhelm te Gent.19 Zijn samenwerking met de jezuïet-bloemenschilder Daniel Seghers kwam hoger al ter sprake. In Quellinus’ nalatenschap bevonden zich twee sculpturen voorstellend de jezuïetenheiligen Sint Ignatius ende Xaverius, van Cannoy (François Duquesnoy). Artus i Quellinus, broer van Erasmus ii, kapte in de periode 1656-57 een Sint-Ignatius van Loyola en een Sint-Franciscus-Xaverius voor de Antwerpse Sint-Ignatiuskerk, thans Sint-Carolus-Borromeuskerk. Dit gebouw, ontworpen door jezuïetenpater Pieter Huyssens (15771637) en uitgevoerd en aangekleed in samenwerking met Rubens, is een uitzonderlijk voorbeeld van nieuwe barokarchitectuur, die moest voldoen aan de doelstellingen van de jezuïeten in de context van de contrareformatie. De eerder genoemde jezuïet-ar-
chitect Willem Hesius ontwierp later de jezuïetenkerk in Leuven (thans Sint-Michielskerk). Daarvoor leverde Erasmus ii in 1665 een indrukwekkende Immaculata Conceptio (crs 128), de principes van de contrareformatie maar ook die van de Quellinusstijl indachtig. In opdracht van de Antwerpse Sint-Augustinuskerk schilderde hij in die periode een indrukwekkende Kruisdraging (crs 119) die ‘pendant’ vormde met een Christus in de Hof van Olijven van Jacob Jordaens. Beide doeken werden begin 19de eeuw (1805) overgebracht naar Honfleur. De jaren 1650 staan eveneens in het teken van opdrachten waarin dominicanenheiligen een rol spelen. Eerst is er de vraag van de overste van de Antwerpse dominicanen (predikheren) om een tekening te maken naar Van Dycks Gekruisigde Christus met de Heilige Catherina en Sint-Dominicus die moest dienen als modello voor een burijngravure van Schelte Adamsz. Bolswert (ca. 1586-1659).20 In diezelfde context kaderen vijf illustraties voor Petrus Vloers’ Mirakelen van de H. Roosen-Crans waarvan gesculpteerde versies, kennelijk gerealiseerd naar de ontwerpen van Quellinus, deel uitmaken van de decoratie van de Antwerpse SintPauluskerk, het voormalige predikheren- of dominicanenklooster.21 In hetzelfde decennium – meer bepaald in 1656 – schildert hij voor het Brugse predikheren- of dominicanenklooster het Mystiek Huwelijk van de Heilige Catherina van Siena (crs 52) (thans in de Onze-Lieve-Vrouwekerk aldaar). In datzelfde jaar bestelde de Sint-Franciscus-Xaverius of jezuïetenkerk in Amsterdam, ook genaamd ‘De Krijtberg’, drie altaarstukken bij Antwerpse kunstenaars. Behalve op Jacob Jordaens en Jan Cossiers22 doen de Amsterdamse jezuïeten een beroep op Quellinus die voor hen De Heilige Maagd Maria en het Jezuskind verschijnen aan Sint-Franciscus-Xaverius (crs 12; afb. 5) schilderde (thans Indianapolis Museum of Art).23 In die periode bereikte de Quellinusstijl zijn hoogtepunt bij de voltooiing van het decoratieve programma voor het Paleis op de Dam (Stadhuis) in Amsterdam. Het gebouw werd ontworpen door architect Jacob van Campen (1596-1657), de sculpturale decoratie (1650-65) was in handen van Artus i, die door Joost van den Vondel (1587-1679) Phidias-Quellyn werd genoemd. Men kon zich destijds al een beeld vormen van dit gigantische project dankzij prenten van Hubertus Quellinus, uitgegeven in 1655 en 1665. Erasmus ii leverde zijn bijdrage in de vorm van een plafondschildering getiteld Personificatie van de Stad Amsterdam (1656) (crs 3; crt 50). Amsterdam wordt daar afgebeeld in de gedaante van Pallas Athena, gezeten op een adelaar. Het tafereel biedt een overzicht van al de burgerlijke deugden die ook elders in het gebouw te zien zijn, zoals de Gerechtigheid, en was dus zeker op zijn plaats in de Mozeszaal. Meteen kunnen we de link leggen naar een kunstkabinet uit 1659 van Jacob de Formentrou waarop we als schouwstuk een Oordeel van Salomon (crs 241) zien, een gerechtigheidstafereel dat refereert aan het bas-reliëf (1652) dat zijn broer 21
Artus i had ontworpen voor het Paleis op de Dam. Artus i werd in Amsterdam onder meer geassisteerd door zijn neef Artus ii (16251700). Deze had in 1650/51 de meestertitel behaald in Antwerpen en ondernam in 1655 de obligate reis naar Italië waar hij uitgebreid kennismaakte met de kunst in Rome. Naar de ‘maatstaven’ van de familie Quellinus was Artus ii in de eerste plaats een product van de wervelende hoogbarok. Hij werkte veel expressiever en dramatischer dan zijn oom en staat in die zin dichter bij de stijl van Gianlorenzo Bernini (1598-1680). Zijn zonen Artus iii (1653-1686) en Thomas (1661-1709) werden eveneens beeldhouwer en zijn allebei neef en generatiegenoot van de beeldhouwers Peter ii (16481691) en Hendrick Verbrugghen (1654-1724). Tijdens zijn verblijf in Amsterdam liet Artus de leiding van zijn atelier in Antwerpen over aan schoonbroer Peter i Verbrugghen. Stilaan, en zeker vanaf de jaren 1660, liet de invloed van Veronese zich gelden. Doeken als Laat de kinderen tot Mij komen (1664) in Brussel (cat. 1.21) en Aanbidding der herders in Northampton (crs 196) maken dat duidelijk. Laat de kinderen tot Mij komen is een thema dat ook door Adam van Noort (15621641), Jacob Jordaens en Antoon van Dyck werd behandeld. Bij Van Dyck wordt de architecturale setting als totaal overbodig genegeerd en ligt de nadruk op de handeling. In Jordaens’ versie (ca. 1655) wordt de voorstelling letterlijk gevangen in een klassiek geïnspireerde architectuur met opvallend zware zuilen, sokkels en rondbogen. Bij Quellinus ligt het decor helemaal in de lijn van Veronese, transparant en ruimtelijk. De invloed van het oeuvre van Veronese op vader en zoon Quellinus kan moeilijk overschat worden vanaf de jaren 1660. We zouden met een knipoog naar Van Manders relaas over Pieter i Bruegel kunnen zeggen dat hij (Jan-Erasmus) In sijn reijsen …Veronese had ingheslocken en t’huys comende wist de selve op doecken en panneelen soo aerdich te spouwen … Het kan geen verbazing wekken dat Erasmus ii talrijke werken bezat uit de Venetiaanse school en in de eerste plaats van (en naar) Veronese.24 En dat voert ons even terug naar de collectie van Rubens waarin zich een tekening bevond, voorstellend Christus in het huis van Simon, met het opschrift Paolo Calliari da Verona (geannoteerd door Rubens).25 Ze wordt thans bewaard in het British Museum in Londen maar kan met grote waarschijnlijkheid geïdentificeerd worden met een Voetesalvinge naer Paulo, van Maria Magdalena aen Ons Heer of met een Maria Magdalena, Voetenwassinge Ons Heeren inden maeltyt, naer Paulo Veronees, allebei in de nalatenschap van Quellinus. Hoewel Vlieghe het Londense blad zelfs toeschreef aan Erasmus ii kan het in geen geval geïntegreerd worden in diens oeuvrecatalogus van vóór 1640 (terminus ante quem).
22
Familiebanden, Jan-Erasmus en laatste levensjaren Naast vriendschapsbanden met kunstenaars zijn er de talrijke familiebanden. Het huwelijk op 21 oktober 1656 van David ii Teniers met Isabella de Fren in de Coudenbergkerk te Brussel vormde de basis voor een toekomstige relatie met de familie Quellinus. In 1663 huwde Erasmus ii, weduwnaar geworden, met de zus van Isabella. Het zou een dubbele familieband worden want Jan-Erasmus was eerder, op 13 oktober 1662, getrouwd met Cornelia Teniers, dochter van David ii en van diens eerste echtgenote Anna Breughel. Ook de banden met de beeldhouwersfamilie De Jaggere werden aangehaald: Catherina Quellinus (1631-1701), de jongste zus van Erasmus ii, huwde op 13 september 1658 met Franciscus de Jaggere (overleden 1663). In 1658 ontving Erasmus ii de leerjongens Adam de Pre, Franciscus de Dryver en Julius de Geest (1638/39-1699). Hij woonde toen in het huis De Roode Schotel op de Steenhouwersvest, niet ver van de drukkerij Plantin-Moretus en in de onmiddellijke omgeving ook van de Sint-Andrieskerk waar hij op 14 februari 1659 tot kerkmeester werd benoemd. Quellinus bleef een vooraanstaande rol spelen als dichter, tekenaar, schilder, leermeester, ontwerper van boekillustraties en wandtapijten. Hij werkte samen met Peter Boel (1622-1674) (cat. 3.4) en met Jan-Peter Breughel (1628-ca. 1680). Mattheys Janssens werd in 1661 ontvangen als leerjongen. En in de late jaren 1660 werden ook bij zoon Jan-Erasmus leerjongens ingeschreven.26 Jan-Erasmus trad definitief in de voetsporen van zijn vader en zette de schilderkunstige activiteiten van de familie Quellinus verder. Vanaf het moment dat Jan-Erasmus in 1660/61 de meestertitel behaalt wordt het geleidelijk aan problematisch om vader en zoon van elkaar te onderscheiden in de documenten, zeker wanneer het de ontvangst van leerjongens betreft. Ze werkten regelmatig samen wat meteen de toeschrijvingsproblematiek bemoeilijkt. Ze signeerden bovendien in vergelijkbare sierlijke kalligrafie en dat gaf soms aanleiding tot verkeerde interpretaties. Jan-Erasmus maakte wel het onderscheid door zijn initiaal ‘J’ in zijn signatuur te verstrengelen. Op privévlak valt ook een en ander te melden. In 1662 overleed Catherina de Hemelaer. Zij werd op 2 mei begraven in de tombe van haar oom kanunnik de Hemelaer. Eind van datzelfde jaar, op 29 december, overleed Cornelia Quellinus, de zus van Erasmus ii. Het jaar daarop, op zijn 56ste verjaardag, versterkte Erasmus ii Quellinus de familiebanden met David ii Teniers door zijn huwelijk met diens schoonzus Francisca de Fren. De vriendschap met Jan-Philips van Thielen bleef hecht. Op 9 april 1665 getuigden ze bij de ondertekening van een document aangaande de nalatenschap van Andries de Fren en Anna-Maria van Montfoort (de ouders van Francisca en Isabella). Na de dood
Afb. 5 Erasmus ii Quellinus, Sint-Franciscus-Xaverius in gebed voor de Heilige Maagd Maria en Jezus Olieverf op doek, 270 × 192 cm. Gesigneerd en gedateerd r.o.: E. Quellinus inv. et fecit 1656 Indianapolis, Indianapolis Museum of Art, Elma D. and Orville A. Wilkinson Fund, inv. 72.84
23
van Jan-Philips van Thielen eind 1667 werd Erasmus ii aangesteld tot voogd van de minderjarige kinderen. Op dat moment had hij een zekere welstand opgebouwd: hij bezat gronden in Duffel, Oplinter en een huis genaamd De Nachtegael in Berchem. Verder was het echtpaar Quellinus-De Fren eigenaar (of mede-eigenaar) van immobiliën in Borgerhout, Ninove, Brussel (Isabellastraat, Lange Wagenstraat), Tienen en Wemmel. Op 20 augustus 1671 verwierf hij twee huizen in de Happaertstraat: De Maen op de Craen en De Fonteyne. Deze werden omgebouwd tot één grote woning waarin hij zijn laatste levensjaren doorbracht.27 Hij had voor beide panden 5.636 gulden betaald. In zijn tuin liet hij een groot cantoir bouwen, waarin een deel van zijn kunstcollectie en studiemateriaal werd ondergebracht. Fragmenten ervan werden na de sloop van zijn huis in 1970 gerecupereerd in het ongeveer rechtover gelegen huis Het Schip. Achtergebleven restanten van de achterbouw sneuvelden in 1986. Op 4 augustus 1677 dicteerde hij zijn testament aan notaris Peter van de Velde. Daarin liet hij onder meer vastleggen dat hij wilde begraven worden in de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal in de tombe van Johannes de Hemelaer waarin, zoals gemeld, ook zijn eerste echtgenote Catharina een laatste rustplaats had gevonden. Noch de naam van Catherina, noch die van Erasmus ii staan gebeiteld in de grafsteen die zich nog steeds in de kathedraal bevindt, weliswaar niet meer in de ‘ommegang’ waar hij in de 17de eeuw werd gesitueerd. Ook Maria-Theresia van Thielen, dochter van Jan-Philips, overleden op 11 februari 1706, ligt er begraven. Haar naam staat wel vermeld op de grafsteen. Op 23 oktober 1677 gaf Erasmus ii met Jacob Jordaens advies bij de afbraak van een ‘tuin’ en de oprichting van een Sint-Jorisaltaar (door Artus ii Quellinus) in de Antwerpse Sint-Joriskerk en ondertekende hij als kapelmeester en als kunstenaar. Een volgend document waarin zijn naam verschijnt is gedateerd 7 november 1678, datum van zijn overlijden. Vermoedelijk werd hij het slachtoffer van een pestepidemie die toen Antwerpen teisterde en duizenden slachtoffers eiste onder wie Jan ii Breughel (1601-1678) en Jacob Jordaens (1593-1678). De Inventaris vande goederen bevonden ten huyse van dHeer Erasmus Quellinus uit 1679 biedt een fascinerende kijk op een nalatenschap die representatief mag heten voor een erudiet man en vooraanstaand kunstenaar.28 Zoon Jan-Erasmus overleed te Mechelen op 11 maart 1715. Zijn nalatenschap kwam in handen van zijn kinderen ClaraCornelia en Johannes-Franciscus. Niet onbelangrijk ten slotte is dat een van Jan-Erasmus’ leerlingen, met name Jozef van den Kerckhove (1667-1724), behoorde tot de oprichters van de Stedelijke Academie van Brugge.29
24
* Voor een uitgebreide biografie, inclusief verwijzingen naar documenten uit het Antwerpse Stadsarchief (S.A.A.) en naar Quellinus’ nalatenschap, zie de bruyn, 1988, pp. 20-47, 285-328. 1. baudouin, 2000, pp. 40-43, cat. 1. Johannes Cardon komt ook ter sprake in de bie, 1661, pp. 494-495. 2. meyssens 1649; overgenomen door de bie, 1661, p. 261. 3. Een eerste lofdicht in van dort 1650; een tweede in de bie, 1661 (allebei gereproduceerd in de bruyn, 1988, pp. 46, noot 72; 245, 247). 4. rombouts & van lerius, 1864-1876, ii, p. 47: Erasmus Quellinus, schilder, Wynmeester. 5. rubens, 1676; manuscript bewaard in de Koninklijke Bibliotheek van België, Ms nr. 3726. Philips Rubens (1611-1678) die zich baseert op de memoires van Albert Rubens (1614-1657), vermeldt ter intentie van Roger de Piles: In arte pictoria plurimos habuit discipulos, inter quos excelluerunt Petrus Soutmans, pictor Sigismundi, regis Poloniae, Justus van Egmond, Erasmus Quellinus, Joannes Brouchorst, Joannes van den Hoecke, pictor archiduchis Leopoldii, et praecipue Antonius van Dyck’ (hairs, 1977, p. 99). 6. In 1614/15 publiceerde de graveur en uitgever Jacobus de Bie een geïllustreerde catalogus van munten uit de verzameling van Charles de Croÿ en in 1627 verschijnt een nieuwe editie door kanunnik De Hemelaer waarvan onder andere Rubens een exemplaar bezat. De Hemelaer was onder meer bevriend met de rechtsgeleerde Hugo de Groot (1583-1645). 7. Quellinus’ oeuvrecatalogus ‘boekillustraties’ omvat meer dan 120 nummers (periode 1635-1676) waaraan het ontwerp van minstens 6 drukkersmerken mag worden toegevoegd. Zie de bruyn, 1982, b1-b47; m1-m11. 8. F. Healy in: cat. tent. antwerpen, 2004 (a), pp. 266-267, cat. 64. 9. K. Lohse Belkin in: cat. tent. antwerpen, 2004 (a), p. 224, cat. 51. Het rechterdeel was ooit een kopie naar Triomf V van Mantegna en het linkerdeel van Triomf iv. Doorheen de overschilderingen zijn nog veel onderliggende details te bespeuren, onder andere olifanten. Deze Romeinse Triomf kwam ongeveer tot stand in de periode dat Rubens zijn werkzaamheden begon aan de Hendrik iv-reeks en Quellinus zijn intrede deed in diens atelier. 10. J.-P. De Bruyn in: cat. tent. antwerpen, 1992-1993, pp. 19-23. 11. Dit schilderij is zoek geraakt maar kan geïdentificeerd worden met een Commerce et l’Abondance (doek, 227,5 × 135,5 cm) die op 3 februari 1789 werd verkocht in Parijs. Een gelijkaardige voorstelling (doek, 162,5 × 134,5 cm), het verkleinde origineel (?), bevond zich in de verzameling van Sir Thomas Lawrence (veiling Londen, 15 mei 1830, nr. 119). Zie hierover cat. 1.19. 12. Quellinus werkte ook voor Hendrik ii Aertssens, Willem Lesteens en Peter iii Bellerus. 13. Cenotaaf van Balthasar-Carlos (1647), burijngravure, 505 × 317 mm, gesigneerd: E. Quellinus pinxit. / W. Hollar sculpsit. Zie de bruyn, 1983, nr. 2. 14 Theater voor de Vrede der Pyreneeën, burijngravure, 447 × 458 mm, gesigneerd r.o: E Quellinus pinxit. / Richard Collin sculpsit et / excudit Cum Privilegio. Met bijpassende decoraties: Mars en Bellona, burijngravure, 210,5 × 182,5 mm en Huwelijksbed Lodewijk xiv-Infante Maria Theresia van Spanje, burijngravure, 283 × 195,5 mm. De begeleidende publicatie draagt de titel hymenaeus pacifer; sive theatrum pacis hispano-gallicae, a s.p.q. antverpiensi ante curiam erectum, xv. kal. april. anni m.dc.lx. antverpiae, ex officina plantiniana balthasaris moreti. m.dc.lxi. Zie de bruyn, 1983, nr. 7. 15 De twee ontwerptekeningen van Erasmus ii (crt 41, 42) werden in prent gebracht door zijn broer Hubertus: Emblematisch portret van Philips iv en zijn zoon Carlos ii, burijngravure, 511,1 × 341 mm, gesigneerd l.o.: Erasmus Quellinus delin. / r.o.: Hubertus Quellinus fecit. en Francesco de Moura gekroond door Mercurius en Pallas, burijngravure, 512 × 341 mm, gesigneerd l.o.: Erasmus Quellinus fecit. / r.o.: Hubertus Quellinus fecit. Quellinus refereert in het laatste geval aan het Portret van de kardinaal-infant Ferdinand, houtgravure, 338 × 266 mm, gesigneerd l.o.: Eras. Quellinius delin. / r.o.: Christoffel Iegher sc. & excudit. dat in 1635 ontstond ter gelegenheid van het bezoek van de infant aan Antwerpen. De begeleidende publicatie draagt de titel icones et inscriptiones honori excellentissimi dynastae, d. francisci de moura cortereal, s.p.q. antverp. positae, xvii. Augusti, m.dc. lxv. Zie de bruyn, 1983, nr. 9. 16. Cenotaaf van Filips iv: ‘Facies lateralis’, burijngravure, 541 × 485 mm, gesigneerd l.o.: Eras. Quellinus inventor. / r.o. Lucas Vorsterman fecit aqua forti. en Cenotaaf van Filips iv: ‘Facies anterior’, burijngravure, 520 × 321 mm, gesigneerd: E. Quellinus fecit / L. Vorsterman sculpsit. Naar aanleiding van het overlijden van Filips iv te Madrid (17 september 1665) werd besloten op 18 december een rouwplechtigheid te houden in Antwerpen. Op 22 oktober gaf de stad opdracht aan Quellinus om een ontwerp te maken voor een katafalk. Gevartius publiceerde de Oratio funebris van kanunnik Judocus Houbraken: oratio funebris in exeqviis philippi iv. hispaniarum ac indicarum regis catholici. belgarum et burgundicarum principis, &c habita a iudoco houbraken, ecclesiae cathedralis antverpiensis canonico, & episcopatus sylvaeducensis vacantis vicario generali; dum eidem honorifa & lugubri pompa moestissimus civitatis antverpiensis clerus, senatus & populus in aede cathedrali parentebat, die xviii. decembris, m.d.c.lxi., casperio gevartio i.c. caesareo regique consiliario & historiographio. – antverpiae, ex officina plantiniana balthasaris moreti. m.dc.lxvi. Zie de bruyn, 1983, nr. 8. 17. We kennen van hem volgende etsen en burijngravures: Jezuskind vertrapt de slang (tweede staat met signatuur A. Bacx excudit.), ets, 141 × 116 mm, gemonogrammeerd l.o.: EQ / r.o.: Romboudt vande Velde exc. hollstein, xvii, p. 280, nr. 2; de bruyn, 1982, e3; de bruyn, 1987, nr. 29. Jezuskind en de kleine Johannes spelend in een woud, ets, 175 × 140 mm,