parken & tuinen brussel van brussel parken & tuinen DONATIENNE DE SÉJOURNET FOTOGRAFIE CHRISTINE BASTIN & JACQUES EVRARD DONATIENNE DE SÉJOURNET | FOTOGRAFIE CHRISTINE BASTIN & JACQUES EVRARD
Dit boek werd gedrukt op Statimat Green, een papier dat bestaat uit 60% gerecycleerde en 40% nieuwe FSC gecertificeerde FSC vezels Brussel. Parken en tuinen © Fotografie Christine Bastin & Jacques Evrard © Tekst Donatienne de Séjournet
© Uitgeverij Snoeck, Gent-Kortrijk (B) www.snoeckpublishers.be ISBN 978-94-6161-116-1 Wettelijk depot D/2013/0012/43 Ontwerp Johanna Fischer
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt, in enige vorm, of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
hiernaast : dudenpark , vorst
pagina 4-5 : park van woluwe
inhoud
INleiding
7
het park van brussel
15
de kleine zavel
23
de margareta-, ambiorix- en maria-louizasquare
27
de koninklijke serres 33 de grote openbare parken van de negentiende eeuw 43 het josaphatpark het terkamerenbos het jubelpark het park van woluwe het dudenpark
brusselse necropolissen en begraafplaatsen 63 het tournay-solvaypark 71 de tuin van het hortamuseum 81 het tenboschpark 85 het tenreukenpark 91
de tuinen van het museum van buuren 95 de tuinwijken uit de jaren 1920
101
le logis en florĂŠal in watermaal-bosvoorde de citĂŠ moderne in sint-agatha-berchem kapelleveld in sint-lambrechts-woluwe
de tuinen van de terkamerenabdij
111
een zijsprongetje naar de vijvers van elsene en de koningstuin
de armand steurssquare en de 21 julisquare
119
ossegempark
123
de tuin van de parador 127 de kruidtuin 131 de kunstberg 139 hangende tuin 145 de tuinen van de bloemist
149
de filosofische tuin van het erasmushuis 157 het rood klooster 163 volkstuinen
169
de tuinen van vandaag en morgen 177 de modelwijk jnc international bonneviepark gaucheretpark koningin-groenpark project thurn
&
taxis
kleine zavel
brussel parken en tuinen inleiding
Brussel, groene stad bij uitstek
De kunst van de tuin komt in onze hoofdstad in al haar rijkdom tot uiting. Elk tijdperk heeft zijn bijdrage geleverd. Voor de kennis over tuinen uit een verder verleden moeten we ons vaak beroepen op archiefdocumenten, tekeningen, gravures of schilderijen. Het Brusselse groene erfgoed is immers onderhevig aan de vastgoed- en bebouwingsdruk, aan de evolutie van smaken en stijlen, aan het plezier van creëren en ontwerpen en de drang van elke generatie om haar stempel achter te laten. Bovendien moet haar al het groen dat de tand des tijds niet doorstaat, vervangen worden door nieuwe planten. We mogen bovendien niet vergeten dat bescherming van erfgoed een recent idee is, dat bij ons pas werd geïntroduceerd met de oprichting van de Koninklijke Commissie voor Monumenten in 1835. Pas vele jaren later werd deze notie uitgebreid naar groene ruimten.
Met zijn 8.000 hectare aan groene ruimte, die ondanks de toenemende bebouwingsdruk in stand wordt gehouden, geldt Brussel als een van de groenste hoofdsteden van Europa. De stad ontstond in een vallei met een rivier en enkele zijrivieren en heeft gedurende haar hele ontwikkeling een hechte band met deze natuurgebieden onderhouden. Omdat ze steeds weer onderhevig zijn aan stedenbouwkundige en tuinarchitectonische tendensen, zijn deze groene ruimten doorheen de tijd onophoudelijk geëvolueerd. Parken en tuinen zijn op hun manier een weerspiegeling van de geschiedenis en de mensheid. Elk tijdperk, elke ontwerper en elke opdrachtgever laat er zijn stempel achter. In tegenstelling tot een kunstwerk, vormt de geschiedenis van een tuin echter nooit een afgesloten geheel. De tuin is een ‘levend monument’, aldus het Charter van Firenze, dat de basis vormt voor een nieuwe omgang met en een betere bescherming van groen erfgoed. Dit charter uit 1981 beklemtoont de enorme complexiteit van een tuin, vooral wanneer die geklasseerd is. Meer dan elke andere expressievorm, is de tuin onderhevig aan onvermijdelijke factoren als klimaat, bodemkwaliteit en licht. Een tuin komt pas jaren na zijn aanleg tot volle schoonheid en is door zijn voortdurende evolutie een kunstwerk dat eeuwig onafgewerkt blijft en waarvan elk beeld slechts een momentopname is. Zowel het ontwerp als het onderhoud van de tuin impliceren een akte van geloof die de mens met passie moet naleven.
Van de oorsprong tot de renaissance We kunnen ons vandaag moeilijk voorstellen dat Brussel ooit een bucolisch, landelijk stadje was. Wanneer Brussel in de middeleeuwen oprijst uit de moerassige Zennevallei, is het niet meer dan een nederzetting. Er worden omwallingen aangelegd en geleidelijk aan klimt de stad de relatief steile hellingen op, waarna ze zich uitspreidt over de valleien van de zijrivieren, de Maalbeek en de Woluwe. In die tijd wordt er vooral achter kloostermuren getuinierd, maar ook in moestuinen, die vandaag enkel nog voort7
bestaan in sommige straatnamen, zoals de Warmoesberg. In de veertiende en de vijftiende eeuw staat Brussel in heel Europa bekend om zijn bloeiende laken- en tapijthandel. In de hoop het hof van Brabant, en later dat van Bourgondië aan te trekken, worden kosten noch moeite gespaard om het hertogelijke paleis op de Koudenberg te verfraaien, net als het bijbehorende park, dat zich in die tijd uitstrekt tussen de dertiende- en de veertiende-eeuwse omwallingen en van de Naamse tot de Leuvense Poort.
platteland leent zich dan weer uitstekend voor jachtpartijen en uitstapjes, tot het in de negentiende eeuw door de oprukkende stad wordt opgeslokt. Aan de overkant van de Zenne wordt het dorpje Anderlecht intussen vereerd met de aanwezigheid van de befaamde humanist Erasmus. Hij verblijft er in 1521 voor enkele maanden in een burgerwoning aan de voet van de kapittelkerk van Sint-Pieter en Sint-Guido. Sommige van zijn brieven getuigen van de uren die hij er doorbrengt en van de heilzame werking die de plattelandslucht op hem heeft.
Talrijke iconografische bronnen, zoals de tapijtenreeks De Jachten van Maximiliaan van Bernard van Orley, en beschrijvingen van contemporaine bezoekers geven ons een beeld van de omvang en de uitstraling van het Warandepark in de zestiende eeuw. De site, die reeds bestaat uit een gesloten tuin (‘la Feuillée’), een toernooiveld, een kaatsbaan, een jachtgebied met edelherten, damherten en everzwijnen, een vijver (‘de Clutinck’) en wijngaarden, ontsnapt niet aan de invloed van de renaissance. Onder Karel V (1515-1555) en de aartshertogen Albrecht en Isabella (1598-1621) wordt het park omgetoverd tot een fabelachtig theater waarin het frisse gebladerte, de kabbelende beekjes, de klaterende fonteinen en waterpartijen, de elegante paviljoenen, de met planten begroeide houten galerijen, de kunstmatige grotten en de sculpturen de acteurs zijn. Vanaf 1601 zullen ook de ingrepen van de Franse ingenieur Salomon de Caus, in heel Europa befaamd om zijn kunstmatige, op mythologische thema’s geïnspireerde fonteinen en machines, bijdragen tot de verfraaiing van deze tuinen.
Brussel, klassiek en romantisch Vanaf het midden van de zeventiende eeuw is de belangrijkste inspiratiebron niet langer het Italië van de renaissance, met zijn vele extravagante aspecten, maar het Frankrijk van het classicisme, dat het landschap wil omvormen tot een evenwichtig kunstwerk waar orde en harmonie heersen. Vaux-le-Vicomte en Versailles, twee uitingen van trots en absolute macht, worden zodanig ontworpen dat ze door hun strak geometrisch patroon, dat in een oogopslag kan worden overzien, zowel de natuur als de horizon domineren én transformeren. Dankzij de verspreiding van een aantal traktaten, krijgen de regels van de klassieke Franse tuin al gauw navolging in onze contreien. Wanneer de Zuidelijke Nederlanden aan het begin van de achttiende eeuw onder Oostenrijks gezag komen, wordt Brussel de residentie van de nieuwe landvoogden. Door de dramatische brand in het paleis op de Koudenberg in 1731, ziet het hof zich genoodzaakt zijn intrek te nemen in het nabijgelegen hof van Nassau. Na de aankoop door Karel van Lotharingen in 1756, wordt dit paleis volledig gerenoveerd in een elegante klassieke stijl. In de tuinen worden rechte paden en symmetrische perken, waterpartijen en tuinkamers aangelegd die verfraaid worden met waterbekkens, beeldhouwwerken en fonteinen. Ook andere panden in de omgeving, zoals het Egmontpaleis, het hof van Merode in de Wolstraat of het hotel Thurn und Taxis
Hoe luisterrijk het park van het hertogelijk paleis ook is, het is lang niet de enige groene ruimte in Brussel. Talrijke patriciërswoningen, kloosters en meer bescheiden woningen beschikken over een tuin, terwijl her en der ook akkers, boomgaarden en moestuinen worden bewerkt en onderhouden. Zo is het Hof van Nassau, waarvan de kapel vandaag deel uitmaakt van de Koninklijke Bibliotheek, vermaard om zijn talrijke fonteinen en zijn vierkante, met buxus afgebakende perken die zo typisch zijn voor tuinen in Vlaamse renaissance. De Villa Scharbecana, op de huidige locatie van het station van Schaarbeek, is een van de typische grote landgoederen buiten de stadsmuren. Het omliggende 8
op de Zavel, kiezen voor een meer architectonische en klassieke vormgeving van de tuin. De talrijke kloosters verbergen achter hun muren heel verfijnde groene ruimten die, zo leren ons een reeks oude gravures, stuk voor stuk oases van rust zijn.
onder impuls van aartshertogin Maria Christina, landvoogdes van de Oostenrijkse Nederlanden en haar gemaal hertog Albert van Saksen-Teschen, wordt aangelegd, is het meest volmaakte voorbeeld van een Engelse tuin in onze contreien. De open ruimte strekt zich uit tot aan een verre horizon, terwijl de wandelpaden naar talrijke groene uitzichten leiden. De met veel visie ingeplante prieeltjes, watervallen, grotten en bomen vervolledigen de even pittoreske als romantische enscenering.
Vanaf de jaren 1770 klinkt de wens om het park van het hertogelijk paleis open te stellen voor het publiek steeds luider. Het park, dat na de brand in het paleis aan zijn lot was overgelaten, wordt onder handen genomen in het kader van een groots project voor de inrichting van de buurt en de aanleg van het Koningsplein in neoklassieke stijl. De Fransman Barnabé Guimard ontwerpt samen met de Oostenrijker Joachim Zinner een park dat perfect inspeelt op de heersende flaneertraditie. Het geaccidenteerde terrein vereist grote nivelleringswerken, maar uiteindelijk maakt het oude Warandepark definitief plaats voor een park met een ganzenpootpatroon van rechte, met hoogstammige bomen omzoomde lanen die versierd zijn met beeldhouwwerken. Het geheel is van een mooie, grootse strakheid. Het park geldt als het eerste grote stedenbouwkundige project in Brussel en luidt een tijdperk in waarin tuinontwerp hand in hand gaat met stedelijke planning van openbare ruimten.
De metamorfose van een hoofdstad in de negentiende eeuw
De achttiende eeuw brengt een nieuwe kijk op de natuur; in Engeland ontwikkelt zich de landschapstuin. Dit type tuin kenmerkt zich door de vele contrasten en verrassingen en bestaat uit kronkelende paden omzoomd met zeldzame bomen; er zijn her en der open ruimtes, bosjes, waterpartijen, prieeltjes en ruïnes. Het is een tuin die uitnodigt tot verkenning; elke omweg biedt een nieuw uitzicht of een rustpunt om van de schoonheid te genieten. Grote namen als William Kent of Capability Brown worden opgevolgd door een hele generatie landschapsarchitecten, onder wie Gertrude Jekyll. Haar stijl was bepalend voor de Engelse tuin. Ze introduceerde de principes van de tuinkamer, van de verhoogde, tegen muren aangelegde borders met kruidachtige planten en van de natuurlijke overvloed aan eenkleurige bloemen, terwijl ze ook lette op geuren en texturen.
Wanneer Brussel in 1830 de hoofdstad van een nieuwe natie wordt, is het nog een provinciestad omringd door landelijke en agrarische gemeenten. Toch zal de stad niet ontsnappen aan de bevolkingsgroei en de industriële ontwikkeling eigen aan elke negentiende-eeuwse stad. Brussel maakt in die tijd de grootste stedenbouwkundige veranderingen uit zijn geschiedenis mee. In de binnenstad vinden gigantische sanerings- en moderniseringswerken plaats, zoals de overwelving van de Zenne en de sloop van de omwallingen, die plaats ruimen voor boulevards. De stad krijgt nieuwe voorzieningen, lanen, pleinen en toegangswegen en er ontstaan nieuwe buurten, zoals de Leopoldsbuurt, de Louizabuurt of de noordoostelijke buurt met zijn mooie squares: de Margaretasquare, de Ambiorixsquare en de MariaLouizasquare. Deze evolutie komt in een stroomversnelling met de afschaffing van het octrooirecht in 1860 en de uitwerking van een groot uitbreidingsplan voor de agglomeratie door wegeninspecteur Victor Besme. Cruciaal bij deze grote stedenbouwkundige werken was de rol van Leopold II. Gedreven door de ambitie om van Brussel het internationale uithangbord te maken van een jonge, dynamische en welvarende staat, legt hij zijn wil op. Van de vele realisaties waaraan zijn naam wordt gekoppeld, zijn de openbare parken de belangrijkste.
In Laken versmelt het paleis Schoonenberg met het omringende Brusselse platteland. Het gebouw, dat vanaf de jaren 1780
Het idee van een openbare tuin is niet nieuw, maar daar waar het in de achttiende eeuw vooral een plaats is waar de gegoede 9
klasse komt flaneren, wordt het in de negentiende eeuw een veel breder begrip, waarbij esthetiek gekoppeld wordt aan sociale en hygiënische overwegingen in het belang van de gemeenschap. Door de evolutie van de stadscentra vervreemdt de stad van het platteland. Door de plattelandsvlucht, de demografische druk en de industriële ontwikkeling worden beschikbare gronden snel ingenomen en worden talloze tuinen en eigendommen, die het stedelijke landschap door de eeuwen heen hebben bepaald, verkaveld. Groene ruimten krijgen een maatschappelijke functie: de band tussen mens en natuur in stand houden. Naar het voorbeeld van het baanbrekende ontwerp voor de zoo van Berlijn door Peter Josef Lenné in de jaren 1830, grijpen ook in het Frankrijk van Napoleon III grote werken plaats. Onder de leiding van Adolphe Alphand worden openbare parken, promenades en lanen aangelegd. Leopold II is onder de indruk en doet een beroep op enkele buitenlandse landschapsarchitecten zoals de Duitser Edouard Keilig of de Fransen Elie Laîné en Jules Vacherot.
– niet zonder moeite – onteigend om er een openbaar park aan te leggen. Het door een monumentale triomfboog gedomineerde Jubelpark toont aan in welke mate Leopold II zijn megalomane visie voor de hoofdstad doordrijft. In de negentiende eeuw ontstaat grote belangstelling voor plantkunde en nieuwe exotische soorten, die ontdekt worden in de marge van koloniale en wetenschappelijke expedities vanaf het einde van de achttiende eeuw. Terwijl de Belgische tuinbouw een stevige reputatie opbouwt dankzij plantenkwekerijen in Edingen, Gent en Kalmthout, kan men in parken en tuinen al vroeg kennismaken met nieuwe boom- en plantensoorten. In Brussel wordt in 1829 de eerste botanische tuin met veel vertoon ingehuldigd. Enkele gedreven burgers redden de plantenverzameling van het voormalige hof van Nassau en brengen ze onder in de nieuwe plantentuin. Met zuilengalerijen, serres en Franse, Italiaanse en Engelse tuinen, is deze weelderige plek tekenend voor de toen grote belangstelling voor de plantkunde. Leopold II, die de passie voor plantkunde deelt, zal in 1870 de architect Alphonse Balat en vervolgens Henri Maquet de opdracht geven om op zijn domein in Laken een serrecomplex te bouwen. Met zijn feeërieke architectuur van staal en glas is het een van de meest emblematische gebouwen van de negentiende eeuw.
In het kader van de stedelijke uitbreiding van Brussel, ijvert Leopold II voor de aanleg rondom de Vijfhoek van een gordel van parken en met bomen omzoomde lanen. Hoewel geïnspireerd op de achttiende-eeuwse Engelse tuinen, worden deze parken gekenmerkt door een strakkere lijn. De vroeger heel kronkelige paden krijgen wijdere bochten. De met groepjes bomen en bloemborders verfraaide grasperken worden uitgestrekter. Er worden perspectiefeffecten gecreëerd en lanen aangelegd, terwijl kunstmatige vijvers, rustieke brugjes, kiosken, chalets en banken het geheel opvrolijken. Na de aanleg in 1862 van het Terkamerenbos, dat al gauw de geliefkoosde wandelplek van de Brusselaars wordt, krijgen ook Laken en Woluwe een openbaar park. Terwijl de in 1873 door Victor Besme ontworpen Koningstuin een attractie vormt die de ontwikkeling van de elegante Louizalaan ten goede komt, is het park van Vorst, dat aansluit op het Dudenpark, veeleer een ontspanningsplek voor de arbeidersbevolking van de buurt. Met de aanleg van het Josaphatpark wordt verhinderd dat de Louis Bertrandlaan enkele particuliere groene ruimten zou doorkruisen. Op initiatief van de koning, die deze gronden niet verkaveld wil zien, worden ze
Naast de landschapstuin verschijnen er in de negentiende eeuw nog andere tuinstijlen. Zo ontwerpt Hendrik Beyaert in 1879 op de Kleine Zavel een kleine tuin in Vlaamse neorenaissancestijl. Hij inspireert zich op de zestiende-eeuwse tuinontwerpen uit de publicaties van Vredeman de Vries en brengt op die manier hulde aan een boeiende periode uit de geschiedenis van de Nederlanden en aan de graven Egmont en Hoorn wier monument van de hand van Charles-Auguste Fraikin deze groene ruimte bekroont. Ook de architecten van de art nouveau slaan de brug naar de natuur. De door Jean Delhaye heraangelegde tuin van het Hortamuseum is geïnspireerd op Horta’s ideeën over tuinen en weerspiegelt ook de uitzonderlijke kracht van diens ornamentele taal. Het Stocletpaleis en zijn tuin, die angstvallig verborgen wordt gehouden voor nieuwsgierige blikken, vormen een van de meest volmaakte voor10
beelden van de Weense secession. Dit meesterwerk van Joseph Hoffmann uit 1905 opent met zijn heel zuivere vormentaal de deur naar de moderniteit.
Na de Tweede Wereldoorlog komen nieuwe stedenbouwkundige principes tot ontwikkeling. De economische groei, die voortvloeit uit het Marshallplan en de toenemende productiviteit, dicteert de wet, terwijl het groeiende aantal auto’s een impact heeft op elke stedelijke ontwikkeling. Brussel verandert in een grote werf; grote gebouwen en nieuwe wegen verrijzen. Er wordt nog steeds gewerkt aan de noord-zuidverbinding en ook voor Expo 58 worden ingrijpende urbanistische werken uitgevoerd. In dezelfde tijd wordt René Pechère benoemd tot adviseur inzake groene ruimten op het ministerie van Openbare Werken. Met zijn persoonlijkheid en stijl zet hij zijn stempel op tal van Brusselse privé- en openbare tuinen, zoals de Kruidtuin, de Kunstberg, het labyrint en de hartentuin van het huis van Buuren of de Tuin der ziekten van het Erasmushuis. Hij zet zich in voor het behoud van historische tuinen en zijn eigen ontwerpen getuigen van zijn niet aflatend streven naar harmonie via een uitgesproken strakheid en van zijn grote (praktijk)kennis van tuinen.
Op naar het nieuwe millennium Kort na de Eerste Wereldoorlog vormen de wederopbouw van de verwoeste steden en de sterke bevolkingstoename twee belangrijke uitdagingen. Als antwoord op het tekort aan sociale huisvesting verschijnen de eerste tuinwijken. Voor de modernistische en progressieve architecten, die niet in aanmerking komen voor grote, veelal uiterst conservatieve overheidsopdrachten, zijn deze tuinwijken een ideale gelegenheid tot formeel en technisch experiment. Onder impuls van Louis Van der Swaelmen wordt bij de inrichting van groene ruimten veel aandacht besteed aan de maatschappelijke dimensie. Elk huis heeft een kleine individuele tuin en ook de collectieve ruimten krijgen bijzondere aandacht. Rondom Brussel ontwikkelt zich een krans van woonwijken, waarvan Logis-Floréal, Kapelleveld en Cité Moderne ook vandaag nog gelden als architectonische en stedenbouwkundige modellen.
Terwijl het functionalisme van de jaren 1970 in de stad een ravage aanricht en parken herleid worden tot een vage notie van groene ruimte of niet meer dan een banaal plantsoen, weerklinken wereldwijd de eerste protesten tegen de intensieve exploitatie van natuurlijke bronnen en tegen de consumptiemaatschappij. Verenigingen en wijkcomités bundelen de krachten in Inter-Environnement, een organisatie die ijvert voor een duurzame leefomgeving. Ook (landschaps)architecten laten hun stem horen. Zo pleit Lucien Kroll voor een meer participatieve stadsvisie door te kiezen voor een organische, zelfs ecologische architectuur, zoals bij de door hem ontworpen UCL-campus in Sint-Lambrechts-Woluwe.
Ook Jules Buyssens drukt zijn stempel op de tuinarchitectuur van het interbellum. Als inspecteur van de beplantingsdienst van de stad Brussel ligt hij aan de basis van de stroming ‘De nieuwe pittoreske tuin’. Hij breekt met de te vaak geherinterpreteerde en gebanaliseerde visie op de klassieke en landschapstuin en wil opnieuw voorrang geven aan de natuur via een meer intimistische en pittoreske benadering. Daartoe experimenteert hij in zijn kwekerij in Fort-Jaco met een uitzonderlijk gamma aan vaste, alpine- en rotsplanten. Hij werkt mee aan de restauratie van grote parken en van de tuinen van de Terkamerenabdij in 1930 en hij is eindverantwoordelijke voor het ontwerp van de tuinen van de Wereldtentoonstelling van 1935 en van het Ossegempark op de Heizelvlakte. Hij ontwerpt echter ook talrijke particuliere tuinen, waaronder de voor het publiek toegankelijke tuin van het huis van Buuren.
Wanneer Brussel in 1989 een gewest wordt, komen er nieuwe uitdagingen. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is zich bewust van de diversiteit van zijn groene erfgoed en van de levenskwaliteit die dit meebrengt en besluit er actief in te investeren. Via Leefmilieu Brussel (BIM) werkt het gewest aan het behoud van de biodiversiteit door de perimeters van natuurreservaten af te bakenen en groene ruimten ecologisch en duurzaam te beheren. Nieuwe groene ruimten worden ingericht, terwijl de grote parken 11
gerestaureerd worden. Omdat de groene ruimten vandaag vooral een maatschappelijke en ontspanningsfunctie hebben, hebben de omwonenden meer inspraak. Deze aanpak zorgt er niet alleen voor dat er beter kan worden voldaan aan de noden en de verwachtingen, maar geeft de mensen ook het gevoel dat de ruimte hen toebehoort, zodat ze er ook meer respect voor opbrengen. Terwijl parken en natuurreservaten een mooie gelegenheid bieden om bezoekers te sensibiliseren voor de natuur, kennen ook de moestuinen een groeiend succes bij de bevolking. Verder wordt er met veel ambitie gewerkt aan blauwe en groene netwerken, waarbij waterlopen worden opgewaardeerd en alle groene ruimten geleidelijk aan met elkaar worden verbonden via een prachtige wandel- en fietsroute. De gewestelijke overheid weet zich in haar streven gesteund door gemeenten, buurtcomités en bedrijven, die vaak een beroep doen op befaamde tuin- en landschapsarchitecten. Het gaat vaak om heel ambitieuze initiatieven, zoals het grootste park van Brussel, dat op de verlaten vlakte van Thurn & Taxis moet verschijnen naar een ontwerp van Michel Desvignes. Verder zijn er de hangende tuin van Dan Kiley, de filosofische tuin van Benoît Fondu, de bewegende tuin van Gilles Clément en de interventies van Jean-Noël Capart, Jacques Wirtz en Erik Dhondt. Al deze verwezenlijkingen herdefiniëren het stedelijke landschap in een tijd waarin we op een meer verantwoorde en duurzamere wijze met de stad moeten omspringen. Eeuwenlang was het de oprukkende stad die het platteland innam en zich gronden toe-eigende. Vandaag is het de natuur die het stedelijke weefsel binnendringt en iedereen de kans biedt te genieten van haar heilzame werking.
rozentuin in het tournay-solvaypark, watermaal-bosvoorde
De ingang van het park tegenover het parlement in de Wetstraat geeft uit op het grote waterbekken vanwaar de drie hoofdlanen vertrekken volgens een ganzenvoetpatroon.
het park van brussel hector guimard en joachim zinner - 1775
Nederlanden en de stad Brussel er het eerste openbare park van Brussel aan te leggen. In 1775 wordt het park in het kader van de heraanleg van de buurt en van het Koningsplein, hertekend door de Fransman Barnabé Guimard en de Oostenrijker Joachim Zinner. De uitvoering van de plannen vergt grote nivelleringswerken om het heel geaccidenteerde terrein effen te maken. Bovendien moeten duizenden bomen worden gekapt en vervangen door andere. Enkel de te diep ingebedde laagten aan de kant van het koninklijk paleis worden niet opgevuld. In deze als wandelpark ingerichte groene ruimte is het ook vandaag nog heerlijk flaneren. De met bomen afgebakende centrale assen, die een prachtige doorkijk op de omringende gebouwen bieden, komen samen bij een cirkelvormig bekken waarrond twaalf borstbeelden van Romeinse keizers staan opgesteld. Deze lanen, waarvan het weelderige gebladerte een boseffect creëert, loopt uit op een dubbele rij leilinden die samen met de elegante hekken de grenzen van het park aangeven. De bezoeker kan in het park prachtige beeldhouwwerken naar mythologische en klassieke thema’s ontdekken of gewoon vermeien op de grote grasperken, aan de mooie kiosk of op de vele banken.
D
eze groene long in het hart van Brussel met haar strakke lanenstelsel ligt midden tussen paleizen van macht en cultuur. Het ganzenvoetpatroon van lange, kaarsrechte lanen omzoomd door hoogstammige bomen is typisch voor de neoklassieke stijl van het einde van de achttiende eeuw. Het Warandepark is aangelegd op de ruïnes van het oude hertogelijke paleis op de Koudenberg en is aanvankelijk het jachtgebied en de siertuin van de hoven van de hertogen van Brabant en Bourgondië. In de loop der eeuwen wordt het domein meermaals verfraaid door de opeenvolgende vorsten, tot het in 1731 als gevolg van de brand die het hele paleis in de as legt aan zijn lot wordt overgelaten. Pas enkele decennia later besluiten de regering van de Oostenrijkse
Kenmerkend voor de monumentale toegangspoorten zijn de sokkels met beeldengroepen van Gilles-Lambert Godecharle. De in de negentiende eeuw aangebrachte hekken zijn een ontwerp van de architect Tilman-François Suys.
15
De in 1841 door architect Jean-Pierre Cluysenaar ontworpen kiosk bevond zich oorspronkelijk in het midden van het ronde plein. Bij de aanleg van het grote bekken in 1855 werd ze verplaatst naar een ruimte tussen de centrale lanen.
Het park van Brussel is niet alleen een siertuin, maar ook een tuin vol beeldhouwwerken, zoals de in een grot verscholen
Boetvaardige Maria Magdalena van Hieronymus Duquesnoy de Jonge, waarvan het origineel zich in de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van BelgiĂŤ bevindt.
00
20
Het park wordt al heel vroeg verfraaid met een reeks beeldhouwwerken die vooral afkomstig zijn van het door Karel van Lotharingen aangelegde kasteelpark van Tervuren en de tuinen van het hertogelijk paleis. In de negentiende eeuw worden sommige beelden die te veel te lijden hebben onder het weer ondergebracht in musea en vervangen door kopieĂŤn of door andere werken.
Het kind dat te drinken aanbiedt van Alphonse De Tombay werd in 1901 in het park opgesteld.
Rond het grote bekken staan twaalf marmeren borstbeelden van Romeinse keizers naar een ontwerp van Laurent Delvaux (1696-1778).
De plechtstatige hermen, ingekapseld in met schubben bedekte zuilen, worden ook aan Laurent Delvaux toegeschreven. Twee latere beelden zijn echter het werk van Pierre Puyenbroeck.
Sommige van de beeldhouwers wier werk overal in het park te bewonderen is, behoren tot de grootste van de Lage Landen, zoals Pierre Lejeune, Michiel Vervoort en Gabriel de Grupello, de makers van respectievelijk Adonis
gedood door een everzwijn, De liefdadigheid en Diana, de godin van de jacht.
21
Tegenover de Onze-Lieve-Vrouw-ter-Zavelkerk ligt de Kleine Zavel, gekenmerkt door een heel verfijnde compositie waarbij haarfijn gesnoeide buxushagen en hulststruiken gecombineerd worden met een selectie van lichtere vaste planten en grasachtigen.
de kleine zavel hendrik beyaert - 1879-1890
op te waarderen. Nadat de Regentschapslaan is voltooid, geeft hij de architect Hendrik Beyaert de opdracht om voor deze plaats, die eeuwenlang een begraafplaats was geweest, een openbare tuin te ontwerpen. Als protagonist van de negentiende-eeuwse architectuur ontwerpt Beyaert voor de Kleine Zavel een kleine tuin in Vlaamse-neorenaissancestijl. Door zich te baseren op zestiende-eeuwse modellen, knoopt hij opnieuw aan met de gouden tijd van de Zuidelijke Nederlanden. In een tijd waarin de toen nog jonge natie op zoek is naar een culturele identiteit, brengt Beyaert hulde aan een lang vervlogen vrijheidsstrijd en haar helden, de graven van Egmont en Hoorn, waarvan het monument de tuin bekroont. Het beeldhouwwerk geeft met veel waardigheid de beide graven weer die ter dood werden veroordeeld vanwege hun weerstand tegen de Spaanse tirannie. Achter hen bevinden zich in groene nissen tien standbeelden van grote zestiende-eeuwse figuren uit onze gewesten. Het hekwerk dat de tuin afbakent is bekroond met afwisselende motieven en de bronzen beeldjes die de gilden van de stad voorstellen en een eerbetoon vormen aan de virtuoze ambachtskunst die het in die tijd steeds meer moet afleggen tegen de oprukkende industriĂŤle technieken. Een mooi staaltje handwerk zijn ook de haarfijn gesnoeide massieve hulststruiken en het borduurwerk van buxus. De perfecte symmetrie die zo eigen is aan het karakter van deze verleidelijke tuin, wordt naargelang het seizoen aangevuld met een selectie wilde en lichte planten.
D
eze kleine tuin, gelegen in een elegante buurt die erg in trek is bij kunst- en antiekliefhebbers, valt op door zijn grote verfijning. De bezoeker die de zorgvuldig onderhouden beplanting en de talrijke beeldhouwwerken bewondert, wordt er tegelijk ondergedompeld in de vaderlandse geschiedenis. Omstreeks 1880 besluit de Brusselse burgemeester Charles Buls de buurt 23
Centraal op de Kleine Zavel staat het monument voor de graven van Egmont en Hoorn. Het in 1864 door Charles-Auguste Fraikin vervaardigde beeld stond oorspronkelijk op de Grote Markt, precies op de plaats waar beide graven werden terechtgesteld.
Deze 48 beeldjes van gilden en ambachten in het zestiende-eeuwse Brussel werden vervaardigd door de beste Belgische kunstenaars van de negentiende eeuw naar tekeningen van Xavier Mellery. Ze staan op stuk voor stuk verschillende gotische zuiltjes die samen de afsluiting rond de tuin vormen.