P A o S
SOCIOLOGISCH ANTROPOLOGISCH PERIODIEK
SINDS 1970
JAARGANG 45, NUMMER 4, September 2014
Een wereld van verschil
Redactioneel
V
oor u ligt alweer de laatste editie van SoAP dit jaar. Het thema; een wereld van verschil. De afgelopen weken keek ik naar de nieuwe serie van Femke Halsema; Seks en de Zonde. In het programma gaat de oud-politica in gesprek met Islamitische vrouwen over het geloof en hun rol als vrouw daarin. Hun opvattingen over zedelijkheid, de Sharia (de wet van de Islam) en het oprukkende Islamisme worden afgezet tegen Femke’s liberale en ongelovige gedachtegoed. Zo gaat Femke in gesprek met Bollywoodster Veena Malik die zoenend te zien was op de Indiase televisie en uit haar land werd verjaagd, en met Souad Al Shammary, het boegbeeld van de vrouwenstrijd in Saoedi-Arabië. De vrijheid die vrouwen in Nederland kennen, zoals bijvoorbeeld de mogelijkheid om een rijbewijs te halen, is in veel landen ver te zoeken. De vrouwen richten actiegroepen op en gebruiken de sociale media om hun boodschap te verspreiden. Zo plaatsten Saoedische vrouwen foto’s van zichzelf op twitter achter het stuur. Het meest verbaasde ik mij over het feit dat ondanks de vele beperkingen die de Islam oplegt aan vrouwen deze toch vast blijven houden aan hun geloof. Het is moeilijk voor te stellen dat je blijft geloven in een God die jouw idealen in de weg staat. De serie doet je realiseren dat we in een wereld leven met grote verschillen. In deze editie van SoAP wordt aandacht besteed aan de kloof tussen arm en rijk, jong en oud, stadjes en studenten, autochtoon en alloctoon, die regelmatig tot spanningen leidt. Vragen als “is er daadwerkelijk sprake van een kloof ” en “hoe kunnen spanningen voorkomen worden?” staan hierbij centraal. Veel leesplezier en een fijne vakantie toegewenst! Nienke Tebbens
In SoAP: Rubrieken 2
Redactioneel
4
Uitgediept: In de leer van Pim
12
OMOP: Een wereld van verschil in ongeschreven regels
16
In gesprek met: Joost van de Brake
24
De studentenkamer
Columns 3
Jan-Kornelis Dijkstra
21
Hannah Achterbosch
Artikelen 6
One strike and you’re out
10
Valkuil van het nationalisme
15
Juryrapport scriptieprijs
18
Van Sociologie naar Biologie
22
Het probleem van sociale ongelijkheid
26
Student en Stadjer: Twee werelden in een stad
Kijk ook op onze vernieuwde website:
2 SOAP
Colofon
Redactie
Sociologisch Antropologisch Periodiek Contact: soap.groningen@rug.nl Vakgroep Sociologie t.a.v. ‘SoAP’ Grote Rozenstraat 31 9712 TG Groningen Jaargang 44, nummer 1, november 2012 Drukwerk: Drukwerklab.nl
Nienke Tebbens
Dieko Bakker
Robin Luiten
Emma Kok
Daan Bloem
Chaim la Roi
Kasper Nelissen
Bram Hogendoorn
Laurens Verhoeff
David Duijst
Djamila Boulil
Thomas Buursma
Verzending: Rijksuniversiteit Groningen Lay-out: Kasper Nelissen & Laurens Verhoeff Cover: Laurens Verhoeff SoAP-Logo: Thomas Bos Eindredactie: Nienke Tebbens Oplage : 600
Marion de Vries
Anna Herngreen
Lisa de Leeuw
Hannah Achterbosch
Jeroen de Boer
Miriam van Voornveld
Jelmer Draaijer
Auke Beeksma
www.soapgroningen.nl Of volg ons
@SoAP_Groningen facebook.com/SoAP-Groningen
Europa
Foto: Jeroen van Kooten
H
et was bijna aandoenlijk om te zien hoe Dominique van der Heyde van de NOS haar best deed om op verkiezingsavond de Europese verkiezingen spannend te maken. Na de opmerkelijk opening dat het CDA met een verlies van 5% van de stemmen de grote winnaar was, moest de kijker ook nog geloven dat er sprake was van een nek-aan-nek race tussen D66 en CDA. Ik ging er nog maar even goed voor zitten. Op het puntje van mijn stoel kwam ik er achter dat de vraag was of CDA 15.6% van de stemmen kreeg en D66 15.5% of net andersom. De rest van de avond heb ik al nagelbijtend naar de televisie zitten turen. Dat duurde tenslotte drie dagen omdat zondag de definitieve uitslag bekend werd gemaakt. Dodelijk vermoeid ben ik zondagavond uiteindelijk op bed gegaan. Het CDA was de grootste gebleven en komt met 5 zetels in het Europees parlement, terwijl D66 op 4 zetels blijkt steken. Samen goed voor 1.1% van het totaal aantal zetels. Wat een spanning. Wat een ontlading. Ondanks Dominique haar moedige pogingen mij te interesseren, heb ik de televisie na de bekendmaking van de voorlopige exitpoll om 9.02 uitgedaan. De definitieve exitpoll, bijna-definitieve exitpoll, verwachte exitpoll, meest hoogstwaarschijnlijke exitpoll, zo goed als zekere exitpoll, de exitpolls van de exitpoll beter bekend als de dubbele exitpolls, en natuurlijk de politieke barometer exitpoll der exitpolls om een vinger aan de spreekwoordelijk exitpolls te houden zeg maar, heb ik maar even overgeslagen. Turfkunde voor beginners. Kon de rest van de verkiezingsuitzending zelf wel invullen. D66 was natuurlijk ontzettend blij en trots op deze overwinning. Eén van de grootste partijen van Nederland. Nu ook Europees. CDA de grootste. Fantastische prestatie en bewijs dat het gristen-democratisch gedachtengoed nog springlevend is. Tuurlijk Buma. VVD en PvdA blijven gelijk dus dat was bevestiging dat ze op de goede weg waren. Voor GroenLinks was het verlies minder dan verwacht dus dat mag dan een opwaartse lijn worden genoemd. Alweer blije gezichten. SP had niet gewonnen maar bleef gelijk dus een fantastische
Jan-Kornelis Dijkstra is docent en onderzoeker aan onze vakgroep en schrijft sinds kort columns voor SoAP. Als onderzoeker is hij geïnteresseerd in sociale relaties en doet hij onderzoek naar begrippen als ‘status’ en ‘antisociaal gedrag’. De meeste studenten zullen hem kennen van het vak PSO (Primaire Sociale Orde), dat hij geeft aan de eerstejaars. uitslag. De rammelende kunstgebitten van 50plus waren aanvankelijk helemaal in de wolken, niet alleen vanwege de naderende hemelpoort, maar ook vanwege het behoud van hun zetel in het Europees parlement. Maar helaas, te vroeg gejuicht. Foutje van de turfers; toch geen zetel. Ook de Europese dieren hadden wat te vieren met hun partij. Het gerucht gaat dat ook de Europese aardappelen, groenten en fruiten de handen ineen hebben geslagen om over vijf jaar ook mee te dingen naar een zetel in het Europese parlement. Zelfs Wilders kwam als grote winnaar uit de bus. Op de vraag van Wilders ‘willen jullie meer of minder Europa’ scandeerde de zaal uit volle borst ‘minder, minder, minder’. En inderdaad het is ze gelukt. Van vijf naar vier zetels. En zo was iedereen blij. Ik mag het natuurlijk niet hardop zeggen, maar de Europese verkiezingen konden mij niet boeien. Net zoals je de verkiezingsavond zelf kunt invullen zonder ernaar te kijken, kun je ook de debatten en interviews met lijsttrekker, lijstduwers, lijstrukkers, lijstvervangers, lijstzijinstromers, lijsterbessen zelf wel invullen. Gerommel in de democratische marge zo’n verkiezing. We stemmen op een parlement waar Nederland van de in totaal 765 zetels, 26 zetels gezet. Er moeten wel heel veel Europarlementariërs wegblijven willen de Nederlandse zetels van belang zijn. Maar erger nog, het Europees Parlement fungeert vooral als een democratische schaamlap. Het is te groot, te ver weg, en te abstract. Goed geprobeerd maar het Europese politieke avontuur schiet niet op. Economisch lukt het nog redelijk. Hoewel het idee van een gemeenschappelijke arbeidsmarkt al wat vergezocht is. Maar politiek... We voelen ons geen Europeaan. Wie zal er voor Spanje juichen op het WK voetbal als het tegen Oeganda, Rusland of Zuid-Oost Congo speelt. Niemand toch. We voelen ons toch vooral Nederlander met hooguit een Europees randje. We zijn blij wanneer we bepakt en bezakt zonder probleem naar ZuidFrankrijk kunnen reizen. Zelfde munt, ach ook daar zijn we aan gewend geraakt en is ook handig. Maar Europees, nou nee. Funest voor het draagvlak van Europa in eigen land zijn de eigen politici die zich evenmin vereenzelvigen met Europa, tenzij het politiek handig en financieel nodig is. Europa als een cafetaria. Afschaffen dan maar? Verkeerde vraag. Alsof er een keus is. Zullen China, Poetin, of de Verenigde Staten zich bekommeren om de mening van een Nederland buiten de Europese Unie? Nee, natuurlijk niet. We mogen blij zijn dat Duitsland zich uit historisch schuldbesef nog committeert aan Europa en wij in de slipstream mee mogen belangrijk doen. Op het moment dat Duitsland zich afwendt van het Europees project, en ervoor kiest om liever op eigen titel dan in naam van een stoet Europese buurlanden, mee te praten, hebben wij het nakijken. Een tandeloze Oranje leeuw in de grote landen arena. Succes! Het is dus niet een kwestie van meer of minder Europa, maar hoe meer Europa is het enige antwoord.
SOAP 3
Uitgediept:
De leer van Pim Nienke Tebbens
O
p vrijdag 2 mei ontstond er in Nederland onrust door het bericht dat Folkert van der Graaf werd vrijgelaten. Van der Graaf, verantwoordelijk voor de moord op Pim Fortuyn 12 jaar geleden, heeft tweederde van zijn straf uitgezeten en is voorwaardelijk vrijgekomen. Deze vrijlating roept herinneringen op aan de tijd waarin Fortuyn Nederland op zijn kop zette met radicale uitspraken en het grote succes van zijn partij, de LPF. Het feit dat de LPF negen dagen na de moord Fortuyn 26 zetels behaalde tijdens de Tweede Kamerverkiezingen van 2002, waarbij 1,1 miljoen voorkeurstemmen werden geteld voor Fortuyn, wijst op de enorme populariteit die Pim Fortuyn wist te behalen in de korte periode als politicus. Iedereen leek zich een mening te hebben gevormd over deze man. Talloze boeken zijn gewijd aan deze persoon en allemaal probeerden ze antwoord te geven op de vraag; wie was deze man die de Nederlandse politiek zo in rep en roer bracht? Hij staat bekend als populist, columnist, socioloog, wetenschapper, politicus, homoseksueel en onruststoker. “Een schreeuwlelijk” (Bart Tromp, 2002), “Hij speelt met rollen en identiteiten, tegelijkertijd Pietje Bell en kasteelheer met butler en chauffeur”(Jet Bussemaker, 2002). “Fortuyn wilde altijd schitteren, altijd gelijk hebben, altijd laten zien dat hij de nummer één was” (Wytzes, 2002). Tussen 1972 en 1988, voordat hij actief werd in het bedrijfsleven en de politiek,
4 SOAP
maakte Fortuyn onderdeel uit van onze vakgroep. Hij doceerde in Marxistische Sociologie en zorgde voor de nodige opstootjes op de universiteit. Ik raakte erg nieuwsgierig naar de rol van Fortuyn in de vakgroep en zocht een aantal studenten op die destijds met hem in contact stonden. In het SoAP archief stuitte ik op een interview met Fortuyn als docent aan de vakgroep. Het interview werd afgenomen door oud-SoAPredacteurs Marc Conradi en Martine de Zoeten in 1985 met wie ik voor dit artikel in gesprek ging. Het was natuurlijk al weer enige tijd geleden dat ze aan onze vakgroep studeerden en ze waarschuwden me dan ook dat ik niet teveel moest verwachten van hun herinneringen. Het interview met Fortuyn konden ze echter nog wel goed voor de geest halen; dit had blijkbaar wel indruk op ze gemaakt. Het interview maakte onderdeel uit van een reeks interviews met belangrijke figuren binnen de vakgroep om naast politiek getinte opiniestukken ook inhoudelijke stukken in SoAP te plaatsen. “Met het interview wilden we laten zien wie er rondliepen op de faculteit en wat er aan onderzoek werd gedaan. SoAP was tenslotte een faculteitsblaadje”, aldus Marc Conradi. Voor het interview hadden Marc en Martine al wel een duidelijk beeld van Fortuyn. “Hij kreeg met iedereen ruzie, ook binnen de vakgroep. Hij vond zichzelf verschrikkelijk belangrijk en was echt een baasje.” Ze reisden dan ook enigszins gespannen af naar het huis van Fortuyn aan de singel.
Het gesprek verliep echter heel gemakkelijk. Marc: “Hij was heel aardig en gaf ons de ruimte om alles te vragen wat we wilden. Hij wist op dat moment al dat hij de universiteit zou verlaten en hoefde daarom niet per se meer zijn punten te maken.” Uit het gesprek kwam de persoonlijkheid van Fortuyn duidelijk naar voren; “Hij vond zichzelf verschrikkelijk belangrijk en was heel erg arrogant, wat hij zelf zeker niet ontkende. Hij maakte toen ik binnenkwam dan ook meteen een opmerking over mijn onflatteuze regenjas. Hij deinsde er niet voor terug om zijn mening te geven, maar vond het zeker niet erg om tegengesproken te worden”, aldus Martine. Dat Fortuyn ver is gekomen verbaast de oud-redactieleden niet maar dat hij zo’n grote politieke invloed zou krijgen hadden zij niet kunnen voorzien. Martine: “Voor ons was Fortuyn een markante universitair hoofddocent met veel praatjes, meer niet. Achteraf had je hem natuurlijk wel meer willen vragen.” Marc: “Hij was erg charismatisch en kon goed overzicht houden, maar dat hij bijna premier zou worden had ik nooit verwacht. Ik had niet verwacht dat de persoonlijkheid van Pim Fortuyn zoveel aantrekkingskracht zou hebben.” Ik vroeg mij af of de uitgesproken persoonlijkheid van Fortuyn ook naar voren is gekomen in zijn colleges die hij gaf. Bij de aanstelling van Fortuyn als universitair hoofddocent was ook de nodige twijfel. Er werd gesproken van ‘de wolf in schaapskleren’ die een verleden had als prominent activist. Hoe was hij als docent? Klaas de Vries, oud-student Sociologie, heeft destijds les van Fortuyn gehad en deelt graag zijn ervaringen met SoAP. “Ik vond zijn colleges Marxistische Sociologie altijd erg boeiend. Hij ving de attentie en wist studenten uit te dagen. Het was iemand die erop kickte om voor een grote groep mensen te staan.” Bijzondere opvattingen over bijvoorbeeld de Islam kwamen tijdens die colleges niet naar voren volgen de Vries. Gedurende zijn tijd in Groningen was Fortuyn lid van de PvdA maar hing hij ook posters van de CPN op. Deze communistische partij was in die tijd nauw verbonden met de Groningse studentenbeweging. De universiteit was sterk gepolitiseerd wat zowel op de studenten als docenten een sterke weerslag had. Alle drie oud-studenten kunnen zich nog goed de strijd herinneren tussen de verschillende afdelingen binnen de vakgroep. Fortuyn bevond zich aan de kant van de marxisten en historisch sociologen samen met onder andere Ger Harmsen, waar hij nauw mee samenwerkte. Aan de andere kant bevonden zich de Verklarende sociologen waar Lindenberg deel van uitmaakte. Deze Verklarende sociologie streefde naar vakmatige en professionele Sociologie die sterk methodologisch en individualistisch georiënteerd is. Het vindt aansluiting bij de economisch-sociologische theorieën en gaat uit van de rationale keuzetheorie. Deze opvattingen stonden haaks op de marxistische. Klaas: “Er heerste een cultuur van activisme waarin Fortuyn zeker aandeel in had. Veel studenten kozen ervoor om Sociologie te studeren vanwege dit politieke karakter.”
“Hij vond zichzelf verschrikkelijk belangrijk en was heel erg arrogant, wat hij zelf zeker niet ontkende.”
Rode Boekje op de literatuurlijst had gezet en dus mogelijk een stalinist of maoïst was. Daarnaast had Harmsen het idee dat zijn collega streefde naar eer en het hem niet ging om de wetenschap zelf. Later schilderde Fortuyn Harmsen af als een ‘uitermate mislukte vaderfiguur’. De grote onrust rondom Fortuyn tijdens zijn universitaire carrière heeft er mede toe geleid dat hij nooit is benoemd tot hoogleraar en zijn carrière elders voortzette; eerst in het bedrijfsleven en later in de politiek. De overtuiging van Fortuyn lijkt te zijn voortgekomen uit zeer uitgesproken ideeën die raakvlakken hadden met zowel het democratisch socialisme als een rechts gedachtegoed dat later ook door Wilders ongenuanceerd werd overgenomen. Ook uit deze ogenschijnlijke tegenstrijdigheid blijkt het zeer uitzonderlijke karakter dat Fortuyn had, dat zeker ook tijdens zijn tijd in Groningen niet onopgemerkt bleef. Het interview van SoAP met Pim Fortuyn in 1985 is terug te vinden op onze website: www.soapgroningen.nl.
Binnen de afdeling van Fortuyn en Harmsen was ook sprake van de nodige onenigheid. Zo bleef Harmsen zeer wantrouwig naar Fortuyn omdat deze ook werk van Stalin en het SOAP 5
One strike and you’re out? Wat te doen met veroordeelde pedoseksuelen Burgerprotest naar aanleiding van de plaatsing van de veroordeelde pedofiel Benno la Rue in Leiden.
Chaïm la Roi Foto’s: ANP
V
eroordeelde pedoseksuelen zouden met recht het afvoerputje van de samenleving kunnen worden genoemd. De plaatsing van een veroordeelde pedoseksueel zorgt regelmatig voor onlusten op de plek waar de betreffende pedo geplaatst zou moeten worden. Tijdens de media-discussie die op zo’n onlust volgt, zijn vaak duidelijk twee kampen waar te nemen. De veroorzakers van de rel zijn vaak lokalen die zich tegen de plaatsing van een pedofiel in hun stad of dorp keren. Zij keuren vaak de re-integratie van veroordeelde pedoseksuelen in zijn geheel af. Deze tegenstanders laten zich vaak stereotyperen door een grote bek en vaak een niet al te beschaafd voorkomen. Tatoeages, petje, obesitas, je kent het wel. De verdediging van het gevoerde beleid wordt vaak vertegenwoordigd door politici, advocaten die zedendelinquenten bijstaan of hebben bijgestaan, maar soms ook linkse intellectuelen of andere intelligentsia. Door hun voorkomen en manier van uiten, was ik in het verleden gauw geneigd tegenstanders van re-integratie te houden voor een stelletje verrekte mongols met een verwrongen moraal.
6 SOAP
In toenemende mate ben ik mij echter gaan ergeren aan de argumenten die door verdedigers van het gevoerde beleid te berde worden gebracht. De ergernissen zijn tweevoudig. Ten eerste erger ik me kapot aan de soms gekmakend badinerende toon die wordt aangeslagen tegen de ‘tegenstanders’. Een eerste treffend voorbeeld hiervan is een opmerking van Jeroen Pauw in het praatprogramma ‘Pauw & Witteman’ (17-02-2014). Wanneer een inwoonster van Leiden meldt dat de burgemeester persoonlijk ook tegen de plaatsing van de veroordeelde pedofiel Benno la Rue aldaar is, maar in zijn funcrie als burgervader anders heeft doen besluiten, reageert hij als volgt: “Je zou kunnen zeggen: daar is ie dan eerlijk in geweest, maar hij voelt een grotere verantwoordelijkheid. Zou dat het zijn?” Even later, wanneer hij meer in zijn algemeenheid praat over de situatie waarin er ergens onrust ontstaat omdat er een veroordeelde pedofiel wordt geplaatst praat, durft hij zelfs de volgende woorden uit te spreken: “Alle mensen met een zekere mate van verstand zeggen (over een te reintegreren pedofiel): we begrijpen dat die onrust er is, maar we zullen toch die man ergens moeten huisvesten.” Een tweede bron van ergernis vormen uitspraken, die nauwelijks uitspraken te noemen zijn. Advocaat Jan Vlug, die in het verleden pedofielen heeft bijgestaan, zegt in voornoemde uitzending van Pauw & Witteman: “[..]controlemechanismen moeten worden uitgebreid. Zodra ik als burger zou weten dat
Tussen 1989 en 2010 stroomden 285 tbs-ers met een zedendelict de Nederlandse samenleving in. de overheid dit soort mensen (veroordeelde pedoseksuelen) scherp in de gaten houdt, heb ik er geen bezwaar tegen dat ze bij mij in de buurt wonen.� Ja jonguh, daar gaat nu precies de hele discussie over! Er is onenigheid in de mate waarin wordt vertrouwd op de betrouwbaarheid van de controlemechanismen die pedoseksuelen zouden moeten beletten te recidiveren. In hoeverre is het gebrek aan vertrouwen van tegenstanders van plaatsing van pedofielen hebben, terecht? Om een antwoord te vinden op deze vraag, is een sprong in de beerput van zedendelicten vereist. Voor mij zijn drie vraagstukken relevant. Ten eerste ben ik benieuwd hoe groot de groep veroordeelde pedoseksuelen nu eigenlijk is. Voorstanders van re-integratie van pedoseksuelen halen in deze context vaak, in mijn ogen ten onrechte, het aantal mensen met pedofiele gevoelens aan. Voor Nederland wordt dit aantal geschat tussen de 50.000 en 125.000 personen. Mijns inziens een misleidend en bovendien irrelevant getal. Misleidend omdat de omvang de indruk wekt dat je pedoseksuelen zou moÊten integreren in de samenleving, simpelweg omdat de groep te groot is om te isoleren. Irrelevant omdat wat ter zake doet de groep veroordeelde pedofielen is, de groep pedofielen die heeft bewezen een gevaar te zijn voor de samenleving. Tussen 1989 en 2010 stroomden 285 tbs-ers met een zedendelict de Nederlandse samenleving in[1]. Van de 285 zedendelinquenten had 22 procent een slachtoffer gemaakt dat jonger was dan 16 jaar (13 procent had een slachtoffer van 12 jaar of jonger gemaakt). Als de verhoudingen in de groep uitgestroomde tbs-ers met een zedendelict vergelijkbaar zijn met de hele populatie zedendelinquenten, kunnen we er dus vanuit gaan dat ongeveer een vijfde van de zedendelinquenten een minderjarig slachtofffer maakt. Hoeveel zedendelinquenten stromen er in totaal terug de samenleving in? In 1977 werden in totaal 385 zedendelinquenten veroordeeld (exhibitionisten niet meegerekend)[2]. We nemen dus aan dat van deze groep ongeveer 20 procent een minderjarig slachtoffer maakte. 385/5 is ongeveer 77 veroordelingen van pedoseksualiteit per jaar. Laten we zeggen dat 95 procent van deze veroordeelden uiteindelijk terugstroomt in de samenleving. Dat maakt over de afgelopen 25 jaar een uitstroom van zedendelinquenten van ongeveer 25*70*0.95= 1663 uitgestroomde zedendelinquenten over de afgelopen 25 jaar. Met een enorme slag om de arm lijkt het dus redelijk om aan te nemen dat het aantal veroordeelde zedendelinquenten dat de afgelopen 25 jaar is teruggestroomd de samenleving in, ligt tussen de 1000 en 2000.
Het tweede en belangrijkste vraagstuk, betreft de recidivedreiging die van veroordeelde pedofielen uitgaat. Hoe groot is de kans dat een in het verleden veroordeelde pedofiel recidiveert? Een uitvoerige meta-analyse van recidivecijfers over veroordeelde zedendelinquenten[3] in meerdere landen, geeft weinig reden tot optimisme. Van alle zedendelinquenten die zich vergrepen aan kinderen, ging gemiddeld 13.4% binnen gemiddeld vier ĂĄ vijf jaar opnieuw in de fout. De hoogte van recidive kan echter per land sterk verschillen. Wellicht dat cijfers over enkel Nederlandse zedendelinquenten een heel ander beeld schetsen. Een overzicht van de recidivecijfers van alle over een langere periode in Nederland uitgestroomde veroordeelde pedoseksuelen, is niet beschikbaar. Gegevens over gedeeltes van die populatie zijn er wel. Een onderzoek van De Ruiter en Vogel[4] over de recidivepatronen 121 zedendelinquenten behandeld in de tbs-kliniek Dr. Henri van der Hoeven, doen het beeld van een tikkende tijdbom opdoemen. Van de 27 daar behandelde pedoseksuelen beging na een gemiddelde follow-up periode van 140 maanden maar liefst 59 procent(!) seksuele recidive. Tegen 33 procent (negen personen) werd nogmaals proces-verbaal opgemaakt vanwege pedoseksuele misdrijven. Een studie uit 2008 vindt een seksueel recidivepercentage van ongeveer 13 procent voor veroordeelde pedoseksuelen, bij een follow-up van gemiddeld tien jaar[5]. Welk cijfer is het meest representatief voor de Nederlandse populatie veroordeelde pedofielen? Een onderzoek naar de recidivecijfers van alle ex-tbsers met een zedendelict, uitgestroomd tussen 1989 en 2008, doet vermoeden dat het laatste cijfer het dichtst bij de waarheid zit. 3,6 procent van de daders met een slachtoffer jonger dan 12, verviel in seksuele recidive[6]. Ongeveer een kwart van alle in 1977 veroordeelde zedendelinquenten, had in 1997 uiteindelijk zedenrecidive gepleegd[7]. Het recidive-gehalte van pedofielen ligt echter lager dan dat van niet-pedofielen[8]. Een conservatieve inschatting is dat het recidivegehalte van veroordeelde pedofielen ongeveer de helft bedraagt van de hele populatie zedendelinquenten. De uiteindelijke seksuele recidive van pedofielen zou in dat geval ongeveer 12 procent bedragen. Resumerend kan worden gesteld dat de hoogte van de seksuele recidive van veroordeelde pedofielen waarschijnlijk ligt tussen de 3,6 en 60 procent, maar vermoedelijk in de buurt van de vijftien procent. Een percentage dat geen reden tot blijdschap geeft. De woede over de plaatsing van veroordeelde pedofielen, richt zich vaak op de plaats waar de betreffende persoon wordt geplaatst. Vaak zou een pedofiel te dicht in de buurt
SOAP 7
van scholen, speeltuinen of andere plekken waar kinderen komen worden geplaatst. Maar maakt het uit waar een pedoseksueel geplaatst wordt? Voor het recidivegevaar lijkt dit van geen belang. Een effectstudie naar verschillende behandelmethodes en maatregelen om recidive bij zedendelinquenten tegen te gaan, wijzen uit dat woonplaatsrestricties, registratieplicht en notificatiewetgeving (het inlichten van bewoners) geen effect hebben op de mate van recidive van zedendelinquenten[9]. Wel heeft de locatie waar een pedofiel geplaatst wordt, vermoedelijk invloed op wie het slachtoffer wordt van recidive. Samenvattend: het aantal veroordeelde zedendelinquenten dat de afgelopen kwart eeuw is uitgestroomd in de samenleving, ligt naar alle waarschijnlijkheid in de orde van grootte van een klein dorp. Ongeveer 15 procent van hen zal opnieuw de fout in (zijn ge)gaan. Woonplaatsrestricties en andere belemmeringen van de bewegingsvrijheid van deze groep mensen zal hier waarschijnlijk geen invloed op hebben.
Wat voor bijdrage zouden voornoemde schattingen en verwachtingen kunnen leveren aan de discussie over de re-integratie van veroordeelde pedofielen? Voor mij betekent het vooral dat de bezwaren die tegenstanders van plaatsing tegen de veroordeelde pedofielen hebben, niet alleen begrijpelijk zijn, maar bovendien reëel. Reëel vanwege het recidivegevaar dat een veroordeelde pedofiel voor de samenleving behelst. Een eenvoudige oplossing van het probleem lijkt niet voorhanden. Levenslange institutionalisering van veroordeelde pedofielen lijkt met het oog op de grootte van de populatie vanuit praktisch oogpunt mogelijk. Morele bezwaren tegen hiertegen zijn er echter in overvloed. De recidive van andere subgroepen ex-gedetineerden is bijvoorbeeld vergelijkbaar dan wel (veel) hoger dan die van pedofielen[10]. De NIMBY (Not In My Back Yard, red.) die veroordeelde pedofielen zijn, blijft zo onverminderd, zo niet versterkt in stand. Om met de woorden van Jeroen Pauw te spreken: “Alle mensen met een zekere mate van verstand zeggen: we zullen toch een pedofiel ergens moeten huisvesten.” Dat zal, als het maar niet te dicht bij mij in de buurt is.
Verwijzingen [1] Schönberger, H. J. M., & De Kogel, C. H. (2012). Kenmerken en recidivecijfers van ex-terbeschikkinggestelden met een zedendelict. Den Haag: WODC. [2] Nieuwbeerta, P., Blokland, A., & Bijleveld, C. (2003). Lange termijn recidive van daders van seksuele delicten. Tijdschrift voor Criminologie, 45, 369-377. [3] Hanson, R. K., & Bussiere, M. T. (1998). Predicting relapse: a meta-analysis of sexual offender recidivism studies. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 66(2), 348. [4] Vogel, V. de & C. de Ruiter (2003) ‘Recidive bij behandelde seksuele delinquenten’, Tijdschrift voor Criminologie, 45 (4): 379-391. [5] Schönberger, H.J.M., Hildebrand, M., Spreen, M., & Bloem, O. (2008). De waarde van gestructureerde risicotaxatie en van de diagnose psychopathie bij seksuele delinquenten. Utrecht: Expertisecentrum Forensische Psychiatrie. [6] Zie 1. [7] Zie 2. [8] Zie 3. [9] Van der Horst, R. P., Schönberger, H. J. M., & de Kogel, C. H. Toezicht op zedendelinquenten. Den Haag: WODC. [10] Leuw, E. (1999). Recidive na de TBS. Patronen, trends en processen en de inschatting van gevaar. Den Haag: WODC. 8 SOAP
COLUMNS
FOTOGRAFEN ILLUSTRATOREN RUBRIEKEN EINDREDACTIE ACQUISITIE WEBSITE 1979 INTERVIEWEN STUDIEPUNTEN ARTIKELEN ONLINE STRUCTUUR CREATIEVELINGEN
NIEUWE REDACTIELEDEN
ACTUALITEITEN
GEZOCHT SCHRIJVERS VORMGEVING
SOAP.REDACTIE@GMAIL.COM
SOAP 9
Valkuil van het nationalisme
Bram Hogendoorn
D
resultaten als goed worden bestempeld, impliceert dat er ook schaatsers zijn die slechter presteren. Ten tweede wordt er gesproken over ons. Dit impliceert dat de nieuwslezer lid is van een bepaalde groep, en dat andere betrokkenen dat ook zijn. Wie zijn die anderen dan? In ieder geval de schaatsers, misschien ook de correspondent, maar waarschijnlijker is dat de nieuwslezer de vraag stelde namens zijn groepsleden. In dat geval behoren de kijkers van het NOS-journaal tot dezelfde groep als de nieuwslezer (ten minste, dat veronderstelt de nieuwslezer). Ten derde heet deze groep Nederlanders.
Nu is de intrede van nationalisme binnen de sportbeschrijvingen niet verwonderlijk. Spelers strijden immers onder de vlag van hun natie (of in ieder geval van hun land). De beschrijvingen van sportprestaties worden bewust aan de natie verbonden. Als er wordt gezegd dat “Nederland goede resultaten heeft behaald”, dan spreekt het voor zich dat er eigenlijk wordt gesproken over de resultaten van de Nederlandse Olympisch schaatsers.
Zodoende moet het antwoord van de correspondent het volgende weergeven: waarom er een kwaliteit is die in sterkere mate toekomt aan Nederlanders dan aan andere groepen. Nog voordat ik in ga op het gegeven antwoord, is het de moeite waard hier naar te kijken. De Nederlandse natie als geheel beschikt, blijkbaar, over een kwaliteit die haar beter doet schaatsen dan andere naties. Deze vaststelling negeert de diversiteit binnen de groep Nederlanders en benadrukt het verschil tussen deze en andere groepen. Alle Nederlanders zijn eender, en alle niet-Nederlanders zijn anders.
e afgelopen Winterspelen stonden voor de lezers van SoAP waarschijnlijk in het teken van het schaatsen. Niet zo vreemd, als je bedenkt dat alle door Nederlandse medailles werden behaald in verschillende varianten van de schaatssport. In de media was hier uitgebreide aandacht voor. Het duurde niet lang of ook op het NOS-journaal kwam de eerste nationalistische sportanalyse naar voren.
Wat echter minder voor zich spreekt, is de verklaring van die resultaten. Zo vraagt de nieuwslezer aan de correspondentdeskundige: “hoe kan het toch dat wij Nederlanders zo goed zijn in schaatsen?”. De oplettende socioloog merkt een aantal dingen op met betrekking tot deze vraag. Ten eerste wordt er gevraagd naar de oorzaken van de goede resultaten. Dat de 10 SOAP
Nog interessanter is het daadwerkelijk gegeven antwoord. Iedereen kan wel iets bedenken wat de vermeende verschillen tussen Nederlanders en niet-Nederlanders op het gebied van schaatsen kan verklaren. Een voor de hand liggende verklaring is dat schaatsen een traditie is in Nederland, onder meer
ontstaan omdat het ’s winters vaak vriest, die in stand wordt gehouden door de aanwezigheid van goede schaatsfaciliteiten. Niets is minder waar, als we correspondent-deskundige moeten geloven: “het zit in onze genen”. En als het niet in de genen zit, dan toch wel in het bloed. Nationalisme pur sang. De biologie verklaart dus waarom de Nederlanders (“wij”) goed schaatsen en alle niet-Nederlanders (“zij”) niet. Dat is nogal een verklaring. Niet alleen getuigt het van een sterk zwart-wit denken, ook is het verschil tussen zwart en wit biologisch bepaald en dus onveranderlijk. Ondanks dat lezers van SoAP vast inzien dat het om een uitdrukking ging, moet de invloed van een dergelijk discours niet worden onderschat. In de media van alledag wordt vaak meer gedaan dan het presenteren van cijfers. Vaker wel dan niet worden er causale verklaringen bij gegeven. Zowel de presentatie van de cijfers zelf als de verklaringen daarbij beïnvloeden ons denken ontzettend. Hoe wij de wereld om ons heen duiden en hoe wij daarop moeten handelen wordt daarmee in grote mate gestuurd door de informatiepresentatie in de media. Pas wanneer we dit realiseren, kunnen we hier beter mee omgaan. Dat is belangrijk als we het nationalisme in Nederland beter willen leren begrijpen.
Alle Nederlanders zijn eender, en alle niet-Nederlanders zijn anders. Een wat subtieler voorbeeld kan dit illustreren. Hoe vaak koppen de kranten niet iets over de Nederlandse export, de Nederlandse consumptie of de Nederlandse werkloosheid? Zeker wanneer het slecht gaat met deze economische indicatoren en de politiek zich erop toelegt, zullen we deze koppen vaker tegen komen. De bijbehorende artikelen stellen bijvoorbeeld dat Nederland al jaren meer exporteert dan importeert, dat dit goed is voor de werkgelegenheid, maar dat het ook een teken is van achterblijvende consumptie.
Een juiste weergave van het nieuwsitem zou dan zijn: de totale waarde van de uitvoer van Nederlandse individuen overtreft die van de invoer. Dit is nogal omslachtig, en dat is vervelend als het nieuws slechts beperkte ruimte heeft om gepresenteerd te worden. Bovendien geeft zo’n zin niet aan waarom er een probleem is voor de inwoners van Nederland. Er moet dus ook worden aangegeven dat een langdurig exportoverschot tot geldontwaarding kan leiden, of tot het niet omzetten van productie in welvaart, wat externaliteiten heeft jegens de andere inwoners van Nederland, et cetera.
Zelfs de presentatie van harde feiten kan resulteren in nationalisme. Zelfs de presentatie van “harde feiten” kan resulteren in een nationalistisch denkpatroon. Nederland is een eenheid die verschilt van andere eenheden in de wereld. Helemaal mooi is het wanneer ook deze laatste op één grote hoop gegooid worden tot “het” buitenland. Bijvoorbeeld: “het buitenland is minder geïndividualiseerd dan Nederland”. Het effect zoals hierboven omschreven heeft een belangrijke invloed op de hardnekkigheid van nationalisme. Er is meer aan de hand dan een handjevol politici dat xenofobische uitspraken doet. De volledige informatiepresentatie is met nationalisme doordrongen, en daarmee het leven van alledag. Pas wanneer de informatievoorziening anders gepresenteerd wordt, zullen mensen in staat zijn om diversiteit te erkennen en uit een nationalistisch denkpatroon te stappen. Nederland is eeuwenlang een veilige haven geweest voor andersdenkenden. Hier leefden en leven mensen met verschillende religies, levensovertuigingen, politieke voorkeuren, seksuele oriëntaties en etniciteiten vredig met elkaar. Laat dit artikel een motivatie vormen voor het in stand houden van deze traditie. Wij Nederlanders hebben de tolerantie toch in onze genen?
Let nu even op de handelende actor: Nederland. Blijkbaar kan een land als geheel handel drijven. Nu zou dit kunnen verwijzen naar de Nederlandse overheid die goederen exporteert, maar dat is hier niet het geval. Nee, “Nederland” exporteert meer dan het importeert. Laat duidelijk zijn dat ik niet ontken dat er een handelsoverschot is van Nederland ten aanzien van het buitenland. Maar het is absoluut niet zo dat Nederland handelt. Het zijn individuele ondernemers die dit doen.
SOAP 11
Een wereld van verschil in ongeschreven regels
12 SOAP
Vanuit het perspectief van één van de ordes van het OMOP-model wordt elke editie het thema van SoAP beschouwd. Deze editie: de P van Primaire Sociale Orde.
Dieko Bakker
I
n de Primaire Sociale Orde is er veel dat vanzelfsprekend is. Als je voor je buurman de post in ontvangt neemt zolang hij op vakantie is, als je een vriend 50 euro leent of als je met kerst cadeautjes meeneemt voor je familie doe je dit omdat dat nou eenmaal zo hoort. Het gaat haast zonder erbij na te denken. Zo zijn er nog veel meer ongeschreven regels die we als vanzelfsprekend volgen en die iedereen verwacht wordt te kennen. Als je wordt gevraagd de regels van het treinreizen uit te leggen zul je niet zo snel iets noemen als ‘je mag niet om iemands stoel vragen, tenzij je een bijzondere reden hebt om te moeten zitten’. Dat die regel er pas is merk je pas als de regel gebroken wordt. Pas als je in een omgeving komt waar je de ongeschreven regels niet meer kent gaat het je opvallen hoe veel er daar wel niet van zijn. Niet voor niets besteden reisgidsen hele hoofdstukken aan de sociale faux pas van het land van bestemming. De ongeschreven wetten van sociaal gedrag verschillen nogal van land tot land. Om maar wat te noemen: in Amerika is het restaurantpersoneel beledigd als je geen fooi achterlaat, terwijl een ober in Japan je juist met je wisselgeld achterna zal komen als je te veel geld achterlaat. Daarom kijken we in deze SoAP naar hoe er in sociale wetten een wereld van verschil bestaat. Een mooie manier om daarnaar te kijken is om te zien wat internationaal vergelijkend sociologisch onderzoek hierover te zeggen heeft. Een interessant voorbeeld is om te beginnen het onderzoek van een gemengd gezelschap van economen en antropologen die samenwerkingsgedrag in non-industriële samenlevingen wilden onderzoeken. De onderzoekers bezochten vijftien kleinschalige samenlevingen, verspreid over de hele wereld en lieten daar mensen een simpel economisch spelletje spelen. Dit spelletje, een ultimatum game, bestaat uit twee spelers. De eerste speler krijgt een bedrag, dat hij of zij kon verdelen tussen zichzelf en de andere speler. De tweede speler krijgt de kans om de verdeling te accepteren of af te wijzen. Wordt de verdeling afgewezen dan krijgen beide spelers niks. Uit onderzoek in allerlei Westerse landen is gebleken dat de eerste spelers (de verdelers) meestal ongeveer een 50-50 verdeling voorstellen en dat erg ongelijke verdelingen met grote regelmaat afgewezen worden. Wat precies de gemiddelde verdeling is en hoe scheef een verdeling moet zijn om afgewezen te worden verschilt nog wel eens tussen landen, maar de trend is duidelijk: beide spelers vinden dat ze evenveel recht hebben op het geld, en de tweede spelers (de beoordelaars) zijn bereid best wel wat geld te laten schieten om
te zorgen dat de verdelers niet meer dan hun eerlijke aandeel krijgen. Naast dat deze uitkomst op ons niet heel verrassend overkomt bleek dit patroon ontzettend consequent in allerlei omstandigheden. Zelfs wanneer de bedragen verhoogd worden tot om en nabij een maandsalaris blijft het patroon nagenoeg hetzelfde: zelfs als het om heel veel geld gaat worden oneerlijke verdelingen regelmatig afgewezen. Des te verrassender was het dan ook dat de vijftien onderzochte primitieve samenlevingen een heel wisselend patroon lieten zien. De onderzoekers vonden dat er twee factoren waren die heel belangrijk waren bij het bepalen van de uitkomst van het ultimatum game: het bestaan van (ruil)marktrelaties en een hoge noodzaak van samenwerking zorgden allebei voor verdelingen die meer leken op wat eerder onderzoek in geïndustrialiseerde landen liet zien.
Wat vanzelfsprekend is verschilt van land tot land De resultaten in verschillende samenlevingen verschilden enorm van elkaar. Bij de Machiguenga in Peru werden nagenoeg alle verdelingen geaccepteerd, terwijl onder de Au en Gnau in Papoea Nieuw-Guinea zelfs verdelingen waarin de tweede speler verreweg het meeste geld kreeg afgewezen. De oorzaak van de verschillen lag in de sociale gebruiken van de samenleving. Het verdelen van een som geld leek voor beide samenlevingen veel op het geven van een cadeau. In de ene samenleving bestond de traditie van het geven van cadeaus alleen tussen familieleden. De vreemden die in het experiment aan elkaar gekoppeld werden zagen dus geen enkele reden om een ‘eerlijk’ aanbod te eisen. Daarom werden er veel scheve verdelingen voorgesteld en werden die desondanks heel regelmatig geaccepteerd. In de andere samenleving bestonden er sociale regels die het geven van een cadeau verbonden aan een verplichting voor de ontvanger om in de toekomst wat terug te doen. Hier werd gulheid van de eerste speler dan ook vooral gezien als een ongewenste verplichting voor de toekomst. Vandaar dat ‘te gulle’ verdelingen werden afgewezen. Het voorbeeld van het ultimatum game in primitieve samenlevingen is mooi omdat het laat zien hoe wat in onze omgeving een universele wet lijkt, een vanzelfsprekendheid, blijkt af te hangen van een aardig precieze combinatie van maatschappelijke en economische omstandigheden. Tegelijk laat ander onderzoek zien dat de sociale regels wel sterk en consequent zijn binnen samenlevingen met dezelfde eigen-
Vervolgd op volgende pagina SOAP 13
schappen. Het ultimatum game waar ook het vorige voorbeeld gebruik van maakte wordt meestal uitgevoerd met redelijk kleine te verdelen bedragen. Het budget is er simpelweg niet voor om paren proefpersonen met honderden euro’s naar huis te laten gaan. In 1999 besloot Lisa Cameron, ontwikkelingseconome, daarom in IndonesiÍ een experiment te doen waarin proefpersonen bedragen tussen $2.50 en $100 te verdelen kregen. Honderd dollar is voor ons al een redelijk bedrag, maar ter plaatste betekende dat toentertijd een bedrag ter hoogte van drie keer de maandelijkse uitgaven van de gemiddelde proefpersoon. Zelfs met deze relatief gigantische bedragen bleek dat de verdelers aanzienlijke delen van het geld aan speler twee gaven, en dat nog steeds al te scheve verdelingen werden afgewezen (zij het wat minder vaak). De sociale regels verschillen dus flink tussen samenlevingen, maar zijn binnen een samenleving zo sterk dat ze zelfs de verleiding van een heel maandsalaris kunnen weerstaan.
14 SOAP
Er is een wereld van verschil in de ongeschreven sociale regels die samenlevingen beheersen. In elke samenleving op zich voelen ze vanzelfsprekend aan. De manier waarop je met elkaar omgaat is vastgelegd in morele codes die vanzelfsprekend en absoluut zijn. Wanneer je van bovenaf verschillende samenlevingen vergelijkt valt op dat de verschillen in gebruiken en omgangsvormen niet komen door een gebrek aan moreel besef bij de ene samenleving of de ander, maar doordat wat moreel en vanzelfsprekend is beĂŻnvloed wordt door allerlei omgevingsfactoren. Voor sociologen is het heel goed om dat in het achterhoofd te houden, zeker wanneer op basis van eerder onderzoek praktische adviezen moeten worden gegeven in verschillende delen van de wereld.
JURYRAPPORT De jury voor de scriptieprijs sociologie is na rijp beraad tot het besluit gekomen de Gadourek Prijs voor de Beste Scriptie van het jaar 2013 toe te kennen aan
Joost van de Brake voor zijn scriptie getiteld Een herijking van het onderzoek naar statusinconsistentie Effecten van een discrepantie tussen prestige en vriendschap in twee contexten
WERKWIJZE EN OVERWEGINGEN De jury heeft de negen masterscripties uit dit jaar die tenminste het cijfer acht hadden in de beoordeling betrokken. Deze negen scripties zijn alle door tenminste twee juryleden gelezen. Daaruit resulteerden vier kanshebbers die door alle juryleden zijn gelezen. De jury heeft uitvoerig beraadslaagd over de relatieve verdiensten en de sterktes en zwaktes van de verschillende scripties. Uiteindelijk ging het om een keuze tussen twee kandidaten, waarbij de jury unaniem tot het oordeel kwam dat de prijs diende te worden toegekend aan Joost van de Brake. De scriptie handelt over een oud thema in de sociologie: statusinconsistentie. In de jaren vijftig en zestig heerste het idee (schijnbaar door onderzoek ondersteund) dat het gelijktijdig ‘hoog’ zijn op sommige en ‘laag’ op andere statusdimensies voor mensen een bron van stress en frustratie vormt. Dit idee verdween naar de achtergrond toen de fatale tekortkomingen van de oorspronkelijke onderzoeken werden blootgelegd. Er was bovendien een theoretisch probleem: mensen slagen er in het algemeen vrij goed in de activiteiten en contexten die hun lage status geven te ontlopen. Joost van de Brake heeft nu het oude concept weer uit de coulissen gehaald vanuit de overweging dat er situaties zijn waarin mensen de statusinconsistentie niet kunnen vermijden. Dit doet zich onder meer voor wanneer in een gegeven context iemands prestige sterk afwijkt van de mate waarin hij of zij aardig wordt gevonden. Via zijn begeleiders kreeg Joost toegang tot twee databestanden waarin deze discrepanties zijn opgenomen: een schoolklas en een jeugdhulpverlenings organisatie. Aldus kon voor zowel scholieren als werknemers worden getoetst of statusinconsistentie inderdaad negatieve gevolgen heeft voor het welzijn. De begeleiders van de scriptie waren André Grow MSc en dr. Jan Kornelis Dijkstra. De jury was zeer onder de indruk van de helderheid en professionele stijl waarin Joost van dit onderzoek verslag heeft gedaan. Dit is een echte wetenschappelijke scriptie! Joost laat zich leiden door een theoretische en sociologische vraagstelling en beweegt zich door de gehele tekst heen op dit academische niveau van analyse en discussie. In alles blijkt dat
Joost boven de materie staat. Het lijkt alsof hier een reeds jarenlang werkzame en ervaren onderzoeker aan het woord is. Die zelfverzekerdheid – onder andere tot uiting komend in het aplomb waarmee hij zijn bevindingen en claims op tafel legt – heeft in de ogen van de jury ook een keerzijde. Het is in het op ‘scoren’ gerichte moderne wetenschapsbedrijf gebruikelijk geworden om je resultaten zo goed mogelijk te ‘verkopen’, ook als je weet dat er zwaktes in de onderzoeksopzet schuilen en bepaalde resultaten ook anders uitgelegd kunnen worden. Joost toont zich in al zijn jeugdigheid nu al een bekwaam ‘verkoper’. Maar het is de jury in haar gecumuleerde scherpzinnigheid niet ontgaan dat twee cross-sectionele databestanden niet de stevigste grondslag vormen om causale hypothesen te toetsen. En evenmin is de jury overtuigd van de robuustheid van de verbanden als deze zouden zijn geanalyseerd voor de twee mogelijke richtingen van de discrepanties afzonderlijk. Het valt op dat door de jonge verkoper aan deze bedreigingen voor zijn claims weinig woorden worden vuilgemaakt. En eveneens valt het op dat het precieze mechanisme – d.w.z. de manier waarop een discrepantie tussen prestige en vriendschap leidt tot frustratie en stress – nogal in het vage blijft. Ook deze onvolkomenheid in de theoretische uitwerking wordt in de tekst echter niet gesignaleerd of geproblematiseerd. De jury laat in het midden in hoeverre dit omzeilen dan wel wegwerken van zwakke plekken een vermanend woord verdient. Het heeft de toekenning van de Gadourekprijs in elk geval niet in de weg gestaan. En bovendien is de jury ervan overtuigd dat een getalenteerd onderzoeker als Joost nog heel veel gelegenheden zal ontmoeten om zelf het antwoord op die vraag te vinden. De jury: M.H. Bosman J. Dijkstra L. Heyse A.C. Glebbeek (voorzitter) 7 april 2014.
SOAP 15
SoAP ging in gesprek met Joost van de Brake over zijn studieverleden als stapelaar, zijn masterkeuze, het schrijven van de scriptie en zijn plannen voor de toekomst.
In het gesprek met: FOTO: KASPER NELISSEN
Joost van de Brake Nienke tebbens Joost van de Brake, net afgestudeerd als socioloog en winnaar van de scriptieprijs dit jaar, is op dit moment werkzaam aan de faculteit van Bedrijfskunde. Ondanks de lof die aan hem werd toegekend en de hoge cijfers die Joost wist te behalen tijdens zijn master Arbeidssociologie (hij kreeg een 9 voor zijn scriptie) is het dus niet gelukt Joost binnen de vakgroep te houden. Maar, zo stelt hij zelf gerust, hij heeft zijn sociologieverleden niet helemaal achter zich gelaten en past de kennis die hij in zijn studie heeft opgedaan toe in zijn huidige onderzoek. De onderzoeksgroep waar Joost onderdeel van uit maakt doet onderzoek naar ‘multiple-team membership’; het fenomeen waarbij mensen werkzaam zijn binnen verschillende teams. Aan de ene kant zou dit veel voordelen op kunnen leveren aangezien kennis kan worden doorgegeven en intensieve samenwerkingsverbanden kunnen ontstaan. Verklaringen hiervoor kunnen gezocht worden in het social capital of netwerkperspectief. Aan de andere kant kan het functioneren in meerdere teams tot veel stress leiden aangezien men meerdere rollen aanneemt binnen deze teams volgens de role theory. In de onderzoeksgroep is dus volop ruimte voor sociologische invalshoeken en sociaal psychologische benaderingen. 16 SOAP
Tijdens zijn studie Sociologie was Joost vooral geïnteresseerd in sociale status waar hij zowel in zijn bachelorscriptie als in zijn masterscriptie onderzoek naar deed. Zijn bachelorscriptie schreef hij over vriendschap en populariteit onder jongeren, onder begeleiding van Jan Kornelis Dijkstra. Hij besloot dit onderwerp uit te breiden in zijn masterscriptie waarbij hij niet alleen keek naar status bij jongeren maar ook bij volwassenen. Met de term ‘statusinconsistentie’ analyseert Joost de effecten van een niveauverschil in status. Zo noemt hij het voorbeeld van de vuilnisman die wel een hoge opleiding heeft genoten. De vuilnisman heeft dus een hoge score op opleidingsniveau maar een lage score op beroepsprestige, oftewel; statusinconsistentie. Dit zou kunnen leiden tot ‘allerlei soorten ellende’ zoals agressief gedrag, stress en radicale politieke overtuigingen. Met dit onderwerp kent Joost eer toe aan de klassieke Sociologie dat in de opleiding naar de achtergrond lijkt te zijn geschoven. “Toen ik in de opleidingscommissie zat werden regelmatig discussies gevoerd over het gebrek aan klassieke Sociologie. Ik besloot dat ik mijn masterscriptie daarom zou relateren aan een klassiek Sociologisch vraagstuk. En dus kwam ik uit bij sociale status want tsja, daar is het tenslotte allemaal mee begonnen.” Het onderwerp bleek een schot in
de roos en het schrijven van zijn scriptie verliep erg voortvarend. “Het onderwerp sloeg aan en ik had mijn onderzoek al vrij snel uitgekristalliseerd. Ik vond het hierdoor erg leuk om te doen en het stond zo op papier. Op één of andere manier viel het allemaal op z’n plek.” De scriptieprijs kwam voor Joost dan ook niet helemaal als een verassing maar hij is er niet minder blij mee. “Als ook anderen waardering uitspreken voor het stuk waar je zelf enthousiast over bent is dat natuurlijk heel erg tof. Er is heel erg kritisch naar gekeken, dat vond ik nog het leukste.” Dat deze excellerende student niet lang naar een baan hoefde te zoeken komt niet als een verassing. Joost wist in april (terwijl hij nog bezig was met zijn scriptie) al dat hij een promotieplek kon krijgen aan de faculteit van Bedrijfskunde. Alhoewel Joost de laatste fase van zijn studie snel heeft weten af te ronden was hij al wel 27 toen hij begon met werken. Voordat hij begon aan Sociologie volgde hij namelijk een mbo-opleiding over sport en de opleiding maatschappijleer op het hbo. Een laatbloeier dus die Joost, maar nu helemaal op zijn plek. “Ik word hier uitgedaagd en kan de kennis die ik heb opgedaan in mijn studie goed toepassen. Ik combineer praktijkonderwerpen met onderzoek wat ik echt heel erg leuk vind.”
Alhoewel er zeker verschillen zijn tussen Sociologie en Bedrijfskunde kan Joost zich in beide studies goed vinden. “Het zijn interdisciplinaire studies die zeker ook overlap kennen. Ik kan mijn achtergrond als Socioloog goed toepassen hier.” De komende 3,5 jaar is hij nog onder de pannen in deze onderzoeksgroep, daarna wil hij op zoek gaan naar een vaste aanstelling. Hij sluit niet uit dat hij ooit weer terechtkomt bij de vakgroep Sociologie. “De vakgroep heeft hele goede mensen in huis en doet interessant onderzoek. Een aanstelling vinden is natuurlijk wel moeilijker dan een promotieplek, maar wie weet!”
SOAP 17
Van sociologie naar biologie?
Daan Bloem
S
ociologie wordt veelal beschreven als de studie naar sociaal gedrag van de mens in de maatschappij. Het begrip sociologie is zeer breed en is met veel subvakgebieden verweven. Neem bijvoorbeeld organisatiesociologie, medische sociologie of de sociologie van criminaliteit en veiligheid, welke veel raakvlakken heeft met de criminologische wetenschap. Binnen deze vakgebieden bestaan fundamentele paradigma’s, ofwel wetmatige denkkaders, van waaruit gekeken wordt naar sociale verschijnselen in het desbetreffend sociologisch vakgebied. Zo gaat bijvoorbeeld het klassieke paradigma van de gedragssociologie uit van rationaliteit van de mens. Dit wil zeggen dat de mens een vrije wil of keuze heeft in de bepaling van het door hem te vertonen gedrag. Het fundament van het paradigma van menselijke rationaliteit ligt in het utilitarisme, waarmee wordt bedoeld dat de mens geneigd s te handelen naar het grootst mogelijke nut dat de keuze tussen handelingen opbrengt.
18 SOAP
Het bovengenoemd paradigma van de gedragssociologie vindt zijn oorsprong bij de Amerikaanse socioloog George C. Homans (1910-1989). Homans stelt dat sociaal gedrag van mensen het beste kan worden bestudeerd door een studie van het individu zelf en niet door het observeren van rolverdelingen, organisaties en instituties in samenlevingen. Deze rolverdelingen, organisaties en instituties zijn immers door de mens zelf ontworpen en beĂŻnvloeden haar gedrag dusdanig. In kleine groepen, zo vervolgt Homans, is sociaal gedrag veel makkelijker te begrijpen. Homans stelt daarnaast in Social Behaviour: its elemental forms (1961) dat grotere sociale structuren beter te begrijpen zijn vanuit de kennis van elementair sociaal gedrag. Vanuit zijn observaties naar kleine groepen mensen en hun sociale interacties ontwikkelde Homans de sociale uitwisselingstheorie, welke evenals het utilitarisme fundament biedt aan het paradigma van rationeel sociaal handelen van de mens. In veel wetenschappen, die in veel mindere mate dan bijvoorbeeld de wiskunde of natuurkunde gefundeerd zijn op
onherroepelijke wetmatigheden als zwaartekracht en meetkunde, kan het voorkomen dat het paradigma van waaruit onderzoek wordt gedaan aan verandering onderhevig is. Zo is ook het geval bij menselijke gedragswetenschappen de laatste jaren. Vanuit bijvoorbeeld de criminologie is een meer biologische denkstroming ontstaan, welke er meer vanuit gaat dat menselijk gedrag en in het bijzonder delinquent gedrag afhankelijk is van genetische factoren. Deze stroming heeft binnen de sociale wetenschappen zijn vooren tegenstanders. Het wetenschappelijk debat dat zij voeren over of gedrag nu te bepalen is aan de hand van genetische of sociale factoren wordt het reeds bekende nature-nurturedebat genoemd. Door dit debat lijkt het er dus op dat binnen de menselijke gedragswetenschappen een paradigmaverschuiving plaatsvindt: van het klassieke beeld dat menselijk gedraag rationeel bepaald is naar een meer biologisch beeld dat menselijk gedrag juist determineert aan de hand van genetische kenmerken. Hoewel de biologie als natuurwetenschap vaak als meer accuraat kan worden beschouwd dan hedendaagse maatschappijwetenschappen, daar die gebruik maken van heel andere onderzoeksmethoden en theorievorming, rijst de vraag in hoeverre het wenselijk is een dergelijke paradigmaverschuiving als hierboven benoemd te accepteren binnen de sociale wetenschappen. Acceptatie ervan zal leiden tot een andere invulling van de sociologie als gedragswetenschap. Niet alleen het bestuderen van elementair sociaal gedrag zal hieraan onderhevig zijn, ook andere sociologische disciplines die wel naar grotere maatschappelijke structuren kijken, zullen wellicht hun denkkaders aan moeten passen. De theorieën van waaruit gewerkt wordt in deze disciplines zijn namelijk veelal gebaseerd op het klassieke paradigma van menselijk handelen. Dit klassieke paradigma zal in de toekomst misschien niet toerijkend meer zijn. Deze wetenschappelijke consequentie, welke dus inhoudt dat de sociologie in zijn pure vorm als menselijke gedragswetenschap dreigt te verdwijnen, is misschien spijtig tegenover de traditie maar niet geheel overkomelijk. In het gehele wetenschappelijke veld is namelijk een soortgelijke trend gaande. Gammawetenschappen raken meer methodologisch en theoretisch met bètawetenschappen verweven. Wellicht zal het onderscheid wat tussen bèta en gamma bestaat in de toekomst vrijwel opgeheven worden. Maar naast wetenschappelijke gevolgen heeft verschuiving richting bèta-wetenschappelijk onderzoek ook gevolgen voor de maatschappelijke kant van gedragswetenschappen. Laten we het voorbeeld van de criminologie nemen, waar onderzoekers reeds stellen dat het vertonen van crimineel, ofwel antisociaal gedrag in zekere mate te voorspellen is aan de hand van genetische kenmerken. Sociaalwetenschappelijk onderzoek is een belangrijk instrument voor overheden bij het bepalen van maatschappelijk beleid. Mocht het werkelijk zo zijn dat menselijk gedrag is af te leiden van genetica, zullen mensen op maatschappelijk vlak dan in de toekomst
in genetische groepen worden ingedeeld? En wat voor gevolgen zou een dergelijke indeling hebben voor bijvoorbeeld de sociale structuur in de samenleving? Het beoordelen en pogingen tot categorisering van mensen op basis van lichamelijke en/of erfelijke kenmerken heeft in het verleden reeds veel kwaad gedaan. Na WOII was het dan ook jarenlang een algemeen taboe om genetica te gebruiken in sociaal wetenschappelijk onderzoek en theorievorming. Toch worden door onderzoek van lichamelijke kenmerken wel degelijk evidente verschillen tussen mensen aangetoond. Zo wijzen vrij recente studies bijvoorbeeld uit dat het in meer of mindere mate bezitten van bepaalde genen in potentie zorgt voor een meer of minder grote kans op vertonen van antisociaal en dus crimineel gedrag. Let wel, het gaat hier om potentie. De consensus ligt vooralsnog op het gegeven dat er een interactie tussen nature en nurture bestaat. Mensen hebben een verhoogde kans op het vertonen van antisociaal gedrag, mits zij in hogere mate over dit soort genen beschikken én zij in tijdens hun vroege leven aan ervaringen zijn blootgesteld die deze genen tot uiting laten komen. Op deze manier is het makkelijk om potentiële risicogroepen in de samenleving te lokaliseren en daar eventueel beleid op te voeren. Aan de andere kant kan men zich echter afvragen in hoeverre dit ethisch verantwoord zou zijn. Mensen met misschien de beste wil van de wereld maar toch een ongewenste set van eigenschappen kunnen op deze manier nog voor dat zij ooit een vlieg kwaad hebben gedaan, sociale achterstand oplopen. Onze samenleving begint immers meer en meer op een meritocratie te lijken. Een meritocratie waarin vooral de meest intelligente mensen tot de sociale bovenlaag behoren daar zij de beste papieren hebben door scholing en de beste werkervaring hebben. Er is dus een sociale indeling zichtbaar op basis van prestatie. Dit lijkt een eerlijke verdeling omdat het dan aan ieder zelf is wat er van het leven gemaakt gaat worden, maar het is echter zo dat kansen op prestatie als studeren lang niet voor iedereen zijn weggelegd. Veel schoolsystemen maken deze indeling op basis van intelligentie. En in die kansenverdeling is ook sprake van oneerlijkheid want aan intelligentie kan men in de eerste jaren van zijn of haar leven een hoop verbeteren en lang niet iedereen krijgt die kans. Wanneer mensen naast intelligentie ook op genetische eigenschappen ingedeeld worden, zal het voor bepaalde groepen die reeds moeite hebben met het beklimmen van de sociale ladder nog moeilijker worden om iets aan hun sociale positie te veranderen. Zal er op deze manier dan een maatschappelijke elite ontstaan, gebaseerd op genetica? Het is te hopen dat een dergelijk scenario zoals hierboven gepoogd te beschrijven, geen realiteit wordt in de toekomst. Dit zou natuurlijk ook alleen het geval zijn mits er beleid gevoerd gaat worden op basis van genetische onderzoeken dat als niet-sociaal beleid bestempeld kan worden. Er zijn ook voorstanders van het doen van genetisch onderzoek bij Vervolgd op volgende pagina
SOAP 19
mensen. Als de potentiÍle risicogroepen voor de samenleving vroeg gelokaliseerd worden, zo stellen zij, kan de overheid er op zeer jonge leeftijd sociaal beleid op voeren zodat de maatschappelijke kosten in de toekomst lager zijn en de kansverdeling meer gelijk wordt. Voorbeelden van dergelijk sociaal beleid zijn reeds bekend en met positieve uitkomsten. Dit laat bijvoorbeeld de Amerikaanse sociaal-econoom James Heckman (1944) zien in verschillende recente studies. Achterstandskinderen krijgen in de programma’s die Heckman beschrijft in zijn papers op zeer jonge leeftijd cognitieve ondersteuning om zo de achterstand die ze door sociale achtergrond hebben weg te werken. En met succes. Deelnemers aan dergelijke programma’s laten ten opzichte van vergelijkbare kinderen op latere leeftijd veel minder schooluitval en criminaliteit zien. De maatschappelijke opbrengsten als gevolg van dit soort studies zijn dan ook gigantisch. Kortom, hoewel het beangstigend kan zijn om binnen sociale gedragswetenschappen genetische bepalingen mee te laten spelen in sociaal onderzoek, kan het wel degelijk voordelen hebben. Ten eerste is de biologie als natuurwetenschap vaak
20 SOAP
meer accuraat dan de sociologie als gammawetenschap. Dit verschil zit hem in hoe de wetenschappen methodologisch gezien zijn opgebouwd. Ten tweede kan genetisch onderzoek bij mensen juist helpen om verschillen in de samenleving kleiner te maken dan juist deze te vergroten. Mits er op een sociale manier beleid wordt gevoerd op studies die genetische verschillen tussen mensen aantonen, kan genetische informatie juist voor een gelijkmatigere sociale stratificatie zorgen. Aan de andere kant is het voor de traditie wellicht jammer als gedragssociologie en aanverwante studies meer richting het wetmatige van de natuurwetenschappen verschuiven omdat zo een schat aan methodologische kennis en vaardigheden overbodig dreigt te worden. Ook de publieke opinie zal moeten wennen aan het feit dat genetica steeds meer een rol gaat spelen in sociaalwetenschappelijk onderzoek. Het is dan ook zaak dat er heel voorzichtig en vanuit een goede ethiek met deze nieuwe aspecten van de sociale wetenschap wordt omgegaan.
Hannah is één van onze columnisten. Zij volgt op dit moment de master Multiculturalisme in vergelijkend perspectief. in Utrecht.
Een wereld van supermarktverschil
D
onderdagmiddag om vier uur liep ik met een grote boodschappentas door de kanaalstraat, Lombok. Het was zoals gewoonlijk chaos op straat. Er was een rij met een stuk of twintig fietsen omgevallen doordat een jongen van de kebabzaak met zijn bezorgbrommer een fiets had aangetikt. Een bestelwagen reed tegen een al scheefstaand paaltje aan, wat leidde tot luid gelach van een groepje jongens. Mannen stonden op straat te discussiëren met grote handgebaren. De vrouwen vulden al babbelend hun plastic tasjes met groente en fruit. Ik liep mijn favoriete groentewinkel binnen. Mijn favoriet omdat mijn huisgenoten hem hadden aangeraden en er daarnaast ook een bijzonder knappe jongen achter de kassa werkt. Het fijne is dat hij mij ook altijd met enthousiasme uitlegt wat er allemaal in de winkel te krijgen is. Zo stond ik laatst naar een bak met groene vruchtjes te kijken die uiteindelijk verse amandelen bleken ten zijn en zag ik voor de eerste keer in mijn leven gedroogde kikkererwten in plaats van die uit blik. Ook kwam ik erachter dat tomaten niet perfect rond zijn, sinaasappels niet zo oranje zijn als de Albert Heijn je doet geloven en dat lelijke advocado’s ook heel lekker smaken. De knappe jongen begroette standaard iedereen met “Salam aleikum” , maar schonk hij mij zijn
mooiste glimlach en zei “goedemiddag mevrouw” terwijl hij rustig mijn groente begon af te wegen en handmatig aansloeg op de kassa. Het kassasysteem is gebaseerd op vertrouwen, want in de winkels weet iedereen de prijzen van de groente en het fruit per kilo uit het hoofd en wordt het bij de kassa afgewogen op een huis-tuin-en-keuken weegschaal. Ook heb ik nog nooit een bonnetje gekregen, maar dat geeft niet. Want als ik met twee gevulde tassen de winkel uitloop, heb ik altijd een bewonderenswaardig laag bedrag betaald. Ja, mensen hebben gelijk. Er is een wereld van verschil tussen de moslims en ‘autochtone’ Nederlanders in Nederland. Want hoewel de Marokkaanse en Turkse winkels een langzame kassa hebben, wensen ze ook tijdens drukte nog een fijne dag. Terwijl dat meisje in de Albert Heijn met haar chagrijnige kop nog net het zinnetje “moet je de bon?” uit weet te brengen. En als ik in de Albert Heijn een vakkenvuller vraag naar gedroogde linzen, kijkt hij me aan alsof ik gek ben en haalt hij zijn leidinggevende erbij om te vragen waar de ‘linzen ofzo’ staan. In Lombok begeleiden ze me meteen naar het goede schap en krijg ik een kilozak linzen mee voor de helft van de Albert Heijn-prijs. En wees nou eerlijk, ben jij in de Albert Heijn ooit geholpen door een knappe mannelijke kassamedewerker? Inderdaad een wereld van verschil.
SOAP 21
Het probleem van het probleem van sociale ongelijkheid
Robin van Luiten
N
a een dag hard werken aan je studieverslag is het dan eindelijk tijd om voor een avondje kroeghangen met je vrienden of om naar het huisfeest van je beste vriendin te gaan. Maar helaas, de inleiding is nog niet af en je verslag moet morgenochtend ingeleverd worden. Een nachtje doorbikkelen ligt in het verschiet. Van de sociologiestudent wordt vaak verwacht dat je in de inleiding ook de sociologische relevantie van je onderzoek vermeldt. Grote kans dat je hiervoor bij één de drie hoofdvragen van de sociologie uit Ultee et al. (1992) beland. De kans is dan ook groot dat je aansluiting zoekt bij het probleem van sociale ongelijkheid. Het thema sociale ongelijkheid is namelijk een boeiend thema dat de interesse van veel sociologen geniet. In bovenstaande context wordt dit thema nog wel eens vluchtig verwerkt in het studieverslag; misschien ben je nog op tijd klaar zodat je nog één biertje kan meepakken in de kroeg. Toch is het interessant om eens wat langer stil te staan bij het probleem van sociale ongelijkheid. Veel sociologisch onderzoek neemt dit probleem immers als vertrekpunt. Wat is sociale ongelijkheid precies en wat betekent het dat dit thema zo sterk is geworteld in het sociologisch wetenschappelijk onderzoek?
22 SOAP
Ik wil dit artikel beginnen door het praktische verschil tussen verschillen en ongelijkheid aan te duiden. In essentie betekenen verschillen en ongelijkheid hetzelfde. Beide begrippen verwijzen naar twee niet identiek aan elkaar zijnde objecten, voorwerpen of fenomenen. In de praktijk wordt aan beide begrippen een andere betekenis gegeven. In een wereld zonder mensen zijn twee niet identieke objecten verschillend van elkaar. Deze verschillen zijn te onderscheiden aan de hand van hun eigenschappen, uit te drukken in objectieve meetstandaarden. Er ontstaat pas ongelijkheid als we mensen aan de wereld toevoegen. Dit komt doordat mensen deel uitmaken van het sociale stratificatieproces dat mensen indeelt in diverse sociale strata. In dit proces speelt de betekenisgeving en het bezit van schaarse maatschappelijke goederen een belangrijke rol. In het sociale stratificatieproces worden bepaalde schaarse maatschappelijke goederen en hun eigenschappen als wenselijker of superieur aan andere beschouwd. Hier spreken we niet langer meer van verschillen maar van ongelijkheid. Ongelijkheid zou men daarom het beste kunnen definiëren als in context gebrachte verschillen, onderworpen aan menselijke interpretatie. Factoren zoals tijd, plaats en cultuur zijn van invloed op het optreden van ongelijkheid en de omstandigheden waaronder dit gebeurt. Het begrip on-
Wat betekent dit voor de sociologie als wetenschap in het maatschappelijke veld? Hiervoor moeten we kijken naar de afnemers en het verdienmodel van sociologisch onderzoek. De afnemers van sociologisch onderzoek bevinden zich doorgaans in de publieke sfeer. In tegenstelling tot farmaceutisch, juridisch en bedrijfskundig onderzoek richt sociologisch onderzoek zich in mindere mate op de markt. Hoe belangrijk de sociologische wetenschap ook is, het blijft lastig om haar producten te vermarkten. Daarmee heeft sociologisch onderzoek een beperkt verdienmodel. In tijden van bezuinigingen op de onderzoeksbudgetten in de publieke sector zal het voor sociologisch onderzoek steeds lastiger worden om de financiering rond te krijgen. De taart wordt steeds kleiner, maar moet nog wel verdeeld worden met andere onderzoeksdisciplines die in dezelfde situatie zitten. Het is daarom noodzakelijk voor de sociologie om haar unieke toegevoegde waarde als wetenschap extra te benadrukken en zich van de concurrentie te onderscheiden.
ik niet ontkennen dat de sociologie en haar beoefenaars een links randje hebben. Bovendien hoeft wetenschap niet nadrukkelijk mee te bewegen met de politieke realiteit. Maar de situatie nu is misschien dusdanig zo gegroeid dat de discipline zich te kort gaat doen en haar potentie onbenut laat. Sociologen zijn uitstekend in het doen van zowel kwalitatief als kwantitatief onderzoek en zijn als geen andere in staat om te adviseren over complexe maatschappelijk kwesties. Laten we er daarom voor kiezen om onze eigen kwaliteiten als uitgangspunt te nemen en ons niet te laten beperken door diegenen die erkenning voor hun eigen subjectieve werkelijkheidsconstructies zoeken.
Arie Glebbeek en Henk de Vos hebben eerder geschreven dat de toekomst van de sociologie ligt in het stellen van normatieve verbetervragen. Het probleem van sociale ongelijkheid in haar huidige twijfelachtige wetenschappelijke toepassing past mijn inziens niet goed in die toekomst. Daarnaast bevinden politieke stromingen die zich interesseren in ongelijkheidsvraagstukken zich doorgaans aan de linkerkant van het politieke spectrum. Op het moment dat deze stromingen het niet voor het zeggen hebben is de kans aanwezig dat de publieke sector minder bereid is om onderzoek inzake dit onderwerp af te nemen. Natuurlijk zal
SOAP 23
De stu dent en kamer
O
ok voor de laatste editie ging SoAP erop uit om een blik te werpen op een bijzondere studentenkamer. De zoektocht nam dit keer niet veel tijd in beslag en werd al snel bekroond met een verassend stulpje dat zich voor de verandering binnen de redactie van SoAP bevond. Laurens, een van de gezichten achter de nieuwe layout van ons blad, ook wel bekend als actief Sociëtasser en leadsinger van de bands ‘Poespas’ en ‘MagDat?’, heeft zijn kamer al eerder beschikbaar gesteld voor SoAP om de creatieve processen rondom de vormgeving te stimuleren. Voor deze laatste editie van SoAP gunt hij al onze lezers een kijkje in zijn buitengewone kamer. Nee, doorsnee is de ‘kamer’ van Laurens zeker niet; hij heeft een heuse verdieping van zo’n 300 vierkante meter tot zijn beschikking in een anti-kraakpand. Een studentenkamer is het dus eigenlijk niet meer te noemen, maar voor dit speciale optrekje maakt SoAP graag een uitzondering. Op een zonnige woensdagmiddag reisde onze redactie af naar het zuiden van de stad. Toen we richting Martiniplaza fietsten verrees naast ons een groot kantoorpand waar Laurens kamer zich bevindt. Toen we onze fietsen neerzetten en richting het pand liepen, klonken de woorden van één van de eerdere bezoekers door ons achterhoofd: “Succes in het hol van de leeuw”. Nieuwsgierig en enigszins nerveus voor wat we in ‘het hol van de leeuw’ aan zouden treffen, belden we bij Laurens aan. Voordat we een kijkje konden nemen in Laurens’ verblijf moesten we eerst een brandtrap trotseren. Na deze beproeving kwamen we uit in een immense ruimte van 300m2. Na een korte begroeting en het klaarzetten van de thee ploften we neer op de bank. Ons oog viel meteen op de theepot
24 SOAP
die warm werd gehouden door een theemuts, een vrij zeldzaam voorwerp voor in een studentenkamer. Hij vertelde dat deze blauwe theemuts van zijn vriendin is en dat hij deze vooral tijdens het studeren veel gebruikt. Een echte theeleut dus die Laurens. Terwijl we aan onze thee nipten, gleden onze ogen door de ruimte waarin we ons bevonden. Deze leek te bestaan uit drie verschillende gedeeltes. Vanaf de brandtrap bekeken is er een groot gedeelte dat, op een paar spullen na, leeg staat. Wat ons hier het meeste aan opviel was het tafeltje dat als een soort eilandje in het midden van de kamer staat. Laurens vertelde dat hij hier rustig kan studeren zonder dat hij ergens door wordt afgeleid. Daarnaast functioneert dit gedeelte van zijn kamer ook weleens als skatepark voor zijn vrienden die hier zo nu en dan hun longboard technieken te oefenen. Na het lege gedeelte volgde het ietwat excentrieke woongedeelte. Op de grond ligt tapijt, bestaande uit vierkante reststukjes die in een geheel willekeurige volgorde zijn neergelegd. Vooral de muziekinstrumenten van zijn band Poespas nemen een groot deel van het woongedeelte in beslag. De meubels die er verder staan zijn allemaal tweedehands. Laurens’ creativiteit kan ook terug gevonden worden in de vele bijzondere voorwerpen die in het woongedeelte aanwezig zijn. Zo staan er bijvoorbeeld een zelfgemaakt tafeltje, bestaande uit bierkratjes en een verkeersbord, en een bladhark die hij ooit van Michiel kreeg en achter zijn drumstel heeft opgehangen. De salontafel staat vol met flessen met gestold kaarsvet, iets dat SoAP al in meerdere kamers aantrof. Het kopen van ‘normale’ kaarsen is blijkbaar passé; het branden van kaarsen in een oude fles lijkt onmisbaar in een moderne studentenkamer. Grenzend aan het woongedeelte heeft Laurens een eigen keuken, waar je goed terug kunt zien dat
er vroeger een kantoor in het pand heeft gezeten. Zo hangt er boven een van de keukenkastjes een inside-kantoorgrapje: “dames geel, heren wit en wimmen blauw”. Het meest waardevolle voorwerp in deze bijzondere ruimte is volgens Laurens een van zijn gitaren. Hij speelt inmiddels al zo’n 12 jaar gitaar en speelt op dit moment vooral Nederlandstalige funk met zijn band Poespas. De band bestaat momenteel zo’n drie jaar en is begonnen met Huub, ook een socioloog en oud-SoAPer. Het gaat de band niet hoofdzakelijk om het optreden maar als het zo uitkomt zijn ze wel bereid om dit te doen met een formatie onder de naam ‘The amazing Roel and his eager beavers’, speciaal opgericht voor Sociëtas. Zo hebben ze een aantal keren opgetreden tijdens de Nacht van de Sociologie. Meer recentelijk heeft Laurens met een ander bandje, genaamd MagDat? opgetreden tijdens het lustrum waar ze nummers van de band Doe Maar speelden. Speciaal voor SoAP pakte Laurens zijn gitaar en liet ons een paar mooie klanken horen. Vervolgens liet Laurens de rest van zijn ‘crib’ zien. Het derde gedeelte van zijn kamer was het slaapgedeelte met daarin een aantal kleine meubels en een groot bed. Wat mij opviel was dat er verder geen vloerbedekking ligt en er veel boeken in de ruimte aanwezig zijn. Wellicht het meest bijzondere aan het slaapgedeelte is zijn kast; een heuse walk-in closet! Toen hij ons deze enorme kast liet zien viel ons meteen de jurk op die hierin op een klerenhanger hing. Laurens gaf aan dat deze jurk toevallig van zijn vriendin was, maar dat er ook een jurk in de kast lag die hij zelf wel eens op een feestje had gedragen. Het gebouw en de kamers lieten veel indruk achter op onze
redactieleden. Niet veel studenten hebben de mogelijkheid om onbeperkt muziek te kunnen maken zonder dat de buren hierover klagen en te longboarden in hun woonkamer. Wel vertelde Laurens ons dat het in het in het begin ook wel wat oncomfortabel was allemaal. Hij had toen geen televisie en geen internet en bovendien stonden er nog niet zo veel meubels in. De laatste 1,5 jaar is het wat huiselijker geworden. Ook vertelt hij ons over de bijzondere dingen die hij heeft meemaakt in de tijd dat hij hier woont. Toen hij eens besloot om ‘s nachts met zijn band te gaan repeteren stond er naast zijn vrienden nog een andere ‘gast’ in zijn kamer. Een bewaker die moest controleren of de deuren in het pand op slot waren had niet verwacht dat er iemand in het pand woonde, laat staan dat er iemand om drie uur ‘s nachts aan het repeteren was met zijn vrienden! Hoewel er natuurlijk voor- en nadelen aan een anti-kraakwoning vast zitten, is Laurens toch erg tevreden met zijn kamer. Hij wil later wel in een normaal huis wonen maar zou zijn kamer momenteel niet graag inruilen voor een reguliere studentenkamer. Er zouden dan teveel dingen zijn die hij erg zou gaan missen. Een goed voorbeeld hiervan zijn natuurlijk de nachtelijke jam-sessies die in zijn kamer mogelijk zijn. Bovendien is de locatie van zijn kamer is ook ideaal; zijn kamer licht op loopafstand van de winkels en een tankstation die altijd open is. Het zou kunnen dat Laurens op een gegeven moment uit zijn kamer zal moeten. Dat is één van de nadelen van het wonen in een anti-kraakpand. Als dat zou gebeuren zou hij op zoek gaan naar een appartement. Maar tot die tijd biedt zijn ‘kamertje’ ruimte voor hem, zijn vriendin, en zijn vrienden die zich in het pand uit kunnen leven. Mocht je ooit de kans krijgen een bezoek te brengen aan ‘het hol van de leeuw’ dan raden wij aan om er zeker langs te gaan! SOAP 25
Student & Stadjer:
Twee werelden in één stad
G
roningen, ook de Metropool van het Noorden, is een studentenstad pur sang. In Groningen studeren ruim 50.000 studenten waarvan er circa 30.000 daadwerkelijk in de stad wonen. Op een volledig inwonersaantal van krap 200.000 mensen zijn er meer dan twee keer het Nederlands procentueel gemiddelde aantal studenten in Groningen. Het samenleven van de studenten met de stadjers, zoals de ‘echte’ Groningers zich noemen, gaat niet zonder slag of stoot. De spanningen tussen studenten en stadjers is een terugkerend thema in het dagelijks leven en in de lokale politiek. De stadjers hekelen de overlast die de studenten genereren, terwijl de studenten zich beperkt voelen in hun vrijheden.
26 SOAP
Gezien de grote aanwezigheid van de studenten is het belangrijk dat de twee groepen goed met elkaar kunnen omgaan. In veel opzichten worden de studenten meer getolereerd in plaats van gevierd. Een goed voorbeeld hiervan is het beleid over studentenhuisvesting. Over het algemeen geldt in Groningen dat maximaal 15 procent van de woningen in een straat bestemd mag zijn voor studentenhuisvesting. De reden voor deze norm is om de overlast van studenten te beperken en een balans tussen de twee groepen te hebben. In de meest recente gemeenteraadsverkiezingen was één van de discussiepunten was de oprichting van een campus voor de studenten. Hiermee wilden de gemeente het huisvestingsprobleem van studenten verlichten. Dit zou wel betekenen dat studenten uit het hart van
de stad verdwijnen, waardoor de relatie tussen studenten en stadjers eventueel kan verslechteren. Het is juist de dynamiek tussen deze groepen die de stad levendig houdt. Het grootste nadeel dat wordt genoemd als gevolg van studenten in de stad is overlast. Geblokkeerde wegen door het overschot aan fietsen of de feestjes tot in de late uurtjes. Er zijn veel bronnen van overlast te bedenken. Bijvoorbeeld, het lawaai dat gepaard gaat met het studentenleven is niet altijd bevorderlijk voor de mensen die vroeg moeten opstaan om zich naar hun werk te begeven. Om op weg naar het werk nog een aantal dronken studenten tegen het lijf te lopen is niet altijd even prettig.
Hoewel de relatie tussen de studenten en de stadjers soms op gespannen voet staat, is er niet noodzakelijk sprake van een slechte relatie. Zijn de studenten enkel overlastgevers of zijn ook zij volwaardige stadjers? Naast de nadelen van studenten in de stad, kleven er ook vele voordelen aan het zijn van een studentenstad. Het grootste nadeel dat gepaard gaat met studenten, de overlast, wordt vaak gerelativeerd en getypeerd als meevallend. De voordelen daarentegen zijn wel goed te merken in de lokale sfeer. De culturele impuls die de stad krijgt als gevolg van hun jonge inwoners is groot. De verschillende evenementen die door de aanwezigheid van studenten georganiseerd worden brengen leven in de brouwerij. Door de vele studenten blijft Groningen, ondanks de trek naar het Westen, een bruisende stad in het Noorden. Het meest duidelijke voorbeeld is natuurlijk de jaarlijkse KEI-week. Het evenement waarbij nieuwe studenten worden geïntroduceerd in de metropool van het Noorden. De studenten leveren ook hun bijdrage aan de evenementen als Noorderzon en Eurosonic. Naast de grote evenementen wordt de lokale economie ook ondersteund. Vooral in het uitgaansleven zijn studenten te zien als het levensbloed. De rol van studenten in Groningen is dus enorm, iets waar de stadjers mee hebben leren leven. Om de relatie tussen de studenten en stadjers te verbeteren heeft de gemeente de campagne Leven in Stad opgezet.
Dit is een beleid om de burenrelaties tussen studenten en stadjers te ontwikkelen, zodat ze rekening met elkaar leren houden. Wederzijds rekening houden met elkaar begint uiteraard bij kennismaken met elkaar. Leven in Stad biedt subsidies aan initiatieven die student en stadjer met elkaar in contact brengt. Studenten en studentenverenigingen nemen vaak veel initiatief om de stad en de relatie met stadjers te verbeteren. Buiten het negatieve beeld dat bestaat over de relatie tussen studenten en stadjers zijn er ook genoeg succesverhalen te vinden. Niet lang terug deden de jongerentak van de VVD (JOVD) en partij Student en Stad een oproep voor verhalen over de ‘liefdesgeschiedenis’ tussen studenten en stadjers. De aanleiding voor deze oproep is de wering van studenten uit de wijken, door de toenemende regels van de eerder genoemde huisvesting. Ze willen met deze oproep laten zien dat de relatie tussen studenten en stadjers ook succesvol kan zijn. Als je even zoekt op Google, dan kom je snel bij het resultaat van deze actie. Allemaal succesverhalen over de relatie tussen twee groepen. De kloof in de bevolking blijkt niet-bestaand. Verhalen over de Oud en Nieuw viering, waar studenten en stadjers allemaal de straat op gaan. Gezellig elkaar een goed Nieuwjaar wensen en genieten van het vuurwerk onder genot van een glas champagne. Studenten die oudere mensen helpen met zware taken, in ruil voor een kop koffie en een koekje. Studenten die samen met stadjers een American Party organiseren, met als doel om de integratie van de twee groepen te bevorderen. Ook verhalen over de jaarlijkse wijkbarbecue. De negatieve beeldvorming lijkt dus te ver te gaan. Hoewel de relatie tussen de studenten en de stadjers soms op gespannen voet staat, is er niet noodzakelijk sprake van een slechte relatie. De dynamiek tussen deze twee bevolkingsgroepen in de stad heeft de stad tot nog toe bruisend en levend gehouden. De studenten stimuleren de cultuur en de economie in de stad, waardoor de gezelligheid behouden blijft. Hoewel de stadjers de overlast die de studenten genereren op het moment nog moeten tolereren, zijn hier gelukkig maatregelen tegen te nemen. Meer fietsenrekken om de overdaad aan fietsen te stallen of betere isolatie in de huizen om geluidsoverlast te beperken. Een belangrijk punt is natuurlijk ook dat alle studenten niet over één kam gescheerd kunnen worden. Er is vaak een kleine groep die de overlast genereert, terwijl de rest hiervan ook de schuld krijgt. De groepen mogen er beide een verschillend levenspatroon op nahouden, dit hoeft niemand in de weg te zitten. Als ik ‘s nachts over straat loop heb ik liever dat deze is gevuld met dronken studenten, dan dat ik over een verlaten Grote Markt moet lopen. Het is belangrijk dat we rekening houden met elkaar en samen kunnen leven. Groningen is en blijft een studentenstad pur sang.
SOAP 27
Wat doe jij na de zomer? Kom onze redactie versterken!
Haarscherp drukwerk, tegen de scherpste prijs!
DrukwerkLab.nl
Mail naar: soap.redactie@gmail.com
OP ZOEK NAAR EEN LEERZAME (BIJ)BAAN?
INTRAVAL is een sociaal-wetenschappelijk onderzoeks- en adviesbureau in Groningen. De werkterreinen zijn: • verslaving • leefbaarheid • welzijn • jeugd INTRAVAL heeft regelmatig plaats voor onderzoeksassistenten die op oproepbasis kunnen assisteren bij onderzoekswerkzaamheden. De werkzaamheden bestaan onder andere uit: • respondenten werven • enquêtes afnemen • observaties uitvoeren • data invoeren • interviews uitwerken Tevens zijn er verschillende stagemogelijkheden en werkervaringsplekken voor (bijna) afgestudeerde sociale wetenschappers. Geïnteresseerd? Neem dan contact op met Martin Haaijer.
SOAP 40 28 SOAP
Sint Jansstraat 2C www.INTRAVAL.nl info@ INTRAVAL.nl 050-3134052