SINDS 1970 MEI 2019
‘‘de socioloog’’ Alumni-editie
Geachte lezer, Voor u ligt de jaarlijkse alumni-editie van SoAP, die ditmaal in het teken staat van ‘de socioloog’. Dé socioloog als entiteit lijkt wat moeilijk te duiden. Toen ik op enkele vacaturebanken de zoekterm ‘socioloog’ invulde, kreeg ik dan ook geen enkel resultaat. Toen ik het in het Engels nog eens probeerde, kreeg ik er gelukkig wel een aantal; maar dat aantal stond alsnog in enorm contrast met het aantal vacatures specifiek gericht aan alumni van andere gammastudies. Het is natuurlijk niet zo dat er geen vraag is naar sociologen. Ze bevinden zich, zoals u wellicht beter weet dan ik, in alle hoeken van de samenleving. En juist omdat de sociologie zo breed is (en de socioloog zo breed inzetbaar), zul je deze termen misschien niet zo snel expliciet tegenkomen.
Sociologisch Antropologisch Periodiek mei 2019
Contact Vakgroep Sociologie t.a.v. ‘SoAP’ Grote Kruisstraat 2/1 9712 TS Groningen Commissie 2018-2019 Voorzitter/Eindredacteur Secretaris Vormgeving
Drukkerij Ricoh Oplage 2200 Verzending Rijksuniversiteit Groningen Lay-out Yasmin Portz SoAP-Logo Thomas Bos Redactie-e-mail
Naud Katerberg David Vos Myrthe Dilling
Ondanks dat de term ‘socioloog’ moeilijk te duiden is, hebben sociologen volgens mij wel degelijk iets met elkaar gemeen: de sociologische zienswijze. Over het belang van deze zienswijze leest u meer in onder andere het voorwoord van prof. dr. René Veenstra en de tekst van prof. dr. Gabriël Anthonio. Dr. Mark van Ostaijen, een Tilburgse bestuurssocioloog, schreef zelfs een boek (Wij zijn ons. Een kleine sociologie van grote denkers) over het belang van de socioloog en het verschijnsel dat sociologen weinig te zien zijn aan bijvoorbeeld talkshowtafels. Van Ostaijen, die voor deze editie is geïnterviewd, schrijft over de overheersing van populaire ego-wetenschappen als de psychologie in het maatschappelijk debat, en de rol die de socioloog zou moeten innemen. De gesproken woorden zijn als een hart onder de riem voor veel sociologiestudenten die vaak moeten uitleggen waarom sociologie relevant is. Eén van die studenten is Geertje op de Hoek, die hierover een column heeft geschreven.
Auteurs Gabriël Anthonio Bauke van der Kooij Rie Bosman Simon Venema René Veenstra Geertje op de Hoek Rudi Wielers Frans Stokman David Vos Lyanne Levy Arie Glebbeek
En natuurlijk komt ook specifiek de Groningse sociologie aan bod. Sinds de oprichting van het Sociologisch Instituut in Groningen in 1938 (!) is er natuurlijk enorm veel gebeurd. Dr. Arie Glebbeek zal in deze editie aan de hand van een tijdlijn vertellen over de befaamde Groningse sociologie en dr. Rudi Wielers schrijft over de geschiedenis van de cursus Klassieke Teksten. In deze editie staan uiteraard ook nog vele andere teksten. We willen alle schrijvers nogmaals hartelijk bedanken voor hun bijdrage! We wensen u veel leesplezier toe en graag tot volgend jaar!
soap.redactie@gmail.com
Afbeelding voor-/achterblad P.B. Kramer, Groninger Archieven (2138_4035) Afbeelding voorwoord prof.dr. W. Moll, Groninger Archieven, 2138_3857
2
Liefs, de SoAP-commissie
Voorwoord
De wetenschap van het wij We leven in een tijd waarin ons werk verandert. Talrijke Nederlandse bedrijven besteden taken uit aan lagelonenlanden. Verder is werk steeds vaker tijdelijk. Dat werk is veelal zo tijdelijk dat mensen niet meer als werknemer in dienst worden genomen, maar als zzp-er per uur worden betaald. In de Verenigde Staten heeft al meer dan de helft van de mensen geen vast jaarinkomen meer. Hoewel de verandering op de Nederlandse arbeidsmarkt niet zo enorm zijn als in Amerika, hebben we in ons land in 2018 gezien dat Deliveroo (bekend van het thuisbezorgen van maaltijden) al het personeel ontsloeg om diezelfde mensen vervolgens te willen inhuren als flexwerkers. We leven ook in onzekere tijden. Financieel vragen jonge mensen zich af of ze straks nog wel een huis kunnen kopen of een pensioen zullen opbouwen. Cultureel gezien is het verlangen groot naar leiders die de klok terugdraaien naar een tijd dat Groot-BrittanniĂŤ een wereldmacht was of de Amerikaanse industrie veel werk bood. Los van de vraag of het vroeger beter was, is het onmiskenbaar dat er sprake is van een verschuiving van solidariteit naar individualiteit. Het stelsel van sociale zekerheid verandert in een sociaal darwinisme, waarbij wie niet slaagt het aan zichzelf moet wijten. De sociologie is bij uitstek geschikt om deze sociale ontwikkelingen te analyseren. Binnen de sociologie wordt immers naar alle delen van de samenleving gekeken: hoe mensen zich organiseren in families, buurten en verenigingen; hoe scholen en bedrijven functioneren; wat we aan de markt kunnen overlaten en wanneer we vinden dat de overheid moet ingrijpen. Wat dat laatste betreft, concludeerde de rechter dat er bij Deliveroo sprake was van marktfalen en dat het nodig was dat iedereen weer als werknemer in dienst werd genomen. Bij het bestuderen van alle delen van de samenleving merkte Durkheim al op dat de interactie van een groep mensen vaak tot een andere uitkomst leidt dan een simpele optelling van hun individuele gedragingen. Om dit toe te lichten geef ik een voorbeeld uit mijn eigen onderzoek. In onderzoek naar pesten is een bekend sociaal verschijnsel dat het voor de beleving van een slachtoffer uitmaakt of er wel of geen lotgenoten zijn. Als er lotgenoten zijn, staat een slachtoffer er niet alleen voor en geldt gedeelde smart is halve smart. Slachtoffers denken in dat geval ook vaak dat hun nare situatie ligt aan de pesters. Als een leerling als enige wordt gepest, wijkt een leerling af en denkt het vaak dat het aan hem- of haarzelf ligt. Een belangrijke puzzel om op te lossen was daarom wat het succes van een goed antipestprogramma doet voor de slachtoffers die er niet door worden geholpen. Als een dergelijk programma werkt voor de meesten, maar een 3
RenĂŠ Veenstra Hoogleraar sociologie en directeur ICS
enkeling gepest blijft, is die enkeling dan uiteindelijk slechter af? Om deze vraag te onderzoeken, hebben we bij meer dan vierhonderd klassen van honderd scholen netwerken van pesten verzameld en vragenlijsten om zelfvertrouwen en depressieve gevoelens vast te stellen. Uit een in Prevention Science gepubliceerde studie blijkt dat in een periode van twee jaar circa 80 procent van de leerlingen niet of nauwelijks werd gepest. Een vijfde van de leerlingen werd aanvankelijk sterk gepest. Voor de meeste leerlingen daalde dat pesten sterk. Maar 3,5 procent van de leerlingen bleef bij elke halfjaarlijkse meting hoog scoren op slachtofferschap. Gemiddeld gaat het dan om een leerling per klas. Die chronische slachtoffers bleken slechter af op een school die pesten goed aanpakt dan op een controleschool. Doordat ze om zich heen waarnamen dat bijna alle vroegere lotgenoten een fijne schooltijd kregen, voelden ze zich er extra alleen voor staan en daalde hun zelfvertrouwen en stegen hun depressieve gevoelens. Dat zij slechter af waren, kwam niet door hun individuele achtergrond maar door het succes in hun omgeving. In een studie in de Journal of Child and Family Studies noemen we dit de fijne-contextparadox. Steeds vaker klinkt de roep om de individualisering van de samenleving een halt toe te roepen. Het mooist is dat verwoord in het boek Wij zijn ons: Een kleine sociologie van grote denkers van Mark van Ostaijen. Als de wetenschap van het wij is het de taak van de sociologie om te laten zien dat het collectief ertoe doet, dat het belangrijk is dat we ons inleven in verschillende perspectieven bij het analyseren en oplossen van sociale problemen en dat sociologen uitstekend in staat zijn om snel kennis te verwerven over sociale problemen en de problemen van de toekomst aan te pakken.
Volg ons op LinkedIn!
Linkedin.com/company/ SoAP-Groningen 4
Inhoud ALUMNI-EDITIE: ‘DE SOCIOLOOG‘
COLUMNS
17 Gabriël Anthonio 32 Geertje op de Hoek 33 Bauke van der Kooij
ARTIKELEN 6
Juryrapport Scriptieprijs
9
Tijdlijn van de Groningse sociologie
INTERVIEW
26 Mark van Ostaijen
12 Klassieke sociologen.
Marx en Weber in de Onderwijsvernieuwing
21 Waarom
professionals niet luisteren naar sociologen
30 Een sociologische visie op verduurzaming van woningen van huiseigenaren in Nederland
5
RECENSIE
23 Lezen als Socioloog
Juryrapport Scriptieprijs Sociologie, Rijksuniversiteit Groningen 2018 Naomi Hartkamp De ambigue wereld van de sociale werkvoorziening. Een onderzoek naar de betekenis van werken bij de SW voor de subjectieve sociale status van SW-medewerkers en de invloed van het gezinsleven op dit verband.
De scriptieprijscommissie van de opleiding sociologie aan de Rijksuniversiteit Groningen heeft besloten de Gadourekprijs voor de beste scriptie van het jaar 2018 uit te reiken aan Naomi Hartkamp, voor haar onderzoek naar de belevingswereld van mensen in de sociale werkvoorziening. Een belevingswereld die wordt gekenmerkt door tegenstrijdigheden en gemengde gevoelens. Een ambigue wereld, zoals de titel zegt.
6
Om tot de uitverkiezing van de beste scriptie van 2018 te komen heeft de commissie alle tien in 2018 afgeronde scripties die met tenminste het cijfer 8 zijn gehonoreerd gelezen, en in twee rondes beoordeeld. In de eerste ronde zijn alle scripties door twee van de vier commissieleden gelezen en beoordeeld. In een eerste commissievergadering is vervolgens op grond van deze beoordelingen een selectie gemaakt van scripties voor de tweede ronde; dat waren er deze keer twee. Beide scripties zijn door de resterende twee commissieleden gelezen en beoordeeld. In de tweede vergadering is hieruit de winnaar gekozen: de keuze voor de scriptie van Naomi was unaniem. De scriptie werd begeleid door Arie Glebbeek. Het scriptieonderzoek van Naomi heeft betrekking op een kwetsbare groep in de samenleving en op de arbeidsmarkt: mensen die voor een baan en een sociale positie zijn aangewezen op de Sociale Werkvoorziening (verder SW). ‘Dit is de onderkant’, zoals een van de respondenten het verwoordt, ‘Je kunt niet lager’. In dit citaat wordt treffend de probleemstelling van het onderwerp weergegeven. Want wat betekent werken in een dergelijke voorziening voor de subjectieve sociale status en de zelfwaardering van de betrokken werknemers? Geeft werken bij de SW hun de kans om bij de samenleving betrokken te blijven, mee te doen, of ervaren zij juist stigmatisering en marginalisering? In deze tijd waarin ‘inclusie’ tot de hoogste waarde is verheven, is er weinig aandacht voor deze kwetsbare groep werknemers met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Het is Naomi’s grote verdienste dat zij deze personen een stem geeft. Zij geeft hun geluid nog meer klank door ook het gezinsleven van de SW medewerkers in het onderzoek te betrekken, en door in het tweede deel van de probleemstelling te onderzoeken of de ervaren status wordt versterkt of verzwakt door het gezinsleven. De scriptieprijscommissie heeft waardering voor veel aspecten van de scriptie. Allereerst is dat de prachtige schets van de sociale werkplaats en haar medewerkers. Als je de scriptie van Naomi gaat lezen besef je al snel dat je iets bijzonders in handen hebt. Als lezer wordt je de sociale werkplaats ingezogen, door de treffende voorbeelden en relevante citaten van uitspraken van de medewerkers (‘[…] de werkleider. Hij werd heel streng, net een concentratiekamp’). De onberispelijke rapportage en het prachtige schrijven, met compassie en empathie die associaties oproepen met het werk van Lillian Rubin en Arlie Hochschild, doen de rest. Hiermee is deze scriptie een goed voorbeeld van het grote belang voor sociologen van helder en krachtig schrijven, en is deze scriptie een visitekaartje voor het schrijfonderwijs van onze opleiding. Het tweede aspect dat de scriptieprijscommissie waardeerde is de toegewijde dataverzameling en zorgvuldige uitvoering van de 7
data-analyse, het tijdrovende maar o zo vruchtbare ambacht van de kwalitatieve analyse. Als je mensen een stem wilt geven moet je ze opzoeken, ze de tijd geven en naar ze luisteren. Dat is precies wat Naomi deed. De kwalitatieve onderzoeksmethode is hier het meest geschikt om inzicht te krijgen in hoe mensen gebeurtenissen en gedragingen interpreteren en hier betekenis aan geven. Voor haar onderzoek benaderde Naomi respondenten via drie SW-bedrijven en sprak ze uitgebreid met 10 mannelijke en 5 vrouwelijke SW-medewerkers. Tijdens een periode van participerende observatie sprak Naomi ook nog eens met 30 werknemers, bijvoorbeeld tijdens koffie- of rook-pauzes. Daarnaast gaf ze tijdens de observaties haar ogen goed de kost. Ze sprak ook met ouders van SW-medewerkers – die in sommige gevallen ook zelf bij de SW werkten – en met vertegenwoordigers van het management en de werkleiding. Met behulp van al deze gegevens, die met behulp van het programma atlas.ti werden gecodeerd en geanalyseerd, ontstond een bijzonder rijk en informatief beeld van de wereld van de sociale werkvoorziening. Naomi omschrijft deze wereld in drie thema’s: de medewerkers en de Sociale Werkplaats, medewerkers en de buitenwereld, en medewerkers en het gezin. Het derde krachtige aspect van de scriptie is de toepassing van de theorie – Naomi laat zien dat ze haar klassieken kent en ook echt begrijpt. Het werk van Goffman, Engbersen, Brennan en Pettit, Foucault, maar ook Dalrymple, om er maar een paar te noemen, helpt om de ervaren sociale uitsluiting van SW-medewerkers te duiden. In haar theoretisch kader gaat Naomi in op de thema’s stigma en sociale uitsluiting, de mens die streeft naar zelfrespect, het leven met schaarste en de ervaring van macht en onmacht. Al deze sociologische concepten komen tot leven in Naomi’s beschrijving van de dagelijkse wereld van de SW-medewerkers; ze sturen hun blik en bepalen de dubbelzinnigheid van hun sociale status. In de kwalitatieve beschrijvingen zijn financiële onzekerheid, (gebrek aan) werkdruk, zingeving, disciplinering, taal en omgangsvormen betekenisvolle
perspectieven. Maar zoals vaak bij kwalitatief onderzoek is de rijkdom van de beschrijving onmogelijk weer te geven in een korte samenvatting. Ten vierde laat deze scriptie de maatschappelijke relevantie van de sociale werkvoorziening zien in een tijd dat deze wordt afgebouwd en vervangen door de participatiewet. De SW kent meerdere paradoxen, iets waar sociologen graag onderzoek naar doen. SW-medewerkers kunnen bijvoorbeeld een interne opleiding volgen, die binnen de SW status oplevert maar daarbuiten niet. Het inkomen dat medewerkers genereren in de SW zorgt voor status omdat ze hun eigen geld verdienen, maar ditzelfde inkomen zorgt ook voor statusverlaging omdat het vaak niet in verhouding staat tot het geleverde werk (denk aan ‘stickertjes plakken’ op de etiketteringsafdeling). De leidinggevenden kunnen medewerkers ook van status en waardering voorzien, maar ook hier geldt dat ijverige waardering voor een relatief eenvoudige handeling averechtse effecten heeft. De SW biedt dus werk, maar wordt door medewerkers gezien als ‘werkje spelen’. Binnen de SW zijn medewerkers beschermd tegen stigmatisering van de samenleving, maar SW-medewerkers dragen hier zelf ook aan bij: “We zijn allemaal beperkt hier” is de meest uitgesproken zin binnen het bedrijf. Tot slot laat deze scriptie zien dat de keuze van het onderwerp geen belemmering hoeft te zijn voor prachtig onderzoek. De wereld van de SW is misschien een klein onderwerp dat niet erg sexy is, maar het onderzoek leent zich voor een diepgaande analyse om inzicht te krijgen in voor sociologen zulke centrale begrippen als status, macht en stigmatisering. Geen onderzoek is zonder beperkingen en dat geldt ook voor de scriptie van Naomi. Een bescheiden beperking lijkt het kleine aantal respondenten en de relatief korte duur van observaties. Desondanks heeft Naomi laten zien dat binnen dit korte tijdsbestek voldoende informatie werd verzameld om tot een treffende beschrijving van de SW te komen. Juist in een tijd van big data toont dit onderzoek aan dat de persoonlijke beleving van sociale problemen van onschatbare waarde is. Graag willen we afsluiten met een voorbeeld van het literaire gehalte van deze scriptie. “Voor en achter ‘de blauwe deuren’”, zo is een van de koppen in de scriptie die direct de zaken op scherp zet. Achter de blauwe deuren zitten de ‘normalen’, de leidinggevenden en het ondersteunend personeel die door SW-medewerkers worden gezien als de groep die hen als ‘abnormaal’ en ‘beperkt’ heeft gecategoriseerd. Vóór de blauwe deuren zitten de SWmedewerkers, met hun eigen manier van omgang (‘er wordt veel gepraat’, veel ‘ouwehoeren’), hun eigen taal (‘ability taal’, een directe manier van formuleren en reageren), en hun eigen tijdsbeleving, gericht op de korte termijn, vanwege het ervaren van financiële, sociale of tijdschaarste.
8
Zo is de Sociale Werkplaats een eigen wereld, een wereld vol paradoxen. Of in Naomi’s woorden: “een afgesloten beklemmende plek en een veilige haven, een instrument dat ‘mee doen’ ten doel heeft, maar mensen tevens van de maatschappij afsluit, een plek waar men werkt en waar men ‘werkje speelt’, en een bedrijf dat een vast inkomen verschaft maar financiële schaarste niet weet uit te bannen”. Een ambigue wereld. Namens de scriptieprijscommissie sociologie, Mark Huisman (voorzitter) Overige leden scriptieprijscommissie: Rie Bosman (secretaris) Gijs Huitsing Marieke van Schellen
Tijdlijn van de Groningse sociologie Nu op papier, straks wellicht aan de wand Auteur: Arie Glebbeek
De Erfgoedcommissie van de faculteit GMW is bezig de geschiedenis van de drie afdelingen – Psychologie, Pedagogiek, Sociologie – te reconstrueren in de vorm van drie tijdlijnen. Door middel van zo’n tijdlijn kan de lezer of toeschouwer in één oogopslag een beeld krijgen van de hoofdlijn van de geschiedenis van de afdeling en de daarmee verbonden opleiding(en). De commissie speelt met de gedachte om het niet bij drie documenten te laten, maar de tijdlijnen in een fysieke vorm in de gebouwen van de afdelingen te laten aanbrengen. Geen enkele passerende student kan aldus aan de geschiedenis van zijn of haar opleiding ontsnappen. Op de volgende bladzijden presenteren wij alvast de tijdlijn van Sociologie op papier. Maar wie weet siert hij straks op enigerlei wijze de gangen van ons Boumangebouw! “Nur leer scheinende Karten prägen sich dem Gedächtnisse ein.” Dit citaat van Alexander von Humboldt begeleidde de eerste druk van de beroemde Bosatlas in 1877. Het feit dat de meeste mensen zich een voorstelling kunnen maken van de geografische vorm van Nederland, en Amsterdam, Groningen en Maastricht ongeveer ten opzichte van elkaar weten te plaatsen, komt omdat er een eenvoudige kaart in hun geheugen is geprent. Hetzelfde geldt voor hun beeld van de wereld. Meester Bos besefte bij het maken van zijn atlas dat zulke doeltreffende kaartbeelden alleen maar ontstaan door het overgrote deel van de informatie weg te laten. Hoe meer aardrijkskundige details worden toegevoegd, hoe verwarder en onhelderder het beeld en hoe meer de kijker-lezer ‘verdwaalt’. Alleen een focus op de absolute hoofdlijnen kon tot het gewenste resultaat leiden.
gebeurtenissen weg te laten. Dat voelt vooral slecht in het geval van de ongenoemde personen. In de tijdlijn zijn slechts enkele namen opgenomen, de absolute ijkpunten van de ontwikkeling, personen zonder wie onze geschiedenis niet verteld kan worden. Hoeveel onrecht wordt daarmee niet aan anderen gedaan! Waren Ellemers, Peschar en Van den Heuvel in het recente verleden geen beeldbepalende figuren in onze afdeling? En we hoeven ons niet tot hoogleraren te beperken: hoe belangrijk voor onze opleiding (en voor de studenten) waren niet docenten als Henk de Vos, Henk Mulder en Wijbrandt van Schuur? Of, in een verder verleden, Jacques van Nieuwstadt, Wim Meijnen en Jeanne de Bruijn? Maar nu begin ik toch namen te noemen en doe daarmee extra tekort aan al die medewerkers en oudmedewerkers die ik onmogelijk op kan sommen - laat staan een plaats geven in onze tijdlijn. We moeten ons erbij neerleggen dat de geschiedschrijving geen recht doet aan al die inspirerende, hardwerkende en aardige mensen zonder wie onze sociologieopleiding een stuk minder en saaier was geweest. Een apart woord moet ik nu toch wijden aan Pim Fortuyn, die wel in de tijdlijn staat vermeld. Was dat zo’n groot geleerde dat hij een plaats naast de andere grootheden verdient? Nee, maar de geschiedenis van onze afdeling laat zich niet schrijven zonder de rol te noemen van deze “grootste Nederlander aller tijden” (volgens een verkiezing in 2004). Pim Fortuyn, die als een rechtse politicus opgang maakte in Nederland en in 2002 werd vermoord, kwam in 1972 als een superlinkse docent naar Groningen waar hij Marxistische theorie kwam geven. Al gauw was hij het middelpunt van de eindeloze reeks conflicten die ons instituut in de jaren zeventig kenmerkten, waarbij het deels ging om de inhoud en het profiel van de opleiding, maar ook om de persoonlijke tegenstellingen en rancunes die zijn sterk politiserende stijl met zich meebracht. Dit vond allemaal plaats in de context van een sterk verbrokkelde opleiding, met gescheiden en rivaliserende vakgroepen, en een activistische studentenbeweging (met wie Fortuyn overigens een soort haat-liefde verhouding onderhield). Zonder zijn optreden zou de geschiedenis van de afdeling vast anders zijn verlopen en zou de reorganisatie van de jaren tachtig (die de opleiding zijn huidige profiel gaf) wellicht een ander karakter hebben gehad. Ik wil Fortuyn overigens niet eenzijdig zwart afschilderen. Diverse oudstudenten hebben goede herinneringen aan ‘Pim’ als veeleisende en betrokken docent. Hij spande zich onmiskenbaar in om het maatschappelijke debat en de actualiteit binnen de opleiding te halen en laat een onuitwisbare herinnering na als een kleurrijke en energieke persoon. Maar zijn gedrag had desastreuze gevolgen voor de onderlinge verhoudingen op het Sociologisch Instituut.
Hetzelfde geldt voor het maken van onze tijdlijn. Die krijgt ook alleen gestalte door een immense hoeveelheid personen en Zo ziet u maar, dat niet alleen onverdeelde glorie een plaats in de tijdlijn oplevert. Moge dat een troost bieden aan alle bedroefde ongenoemden. 9
Tijdlijn 1938: Oprichting Sociologisch Instituut, vrucht van academisch en maatschappelijk initiatief 1939: Benoeming H. Plessner als bijzonder hoogleraar; E.W. Hofstee als privaatdocent Jaren ’40: Sociologie als bijvak (vanaf 1950 in het kader van de opleiding sociale wetenschappen) 1946: Benoeming P.J. Bouman tot hoogleraar Sociologie 1948: Eerste empirisch onderzoek: personeel van de tabaksfabrieken Niemeyer en Lieftinck 1953: Start zelfstandige opleiding Sociologie 1956: Eerste doctoraaldiploma (B.C. van Houten, cum laude) 1957: Sociologisch Instituut neemt intrek in gebouw Grote Markt 23 1958: Benoeming I. Gadourek tot hoogleraar Sociologie 1959: Bedreigd Bestaan, klassieke gezichtsbepalende studie o.l.v. prof. Bouman 1963: Riskante Gewoonten, nieuwe gezichtsbepalende studie van prof. Gadourek 1964: Eredoctoraat voor koningin Juliana, uitgereikt door prof. Bouman Jaren ’60: Sterke toename van de studentenaantallen Jaren ’60: Ontwikkeling van de empirische ‘Groningse school’ in de sociologie 1968-1978: Studentenbeweging en –activisme: de ‘demokratiseringsperiode’ 1972: Komst van Pim Fortuyn als medewerker van het Sociologisch Instituu
10
Sociologie Groningen 1974: Groei leidt tot Oude Boteringestraat 23 als dependance; later volgen nog enkele Jaren ’70: Versplintering sociologieopleiding in rivaliserende stromingen en specialisaties Jaren ’80: Dalende studentenaantallen; diverse reorganisaties 1983: Modellen in de sociologie, de nieuwe gezichtsbepalende lijn (Lindenberg en Stokman) 1984: Afsplitsing vakgroep Filosofie en Maatschappijwetenschap (‘vrije studierichting’) 1986: Oprichting onderzoekschool ICS (Lindenberg en Stokman); start van de aio-opleiding 1987: Opheffing F&M; hereniging van de sociologieopleiding 1990: Verhuizing Sociologie naar Grote Rozenstraat 31 (‘Hortuscomplex’) Jaren ’90: Ontwikkeling van de moderne ‘onderzoekersuniversiteit’ 1998: Het OMOP-model vormt de grondslag van het sociologiecurriculum… 1998: … en projectonderwijs krijgt een prominente plaats in het opleidingsprogramma Na 2000: Jaren van stabiliteit en consolidatie; publicaties stapelen zich op 2010: ‘Dag van de Sociologie’ (Nederlands-Vlaams congres) vindt plaats in Groningen 2010-2014: Snijders et al. blijkt wereldwijd het meest geciteerde sociologische artikel 2014: Het oude sociologiegebouw krijgt een fraaie nieuwbouwvleugel 2017: Toekenning van NWO-zwaartekrachtsubsidie aan SCOOP o.l.v. prof. Rafaël Wittek
11
Klassieke Sociologen. Marx en Weber in de Onderwijsvernieuwing. Dr. Rudi Wielers, voor velen van u waarschijnlijk wel bekend, heeft in Groningen sociologie en geschiedenis gestudeerd en is gespecialiseerd in de sociologie van Arbeid en Organisatie. Sinds 2003 is hij hoofddocent sociologie, en van 2003 tot 2010 was hij tevens onderwijsdirecteur.
Het is de enige keer in mijn langdurige onderwijsloopbaan dat ik dacht: nu ga ik klappen krijgen. De knaap van ongeveer 23, waarschijnlijk een minor-student, flink uit de kluiten gewassen, stond middenin de collegezaal de studenten op te ruien: ‘Dat gaan we toch niet doen. Die reader is onbetaalbaar en hij zegt dat de tekst van volgende week nog moeilijker is dan die van deze week’. De hij was ik, die rustig probeerde uit te leggen dat om het vak te halen de teksten in de reader intensief gelezen moesten worden en de opdrachten gemaakt moesten worden. De student merkte dat hij het niet ging redden, nam zichtbaar met ongenoegen plaats, bleef gedurende het college hinderlijk aanwezig, maar was de volgende week verdwenen.
12
Het was mijn eerste werkcollege Sociologische Programma’s (tegenwoordig: Klassieke Teksten), en het zette een teken, misschien ook een litteken. Ik had me voorgenomen het vak, dat danig in verval was geraakt, nu eens en vooral op een goede manier neer te zetten. Ik voelde me schuldig. Ergens, een jaar of vijf eerder, was Jacques van Nieuwstadt met pensioen gegaan, en die had de klassieken en Amerikanen op onnavolgbare wijze door de jaren geloodst; het was een populair vak, dat ook werkelijk de theoretische verbeelding raakte. Hoe Jacques dat deed weet ik niet, ik had, helaas, nooit college van hem gehad. Mijn tijd met de klassieken ging terug naar begin jaren tachtig. ’s Morgens om 8.00 uur hoorcollege in Broerstraat 9, docent: Therese van Boven, boek van Giddens. Daarnaast een werkcollege waarin teksten van Marx en Weber werden gelezen, en dat bijna niemand (ik wel!) had voorbereid. Mooi vak, vond ik het, echt sociologie, maar zeker in mijn vriendenkring stelde je wat voor als je Marx ook echt had gelezen. Jacques weg, in 2005, ik was Onderwijsdirecteur, we moesten een opvolger vinden. Sollicitatiecommissie samengesteld, ik herinner me de kandidaten nog. Eén was een netwerkspecialist, een goede ook, die wel naar Groningen wilde komen om met Tom Snijders te werken, een vak als Sociologische Programma’s wilde hij er wel naast doen. De andere was een klassieke sociale wetenschapper die zijn opleiding bij een filosoof in Londen had voortgezet; ik zag Arie en Rafael tijdens het gesprek zorgelijker en zorgelijker kijken. We eindigden met lege handen, geen docent. Onderwijsdirecteur mocht het oplossen, natuurlijk was er geen tijd. Bij mij thuis aan de keukentafel hebben Hanneke (eega) en ik toen een vak in elkaar getimmerd. Van brokstukken: Sigi Lindenberg kon prima Goffman doen, Henk de Vos Durkheim, Rafael Wittek zou wel een college over functionalisme kunnen doen, Andreas over rationelekeuzetheorie. Aan mij natuurlijk: Marx; Hanneke zelf Elias. Bleef over Weber, appeltje eitje voor Yme Kuiper van Godsdienstwetenschap, Hanneke kende hem goed, hij zou het wel willen doen. Wonder boven wonder stond het vak een maand later precies zoals het tijdens het eten in elkaar was gezet. Iedereen werkt mee. Ook Yme Kuiper wilde het graag doen, hij zag kans eindelijk het bolwerk van de harde empiristen te penetreren. Coördinator gezocht, afspraken gemaakt over tentamen, alles geregeld! Het ‘collage-college’ was in eerste instantie een groot succes. Docenten vonden het heerlijk om te praten over hun favoriete sociologen, en dat straalde af op de studenten. Het was een aantrekkelijke manier om studenten enthousiast te maken, maar, helaas, er beklijfde weinig. Door de opzet zat er weinig diepgang 13
in de colleges, de teksten waren vooral op toegankelijkheid, dus vooral op de leuk, bij elkaar gezocht. En het degenereerde. Coördinatoren als Rita Smaniotto en Jurre van de Berg probeerden er wat van te maken door een boek of originele teksten voor te schrijven, maar bij deze vorm viel er nauwelijks te sturen. Zelf medeschuldig, ik vond dat er in plaats van een tentamen een schrijfopdracht aan verbonden moest zijn, en ja, die kon natuurlijk nooit alle klassieken omvatten. Ik herinner me, horror, ik doe het nooit meer: colleges in de bioscoop, studenten diep weggezakt in de stoelen, voor docent onbereikbaar, kreeg onvermijdelijk het gevoel dat ze niet mij maar James Bond wilden zien. Ieder jaar weer minder studenten op college. Voor de opdracht had je twee, en op het laatst zelfs maar één college nodig. Vooral de niet zo snuggere studenten hadden uitgevogeld hoe ze zonder veel inspanning het vak konden halen. Ik begon het een bezoeking te vinden het college over Marx te geven, schaamde me na afloop, voelde me vies, misbruikt. Het vak was, zo voelde ik het, door z’n hoeven gezakt, dit kon zo niet verder. Dus trok ik de stoute schoenen aan. Herontwerp. Hoe zou het moeten? Ik had intussen in de Master het vak Onderzoeksforum van Wijbrandt van Schuur overgenomen. Die had het zo georganiseerd dat studenten elke week een scriptie moesten lezen, daarvan een sterkte/ zwakte analyse moesten maken, en hij keek dat allemaal na voor het werkcollege begon. Dat was hard werken voor de studenten en ook voor de docent, maar dat kon Wijbrandt, oud-sergeant, die ging voor in de strijd. Met enige kleine aanpassingen (bijvoorbeeld maximum aantal woorden, om het nakijkwerk te beperken; opladen in Ephorus), had ik die aanpak overgenomen, en dat werkte wonderwel. Verplichte aanwezigheid bij colleges, iedereen was er, iedereen was
voorbereid. Een zegen, na die ellende van de hoorcolleges. Nam dezelfde vorm over voor het vak ‘Arbeid en Levensloop’, ook in de Master. Het kostte me nog wel wat tijd er een echt ‘werkcollege’ van te maken, maar na een jaar stond dat vak ook. Kon dit ook in het eerste jaar? Zou moeten kunnen was de redenering. Er zouden werkgroepen moeten komen van ongeveer 20 studenten, ze zouden voor het werkcollege opdrachten moeten inleveren. Opdrachten zouden gemaakt moeten worden op basis van ‘stevige teksten’; ik zou ze daarop voorbereiden via een hoorcollege. Inleveren van de opdrachten verplicht, aanwezigheid bij de colleges ook. Kon ik onze Onderwijsdirecteur overhalen tot deze vorm? De ongekend intensieve vorm van onderwijs zou beslist een probleem worden, dat was me wel duidelijk. Maar ik wist dat er ‘onderwijsvernieuwingsgelden’ waren. Veel geld. We mochten voorstellen doen, maar geen voorstellen die ‘op termijn’ tot hogere kosten zouden leiden. Ergo: voor zover de pot al niet was afgeroomd door de onderwijsorganisatie zelf, was er eigenlijk alleen geld beschikbaar voor investeringen die op termijn geen extra menskracht zou vragen. Computer-programma’s dus, geen diepte-investeringen in het programma, zelfs het noodzakelijke ‘onderhoud’ voor een vak als Sociologische Programma’s kon op die manier niet worden gefinancierd. Maar wat nu te doen met de gaten die sowieso waren gevallen? Ik trok de stoute schoenen aan, meldde bij onderwijsdirecteur Flache dat ik het vak wel wilde gaan geven, dat ik een drastische vernieuwing nodig vond. Ik wilde individuele, wekelijkse opdrachten, met een verplicht werkcollege, dus met meerdere docenten. Uitnodiging voor een gesprek. Wonderlijkste gesprek uit mijn onderwijsloopbaan. Ik had mezelf met een gigantische klus opgezadeld, maar liep de deur van Andreas’ kamer uit met het gevoel dat ik hem een vreselijke poot had uitgedraaid. Hij had weerstand geboden, gesputterd, was te duur, veel te intensief, kon ik niet met groepsopdrachten werken? Geen sprake van, zei ik, dan is het alleen de slimme student die de tekst leest; degene die het het hardst nodig heeft doet weer niks. Andreas, ik vermoed met lood in de schoenen, naar het Faculteitsbestuur, dat ging akkoord. Er was nog één parameter die vastgelegd moest worden: Zou ik gaan werken met originele of met secundaire teksten? Teksten over klassieke sociologen zouden toegankelijker zijn, meer overzicht geven, maar waarschijnlijk ook saaier zijn. Originele teksten waren moeilijker, maar zouden minder context geven. Uiteindelijk gaven eerdere ervaringen van collega’s de doorslag. Rita Smaniotto had als coördinator van het vak ‘Grootmeesters van de Sociologie’ van 14
Mart-Jan de Jong voorgeschreven, maar dat was geen succes geworden. Of liever: een fiasco. Mart-Jan bezocht iets later de opleiding als lid van de Visitatiecommissie, en vroeg de studentenvertegenwoordiging wat het saaiste boek was dat ze voor de studie hadden moeten lezen. Een eerstejaarsstudent, zich niet bewust wie ze voor zich had zitten, gaf het antwoord: ‘Grootmeesters van de Sociologie’. Exit secundaire teksten. Originele teksten leken meer perspectief te bieden. Jurre van de Berg had er als coördinator mee gewerkt, en die was behoorlijk enthousiast. Met enige inbedding, een hoorcollege vooraf, zou het moeten lukken. De keuze van teksten lag vervolgens niet helemaal voor de hand. Marx: een hoofdstuk uit Kapitaal, 8 of 23. Weber, eventueel een stuk uit Protestantse ethiek en de geest, Turkse(!) studenten hadden me verteld dat ze het hele boek hadden moeten lezen. Durkheim: Zelfdoding, geen discussie. Goffman: Lindenberg had veel gewerkt met een hoofdstuk uit ‘Asylums’, kon ik ook proberen. Functionalisten was een probleem. Parsons is ontoegankelijk, Merton vaak methodologisch en niet vertaald. Uiteindelijk maar Coser: bepaald niet recht in de leer, maar wel leuk en heel toegankelijk. En dan moest ik nog iets van Elias of één van zijn Amsterdams discipelen zien te vinden, zou leuk zijn als ik een tekst van De Swaan kon doen. De reader, dat was ook nog een heel probleem. Ik wilde Nederlandstalige teksten, geen gedoe met Duits of Engels. Van Marx stond iedere scheet op internet; De Swaan had ook zijn hele hebben en houden op internet gezet. Voor de rest zou copyrights betaald moeten worden. Van de Protestantse ethiek was net een nieuwe vertaling uit (de eerste?), daar moest betaald worden. Van Goffman was nog een vertaling van
25 jaar geleden in de handel (‘Gestichten’), ook copyrights. Van Coser vond ik een boek met artikelen uit de jaren zeventig (‘Gulzige Instituties’). Al jaren uit de handel, maar gedokt moest er worden. En ik wist dat in onze bibliotheek een inmiddels oude Vlaamse vertaling van delen van Zelfdoding van Durkheim aanwezig was, voor zover ik weet de enige Nederlandse vertaling ooit gemaakt. Teksten verzameld, repro (toen nog niet geprivatiseerd), ongeveer 250 bladzijden, moest een euro of 40 gaan kosten. Veertig euro! Voor 250 gekopieerde bladzijden! Grootste boosdoener: Durkheim. De Belgische editie werd geteld als buitenlands, alleen aan copyrights kostte de tekst al 20 cent per bladzijde. Via een Vlaamse collega benaderde ik de uitgeverij voor een ‘deal’ buiten de stichting voor de copyrights om. Dat mislukte grandioos; voor zover ik begreep wist de Belgische uitgeverij (Acco) zelf niet wie nu uiteindelijk de copyrights van de vertaling had.
oordelen en luie suggesties: ‘Werkcolleges zouden kunnen dienen als achtergrond vooraf in plaats van feedback achteraf’. Ik had er na de evaluatie helemaal geen zin meer in. Paarlen voor de zwijnen. Ik baalde van wat ik mede-docenten Edwin Spijkers en Femke Nijdam had aangedaan. Ik had ergens along the way een behoorlijke rekenfout gemaakt. Bijschrijven in het Book of wrecks, volgend jaar maar verder zien. Nou ja, zo gemakkelijk kwam ik er trouwens niet vanaf. Er volgde een heel circuit van besprekingen en overleg, blijkbaar hadden wij als docenten, en vooral ik, de kwade genius achter dit verschrikkelijke gebeuren, iets heel erg fout gedaan.
Dus daar stond ik in de collegezaal, met een verdomd dure reader met verdomd moeilijke teksten, op één waarvan de studenten zich al hadden stukgebeten, en die dus weinig goeds beloofd. Om het nieuw opgezette vak te halen moesten studenten niet alleen bij alle werkcolleges aanwezig zijn, maar ook vijf van de zes opdrachten met een voldoende hebben afgesloten. Dat was wel heel wat anders dan het jaar ervoor toen met (vrijwillige) aanwezigheid en één opdracht het vak kon worden gehaald. En ja, er werden het eerste college ook al, zij het spaarzaam, onvoldoendes uitgedeeld. Woede, was er; en, denk ik achteraf, vooral angst, veel angst, studenten waren bang een geheid vak voor het BSA te gaan missen. Het resultaat was ernaar. Bijna iedereen haalde het vak, op een handjevol jongens (ieder jaar hetzelfde lied) na die het domweg niet voor elkaar kregen de wekelijkse deadline te halen. Maar verder, op een paar heerlijk eigenzinnige meiden na, veel, heel veel onwil en boosheid; en ook huilen op de gang, als er dan ’s een meisje wel een onvoldoende scoorde.
Het nieuwe jaar (2015) kwam onvermijdelijk. Mevrouw Nijdam haakte af, er moest sowieso onvermijdelijk bezuinigd worden op de personeelskosten. Als dan toch, dan moesten de hoorcolleges er maar uit. Veel werk, weinig waardering; als studenten dachten dat ze de teksten van Marx en Weber ook zonder inleiding wel konden begrijpen, dan konden ze dat zo krijgen. Op basis van de stof van de hoorcolleges timmerde ik korte ‘leeswijzers’ in elkaar. Dan maar zo. As it net kin sa’t it moat, dan moat it mar sa’t it kin. Regels voor antwoorden aangescherpt, verhelderd op advies van mevrouw Smaniotto: verbieden van citaten, teksten moeten verwerkt worden, niet overgeschreven. En zo, nog zo wat, op hoop van zegen.
De evaluatie was by far de beroerdste die ik ooit heb gehad; ik heb er mijn geloof in evaluaties volledig door verloren. De woede richtte zich vooral tegen de hoorcolleges. Er niet van gediend dat studenten reeds op vrijdagochtend zich naar moeders pappot begaven, had ik aanwezigheid bij de hoorcolleges min of meer verplicht gemaakt, door in de opdrachten vragen over de collegestof op te nemen. De hoorcolleges waren chaotisch, veel te veel informatie, en ook nog ’s saai (‘slapen met de ogen open’). Maar ook verder deugde er weinig aan de cursus. De evaluatie toonde liefst 8 van 14 mogelijke aandachtspunten, waarbij moet worden vermeld dat twee vragen zonder aandachtspunt een tentamen betroffen dat helemaal niet was afgenomen. En verder 20 pagina’s makkelijke 15
Ik zie nog de twinkeling in de ogen van onze onderwijsdirecteur toen hij de evaluaties van hetzelfde vak een opvallend positieve wending hadden genomen. Blijkbaar had ook hij slecht geslapen van de schandvlek, de slechtste evaluaties ooit. Er was verder niet veel veranderd, de teksten waren vrijwel dezelfde gebleven, de opdrachten licht aangepast. Maar er bleek nu opeens een niet heel grote, maar zichtbaar aanwezige groep van studenten te zijn die de in-
houd van de teksten interessant vonden. Die wilden weten waarom Marx vond dat hij op zo’n vreselijke manier tekeer kon gaan; die interesse toonden in het antwoord op de vraag waarom predestinatie, als het lot dan toch al vast ligt, leidt tot arbeidsethos; en die wilden snappen wat anomie is. In de cursus namen deze studenten, meiden meestal, het voortouw tot discussies op basis van wat ze gelezen hadden, en soms ook eigen gedachten en ervaringen. Ze vonden het mooi, die diepgang, en ook dat zoeken van de klassieke auteurs. Hun werk was vaak niet af, vaak moeilijk te begrijpen, maar bevatte toch onmiskenbaar diepe, waardevolle inzichten. In de loop van de afgelopen jaren breidde zich dat als een olievlek uit, tegenwoordig zijn er ook verschillende jongens, Naud Katerberg voorop, die bezweren of flemen het een prachtig vak, het ‘mooiste vak van het eerste jaar’ te vinden. En, ja hoor, de evaluaties zijn tegenwoordig prachtig, toch jammer dat ik toen in 2014 van mijn geloof ben gevallen. Inmiddels is het vak overigens veel meer dan een inleiding in de klassieken. Door de grote nadruk op het schrijven zijn Edwin Spijkers en ik de afgelopen jaren veel, heel veel wijzer geworden over hoe studenten teksten lezen en begrijpen, en hoe ze daarover schrijven. Gedurende de afgelopen jaren, juist tijdens of na het nakijkwerk, bekroop me vaak het gevoel dat we ergens in de jaren tachtig in het onderwijs een belangrijke afslag hebben gemist. Vakken die begrip moesten vergroten verdwenen grotendeels uit het programma, en maakten plaats voor goed aan te leren, gestandaardiseerde vaardigheden. Het lezen van moeilijke teksten werd niet gestimuleerd, slecht schrijven nauwelijks bestraft (we waren al blij als we het handschrift konden lezen). Theorie werd gereduceerd tot toetsbare hypothesen. En dat terwijl zich toen juist ook de technologie ontwikkelde om het wel goed aan te pakken: computers en printers, zodat geschreven teksten niet meer ontcijferd hoeven te worden; plagiaatcontrole; digitale registratie en terugkoppeling van opdrachten. Het resultaat was een grote afstand student en docent, die de kwaliteit van de leerervaring niet ten goede komt, en dat beginnen we, docenten en ook studenten, ons steeds beter te realiseren. En dat maakt dat Klassieke Teksten inmiddels een cultstatus heeft verworven. In strikte zin kan het binnen het huidige onderwijssysteem helemaal niet bestaan: te duur, te veel werk voor studenten, veel te veel werk voor docenten, een hele serie van deadlines. Toch bestaat het, is zelfs hip. Het laten vallen van de hoorcolleges heet nu ‘flipping the classroom’, het beoordelingssysteem van niet meer dan drie smaken (voldoende, onvoldoende, goed) is voorbeeldig volgens de literatuur over learning communities (en een verademing na het achter de kommageneuk). Er is persoonlijke terugkoppeling, over de inhoud van de opdracht, 16
over hoe er is geschreven, zelfs aandacht voor hoe de student zich daarin ontwikkelt. En vooral: de aanpak is door en door academisch. Docent en studenten in gesprek over een artikel, proberen te doorgronden wat de auteur bedoelt, zonder het direct terug te brengen tot een simpele gedachte. Gesprek over de tekst, dat het begrip verdiept; groei van wijsheid. Bij uitstek de ontwikkeling van de academische vaardigheden, die studenten in het schools georganiseerde onderwijs nauwelijks nog kunnen ontwikkelen. Maar het stralende middelpunt van de cursus zijn die oude teksten. Het voelt alsof we de afgelopen jaren met de steun in de rug van de vorige visitatiecommissie (jawel, die van Mart-Jan de Jong) onze eigen klassieken hebben teruggevonden en teruggewonnen. Altijd als er een crisis in het vak dreigt of is uitgebroken poppen ze opeens weer op, Marx, Weber, Durkheim, en, moet ik zeggen, de wat neurotische tekst van Goffman over stigma doet het de laatste jaren ook verrassend goed. Waarom? De klassieke sociologen zijn voorbeeld, rolmodel, ze probeerden eigenzinnig te begrijpen, en produceerden teksten om je hersens op te laten kraken. Als we als sociologen iets gemeenschappelijk hebben, dan is het dat vreemde mengsel van emotionele betrokkenheid, intellectuele belangstelling en de wil om de wereld te verbeteren, dat juist in die teksten zo overvloedig aanwezig is. Ik vrees niettemin dat mijn tijd bij dit vak z’n langste tijd heeft gehad. Veel, heel veel heb ik geleerd de afgelopen jaren, maar eens houdt het op. Klaar, uitgeleerd. Jammer, het was het mooiste vak dat ik ooit heb mogen geven. Mogen Marx en Weber trots op me zijn, en onze studenten nog vaak aan hen denken!
Een sociologische, actiegericht kijk op mens en samenleving. Mijn betrokkenheid bij mensen in de knel begon in mijn jeugd. Ik groeide op in een kunstenaarsgezin, lekker alternatief in de jaren ’70. Als kind werd ik opgevoed door de gemeenschap, die naast mijn broer en zus ook bestond uit pleegkinderen en allerlei passanten die bij ons logeerden. Er werd tot diep in de nacht gediscussieerd over een andere, betere wereld. Kunst die mijn ouders maakten was een vorm van sociale actie, de uiting van ongenoegen, idealen en verlangens vanuit de vrijheid die kunst biedt. Er werd altijd gewerkt in ons gezin en de sociale betrokkenheid bij kwetsbare mensen, vooral jongeren, was groot. Prof. dr. GabriÍl Anthonio is bijzonder hoogleraar van de sociologie van leiderschap, organisaties en duurzaamheid, bij Sociologie aan de RUG en is Lector aan de NHL-Stenden Hogeschool te Leeuwarden en Voorzitter Raad van Bestuur bij Verslavingszorg Noord Nederland (VNN).
17
Tijdens mijn pubertijd was ik meer in de sportschool te vinden dan op school. Ik had een droom. Ik wilde topsporter worden, in karate. En dan een sportschool beginnen voor kwetsbare jongeren. Vechtsport als kunst en vorm van actie voor kwetsbare jongeren. Door middel van sporten jongeren van de straat houden, leren respectvol met elkaar om te gaan en waar nodig hun zelfvertrouwen versterken. Maar het liep allemaal anders. Het CIOS (Centraal Instituut Opleiding Sportleiders) wees deze karate kid af, ondanks een goede uitslag van de toelating en fysieke vaardigheden test. Na deze afwijzing ben ik agogisch- en maatschappelijk werk gaan studeren. Tijdens mijn studie werkte ik in de crisisopvang in Utrecht. Ik combineerde werken en studeren. Ik deed naast groepswerk ook veel outreachend jongerenwerk, op Hoog Catharijne in Utrecht. Ik spreek hier over de periode begin jaren ‘90. Hoog Catharijne was een verzamelplaats van verslaafden, dealers, dak- en thuislozen, zwerfjongeren en pooiers. Twee dagen per week, vooral in de avonden was ik op Hoog Catharijne te vinden. Ik ging op zoek naar jongeren die weggelopen waren van huis en daar al dan niet met de laatste trein waren gestrand. Soms zag je zo’n kind zitten, net 13 jaar geworden en dan met een rugzak en teddybeer op de arm. De verslaafden en dealers kenden me goed. Regelmatig vroegen ze om raad. Ze hielpen mij weer mee om deze kwetsbare jongeren op tijd te vinden. Deze jongeren die net op straat beland waren, waren mede door hun naïviteit zeer kwetsbaar. Pooiers, maar ook een netwerk van pedofielen dat op Hoog Catharijne actief was, waren net als ik voortdurend naar hen op zoek. Ook op straat gelden codes, minderjarigen horen daar voor de meesten niet thuis en werden dus door sommige dealers en gebruikers snel naar mij doorverwezen.
sommigen jongeren weer naar huis en anderen werden tijdelijk als crisis opgenomen. Ik heb daar de opkomst van Marokkaanse en Antilliaanse jongeren gezien die op meerdere fronten vastliepen in hun leven. Sommigen gingen aan de drugs, anderen vonden een suikeroom aan wie ze hun seksuele diensten aanboden of gingen de prostitutie in en vonden bij klanten tijdelijk onderdak, en weer anderen werden de assistent van een dealer. Hoog Catharijne was een broeinest van criminaliteit waar mensen die daar strandden een plaats werd aangeboden in de ‘gemeenschap’. Tijdens mijn hbo-opleiding was ik individueel gericht op de minderjarige jongeren. Ook probeerde ik de band die zijn hadden met thuis weer te herstellen, aan te halen en in te schatten of het veilig genoeg was. Na het hbo ging ik sociale wetenschappen aan de Vrije Universiteit studeren. Tijdens mijn colleges Sociologie en Antropologie gingen mijn ogen open. Ik zag ineens verschillende sociologische verklaringsmodellen over het ontstaan van groepen in de samenleving die kwetsbaar zijn of worden. Het boek Theorie des kommunikativen Handelns van Habermas (1981) was net verschenen. In mijn ogen een groot sociologisch denker, die mij op een positief kritische manier enorm heeft geïnspireerd. Ik verslond het en las alle samenvattingen en toelichtingen van onder andere Harry Kunneman, die later mijn promotor zou worden. Ik zag vanuit deze neomarxistische kijk op de samenleving duidelijke verklaringen hoe jonge mensen, met een lage economische status en migratieachtergrond geen aansluiting konden vinden in de Nederlandse samenleving. Het systeem in de moderne samenleving domineerde hun leefwereld dermate dat ze erbuiten vielen. Onderwijs, taal en cultuur sloten onvoldoende aan. Ze hadden, gelet op hun economische status, te weinig mogelijkheden en middelen om zich staande houden. Ook de hulpverlening, met een overwegend westerse blik, sloot vaak onvoldoende aan bij hun zoektocht, ingeklemd tussen verschillende culturen van deze doelgroep.
Gemiddeld nam ik twee tot drie jongeren per week mee naar het crisisopvangcentrum. In het centrum boden we onderdak, eten en schone kleding aan. Na een intakegesprek gingen
In al die jaren dat ik in de crisisopvang heb gewerkt, vele dagen en nachten die ik op straat had doorgebracht in 18
instelling naast controleren, beheersen en repressie ook anders, op een sociologische manier bekeken en opgelost kunnen worden! Opnieuw was ik weer bezig met die positieve, kritische actiegerichte houding, het opkomen voor kwetsbare mensen, die vaak zowel dader als slachtoffer zijn.
de hoop jongeren van de straat te helpen, keek ik vooral naar het individu. Ergens schaamde ik me dat ik minderjarigen zelf, en eventueel hun ouders ook, als een probleem zag, en te weinig oog had voor de sociale- en maatschappelijk context. Ik studeerde af op een scriptie naar de hulpverlening aan migrantenjongeren met toepassing van de theorie van Habermas.
De Dr. S. van Mesdagkliniek had en heeft goede banden met de Rijksuniversiteit Groningen, met name met de rechtenstudie, psychiatrie, criminologie en sociologie. Verschillende sociologiestudenten en onderzoekers werkten in de Kliniek. In die periode (1997-2005) heb ik Rafael Wittek, hoogleraar bij sociologie leren kennen. We hebben in die tijd samen meerdere studenten en onderzoekers zoals Ruud ter Horst, die naast zijn master sociologie in 2011 promoveerde op het beter kunnen voorspellen van recidivegevaar. Die samenwerking met Rafael en zijn collega’s liep door toen ik negen jaar als bestuurder werkzaam was bij Jeugdhulp Friesland (2005-2014). Meerdere PhD-studenten, zoals Birgit Paukstat (2010), Elena Erwardt (2011), Alona Labun (2012) en Thomas Kowalewski (2015), en anderen hebben hun onderzoek bij Jeugdhulp Friesland uitgevoerd en afgerond. Ondertussen was ik in 2007 benoemd als Lector in Leiderschap en Organisatieveranderingen aan de Stenden Hogeschool Leeuwarden. Zowel vanuit de jeugdzorg als het lectoraat hadden we opnieuw een vruchtbare samenwerking tussen de praktijk en de theorie die voor mij in 2015 uitmondde in de benoeming als bijzonder Hoogleraar in de sociologie van leiderschap, organisaties en duurzaamheid bij sociologie aan de Rijksuniversiteit Groningen.
Ik ging de ‘gemeenschap’ op Hoog Catharijne, met zijn eigen oplossingen, vraag en aanbod in drugs en seks, ook door een andere bril, met een sociologische blik bekijken. Ik kreeg er zelfs op onderdelen - gek genoeg - een zekere mate van bewondering en waardering voor. De creativiteit, de zelfredzaamheid, de vitaliteit van mensen om te overleven en hoe daar gedragscodes, normen en waarden ontstaan in een ‘gemeenschap’ van een paar honderd mensen die op en rond Hoog Catharijne leefden is fascinerend. Door een meer sociologische kijk op vraagstukken in de samenleving ben ik de beperking van de individuele hulp gaan inzien. Het was ook wel genoeg, na bijna 10 jaar uitvoerende hulpverlening in de crisisopvang te hebben verricht. Ik kreeg een aantal directiefuncties en werkte als directeur bij een reclasseringsorganisatie, werd directeur in een jeugdgevangenis en daarna directeur in de Dr. S. van Mesdagkliniek in Groningen. Naast mijn werk, hetgeen een enorme transformatie van de organisatie, van een beheers- naar een behandelcultuur, inhield, deed ik onderzoek. Ik promoveerde in 2006 in Utrecht, met Prof. Harrij Kunnen en Prof. Hugo Letiche als promotoren op het thema de Humanisering van een Justitiële Organisatie. Op welke manier je een organisatie terug kunt brengen bij de inhoud, de bedoeling, ondanks enorme systeemdruk en een angstcultuur. Ik heb ik mijn onderzoek kunnen aantonen dat vraagstukken rondom veiligheid en een heersende angstcultuur in een justitiële
Ik ben door levens- en praktijkervaring, verrijkt met sociologische bagage, anders gaan kijken naar kwetsbare mensen en de manier waarop wij daar als samenleving en instellingen mee omgaan. De mens is meer dan een individu, maar wordt in sterke mate mede bepaald door zijn of haar context. Voor mij is een sociologische manier van kijken altijd verbonden met actie. Het doorgronden van het hoe en waarom en dat vervolgens koppelen aan actie! De rode draad in mijn leven is participeren, observeren en actie om het 19
Oproep
verschil te maken in het leven van mensen. Ik moet eerlijk bekennen dat ik bij sociologische publicaties dit weleens mis. Het is nogal technisch, theoretisch en methodologisch correct, maar nergens in deze teksten voel of zie ik het sociologische hart kloppen! De bereidheid tot verontwaardiging, onrecht aankaartend, tegenmacht organiserend. Het zijn misschien idealen uit vervlogen jaren, maar ik kan er niets aan doen. Ik kan en wil er geen afscheid van nemen… In mijn eigen publicaties of colleges hecht ik wat minder aan het voldoen aan de academische standaarden en meer aan begrippen als sociale betrokkenheid, persoonlijke ontwikkeling, dialoog en tegenmacht. Ik hecht tegelijk ook waarde aan de kwaliteit van een publicatie, goed college en helder betoog. Maar dat is geen doel op zich.
Beste alumnus, Zoals u wellicht hebt gemerkt, krijgt u elk jaar de alumni-editie van SoAP op uw deurmat. Deze editie is bedoeld om u op de hoogte te houden van wat er gebeurt in de vakgroep, maar ook als podium voor alumni. Bent u een alumnus en wilt u iets vertellen over wat u hebt geleerd van de sociologie, momenten uit uw leven waarin u wat heeft gehad aan de sociologische visie of wat u voor werk doet of hebt gedaan? Dan bieden wij u graag een podium!
De sociologie, een positieve en tegelijk kritische manier van kijken, heeft mijn blik op mens en samenleving verruimd en dat wil ik graag zo behouden. Ik ben me bewust dat ik op de schouders van reuzen, sociologische denkers en doeners, sta die de samenleving sterk hebben beïnvloed. De invloed vanuit een sociologische manier van kijken en handelen mag in deze tijd wel wat meer zichtbaar worden. Daar waar de samenleving de verkeerde kant op gaat, waar groepen uitgesloten of gemarginaliseerd worden, is een stevige tegenmacht nodig. Het systeem van politieke macht, economie en bureaucratie mag de leefwereld van mensen niet overnemen, koloniseren in termen van Habermas. Die tegenmacht wordt naar mijn idee zichtbaarder als ik, of wij, vanuit een sociologische blik anderen aanzetten tot een kritische reflectie en zelf wat meer tegenactie zouden laten zien. Vraagstukken in een justitiële inrichting, maar ook in de samenleving, kunnen naast het controleren, beheersen en de repressie ook anders, op een sociologische manier, bekeken en opgelost worden!
Mail gerust naar soap.redactie@gmail.com bij interesse en voor meer informatie. De SoAP-commissie
20
Waarom professionals niet luisteren naar onderzoekers En wat de sociale wetenschap daaraan kan doen
Simon Venema PhD-student Rijksuniversiteit Groningen/ICS Onderzoeker Lectoraat Verslavingskunde & Forensische Zorg, Hanzehogeschool Groningen
Graag zouden we willen dat professionals in de sociale sector werken met methoden die wetenschappelijk bewezen zijn. Het idee is dat sociale interventies die gebaseerd zijn op wetenschappelijk onderzoek effectiever en efficiënter zijn dan interventies die gebaseerd zijn op gevoel en intuïtie. Dit noemen ze evidence based practice. In de dagelijkse praktijk komt van evidence based werken echter vaak weinig terecht. Daarmee blijft een potentie voor effectief sociaal werk onbenut. Sociale wetenschappers kunnen hier (in ieder geval) twee dingen aan doen: 1) onderzoek op een geschiktere manier communiceren naar het werkveld en 2) sterke samenwerkingsverbanden aangaan met de praktijk. Maar waarom moeten professionals zich eigenlijk iets aantrekken van sociaalwetenschappelijk onderzoek? Sociaalwetenschappelijk onderzoek kent immers een belangrijke beperking; het is lastig om causale relaties van interventies vast te stellen omdat de sociale wereld complex is. Echte experimenten vaak niet uitvoerbaar. Toch zijn er succesverhalen, waarin interventies geïmplementeerd worden en succesvol blijken te zijn. Evidence based werken lijkt dus zeker mogelijk. Daarnaast is het goed om op te merken dat evidence based werken niet altijd op zuivere experimenten gebaseerd hoeft te zijn; het kan ook gebaseerd zijn op quasi-experiment21
en, kwalitatief onderzoek of inzichten van experts. Toch komen veel inzichten uit sociaalwetenschappelijk onderzoek niet bij professionals terecht. Dat veel wetenschappelijk onderzoek alleen in Engelstalige journals achter een paywall gepubliceerd wordt helpt niet. Als onderzoekers graag willen dat hun onderzoek wel bij professionals terecht komt, dan zouden ze er goed aan doen om (ook) Nederlandstalige artikelen in een toegankelijk format te publiceren. Schrijven in een toegankelijk format is in ons vakgebied denk ik goed mogelijk; juist sociaalwetenschappelijk onderzoek leent zich voor een leesbare en jargonvrije taal zonder dat de inhoud verloren gaat. Een ander probleem is dat onderzoek vaak als eenrichtingsverkeer naar het werkveld gecommuniceerd wordt: ‘Wij, de onderzoekers, publiceren onderzoek waarin jij, de professional, kan lezen hoe jij je werk het beste kan doen.’ Ook wordt er in wetenschappelijk onderzoek vaak weinig rekening gehouden met de praktijkcontext, omdat onderzoekers op zoek zijn
naar algemeen generaliseerbare effecten. Juist deze context vormt de alledaagse praktijk van professionals. Professionals vinden het daardoor vaak moeilijk om concrete praktijkadviezen te halen uit wetenschappelijk onderzoek. Professionals beschikken daarnaast vaak niet over de juiste vaardigheden om onderzoek goed te kunnen beoordelen. Dat kan ze ook niet kwalijk genomen worden; ze zijn immers geen wetenschappers. Ook kost het veel tijd om wetenschappelijke artikelen door te lezen. En juist van tijd is vaak een tekort. Ik denk dat onderzoekers zich moeten realiseren dat professionals niet regelmatig door wetenschappelijke databanken heen ploeteren om de beste interventies op te zoeken. Er moeten daarom nieuwe manieren gevonden worden om onderzoek en praktijk bij elkaar te brengen. In dit opzicht kunnen universiteiten leren van hogescholen. Op hogescholen springen lectoraten als paddenstoelen uit de grond (tussen 2007 en 2016 is het aantal lectoren bijna verdubbeld). Lectoraten doen namens de hogeschool praktijkonderzoek om de samenwerking tussen onderzoek, onderwijs en praktijk te versterken. Ze springen daarmee in het praktijkonderzoekvormige gat dat universiteiten hebben achtergelaten. De ervaringen van deze lectoraten leren ons dat een sterke, interactieve samenwerking tussen universiteiten, hogescholen en de praktijk een zinvolle aanpak is. Het bevordert onderzoek dat plaatsvindt in samenwerking met de praktijk en dat rekening houdt met de context. Deze samenwerking kan bijvoorbeeld de vorm aannemen van een platform waarin onderzoekers wetenschappelijke inzichten efficiĂŤnt communiceren naar professionals, zonder dat zij zelf de databanken in moeten duiken en nieuwe onderzoeksvaardigheden aan moeten leren. Daarnaast kunnen professionals binnen hun organisatie een setting voor onderzoek bieden. Ook kunnen professionals en onderzoekers samen nadenken over een communicatievorm waarbij onderzoek belandt bij professionals. Bestaande vormen (academische werkplaatsen, innovatiewerkplaatsen) van samenwerking worden vaak positief ervaren, zowel door onderzoekers als door professionals. 22
Door het dialoog en de samenwerking aan te gaan met professionals kunnen sociale wetenschappers hun maatschappelijke impact vergroten. Dit zal het implementeren van evidence based werken bevorderen. Als wij bereid zijn om samen te werken met en te luisteren naar professionals, dan zullen professionals ook meer naar ons gaan luisteren.
Lezen als Socioloog Auteur: Rie Bosman
De redactie van SoAP gaf me het thema van dit nummer: de Socioloog. Hoe de socioloog terugkomt in leven en werk van alumni. De socioloog is dagelijks aanwezig in mijn leven en werk. Ook, en dat is in de voorgaande afleveringen van deze rubriek duidelijk te zien, in de manier waarop ik lees. Onafhankelijk van het thema van het boek lees ik er een sociologische studie in, en dat geldt zeker voor romans. Dat betekent dat de socioloog in mij steevast andere aspecten van een boek waardeert dan de psycholoog of de drie docenten in mijn leesclub. Dat geldt ook voor het boek dat we vorig jaar lazen: ‘An Experiment in Love’, door Hilary Mantel. Mantel rondt momenteel deel drie af van een trilogie over Thomas Cromwell – voor de eerste delen kreeg ze twee keer de Booker Prize. In november 2018 hield ze de Van der Leeuw lezing onder de titel: The Mirror and the Light: New Reflections on Old Stories.
‘An Experiment in Love’ is geschreven in 1995 en direct in het Nederlands vertaald onder de titel ‘Liefde verkennen’. In 2018 verscheen een herziene vertaling. De titel is zowel in het Engels als in het Nederlands een raadsel en zelfs misleidend, want veel liefde is er in het boek niet te herkennen. Met deze constatering ben ik in goed gezelschap, want ook de schrijfster Margaret Atwood (van ‘The Handmaid’s Tale’) kritiseert in haar lovende recensie zowel het woord ‘experiment’ als ‘love’: ‘… there are many kinds of love in this book, almost all contaminated’. Almost all – gelukkig zijn er als je goed oplet kleine vonkjes echte liefde. Carmel McBain blikt terug op haar leven en kiest als scharnierpunt 1970, het jaar waarop ze als achttienjarige naar de universiteit gaat. Vertellend vanaf dat tijdpunt kijkt ze afwisselend terug op haar kinderleven in Lancashire waar ze in 1952 geboren werd, én volgt ze het eerste jaar van haar studentenleven in Londen. In feite beslaat het boek daarmee haar hele schoolloopbaan: 23
de elementary school, de middelbare school en de universiteit. De transitie van de basisschool naar de middelbare school staat centraal, en dat alles tegen de achtergrond van de Engelse klasse-samenleving en het daar volkomen op toegesneden schoolsysteem. Carmel’s ouders zijn van Ierse komaf en katholiek. Carmel gaat dus naar een katholieke, door nonnen geleide elementary school. Ze is de enige dochter van een steeds bozer wordende moeder die voor haar slimme dochter ambities heeft waarvan ze zelf nog niet eens kon dromen. Vader is niet tegen zijn vrouw opgewassen en trekt zich terug in legpuzzels. Het leven is sober, karig zelfs, en verstoken van enige warmte of genegenheid. Liefde lijkt een onbetaalbaar luxeartikel. Carmel gaat dagelijks naar school met buurmeisje Karina, mede omdat Carmel’s moeder sympathie heeft opgevat voor dit immigrantengezin uit een Oost-Europees land. Er hangt een donkere schaduw om deze opgedrongen vriendin, aan wie Carmel zich onmogelijk kan onttrekken. Ze zijn in zekere zin tot elkaar veroordeeld, en dat geldt zeker als ze naar de middelbare school gaan. experiment’. Op de Holy Redeemer ontmoet Carmel Julianne, die als dochter van een dokter een welvarende en rimpelloze jeugd heeft gehad ‘met zonnehoedjes en Beatrix Potter’. Dankzij de katholieke signatuur en ondanks het selectieve karakter van de school kunnen de meisjes elkaar ontmoeten en vriendinnen worden over de sociale afstand heen. Precies wat nu in het onderwijs niet meer gebeurt, zo lezen we in het laatste Onderwijsverslag (2018).
The Rising Meritocracy biedt kansen in het Engelse onderwijssysteem. Moeder besluit dat Carmel toelatingsexamen moet doen voor de ‘Holy Redeemer’, een aan een klooster verbonden nonnenschool met een zevenjarige gymnasiumopleiding. Carmel moet zelfs twee examens doen: het befaamde Eleven Plus examen voor een studiebeurs, en het toelatingsexamen voor de Holy Redeemer zelf. Geen advies van de onderwijzer, geen decentrale selectie, die zoals onlangs in ons land weer bleek veel ruimte biedt aan ongelijke onderwijskansen. Louter een ambitieuze moeder, heel hard werken, en twee objectieve toetsen. Maar de gewiekste Karina, die op aanmoediging van Carmel’s moeder ook toelatingsexamen doet, vermeldt in haar opstel dat het haar diepste wens is om de Paus te ontmoeten. De intelligente Carmel beseft geschokt dat Karina zich hiermee van een toegangsbewijs verzekert.
De middelbare schoolperiode is geen vreugdevolle periode – ‘our lives were neither free nor pleasant’ - maar voor Carmel toch de springplank naar een universitaire opleiding en een ander leven. Karina blijft haar als een schaduw volgen en gaat mee naar Londen, naar de universiteit, en vooral: naar de studentenflat voor meisjes waar Carmel en Julianne hun intrek nemen. Opnieuw hebben de medestudenten een heel andere achtergrond: de meesten hebben op kostschool gezeten en ze zijn vrijwel allemaal van goede komaf. Carmel daarentegen heeft weliswaar een beurs maar kan zich feitelijk niets veroorloven. De studentenflat houdt het grootste deel van de beurs in voor kost en inwoning, en van wat er overblijft - nadat er geld opzij is gelegd voor het treinkaartje in de kerstvakantie- kan ze nauwelijks schrijfpapier of postzegels kopen om haar vriend Niall te schrijven. Bezoek van
En zo gaan de twee meisjes op elfjarige leeftijd in de voorgeschreven kleding en uitrusting naar de middelbare school, die verder uitsluitend wordt bevolkt door meisjes wier vader advocaat is, of fabrieksdirecteur, zakenman of winkeleigenaar van de welgestelde soort. Carmel observeert: ‘We were the first girls from our school – from any school like ours – to go to the Holy Redeemer, and perhaps we were thought of as a worthy social 24
jongens is uiteraard verboden, maar de meisjes zijn zeer vindingrijk in het naar binnen smokkelen van hun vriendjes. Sowieso zijn de meeste studentes vooral gericht op het vinden van een huwelijkspartner en het voornemen voor het einde van hun studie verloofd te zijn. De pil is al beschikbaar, maar de meeste meisjes kennen de permanente angst voor zwangerschap – die tot schorsing leidt - of het risico van een abortus. De beschrijving van het eerste jaar in die studentenflat is zowel grimmig als geestig en rijk aan informatie. De kostschoolmeisjes worden met één soortnaam beschreven – ‘the Sophies’ – en hun vriendjes – ‘the Rogers’- eveneens. Carmel werkt hard, als ze studeert geeft ze geen geld uit. Carmel’s vader is door de toenemende welvaart meer gaan verdienen waardoor haar beurs lager wordt, maar de ouders springen niet bij. Naast kamergenoot Julianne sluit ze vriendschap met Lynette die haar stilzwijgend geld leent als het water haar aan de lippen staat. En bij dat alles is de donkere vriendin Karina voortdurend in de buurt, als voorafschaduwing van de gruwelijke afloop van het boek. Hoofdpersoon Frances is slim maar van eenvoudige komaf, en gaat met een beurs naar de universiteit in Dublin. Net als Carmel wordt ze daar geconfronteerd met klasse-verschillen, en thuis met vervreemding van het ouderlijk gezin. Heel anders dan in 1970 is in 2017 de vrijmoedige omgang met mannen en de belangrijke rol van seks, maar ook hier is de liefde niet onbekommerd of van smetten vrij. En zijn de gevoelens van ontreddering groot.
Ik probeer nooit te veel te vertellen over een boek, of te veel gebeurtenissen weg te geven. ‘An Experiment in Love’ is een bijzonder rijk boek met verhalen voor de socioloog, de feminist, de romanlezer. Over onderwijs dat voor het eerst open staat voor arme hersens, en over ouders die zich enorm inzetten voor de onderwijskansen van hun kinderen. Over kinderen die als sociale stijgers vervreemden van hun ouders maar ook nooit echt bij hun nieuwe vrienden horen. Over primaire en secundaire socialisatie en hoe dat werkt, zonder dat die processen benoemd hoeven te worden. Over de emancipatie van vrouwen, die weliswaar toegang krijgen tot onderwijs, maar nog steeds gebukt gaan onder de dubbele boodschap waarin de rol van echtgenote en moeder de belangrijkste is. Over het verwarrende gevoelsleven en de identiteitsontwikkeling van adolescenten, in welk tijdperk dan ook.
Ik dacht na over de twee vergelijkbare situaties in 1970 en in 2017. Wat is er veranderd in bijna vijftig jaar? De welvaart? De goedkope vliegtickets? De communicatie via sociale media? Maar zijn de gezinnen veranderd? De positie en de perspectieven van vrouwen? De relaties met ouders, tussen vrienden, tussen verliefden en geliefden? Of is er ook hier een ‘new reflection on old stories’? Voor mij als socioloog en lezer zijn dit prikkelende vragen. Ik hoop voor jullie ook!
Tot slot. In mijn vorige bijdrage schreef ik over ‘Normal People’ (2018) van de jonge Sally Rooney (zie het interview met haar in De Volkskrant op 2 maart jl.). Opnieuw een schrijfster die met veel precisie en inlevingsvermogen de gedachten en gevoelens van haar hoofdpersoon verwoordt. Direct nadat ik het gelezen had kocht en las ik Rooney’s debuut ‘Conversations with Friends’ (2017). De gelijkenis met ‘An Experiment in Love’ was treffend.
Literatuur Inspectie van het Onderwijs. (2018). De Staat van het Onderwijs 2018.Zie: https://www.onderwijsinspectie.nl/documenten/rapporten/2018/04/11/rapport-de-staat-van-het-onderwijs
25
‘’Sociologie is niet voor bange mensen, maar ook niet voor bange sociologen’’ Een interview met Mark van Ostaijen
26
Een sociologische analyse van de psychologische overwaardering Auteurs: Lyanne Levy en David Vos Mark van Ostaijen (1984) is als bestuurssocioloog verbonden aan de vakgroep Bestuurskunde aan de Universiteit van Tilburg. Hij studeerde Vrijetijdswetenschappen, Filosofie en European Urban Cultures en is gepromoveerd in Rotterdam op een onderzoek naar migratie en mobiliteit in Europa. Hij schrijft ook opiniestukken voor verscheidene landelijke dagbladen en is columnist bij Binnenlands Bestuur. In oktober 2018 verscheen zijn eerste publieksboek, Wij zijn ons – Een kleine sociologie van grote denkers, waarin hij huidige maatschappelijke thema’s bekijkt vanuit een sociologische bril. Wij interviewden hem over zijn boek en visie op de sociologie.
Was deze onderwaardering van ‘het sociale’ ook de aanleiding voor u om het boek te schrijven? “Overal zie je Psychologie Magazine liggen, maar Sociologie Magazine is onbekend. Als ik een boekwinkel binnenloop dan zie ik dat Dick Schwaab aan zijn vijftigste editie van het boek Wij zijn ons brein toe is. De studentenaantallen bij psychologie nemen alleen maar toe, terwijl bij sociologie het tegenovergestelde te zien is. Dus ik dacht: er is hier sprake van een bredere trend, waarbij de rijkdom van de sociologie die ik heb ervaren niet tot zijn recht komt. Je kunt dan denken: wat is het jammer dat er geen sociologen opstaan in het publieke debat. Of je kunt zelf de pen opnemen en daar iets aan gaan doen. Voor dat laatste heb ik gekozen.” Hoe komt het dat er in de huidige tijd zo weinig aandacht is voor de sociologie, terwijl er, zoals in uw boek naar voren komt, juist zoveel sociologisch relevante thema’s spelen? “Na de verzuiling hebben we een periode gekend waarin de collectieve kaders zijn weggeslagen. De emancipatiestrijd van het individu in de jaren zestig en zeventig hebben we gevierd als een enorme sprong voorwaarts. We vinden het prettig om dat ideaal van individuele autonomie te blijven vieren. Een wetenschap als de sociologie appelleert hier niet aan: een socioloog zegt namelijk dat die individuele autonomie afhankelijk is van je sociale omgeving en je relaties. Mensen willen liever niet horen dat de autonomie van het individu eigenlijk vrij relatief is. De positie van een socioloog is daarmee lastig. Maar het verhaal heeft wel waarde: wij zijn geen losse atomen die geen enkel sociaal verband kennen. Dat gegeven verdient een plek in ons collectief bewustzijn.”
Hoe is uw boek ontvangen? “Ik ben overweldigd door de reactie. Dit is mijn eerste Nederlandstalige publieksboek. Dan hoop je natuurlijk dat het iets doet, maar ik had niet verwacht dat het zo zou worden opgepakt. Dat heeft mij enorm positief verrast. De landelijke media hebben er ruimschoots aandacht aan besteed en ik geef lezingen. Ook zijn er debatcentra die me aanschrijven met de vraag hoe een nacht van de sociologie zou kunnen worden georganiseerd. Het boek heeft een open zenuw geraakt en blijkbaar resoneert het idee dat we te veel aandacht hebben voor het individu in plaats van het sociale. Dit lijkt breed te worden gevoeld en ik ben blij dat ik daar een bijdrage aan kan leveren.”
Is deze onderwaardering van de sociologie volgens u echt iets van deze tijd? “Dat loopt al verder terug, maar het is wel zo dat we tegenwoordig steeds meer projecteren op het individu. Dat gebeurt in de economie, op de arbeidsmarkt. Je ziet ook dat studenten steeds 27
meer als individu behandeld worden. De studiedruk is groot en studenten moeten daar zelf vorm aan geven. Deze route naar steeds meer individualisme zie ik als een doodlopende weg. Daarom denk ik ook dat mijn boek juist nu binnenkomt bij mensen. We voelen in onze onderbuik dat het individuele verhaal tekortschiet. Alles projecteren op het individu is een heel arm en eenzijdig perspectief op de werkelijkheid.”
anders is. Het hele idee dat je zoiets moet benaderen vanuit de psychologie is blijkbaar common sense. Het is ook een zichzelf versterkend proces: hoe minder sociologiestudenten, hoe minder medewerkers sociologie, hoe minder tijd en mogelijkheden voor sociologen om in de media te verschijnen en hoe minder aantrekkelijk het vakgebied voor potentiële studenten is. Er moeten mensen zijn die de taak op zich nemen om het sociologische geluid publiekelijk te vertolken en mede daarom heb ik dit boek geschreven.”
Is het belangrijk dat er tegengas komt vanuit de sociologie tegen de ‘psychologisering van de samenleving’? “We moeten mensen ervan bewust maken dat zij onbewust de ego-wetenschappen overwaarderen en daarmee eigenlijk het sociale aspect negeren of onderwaarderen. Het is onze taak om dat voor het voetlicht te brengen. Wij zijn als sociologen heel goed in staat om onbewust gedrag bewust te maken. Dat is ook de rol die de psychologie in het leven van mensen speelt. Mijn boek is eigenlijk een sociologische analyse van die psychologische overwaardering. Afgelopen zomer verscheen er in een landelijk dagblad bijvoorbeeld een groot stuk over zelfdodingen. Durkheim heeft laten zien hoe sterk de omgeving van een individu hierop van invloed kan zijn, dus verwachtte ik een sociologische analyse. Er kwamen echter een depressiedeskundige en een psychiater aan het woord. Later sprak ik daarover met de journalist die het artikel had geschreven. Hij schrok ervan dat hij er niet over had nagedacht dat er een alternatief mogelijk is om zelfdoding te duiden. Dat is precies wat wij als sociologen kunnen bijdragen: het onbewuste gedrag bewust maken.”
In uw boek linkt u het onderscheid dat Weber maakte tussen functionele rationaliteit en waarderationaliteit aan de hedendaagse wetenschap, waarbij kwantiteit steeds belangrijker wordt dan kwaliteit. Denkt u dat de sociologie hier ook onder lijdt? “Of je nou kwantitatief of kwalitatief onderzoek doet, dat maakt op zich niet heel veel uit. Ook als je grote datasets gebruikt, moet je nog steeds een verbeeldend verhaal kunnen vertellen. Dat is volgens mij de kern van de sociologische verbeelding: raken aan een sentiment in de samenleving dat tot de verbeelding spreekt. Je probeert sociologische kennis zo in te zetten dat mensen het gevoel krijgen dat dit hen een verdiepend inzicht oplevert in hun leven, in wie zij zijn en waarom zij dingen doen. Dat is volgens mij ook de kern van het succes van de psychologie en de neuropsychologie. Maar ook van de filosofie, waarbij je in eerste instantie denkt dat juist dat een te complex vakgebied is om voor een breed publiek toegankelijk te zijn. Toch bestaat er een Maand van de Filosofie en een Denker des Vaderlands. Filosofen zijn dus wel in staat om tot de verbeelding te spreken. Ik vind grote datasets geen probleem, maar je mag je er nooit achter verschuilen zonder je publieke verantwoordelijkheid te nemen en de sociologische verbeelding te prikkelen. In mijn boek heb ik vanuit het oogpunt van Weber geredeneerd dat het in de wetenschap steeds meer draait om functionele rationaliteit: we moeten output genereren en artikelen in peer-reviewed journals publiceren. Ik denk dat dit een hele arme manier is om wetenschap te bedrijven. Met meer nadruk op waarderationaliteit kunnen we weer tot de verbeelding spreken. Dataverzameling, kwantitatief of kwalitatief, is belangrijk, zolang je ook een rol durft te spelen in het publieke debat.”
Is er op dit moment wellicht ook een tekort aan bekende sociologen die het vakgebied voor een breed publiek aantrekkelijk maken? “Er zijn mensen nodig die een alternatief verhaal kunnen vertellen. Bij de tragedie in Oss vorig jaar werd ik bijvoorbeeld gebeld door het programma van Margriet van der Linden, M. Ze waren op zoek naar iemand die iets kon zeggen over deze gebeurtenis in het licht van de massapsychologie. Daarvoor kwamen ze nota bene bij mij uit. Toen moest ik even ademhalen. Het probleem is niet zozeer dat de sociologen er niet zijn, maar dat het publieke denken 28
Het aantal studenten dat sociologie studeert, neemt de afgelopen jaren af. Draagt het gebrek aan een duidelijk beroepsperspectief eraan bij dat sociologie steeds minder populair is onder studiekiezers? “Dat is zeker zo. In de jaren zestig en zeventig kon je als socioloog gelijk terecht bij het Ministerie van Sociale Zaken. Het beroepsveld is bij sociologie iets vager dan bij psychologie. Wie hangt er thuis nou een bordje ‘socioloog’ op, terwijl dat bij een psycholoog wel kan. Dan zet je een stoel of een sofa neer en je hebt een praktijk. Toch is het beroepsperspectief van psychologen ook niet heel positief, maar het aantal studenten neemt wel toe. Het is de vraag of daar niet een hoop studenten tussen zitten die best wel wat affiniteit zouden hebben met sociologische vraagstukken. Alleen weten we het misschien niet op de juiste manier te vertellen. Ik denk dat we mensen nodig hebben die kunnen uitleggen waarom sociologie van waarde is. De concepten die door sociologen zijn ontdekt en ontwikkeld, zoals sociaal kapitaal en sociale cohesie, zijn zo ingeklonken in ons denken dat we vergeten te claimen dat ze sociologisch zijn. We doen alsof het een vanzelfsprekend onderdeel is van ons collectief bewustzijn. Ik denk dat het ook met ons eigen bewustzijn te maken heeft. We mogen trotser zijn op wat we hebben en dat mogen we uitdragen.”
“Het is belangrijk andere vormen te claimen waarop je het maatschappelijk debat kan voeren. Dat doe je niet door artikelen te schrijven in peer-reviewed journals. Dat is ook belangrijk, dat doe ik ook, maar dat zie ik als corvee. Dat moet je doen om wetenschappelijke legitimiteit te ontwikkelen en goed onderzoek te kunnen blijven doen, maar daarnaast heb je ook een publieke taak. Sociale Vraagstukken is een goed initiatief, maar dat blijft voor een beperkt publiek. Je moet ook durven om de telefoon van De Telegraaf op te pakken, een boek in het Nederlands te schrijven of eens te vloggen. Je publieke taak vervullen doe je niet door alleen maar de geijkte paden te bewandelen en comfortabele media te voeden.” Zou het helpen als sociologen zich daarbij meer specialiseren in een bepaald onderwerp? “Ik vind het interessant om het voorbeeld van filosofie aan te halen. Veel filosofen zijn helemaal geen expert op een empirisch domein. Die hebben een bepaalde logische manier van denken waarmee ze bepaalde vraagstukken aanpakken. Wat ik vooral fascinerend vind aan publieke filosofen is dat ze niet te bang zijn om buiten hun empirische onderzoeksdomein te stappen. Ook ik heb in mijn boek domeinen bestreken waarin ik niet jarenlang onderzoek heb gedaan. Je probeert sociologisch denken – en dat is niet alleen voorbehouden aan vaksociologen – toe te passen op maatschappelijke fenomenen. Dat is een bepaalde sociologische houding, een manier van denken, die niet voorbehouden is aan één empirisch domein waar je alles over weet. Je hebt specialisten en generalisten nodig. Specialisten zijn goed om een thema van expertise te voorzien. Ik denk dat de populariteit van filosofie juist laat zien dat het de generalisten zijn die tot de verbeelding spreken. Volgens mij is dat de kern, dat je niet te bang bent om buiten je comfortzone te stappen. Sociologie is niet voor bange mensen, maar ook niet voor bange sociologen.”
Ziet u ook een rol weggelegd voor sociologiestudenten om het vakgebied weer op de kaart te zetten? “Sociologiestudenten hebben affiniteit met sociologie en zijn daarmee de toekomstige fakkeldragers van de sociologische manier van denken: zij weten dat het van waarde is en dat het hen ook verder kan brengen. Ik begin het boek ook met een sociologische verbeelding. Het feit dat je geraakt kunt worden door inzichten uit de wetenschap, dat het intellectuele vuur in jezelf ontstoken wordt, is heel belangrijk. Bij studenten die sociologie zijn gaan studeren is dat vlammetje al gaan branden en dat kunnen ze uitdragen.”
Titel: Wij zijn ons – Een kleine sociologie van grote denkers Auteur: Mark van Ostaijen Verschenen: oktober 2018 Uitgeverij: Vantilt Pagina’s: 159 Prijs: 15 euro
Moeten sociologen vaker in bijvoorbeeld de opiniebijlage van kranten schrijven in plaats van alleen in wetenschappelijke tijdschriften? 29
Een sociologische visie op verduurzaming van woningen van huiseigenaren in Nederland Auteur: Frans Stokman
Frans Stokman is honorair hoogleraar Sociologie. vanaf 1978 verbonden aan de Afdeling Sociologie. Hij is gespecialiseerd in sociale netwerkanalyse en modellering van politieke besluitvormingsprocessen. Hij is medeoprichter van de energiecoöperatie Grunneger Power (www.grunnegerpower. nl) en de Stichting Samen Energie Neutraal (www.samenenergieneutraal.nl). De in het stuk voorgestelde aanpak om verduurzaming van woningen te versnellen is door de Stichting Samen Energie Neutraal uitgewerkt met een subsidie van het Ministerie van Economische Zaken. Het sociologische onderzoek daarbinnen is verricht door Jacob Dijkstra en Fleur Goedkoop. Mensen proberen drie hoofddoelen te bereiken met hun huisvesting, ook al vullen zij dat op geheel eigen wijze in: een zo hoog mogelijk wooncomfort; zo laag mogelijke woonlasten;
een zo duurzaam mogelijke woning. Bij elke beslissing van huiseigenaren spelen alle drie doelen mee, maar is één daarvan dominant. De andere twee kunnen dan het hoofddoel ondermijnen of juist versterken. Nu we meer bewust zijn geworden van de klimaateffecten van ons gedrag, is duurzaamheid maatschappelijk gezien steeds dominanter geworden. Sociaalwetenschappelijk onderzoek wijst echter uit dat bij slechts 18 procent van de bewoners duurzaamheid het dominante doel is. Alleen deze personen zullen dan ook duurzame maatregelen treffen wanneer deze, bij gelijkblijvend of lager wooncomfort, hun woonlasten verhogen. Bedrijven kunnen hun prijzen verhogen, huishoudens niet. Dus massale investeringen komen hetzij ten laste van de overheid, hetzij in de vorm van loonsverhogingen terug. Massale vrijwillige deelname van huiseigenaren voor verduurzaming vereist daarom een aanpak waarbij tegelijkertijd het wooncomfort omhoog gaat en de woonlasten minimaal gelijk blijven. Bovendien willen velen alleen geloven in een oplossing als zij zien dat het bij anderen werkt: goede voorbeelden doen volgen; samen en niet ieder voor zich en op basis van aansprekende pilots. Vanuit deze uitgangspunten heeft de stichting Samen Energie Neutraal (SEN) met subsidie van het Ministerie van Economische Zaken onderzoek gedaan welke maatregelen bij verschillende woningtypen aan deze voorwaarden voldoen. Hierbij zijn de effecten van verschillende maatregelen op gas- en elektriciteitsgebruik bij 11 woningtypen beoordeeld door een multidisciplinaire groep van 10 experts. De verrassende uitkomst van dit onderzoek was dat bij alle onderzochte woningtypen een hybride warmtepomp in combinatie met kierdichting het gasgebruik minimaal halveert. Deze investering verhoogt de woonlasten niet 30
‘‘Bij slechts 18% van de mensen is duurzaamheid het dominante doel van huisvesting’’. en kan bij voorkeur gecombineerd worden met aanschaf van 12 zonnepanelen op het eigen dak of op een collectief veld van zonnepanelen om het extra gebruik van elektriciteit duurzaam op te wekken. Ook dan worden de woonlasten niet hoger. Ook onderzoek van Berenschot komt tot dezelfde conclusie.
groengas aan huishoudens die hun gasgebruik weten te halveren met gelijktijdige verhoging van de aardgasprijs geeft een nog sterkere stimulans aan huishoudens om helemaal energieneutraal te worden.
Wat te doen met de rest van het gasgebruik? In de afgelopen vijftien jaar is een nieuwe technologie ontwikkeld om in één stap groengas van Slochteren-kwaliteit te maken uit rioolwater en organisch keukenafval, Autogenerative High Pressure Digestion (AHPD) genaamd (zie www.bareau.nl). AHPD is dus een voorgeschakelde plug-in voor een bestaande waterzuiveringsinstallatie, die nu ook de functie krijgt als groengasfabriek. Het groengas product kan meteen in het bestaande aardgasnet worden geïnjecteerd. AHPD-groengas heeft dezelfde kwaliteit als aardgas!
De technologie is uitgebreid getest en onafhankelijk door wetenschappers beoordeeld. Eerste projecten worden nu uitgevoerd op Ameland, in de gemeente Pekela en bij het Drentse dorp Ansen. Zowel elders in Nederland als in het buitenland is de belangstelling groot en zijn projecten in voorbereiding.
De grote voordelen zijn dat:er geen extra kosten nodig zijn om het gas op druk te brengen; er geen opwaardering nodig is van de gaskwaliteit; de bestaande transportinfrastructuur in gebruik blijft; alle huishoudelijke en industriële apparaten in gebruik blijven; broeikasgassen uit en energiegebruik van waterzuiveringsinstallaties minimaal worden gehalveerd; fosfaat en zware metalen teruggewonnen worden; en dat waterzuivering en groengasfabriek gecombineerd worden. In combinatie met de hybride warmtepomp en kierdichting kan hierbij voldoende groengas geleverd worden om alle huishoudens energieneutraal te maken. De bestaande rioolwaterinfrastructuur én gasinfrastructuur kunnen dus blijven bestaan en worden zo functioneel met elkaar verbonden. Een afvalproduct als rioolwater wordt daarmee een grondstof, en rioolafvalwaterzuivering circulair. Omdat AHPD naast het groengas ook in water opgelost CO2 genereert, kan het met waterstof uit overtollige zonne- en windenergie de groengasproductie nog eens verdubbelen, terwijl de huishoudens 20% extra opbrengst van hun zonnepanelen krijgen. Toerekening van dit 31
Het (onterechte) minderwaardigheidscomplex dat sociologie heet. Auteur: Geertje op de Hoek
Alweer eventjes geleden luisterde ik op de radio naar Mark van Ostaijen die mij vertelde hoe en waarom de sociologie weer een relevante wetenschap is. Ik als eerstejaars student had dat hart onder de riem even nodig. Dat lijkt misschien een beetje vreemd, want waarom ben ik dan sociologie gaan studeren? Omdat ik het een interessante wetenschap vind. Maar mijn directe omgeving moet daar hier en daar nog een beetje van overtuigd worden. Wanneer ik vertel dat ik sociologie studeer, zijn er zo ongeveer twee reacties mogelijk. Allereerst de vraag: ‘Wat dat dan is?’ Wanneer ik dan kom met een korte, bondige uitleg over het gedrag van het individu in de groep, kan ik vaak de vraag of ‘dat niet gewoon hetzelfde is als psychologie’ nog net ontwijken. Die vergelijking is begrijpelijk, maar wel fout. Want sociologie is niet hetzelfde als psychologie. Van Ostaijen verwoordde het mooi: We zijn de context kwijtgeraakt wanneer we kijken naar hoe onze samenleving functioneert. Wanneer gewone mensen vreselijke dingen doen, zoals naar boven kwam in de #MeToodiscussie, wordt er een enorme media-aandacht gegenereerd die zich volledig richt op het individu. Het gaat over de persoon Harvey Weinstein, niet het de scheve machtsverhoudingen in onze samenleving die #MeToo gedrag op allerlei niveaus mogelijk maken.
Ik maak van de gelegenheid gebruik om een knipoog te maken naar de vorige editie, waar de revolutie centraal stond. Revolutie is een typisch voorbeeld van een sociologisch proces. Revoluties vandaag de dag zijn bijna achterhaald wanneer we zien hoe veel wij als mensen gericht zijn op het individu en op onszelf. Wanneer we moeten demonstreren zijn we veel meer bereid om een petitie te tekenen van onze moraalridderprins op het witte paard, Tim Hofman, dan daadwerkelijk de straat op te gaan en actie te voeren. We zijn individualistischer dan ooit en hoewel nog altijd gespeculeerd wordt over op welke manier dat nu precies een probleem vormt, is het gezond om te stellen dat een beetje bewustzijn over de situatie nooit kwaad kan. Sociologie is in zo’n situatie onmisbaar, omdat het boven het individu uitstijgt, niet alleen geïnteresseerd is in hoeveel geld het kost, maar ook niet vies is van meten is weten. Sociologie was, maar is zeker nu en in de toekomst, relevant. Dat wist ik al. Net als de meeste lezers van de SoAP, denk ik. Waarom ik het pleidooi van Mark van Ostaijen echt nodig had, was door de tweede reactie die ik krijg als ik vertel over mijn studie sociologie. Deze volgt meestal op mijn uiteenzetting over de definitie van sociologie. ‘Maar, wat doe je dan precies?’ Deze vraag komt meestal van mijn leeftijdsgenoten die iets anders studeren, of op een andere manier hun leven 32
invullen. Wanneer ik dan begin te vertellen over wat ik precies op mijn studie doe, volgt meestal dit: ‘Oh, dat lijkt me nu echt saai.’ Een opmerking die anekdotisch bewijs levert voor wat ik zojuist al schetste. Een opbeurend praatje over statistiek heeft meestal niet het gewenste effect en ook als ik vertel over mijn project over duurzaamheid verzuchten veel mensen ‘dat het daar altijd al over gaat’. En hoewel ik wel beter weet, is het toch fijn om af en toe even te horen dat sociologie inderdaad belangrijk is en een bijdrage kan leveren aan dat grotere plaatje waar het dus over moet gaan. Dus bij deze, voor dezelfde naar bevestiging zoekende onzekeren zoals ik, die af en toe ook niet meer weten waarvoor ze het ook alweer doen, een klein steuntje in de rug. Een steuntje waarvan ik mezelf ook regelmatig weer even moet overtuigen.
Bauke van der Kooij
E r w t e n s o e p Ik zag een konijn door het bos rennen. Achter het konijn rende een vos aan en voor ik het wist waren het konijn en de vos verdwenen uit mijn gezichtsveld. Ik ging door met mijn wandeling in het bos (ik volgde de blauwe paaltjes), tot ik op een driesprong kwam. Ik kwam het konijn weer tegen, hij zat tegen een boom te hijgen. Ik vroeg aan hem of hij ontsnapt was aan de vos. ‘Wat denk je zelf, idioot?’, zei hij, ‘anders had ik toch niet tegen deze boom staan uitrusten?’ Ik gaf hem gelijk, en zei vervolgens dat ik het raar vond dat hij kon praten.
varen met een bootje. Daarnaast gebruiken jullie heel vaak de term “om een stukje bewustwording te creëren”. Nu moet ik snel gaan, de vos heeft mij vast en zeker gehoord, dus ik moet snel naar mijn hol toe.’ Ik ben nog even blijven staan op de driesprong. Daarna ben ik naar huis gegaan; ik had geen zin meer om verder te wandelen. Die avond heb ik thuis erwtensoep gegeten. Dat wilde je weten, toch?
Het konijn was een paar seconden stil, maar keek mij vervolgens met een indringende blik aan. ‘Ja,’ zei hij, ‘maar jij sprak mij als eerste aan, dus wat jij nu zegt is heel raar.’ Ik probeerde te zeggen dat ik dat enkel uit vriendelijkheid en nieuwsgierigheid vroeg, maar het konijn viel niet te onderbreken en was daarnaast een stuk harder gaan praten. ‘Trouwens,’ zei hij, ‘weet je wat ik nog meer raar vind? Jullie spuiten dure luchtjes op jullie lichamen, dragen soms oorbellen en gaan soms op een meer
33
Facebook SoAP-Groningen Twitter SoAP_Groningen Instagram soapgroningen
foto: P.B. Kramer, Groninger Archieven (2138_4059)
34
35