SoAP_Juli_2010

Page 1

Jaargang 42, nr. 3, Juli 2010

PERIODIEK

SOAP

Sociologisch Antropologisch Periodiek sinds 1970

VAKGROEP SOCIOLOGIE RIJKSUNIVERSITEIT GRONINGEN

Alumni SoAP! Waarin onder meer: Diverse interviews met alumni en docenten - Twintig jaar SociĂŤtas Het oranjegevoel - Betoog: Afschaffing religieus onderwijs


Redactioneel: Vakantie

We sluiten dit jaar af met de alumni SoAP. Daarom is in dit nummer wat extra aandacht besteed aan onze eigen vakgroep. U zult diverse interviews lezen met verschillende alumni en docenten. Daarnaast is natuurlijk ook aandacht besteed aan het twintig jarig bestaan van Sociëtas. Ik hoop dat deze SoAP u een beeld geeft van wat er deze dagen speelt bij de vakgroep Sociologie in Groningen. Het duurt nog een paar weekjes, en dan zit het erop. Tegen de tijd dat deze SoAP uitkomt zal menig socioloog al lang en breed van zijn of haar vakantie aan het genieten zijn, en zullen enkele studenten nog een herkansing moeten doen. Nog even en iedereen mag gaan genieten van een welverdiende zomervakantie. Terwijl ik dit schrijf reist bij mij de vraag wat ‘de Sociologen’ doen met hun vakantie. Ik kan me niet goed voorstellen dat je een groep sociologen tegenkomt in een zomeroord als Ibiza of Salaou. Toch kan ik me moeilijk voorstellen wat hij dan wel gaat doen. Gaat hij fietsen in Frankrijk? Backpacken door Europa? Of blijft hij gewoon lekker in Nederland en gaat hij met een boekje in de tuin zitten? We zullen dit natuurlijk uitgebreid van elkaar hoor, en wellicht kan ik mij van het vooroordeel ontdoen dat de socioloog geen feestende Ibizaganger is. Toch zal niet iedereen volgend jaar weer aanwezig zijn bij de vakgroep. Zo zal ik zelf ook afscheid van de vakgroep en SoAP (moeten) nemen. Ik wil u nog even voorstellen aan mijn opvolger. Anna Herngreen, die zelf ook al geruime tijd voor SoAP schrijft, zal het stokje van mij overnemen.

INHOUD

VAKGROEP

4 Interview: Rudi Wielers 5 Twintig jaar Sociëtas 6 Sociologie in de Media: Jaaroverzicht 7 Nieuw bij de vakgroep: Mark Huisman 8 - 9 Interview: Menno Rol 10 Bachelor- en schakelscriptie vergeleken 11 Als ik later groot ben... 12 Bericht van de faculteitsraad 13 Interview: Frans Stokman 14 Afgestudeerden 15 Werken aan de grenzen van het weten 16 Column: Ode aan de zomer 28 Achterkant: Paulien & Tom

Tot slot wens iedereen een hele fijne vakantie!

Mart Duitemeijer, Hoofdredacteur

Colofon

SoAP (Sociologisch Antropologisch Periodiek) Jaargang 42, nummer 3, Juli 2010

SOCIËTAS

Drukwerk: Copy Systems

Verzending: Rijksuniversiteit Groningen

Redactie: Hannah Achterbosch, Dieko Bakker, Vanessa Codrington, Mart Duitemeijer, Anna Herngreen, Joringel den Hoedt, Ronald Kielman, Marloes Kingma, Madelien Meulenkamp, Jaap Oude Mulders, Annelijn Remmelink, Leoni van Schaick, Lisa Sipma, Edwin Slijkhuis, Tialda de Vries, Eric Wams, Paulien de Winter.

Lay-out: Mart Duitemeijer

Contact: SoAP_Groningen@hotmail.com

Vakgroep Sociologie t.a.v. ‘SoAP’ Grote Rozenstraat 31 9712 TG Groningen

2

SOAP | JULI 2010

In dit katern krijgt studievereniging Sociëtas de ruimte om haar nieuws te presenteren. Nieuws van Sociëtas 18


MAATSCHAPPIJ & POLITIEK

20 - 21(seksueel) Misbruik in de samenleving 22 Burgernet 23 Sport en nationalisme: het oranjegevoel

OPINIE

24 - 25 Twistpunt: Satire 26 Betoog: Afschaffing religieus onderwijs 27 Sociologische canon: Melinda Mills

OVERIG Redactioneel 2 Colofon 2 Inhoudsopgave 2 Advertentie 19

SOAP | JULI 2010

3


VAKGROEP

INTERVIEW: RUDI WIELERS

Tijd voor ‘vers bloed’ in de vakgroep

$a zeven jaar gewerkt te hebben als onderwijsdirecteur bij de vakgroep Sociologie stopt Rudi Wielers ermee. Dit betekent echter niet dat hij bij onze faculteit vertrekt, hij zal zijn aandacht de komende jaren op onderzoek en onderwijs gaan richten.

Mart Duitemeijer

U krijgt een nieuwe functie bij de faculteit, wat gaat u precies doen? “Dat is enigszins een misverstand. Ik ben hier altijd gewoon in dienst geweest als hoofddocent, en heb altijd onderzoek en onderwijstaken gehad. Daarnaast ben ik de afgelopen zeven jaar onderwijsdirecteur geweest. Het is hier, en bij de rest van de universiteit zo geregeld dat mensen bestuurstaken hebben naast hun taken als onderwijzer of onderzoeker. Wat er nu in feite gebeurt is dat ik mijn taken als onderwijsdirecteur verlies en weer meer tijd aan onderzoek kan gaan besteden.” En bent u daar nog iets mee van plan? “Ja, ik ben al een aantal jaar bezig met een onderzoek. Dit was in het begin lastig vol te houden naast mijn functie als onderwijsdirecteur, maar de afgelopen jaren heb ik het weer weten op te pakken. Ik ben bezig met een onderzoek naar hoe Nederlanders tegenover hun werk staan. Dus wat ze van hun werk vinden, en hoe dat zich de afgelopen jaren heeft ontwikkeld. Dit gaat bijvoorbeeld ook over de vraag of ze minder of juist meer willen werken.” Dat blijft dus de komende jaren uw hoofdtaak? “Ja ik heb dit project dus een aantal jaar geleden gestart, en het is ook wel de bedoeling dat ik hier de komende jaren mee bezig blijf.”

Gaat u ook meer onderwijs geven? “Nee, sterker nog, ik heb komend jaar eigenlijk alleen de cursus inleiding. Deze ga ik ook veranderen, er moet wat aangepast en verbeterd worden. Verder ben ik vanwege de drukte van de afgelopen jaren vrijgesteld van onderwijstaken.”

Wou u stoppen als onderwijsdirecteur omdat u verder wilde met uw onderzoek? “Nou, niet omdat ik per se verder wilde met onderzoek, dit vind ik overigens wel erg fijn. De voornaamste reden is eigenlijk dat ik het inmiddels zeven jaar heb gedaan. Het was volgens mij ook een interessante periode, zowel voor mij als voor de opleiding. Ik heb ook het gevoel dat ik veel heb bereikt, maar op een gegeven moment is het wel op. Sommige dingen probeer je na verloop van tijd niet meer, omdat je denkt dat het toch niet

4

SOAP | JULI 2010

zal lukken. Dan wordt het eigenlijk tijd om het veld te ruimen, zodat er een nieuwe persoon met nieuwe energie en een nieuwe visie in de functie komt. Ik denk dat het sowieso goed is dat er wat ‘vers bloed’ komt.”

Heeft u dan ook het gevoel dat u nog specifieke dingen heeft bereikt? “Ja, ik denk wel dat ik veel voor elkaar heb gekregen. Ik weet niet wat de collega’s daar van zeggen, en studenten krijgen het natuurlijk maar beperkt mee. Ik denk dat Vincent (de befaamde twaalfdejaars student) de enige student is die hier in mijn geval wat zinvols over zou kunnen zeggen. De andere studenten stromen natuurlijk veel te snel door om hier een goed oordeel over te vellen, wat de afgelopen jaren overigens ook voor veel collega’s geldt. Zo hebben Rafael en ik ook vaker tegen elkaar gezegd dat we de afgelopen jaren in een transitieperiode hebben gezeten, doordat een groot deel van de staf is afgevloeid in verband met pensionering. Maar ook inhoudelijk is er de afgelopen jaren veel veranderd, ik denk dat iedereen het daar wel over eens is. Neem bijvoorbeeld de sterke ontwikkeling van het vaardighedenonderwijs in de projecten. Een tweede ontwikkeling is het honneurstraject dat de afgelopen jaren sterk is ontwikkeld, waarmee we onze goede studenten meer kans willen geven. Een derde ontwikkeling is de intensivering van het statistiekonderwijs. Dus er zijn wel redelijk wat ontwikkelingen geweest, waar we achteraf ook erg blij mee kunnen zijn.” Heeft u ook het idee dat het de afgelopen jaren wat strenger is geworden? “Ja nou kijk, toen ik begon waren er nog mensen bij SoAP die op de achterkant zeiden dat Sociologie een Mickey Mouse opleiding was; alles kleiner, alles makkelijker en sneller te doen dan een gewone opleiding. Ik denk niet dat men dat tegenwoordig nog zal zeggen, en dat lijkt me wel een goede zaak.”

Wilt u nog iets kwijt over SoAP? “Over SoAP, SoAP vind ik eigenlijk wel een erg leuk blad, een van de parels van onze vakgroep en mijn vrouw mag hem ook graag lezen. Daarnaast vind ik wel, en dat geldt voor SoAP minder dan voor de opleidingscommissie en de jaarvertegenwoordiging, dat we heel goed zijn in het communiceren van problemen en dergelijke, maar dat de nadruk daar nooit op de positieve kanten ligt. Als ik zo rondkijk bij verschillende opleidingen in Nederland zou ik wel durven zeggen – en dan wil ik mezelf niet per se een veer in mijn reet steken – dat we hier een hele fraaie, goede opleiding hebben. Met bevlogen mensen die hier werken, en ook goede studenten, denk ik eigenlijk dat het hier prachtig staat. Daarom

vind ik het soms jammer dat men zo negatief is, dit is ook niet leuk voor het gezicht van de opleiding naar de buitenwereld.”

U bent positief over de sociologiestudent in Groningen, komt dit nog door iets specifieks? “Ja, ik heb wel enige ervaring met studenten. Ik heb voordat ik hier onderwijsdirecteur werd ook in Rotterdam gewerkt bij bedrijfskunde en daar waren de studenten een stuk minder leuk dan hier. Ik moet wel zeggen dat er in Groningen ook wel verschillen zijn, zo is het nu bij de eerste jaar lastig om echt goed door te dringen, en de uitval in het eerste jaar is eigenlijk nog steeds te hoog. Je doet het natuurlijk allemaal omdat je hoopt dat de studenten hier blijven en ook afstuderen.” Wat mist u nog bij deze opleiding? “Ik vind niet dat we hier iets missen. Wat hier in de opleiding duidelijk aanwezig is, is de maatschappelijke component. Andere opleidingen – die bijvoorbeeld hoger scoren bij de visitatiecommissie – focussen zich puur op onderzoek, wat ik eigenlijk wel een beperking vind. Aan de andere kant moet de wetenschappelijke kant niet in de steek worden gelaten. Het onderzoek blijft core business, de legitimatie van onze faculteit blijft natuurlijk dat je goed onderzoek blijft produceren. Zodra dit niet meer gebeurt wordt het toch meer een beroepsopleiding. Daarom moet de nadruk wel op de wetenschappelijke kant blijven liggen.”

Een bolleboos of een kroegtijger? “Nou ik moet zeggen dat ik in het begin bij sociologie veel aanwezig was op borrels en dergelijke, en daar heb mij ook altijd goed vermaakt. De afgelopen jaren heb ik mijn leefstijl wat aangepast en ben ik daar dus niet zo vaak meer aanwezig, en kom ik ook niet veel meer in de kroeg. Toch heb over het algemeen altijd genoten van kroegbezoek, en ik vind ook dat Nederlanders te weinig in de kroeg komen. Mensen moeten gewoon gezellig met elkaar een biertje drinken. Dit geldt misschien wat minder voor sociologiestudenten, want die zitten wel erg vaak gezellig met elkaar in de kroeg. En een bolleboos ben ik nooit echt geweest, ik lees wel veel, maar een echte bolleboos ben ik niet.” Tot slot, de eeuwige tandenstoker, waarom? “Haha ja, die mag ik graag bij me hebben, ik weet eigenlijk niet zo goed waarom, misschien heb ik een orale fixatie.”


TWINTIG

JAAR

SOCIËTAS

VAKGROEP

Een kleine geschiedenis van Sociëtas

stukken van Sociëtas. Momenteel is dit teruggebracht tot één overzichtelijke map. In de loop van de jaren werd Sociëtas steeds meer een studievereniging, waarbij het contact met de vakgroep en docenten Dit jaar viert Sociëtas haar twintigste verbelangrijk bleef, maar waar de nadruk voorjaardag. Hoewel sociologie dit jaar 76 jaar bestaat is pas in het studiejaar 1989–1990 de al kwam te liggen voor contacten tussen studenten onderling. We vonden het eerste convakgroepverenging Sociëtas opgericht. De stitutiekaartje uit het jaar 2000 waaruit blijkt voornaamste doelstelling was toentertijd de dat de professionalisering van Sociëtas toen onderlinge contacten tussen studenten en al in gang was gezet. In 2003-2004 kwam de docenten te verbeteren. Dit moest gebeuren modernisering ook op gang en de Sociëtasdoor zowel integratie als educatieve activiwebsite werd een feit. De agenda, nieuwsfeiteiten. De nadruk lag toen nog voornamelijk op het educatieve vlak. Het eerste jaar kende tjes en de toen legendarische slow-chat waren een volgende stap voor Sociëtas. In enkele startproblemen. Weinig opkomst op het bestuursjaar 2004-2005 werd ook voor activiteiten, geen jaarverslagen en bestuurshet eerst de Nacht van de Sociologie georgaleden die niet op hun eigen algemene leden niseerd op initiatief van Vincent Zwiggelaar. vergadering (ALV) aanwezig waren. Deze nacht was een groot succes en sindsNotulen van de ALV uit 1990 leren dan ook dat de toenmalige leden vonden dat het oude dien is dit een jaarlijks terugkerende activiteit. Naast Sociëtas en de SoAP kunnen bestuur zich niet erg fatsoenlijk gedroeg. In sinds 2005-2006 de commissies ook gebruik het daaropvolgende studiejaar (1990-1991) maken van de ruimte in de kelder van het is Sociëtas, met maar liefst 9 bestuursleden en 62 leden, begonnen met een charmeoffen- Boumangebouw. De commissieruimte, tegenwoordig ‘De Bunker’ genoemd, werd sief. Hiervoor zijn er nieuwe leden geworingericht met sfeervolle bankstellen en golven onder studenten en docenten, werden er den oldies van Gert Timmermans en Gerard voor de verandering zaken opgeschreven, Joling aan de vuurrode muren. Onder het met pen of op de typemachine, en werd er kopje “vernieuwing” is de inrichting van De door middel van enquêtes onder de leden en Bunker veranderd, maar Gert Timmermans docenten een jaarplan opgesteld. Daarbij lacht de leden nog steeds toe. Daarnaast konden Sociëtasleden fietsend vreten (fiets hangt De Bunker vol met constitutiekaartjes ‘m in de prak), mochten ze op bezoek bij en hangen er foto’s van oud-besturen. Naast bierbrouwer Grolsch en werd er net als nu dat deze foto’s in de bunker te bewonderen een excursie naar Oost-Groningen georganizijn, staan de foto’s ook op de website. seerd. Een wisselend jaar volgde, maar het Waarin de besturen van 1996-1997 tot 2006charmeoffensief wierp uiteindelijk zijn 2007 nog een groene biologische achtervruchten af; Sociëtas kwam tot bloei. Uit het grond hadden, ging het bestuur van 2007afgestofte archief blijkt dan ook dat in 1994 2008 een treetje hoger in de hortus door op Sociëtas 110 leden had, kortingen op studieeen tafeltje te gaan staan. Ook in 2008-2009 boeken gaf en er kortingskaarten waren om werd deze trend voortgezet en stond het te drinken in de toenmalige stamkroeg. In bestuur in pak nog enkele treden hoger op 1995-1996 had de secretaris een zware het bordes. Op de overdrachts ALV van bureaucratische taak, want er waren maar liefst drie dikke mappen voor alle benodigde 2009-2010 werd besloten door de leden dat deze “pakkentrend” voortgezet moest worden. Het geitenwollensokken imago werd definitief vervangen door een pak. Het huidige bestuur moet sindsdien, ondanks enkele protesten van huidige bestuursleden, in pak verschijnen op constitutieborrels en algemene ledenvergaderingen. Momenteel zijn de sleutelwoorden van Sociëtas professionalisering, vernieuwing en communicatie. Er zijn contacten met anderen studieverenigingen in Bestuur 2009-2010 tijdens de eerste constitutieborrel. Groningen en daarbuiten, de

Frank Wanders & Anna Strijbosch

bestuursbeurs ligt voor enkele jaren vast, de eerste Sociëtas constitutieborrel is gehouden en er is een activiteitencommissie opgericht om de activiteiten nog beter te kunnen organiseren. Daarbij kan het bestuur zich beter concentreren op bestuurstaken. Verder is er een nieuwe modernere website gekomen, waarin de slow-chat vervangen is door een hypermodern gastenboek. Het commissieweekend dat in 2005-2006 voor het eerst werd georganiseerd in Geesteren onder leiding van Nienke Bos, is omgedoopt tot het Bertus Postma weekend. Het klootschieten tijdens dit weekend is inmiddels vervangen door Stef Stuntpiloot, maar gezelligheid en

De geschiedenis van Sociëtas leert ons dat zij een vereniging is die groeit, zichzelf wil verbeteren en waar onderlinge binding voorop staat

onderlinge binding staan nog steeds centraal. Hetzelfde geldt voor de borrels. Waar in 1990 de borrels nog in de kantine werden georganiseerd en van daaruit onder andere naar de Bascule, de Minnaar, Mijn Moeder en De Doos werd verhuis, wordt er dit jaar ook flink gesocialized in café Jut & Jul. Ook de commissies proberen nog steeds de studenten en de vakgroep onderling te binden. De introductiecommissie organiseert sinds vele jaren een geslaagd introductiekamp op Schiermonnikoog om de eerstejaars met elkaar, met andere sociologiestudenten en met enkele docenten kennis te laten maken. Al sinds 1990 bezoeken verscheidene docenten het introductiekamp om hun sociologisch licht over het kamp te laten schijnen. Ook worden er al vele jaren reizen georganiseerd naar Oost-Europa door de TripCie. Na het overlijden van Herman Boeije op 16 september 2003, die jaarlijkse studiereizen naar Boedapest organiseerde, werd deze traditie voortgezet. Sinds die tijd reizen er elk jaar tientallen studenten af naar Oost-Europa. Naast al deze reizen is er ook al jarenlang een almanakcommissie die jaarlijks prachtige fotoboeken aflevert. De almanakcommissie staat sinds haar oprichting in het teken van vernieuwing. Sinds dit jaar is er zelfs een almanak met een harde kaft. Dit past goed in de progressieve lijn die Sociëtas sinds 1989 probeert door te zetten. De geschiedenis van Sociëtas leert ons dat zij een vereniging is die groeit, zichzelf wil verbeteren en waar onderlinge binding voorop staat.

SOAP | JULI 2010

5


SOCIOLOGIE

IN DE

MEDIA:

VAKGROEP JAAROVERZICHT

Een jaar sociologienieuws in vogelvlucht

Edwin Slijkhuis

Kinderen met zwakke sociale banden thuis en op school hebben een grotere kans op spijbelgedrag. Dit is een van de conclusies die René Veenstra en collega’s trokken uit een onderzoek onder de vijf procent kinderen die zowel op het voortgezet onderwijs als de basisschool spijbelden. De onderzoekers verwachten dat dit spijbelgedrag later uitmondt in delinquent gedrag. Om deze negatieve spiraal te doorbreken zou een mentor de band tussen ouder, kind en school kunnen versterken (Algemeen Dagblad, 2008-2009). Trouw (12-11-2009) bericht dat uit een grootschalig onderzoek naar familierelaties (Netherlands Kinship Panel Study) blijkt dat Nederlandse familieleden heel zorgzaam zijn voor elkaar. Dit spreekt de suggestie tegen dat Nederlandse families ‘los zand’ zouden zijn. ‘Zij doen heel veel samen en wonen vaak dicht bij elkaar in de buurt’, adus Pearl Dykstra, hoogleraar empirische sociologie. Melinda Mills, Gronings hoogleraar sociologie, heeft met behulp van de NKPS onderzoek gedaan naar estafetteouders. Mills concludeert dat ‘het estafetteouderschap’, een gezinsconstructie waarbij er steeds maar één ouder aanwezig is, voorkomt in Nederland. Nederland is echter geen 24uurseconomie, zoals de Verenigde Staten, waar het volgens Mills heel gewoon is om ’s nachts de Praxis in te duiken. Estafetteouders ruziën weliswaar meer, maar zijn niet ontevredener over hun relaties dan de ouders die er werktijden van 9 tot 5 op nahouden. Bovendien lijkt de man op deze manier meer tijd door te brengen met zijn kinderen. Sociologe Lieke ten Brummelhuis heeft in het kader van haar proefschrift onderzoek gedaan naar de effecten van het gezinsleven op het werk. Werkende ouders blijken meer collegiaal en minder gevoelig voor stress te zijn dan hun kinderloze collega's ( RC Handelsblad, 14-12-2009). Het meeste onderzoek in deze richting richt zich echter op het combineren van werk en gezin. Zo ook het promotieonderzoek van pedagoge Hilde Wierda-Boer naar tweeverdieners en de combinatie werk en gezin. Emotioneel stabiele ouders, vaders met vrouwelijke eigenschappen en moeders met mannelijke eigenschappen zijn het meest succesvol in het combineren van werk en gezin. Het zijn dus de persoonlijke eigenschappen die er toe doen. Minder werken blijkt niet te helpen. ‘Werkenden zijn steeds gelukkiger geworden, terwijl werklozen somberder zijn geworden’ concludeert sociologe Patricia van Echtelt in een onderzoek van het

6

SOAP | JULI 2010

Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) (NRC Handelsblad, 18-3-2010). Arbeid is steeds belangrijker geworden in onze samenleving en is bepalend voor de identiteit van een individu. Niet-werkenden zijn steeds meer een uitzondering en werklozen schamen zich meer dan vroeger dat ze geen baan hebben. Pedagoge Miranda Sentse heeft voor haar promotieonderzoek aan de RuG gekeken naar de invloed van de sociale omgeving op probleemgedrag bij jongeren. Volgens Sentse kunnen het karakter, de gezinssituatie en de relatie met leeftijdsgenoten de ontwikkeling van agressief gedrag of depressieve gevoelens beïnvloeden. Ouders hebben een vooraanstaande rol bij het al dan niet ontwikkelen van probleemgedrag. Teveel controle en bescherming werkt asociaal gedrag in de hand. ‘Ouders moeten op een gegeven moment leren hun kinderen los te laten. Die moeten hun eigen fouten maken’, aldus Sentse (Dagblad van het oorden, 24-2-2010). Tieners hebben wel degelijk grenzen nodig, maar ouders moeten er niet te kort op willen zitten. ‘Dé hooligan bestaat niet’, aldus criminoloog Tom de Leeuw (AD/Rotterdams Dagblad, 17-12-2009). Er zijn twee typen supporters die geweld gebruiken. De harde kernsupporters, die zich hebben bewezen in confrontaties met andere supporters. Ze gaan liever op de vuist met een andere harde kern op afgelegen plekken, dan het rellen op een feest als in Hoek van Holland. Het zijn de geweldsfanatieke supporters die buiten deze harde kernen circuleren die zich vaak manifesteert op momenten die helemaal los staan van voetbal. De Engelse socioloog Mike Presdee voorspelt dat hooliganisme onuitroeibaar is (Metro, 29-3-2010). Volgens hem is de behoefte aan het doorbreken van normen, rellen, van alle tijden. Bovendien heeft het internet er aan bijgedragen dat het hooliganisme een fascinatie met een lifestyle is geworden. De kleding- en filmindustrie hebben hun weg gevonden bij het vormen van deze lifestyle. Socioloog Iliass El Hadioui ( RC Handelsblad, 20-3-2010) meent dat straatcultuur leidt tot spijbelen, schooluitval, taalachterstand en agressief gedrag tegen docenten. Het zijn niet de etnische en culturele factoren die er toe leiden dat bepaalde groepen voor overlast zorgen, maar de straatcultuur is de bron van overlastgevend gedrag. ‘Straatcultuur ondermijnt de school’, aldus de promovendus. Deze cultuur is sterk beïnvloed door Amerikaanse gangsterrap. ‘De nadruk ligt op blingbling: snel geld verdienen en uiterlijk vertoon’. Het taalniveau van leerlingen blijkt achteruit te gaan. Zo wor-

den alle aanwijzende voornaamwoorden ‘die’. Tijdens sollicitaties vallen deze leerlingen door de mand. Het advies: ‘geen iPod in de les, scholen moeten de straatcultuur weren’. In Nederland worden ruim zestigduizend kinderen sociaal uitgesloten. Dit blijkt uit het rapport ‘Sociale uitsluiting bij kinderen’ van het SCP (de Volkskrant, 21-4-2010). Deze kinderen kunnen geen lid worden van sport- en vrijetijdsclubs en hebben geen geld voor kleren en uitjes. Armoede wordt als een van de belangrijkste oorzaken van de uitsluiting gezien. In totaal zou volgens het onderzoek zo’n elf procent van alle Nederlandse kinderen tussen de vijf en zeventien jaar tussen de wal en het schip vallen. De resultaten komen voort uit een zogenoemde nulmeting uit 2008, zodat het niet bekend is of de financiële crisis gezorgd heeft voor een toeof afname van sociale uitsluiting. De Duitse socioloog Alfred Pfaller constateert dat in Europese landen sinds de Tweede Wereldoorlog de politieke sociaaldemocratie minder aantrekkingskracht dan ooit heeft ( RC ext, 27-5-2010). Op het moment van schrijven van dit artikel lijken de sociaaldemocraten in Nederland, de PvdA, niet weten te profiteren van de financiële crisis. Het lijkt enigszins paradoxaal dat nergens in Europa deze hevige crisis heeft geleid tot een verschuiving naar links. Heeft de crisis niet de gebreken blootgelegd in een economisch model, waar het marktdenken centraal staat en de staat een bijrol speelt? Hoe dan ook, de kiezer wordt het niet makkelijker gemaakt als centrumrechtse partijen traditioneel linkse ideeën uitdragen (UMP; Sarkozy) en links zich sterk maakt voor het neoliberale model (Labour; Blair). De ew York Times van 21 mei 2010 bediscussieert een artikel van René Veenstra en collega’s over pesten. In een studie onder 481 basisschoolkinderen van 9 tot 12 jaar oud laten de Groningse onderzoekers zien dat pestkoppen geneigd zijn om klasgenoten onder te verdelen in twee groepen: potentiële vrienden en slachtoffers. Deze toekomstige slachtoffers zijn kinderen die eerder al door, voor de pestkop, belangrijke andere kinderen zijn afgekeurd. Het is hierbij opvallend dat de pestkoppen alleen geven om de goedkeuring van klasgenoten van hetzelfde geslacht. “Pestkoppen zijn op zoek naar aandacht en affectie vanuit hun eigen groep’’, aldus Veenstra.


VAKGROEP

INTERVIEW: MARK HUISMAN

Oud-docent van het jaar vindt heil bij Sociologie

Mark Huisman gaat volgend jaar de vakken statistiek 2 en 3 geven bij onze vakgroep. Momenteel werkt hij bij de vakgroep psychologie en vorig jaar werd hij docent van het jaar. Een goede reden voor SoAP om hem aan de sociologen voor te stellen.

Mart Duitemeijer

U heeft zelf econometrie gestudeerd, hoe komt u dan zo in de statistiek terecht? Hoe komt u dan zo bij statistiek terecht? “Nou ja, ik ben econometrie gaan studeren omdat ik economie en wiskunde leuk vond. Toen kwam ik erachter dat ik wiskunde eigenlijk een stuk leuker vond dan economie. Bij econometrie kon je je toen specialiseren in de statistiek, en dit vond ik ook een leuk onderwerp. Daarna ben ik eigenlijk toevallig bij psychologie terecht gekomen omdat hier een promotieplek vrij kwam. Daarna heb ik twee jaar bij het Centraal Bureau voor Statistiek gewerkt. Terwijl ik daar werkte had ik nog wel één dag in de week een aanstelling bij sociologie om wat kleine klusjes te doen. Toen wilde ik eigenlijk wel terug naar Groningen, en zo kwam ik dan ook bij het ICS terecht. Ik heb toendertijd ook nog statistiek twee onderwezen bij sociologie.”

Zijn u ook verschillen opgevallen tussen de studenten sociologie en psychologie? “Dat zou ik eerlijk gezegd niet zo durven zeggen. Wat wel een groot verschil is, en waar ik ook naar uitkijk bij sociologie, is dat de groepen veel kleiner zijn. Ik heb nu hier bij psychologie acht jaar lang statistiek 2 gegeven. Dat begon met 350 studenten, en dat zijn er nu inmiddels 650. Daardoor ben je eigenlijk meer met de coördinatie en administratie bezig dan met het lesgeven zelf. Je kent dan ook bijna geen studenten, en dat hoop ik bij sociologie wel te vinden.”

Heeft u nog specifieke ambities bij sociologie? Of gaat u ‘gewoon lesgeven’? “In de eerste instantie ga ik gewoon lesgeven en het onderwijs goed overnemen. Ook wil ik de vakken goed laten aansluiten op statistiek 1 en 4, ik begreep dat dit nog wel eens als probleem werd gezien. Er moet een mooie lijn in de statistiekvakken komen, dat is wel mijn grootste praktische ambitie. Daarnaast wil ik mijn eigen onderzoek weer even goed op poten zetten” En dat is? “Dat betreft voornamelijk de statistische kant van sociale netwerkanalyse. Ik heb samen met Tom Sneijders meegewerkt aan zijn longitudinale modellen, oftewel de evolutie van

netwerken over de tijd. Waar ik op dit moment nog mee bezig ben is meer gericht op de cross-sectionele modellen voor sociale netwerkanalyse. Daarnaast ben ik ook bezig met het probleem van missing data bij sociale netwerkanalyse.”

Ik begreep dat u een interessante manier van zelfreflectie heeft. U laat de teksten van evaluatieformulieren van het jaar daarvoor in het eerste college altijd aan de studenten zien, wat is uw filosofie hier achter? “Het is natuurlijk een stukje zelfreflectie, maar je laat ook de studenten zien wat anderen van het vak vonden, en dus ook wat ze er van verwachten. Zo zijn er elk jaar weer dezelfde problemen die worden aangegeven door studenten. Dit zijn echter niet altijd problemen, dus je bereidt ze hier door deze sheets op voor. Zo is een klacht die je vaak hoort dat het computerpracticum niet zinvol is. Als ik deze evaluatieformulieren dan laat zien leg ik er ook meteen bij uit dat je zo’n practicum toch echt zult moeten doen, en dan kan je ook maar beter proberen om er nog wat van te leren. Verder vind ik het goed dat studenten ook zien dat er wel degelijk iets gebeurt met de evaluaties.”

Statistiek wordt toch wel vaak als ‘vervelend’ vak ervaren. Is het daardoor ook lastig om statistiek aan de studenten te doceren? “Het is lastig, maar het is voor mij ook een uitdaging. Ik zal er voor moeten zorgen dat de mensen die er in het begin niks van snappen het uiteindelijk ook begrijpen. Je zult als docent zelf ook enthousiast moeten zijn, zodat je mensen op deze manier ook mee kan nemen. Wat erg fijn is, wat ik wel eens hoor van mensen, is dat ze er in het begin veel moeite mee hadden, maar dat ze het eigenlijk wel enigszins leuk zijn gaan vinden doordat ze het leerden begrijpen.”

Dan wat persoonlijke vragen. Bent u getrouwd? “Nee, dat niet. Ik heb wel kinderen samen met mijn partner. We hebben er inmiddels drie, van de leeftijden 8, 6 en 3.”

Heeft u nog hobby’s naast statistiek? “(lacht) Nou nauwelijks natuurlijk. Nee ik hou wel heel erg van sport, ik heb zelf altijd gevoetbald. Eerst in teamverband en later in de zaal met vrienden. We hebben ook nog meegedaan met de competitie bij de Aclo, en zijn hier uiteindelijk in de zogenaamde ‘top-

klasse’ gaan spelen. Toch is het lastig om je hobby’s vol te houden als je drie kinderen hebt, deze kosten namelijk ook veel tijd en energie. Verder hebben we (bewust) een oud huis gekocht, waardoor er nog flink wat te klussen valt, dit is ook wel een van mijn hobby’s.”

Zou u van een van uw publicaties kunnen zeggen dat het uw pronkstuk is? “Ik heb in 2003 samen met Tom Sneijders een stuk gepubliceerd wat ik wel erg mooi vond. Verder ook nog een publicatie samen met Marijtje van Duijn en Frans Stokman, dat is ook wel een hele leuke. Ik heb toendertijd ook samen met Edith de Leeuw een stuk over missing data gepubliceerd, wat ook een mooie publicatie is.”

Tot slot, heeft u nog iets wat u de sociologiestudent wil vertellen voordat u hen les gaat geven? “Nou maak je borst maar nat! Want het wordt… (breekt lachend de zin af). Nee kijk, ik snap heel goed dat je sociologie gaat studeren zonder dat je statistiek leuk vindt. Toch zul je het echt, en vooral ook zelf, moeten doen. En met trucjes alleen kom je er niet, dus het wordt wel hard werken. Daar is de beloning dan ook weer naar, want als je het eenmaal goed begrijpt, zal dat je later in je studie weer een hoop opleveren, bijvoorbeeld bij je thesis. Met name het eerste jaar wordt gewoon hard werken, dat is wel iets om je op voor te bereiden.”

SOAP | JULI 2010

7


VAKGROEP

INTERVIEW: MENNO ROL

Oh, ik kan het toch!

Menno Rol (1960) is docent wetenschapsfilosofie bij onder andere de faculteit Sociologie van de Rijksuniversiteit Groningen. Daarnaast is hij docent aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. In 2007 voltooide hij zijn proefschrift Conceptual Progress in Economics over wetenschappelijke vooruitgang in de economie. Voor SoAP voldoende reden voor een interview. Joringel den Hoedt

Joringel den Hoedt

Uw loopbaan bestaat voor een groot deel uit het geven van onderwijs. Wat is voor u de ideale student? “De ideale student is iemand die intrinsiek gemotiveerd is. Hij of zij hoeft niet per se hoge cijfers te halen, maar moet geïnteresseerd zijn in wat er verteld wordt en wat er in de literatuur staat. Hij moet willen begrijpen waar het over gaat.”

Hoe krijgt u studenten intrinsiek gemotiveerd? “Ik heb geen toverformule, maar ik denk dat de aard van het vak filosofie een belangrijke rol speelt. Het leuke aan filosofie is dat je tot inzichten komt die, als je ze eenmaal weet, voor de hand liggen, maar waarvan je nog niet wist dat ze bestonden.”

Universiteiten worden door critici soms bestempeld als leerfabrieken. Deelt u die mening, en denkt u dat dit invloed heeft op de intrinsieke motivatie van studenten? “In de jaren ’80 had je ook 800 eerstejaars rechtenstudenten, dus ik denk niet dat er in die zin veel is veranderd. Er zijn sindsdien weliswaar meer studenten bij gekomen, maar er zijn ook meer docenten gekomen. Ik denk wel dat het uitmaakt hoe onderwijs wordt gegeven, en dat veel studenten hun motivatie laten afhangen van hoe goed er les wordt gegeven. Ik vind dat als je iets wilt leren, dat het uit jezelf moet komen. De praktijk is echter vaak anders.”

Wat kan een docent zelf doen om studenten intrinsiek gemotiveerd te krijgen? “Ik denk dat als een docent laat zien dat de stof hem fascineert, dat hij dit dan overbrengt op zijn publiek. Ik denk dat ik dat zelf ook wel heb, al doe ik dat niet altijd bewust.”

Probeert u uw studenten ook iets mee te geven in hun persoonlijke ontwikkeling? “Ik ben wel geneigd, tenminste dat probeer ik, om studenten te helpen om zelfvertrouwen te krijgen. Ik merk dat filosofie een vak is dat

8

SOAP | JULI 2010

wordt gevreesd, waardoor studenten denken dat ze het niet kunnen. Ik weet zeker dat ieder mens, als hij of zij niet genoeg in zichzelf gelooft, minder goed presteert. Dat is onderprestatie als gevolg van een irrelevante oorzaak. Ik wil tegen studenten die het daar moeilijk mee hebben zeggen: “Je kunt het wel, probeer het maar gewoon.” Je moet niet aan het begin van de cursus al het gevoel hebben dat je het al moet kunnen. De cursus is er juist om het je te leren.” Even verder over de functie van wetenschapsfilosofie voor sociologen. Waarom is wetenschapsfilosofie voor sociologen relevant? “Om dezelfde reden waarom wetenschapsfilosofie relevant is voor elke wetenschap. Wetenschapsfilosofie is reflectie op je vak. Dit betekent dat je een stap terug doet en van een afstand kijkt naar jezelf. Als wetenschappers dit niet doen, dan lopen ze een groot risico om niet na te denken in welk groter geheel hun onderzoeksvragen staan. Hierdoor ontstaat het gevaar dat hun onderzoek te beperkt wordt, dat ze de verkeerde vragen stellen en dat ze reeksen data produceren zonder dat die data geïntegreerd worden in een theoretisch geheel. Ook is een gebrek aan reflectie slecht voor fantasie en verbeeldingskracht, en leidt het tot machinaal werken.”

“Wetenschapsfilosofie is reflectie op je vak. Als wetenschappers dit niet doen, dan lopen ze een groot risico om niet na te denken in welk groter geheel hun onderzoeksvragen staan.”

Kunt u hier een voorbeeld van geven? “Enkele jaren geleden had ik een gesprek met een hoofddocent biologie. Hij stoorde zich eraan dat veel promovendi zich alleen maar bezighouden met het verzamelen van data. Dat doen ze door experimentjes uit te voeren. Hij noemde dat vissen. Ze gooien een net uit, en als dat vol zit gaan ze opsommen wat er in dat net zit. Dat zetten ze dan in een artikel. Als hij hen vraagt waarom ze dat nou eigenlijk onderzoeken, dan komt er geen enkel antwoord, dan dringt zelfs niet het besef door dat dit een relevante vraag is. Ze zijn gewoon op weg naar het volgende artikel. Dat is nutteloze wetenschap, omdat het niet in een groter

geheel past.”

“Ik denk dat als een docent laat zien dat de stof hem fascineert, dat hij dit dan overbrengt op zijn publiek.”

Zijn er naast te weinig filosofie ook andere oorzaken voor een gebrek aan reflectie bij wetenschappers aan te wijzen? “Een heel belangrijke oorzaak die relatief nieuw is, is de publish or perish druk. Oftewel: schrijf artikelen, het dondert niet waarover, en publiceer ze in een zo goed mogelijk tijdschrift. Het is de neiging om wetenschappelijke productiviteit op een kwantitatieve manier te meten. In welke zin we de wetenschap ermee vooruit helpen is hierbij geen enkel criterium. Dat is een uiterst platte, dunne en oninteressante manier om over wetenschap te praten. Deze ontwikkeling is mede het gevolg van dat we wetenschap zijn gaan zien als een bedrijfsmatig proces. Het is een ziekte van deze tijd om alles te willen tellen. Wat past in deze wat pessimistische beschrijving, is dat wetenschapsfilosofie alleen nog bij Sociologie en Ruimtelijke Wetenschappen in het pakket zit. Bij Psychologie worden ook nog cursussen wetenschapstheorie gegeven, maar dat gebeurt niet door gespecialiseerde filosofen. Dit is volgens mij een uiting van dezelfde ziekte: reflectie levert geen publicaties op.”

Reflectie, intrinsieke motivatie en zelfvertrouwen zijn dus belangrijke eigenschappen voor een wetenschapper. Hoe zat het eigenlijk met uw eigen zelfvertrouwen toen u student was? Hebt u dat ook moeten aanleren? “Niet alleen toen ik student was, maar ook in mijn latere leven heb ik altijd gedacht dat andere mensen slimmer waren dan ik. Mijn leven als studerend wezen, dat lang heeft geduurd, zie ik als een vechtpartij omhoog, met constant het gevoel dat anderen het altijd beter deden dan ik. Dat is een gebrek aan zelfvertrouwen. En dat gebrek werd extra gestimuleerd doordat ik filosofie ging studeren in Groningen, wat werkelijk de beste filosofiefaculteit van Nederland is. Daar lopen een aantal mensen rond die uitzonderlijk intelligent zijn. Het is buitengewoon inspirerend om rond te lopen tussen zulke mensen, maar je kijkt altijd alleen maar omhoog.”


VAKGROEP Als ik uw cv bekijk, dan valt me op dat u pas op latere leeftijd filosofie hebt afgemaakt. Vervolgens bent u nog gepromoveerd. Waar kwam de ambitie vandaan om filosofie alsnog af te maken en te gaan promoveren? “Dat was diezelfde intrinsieke motivatie. Filosofie is altijd mijn grote liefde geweest. Ik moest op de Hanzehogeschool erg hard werken. Ik moest daar in vier talen lesgeven, en daar kreeg ik geen enkele voorziening of vrijstelling voor. Ik liep daar het vuur uit m’n sloffen en dat heeft me wel een beetje versleten. Dat leven was me te onbevredigend op den duur, en ik heb er gewoon een punt achter gezet. Dat is diezelfde reflectie op het leven, van wat ben ik nu aan het doen, en is dat wat ik wil?”

Hoe reageerde uw omgeving toen u besloot om te stoppen bij de Hanzehogeschool? “Eigenlijk zei iedereen dat ze me bewonderden dat ik het lef had om dat te doen. Hier en daar zelfs meende ik zelfs een lichte twinkeling van jaloezie in de ogen te zien. Dus men reageerde eigenlijk heel positief. Ik had gedacht dat ze me voor gek zouden verklaren, maar dat deden ze dus niet.”

Was het niet moeilijk om weer te gaan studeren? “Gek genoeg merkte ik dat ik een veel en veel betere student was dan ik was geweest toen ik twintig was. Het gemak waarmee ik grote hoeveelheden literatuur kon verwerken, en de stukken die ik daarover kon schrijven verbaasde me. Toen merkte ik dat filosofie een vak is waarbij je in het voordeel bent als je wat rijper bent. Dus ik deed het eigenlijk heel goed. Ik sleepte de ene negen na de andere binnen. Vervolgens toen vroeg mijn hoogleraar of ik bij hem wilde komen promoveren. Vanaf dat moment ging ik echt los.”

“Zelfvertrouwen is enorm belangrijk. Dat uit zich in alles.”

Hoe hebt u uw promotie ervaren? “Het was geweldig, het was precies wat ik nodig had. Ik moet beginnen met zeggen, dat toen ik weer begon met studeren, ik nooit had gedacht dat ik ooit promovendus zou worden. Ik dacht toen nog steeds dat iedereen veel slimmer was dan ik, en dat ik nooit zou kunnen promoveren. Ik vond het dus al een vreselijk goede prestatie van mezelf dat ik in staat was om af te studeren. Dat ik het zo’n geweldige tijd vond is puur inhoudelijk. Om mezelf echt kunnen verdiepen in filosofische vraagstukken op een veel dieper niveau dan dat ik dat tijdens mijn studie had gedaan, dat was fascinerend. Tijdens mijn werk aan de Hanzehogeschool probeerde ik altijd al veel te publiceren, maar dat wordt op een Hogeschool helemaal niet gewaardeerd. Je

moet zorgen dat de studenten les krijgen, en verder geen gezeur. Een zeer teleurstellende opvatting van intellectueel werk. Dus mijn neiging tot publiceren was altijd zondagmiddagwerk, en ik kon die echt botvieren toen ik eenmaal ging promoveren.”

Wat deed dat met u? “Toen ik gevraagd werd om te promoveren moest ik mijn zelfbeeld volledig bijstellen. En als je je zelfbeeld steeds naar boven toe kunt bijstellen, in de eerste plaats omdat ik hoge cijfers haalde, in de tweede plaats omdat ik afstudeerde, en in de derde plaats omdat ik gevraagd werd om te komen promoveren, dan is dat heel goed voor een mens en zijn gezondheid. Voor mij was mijn promotie dus een heel gelukkige tijd. Maar ik heb ook veel geleden. Het gevoel dat ik zoiets eigenlijk helemaal niet kan, dat is de volle periode gebleven. Veel promovendi hebben wel eens de gedachte van, het schiet niet op. Dat komt omdat vooruitgang niet altijd zichtbaar is. Je moet bijvoorbeeld eerst een heel jaar lezen. Dan zijn er heel weinig toetsstenen waaruit blijkt dat je opschiet. Maar je schiet enorm op. Het is van die impliciete kennis die niet te meten is. Je moet dan sterk in je schoenen staan, jezelf kunnen vertellen dat het allemaal ergens goed voor is, en dat het zal eindigen met een proefschrift.”

Hoe uitte het naar boven toe bijstellen van uw zelfbeeld zich? “Het is puur het besef van: “O, ik kan het toch”. Dat is alles: “O, ik kan het toch.” Zelfvertrouwen is enorm belangrijk. Dat uit zich in alles. In je carrièrepad, in hoeveel geld je over een heel leven verdient, in arbeidssatisfactie, in maatschappelijke status, noem het allemaal maar op. Dat werkt op al die gebieden door. Ik denk zelfs dat een gebrek aan zelfvertrouwen het belangrijkste obstakel is tegen sociale mobiliteit.”

$u u weet dat u het kan, hoe gaat uw verdere leven eruit zien? “Ik denk dat ik de komende vijftien jaar in ieder geval onderwijs blijf geven, want dat vind ik het leukste om te doen. Ik weet niet of ik in die tijd ook een onderzoeksaanstelling krijg, dus dat ik uren krijg waarin ik artikelen kan publiceren. Maar ik denk wel dat ik dat meer ga doen. Daarnaast ben ik vooral van plan om de leukste dingen van mijn vak meer te gaan doen. Dus in clubs gaan zitten, ik ben nu bijvoorbeeld voorzitter van het college van examens. Ik denk dat ik steeds dichter bij de krenten in de pap kom. Ik ben nog lang niet van plan om te stoppen met werken.“

SOAP | JULI 2010

9


VAKGROEP DE

UNIVERSITEITSRAAD

De ingang van het Heymansgebouw Van rustige hal tot middelpunt voor de strijd om jouw stem

Madelien Meulenkamp

Het zal niemand ontgaan zijn in de laatste weken van mei: De verkiezingen voor de universitaire medezeggenschap waren weer losgebarsten. Iedere ochtend stonden zowel SOG (Studenten Organisatie Groningen)en Lijst Calimero als GSB (Groninger Studenten Bond) klaar in de hal van het Heymansgebouw om iedere student te voorzien van een flyer, verkiezingsprogramma of goodwill creërende tijdschriften, appels en flesjes water. Deze partijen stonden niet alleen bij onze faculteit, maar waren van Harmonie tot Zernike bij alle universitaire gebouwen te vinden. Zelfs op het centraal station, waar dagelijks honderden studenten voorbij trekken, waren ze prominent aanwezig.

Deze partijen (SOG, GSB en Lijst Calimero) zijn de drie studentenpartijen die ieder jaar weer strijden om de twaalf studentenzetels binnen de universiteitsraad. Ze hielden aan de lopende band collegepraatjes bij zoveel mogelijk verschillende studies, verspreidden nieuwsbrieven in de UB kantines en hingen bordjes op in de stad. ‘Stem SOG voor fulltime inzet en concrete resultaten’, ‘Onderwijs op één – Calimero’ en ‘Stem kritisch, stem GSB’ waren de slogans die de binnenstad sierden.

Allemaal met een doel; zoveel mogelijk studenten mobiliseren om hun stem op een van de partijen uit te brengen voor de universiteitsraad

Allemaal met een doel; zoveel mogelijk studenten mobiliseren om hun stem op een van de partijen uit te brengen voor de universiteitsraad. De universiteit heeft 26815 kiesgerechtigde studenten. Dit jaar brachten 9483 studenten daarvan hun stem uit, dat is een opkomstpercentage van ongeveer 35 procent*. SOG haalde 14,4 procent van de stemmen, Lijst Calimero 12,7 procent en GSB 3,7 procent. Dit resulteerde in zes zetels voor SOG, vijf voor Lijst Calimero en één voor GSB. In vergelijking met vorig jaar heeft SOG een zetel aan Lijst Calimero moeten afstaan.

Maar waar nemen die studenten eigenlijk zitting in? De universiteitsraad is het centrale

10

SOAP | JULI 2010

medezeggenschapsorgaan van de Rijksuniversiteit Groningen. Twaalf personeelsleden en twaalf studentleden nemen zitting en vertegenwoordigen daarmee de hele universiteit. Voor de studentleden zijn ieder jaar verkiezingen, de personeelsleden worden om de twee jaar verkozen. De studentgeleding kent drie verschillende fracties, de SOG, Lijst Calimero en GSB. De personeelsgeleding bestaat uit één: de personeelsfractie. De universiteitsraad bestaat om het College van Bestuur van de universiteit, met aan het hoofd rector magnificus Frans Zwarts, te controleren en te voorzien van zowel gevraagd als ongevraagd advies. Daarnaast heeft het College van Bestuur ook voor bepaalde zaken de instemming nodig van de universiteitsraad. Dat geldt bijvoorbeeld voor de interne organisatie van studentenvoorzieningen en regels op het gebied van veiligheid, gezondheid en welzijn. De universiteitsraad kwam het afgelopen jaar ook veel in het nieuws met de invoering van het Bindend Studie Advies.

Maar het waren niet alleen SOG, Lijst Calimero en GSB die van 10 tot 25 mei bezig waren om stemmen te trekken. Ook voor de faculteitsraden kon in die weken worden gestemd. De universiteit kent negen faculteiten en daarmee negen faculteitsraden. Ook de faculteitsraden bestaan zowel uit een personeels- als een studentgeleding. Sommige faculteitsraden kennen verschillende partijen binnen de studentgeleding en sommige ook niet. Op de faculteiten waar dit wel het geval is barstte daarom een nog grotere verkiezingsstrijd los met zowel de universitaire als de facultaire partijen die om de stemmen streden.

Zo ook bij ons op de faculteit Gedrags- en Maatschappijwetenschappen. In de huidige faculteitsraad zitten nog geen verschillende studentenpartijen maar deze verkiezingstijd heeft daar sinds lange tijd verandering in gebracht door de komst van nieuwe partij PSB. De strijd werd gevoerd tussen Studenten Voor GMW (SVGMW) en Partij Studentbelangen (PSB). Ook zij flyerden in het Heymans, behingen de muren van het Bouman met posters en deelden ijsjes uit in de hortustuin. Dit alles leidde er toe dat van de 4074 kiesgerechtigde studenten van onze faculteit 37,51 procent hun stem uitbracht. Van de 1528 stemmen gingen er 857 naar SVGMW en 430 naar PSB. De andere stemmen waren blanco. Dit resulteerde in zes zetels voor SVGMW en drie voor PSB in de faculteitsraad.

En wat is die faculteitsraad dan precies? Het medezeggenschapsorgaan van de faculteit. Hierin nemen negen studenten en negen personeelsleden zitting die allemaal studeren of werkzaam zijn op de faculteit gedrags- en maatschappijwetenschappen. Zij vertegenwoordigen daarmee dus de hele faculteit. Net als bij de universteitsraad wordt ieder jaar een nieuwe studentgeleding gekozen en iedere twee jaar de nieuwe personeelsgeleding. Deze twee geledingen vormen samen de faculteitsraad. Deze controleert het faculteitsbestuur, met aan het hoofd decaan Henk Kiers en mag deze gevraagd en ongevraagd advies geven. Ook het faculteitsbestuur heeft voor sommige zaken instemming van de faculteitsraad nodig, zoals op het Onderwijs- en Examenreglement en de begroting. Verderop in SoAP vertellen de beide partijen waar zij zich komend jaar hard voor willen maken.

Echter, hoe meer studenten hun stem uitbrengen, hoe sterker de studenten medezeggenschap staat die het verschil in besluitvorming wel degelijk kan maken.

Ondanks de actieve campagnes die de partijen van de universiteitsraad en faculteitsraad voerden waren de opkomstpercentages toch aan de lage kant. Bij de Faculteit Godgeleerdheid en Godsdienstwetenschappen was de opkomst met 49 procent het hoogst. Echter, hoe meer studenten hun stem uitbrengen, hoe sterker de studenten medezeggenschap staat die het verschil in besluitvorming wel degelijk kan maken. Je stem uitbrengen is dus zeker van belang, al is het maar op een goede vriend of vriendin die zich verkiesbaar heeft gesteld.


BACHELOR-

VAKGROEP EN SCHAKELSCRIPTIE VERGELEKEN

Een oefening in schrijfvaardigheid…?

In het tweede semester van het academisch jaar zijn er ieder jaar weer tal van studenten die zich toegang proberen te verschaffen tot de master sociologie. De laatste horde die in dit proces moet worden genomen is het bachelorwerkstuk voor reguliere studenten en het schakelwerkstuk voor schakelstudenten. Goed voor 10 ECTS en een verplichte voldoende of beter om toegang tot de master te krijgen

Jaap Oude Mulders

Dubbel werk? Een scriptie ter afsluiting van de bachelorfase of als onderdeel van het universitair schakelprogramma is niet standaard of onomstreden. Zo liet scheidend Rector Magnificus Frans Zwarts begin mei in de UK weten dat hij geen voorstander is van een scriptie ter afsluiting van de bachelor. Zwarts is van mening dat een scriptietraject in de master voldoende is. Hij denkt dat de bachelorscriptie te vaak vertraging veroorzaakt en pleit voor het verbeteren van de schrijfvaardigheid door middel van meer papers en werkstukken Ook voor schakelstudenten is het nut ervan te betwisten. Enerzijds wordt er getoetst of de student zich de academische manier van werken eigen heeft gemaakt en in staat is een gedegen wetenschappelijk ond erzoek te doen. Anderzijds zijn veel schakelstudenten tijdens hun HBO-studie al doodgegooid met het moeten schrijven van werkstukken en een afsluitende scriptie. Binnen het HBO heeft deze doorgaans geen wetenschappelijk karakter maar die vaardigheid is ook aan te leren middels schrijfopdrachten binnen andere vakken. Daarnaast is het de vraag of de tijd in het toch al korte schakelprogramma niet beter kan worden besteed aan het wegwerken van inhoudelijke deficiënties.

Het is de vraag of de tijd in het toch al korte schakelprogramma niet beter kan worden besteed aan het wegwerken van inhoudelijke deficiënties

Bachelor- en schakelscriptie binnen sociologie Ondanks al deze argumenten werkt de vakgroep sociologie inmiddels al weer een hele tijd met het bachelor- en schakelwerkstuk.

Hoewel ze in grote mate op elkaar lijken zijn er ook enkele kleine verschillen tussen de twee. Beide trajecten bestaan in het eerste blok uit een aantal verplichte colleges, opdrachten en een bibliotheekinstructie. In het tweede blok worden studenten grotendeels vrij gelaten in het maken van het eindproduct: een wetenschappelijk artikel. Een verschil is dat schakelstudenten enkele statistische colleges krijgen over het uitvoeren van onder andere de factoranalyse en betrouwbaarheidsanalyse. Dit is nodig omdat deze stof pas later in het semester bij statistiek 3 behandeld wordt en het dan te laat is om nog in het schakelwerkstuk te verwerken. Bij het bachelorwerkstuk zijn de colleges meer gericht op zaken als zoeken naar literatuur, een literatuurlijst opstellen, correct refereren en schrijfvaardigheid. In SoAP #3 uit 2007 uitte begeleider Henk van Goor zijn verontwaardiging over de beperkte vaardigheden van een deel van de studenten op dit vlak. De verplichte aard van de colleges en de opdrachten stuit op veel weerzin bij de studenten. De begeleiding is van mening dat dit wel nodig is om het slagingspercentage niet onder de vijftig procent te laten zakken en studenten betrokken te houden. De ervaring leert dat een vrijblijvende opzet leidt tot uitstel en vertraging. In het tweede blok van het semester, wanneer de opdrachten achter de rug zijn en de studenten in eigen tempo aan het afmaken van hun scriptie kunnen werken zijn de meeste studenten het er toch wel over eens dat deze colleges en opdrachten nuttig zijn geweest.

Toch is niet alles positief aan het bachelor- en schakelwerkstuk. Een veel gehoord argument is dat het eigen onderzoek er niet toe doet en het een vorm van reproductie is. Hoewel het wel degelijk is toegestaan om een eigen onderzoek op te zetten kiezen vrijwel alle studenten in de praktijk een probleemstelling uit een lijst die samengesteld is door de begeleiders. Deze probleemstellingen worden geformuleerd aan de hand van enkele bestaande datasets. Het is de student toegestaan enkele subtiele aanpassingen te maken maar er wordt wel verwacht dat men bij het onderwerp blijft. Hierdoor is het erg afhankelijk van de gekozen onderwerpen of er iets bij zit waar de student oprechte interesse in heeft. Zelf een goed onderzoek opzetten is praktisch haast onmogelijk in een semester. Doordat er bestaande datasets worden gebruikt is de student ook nog eens erg beperkt in de operationalisatie van zijn schalen. Hierdoor kan sterk getwijfeld worden aan de validiteit van het onderzoek. Schakelstudent Eelko van der Weerd: “Ik

meet het effect van politieke kennis op politiek vertrouwen. Het probleem is dat politieke kennis in de dataset die ik gebruik is gemeten door aan de respondent foto’s van politici voor te leggen en te vragen naar de naam, partij en functie van die persoon. Politiek vertrouwen is gemeten met drie vragen over of bijvoorbeeld politici meer beloven dan ze kunnen waarmaken. Het is zeer de vraag of deze schalen hierdoor wel goed worden gemeten, maar de dataset biedt geen andere opties.” De beperkte invulling van inhoudelijke begrippen werkt door in het hele onderzoek. Door een slechte operationalisatie kan de statistische uitkomst ook flink anders zijn dan op basis van de theorie verwacht mag worden. Vierdejaars bachelorstudent sociologie Willem Boersma: “In mijn onderzoek kijk ik naar de invloed van religiositeit op de houding ten opzichte van inkomensnivellering. Het blijkt dat zelfs verbanden die logischerwijs verwacht mogen worden niet altijd onderbouwd worden door de data. Voor enkele hypothesen is het verband zelfs andersom dan ik op basis van de theorie had verwacht.”

Een goede oefening in schrijfvaardigheid, maar met twijfels over de inhoud

Scriptie of toch wat anders? Het bachelor- of schakelwerkstuk is een verplicht onderdeel om toegang te krijgen tot de master sociologie. Men is van mening dat in voorbereiding op de master een student zelfstandig goed onderzoek moet kunnen uitvoeren. Tot aan de bachelorscriptie worden grote werkstukken immers altijd in groepsverband gemaakt, waardoor studenten zich, al dan niet bewust, kunnen onthouden aan de voor hen minder leuke of moeilijkere aspecten. Hoewel het werkstuk slaagt in de doelstelling om studenten zelf een kritisch onderzoek te laten opzetten en te oefenen met de schrijfvaardigheid zijn er kanttekeningen te plaatsen bij de inhoudelijke kant. Door de intensieve benodigde begeleiding is het niet mogelijk om heel verschillende probleemstellingen te formuleren die ook nog eens goed meetbaar zijn in de beschikbare datasets. Dit is misschien een reden om in de toekomst te kiezen voor inhoudelijke vakken met schrijfopdrachten ter afsluiting van de bachelor of het schakeljaar. Zo komt er meer ruimte voor theorie maar wordt tegelijkertijd de schrijfvaardigheid geoefend.

SOAP | JULI 2010

11


VAKGROEP ALS

IK LATER GROOT BEN...

Dianda Veldman

Utrecht is (net als Groningen) een mooie stad en heeft een mooie centrale plek in $ederland. Het gebouw waar de Rutgers $isso Groep (R$G) zich in bevond was makkelijk te vinden, althans als je er wel bij bedenkt dat een straat aan de ene kant even nummers heeft en de andere kant oneven nummers. Met dank aan Hannah kwamen we redelijk rond de afgesproken tijd aan op de verdieping waar R$G zich heeft gevestigd.

Tialda de Vries & Hannah Achterbosch

Studietijd Voor Dianda Veldman was de studie sociologie in eerste instantie als parkeerstudie bedoeld. Ze had zich aangemeld voor de studie geneeskunde, maar was daarvoor uitgeloot. Als tweede keuze leek haar een studie op het gebied van voeding interessant, maar deze opleiding werd gegeven in Wageningen. Volgens Dianda, die oorspronkelijk uit Drenthe komt, kwam ze dan van de regen in de drup. Ze wou graag naar een leuke bruisende stad. Na de studiegids te hebben doorgespit kwam ze met de studie sociologie in aanraking en met haar wens om in een leuke stad te kunnen studeren kwam ze in Groningen terecht. In 1976, het jaar dat Dianda aan haar studie begon, hadden studenten al veel meer invloed gekregen op het reilen en zeilen van de universiteit. Er waren toen veel projectgroepen op het gebied van bijvoorbeeld vrouwenarbeid, onderwijs, arbeidsmarkt en economie (bijvoorbeeld de textielindustrie). Deze projectgroepen boden een verscheidenheid aan mogelijkheden om interesses uit te breiden. Rond deze thema’s kon men colleges volgen en onderzoek doen. Zowel ouderejaars als eerstejaars waren hierbij betrokken. Eerstejaars konden hier kleine werkstukjes maken omtrent het onderwerp. Dianda Veldman was vanaf het tweede jaar heel serieus bezig met deze projectgroepen, zo heeft ze veel met het thema vrouwenarbeid gedaan. Dianda herinnert zich dat docent Jeanne de Bruin colleges over vrouwenarbeid gaf (zij is nu rector op de universiteit van Curaçao), maar Dianda besteedde ook tijd aan onderwerpen als het onderwijs en de arbeidsmarkt in Groningen. Voordat Dianda aan het tweede jaar sociologie begon kreeg ze alsnog een plekje toebedeeld bij de studie Geneeskunde. Geneeskunde was en bleef haar eerste keuze en omdat ze huisarts een mooi beroep vond, koos ze ervoor om met de studie Sociologie te stoppen en aan Geneeskunde te beginnen.

12

SOAP | JULI 2010

Directeur Rutgers $isso Groep “Bedorven door de veertien uur college per week en de hippe mensen van sociologie” in tegenstelling tot “de duffo’s” van geneeskunde werd al gauw na een jaar duidelijk dat ze daar niet paste. Hoewel sociologie niet haar grote liefde was, ging ze wel terug, omdat het gewoonweg heel leuk was. In hart en nieren is en blijft Dianda progressief en dat past goed bij sociologie.

Opbouwwerker Na de studie sociologie te hebben afgerond heeft Dianda Veldman tweeënhalf jaar als opbouwwerker gewerkt. Weinig mensen kennen tegenwoordig dat beroep nog, maar het helpt dat de huidige president van de Verenigde Staten ook opbouwwerker is geweest. Een opbouwwerker is iemand die groepen in de samenleving helpt zich te organiseren, dit kan door buurtbewoners te ondersteunen bij bijvoorbeeld renovaties of zelforganisatie. Dianda begeleidde onder andere bijstandsvrouwen die een comité hadden opgezet. Dianda Veldman ondersteunde hen en leerde hen voor hun belangen op te komen. Ze heeft ook een werkgelegenheidsproject opgezet voor allochtone vrouwen. Dianda merkte na een paar jaar aan zichzelf dat ze nogal resultaatgericht was en dat ze haar ei te weinig kwijt kon in het opbouwwerk. In die tijd werd het bedrijfsleven weer als iets positiefs gezien en ging Dianda naast haar werk als opbouwwerker er een post HBO-studie bedrijfskunde bij doen.

Van profit naar non-profit Van een uitstapje in een bedrijfje dat cursussen aan de man bracht tot negen jaar KPN Telecom, van Weekblad Pers Groep (WPG uitgevers) naar Vereniging Eigen Huis, je kunt wel zeggen dat Dianda van alle markten thuis is. Bij KPN Telecom Groningen werkte Dianda als manager in sales en marketing en kwam ze na vijf jaar op het hoofdkantoor in Den Haag. Na haar overstap naar de commerciële sector vond Dianda Veldman de marketing heel interessant. Haar rode draad qua werk, zoals Dianda Veldman het zegt, ligt bij de marketing, maar Dianda heeft bij haar carrière keuzes altijd in acht genomen dat zijzelf affiniteit met het product had. Bij WPG uitgevers waren allemaal kleine uitgevers ondergebracht, Dianda verzorgde voor de ondergebrachte uitgevers en hun boeken en/of tijdschriften een overkoepelende marktstrategie. KPN en WPG hadden allebei een winstoogmerk, maar met de overstap naar Vereniging Eigen Huis was die commerciële doelstelling niet meer aan de orde. Vereniging Eigen Huis behartigt de belangen van huiseigenaren. Als non-profit

organisatie zonder subsidieregeling moet er door middel van marketingstrategieën geld verdiend worden om de producten en diensten te kunnen regelen voor hun leden, namelijk de eigenwoningbezitters. Bij Vereniging Eigen Huis zat Dianda in de directie, dit vond ze heerlijk, omdat ze de ideeën die ze had gemakkelijker kon realiseren. Als directielid word je toch meer serieus genomen. Na zes jaar Vereniging Eigen Huis wilde ze wel een iets anders en toen ze de mogelijkheid kreeg om bij de Rutgers Nisso Groep (RNG) aan het werk te kunnen pakte ze die.

Rutgers $isso Groep “In mijn huidige baan komen mijn oude en nieuwe wereld bij elkaar.” Dianda vindt dat haar werk bij de RNG haar ervaringen met management en marketing en de studie sociologie goed combineren. De baan als directeur van de RNG vindt ze heel leuk en ze is dan ook nog niet van plan om verder te kijken, met uitzondering van de fusie met World Population Foundation (WPF). De RNG zorgt ervoor dat professionals over seksualiteit kunnen praten met hun doelgroepen, zodat ze onder andere seksuele voorlichting kunnen geven. Dianda meent dat door openlijk over seksgerelateerde zaken te praten veel ellende kan worden voorkomen. De Rutgersstichting, bekend van de Rutgershuizen, fuseerde in 1999 met het Nederlands Instituut voor Sociaal Sexuologisch Onderzoek (NISSO), dit instituut deed onderzoek naar de psychologische en sociale kanten van seksualiteit. De RNG geeft cursussen aan leerkrachten, verzorgers, maatschappelijk werkers e.a. over hoe ze seksuele voorlichting kunnen geven, maar ook om vrijer over seksualiteit te kunnen praten met cliënten. Ook verzorgt de RNG lespakketten op het gebied van seksualiteit. Op de vraag waarom de RNG niet directer voorlichting geeft, zonder die leerkrachten of verzorgers er tussen, geeft Dianda aan dat hiervoor geen subsidie te krijgen is. Ondanks dat is in Dianda’s ogen Nederland redelijk liberaal op het gebied van seksualiteit en heeft het betere resultaten dan veel andere landen Op internationaal gebied heeft WPF meer ervaring, daarom is de aanstaande fusie met WPF een goede keuze. Dianda Veldman werd benaderd door de directeur van WPF, die met pensioen zou gaan, om de beide organisatie samen te voegen. RNG die veel ervaring heeft in Nederland en onderzoek doet op het gebied van seksualiteit kan WPF versterken in het buitenland, maar andersom voegt WPF met de ervaring in het buitenland en het lobbyen iets toe aan RNG. Dianda is nu directeur van beide organisaties en is blij met dat de fusie. Deze is immers zelf gekozen en dat


geeft een goede uitgangspositie.

Reflectie Studie Sociologie “Sociologie is voor mij het bekijken van de samenleving en bestuderen hoe dingen gaan zoals ze gaan.” Volgens Dianda Veldman heeft een socioloog eerder de neiging om te bestuderen en te beïnvloeden dan alles bij het oude te laten. Als socioloog zit er een idealist in je omdat je eigenlijk toch altijd iets wilt veranderen. Dianda bekent dat ze eigenlijk nooit zo met de studie bezig was, maar juist met activiteiten daarbuiten zoals de eerder genoemde projectgroepen. Dianda meent dat alles in haar tijd meer was toegespitst en vindt dat, na het horen van onze verhalen, de studie sociologie theoretischer is geworden. Dianda is ervan overtuigd dat door naast de studie sociologie veel met projectgroepen bezig te zijn, ervaringen op doen in het werkveld en zelfs daarbuiten dat het de studie sociologie veel meer waarde heeft gegeven. Dianda gelooft dat hoe tegenwoordig studies zijn opgebouwd, eerst bouwstenen leren en daarna uitvoeren voor de meeste mensen niet de beste leermethode is. De meeste mensen lezen niet eerst de gebruiksaanwijzing en zetten daarna de kast in elkaar, maar gaan de kast in elkaar zetten en als ze er niet uit komen die gebruiksaanwijzing er bij pakken. Dianda refereert hiermee naar de leercirkel van Kolb, die geeft aan dat er verschillende manieren van leren of het aanpakken daarvan zijn. Twee daarvan zijn: eerst de gebruiksaanwijzing lezen en daarna toepassen of te leren door ermee te experimenteren. Op de vraag of Dianda zich nog docenten kan herinneren uit haar studietijd antwoord ze met een glimlach bevestigend. Jeanne de Bruin, Ton Kee, Douwe Anne Walsma (Decaan) en Lindenberg (“Die vonden we vreselijk rechts”). Professor Pim, daar had Dianda al meteen een hekel aan, toen was hij nog progressief, maar daar wilde ze toen geen college van hebben. Ook herinnert ze zich een populaire communist, Ger Harmsen, die hoogleraar was. Dianda meent wel dat er in die tijd de politieke voorkeur meer naar voren kwam, terwijl dat in deze tijd veel voor zich wordt gehouden. Dianda Veldman heeft van de studie sociologie goed meegekregen dóór de dingen heen te kijken, door analyse de praktische kant te kunnen benaderen. Zoals ze eerder al aangaf zijn haar oude en nieuwe wereld bijeen gekomen in haar huidige werk en hier is ze nog wel voor lange tijd op haar plaats. Na een ontzettend leuk gesprek te hebben gehad met Dianda Veldman, hadden we veel stof om over na te denken. Om de dag af te sluiten en na te genieten van het interessante gesprek besloten we om nog een terrasje te pakken, voor dat we de trein weer naar het minder zonnige noorden namen.

DE

FACULTEITSRAAD

Bericht van de faculteitsraad

De laatste vergadering met het faculteitsbestuur van dit academisch jaar is achter de rug. Het was de laatste echte vergadering met onze studentgeleding. We sloten af in de Minnaar samen met de personeelsgeleding en bereiden ons nu voor om het stokje door te geven aan de nieuw gekozen studentgeleding. Voordat zij zich hieronder zullen voorstellen willen wij bij deze SoAP bedanken voor de ruimte die wij kregen om de lezers op de hoogte te stellen van onze werkzaamheden. Daarnaast willen wij van deze gelegenheid gebruik maken om de kiezers die ons vorig jaar (2008/2009) verkozen ontzettend te bedanken voor een gezellig, druk maar vooral leerzaam jaar als de studentgeleding van de Faculteitsraad. Onderwerpen als de numerus fixus bij psychologie, het bindend studie-advies, feedback op schrijfvaardigheid, het ruimtegebrek en de aanschaf van de nieuwe computers waren slechts enkele van de onderwerpen waar wij ons wekelijks over bogen. Wij hebben met veel plezier een jaar medezeggenschap vervuld, ondanks de nodige tegenslagen. Afgelopen verkiezingen is er voor het eerst sinds jaren een tweede studentenpartij opgestaan waardoor het voor het eerst op onze faculteit mogelijk was niet alleen op een persoon maar ook op een partij een stem uit te brengen. De twee partijen zijn SVGMW (Studenten voor GMW) met zes zetels en PSB (Partij StudentBelangen) met drie zetels in de faculteitsraad. Met gepaste trots presenteren wij de nieuwe studentgeleding 2010/2011. Madelien Meulenkamp

SVGMW stelt zich voor: Misschien staat het je nog helder voor de geest, de faculteitsraadverkiezingen. Tien dagen lang werden jullie overspoeld met campagnes om te stemmen voor de verkiezingen. Ook wij van SVGMW (Studenten voor GMW) hebben hieraan meegedaan. En niet voor niets bleek - we hebben maar liefst zes zetels gekregen in de studentgeleding van de faculteitsraad van GMW! Dit betekent dat volgend jaar Julia Schlegelmilch, Anna Strijbosch, Mireya Harmsen, Nelly Rahmede, Laura Bunt en Janine Neick jullie gaan vertegenwoordigen in de faculteitsraad. We zijn hier erg blij mee en willen iedereen bedanken die op ons gestemd heeft! Maar wat kun je van ons verwachten komend jaar? Er zijn veel dingen die wij willen veranderen op de faculteit, zoals het verbeteren van het onderwijsniveau, internationalisering en de faciliteiten op de faculteit. Het niveau van het onderwijs is hierbij een belangrijk punt voor ons. Met het BSA

op komst willen wij ervoor zorgen dat de onderwijskwaliteit hoog blijft, zodat alle eerstejaars studenten in staat zijn het BSA te halen. Verder is onze partij vorig jaar bezig geweest om het recht op feedback vast te leggen in het Onderwijs- en Examenreglement. Dit is al gelukt bij sociologie, maar nog niet bij de andere studies. Wij gaan aankomend jaar daarom weer hard aan de slag, om hetzelfde voor pedagogiek en psychologie te bereiken. Voor de internationalisering geldt dat wij willen zorgen voor een betere integratie tussen internationale en nationale studenten en voor betere voorzieningen voor studeren in het buitenland. Als laatste punt willen wij zorgen voor betere en meer faciliteiten op de faculteit. Het afgelopen jaar heeft onze partij al gezorgd voor meer computers en wij zijn van plan om hiermee door te gaan. Daarnaast zouden we graag kluisjes en meer fietsenrekken zien op de faculteit. Kortom, jullie zullen nog veel van ons zien! PSB stelt zich voor: Hier zijn we dan, de kersverse nieuwe partij binnen de Faculteitsraad. Met drie zetels – die bezet zullen worden door Anne van Loenhout, Judith Volker en Inge Hulshof zullen wij dit jaar al jullie belangen behartigen en proberen de faculteit een stukje mooier te maken! Wat vinden wij belangrijk? Dat er een oplossing komt voor het ruimtegebrek binnen GMW. Studenten moeten rondom de Hortus kunnen blijven studeren! Verder staat de kwaliteit van onderwijs hoog op onze agenda. Zo vinden wij dat er meer inzichtvragen tijdens tentamens moeten worden gesteld, dat colleges niet te groot mogen zijn en dat er meer contact moet komen tussen student en docent. Tevens vinden wij dat er een betere informatievoorziening moet komen rondom keuzemomenten. Hierbij valt te denken aan studeren in het buitenland, maar ook de keuzes die je moet maken rondom je minor/major en master. Ook zullen wij ons ook gaan inzetten voor goede begeleiding rondom het Bindend StudieAdvies (BSA) zodat eerstejaars het maximale uit hun studie kunnen halen. Tenslotte ook nog een praktisch puntje: PSB wil graag meer fietsenstallingen rondom GMW, zodat je je fiets makkelijker kan parkeren. We hopen er aankomend jaar een mooi jaar van te maken waarin we veel voor jullie kunnen betekenen. Heb je suggesties of vragen voor PSB? Schroom niet en stuur een mailtje naar psb@gmail.com, zodat we jullie kunnen helpen. Anne, Judith en Inge

SOAP | JULI 2010

13


VAKGROEP

INTERVIEW: FRANS STOKMAN

Coalitie voorspeld

Frans Stokman is voor sommige sociologie studenten misschien een wat onbekende professor bij de vakgroep Sociologie. Hier gaat verandering in komen naar aanleiding van zijn model om complexe collectieve besluiten te voorspellen. Stokman is één van de wetenschappers die heeft gewerkt aan dit model dat de uitkomsten van besluitvormingen kan voorspellen en in een vroeg stadium van de besluitvorming vergaande inzichten geeft om strategisch te interveniëren. Zo kan het model, wanneer de stemmen zijn geteld, de te vormen regeringscoalitie voorspellen. Daarnaast kan het model voorspellen welke beslissingen genomen zullen worden over de belangrijkste strijdpunten in de verkiezingscampagne. Lees hieronder meer over Frans Stokman en over het Groningse voorspellingsmodel.

Paulien de Winter

Hoe zou u zichzelf voor willen stellen aan de lezers van SoAP? “Mijn interesse ligt bij het oplossen van samenwerkingsproblemen, informele sociale netwerken en complexe collectieve besluitvorming.” Stokman vertelt verder dat hij graag nieuwe gedachten wil overdragen en dat hij geïnteresseerd is in het sociologische en de politiek. Hij vertelt dat hij eerst politicus wilde worden. Hier voegt hij snel achteraan: “Gelukkig ben ik dat niet.” Verder is hij zich erg bewust van de problemen rond duurzaamheid en de toekomstige generaties. Hij doet veel op het gebied van duurzaamheid. Zo is hij onder andere één van de oprichters van de C8 foundation (www.C8foundation.nl), een instantie die mensen en bedrijven wil stimuleren duurzame methoden te gebruiken en die mensen met innovatieve revolutionaire methoden voor duurzaamheid steunt. Ook is hij één van de initiatiefnemers om een Groningse energiecoöperatie op te richten. Deze zal Groningers duurzame energie gaan leveren die kleinschalig in de gemeente wordt opgewekt, bijvoorbeeld via zonnecellen op kantoren en terreinen.

Hoe bent u bij de vakgroep Sociologie gekomen? Na in 1977 gepromoveerd te zijn in Amsterdam en samen met onder andere Rob Mokken het boek “Graven naar macht” te hebben geschreven, werd hij door de RuG gevraagd om in Groningen hoogleraar te worden. Naast zijn werk als wetenschapper heeft hij in Groningen de vakken onderzoeksmethoden en meetmodellen gedoceerd. Sinds

14

SOAP | JULI 2010

een aantal jaren richt hij zich meer op zijn eigen onderzoeksterrein. Hij geeft nu het vak European Union Decision Making, een deel van het vak Sociale Netwerk Analyse (SNA), hij begeleidt een aantal studenten met hun scriptie en is begeleider van het Honneurstraject. Over dit laatste is hij enthousiast: “Je werkt met de besten. Het is goud wat je in de handen hebt.” Hij vindt het leuk om de ontwikkeling van studenten te steunen.

U hebt een Wikipedia pagina, wat vindt u daarvan? Na deze vraag kijkt hij mij lachend aan en vraagt of ik deze pagina misschien heb gemaakt. Lachend ontken ik dit. Hij is verbaasd dat hij een Wikipedia pagina heeft. Leuk vindt hij het wel, hij gaat zeker kijken. Via Wikipedia komen we terecht bij sociale netwerk sites. Stokman heeft zelf geen Hyves of Facebook, wel doet hij aan LinkedIn. Hier krijgt hij vaak verzoeken tot con- Frans Stokman tacten. In eigen ogen is hij vrij modern. Hij werkt met Apple, heeft een iPhone en zit veel op de mail. Zo heeft hij ook een eigen website, ontworpen door zijn zoon en bijgehouden door Stokman en zijn student-assistent (www.stokman.org).

“Ik wilde eerst politicus worden. Gelukkig ben ik dat niet”

Kunt u iets vertellen over het voorspellingsmodel? Op mijn vraag om het model wat simpel uit te leggen reageert hij dat het eigenlijk heel eenvoudig is. Het model gaat over gemeenschappelijke beslissingen. Deze beslissingen worden pas moeilijk wanneer de belanghebbenden verschillende preferenties hebben over wat de beslissing zou moeten zijn. Hoe kom je met verschillende voorkeuren tot een besluit waarmee iedere belanghebbende tevreden is? De dynamiek ontstaat doordat iedereen probeert anderen dicht bij hun eigen positie te krijgen. Dit is een complex en dynamisch proces. Er zijn drie manieren om zo een coalitie

te vormen. De eerste manier is door anderen te overtuigen dat hun positie niet strookt met hun eigen belangen: dat zij hun doelen beter kunnen bereiken als zij jouw positie innemen en jou steunen. Hierdoor probeer je de ander door overtuigende informatie in de richting van jouw positie te krijgen. De tweede manier is, wanneer er meerdere beslissingen zijn, om de ander te steunen bij een beslissing die hij belangrijk vindt, in ruil voor steun van hem bij een beslissing die jij belangrijk vindt. Bij deze manier ruil je als het ware de posities uit. Dit creëert een win-win situatie. De derde manier is door de ander een beslissing op te leggen. Dit is het meest waarschijnlijk bij een scheve machtsverhouding. Stokman en zijn collega’s (onder andere Bueno de Mesquita, Reinier van Oosten en Jelle van der Knoop) hebben het omgekeerde gedaan wat andere politicologen en sociologen meestal doen, namelijk alle details en complexiteit mee te nemen. Stokman en zijn collega’s hebben juist geprobeerd de essentie van besluitvorming te achterhalen en alleen de kern van de drie processen in hun model mee te nemen. Deze hebben ze in een computermodel gestopt en tot hun verbazing konden zij al heel vroeg in de besluitvorming de uitkomst heel goed voorspellen. De data wor-


VAKGROEP

den verzameld door goed ingewerkte experts te interviewen die bij de coalitievoorspellingen goed op de hoogte zijn van de politiek, de verkiezingsprogramma’s en de debatten. Doordat er zoveel partijen en issues zijn, kan het model betere voorspellingen doen dan de experts zelf. Het model heeft twee doelen. Het eerste doel is het voorspellen van de uitkomst. Het tweede doel is het interveniëren. Door de vele kennis kan met het model een strategie bepaald worden, bijvoorbeeld hoe je voldoende draagvlak creëert of hoe je een betere uitkomst krijgt voor een partij of een particulier die met besluitvormingsproblemen kampt.

Kunt u toepassingen of voorbeelden noemen van het model? Om te laten zien hoe goed hun modellen zijn, hebben ze vier keer al aan het begin van de onderhandelingen hun voorspellingen openbaar gemaakt. In 1997 bij het begin van de onderhandelingen over de metaal cao stopten zij hun voorspellingen in een envelop bij de notaris en deze envelop werd na de onderhandelingen op een persconferentie geopend. Het bleek dat zij dertien van de vijftien issues goed voorspeld hadden. In 2003 en 2007 voorspelden zij de coalitieonderhandelingen. In 2003 hadden zij zes van de zeven goed en in 2007 hadden zij negen van de elf topbeslissingen precies goed en met twee beslissingen zaten zij er heel dicht bij. Over de klimaattop in Kopenhagen hadden zij voorspeld dat de onderhandelingen zouden mislukken, tenzij de Verenigde Staten, China en India op vrijwillige basis mee zouden mogen doen. Ook dit is juist gebleken. Alle vier keer heeft dit tot de nodige publiciteit geleid. In 2010 hebben zij met de verkiezingen van 9 juni hetzelfde gedaan en deze in de NRC gepubliceerd. Ten tijde van dit interview zijn de verkiezingen nog niet geweest en zijn er nog geen voorspellingen gedaan. Inmiddels zijn de verkiezingen geweest en is er waarschijnlijk al een coalitie gevormd. We zullen er snel achterkomen of de voorspellingen dit keer ook klopten.

Hoe zit het met de toekomst? Er wordt hard gewerkt om met name het ruilmodel uit te breiden. Een ruil van posities tussen twee partijen kan negatieve gevolgen hebben voor een derde partij, omdat de uitkomst daardoor voor die partij ongunstiger kan worden. In het uitgebreide model kan beter rekening worden gehouden met deze negatieve externaliteiten. Dit houdt in dat het model rekening gaat houden met welke andere belanghebbende een partij geen negatieve externaliteiten wil hebben. In het huidige model worden deze ruilen verwijderd, terwijl het best zo kan zijn dat er toch nog een beperkte ruil plaats kan vinden. Zo kunnen Stokman en zijn collega’s in het model opnemen dat sommige partijen bepaalde beslissingen anders nemen omdat zij andere partijen

niet willen schaden. Een ander toekomstbeeld is het toepassen van het voorspellingsmodel op grote internationale onderhandelingen. Kopenhagen was hier al een voorproefje van. Op internationaal niveau heeft Robert Thomson een belangrijke bijdrage geleverd. Hij heeft samen met Stokman een internationaal project naar Europese besluitvorming gecoördineerd. Zij hebben naar 70 voorstellen van de Europese Commissie gekeken. Ze hebben met alle bestaande voorspellingsmodellen voorspellingen van de uitkomsten gedaan voor de 162 issues die met de 70 voorstellen te maken hadden. Het Groningse voorspellingsmodel kwam als beste uit de bus.

Hij werkt met Apple, heeft een iPhone en zit veel op de mail

Verder is Stokman van mening dat internationale besluitvormingsprocessen, zoals die over klimaatverandering, biodiversiteit, water en andere grote wereldproblemen, anders moeten worden ingericht. Hij wil onderzoeken hoe het proces moet veranderen, zodat er uit dit soort onderhandelingen wel uitkomsten komen die effectief en efficiënt zijn. Dit is nogal een “controversieel idee”, zoals Stokman het zelf noemt. Zijn eigen toekomst ziet Stokman ook zonnig in. Hij heeft een aanstelling tot zijn zeventigste, wat midden volgend jaar is, en als het aan hem ligt wordt deze aanstelling verlengd. Hij is nog lang niet klaar met werken. “Als het niet verlengd wordt, ga ik toch niet stoppen”, aldus Stokman. Op dit moment werk hij twee dagen in de week aan duurzaamheid, twee dagen in de week is hij bezig met de wetenschap en drie dagen per week zijn gereserveerd voor zijn gezin en hobby’s.

Wat voorspelt u zelf over de verkiezingen? ´Ons model kan geen verkiezingsuitslagen voorspellen, want dat is geen collectief besluitvormingsproces. Mijn voorspelling van de verkiezingen is dus niet veel waard. Ik hoop echter dat er een coalitie komt die duurzaamheid echt stimuleert. Er zijn maar drie partijen die nu een visie hebben, dat zijn GroenLinks, de Partij voor de Dieren en D66. Ik zal mijn stem op deze laatste partij uitbrengen. Ik hoop op een coalitie waar GroenLinks en D66 samen in zitten.´

AFGESTUDEERDEN Afgestudeerden Propedeusebullen G. Bodt C.J.A. Geurtzen E.M. de Haan J.F.A. Hoekstra E. Huizinga W. Jonker J.T.M. Kuijk

Bachelorbullen M.J. de Jonge

Masterbullen en bijbehorende scripties

W. Bantema De invloed van politieke afstand en beoordeling van het economische regeringsbeleid op diffuse en specifieke politieke steun T. Haga Community Care in Haskerdijken/ ieuwebrug

E. Hoeben De achterban ter beschikking

V. Heijne Is er een verband tussen sociaal-economische klasse en participatie bij verkiezingen in Chili? K. Vogelzang Een vruchteloze cultuurverandering nader verklaard

Bent u trots op uw werk? Over deze vraag moet hij even nadenken. Hij is trots, maar is wel van mening dat er altijd meer gedaan kan worden. Toch is hij heel tevreden met wat hij allemaal gedaan en bereikt heeft: “Ik heb mijn bijdrage geleverd.”

SOAP | JULI 2010

15


VAKGROEP

WERKEN

AAN DE GRENZEN VAN HET WETEN

Hannah Achterbosch

Zo is het nu eenmaal

“Een wit konijn wordt uit een lege hoge hoed getoverd. Omdat het een erg groot konijn is, duurt de truc miljarden jaren lang. Helemaal aan het uiteinde van de dunne haartjes worden de mensenkinderen geboren. Zo zijn ze in staat om zich te verwonderen over de onmogelijke goocheltruc. Maar naarmate ze ouder worden, kruipen ze steeds dieper weg in de konijnenvacht. En daar blijven ze zitten. Daar voelen ze zich zo lekker dat ze nooit meer in de dunne haartjes van de vacht durven klimmen. Alleen filosofen begeven zich op de gevaarvolle reis naar de uiterste grens van de taal en het bestaan. Sommigen van hen vallen weer naar beneden, maar anderen klampen zich aan het haar van de konijnenvacht vast en roepen naar alle mensen die diep in het zachte konijnenvel zitten en zich met lekker eten en drinken volproppen.” (Gaarder, 2006). Toen ik in de brugklas zat, las ik dit voor het eerst. Toen ik me inschreef voor sociologie aan de Rijksuniversiteit van Groningen en ik hun slagzin las: “Werken aan de grenzen van het weten”, herinnerde ik me dit stukje tekst weer, wat ik langzamerhand was vergeten. Mijn hele eerste jaar heb ik het beeld van het beklimmen van de konijnenharen in mijn achterhoofd gehad. Nu vraag ik me af in hoeverre de universiteit en wat ik in mijn eerste jaar gezien heb in de vakgroep sociologie daadwerkelijk hebben bijgedragen aan “werken aan de grenzen van het weten”.

Als studenten en docenten samen willen werken aan de grenzen van het weten zouden we ten eerste vechters moeten zijn

Natuurlijk refereert de universiteit met “de grenzen van het weten” aan de grenzen van de wetenschap en de grenzen van het denken over de wereld om ons heen. Echter, de universiteit bedoelt met de grenzen ook de letterlijke landsgrenzen opzoeken. Zoals de universiteit het zelf beschrijft op de website: “Het is gekozen omdat internationalisering en samenwerking binnen Europa op dit moment in het brandpunt van de belangstelling staan in de universitaire wereld.” Internationalisering wordt ook als “werken aan de grenzen van het weten” gezien. Hoewel de universiteit meerdere betekenissen koppelt aan de grenzen van het weten, zal ik het niet over de internationalisering hebben. Ik zal mij in dit artikel richten op in hoeverre studenten en docenten elkaar uitdagen om de grenzen van het weten op te zoeken. De grenzen van het weten heeft volgens

16

SOAP | JULI 2010

mij weinig te maken met behaalde resultaten in de vorm van cijfers. Het feit of je een tentamen haalt of niet heeft weinig te maken met de strijdlustigheid van de student om in de haren van het konijn te klimmen. Ik wil hier niet mee zeggen dat de focus op cijfers binnen een universiteit per definitie een slechte zaak is. Echter, de focus op cijfers brengt wel een bepaalde motivatie met zich mee. Studenten leren dan voor resultaten en een diploma en niet omdat ze een goede wetenschapper willen zijn. We mogen aannemen dat inzicht en kennis de basis vormen voor het ontdekken van de grenzen van het weten. Maar moeten we dan niet leren wat we moeten doen nadat we het boek uit ons hoofd hebben geleerd? Of zijn we na het vergaren van al die kennis al een wetenschapper die aan de grenzen van het weten werkt? Is het behalen van je diploma werken aan de grenzen van het weten of is dat het vergaren van kennis van mensen die voor onze tijd al aan de grenzen van het weten hebben gewerkt? Ook bij sociologie ligt de nadruk vooral op de behaalde resultaten, hoewel cijfers niet het enige zijn wat van belang is om een wetenschapper te zijn. Van belang is ook strijdlustigheid om buiten de kaders te denken en daar voor uit te durven komen. Ik heb in mijn eerste jaar ervaren dat de houding van studenten en docenten nog vaak is: “Zo is het nou eenmaal”. Als dit binnen een universiteit vaak wordt gezegd mogen we ons afvragen in hoeverre hier daadwerkelijk aan de grenzen van het weten wordt gewerkt. Ook de eeuwige consensus en harmonie die er constant zou moeten bestaan tussen studenten onderling en tussen studenten en docenten is vaak onbegrijpelijk. Als we daadwerkelijk aan de grenzen van het weten willen werken is er soms geen tussenweg of consensus mogelijk, maar zullen we in conflict moeten gaan met bestaande ideeën. De wereld kan nou eenmaal niet rond en vierkant tegelijk zijn. Dit is misschien een botte vergelijking, maar ook voor complexe problemen binnen sociale wetenschappen, of voor verschillende overtuigingen die wetenschappers hebben, geldt soms dat er geen tussenweg is. Soms sluit de ene overtuiging de andere uit en dan is er geen consensus mogelijk. Als studenten en docenten samen willen werken aan de grenzen van het weten zouden we ten eerste vechters moeten zijn. Wetenschap wordt vaak niet gewaardeerd (Borst, 2010). Darwin werd niet gewaardeerd toen hij het creationistisch denkbeeld in twijfel trok met zijn evolutietheorie. Ook sociologen zullen niet altijd gewaardeerd worden. Een voorbeeld hiervan is Jan Vis. Hij liet tijdens een hoorcollege van het vak overheid zien dat zijn onderzoek naar kennis van journalisten over de politiek niet gewaardeerd

werd (Editie NL, 2004). Wij studenten zouden van onze docenten, die zelf ook wetenschappelijk onderzoek hebben gedaan, moeten leren hoe we met kritiek moeten omgaan. Ook moeten we leren om ons soms niets aan te trekken van kritiek en dat we onze eigen overtuigingen na moeten leven. Ook als dit conflicten veroorzaakt. Dit betekent dat docenten hard mogen zijn in kritiek, maar ook dat studenten daar inhoudelijk tegenin mogen gaan. Docenten en studenten zouden een kritische blik naar elkaar moeten hebben. Net als docenten onderling en studenten onderling kritische naar elkaar mogen kijken. Dit lijkt mij vooral bij een vak als sociologie van belang. Sociologie is, zoals ik heb ervaren in dit eerste jaar, een vak dat zich richt op problemen en oplossingen binnen een maatschappij. Binnen dit vak bestaan geen absolute waarheden over hoe een probleem zou moeten worden opgelost. Een kritische blik en durven vechten voor een overtuiging zijn daarom nodig om uiteindelijk een socioloog te zijn.

Is het behalen van je diploma werken aan de grenzen van het weten of is dat het vergaren van kennis van mensen die voor onze tijd al aan de grenzen van het weten hebben gewerkt?”

De universiteit streeft naar mijn gevoel te veel naar consensus en harmonie. Het moet allemaal aardig, sociaal en in overleg zijn. De wereld is niet aardig en wetenschappelijk onderzoek wordt vaak niet gewaardeerd. De universiteit zou het instituut moeten zijn dat je in jezelf leert geloven, ook als dit tegen wetenschappelijk onderzoek van een docent of klassiek socioloog in gaat. Dit houdt niet alleen de student scherp, maar ook de docent. Aan de ene kant bestuderen we het hele jaar de conflicttheorie van Marx, maar aan de andere kant moeten we allemaal maar in harmonie beslissen. Conflict, zoals Marx ook al stelde in zijn conflicttheorie, kan immers voor grote vooruitgang zorgen. Dit geldt niet alleen voor de grote maatschappij om ons heen, maar ook op het niveau van een universiteit. Wij zijn als studenten, docenten en daarmee als universiteit te veel gericht op harmonie en consensus. Alleen vechten is echter niet genoeg. We zouden ook allemaal meer filosoof moeten zijn. Wij moeten in de haren van het konijn klimmen en ons verwonderen over de wereld.


VAKGROEP We moeten ons verwonderen, niet accepteren dat de wereld nou eenmaal zo is. We zouden meer bereid moeten zijn om buiten ons kader te denken. Dit doen we door kritisch te zijn en fenomenen die als absolute waarheden worden beschouwd in twijfel te trekken. Willen wij als wetenschappers niet graag de wereld verbeteren? Of in ieder geval een stukje wereld verbeteren? Dat is toch de reden waarom binnen de sociologie zoveel vakken gericht zijn op de problematiek binnen een bepaalde orde? Als wij de wereld willen verbeteren moeten we overal zoeken, niet alleen binnen de grenzen die Durkheim, Weber, Marx en al die andere grote denkers voor ons al geschetst hebben. We moeten ze gebruiken als leidraad voor nieuw onderzoek, niet als de waarheid.

Darwin werd niet gewaardeerd toen hij het creationistisch denkbeeld in twijfel trok met zijn evolutietheorie

Concluderend: willen wij studenten goede sociologen worden en willen de universiteit en haar docenten een nieuwe lichting volwaardige sociologen afleveren, dan zullen we meer vechters en filosofen moeten zijn. Vechters omdat wetenschap niet altijd gewaardeerd wordt en filosofen omdat theorieën van grote sociologen geen waarheden zijn. Het is belangrijk dat wetenschappers daadwerkelijk grenzen willen verleggen in het denken en weten van de mens. Zeker sociologen moeten verder kijken dan de bestaande kaders, want het zijn ten slotte ook de bestaande kaders waarin de problemen zich voordoen. Behaalde resultaten zijn slechts één indicator om te bepalen of studenten in staat zijn socioloog te worden. Pas als de woorden: “Het is nou eenmaal zo” nooit meer worden uitgesproken op de universiteit zijn we echt bezig om wetenschappers te worden die wel in de haren van het konijn durven te klimmen. Wij studenten moeten van docenten en elkaar leren dat wetenschap vechten is voor je overtuiging en de grenzen opzoeken. Ook als dit betekent dat we af en toe ongelofelijk de plank mis slaan.

Ode aan de zomer

Hulde aan de zomer, voor al zijn pracht en praal Lof voor dit seizoen, want zonder is een jaar toch kaal

Niks dan liefde voor alle vogels die weer fluiten En geen slecht woord over af en toe een wolkje buiten Want zomer is ons liefste jaargetijde We hadden de lente om ons erop voor te bereiden

Korte rokjes wapperen in een zachte bries Ik denk dat ik dit seizoen mijn hart weer verlies

Lisa Sipma

Eigenlijk zegt dit niemendalletje van een gedicht alles al: de zomer is te gek! Het is de tijd waarin zelfs de kilste zuurpruim zijn chagrijnige tronie verlaat en zijn best doet om zijn onbedwingbare glimlach te verbergen voor andere mensen. Langzaamaan zie je de mensen weer uit hun huizen komen en schuw hun blote benen tonen. De echte zomerexpert onder ons is uiteraard goed voorbereid en heeft een zonnebankje of drie gepakt. Vervolgens stroopt deze gebruinde zonaanbidder een mouw op en daagt iedereen uit om de zijne ernaast te leggen en het onderspit te delven qua kaneelkleurige ledematen. Iedereen heeft de zomer alweer in zijn bol. Maar hoe kan het dat de mensen zo verzot zijn op één seizoen en de rest van het jaar uitkijken naar de volgende zomer? Als de mensen zo gek zijn op de warmte dan waren ze wel naar Spanje verhuisd. Er zijn veel wetenschappelijke verklaringen te bedenken: in de zomer word je dankzij de zon blootgesteld aan vitamine D en vinden er chemische processen plaats waardoor het feromonenniveau wordt verhoogd. Hier word je gelukkiger van en dat zorgt voor een fijn gevoel tijdens de zomer. Het klinkt allemaal goed en geloofwaardig, maar naar mijn mening heeft het meer met een algemene goede sfeer onder Nederlanders te maken. We moeten toegeven dat ondanks het gedoe rond de hypotheekrenteaftrek, Geert Wilders en voetbalhooligans, we toch allemaal gek zijn van ons kouwe kikkerlandje. En misschien heeft het dan toch wel een beetje met chemische processen te maken, de gemoedelijke sfeer onder Nederlanders uit zich vooral in de zomer. Vooral met het WK voor de deur belooft het weer een mooi en eensgezind seizoen te worden (tenzij we er snel uit liggen uiteraard). Maar de zomer betekent meer, zoveel meer! Het betekent bomen en struiken die weer groen zijn en versierd worden door alle

COLUMN

denkbare kleuren bloemen. Het betekent barbecues op veel te kleine aftandse studentenbalkons. Het betekent rosébier dat we stiekem doordrinken tot ver in de herfst om maar het laatste beetje zomer niet los te hoeven laten. Maar het betekent ook twee weken Chersonissos en laveloos terugkeren in Nederland en aan je vriendje of vriendinnetje uit moeten leggen waarom er op mysterieuze wijze acht condooms uit het pakje zijn verdwenen. En het betekent met kerst al een schuldgevoel opbouwen over dat extra toetje omdat je toch wel weet dat je het er voor de zomer niet meer af krijgt om zelfverzekerd in bikini of zwembroek over het strand te schrijden. Voor de sociologen heeft de zomer ook altijd een speciale betekenis. Niet of nauwelijks colleges, wat altijd een positief punt is, en vooral veel rondhangen in het Noorderplantsoen met een krat, internationaal bekend maar niet nader te noemen, bier. Waarbij de jongens in een goede bui hun basketbalkunsten vertonen tegen een stel psychologen en waarbij de meisjes interesse in sport veinzen en heel hard beginnen te juichen als een socioloog ook maar in de buurt van de bal is. Sociologen die verbroederen en met elkaar op stap gaan ongeacht studiejaar, politieke voorkeur, geloof, ras of Desperate Housewives of Grey’s Anatomy voorkeur. Sociologen die verliefd worden op elkaar waarbij ze proberen te verbergen dat ze in een discotheek stevig hebben staan zoenen. Waarbij één der beide partijen na twee dagen de fout maakt om het aan de beste vriend of vriendin te vertellen. Dit betekent uiteraard een vonnis van drie weken lang flauwe grappen van alle sociologen te moeten aanhoren. Hoewel deze escapades zich het hele jaar voordoen, vinden wij ze toch wel extra sappig tijdens de zomer. Wat is het toch dat onze libido’s zo doet steigeren tijdens de zomer? Is het een overdosis aardbeien, korte rokjes of tropische cocktails? Zijn het weer de chemische processen die aan het werk zijn? Persoonlijk zet ik mijn geld in op de tropische cocktails. Het is niet voor niks zo dat de meeste relaties eindigen tijdens de zomer, veelal gevolgd door het weer bij elkaar komen aan het einde van september. Mensen willen gewoon vrij en blij zijn en ongegeneerd kunnen fluiten naar de tegenovergestelde sekse (of dezelfde als dat jouw ‘cup of tea’ is). Nu hoor ik jullie al denken: ‘Hé gekke socioloog, een heel artikel aan de zomer?’. Ja, juist aan de zomer! Want ik zal mijn kernpunt nog eens stevig aanstippen: de zomer is te gek! Vandaar dit artikel, vandaar deze lof, vandaar deze ode aan de zomer!

SOAP | JULI 2010

17


Om sociologiestudenten een beter beeld te geven van wat er zich allemaal afspeelt binnen onze studievereniging biedt SoAP Sociëtas hier de ruimte om haar activiteiten toe te lichten. The final countdown!

Het aftellen is begonnen. Nog een paar weken en dan kunnen de studieboeken tijdelijk de kast in. Om vervangen te worden door een mooi leesboek, een stripverhaal en voor de liefhebber een doktersroman. Tijd voor de laatste sociëtasupdate dus. Sinds de halfjaarlijkse ALV in maart is er veel gebeurd. Op 11 april vertrok een delegatie sociologen naar het prachtige Slovenië voor de jaarlijks terugkerende ‘studie-inhoudelijke’ trip (uitgebreide fotorapportage was in het vorige nummer van SoAP al te zien). Daar genoten zij een week lang van de hoofdstad Ljubljana. Ook brachten zij een bezoek aan het adembenemend mooie Bled en de Italiaanse stad Venetië. Een week na terugkomst van de Ljubljana-gangers stond de volgende activiteit alweer op het programma: de Batavierenrace. Het was de eerste keer dat sociëtas hieraan mee deed. En met succes: we behaalden de 111e plek en eindigden daarmee hoger dan onze faculteitsrivalen VIP en ODIOM. Mede dankzij het fantastische weer en de tomeloze inzet van onze hardlopers was het een zeer geslaagd weekend. We doen volgend jaar dan ook zeker weer mee! Nog niet bijgekomen van de batavierenrace was het op 27 april tijd voor de sociologische filmavond. Tijdens deze avond werden op vier locaties in de stad verschillende sociologisch verantwoorde films gedraaid. De inschrijvingen liepen storm. Binnen een paar dagen waren alle plekken vol. Even dachten we dat het animo voor onze activiteiten onuitputtend zou zijn. Helaas moesten we deze gedachte anderhalve week later toch enigszins bijstellen. Door een tegenvallend aantal aanmeldingen, ziekte bij één van de AcCieleden en slechte weersvoorspellingen waren we genoodzaakt om de verrassingsactiviteit af te blazen. Ter compensatie hebben we een middag in het zwembard Kardinge doorgebracht waar we genoten hebben van de spectaculaire draaikolken, een discoglijbaan, golfslagbad en niet te vergeten het bubbelbad. Een paar dagen later liet de AcCie alweer van zich horen. Want op 11 mei was het Veest! Na heel wat halve pogingen, vond vanavond het eerste échte themafeest uit mijn sociëtascarrière plaats. En terwijl ik mij elders bevond werd er door mijn medesociologen verkleed als Vindi, Veteraan, Vakantieganger, Varken en Viking tot in de vroege uurtjes gedanst in de Shadrak. Gelukkig was ook ik anderhalve week later weer van de partij. Op 21 mei organiseerde de AcCie namelijk de tweede liftwedstrijd. Trier, de bestemming van dit jaar, werd door vrijwel alle koppels bereikt. En evenals vorig jaar was het ook dit jaar weer een spannende strijd. Want hoewel Ellen en Chaïm erin slaagden om als eerste koppel de camping te bereiken, werden zij uiteindelijk verslagen door Tom en Paulien, die maar liefst drie uur aftrek verdienden met de uitvoer van opdrachten. Annelijn en Laurens eindigden op de tweede plaats.

18

SOAP | JULI 2010

Inmiddels is het alweer juni en zijn de laatste weken van dit collegejaar op één hand te tellen. Desondanks lijkt een échte vakantie voorlopig nog mijlenver. Want voor de slippers, zonnebrillen en bikini’s daadwerkelijk de kast uit kunnen moet eerst nog aan de laatste verplichtingen worden voldaan. Er moeten nog herkansingen worden gemaakt, scripties worden geschreven en projectverslagen worden verbeterd. De faculteit is voorlopig dan ook nog steeds ‘tha place to be’ waar menig socioloog het leeuwendeel van zijn dag doorbrengt. En zeker nu. In tijden waarin sociologen hun leven buiten de faculteit niet zeker zijn. Waar zij voortdurend alert moeten zijn niet achtervolgd te worden door een potentiële moordenaar. Waar ze voordat ze de deur uit gaan eerst goed moeten scannen of de omgeving veilig is. Je weet immers maar nooit wie zich achter een stilstaande auto bevindt. De faculteit dient de komende weken als veilige basis. Dit is de plek waar sociologen elkaar niet van het leven kunnen beroven. De plek waar plannetjes worden gesmeed en waar strategieën worden uitgedacht. Het is de plek waar volwassen jongens en meisjes de komende weken weer even kind mogen zijn:

Vanaf mijn tijdelijke werkplek heb ik uitzicht op de hortus. Terwijl ik dit SoAPstukje schrijf zie ik twee sociologen bij de tafeltennistafel staan. Beide zijn voorzien van een wapen. Met hun felblauwe en felgroene waterpistooltjes beschieten zij elkaar. GOTCHA!! Zo blij als twee kleine kinderen rennen zij achter elkaar aan over het stenen pad richting de kantine… Namens het sociëtasbestuur, Karlijn de Vries


SOAP | JULI 2010

19


MAATSCHAPPIJ & POLITIEK (SEKSUEEL) MISBRUIK

IN DE SAMENLEVING

Seksuele schandalen; niet alleen in de kerk.

Annelijn Remmelink & Eric Wams

Een lange tijd tot aan de jaren tachtig was het probleem van seksueel misbruik van kinderen een onderkend probleem. Er was wel sprake van, zo dacht men, maar dat zouden incidenten zijn. Die tijden zijn voorbij. We weten nu dat seksueel misbruik overal in de samenleving voorkomt: op sportverenigingen, op scholen, binnen families en in de kerk. De laatste tijd staat vooral de katholieke kerk onder grote druk nadat er een beerput is opengegooid van gevallen van seksueel misbruik. Duizenden kinderen wereldwijd zijn door priesters misbruikt. In hoeverre is dat de schuld van de kerk en in hoeverre is het de schuld van individuele priesters en andere geestelijk leiders binnen de kerk? De grootste fout van de kerk is dat ze het in de doofpot probeerden te stoppen waardoor het seksueel misbruik daar kon blijven. Bij seksueel misbruik moet je denken aan elke vorm van seksueel gedrag of toenadering, opzettelijk of onopzettelijk, die door de persoon die het ondergaat als ongewenst of gedwongen wordt ervaren. Je kunt hierin onderscheid maken in seksuele intimidatie, zoals verbaal of non-verbaal en gedwongen seksuele contacten handtastelijkheden, aanranding en verkrachting. Daarbij is vaak sprake van machtsongelijkheid door verschil in positie, zoals in een relatie volwassenekind, coach-pupil. Ook spelen andere factoren, zoals fysieke kracht, leeftijd, sekse en groepsgevoel een rol. Deze kunnen er voorzorgen dat het slachtoffer het gevoel krijgt dat zij de seksuele toenadering niet kan weigeren of zich er niet aan kan ontrekken. Doordat de dader vaak nauw contact heeft met het degene die aan misbruik leidt, kan misbruik over een lange periode plaatsvinden. Slachtoffers trekken namelijk niet snel aan de bel.

Gevolgen Seksueel misbruik kan grote gevolgen voor de ontwikkeling van het kind hebben. In lichte gevallen van misbruik komen meestal geen symptomen voor, dat geldt vooral voor kinderen die de veerkracht hebben en zich weten te herstellen en voor kinderen waar de ouders goede steun hebben verleend zodra het misbruik bekend werd. Wel kan het gevoel van veiligheid bij het kind zijn aangetast. Kinderen die ernstig misbruikt zijn hebben vaak lichamelijke klachten en vertonen soms seksueel gedrag dat niet bij hun leeftijd past. Jongens worden vaak brutaal, agressief of overactief. Meisjes worden vaak bang, raken depressief en apathisch en verliezen vertrouwen in hun hele omgeving en ook vertrou-

20

SOAP | JULI 2010

wen in zichzelf. Bij zeer ernstig misbruik hebben kinderen naast deze klacht ook een psychisch trauma. Zij hebben nachtmerries, slaapproblemen, paniekaanvallen, problemen met lichaamsbeleving, geheugen- en persoonlijkheidsproblemen. Volwassenen die in hun jeugd ernstig en langdurig zijn misbruikt, kunnen er op latere leeftijd nog klachten aan overhouden. Zij kunnen psychische en gezondheidsklachten krijgen en relationele en seksuele problemen.

Verjaringstermijn Voor vervolging van seksuele misbruikplegers geldt een verjaringstermijn. Dit houdt in dat als een misdrijf langer dan een vastgesteld aantal jaar geleden is, het niet meer vervolgd kan worden. Tegenwoordig bedraagt deze termijn twintig jaar en gaat van start vanaf het 18e levensjaar. Dit betekent dat je tot je 38e aangifte kan doen. De verjaringstermijn is al een paar keer verruimd omdat blijkt dat slachtoffers vaak pas jaren later aangifte durven te doen. Als het aan minister Hirsch Ballin (Justitie) ligt, zal de huidige termijn vervallen en moeten daders tot aan hun dood vervolgd kunnen worden voor hun daden (bron: www.nu.nl). Het voorstel moet nog worden uitgewerkt en zal dan alleen gelden voor toekomstige gevallen.

Als het aan minister Hirsch Ballin (Justitie) ligt mogen daders tot aan hun dood vervolgd kunnen worden voor hun daden

Misbruik en de kerk De kerk staat op het moment zeer negatief in de schijnwerpers als het om seksueel misbruik gaat. Er gingen al tijden geruchten over mogelijk misbruik in de kerk. Deze geruchten gingen voornamelijk over priesters van rooms-katholieke instellingen die kinderen, voornamelijk jongetjes, zouden hebben misbruikt. De katholieke kerk ontkende deze beschuldigingen altijd stellig tot begin dit jaar de eerste bekentenis kwam. Sindsdien stromen de meldingen uit verscheidene Europese landen binnen. In Duitsland staat de teller op het moment op 250 meldingen (bron: www.nu.nl), in Ierland zijn er 320 meldingen en in Nederland zijn ook al meer dan 300 meldingen van seksueel misbruik (bron: RC-handelblad). Na de eerste inventarisatie van meldingen komen nu ook langzaam meldingen binnen van misbruik bij

protestantse instellingen.

$ederland Na de onthulling, 26 februari 2010, over het misbruik van salesianen van een internaat in ’S-Heerenberg, Don Rua, blijven de beschuldigingen toenemen. In Nederland is een rooms-katholieke hulpinstantie Hulp & Recht geopend waar de meldingen binnen blijven stromen. De beschuldigingen zullen door deze instantie nader worden onderzocht en de aandacht gaat vooral uit naar de slachtoffers. Op de afbeelding is te zien dat er vooral veel meldingen binnen komen in het zuiden van Nederland (bron: RC-handelblad). Er zijn ook meldingen binnengekomen uit de Nederlandse Antillen. De beschuldigden werkten vooral op internaten, seminaries en scholen en de meldingen lopen uiteen van seksueel geweld tot fysiek geweld. Opvallend is dat het misbruik vooral in de jaren vijftig en zestig pieken. Een oorzaak voor daling van het aantal meldingen kan zijn dat diverse internaten waar misbruik plaatsvond gesloten zijn. Een oorzaak voor het lage aantal meldingen in de jaren dertig en veertig kan zijn dat er veel slachtoffers uit die periode al overleden zijn. Het misbruik werd destijds vaak niet gemeld omdat de slachtoffers vaak niet geloofd werden. Uit onderzoek komt naar voren dat zowel broeders als zusters misbruik pleegden bij zowel meisjes als jongens terwijl over het algemeen het meisjesmisbruik veel minder in het licht staat. Inmiddels heeft Paus Benedictus XVI in Rome de slachtoffers van misbruik door geestelijken zijn excuses aangeboden.

Celibaat Seksueel misbruik komt op zich op verschillende vlaktes in de samenleving voor maar het opvallende is dat medewerkers van de kerk juist vertrouwen zouden moeten uitstralen. Priesters leggen een eed af om celibaat te leven. Er zijn veel speculaties over het verband tussen celibatair leven en seksueel misbruik. Zo zegt Hans Küng (emeritus hoogleraar oecumenische theologie, universiteit van Tübingen) in het RC Handelsblad (11-032010): “het celibaat is de belangrijkste oorzaak van wangedrag in de katholieke kerk en het is de meest doorslaggevende uiting van de strenge houding van de kerkelijke hiërarchie tegenover seksualiteit in het algemeen.”. Of er ook echt verband is tussen het misbruik en het celibaat zijn is tot op heden nog onbekend. Misbruikplegers Er wordt onderscheid gemaakt tussen drie typen plegers van misbruik: pedofielen, gelegenheidsplegers en antisociale plegers. De


MAATSCHAPPIJ & POLITIEK eerste twee zijn relevant voor het misbruik in de katholieke kerk. Pedofielen zijn mannen die zich aangetrokken voelen tot kinderen. Gelegenheidsplegers zijn meestal mannen die normaal gesproken voorkeur geven aan een volwassen partner, maar door tijdelijke, ingrijpende omstandigheden, zoals ontslag of relatieproblemen, niet tegen de stress kunnen en hun heil zoeken in het seksueel misbruiken van meestal wat oudere meisjes. De plegers zijn vaak incestplegers, zoals (stief)vaders, broers of ooms of het gaat om mannen die veel in aanraking komen met kleine kinderen. Ze manipuleren het slachtoffer en wachten tot de juiste gelegenheid. Priesters kunnen pedofielen zijn, maar ook heel goed structurele gelegenheidsplegers. Zij missen immers een relatie en seksuele contacten met een kind kan dan een vervanging zijn. De vraag blijft echter open: was de kerk een toevluchtsoord voor pedofielen of werden ze door het celibaat in de positie gebracht dat ze gingen zoeken naar seksuele contacten met kinderen?

Slachtoffers doen vaak geen aangifte uit angst voor ongeloof, schaamte, of door druk die de pleger op hen uitoefent om het geheim te houden.

Misbruik in de rest van de samenleving Hoe zit het dan in rest van de samenleving? Voor zover bekend is komt seksueel misbruik niet veel meer voor in de katholieke kerk, vooral omdat er bijna geen internaten zijn waar het meeste misbruik voorkwam. Tegenwoordig horen we geluiden over seksueel misbruik in sportverenigingen, bijvoorbeeld de onlangs veroordeelde zwemleraar Benno L. en in wijken voornamelijk door pedofielen. Een ontwikkeling die zich voordoet is dat pedofielen zich organiseren. Via het internet wordt bijvoorbeeld op de site van de vereniging voor pedofielen Martijn door pedofielen informatie uitgewisseld hoe men seksueel misbruik het best geheim kan houden. In 2006 wilde de door pedofielen opgerichte Partij voor Naastenliefde, Vrijheid en Diversiteit (PNVD) meedoen aan de Tweede Kamerverkiezingen. De partij pleitte voor legalisatie tussen seks van volwassen met kinderen vanaf twaalf jaar. Gelukkig is deze partij nooit echt serieus genomen. Misbruik in families Een andere omgeving waar misbruik veel voorkomt wordt is in familiare verbanden. Het is bekend dat het meeste seksuele misbruik wordt gepleegd door een bekende van het slachtoffer. Dat dit familie van het slachtoffer zou zijn maakt de daad des te erger en

moeilijker aan te geven. Een bekend verhaal is dat uit Oostenrijk waarbij een man, Josef Fritzl, zijn dochter 24 jaar lang opsloot en misbruikte. Elisabeth F. werd vanaf haar 11e geregeld door haar vader seksueel misbruikt en in 1984 zou hij haar de kelder ingelokt hebben en hield haar daar vervolgens vast. In dit extreme geval van misbruik verwekte de vader maar liefst zeven kinderen bij zijn dochter waarvan er één overleed. Veel van de gevallen van misbruik binnen families komt nooit uit omdat het slachtoffer hier teveel op het spel heeft staan. De cijfers voor misbruik binnen families ligt dus ook redelijk laag terwijl dit waarschijnlijk zelfs het hoogte zal uitvallen als alles ook daadwerkelijk uit zou komen.

Misbruik op scholen. Een andere plek waar misbruik vaak voorkomt en waarvan dit bekend is, is op scholen. Op een middelbare school is het vaak een moeilijk geval. Een relatie tussen een leerling en leraar zou nooit zo mogen worden dat er een liefdesrelatie ontstaat ongeacht het feit of het van twee kanten komt. Tegenwoordig is echter het niet ondenkbaar dat het leeftijdsverschil tussen geliefden oploopt tot tien jaar, vandaar dat een relatie tussen twee mensen ook niet zal uitblijven op dat gebied. Een geval dat recentelijk is uitgekomen is dat op een middelbare school uit noord Groningen. Hier werd een oud-rector, nu 70 jaar, aangeklaagd voor misbruik dat in 2005 zou hebben plaatsgevonden. Het meisje, toen 15 jaar oud, durfde destijds geen aangifte te doen omdat haar favoriete lerares de vrouw van deze rector was. Ook wilde ze graag haar school probleemloos afmaken (www.rtvnoord.nl). In veel van de gevallen die op middelbare scholen plaatsvinden is het moeilijk te bewijzen of er daadwerkelijk sprake is van misbruik. Er is vaak genoeg sprake van een wederzijdse liefdesrelatie waarbij beiden instemmen met het seksuele gedrag. Toch blijft een relatie tussen leraar-leerling verkeerd vanwege het feit dat deze hoe dan ook nooit tot stand zou mogen komen.

Conclusie Misbruik komt op alle vlakken van de samenleving voor. Slachtoffers doen vaak geen aangifte uit angst voor ongeloof, schaamte, of door druk die de pleger op hen uitoefent om het geheim te houden. Voor buitenstaanders is het moeilijk vast te stellen of er sprake is van misbruik, mede doordat de slachtoffers het geheim houden. Tegenwoordig zijn er wel reclames van Sire die mensen willen motiveren om vermoedens van misbruik te melden

(www.watkanikdoen.nl). Misbruik blijft een groot en moeilijk oplosbaar probleem in de samenleving en heeft voor het slachtoffer vaak een levenslange impact. Wat wel gezegd mag woorden is dat het overal voorkomt en dat niet alleen de kerk met een boze blik aangekeken moet worden.

Opvallende feiten In juli 2009 verscheen van de Rutgers Nisso Groep het rapport ‘seksuele gezondheid in Nederland 2009'. Dit rapport is geschreven naar aanleiding van een onderzoek onder ruim 6400 mannen en vrouwen in de leeftijd tussen 15 en 70 jaar. Hieronder volgens enkele opmerkelijke cijfers uit dit rapport. • 1/3 van de vrouwen en een op de 20 mannen geven aan ooit seksueel geweld te hebben meegemaakt, variërend van kwetsende aanrakingen tot verkrachting; • 12% van de vrouwen en 3% van de mannen is ooit verkracht; • Een op de 5 vrouwen en een op de 25 mannen hebben voor hun 16e seksueel geweld meegemaakt; • Bij 98% van de vrouwen was de dader een man, jongen of een groep mannen of jongens; • Bij mannelijke slachtoffers waren er onder de daders zowel mannen of jongens, als vrouwen of meisjes; • Vrouwen en mannen jonger dan 35 jaar lopen het meeste risico op seksueel geweld; • Het merendeel van de plegers is een bekende van het slachtoffer; • Van de vrouwen die zijn verkracht is 7% als gevolg hiervan zwanger geworden; • Ongeveer 1 op de 6 vrouwelijke en 1 op de 16 mannelijke slachtoffers heeft wel eens aangifte bij de politie gedaan.

SOAP | JULI 2010

21


MAATSCHAPPIJ BURGERNET

EN

POLITIEK

Herwint de samenleving aan sociale controle? Door Burgernet zijn er meer ogen die iedereen – zelfs u – in de gaten houden

Gevoelens van onveiligheid, ze blijven bestaan, ondanks dat de criminaliteitscijfers sinds 2002 dalen. Het is zelfs zo dat gevoelens van onveiligheid de afgelopen jaren zijn toegenomen. De overheid vindt dat hier wat aan moet gebeuren, vandaar dat zij bezig is met verschillende projecten die zowel de misdaadcijfers helpen terugdringen als de onveiligheidsgevoelens proberen te temperen. De overheid zet sociale netwerken in zodat burgers sociale controle op elkaar kunnen uitoefenen. Wanneer mensen in buurten wonen waar de sociale controle hoog is, voelen zij zich veiliger. Vandaar dat de overheid burgers op verschillende wijzen stimuleert aan te geven wanneer zij verdachte dingen zien.

Vanessa Codrington

Sinds 2004 helpen burgers de politie een handje met behulp van hun mobiele telefoon. Toen werd namelijk sms-alert opgericht. Bij sms-alert fungeren burgers als ooggetuige. Burgers die getuigen waren van iets verdachts, een ongeluk of overtreding kunnen foto’s of video’s die zij gemaakt hebben delen met de politie. Hiermee kunnen zij een belangrijke bijdrage leveren aan misdaadbestrijding. Wanneer er een kind vermist is wordt er massaal alarm geslagen door middel van berichten via sms, e-mail, televisie en sociale netwerksites. Amber Alert is inmiddels geen nieuw begrip meer, bijna iedereen is hiermee wel bekend. Ook wanneer iemand geen lid is, weet diegene meestal wel wat Amber Alert inhoudt.

Meer blauw op straat is er wellicht niet, maar er zijn dankzij Burgernet wel meer ogen op straat

Máár, als mensen wordt gevraagd wat Burgernet is, zijn er vaak nog gefronste wenkbrauwen te vinden. Burgernet is enigszins te vergelijken met Amber Alert. De overheid wil op een directe manier samenwerken met burgers ten behoeve van hun eigen veiligheid. Vandaar dat Burgernet is ontstaan. Het is een samenwerkingsverband tussen een gemeente haar burgers en de regionale politie en is bedoeld om de veiligheid in de woonomgeving te bevorderen. Mensen kunnen zich in hun eigen gemeente aanmelden bij Burgernet. Zij worden alleen benaderd wanneer er iets gebeurd bij hen in de omgeving. Bijvoorbeeld wanneer er in een gemeente een misdrijf is gepleegd of een kind wordt vermist, dan worden de mensen die aangemeld zijn bij Burgernet via een telefonisch netwerk hiervan op de hoogte gesteld. Zij krijgen dan

22

SOAP | JULI 2010

een sms of een ingesproken bericht waarin een duidelijk signalement wordt gegeven van de verdachte persoon (of voertuig). De politie vraagt deze mensen alert te zijn en een oogje in het zeil te houden. Hiermee worden de burgers als het ware het verlengde van de ogen en oren van de politie. Wanneer er zich dan iets verdachts voordoet kunnen zij deze informatie via het telefonische netwerk doorgeven aan de politie, zodat er direct actie ondernomen kan worden. Zo heb je in een rap tempo honderden informele surveillanten gemobiliseerd die kunnen helpen bij de zoekactie. Aan het eind van de zoekactie worden alle deelnemers op de hoogte gesteld van hoe de zoekactie is verlopen. Van 2008 tot en met 2009 heeft Burgernet een proef opgesteld die in negen gemeenten en vijf politie regio’s is uitgevoerd. Uit dit experiment is gebleken dat burgers graag een bijdrage willen leveren aan de veiligheid in hun woonomgeving en dat de deelnemers zichzelf veiliger voelden, alerter waren op hun woonomgeving en dat hun vertrouwen in de politie was toegenomen. Door Burgernet is de politie steeds meer verweven in de samenleving. Meer blauw op straat is er wellicht niet, maar er zijn dankzij Burgernet wel meer ogen op straat. Sociaal toezicht is op haar terugweg. Steeds vaker werd gezegd dat het sociale toezicht en de sociale druk in buurten langzaam aan het verdwijnen was. Mensen communiceren slecht met elkaar en spreken elkaar niet meer aan op verkeerd gedrag, maar door dit netwerk hebben mensen weer een stem en voelen ze zich weer wat veiliger. Het gaat dan niet direct van persoon tot persoon, een stap in de goede richting is hiermee wel gezet. Mensen letten weer meer op elkaar en signaleren afwijkend gedrag. In de gemeenten die deelnemen aan Burgernet heeft het inzetten van dit systeem tot aanhoudingen en/of belangrijke informatie voor de opsporing geleid. Tot op de dag van vandaag zijn er één op de tien Burgernetacties geslaagd. Het lijkt niet veel maar het is wel hoger dan het voorafgestelde limiet van vijf procent. Het succes van het systeem ligt niet zozeer in de direct zichtbare resultaten, hiervoor functioneert het systeem

wellicht nog te kort. Veel belangrijker is de preventieve werking die ervan kan uitgaan. De “echte” winst is gelegen in het zachte resultaat ofwel het verhogen van het veiligheidsgevoel en de tevredenheid over de politie. Doordat er meer ogen zijn die uitkijken naar daders wordt de pakkans een stuk groter. Hierdoor kunnen mensen het gevoel hebben in de gaten gehouden te worden en daardoor beter letten op hun doen en laten. Daar gaat een minstens zo effectieve weerhoudende werking vanuit als meer uniformen op straat. Het belangrijkste is echter dat burgers zelf meewerken aan de veiligheid in de eigen wijk en hun eigen veiligheidsgevoel versterken.

Als er wordt gevraagd wat Burgernet is zijn er vaak nog gefronste wenkbrauwen te vinden

Burgernet is momenteel nog niet in heel Nederland actief. In de gemeente Groningen bestaat Burgernet nog niet, maar afgelopen maart is Burgernet in Veendam wel opgestart. Het werd daar versneld ingevoerd door de vele brandstichtingen die daar plaatsvonden. De politie verwacht dat het netwerk een rol kan spelen bij het opsporen van de daders van de brandstichtingen. Aan het eind van de zomer van dit jaar zal het netwerk ook in Groningen opgestart worden. Het is de bedoeling dat 50 gemeenten in 2011 meedoen en dat op termijn Burgernet bij alle regionale korpsen van Nederland wordt ingevoerd. Hiermee wordt getracht de sociale controle weer te vergroten en dat daardoor mensen zich zullen aanpassen aan de manier die er van hen wordt verwacht. Wanneer mensen zich veiliger voelen in hun eigen omgeving, voelen zij zich fijner zonder (of in ieder geval met minder) zorgen over de veiligheid in hun omgeving. Er zijn immers meer oren en ogen die nu ook opletten. Want wonen en leven in een veilige omgeving, dat wil toch iedereen?


SPORT

MAATSCHAPPIJ

EN NATIONALISME

EN

POLITIEK

De sportzomer: willen we het oranjegevoel of kijken we uit verveling?

Dieko Bakker

Nu de zomer weer voor de deur staat en de vakanties geboekt zijn heeft heel Nederland weer tijd om zich bezig te houden met de werkelijk belangrijke dingen in het leven: barbecueën en in oranje kleren televisie kijken. De hete zomerdagen worden nog wat warmer gemaakt door de chilisaus die de iets te verbrande smaak van de hamburgers moet verhullen en door het hele land verzamelen sportclubs, buurtverenigingen en vriendenclubjes zich in kantines, onder plastic tenten en aan de tafeltjes van de sportcafés. Inderdaad, Oranje speelt weer een wereldkampioenschap. En ondanks het feit dat ‘we’ sinds het EK van ’88 nog geen finale hebben gehaald en ‘ze’ er waarschijnlijk gewoon weer uit vliegen in de kwartfinale gaan de oranjetrompetten en wk-kaboutermutsen weer als warme broodjes over de toonbank. Het WK is natuurlijk niet het enige sportevenement dat deze zomer weer zeer fatsoenlijke kijkcijfers zal scoren. Er is atletiek, paardrijden, waterpolo, tennis, turnen, motorsport, basketball, badminton en natuurlijk wielrennen. De Tour de France die dit jaar in Rotterdam van start gaat wordt jaarlijks door ongeveer een miljoen mensen op de voet gevolgd, en hoewel dit niet in de buurt komt van de cijfers die een WK haalt is het toch een aardig aandeel in de populatie Nederlandse televisiekijkers. Waarom kijken we zo massaal naar al die sporten waar we toch niet in winnen? Is sport een nieuwe, grotendeels geweldloze, manier om ons nationalisme te uiten?

Hoeveel $ederlanders gaan er nou eigenlijk kijken? Voor de groepswedstrijden op het WK heeft Nederland ongeveer 7500 kaarten per wedstrijd en voor de eventuele wedstrijden in een volgende ronde krijgt Oranje er tussen de 3500 en 5000. Aannemende dat alle kaarten verkocht worden zitten er dus steeds minimaal 3500 in oranje leeuwenpakken en Dutch-dresses geklede toeteraars op de tribune. De wedstrijden worden live uitgezonden en zullen waarschijnlijk meer dan vijf miljoen toeschouwers trekken. Dat soort cijfers waren op het vorige WK tenminste heel normaal. De wedstrijden waarin het Nederlands elftal niet in actie komt en die wel op tv komen trekken nog niet de helft van die vijf miljoen, wat al een eerste aanwijzing moet zijn dat er hier meer speelt dan pure verveling.

Wat zegt de wetenschap? In de wetenschappelijke literatuur zijn er meerdere studies geweest naar wat mensen

aanzet om naar sport te kijken. Naast het intrappen van open deuren, zoals dat mannen blijkbaar meer geinteresseerd zijn in sport en een intensere sportbeleving hebben (Ganz & Wenner, 1991), levert zulk onderzoek een aantal interessante feiten over de verschillende motieven om naar wedstrijden te kijken. De belangrijkste reden is volgens Ganz & Wenner (1991) het gevoel van spanning, dramatiek en emotie dat de sport oproept. Ook belangrijk waren een interesse in het spel en de spelers, willen relaxen en ontspannen en het volgen van het favoriete team. Het is dat laatste punt dat een aanwijzing geeft dat voor de invloed van nationalistische gevoelens in onze WK-gekte. Immers, de identificatie met een favoriet team zal in het geval van het nationaal team gepaard zijn met een ons-gevoel dat heel Nederland omvat. Het nationale team is een afgevaardiging van alle Nederlandse voetballers van de Eredivisie tot de tiende klasse zondagvoetbal. Rowe, McKay en Miller (1998) stellen zelfs dat sport een belichaming is van en nieuwe betekenis geeft aan het begrip ‘natie’. Sport is een uiting van de gemeenschappelijke cultuur die een natie definiëert en via de media die deze sport uitzenden wordt deze cultuur beïnvloed en versterkt door. Het gemeenschappelijk kijken naar sport in café’s en op marktpleinen met grote schermen, met iedereen in oranje kleding en een biertje in de hand, geeft deze verbindende functie van sport een extra dimensie. Wildvreemden vallen elkaar in de armen wanneer het beslissende doelpunt valt, en zo verenigen verschillende lagen en groeperingen in de bevolking zich in hun trots op dat symbool van de nationale macht: het voetbalelftal. Er lijkt een wederkerige relatie te bestaan tussen sport en nationalisme. Aan de ene kant zijn de blijdschap die we voelen als het Nederlands elftal met glans d e poulefase doorstaat en het verdriet dat heerst wanneer Oranje het daarna niet waarmaakt tegen Rusland uitingen van een gevoel van verbondenheid. Zoals Mart Smeets het in een reclame voor de publieke omroep het al zei: Oranje is van ons, en als ze het goed doen hebben we gewonnnen. Aan de andere kant is

sport ook een veroorzaker van deze sentimenten. Het biedt een gelegenheid om de straat op te gaan en in contact te komen met mensen van compleet andere achtergronden die het evenement op dezelfde manier beleven. Zo wordt het saamhorigheidsgevoel versterkt.

Maar… Nationalisme als motivatie voor tv-kijken heeft dus wel enige verklaringskracht. De vraag is alleen wel of dit bij alle sporten in gelijke mate geldt. Bij paardrijden gaat het nog wel, want daar kunnen we nog wat van. En bij het waterpolo spelen we tegenwoordig ook een partijtje mee, dus ook daar wil je nog wel eens zien wat de Nederlanders doen. Maar wanneer heeft er voor het laatst een Nederlander gewonnen in de Formule 1? En de US Open, dat is ook al 15 jaar geleden dat we daar eens wat wonnen. Er moeten dus ook andere verklaringen zijn voor het kijken naar sport, en daar kom ik weer terug bij Ganz & Weller (1991). Naast het volgen van het favoriete team keken mensen ook om stoom af te blazen, om iets te doen te hebben, om ergens over te kunnen praten, om niets te missen, om een gezellige avond te hebben enzovoorts. Voel je dus geen buitenbeentje als je niets hebt met het de pletterpettendragers en de DutchDress-fanaten die tussen het vuvuzelagekrijs in Zuid-Afrika op de tribunes zitten, vooral als je een vrouw bent. Zo’n 13% kijkt toch alleen maar omdat dat de mannen het doen. Neem nog een lekkere verbrande hamburger van de barbecue en leun achterover in de zon. Nog een paar maandjes en dan gaat het leven weer door.

SOAP | JULI 2010

23


OPINIE

TWISTPUNT: SATIRE

Grenzen aan satire

Moet alles gezegd kunnen worden?

In zijn column Slachtofferporno op de website van RC handelsblad (15 mei 2010) betreurt Youp van 't Hek het zeer dat Jack de Vries (“een echte workaholic die niet alleen met z'n werk opstaat, maar er ook mee naar bed gaat”) is afgetreden. Youp had hem namelijk graag “een precisiebombardement op het huis van Telegraaf-journaliste Jolande van der Graaf laten uitvoeren.” Bij voorkeur een bombardement dat alleen haar negenjarige zoontje zou overleven; dat publiceert zo lekker. Bijna twee jaar geleden, in augustus 2008, had een soortgelijke opmerking drastische gevolgen. Columnist Riko Spithorst van Fok.nl uitte toen zijn ongenoegen over het feit dat Femke Halsema een volgens hem allesbehalve integer persoon 'buitengewoon integer' noemde: “Ik zou het erg toejuichen als iemand eventjes buitengewoon integer het woonadres van Femke Halsema opsnuffelt, en die tent buitengewoon integer in de fik steekt. Dat wijf verdient niet beter.” Femke Halsema zag dit als een schriftelijk dreigement en deed aangifte. Ondanks dat Spithorst volhield dat de oproep volledig satirisch bedoeld was verloor hij zijn functie als woordvoerder bij een reisorganisatie en beëindige de PvdA de samenwerking met de columnist. Zo eindigde het niet voor Youp van ’t Hek. Een interessante kwestie die satire: heeft humor een grens en zo ja, waar ligt die?

Anna Herngreen & Ronald Kielamn

Satire We dienen ver terug te bladeren in de geschiedenisboeken om te bekijken wanneer satire is ontstaan. Er zijn teksten gevonden uit het Oude Egypte die wij tegenwoordig het label satire zouden kunnen geven, maar over het algemeen worden de Grieken en Romeinen gezien als de grondleggers van wat tegenwoordig satire wordt genoemd. In de klassieke tijd was satire voornamelijk politiek geladen. Kritiek op politieke leiders gebeurde in de vorm van een satirisch toneelstuk of een op kritische wijze geschreven dialoog. Tegenwoordig wordt satire gezien als een kunstvorm waarbij menselijke of individuele ondeugden, dwaasheden, verwijten, misbruiken en tekortkomingen worden geridiculiseerd. Dit kan door middel van parodie, ironie, sarcasme, pastiche en karikatuur. Net als in de tijd van de Grieken en Romeinen is satire ook nu vaak politiek geladen, maar ook tradities, religies, beroemdheden en de media worden vaak gebruikt als onderwerp van kritiek. Hoewel satire gebruikelijk grappig wordt gevonden ligt hierin niet het doel; het

24

SOAP | JULI 2010

doel ligt eerder in het aanvallen van iets dat afgekeurd wordt door de satiricus, met behulp van humor .Vaak wordt hierin verbetering nagestreefd. Satire gaat vaak gepaard met de discussie over de normen en grenzen ervan: hoe ver kan je gaan? Mensen zijn het vaak niet eens over wat nog binnen en wat buiten deze normen en grenzen valt. Daarnaast wordt satire, doordat er bijvoorbeeld veel gebruik wordt gemaakt van ironie en sarcasme, vaak anders geïnterpreteerd dan de bedoeling van de satiricus is. Soms gaat dit zelfs zo ver, dat mensen de satiricus beschuldigen van het aanhangen van het idee dat door deze satiricus wordt belicht met het doel het te verwerpen. Deze misverstanden kunnen leiden tot conflicten. Beide partijen verwijten elkaar doorgaans een slechte smaak te hebben. Het is opmerkelijk dat juist eigenschappen als multi-interpretabelheid en indirectheid van satire ervoor gezorgd hebben dat censuur op satire door de geschiedenis heen in mindere mate is voorgekomen dan op vormen van meer directe kritiek. Desondanks heeft ook satire altijd onder vuur gelegen door mensen met macht en aanzien. Deze mensen waren er vaak op uit om hun eigen hachje vrij te maken van kritiek en in sommige gevallen zelfs de satiricus te veroordelen. Een recent voorbeeld hiervan is de Italiaanse minister-president Berlusconi die een aantal tv-shows van de televisiezender Rai voor de rechter dreigde te slepen vanwege het feit dat deze tv-shows volgens hem vulgair en respectloos waren tegenover de regering. Daarnaast zijn er vanuit religieuze groeperingen pogingen ondernomen om satire te censureren. Hiervan zijn voorbeelden te noemen uit het verre verleden, zoals de (gedeeltelijke) censuur op satire in Engeland in 1599 door de Church of England. Maar ook het verbod vanuit de Islam op het afbeelden van Mohammed kan als een dergelijke poging gezien worden. De strijd tussen religie en satire speelt ook tegenwoordig nog. Vooral woedende reacties op Islam-satire krijgen de laatste jaren veel aandacht. Denk hierbij aan de Deense Mohammed-cartoons, de Islam-spotprenten van Gregorius Nekschot en recenter een aflevering van de satirische cartoonserie Southpark waarin Mohammed vertoond zou worden. De personages uit de serie durven in de aflevering de profeet niet te tonen in verband met boze reacties en besluiten hem uiteindelijk maar in een berenpak te hijsen. Dat de man in het berenpak uiteindelijk de Kerstman bleek te zijn maakte de reacties niet milder: de makers van de serie kregen tientallen doodsbedreigingen naar hun hoofd geslingerd. In de Islam is het tonen van de profeet Mohammed nog altijd taboe en al helemaal in satirische con-

text kan dit zorgen voor veel woede. Ook christenen willen liever niet bespot worden. In 2005 zou op BBC 3 de satirische serie Popetown verschijnen, een serie die zich afspeelt in het Vaticaan (hier ‘Popetown’ genoemd). In deze serie is de paus een idioot die emotioneel en mentaal niet verder is dan een kleuter en wordt hij omringd door seksueel perverse en corrupte geestelijken. Na protest van de katholieke kerk besloot BBC 3 de serie niet meer uit te zenden. Muziekzender MTV durfde het wel aan en werd meteen naar de rechtbank geroepen door de Duitse katholieke kerk. Ook Nederlandse christenen stellen streng hun grenzen als het om humor gaat. In 2009 werd bekend dat in een nieuw programma van de Evangelische Omroep (EO) cabaratiers uitgedaagd zouden worden een conference te schrijven over Jezus. De reacties van EO-leden, die zelfs hun lidmaatschap opzegden, waren zo heftig dat de EO besloot het programma niet uit te zenden. Satire over joden ligt vaak, onder andere door de Holocaust geschiedenis, nog gevoeliger. Op elke grap wordt keihard gereageerd en in de afgelopen jaren zijn al meerdere columnisten en satirische websites vervolgd en veroordeeld vanwege satire over joden. Zo moest in 2006 de satirische website Het Periodiek Internetsysteem een boete van 1.000 euro betalen vanwege het beledigen van joden. Dit terwijl de schrijver van de columns in kwestie het, volgens eigen zeggen, allemaal humoristisch bedoeld had.

Macht moet geridiculiseerd kunnen worden, anders krijg je enge toestanden, 'Recht' is een relationeel begrip

Alles zeggen "Alles wat enige status heeft, heeft ook een vorm van macht en macht corrumpeert altijd, het moet geridiculiseerd kunnen worden, als dat niet meer kan, dan krijg je enge toestanden, een dictatuur ofzo.." Hans Teeuwen laat er geen gras over groeien wanneer hij is uitgenodigd bij de Meiden van Halal. Deze drie moslima’s vragen hem waarom hij hen beledigt in een liedje en hij is daarin heel duidelijk. Volgens Teeuwen moet satire geen taboes kennen en moet geen enkel subject of object bij voorbaat uitgesloten worden van ridiculisering. Daarnaast zou iedereen in een vrije maatschappij een soort schild moeten ontwikkelen tegen belediging, omdat men in een vrij land geconfronteerd wordt met dingen waar men het niet altijd mee eens is. In sommige gevallen kan dit als zeer confronte-


OPINIE

rend of beledigend overkomen, maar als cabaretier of satiricus werk je juist met die onderwerpen die wellicht voor sommige mensen gevoelig liggen. Juist deze gevoeligheid creëert een spanningsveld dat satire of cabaret tracht te doorbreken. Eddy Terstall, Hans Teeuwen en Diederik Ebbinge schrijven in 2006 het Manifest voor de Vrijheid van Meningsuiting. Hierin stellen zij dat iedereen in een vrije samenleving het risico loopt bekritiseerd, bespot en soms zelfs beledigd te worden, althans zich beledigd te voelen. Maar volgens hen weegt dat risico ruimschoots op tegen de vele vrijheid die erdoor gewaarborgd wordt. Dat risico is een kleine prijs voor de vrijheid. In feite is het een koopje. Vrijheid van meningsuiting kan voor iedere individuele burger, seculier of religieus, bevrijdend en relativerend werken. Rob Wijnberg verwoordt zijn mening over de vrijheid van meningsuiting in zijn gesproken column bij de Nova Collegetour duidelijk: “…vrijheid van meningsuiting is de vrijheid om onze ideeën over goed en kwaad ter discussie te stellen. Het doel daarvan is niet om uiteindelijk vast te stellen wat de ware betekenis van ‘goed’ en ‘kwaad’ is, nee, meningsvrijheid dient er, als principe, juist toe nooit tot die vaststelling te komen. Daarom noemen we het ook meningsvrijheid: niemand heeft de morele waarheid in pacht - en dus mogen we er eindeloos over van mening verschillen. De essentie van vrijheid van meningsuiting is dus eigenlijk dat het de vrijheid is om de heersende moraal in twijfel te trekken. Daarom is de vraag ‘mag je dat zeggen?’ ook niet te beantwoorden: wat ‘mag’ of niet, is juist wat er ter discussie staat. Wie zijn eigen moraal als grenzen van die discussie opwerpt, verheft als het ware zijn mening tot onbetwistbare norm - en doet zo de essentie van de vrijheid van meningsuiting teniet.”

Grenzen Natuurlijk zit er ook een andere kant aan het verhaal. De laatste jaren lijkt het soms of de vrijheid van meningsuiting de positie heeft van God in de Middeleeuwen; niemand twijfelt aan haar almachtigheid en als je dit wel doet pas je niet in onze maatschappij. De vrijheid van meningsuiting wordt vereerd en haar gedachtegoed wordt uitgedragen door profeten als Theo van Gogh, Pim Fortuijn en Hans Teeuwen. Maar is dit wel zo goed? Thomas Mertens (rechtsfilosoof aan de Radboud Universiteit Nijmegen en hoogleraar mensenrechten aan de Universiteit Leiden) zegt hierover in Trouw (27 mei 2008) dat de vrijheid van meningsuiting niet het enige fundamentele recht is in Nederland. Andere grondrechten zijn bijvoorbeeld het gelijkheidsbeginsel (dat niet voor niets het eerste artikel is in onze grondwet), het recht op onaantastbaarheid van het eigen lichaam en de godsdienstvrijheid. Het feit dat we rekening moeten houden met deze verschillende rechten van verschillende mensen maakt recht een 'relationeel begrip': als een

COLUMN

Shot uit de southpark aflevering waarbij de profeet Mohammed in een berenpak wordt gestopt.

recht in strijd komt met de rechten van een ander kan het aan banden gelegd worden. Zo zijn er geloven waarin mensenoffers gebruikelijk zijn. Het feit dat er godsdienstvrijheid is betekent dan niet dat de overheid niet in kan grijpen. De godsdienstvrijheid komt hier in strijd met het recht op onaantastbaarheid van het lichaam (iedereen mag zelf bepalen wat er met zijn of haar lichaam gebeurt) en wordt daarom ingeperkt. Rechten kunnen alleen gelden als ze verenigbaar zijn met de rechten van anderen. Dit geldt dan zelfs voor de vrijheid van meningsuiting; ook dit onschendbaar geachte recht moet rekening houden met andere rechten en vrijheden. John Stuart Mill, één van de grondleggers van het utilitarisme, zei hierover al dat de grens van de individuele vrijheid moet liggen op het punt waar er overlast voor anderen ontstaat.

De laatste jaren lijkt het soms of de vrijheid van meningsuiting de positie heeft van God in de Middeleeuwen; niemand twijfelt aan haar almachtigheid en als je dit wel doet pas je niet in onze maatschappij

Hiernaast zit er een morele kant aan de zaak. Mensen, met name publieke figuren die een invloed hebben op de publieke opinie, dragen een zekere verantwoordelijkheid. Voor zichzelf en hun naasten, maar ook voor de maatschappij. In het Europese Verdrag wordt over de vrijheid van meningsuiting het volgende gezegd (art. 10): 'de uitoefening van deze vrijheid kan worden beperkt indien noodzakelijk in het belang van (onder andere) nationale veiligheid, goede zeden, bescherming van de goede naam, verspreiding van

vertrouwelijke informatie.' Het kan zijn dat bepaalde extreme uitingen, ook al zijn ze humoristisch bedoeld, de goede naam van anderen bezoedelen of anderen zelfs in gevaar brengen. Zo zou men het Gregorius Nekschot kwalijk kunnen nemen dat hij de Nederlandse burger in een gevaarlijke positie heeft gebracht door cartoons te maken die bepaalde moslims voor het hoofd stoten. Als inwoner van een land ben je niet alleen een individu, maar ook onderdeel van een maatschappij waarvoor je medeverantwoordelijk bent. Als bepaalde uitspraken andere leden van deze maatschappij kunnen beschadigen zou het niet mogelijk moeten zijn deze uitspraken te doen. Ten slotte wordt de vrijheid van meningsuiting te vaak gebruikt als excuus voor smakeloze onzin. Mensen kunnen onbeargumenteerd lopen schelden en beledigen onder de vlag van dit heilige recht en dit vraagt om het begrenzen ervan. Er is een duidelijk verschil tussen een gefundeerd satirisch betoog dat een bijdrage vormt aan het publieke debat en zomaar wat haat en smaad. Waar ongefundeerde beledigingen straffeloos geuit worden kunnen ze een gevaar vormen, bijvoorbeeld door aan te zetten tot geweld. Als men de vrijheid van meningsuiting in satire aan banden zou leggen door middel van bepaalde kwaliteitseisen zou dit ervoor zorgen dat veel opruiende onzin niet gepubliceerd wordt. Aangezien voorop staat dat meningen over normen persoonlijk zijn en daarom niemand precies dezelfde normen hanteert, blijft dit een twistpunt dat zijn einde niet zal kennen. In tegenstelling tot smaak valt over normen eindeloos te twisten. Daarom zal, naar alle waarschijnlijkheid, binnen de discussie over de normen van satire, een argument als “Alles moet geridiculiseerd kunnen worden” of “Dat gaat veel te ver” nooit de wederpartij overtuigen.

SOAP | JULI 2010

25


OPINIE

BETOOG:

AFSCHAFFING VAN RELIGIEUS ONDERWIJS

Gelijke monniken, gelijke kappen

Om half negen ’s ochtends, nadat de bel is gegaan, druppelt de school vol met kinderen. Leergierige kleuters en verveelde achtstegroepers begeven zich naar hun lokalen. Rekenen, taal en lezen komen elke dag aan bod, vandaag dus ook weer. In de pauze spelen de kinderen samen buiten op het schoolplein, in de zandbak of in de klimrekken. Tot zover een normale basisschool zou je zeggen. Er is echter één ding dat afwijkt: de Koranles. We hebben het hier namelijk over een islamitische school, één van de ruim vijftig in $ederland. Elke dag krijgen de kinderen een uur lang alles te horen over de profeet Mohammed, Allah en het Heilige Boek. Daarnaast bidden de kinderen samen en lezen ze stukken voor uit de Koran. $aast deze islamtische scholen zijn er in $ederland ook protestantse, katholieke en joodse scholen. Allemaal vallen ze onder het bijzonder onderwijs. De vraag is echter of dit soort onderwijs wel wenselijk is, zouden religie en onderwijs niet gescheiden moeten blijven? In dit artikel zal beargumenteerd worden dat deze vraag met ja beantwoord kan worden.

Marloes Kingma

In artikel 23 van de Nederlandse Grondwet is de vrijheid van onderwijs vastgelegd, wat betekent dat een school religieus onderwijs mag geven mits er genoeg draagvlak voor is. Deze scholen kunnen dan rekenen op subsidie van de overheid omdat ze onder het bijzonder onderwijs vallen. Naast het regulier onderwijs dat aan de kinderen aangeboden wordt, wordt er ook les gegeven over het geloof. In het geval van islamitische scholen krijgen de kinderen Koranles, op christelijke scholen Bijbelles en op joodse scholen Thorales. Daarnaast worden ook de leefregels van het betreffende geloof toegepast op sommige scholen. Zo zijn er islamitische scholen waar de jongens en meisjes niet samen buiten mogen spelen en christelijke scholen waar de meisjes enkellange rokken moeten dragen: broeken zijn verboden. Dit allemaal in naam van het geloof. Er is al geruime tijd een felle discussie gaande over religieuze scholen. Veel mensen zijn van mening dat geloof en onderwijs gescheiden moeten zijn, anderen vinden juist dat het geloof van huis uit ook gepraktiseerd zou moeten worden op scholen indien de ouders dit willen. Er is ook veel gedoe geweest omtrent voornamelijk islamitische scholen. Een aantal hiervan, om precies te zijn drie basisscholen in Amsterdam, zijn recentelijk gesloten omdat het onderwijs van slechte kwaliteit zou zijn. Staatssecretaris Dijksma is het hier niet mee eens, volgens

26

SOAP | JULI 2010

haar waren de scholen wel van voldoende kwaliteit en waren de schoolbesturen bovendien financieel gezien in staat om de scholen overeind te houden. Eerst was zij echter vóór de sluiting van de scholen. Een hoop gedoe dus, rondom deze religieuze scholen. In dit artikel wordt betoogd dat alle religieuze scholen gesloten moeten worden en omgevormd tot openbare scholen. Hier draag ik verschillende argumenten voor aan die betrekking hebben op de vrijheid van het kind en de inhoud van het onderwijs.

Vrijheid van het kind Op religieuze scholen leren kinderen onder andere over het Heilige Boek, de geschiedenis en de tradities van het geloof. Ze leren echter wel enkel over hun eigen geloof, een islamitische school geeft geen les over de Bijbel of de Thora. Dit beperkt, in mijn mening, de vrijheid van het kind om zelf te beslissen welk geloof hij wil aanhangen (of welk geloof hij niet wil aanhangen). Van huis uit krijgen alle kinderen een bepaald geloof mee. Op school zouden deze kinderen echter vrij moeten zijn van de religieuze opvattingen van hun ouders zodat zij zelf uiteindelijk kunnen bepalen of en welk geloof ze willen aanhangen. Religieuze scholen beperken deze keuze van de kinderen wat betreft hun geloof door ze geen andere keuzemogelijkheden aan te bieden. Een kind dat naar een christelijke school gaat, komt niet of nauwelijks in aanraking met bijvoorbeeld de islam. Niet alleen wordt er geen les gegeven over de islam, er zullen ook geen islamitische kinderen in de klas zitten. Op openbare scholen zullen kinderen met verschillende geloven met elkaar omgaan en kan er bovendien les gegeven worden over alle geloven. Zo verbreedt het kind zijn horizon en zal hij beter in staat zijn zelf een keuze te maken over zijn geloof. Naar mijn mening is het de taak van de overheid om de vrijheid van meningsvorming van het kind te beschermen. De overheid dient religieus neutraal te zijn, kerk en staat moeten ten allen tijde gescheiden zijn. Het verschil tussen religieuze schoelen en openbare scholen ligt hem in de praktijk vaak in de kruisjes boven de klasdeuren, de verplichte kerkdiensten met Kerstmis en de godsdienstles die zich bijna alleen maar concentreert op het betreffende geloof. Deze scholen kunnen dus met enkele kleine aanpassingen omgevormd worden tot openbare scholen. Er zijn maar een aantal scholen die de religieuze identiteit heel serieus nemen en zich houden aan de religieuze voorschriften. Voor deze scholen is het lastiger om omgevormd te worden tot openbare scholen, ze zouden eventueel gesloten moeten worden. Voor universiteiten geldt dat opleidingen voor religieuze ambten er niet thuis horen.

Dergelijke opleidingen zouden niet door de staat maar door de kerk zelf aangeboden moeten worden. Ze zijn immers niet wetenschappelijk en bovendien beroepsgericht. Een opleiding als godsdienstwetenschappen daarentegen past wel op de universiteit. Deze studie kijkt op een wetenschappelijke manier naar religie, namelijk als een menselijk fenomeen. Ondanks dat ik van mening van dat religie niet thuis hoort op het onderwijs, vind ik wel dat alle openbare scholen les moeten geven over de verschillende wereldgodsdiensten. Zo komen de leerlingen met alle godsdiensten in aanraking en kunnen zij beter beoordelen welke godsdienst ze wel of niet willen aanhangen.

Voor universiteiten geldt dat opleidingen voor religieuze ambten er niet thuis horen

Inhoud van het onderwijs Naast de keuzevrijheid van het kind speelt ook de kwaliteit en de inhoud van het onderwijs een rol in de kwestie over religieuze scholen. Kennis die op scholen overdragen wordt aan de leerlingen dient wetenschappelijk te zijn. Zo zal de evolutieleer overgedragen moeten worden en andere wetenschappelijke zaken die tegenstrijdig zijn met het geloof. Dit gebeurt niet op enkele van de religieuze scholen waardoor de kinderen essentiële kennis missen. Het scheppingsverhaal mag natuurlijk verteld worden op scholen, zolang het maar in het juiste perspectief wordt geplaatst. Leraren zullen dus duidelijk moeten vertellen dat het verhaal niet bewezen is of absoluut waar, maar dat het bij het geloof hoort. Zo kunnen kinderen voor zichzelf bepalen wat ze waar achten. Ook wat betreft seksuele voorlichting zou religie geen invloed moeten hebben. Op religieuze scholen komt het jammer genoeg nog vaak voor dat er een taboe heerst op homoseksualiteit of seks voor het huwelijk. Dit zou vermeden moeten worden, alle voorlichting moet objectief zijn. Hoewel ik van mening ben dat alle scholen openbaar zouden moeten zijn en religie niet vermengd moet worden met onderwijs, vind ik wel dat ieder kind het recht heeft om te geloven wat hij wil en om dit geloof ook te praktiseren. Als je als overheid enkel openbare scholen toestaat, moeten deze scholen accepteren dat kinderen een bepaald geloof aanhangen en dit niet tegenwerken. Zo zouden islamitische meisjes hoofddoekjes mogen dragen en christelijke meisjes enkellange rokken. Waar het om gaat, is dat het


OPINIE

SOCIOLOGISCHE CANON

onderwijs niet bepaald wordt door het geloof. Hoe de kinderen er op school bij lopen en welk geloof ze aanhangen heeft hier niets mee te maken.

Politieke discussies De discussie in de politiek over religieuze scholen is al een aantal jaren aanwezig. Jammer genoeg wordt er meestal alleen gesproken over de islamitische scholen en niet over andere religieuze scholen, zoals katholieke en protestantse scholen. Men lijkt niet te beseffen dat niet het soort geloof het probleem is, maar überhaupt de mengeling van religie en onderwijs. Het probleem met het onderwijs op een islamitische school verschilt niet met dat op een katholieke of joodse school. Het is echter wel zo dat er voornamelijk problemen zijn met islamitische scholen: de onderwijsinspectie heeft al bij verschillende islamitische scholen geconcludeerd dat de kwaliteit van onderwijs zeer zwak is. Het is natuurlijk wel zo dat als een islamitische school een slecht rapport krijgt, dit veel meer media aandacht krijgt dan wanneer een andere religieuze school een slecht rapport krijgt. De slechte kwaliteit van onderwijs heeft echter niet direct iets te maken met de mengeling van onderwijs en religie, ook een openbare school kan een dergelijk rapport van de onderwijsinspectie krijgen. Bij de islamitische scholen die gesloten zijn, ging het er ook niet om dat ze islamitisch waren maar om de kwaliteit van de lesstof en hoe deze aangeboden werd. Het gaat dus niet alleen om islamitische scholen, alle religieuze scholen vormen in mijn ogen een probleem. De politiek zou zich niet alleen moeten richten op islamitische scholen maar op katholieke, protestantse en joodse scholen. Alle scholen waarin religie invloed heeft op het onderwijs moeten door de overheid verboden worden en vervangen door openbaar onderwijs. De overheid moet er echter wel goed op toezien dat in al deze openbare scholen ruimte wordt gegeven voor kinderen die een bepaald geloof aanhangen en dat er voldoende les is over alle verschillende geloven.

Al met al denk ik dat de kwaliteit van onderwijs er enorm op vooruit zal gaan als alle religieuze scholen omgevormd worden tot openbare scholen. Kinderen krijgen dan enkel een geloof mee van hun ouders en kunnen zelf bepalen welk geloof ze wel of niet willen aanhangen. Scholen kunnen de kinderen verschillende keuzemogelijkheden bieden maar dienen zich verder niet op religie te richten.

De sociologische canon volgens Melinda Mills

C. Wright Mills (1959). The Sociological Imagination. Oxford: Oxford University Press. Every sociologist should read this before they die if only for the first line of the book: “Nowadays men often feel that their private lives are a series of traps.” C. Wright Mills was a sociological cowboy who criticized American society and suffered for it. The Appendix entitled ‘On Intellectual Craftsmanship’ is a gem as well. Harriet Martineau (1838). How to Observe Morals and Manners. Originally published by London: Charles Knight & Co., now via Kessinger Publishing. One of the first books on sociological methods, written by the (forgotten) ‘first female sociologist’. Martineau condensed and some say rewrote Auguste Comte’s Cours de Philosophie Positive. Upon meeting her, Charles Darwin said: “one ought not to look at her as a woman” (perhaps a compliment?). Martineau described Darwin as “simple, childlike, painstaking and effective.”

Stanislaw Lem (1973). The Futurological Congress. $ew York: The Seabury Press. This science fiction book is a sociological analysis and prediction of problems in contemporary society. The main character wakes up in 2098 and finds that people consume psycho-chemical drugs and only engage in artificial simulation-based experiences consisting of violence, evil and sex (Lem’s critique on television). If we turn on the commercial television stations of today, we see that Lem’s prediction was generally correct.

Peter R. de Vries (2003). Beroep: misdaadverslaggever. Uitgeverij De Fontein. And now something from commercial television….The detail, techniques, unorthodox practices and sheer commitment to solving the research problem coupled with a ‘fuckyou’ attitude and stepping-up for the underdog is something sociologists can learn from.

Erving Goffman. (1959). The Presentation of Self in Everyday Life. Doubleday: Garden City, $ew York. This is a detailed ethnographic study where all ‘social interactions’ are seeen as essentially theatrical with fixed barriers, front and back stages, audiences and ‘impression management’. This combination of theatre and sociology was unique and brilliant when it was released in the 1950s and remains a classic.

Emile Durkheim (original, 1897 Le suicide: étude de sociologie). Translated into English in 1951 with the title. Suicide: A Study in Sociology. London: Routledge. This book is cliché, but remains essential as it provides the groundwork for the combination of fundamental theory-building and empirical sociology. Based on empirical regularities, he established four types of suicide and introduced now classic terms such as ‘anomie’.

Stan Lee (with John Buscema and Jack Kirby). The Silver Surfer – Exiled to Earth. Marvel Comics. In this part of the series, the Silver Surfer is ‘exiled to earth’ but arrives in an entirely ‘amoral’ state (i.e., no understanding of good or evil). Here he experiences just about every human emotion, societal clash and other super-heros trying to steel his soul by breaking his spirit. What could be a more essential life experience for sociologists?

Paul Allison (1984). Event History Analysis: Regression for Longitudinal Event Data. Sage University Paper series on Quantitative Applications in the social Sciences, 07-046. Beverly Hills: Sage. Event history models have virtually 3dimensional dependent variables – what else could you want in life? This is one the classic references to event history techniques for social scientists.

Linda Waite and Maggie Gallagher (2000). The Case for Marriage. Why Married People are Happier, Healthier, and Better off Financially. $ew York: Doubleday. My advice would be to buy this book and then burn it. It is a good example of the dangerous policy implications of sociological research when coupled with social engineering desires. The book was used to draft the ‘Temporary Assistance to Needy Families’ (TANF) policy passed in many US states which granted social assistance only to “healthy, married, two-parent families.” Same-sex couples, single parents and cohabiting couples (mostly blacks, Hispanics and the lower educated) lost their benefits and only get them back if they form a ‘healthy marriage.’ This is a general reading suggestion to all sociologists. Buy a book entirely out of your own knowledge and interest field. Unexpected thoughts will enter your mind. What could be more exciting than that?

SOAP | JULI 2010

27



Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.