Soap_Juni_2009

Page 1

jaargang 40, nr. 2, juni 2009

soaP Sociologisch Antropologisch Periodiek sinds 1970

PeRiodiek

vakGRoeP socioloGie RijksuniveRsiteit GRoninGen

In dit nummer onder meer: Interview met Andreas Flache - Drie boekbesprekingen De kredietcrisis - Evaluatie van het eerste jaar


Redactioneel Op de achterkant van deze laatste SoAP van dit collegejaar nemen we afscheid van Bertus Postma. Bertus vertrek na een dienstverband van bijna achttien bij het onderwijsbureau van sociologie naar ‘de overkant’, om een functie te vervullen bij het facultair bureau. Niet alleen voor alle studenten, maar ook voor SoAP heeft Bertus zich altijd erg behulpzaam en betrokken opgesteld. Vaste prik: een een printje van de buluitreikingen, en adresstickers van de centrale administratie voor de postverzending. Een prettige samenwerking. Vanaf deze plek wil ik hem namens de redactie dan ook bedanken voor zijn diensten, en veel succes wensen met zijn nieuwe baan. Verder in deze SoAP een groot interview met Andread Flache over zijn onderzoek naar polarisatie, een evaluatie van het eerste jaar sociologie door eerstejaars, een – weer – een noodkreet, op persoonlijke titel door een masterstudente: ‘Sociologie helpt de beleidsroute om zeep.’ Een vakantietip komt deze SoAP van Arie Glebbeek, die aangezien hij voor de tweede keer tot docent van het jaar is gekozen, recht van spreken heeft: ‘Je kunt in je leven nooit genoeg boeken lezen.’ De redactie en enkele gastredacteuren namen al een voorschot, met drie boekbesprekingen in deze SoAP. SoAP wenst iedereen een goede zomer!

inhoud

vakGRoeP

Interview: Andreas Flache 4 Evaluatie van het eerste jaar 8 Achterkant: Bertus Postma 24

MaatschaPPij & Politiek

Jurre van den Berg, hoofdredacteur

Colofon SoAP (Sociologisch Antropologisch Periodiek) Jaargang 40, nummer 2, Juni 2007 Drukwerk: Copyright Verzending: Rijksuniversiteit Groningen Redactie: Jurre van den Berg, Hester de Bok, Vanessa Codrington, Mart Duitemeijer, Nathalie Feitsma, Anna Herngreen, Paulien de Winter, Lieuwe Zijlstra. Lay-out: Mart Duitemeijer Contact: SoAP_Groningen@hotmail.com Vakgroep Sociologie t.a.v. ‘SoAP’ Grote Rozenstraat 31 9712 TG Groningen

2

soAP | Juni 2009

Omgangsregelingen 10 Sociologie in de media 11 Let’s talk about money 14 Eén dimensie of één theorie? 15


sociëtas

In dit katern krijgt studievereniging Sociëtas de ruimte om haar nieuws te presenteren. Nieuws van Sociëtas 14 - 15

oPinie

Boekrecensie: Gods toorn over Nederland 16 Boekrecensie: De eeuw van Azië 17 Boekrecensie: Het land van Aankomst 18 De sociologische canon volgens... Arie Glebbeek 19 Sociologie helpt de beleidsroute om zeep 20 Column: Kliklijn 21 Een sociologische benadering van de kredietcrisis 22

oveRiG

Redactioneel 2 Colofon 2 Inhoudsopgave 2 Advertentie 9

soAP | Juni 2009

3


vAkgroep

inteRview: andReas Flache

‘Het zit in de mens uiterlijke verschillen als causale factor te zien voor verschillen in gedrag’ Andreas Flache (1963) studeerde in zijn geboorteland Duitsland informatica. Nu doet hij als socioloog onderzoek naar integratie en sociale beïnvloeding aan de hand van computersimulaties, laboratoriumexperimenten en vragenlijstonderzoek. Ook is hij betrokken bij een onderzoeksproject naar sociale contacten in schoolklassen in Arnhem, en is hij als adjunct-hoogleraar een van de kroonprinsen van de vakgroep sociologie in Groningen. ‘Ik doe met mijn computers niets anders dan nadenken.’

Jurre van den Berg Hoe komt een computerwetenschapper terecht in de 'zachte' sociale wetenschappen? ‘Toen ik een studie moest kiezen, was informatica net in opkomst. Dat zag er veelbelovend uit. Maar eigenlijk was geschiedenis mijn lievelingsvak. Het leek mij het beste het op een of andere manier te combineren. Toen ontdekte ik een studie informatica met sociale wetenschappen als toepassingsgebied. Tijdens die studie merkte ik dat ik de sociaalwetenschappelijke inhoud veel interessanter vond dan de meer op methoden gerichte informatica. Ik wilde na mijn studie dan ook graag verder in de sociale wetenschappen. In die tijd, begin jaren ’90, hadden sociologische instituten, zeker in Duitsland, het idee: met informatici kunnen wij eigenlijk niets, die kunnen geen sociologie. In Nederland had je echter het ICS (Interuniversity Center for Social Science Theory and Methodology, red.). Zij deden sociologisch onderzoek, maar wilden ook methodisch goed onderlegde mensen uit de exacte hoek. Het liefst natuurlijk mensen die dat konden combineren.’ Wat viel u op toen u net in Nederland kwam? ‘De beroemde agenda’s. Ik was uit mijn studentenleven gewend dat je gewoon dingen afsprak, zonder agenda. In Nederland was dat anders: ook in de privé-sfeer werden altijd agenda’s getrokken. ‘Ik kwam uit Duitsland uit een progressieve, alternatieve, GroenLinks-achtige subcultuur. We gingen altijd erg diep op onderwerpen in. Ik had in Nederland het gevoel dat iedereen altijd oppervlakkig vrolijk over alles deed. Als je iemand vroeg: ‘Hoe was het feestje?’ kreeg je als antwoord: ‘O, leuk!’ Dan dacht ik: vast niet alles was leuk.’

4

soAP | Juni 2009

Onderzoek Sinds 2005 werkt Andreas Flache aan een groot onderzoeksproject naar de effecten van inter-persoonlijk contact op sociale cohesie tussen diverse (etnische) groepen. Voor dit onderzoek ontving hij de prestigieuze VIDIfinanciering voor innovatief onderzoek van het NWO (Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek). Flache: ‘De centrale vraag van het onderzoek is: hoe en onder welke condities komt integratie tussen mensen met verschillende culturele achtergronden tot stand? Klassiek is het uitgangspunt dat wanneer mensen interacteren, hun opvattingen naar elkaar toeschuiven. Ze beïnvloeden elkaar. Echter, mijn idee is dat het ook mogelijk is dat mensen elkaar negatief beïnvloeden. Wanneer opvattingen in eerste instantie al sterk verschillen, is het mogelijk dat mensen zich tegen elkaar gaan afzetten; als dat gebeurd dan treed er polarisatie op. Dit onderzoeken we nu, bijvoorbeeld op scholen en in organisaties, in verschillende contexten met culturele diversiteit.’ Arnhem ‘Toen dat onderzoek aan de gang was, werd ik door het Instituut voor Integratie en Sociale Weerbaarheid (ISW) benaderd of ik mee wou doen aan een schoolstudie in Arnhem. Het Instituut ISW is een onder-

zoeksinstituut dat door wetenschappelijk onderzoek inzicht wil verschaffen in de manier waarop een sociaal weerbare samenleving gecreëerd kan worden waarin de perspectieven en identiteiten van verschillende culturele groepen geïntegreerd zijn en deze groepen positieve relaties met elkaar onderhouden. Ze brengen maatschappelijke opdrachtgevers en onderzoekers bij elkaar. ‘Woningcorporaties in Arnhem willen in samenspraak met de gemeente te weten komen wat ze moeten doen aan de kant van sociale investeringen in wijken om sociale cohesie, sociale integratie en sociale weerbaarheid te bevorderen. Corporaties investeren altijd in ‘stenen’, maar ze wilden ook weten hoe ze in mensen moeten investeren. Ze hebben daarom middelen ter beschikking gesteld waarmee onderzoekers uit allerlei disciplines een bepaald deelonderwerp kunnen onderzoeken, die geïntegreerd zijn in een project. ‘Concreet betekent dit dat we in scholen in de wijken die door de opdrachtgevers zijn aangewezen longitudinale netwerkdata van scholieren kunnen verzamelen. Een grote en uitputtende steekproef. De belangrijkste onderwerpen zijn integratie en segregatie. We kunnen onderzoeken wat de kenmerken van individuen, ouders en samenstelling van een klas zijn die bijdragen aan contact, vriendschappen en stereotypen die over sociale en etnische grenzen gaan. Tobias


vAkgroep

Stark is degene die dit hoofzakelijk uitvoert in zijn AIO project, met daadkrachtige ondersteuning van met name Coby van Niejenhuis, maar ook stagiaires en studentassistenten’. In het artikel ‘Verliest de sociologie het contact met de Nederlandse samenleving?’ in de vorige SoAP stelde u: ‘Bij ons onderzoek op scholen in Arnhem naar sociale integratie hebben we enerzijds aandacht voor vragen van onze lokale opdrachtgevers, dus gaat het om maatschappelijk relevant onderzoek. Maar we zoeken de vragen er natuurlijk ook op uit dat ze internationaal publicabel zijn.’ Bedoelt u hiermee dat wanneer jullie geen geld van die lokale opdrachtgevers hadden gekregen, u dit onderzoek niet had willen doen? ‘Dan had ik het niet kúnnen onderzoeken. Ik wil graag data in klassen verzamelen, maar daar moeten dan wel de middelen en het draagvlak voor zijn. ‘Wat in het Arnhemproject belangrijk was, was dat we de steun hadden van een stuurgroep waarin de gemeente, de corporaties en allerlei maatschappelijke organisaties vertegenwoordigd waren. Dan kun je naar een school toestappen met een brief waarin staat: dit is heel belangrijk onderzoek dat gericht is op en ondersteund wordt door Arnhem. Je moet scholen er wel van kunnen overtuigen dat hun tijd wel de moeite waard is. De scholen zijn niet erg bereidwillig. Ze zeggen: we worden overspoeld met verzoeken voor onderzoek, laat ons met rust. Zonder de ruggensteun van die organisaties zouden we daar nooit binnenkomen. Maar zelfs dan moesten de onderzoekers nog veel ‘netwerken’ om de scholen te overtuigen.’

‘Ik had in Nederland het gevoel dat iedereen altijd oppervlakkig vrolijk over alles deed’ Is het voor u persoonlijk van toegevoegde waarde dat onderzoek maatschappelijk relevant is? ‘Ja, maar wel in combinatie met de wetenschappelijke relevantie. Ik zou het als wetenschapper erg onbevredigend vinden als ik nog helemaal geen theoretisch idee heb en opeens een grote empirische studie moet doen. Maar bij dit onderzoek was er een goede theoretische fundering, met als uitkomst ideeën die ik zelf ook fascinerend vind. Dan wil je graag verder gaan dan alleen in een lab kunstmatige simulaties doen. Je wilt uiteindelijk ook onderzoeken of de veronderstellingen standhouden in de praktijk, en of je aanknopingspunten vindt om de situatie te beïnvloeden. Als ik op een wetenschappelijk verantwoorde manier kennis kan bijdragen aan oplossingen voor problemen: graag.’ Gevoelig onderwerp

Dat Flache zich vanwege zijn onderwerp op glad maatschappelijk ijs begeeft, ondervond hij aan den levende lijve. Het AD (5-05-2006) kopte: ‘Mix witte en zwarte school werkt niet’, en vervolgde: ‘Leerlingen van witte en zwarte scholen kunnen beter niet bij elkaar geplaatst worden’, waarbij gesuggereerd werd dat dit een conclusie van Flaches onderzoek naar polarisatie en integratie was waarover een artikel verscheen op de populairwetenschappelijke site www.kennislink.nl. Ten onrechte, aldus Flache in een reactie: ‘Recente mediaberichtgeving over mijn onderzoek geeft helaas een volledig verkeerd beeld van de inhoud en de conclusies uit mijn onderzoek. (…) Berichtgeving op deze manier is niet alleen onjuist maar ook onverantwoord. (…) Ik concludeer op geen enkele manier dat de mix van allochtone en autochtone scholieren op gemengde scholen niet werkt. Ik heb zelf nog geen toetsend empirisch onderzoek op gemengde scholen verricht en kan en wil daarom dit soort conclusies niet trekken.’ En, in meer persoonlijk getint commentaar: ‘Ik schaam me plaatsvervangend voor de redacteuren van dit soort media-artikelen. Ik voel deze plaatsvervangende schaamte vooral ten opzichte van al die onderwijzers en anderen die op gemengde scholen hard hun best doen om integratie tot stand te brengen. Ze hebben echt beter verdient (sic) dan dat in dikke krantenkoppen wordt beweerd dat al hun werk voor niets is. Dat is dikke onzin en deze dikke onzin komt absoluut niet van mij af!’ U voelde zich behoorlijk in het harnas gejaagd. Maakt dit incident duidelijk hoe gevoelig het onderwerp is, en hoe ongenuanceerd media daar mee aan de haal kunnen gaan? ‘Dat is echt een groot dilemma. Wat wij kunnen bijdragen aan het debat is zo goed als mogelijk de waarheid tonen, en er op wijzen als bepaalde heersende opvattingen niet kloppen. Maar ik ben me er door dit voorbeeld erg bewust van geworden dat je in een debat terechtkomt waarin nuances verloren gaan en genuanceerde argumenten misbruikt worden.’ Hoe dan ook: de titel van het door u geautoriseerde Kennislink-artikel luidde ‘Meer contact leidt tot meer polarisatie’. Onderschrijft u deze stelling nog wel steeds? ‘Achteraf gezien denk ik: de titel had anders gemoeten. In dat artikel staat heel duidelijk dat het berust op een theoretisch model. Dat is een cruciale nuance, die in de verdere berichtgeving helemaal is weggevallen. Ik heb hiervan geleerd hoe uitspraken die prematuur zijn uit de context gerukt kunnen worden. ‘Toch vind ik dat er ruimte moet zijn voor theoretisch argumenteren. Er wordt ook veel theoretisch geargumenteerd op basis van

onzinnige theorieën. We vinden bijvoorbeeld zwarte en witte scholen, segregatie op scholen, slecht. De gangbare theorie is: breng die kinderen bij elkaar, dan komt het wel goed en krijg je integratie. Maar er zijn sterke argumenten van vergelijkbare kwaliteit waarom je zou kunnen verwachten dat het ook mis kan gaan. Vaak worden in dit soort debatten dingen beweerd waarvoor evenmin empirische onderbouwing is. Maar het wordt met een air beweerd van: zo zit het. Daar moet je als wetenschapper ook op basis van theoretische argumenten tegen in kunnen gaan.’ Een ander gevaar is dat gedacht wordt: die Flache in Groningen heeft dat met computers uitgerekend, dus dat zal wel kloppen. ‘Terwijl ik eigenlijk met mijn computers niets anders doe dan nadenken: uitgangspunten formuleren en logische conclusies trekken. Maar of het echt zo zit en of ik geen belangrijke aspecten over het hoofd heb gezien, dat kan de computer mij ook niet vertellen.’ Waar ligt volgens u de kracht van het gebruik van simulaties in de sociale wetenschappen? ‘Theoretisch redeneren is vaak best ingewikkeld. Je hebt allerlei aannames, en het is niet altijd duidelijk te zien wat de gevolgen zijn als een aantal mechanismen tegelijkertijd optreden, die elkaar ook nog eens deels tegenwerken of versterken. Het gaat om complexe systemen. Om die systemen de begrijpen moeten we duidelijke theoretische ideeën hebben, maar ook snappen wat de logische consequenties van onze theoretische ideeën zijn. Bij deze stap zijn computermodellen volgens mij heel belangrijk. Die genereren hypothesen, die je vervolgens in de praktijk empirisch kunt toetsen. Als blijkt dat de modellen zo goed aansluiten bij de empirie, bij de echte wereld, kunnen we ze vervolgens gebruiken om voorspellingen te maken, zoals in de economie of bij natuurverschijnselen.’

‘Je komt in een debat terecht waarin nuances verloren gaan en genuanceerde argumenten misbruikt worden’ Gelooft u in een dergelijke voorspellende kracht van modellen in de sociologie? ‘Daar heb ik grote twijfels bij, hoewel het binnen bepaalde segmenten misschien wel kan. De modellen van Decide naar besluitvormingsprocessen zijn behoorlijk succesvol in het voorspellen van uitkomsten van onderhandelingsprocessen. Dat is wel een duidelijk afgebakend terrein met veel empirische ervaring. Voor mijn onderzoek naar sociale contacten, samenwerking en integratie zie ik modellen vooral als theoretisch hulpmiddel.’

soAP | Juni 2009

5


vAkgroep

In welke mate is het voor een wetenschapper in zijn ivoren toren mogelijk een goed beeld te krijgen van de gang van zaken in de praktijk, van wat zich daadwerkelijk afspeelt in klassen? En is dat überhaupt noodzakelijk? ‘Je hebt onderzoeksvragen die heel fundamenteel zijn, bijvoorbeeld: is er zoiets als negatieve beïnvloeding? Ik denk dat je heel goed data in schoolklassen kunt verzamelen om deze vraag te onderzoeken, zonder dat je heel veel moet weten over de gang van zaken en de praktijk in een klas. Maar als je een stap verder wilt gaan, bijvoorbeeld met de vraag hoe de mate waarin negatieve beïnvloeding plaatsvindt beïnvloed wordt door schoolbeleid, kenmerken van de leerkracht of de samenstelling van de schoolklas, dan moet je al heel wat meer over de context weten.’

‘Segregatie wordt meer aangedreven door autochtonen dan door allochtonen’ Als u onderzoekt en schrijft, ziet u dan mensen voor u? ‘Ik zie deels mensen voor me, en deels actoren in modellen die volgens bepaalde regels en aannames handelen. In je theorievorming moet je als wetenschapper zeggen: dit is mijn theorie, dus nu moet ik volgens die theorie redeneren. Op het moment van het interpreteren van de resultaten in het licht van de theorie, maar ook in het licht van andere kennis die we hebben, moet je aan mensen denken. Dan moeten ook intuïtie en levenservaring meespelen. Dan zie je bijvoorbeeld dat leerlingen in klassen niet doen wat de actoren in de modellen doen, en vraag je je af: waarom eigenlijk niet?’ Inmiddels bent u wel bezig de theoretische voorspellingen die uit de simulaties voortkwamen te toetsen. Kunt u al iets meer zeggen over de geldigheid van de simulaties in de ‘echte wereld’? ‘In experimenten vinden we voorlopig geen ondersteuning voor het idee van negatieve beïnvloeding. Zelfs als proefpersonen elkaar negatief evalueren en vervolgens meningen uitwisselen, dan is alsnog de trend dat hun opvattingen naar elkaar toegaan.’ In het Kennislinkartikel stelde u dat, mocht het zo zijn dat er negatieve beïnvloeding plaatsvindt in klassen, scholen hier rekening mee zouden moeten houden. Ze zouden leerlingen voordat ze op school komen vragenlijsten in moeten laten vullen, om zo klassen met kleine verschillen samen te kunnen stellen om polarisatie te voorkomen. Dat lijkt me een vergaande consequentie, die neigt naar social engineering – toch niet bepaald meer in de mode… ‘Ik vind dat je de potentiële kosten en baten

6

soAP | Juni 2009

van dat beleid zou moeten afwegen. Bij die kosten hoort dan ook de inperking van persoonlijke vrijheid. Maar de vraag is ook: welke baten staan er tegen over? Dat soort keuzes worden in beleid voortdurend gemaakt, ook als het ten koste gaan van individuele vrijheid. Als het grote positieve effecten heeft, dan is het de overweging zeker waard.’ Het onderzoek naar polarisatie van opvattingen in sociale contacten focust zich op het contact tussen twee mensen, terwijl het voor de hand ligt dat groepsdynamiek, solidariteit binnen groepen en vijandigheid tussen groepen ook een belangrijke rol spelen. ‘In de experimenten was er niet zoiets als een groepsidentiteit, maar dat zou de volgende stap moeten zijn. Ik denk dat als er zoiets is als negatieve beïnvloeding, het vooral optreedt in situaties waarin groepsidentiteit een grote rol speelt.’ De vorming van opvattingen vindt ook plaats in andere sociale ordes, zoals thuis, in vriendengroepen, op straat. Hoe wezenlijk is het dan nog om over extremismering te spreken in de schoolcontext? Is dat niet meer de plaats waar het tot uiting komt, en niet daar waar het tot stand komt? ‘Ook dat lijkt me een vraag die je zou moeten onderzoeken. Wat niet wegneemt dat er op scholen veel gebeurt. Kinderen doen daar veel ervaringen en invloeden op. Bovenal is de situatie in zekere mate beheersbaar, en is er de mogelijkheid te interveniëren door middel van beleid. Dat is in andere situaties lastiger. Bovendien is het de vraag of het niet alsnog de moeite waard is te interveniëren waar dat wel mogelijk is, ook al zijn er elders andere krachten aan het werk.’ In uw artikelen gebruikt u woorden als ‘extreem’ en ‘radicaliseren’. Bent u zich er van bewust dat deze woorden in het maatschappelijk debat een sterke religieuze connotatie hebben? ‘Dat is waarschijnlijk zo, maar dat doe ik niet bewust. Bij mij betekent ‘extreem’ dat je positie inneemt waarin je ver afstaat van veel anderen. Dat ik die woorden niet meer ongeladen en niet meer louter als theoretische concepten kan gebruiken, is problematisch. Je bent altijd aan het schipperen tussen aan de ene kant een wetenschappelijke en heldere taal gebruiken, en aan de andere kant begrijpelijk willen blijven. Dan loopt je het risico dat je verkeerde of eenzijdige associaties oproept.’ U spreekt over radicalisering zonder dat concreet te maken. Denkt u dat ook religieuze radicalisering op scholen plaatsvindt? ‘Nee, ik denk niet dat de klas de belangrijkste plaats is waar dat gebeurt.’ Wat zijn dan wel de opvattingen waar u op

doelt? ‘Onderwerpen die voor scholieren belangrijk zijn. Morele kwesties, muzieksmaak, kleding. In die context zou ‘extreem’ kunnen betekenen dat de ene subcultuur vindt dat je heel erg netjes gekleed moet gaan, terwijl een andere vindt dat je er juist heel slordig uit moet zien.’ Toch is het waarschijnlijk niet de strekking van uw onderzoek dat leerlingen met nette kleren en leerlingen met slordige kleren beter niet bij elkaar in de klas kunnen zitten… ‘Wat je natuurlijk ziet bij verschillende subculturen, is dat ze ook inhoudelijk van elkaar verschillen. Zo hebben moslimjongeren hele andere opvattingen over wat wel en niet is toegestaan in liefdesrelaties dan Nederlandse jongeren. Je kunt je voorstellen dat wanneer iemand van de ene groep een opvatting uitspreekt die voor iemand van de andere groep heel erg negatief overkomt, het meningsverschillen tussen die groepen kan versterken. Dat is niet wenselijk.’ Het gaat dan om sociale segregatie als gevolg van extreme en afwijkende opvattingen, terwijl uw stelling ook gelezen kan worden als: het is niet wenselijk dat er extreme opvattingen bestaan. ‘Het gaat om gescheiden groepen. Contact tussen verschillende groepen, zeker tussen verschillende etnische groepen, is zeer wenselijk. Radicale verschillen in opvattingen zou dit in de weg kunnen staan. ‘Anderzijds vind ik het ook geen goed idee om integratie af te dwingen, of te ontkennen dat er natuurlijke processen zijn die leiden tot etnische of sociaaleconomische segregatie in woonwijken. Maar als het te extreem wordt, lopen we het gevaar dat er subculturen ontstaan waar negatieve beeldvorming over een andere groep in de maatschappij ontstaat die niet meer gecorrigeerd kan worden door contact.’

‘Van integratie in culturele zin wordt ten onrechte een gigantisch probleem gemaakt, vanwege politieke belangen: stemmen winnen.’ Waarom hoor je nooit iemand over de Chinezen, op cultureel gebied misschien we de minst geïntegreerde etnische minderheid in Nederland, heel sterk op hun eigen groep gericht en daarmee in sterke mate geïsoleerd? Gaat het wel om mogelijke segregatie, of gaat het meer om het verheerlijken van contact als vehikel om Nederlandse normen en opvattingen over te dragen aan groepen waar wij dat wenselijk voor achten?


vAkgroep

‘Uit veel onderzoek naar sociale afstanden die gepercipieerd worden door leden van een bepaalde etnische groep ten opzichte van mensen uit een andere groep blijkt dat autochtonen een grotere afstand tot allochtonen rapporteren dan andersom. Segregatie wordt meer aangedreven door autochtonen dan door allochtonen. ‘Voorstanders van integratie als middel van de overdracht van opvattingen willen vaak dat ‘zij’ zich aanpassen, maar niet andersom. Ze willen beïnvloeden zonder beïnvloed te worden. Dat is onmogelijk, aangezien sociale beïnvloeding een wederzijds proces is. Als je echt integratie wilt, zul je er niet aan ontkomen dat ook de opvattingen van de autochtone groep beïnvloed worden. En dat gebeurt natuurlijk ook: kijk naar het eten dat wij eten, de muziek die wij luisteren. Integratie wordt politiek vaak als synoniem gebruikt voor het opleggen van dominante opvattingen. ‘Natuurlijk: er zijn grenzen. Er zijn culturele aspecten waar ik als westerse allochtoon geen concessies aan wil doen. In een democratische samenleving kan iedereen standpunten hebben die onderhandelbaar zijn, maar als een meerderheid zegt: dit kan niet, dan hoort het tot de spelregels van de democratie dat het niet gebeurt.’ Hoe zou u het Nederland van dit moment willen karakteriseren? ‘Ik heb het gevoel dat er een kloof bestaat tussen de dagelijkse praktijk en het publieke debat. In de dagelijkse praktijk van interactie tussen verschillende culturen gaat juist heel veel goed. Toegegeven: wat ik weet over de dagelijkse praktijk is gebaseerd op een nietrepresentatieve omgeving. Ik woon in een wijk waar mensen erg tolerant en open zijn. Ik woon in de stad Groningen waar het aandeel minderheden relatief klein is. De school waar mijn zoon naartoe gaat is een gemengde school waar daar heel goed mee wordt omgegaan. Daar levert het in de praktijk niet zo veel problemen op. ‘Maar ook wat ik hoor over bijvoorbeeld Arnhem, en wat we ook in onze data zien: de scheiding tussen autochtoon en allochtoon is helemaal niet het probleem op die scholen. Het probleem is sociale achterstand. Van integratie in culturele zin wordt ten onrechte een gigantisch probleem gemaakt, vanwege politieke belangen: stemmen winnen.’

‘Dat is een interessant voorbeeld. Als je goed kijkt naar de resultaten van die studie blijken die voor het overgrote deel verklaard te kunnen worden door sociaaleconomische verschillen. Mensen hebben de neiging maatschappelijke problemen te reduceren tot etnische en culturele verschillen. Het zit in de mens uiterlijke verschillen als causale factor te zien voor verschillen in gedrag, zonder zich af te vragen of ook minder zichtbare verschillen een belangrijkere rol zouden kunnen spelen.’ Bent u pessimistisch over de toekomst van integratie? ‘Gedeeltelijk. Veel wat op het niveau van alledaagse omgang goed loopt, kan teniet worden gedaan door de politiek. Door slecht beleid, maar ook door politieke partijen die trachten angsten uit te buiten voor electoraal gewin. Dat wakkert de verschillen en de angst alleen maar aan.’ Vindt u Nederland een intolerant land? ‘Ik vind sommige Nederlanders behoorlijk intolerant, en ik heb de indruk dat het aantal de laatste vijftien jaar is toegenomen. Ik heb het gevoel dat de tolerantie waar Nederland bekend om stond, trots op was en die het probeerde uit te stralen voor een deel vooral een norm was die sterk leefde. Maar die norm heeft er ook voor gezorgd dat angsten niet geuit werden, waardoor ze oncontroleerbaar en sterker werden. Dat heeft volgens mij ook bijdragen aan die grote kloof tussen veel burgers en het politieke bestuur. Mensen hebben het gevoel: zij daarboven luisteren helemaal niet, en ze weten helemaal niet wat hier beneden speelt. Lange tijd is daar niet open over gediscussieerd. Ook niet over de problemen die de multiculturele samenleving met zich meebrengt.’

Afgestudeerden Propedeusebullen F. R. Kreuzenkamp P. Mik P. H. C. Schomper

Bachelorbullen M. W. Frankema F. L. Haenen D. B. M. Jansen A. W. Klomp B. Smilde A. S. van Wijck

Master- en doctoraalbullen L. W. Top S. Piening O. van Diggele V. Verhage M. P. Timmers I. M. Permentier K. F. A. Stroet J. Beeksma C. J. E. Crajé J. B. A. Ham M. Levi M. Roeke R. van Nuil A. van der Haar N. W. Zijlstra M. van Walbeek M. Klopper M. Noorman

Er zijn blijkbaar wel mensen die zich aangesproken voelen door die boodschap, wellicht omdat zij in het dagelijks leven wel geconfronteerd worden met schaduwzijden van integratie. ‘De vraag is: is dat wel zo?’ Vorige week stond nog in de krant dat 55 procent van de jongeren tussen de 18 en 24 jaar van Marokkaanse afkomst in Rotterdam in aanraking komt met justitie …

soAP | Juni 2009

7


vAkgroep

evaluatie: eeRste

jaaR socioloGie

‘College bestaat niet alleen uit het overbrengen van informatie’ De tentamens zitten er alweer op en het studiejaar is voorbij. Nog niet alle resultaten zijn binnen en het antwoord op de vraag of het jaar en de propedeuse gehaald zijn, hangt nog in de lucht. Hoe hebben de eerstejaars het eerste jaar sociologie beleefd en overleefd? Een aantal eerstejaars, Marieke Lolkema, Madelien Meulenkamp, Annelijn Remmelink, Maaike Uiterwijk Winkel en Laurien Wubbels, is gevraagd naar hun ervaringen en belevingen. Een verslag van het eerste jaar sociologie. ‘Sociologen zijn absoluut niet lui!’

Paulien de Winter Om bij het begin te beginnen eerst het introductiekamp op Schiermonnikoog, nog voor de eerste colleges begonnen zijn. Madelien en Marieke zijn allebei niet mee geweest en dat horen ze maar al te vaak. Ze zijn van mening dat ze heel wat gemist hebben. Maaike, Annelijn en Laurien vonden het vooral heel gezellig en heel handig om alvast mensen te leren kennen. Introductiekamp was dit jaar erg in trek. Op het laatste moment werd nog besloten dat er meer eerstejaars meekonden dan in eerste instantie was beoogd. Alsnog konden niet alle eerstejaars mee. Over de activiteiten van studievereniging Sociëtas zijn alle eerstejaars enthousiast, al komen ze lang niet naar alle activiteiten. De borrels worden het vaakst bezocht. Als leukste activiteiten worden de karaokeborrel, de bandavond en de almanakborrel genoemd. Veel eerstejaars zitten nu in commissies, zo ook Madelien, Marieke en Annelijn. De eerstejaars zijn enthousiast over de commissies en ook de commissies zijn blij met de eerstejaars. Zo ook Marieke Bosch, voorzitster van Sociëtas: ‘Er zaten veel enthousiastelingen tussen die wel in een commissie wilden. De almanakcommissie – bestaande uit allemaal verse, nieuwe leden – heeft een mooie almanak gemaakt en ik geloof dat er geen commissie is waar geen eerstejaars in zat afgelopen jaar! Dat vinden wij van Sociëtas natuurlijk fantastisch, dus ik hoop dat deze trend zich door gaat zetten!’Het leeswerk, statistiek II en III, de hoeveelheid werk buiten de colleges om en de droge stof zijn tegenvallers. Annelijn had de veronderstelling dat het wel mee zou vallen met de werkdruk. ‘Mij was vooral verteld dat je met sociologie niet zoveel hoefde te doen. Feit of fictie? Fictie! Sociologen zijn absoluut niet lui!’ Statistiek I en het niveau van de tentamens zijn meegevallen. Madelien vond ook dat de sociologen zelf meevielen. ‘Toch niet zo'n hoog geitenwollensokkengehalte als gedacht!’ Als leukste cursussen worden Overheid

8

soAP | Juni 2009

en PSO genoemd. Dit omdat beide cursussen met veel enthousiasme en plezier gegeven werden door Jan Vis en Jan Kornelis Dijkstra. Als minst leuke cursussen worden Markt, Methodologie, Inleiding Sociologie en Statistiek II en III genoemd. Deze vakken zijn minder in trek omdat de stof soms droog is, en de docenten soms wat minder enthousiasmerend zijn. Zoals Marieke het mooi verwoordt: ‘College bestaat niet alleen uit het overbrengen van informatie.’ Maar wat is nu de betekenis en inhoud van sociologie? Wanneer ik deze vraag stel, krijg ik als antwoord verschillende definities. Volgens Madelien en Laurien is sociologie een studie die de maatschappij in al haar facetten en haar problemen analyseert. Marieke zoekt het in een vergelijking: ‘Ik zeg altijd: psychologie gaat over het individu en sociologie over de maatschappij, de groep.’ Maaike vindt dat sociologie een studie is die je laat nadenken over hoe onze maatschappij in elkaar zit en wat er te verbeteren valt. Annelijn zegt dat sociologen geïnteresseerd moeten zijn in invloeden van de kleinste dingen op de kleinste dingen. Op de site van de RuG staat onder andere het volgende ‘Sociologie houdt zich bezig met de samenleving. Het samenspel tussen overheid, organisaties, markten en primaire orde is het werkterrein van de sociologie.’ De interpretaties van de eerstejaars komen hier mee overeen, dus ze hebben wel een duidelijk beeld van wat sociologie is. Iedereen is het er mee eens dat het een gezellig eerste jaar was. De sfeer was goed. Zo heeft iedereen leuke mensen, vrienden en vriendinnen leren kennen, en kent bijna iedereen alle andere eerstejaars. Het eerste jaar is algemeen goed bevallen. Er waren veel interessante cursussen, al was het pittig en soms erg droog. Volgens Maaike was het hard wer-

ken, maar goed te doen. Volgens Annelijn is het wel echt veel, maar zolang je het een beetje bijhoudt en de colleges en werkgroepen bijwoont, dan is het best te doen. ‘De mensen zijn er gewoonerg gezellig, dat motiveert je in deze studie.’ Laurien had de studie wat uitdagender verwacht, en meer vakken zoals PSO en minder Statistiek. Madelien, Maaike en Annelijn hebben het eerste jaar gehaald en straks als alles goed gaat ook hun propedeuse. Laurien heeft het jaar gehaald en haar propedeuse net niet door een onvoldoende op Markt. Marieke probeert het volgend jaar opnieuw. Begin dit jaar waren er 128 eerstejaarsstudenten, dit zijn de reguliere studenten en de schakelaars samen. Officieel zijn acht studenten gestopt. Maar zoals Bertus Postma zelf al zegt: ‘Er zijn waarschijnlijk nog een aantal die niet meer bij sociologie studeren maar dat nog niet officieel hebben doorgegeven.’ Tot slot: wat vinde de eerstejaars van SoAP? Madelien vindt dat er veel interessante en leuke artikelen in staan. Ze heeft de SoAP geregeld echt gelezen. Ze noemt zichzelf als potentieel redacteur van SoAP voor komend jaar. Marieke heeft de SoAP zeker gelezen en vond dat er erg leuk dat er op de actualiteiten werd ingegaan. Maaike is wat minder positief over de SoAP. Ze bladert hem wel altijd even door, maar veel van de artikelen interesseren haar eigenlijk niet zo. Toch vindt ze dat de SoAP wel goed in elkaar zit. Annelijn valt direct me de deur in huis en heeft een tip: ze is voor (meer) kleur in de SoAP. Ook zij denkt er over om volgend jaar bij SoAP te komen schrijven. Laurien leest SoAP als ze daar een keer tijd voor heeft. Al met al toch veel positieve reacties over SoAP!


vAkgroep

adveRtentie

soAP | Juni 2009

9


MAAtschAppiJ

en politiek

oMGanGsReGelinGen

tussen oudeRs en kindeRen

Er zij omgang! Anna Herngreen In Nederland eindigt één op de drie huwelijken in een echtscheiding. Erg vervelend natuurlijk voor de ex-partners, maar vervelender nog is het dat bij de helft van deze echtscheidingen kinderen betrokken zijn. Zo'n scheiding kan verschrikkelijk zijn of juist een opluchting, maar feit blijft dat het gezin 'door midden' is, en dat geregeld moet worden wanneer het kind bij welke ouder is. Dit speelt niet alleen als de ouders scheiden, maar altijd als twee ouders apart van elkaar (gaan) wonen. Om het nog ingewikkelder te maken, zijn het vaak niet alleen de biologische ouders die omgang willen met het kind, maar ook niet-biologische ouders (bijvoorbeeld stiefouders) en tegenwoordig eisen zelfs opa en oma tijd met hun kleinkinderen. Volgens de Nederlandse wet hebben alle 'juridische ouders' recht op omgang. Sinds 1 maart 2009 zijn ouders van minderjarige kinderen die uit elkaar gaan verplicht een zogeheten ‘ouderschapsplan’ op te stellen. Hierin moeten afspraken staan over de zorgverdeling, kinderalimentatie en informatie-uitwisselingen tussen de ouders. Het doel hierbij is dat ouders samen het ouderlijk gezag over het kind behouden. Het is dus duidelijk wat het uitgangspunt is van de Nederlandse wetgeving: een kind moet omgang hebben met beide ouders. Maar waarom is dit eigenlijk? Is dit wel altijd goed? En, ook erg belangrijk, hoe wordt dit in de praktijk nageleefd? Omgang, tenzij… Voor een deskundige visie op deze kwestie zijn een zittingsvertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming en een vrijwilliger van het BOR (begeleide omgangregeling) project van Humanitas benaderd. Beiden wilden liever anoniem blijven. De zittingsvertegenwoordiger is bemiddelaar tussen de Raad voor de Kinderbescherming, de rechtbank en de cliënt(en). In deze functie speelt zij dus een belangrijke rol in het bepalen van de toekomst van de kinderen en hun ouders. Volgens haar is contact met beide ouders erg belangrijk voor een kind, je hebt immers een bloed- en familieband hebt met allebei je ouders en er is vaak sprake van identificatie en herkenning in bepaalde eigenschappen. 'Maar er is altijd een TENZIJ' stelt ze, 'en die ‘tenzij’ kan gelegen zijn in het kind of in de ouder. Bijvoorbeeld bij psychiatrische of verslavingsproblematiek van de niet verzorgende ouder, wanneer het kind te erg getraumatiseerd is door de scheiding of zelfs getuige of

10

soAP | Juni 2009

slachtoffer is geweest van huiselijk geweld of misbruik. Maar het kan ook zijn dat de verzorgende ouder zo getraumatiseerd is dat hij of zij niet kan meewerken aan omgang.' In het geval van ernstige mishandeling of seksueel misbruik denkt de zittingsvertegenwoordiger dat omgang meestal schadelijk is. 'Het kind dat zich schuldig voelt omdat het denkt dat het de mishandeling heeft uitgelokt of uit angst toch omgang wil, heeft dringend hulp nodig. Je ziet dan namelijk vaak later dat deze kinderen een mishandelende partner kiezen.' Andere redenen voor (tijdelijk) geen omgang zijn dat de niet-verzorgende ouder te onbetrouwbaar is of de verzorgende ouder blijft diskwalificeren waardoor het kind in een loyaliteitsconflict komt. Situaties als deze zijn echter uitzonderingen. Als het kind geen zin heeft of liever andere dingen wil doen wordt dit door de Raad voor de Kinderbescherming niet gezien als een reden voor geen omgang. 'Mijn uitgangspunt is altijd: er zij omgang!' zegt de zittingsvertegenwoordiger. 'Zeker als er ogenschijnlijk geen enkele reden is waarom het niet zou kunnen.' Ook moet er altijd opgepast worden of de ouders wel het belang van het kind op de eerste plaats stellen. 'Je moet steeds kijken wanneer er sprake is van onmacht of pesten en wraak nemen.' Het gaat namelijk meestal om ex-partners. 'Vooral de heel gekwetste ouders hebben de grootste moeite met omgang, zij gaan ervan uit dat een (in hun ogen) slechte partner ook geen goede ouder kan zijn.' Dit is vooral in het geval van jonge kinderen gevaarlijk omdat zij makkelijk te beïnvloeden zijn. 'Hoe langer je met omgang wacht, hoe moeilijker het is een kind uit te leggen dat bijvoorbeeld de nieuwe partner niet papa of mama is, maar een ander

iemand.' Onder andere om deze redenen wordt er altijd op aangedrongen dat er omgang moet zijn. Nadat rechterlijk bepaald is dat er omgang moet zijn tussen de niet verzorgende ouder en het kind moet dit nog gerealiseerd worden. In de meeste gevallen zijn ouders in staat om dit onderling of met behulp van vrienden of familie op te lossen. Soms lukt dit echter niet, bijvoorbeeld als de niet verzorgende ouder psychisch niet in orde is, er gevaar voor ontvoering is of de ouders zo'n slechte verstandhouding met elkaar hebben dat ze de ander niet alleen met kind vertrouwen. Als ouders er samen niet uit komen komen kan men initiatieven als het BOR (begeleide omgangsregeling) project van Humanitas inschakelen. BOR loopt op vrijwilligers die de omgang tussen de niet verzorgende ouder en het kind begeleiden. Volgens de vrijwilliger die ik gesproken heb, is het belangrijk dat een kind contact heeft met beide ouders omdat ouders, ook als ze uit elkaar gaan, altijd allebei de ouders van het kind blijven. Als vrijwilliger zorgt zij voor de overdracht van het kind tussen de ouders en blijft ze de hele tijd met de niet verzorgende ouder bij het kind. 'De eerste keer is vaak heel emotioneel, zowel voor het kind als voor de ouder. Vaak valt er een traantje.' Ze twijfelt of omgang wel in het belang van het kind is als de ouder onverschillig is naar het kind toe, zich niet aan afspraken houdt en drank, drugs en incest een rol spelen. 'Het drankprobleem heb ik meegemaakt en het verdriet gezien van de kinderen en toch de aanhankelijkheid naar de niet verzorgende ouder toe. Maar de verzorgende ouder had gelijk, dat het kind niet alleen bij de niet verzorgende ouder kon zijn.'

Als batman op Buckingham Palace: een ludieke actie van Fathers for justice.


MAAtschAppiJ & politiek socioloGie Zowel de medewerker van de Raad voor de Kinderbescherming als de vrijwilliger van BOR pleiten dus in principe voor omgang. Een kind heeft twee ouders en zou deze ook beide moeten kunnen kennen. Alleen in extreme situaties kan het voor het kind schadelijk zijn contact te hebben met één van beide ouders. Fathers for justice Fathers for justice is een internationale sociale rechtenbeweging die voornamelijk uit vaders bestaat. Ze voeren campagne voor het recht van kinderen om beide ouders en de achterliggende familie te kunnen zien en om door beide ouders te worden opgevoed. Ze proberen hun streven onder de aandacht te brengen door opvallende acties, denk hierbij bijvoorbeeld aan de vader in een superheldenpak op Buckingham Palace. De Nederlandse tak van de beweging verzet zich fel tegen het Nederlandse familierecht, wat ze slecht vinden functioneren. Volgens de website is het familierecht in Nederland 'één grote melkkoe voor enkele van de duistere elementen van de Nederlandse maatschappij. Omgangshuizen, mediators, bemiddelaars, advocaten, rechters, kinder'bescherming', jeugd'zorg', enz.' Als betrokken op het gebied heb ik Fathers for justice uiteraard ook benaderd om wat vragen te beantwoorden, maar ze bleken niet bereid mee te werken. De vertegenwoordiger van de organisatie was het niet eens met de vraagstelling (een beetje voorbarig; de vraagstelling had hij nog niet gezien) en weigerde daarom mee te werken. Na nog enkele e-mails van mijn kant werd er zelfs helemaal niet meer geantwoord. Toch redelijk opmerkelijk voor een organisatie die campagne voert voor een bepaald belang. Je zou denken dat elke kans om de eigen standpunten weer te geven welkom zou zijn. Helaas voor hen reageert hun vertegenwoordiger niet erg fatsoenlijk op mensen die geïnteresseerd zijn in hun visie (‘Ik ga deze e-mail aan mijn kinderen laten lezen om te laten zien hoe het niet moet.’) en kan ik nu alleen maar concluderen dat de mensen Fathers for justice niet hun mening wille geven als de kans bestaat dat deze wordt tegengesproken. Ondanks de negatieve houding van Fathers for justice jegens het Nederlandse familierecht en organisaties als de Raad voor de Kinderbescherming zijn alle partijen het in essentie met elkaar eens: er moet omgang zijn en een kind moet beide ouders kennen. Het lijkt zo simpel, maar omdat het gaat om gekwetste mensen en die over het algemeen niet erg rationeel zijn is het erg ingewikkeld. Zo lang mensen kinderen blijven krijgen en uit elkaar blijven gaan zal het probleem bestaan en zullen ex-partners elkaar vals beschuldigen en met rechtszaken om de oren slaan. Gelukkig bestaan er mensen die zich als buitenstaander hard maken voor het belang van het kind. Lang leve de omgang!

in de Media

De kranten staan er vol mee, maar is het ook waar? Nathalie Feitsma Menig krant schreef in het begin van de maand mei over het plotselinge vertrek van de emeritus hoogleraar cultuursociologie Anton Zijderveld bij het CDA. Zijderveld zegde zijn lidmaatschap van de partij op toen deze had aangekondigd niet uit te sluiten met de PVV van Geert Wilders een regeringscoalitie te vormen (de Volkskrant, 9-05-2009). Zijderveld: ‘Ik hoor niet thuis in een partij die flirt met de populisten van de PVV’ (AD/Rotterdams Dagblad, 1 mei 2009). Volgens Zijderveld is een deel van de achterban van het CDA islamofobisch. ‘Ik heb me vergist in de ontvankelijkheid voor controversiële ideeën in het CDA. Ik ben geen dwarsligger. Maar ik zeg wel voordurend: probeer het ook anders te bekijken. Een tijdlang stond men daarvoor open. Dat is voorbij.’ Hoezeer Zijderveld zich afkeert van het populisme blijkt tevens uit zijn onlangs verschenen boek Populisme als politiek drijfzand (Uitgeverij Cossee). Populisme is volgens Zijderveld een politieke stroming die ‘vegeteert op rancuneuze gevoelens van onvrede’. Hoewel Zijderveld geen direct gevaar ziet in het populisme, is hij wel van mening dat het openlijk bestreden dient te worden. ‘Neem het verder niet zo verschrikkelijk serieus’, aldus Zijderveld (de Volkskrant, 9-05-2009). Een ander onderwerp waar menig krant over geschreven heeft en waar de politiek na lang beraad geen definitief besluit over heeft kunnen nemen, betreft de verhoging van de AOW leeftijd. Ook emeritus hoogleraar onderzoeksmethoden en sociologie aan de Universiteit Twente, Geert Braam, doet een duit in het zakje betreffende dit onderwerp. Braam is faliekant tegen de verhoging van de AOW leeftijd van 65 naar 67 jaar. Volgens hem zijn mensen in deze leeftijd uiterst kwetsbaar en is verhoging van de AOW leeftijd bedenkelijk (de Volkskrant, 27-03-2009). Niet alleen hebben mensen van plm. 65 jaar en ouder vaker last van gezondheidsgebreken, ook is hun sterftekans relatief hoog. Naar schatting sterft van de laag opgeleide mannen een van de vier tussen hun 65ste en 70ste jaar. Voor vrouwen ligt dit percentage iets lager, maar daar doet zich een ander drama voor: verweduwning. Daarnaast kan een deel van de ouderen niet eens profiteren van hun AOW; 14 van de 100 mannen sterft voor het 65e levensjaar. Verhoging van de AOW-leeftijd tot 67 jaar zou betekenen dat dit voor nog meer mannen zou gelden. ‘Het is een harde, macabere constatering dat men de dood als bondgenoot zoekt om de kas van overheid en fondsen te spekken’, aldus

Braam. ‘Het is schrijnend dat dit ontzettend rijke land, waar nooit gesproken wordt over hogere belastingen voor hoge inkomens, kiest voor een verhoging van de AOW. Het is ethisch onjuist’ (Nederlands Dagblad, 28-032009). Menig journalist streeft er naar de laatste scoop binnen te halen, als eerste ergens bij te kunnen zijn, en nog voor de ochtendstond hierover verslag uit te brengen. De vraag blijft of het streven naar een scoop wellicht niet ten koste gaat van een kritische overdenking en het staven van de gevonden gegevens. Hoe gemakkelijk journalisten zich laten misleiden door nieuwe media en andere nieuwsbronnen is onlangs gebleken. Een Ierse sociologie-student plaatste een vals citaat op Wikipedia en wat bleek: verscheidene media namen dit citaat klakkeloos over. Dat het citaat vals was kwam pas aan het licht toen de student dit zelfde bekend maakte. De student wilde met dit experiment testen in hoeverre journalisten internet als primaire nieuwsbron gebruiken en hoe informatie een eigen leven zou leiden. Internetsocioloog Albert Benschop noemt het experiment geslaagd. ‘Journalisten lopen in een ratrace achter internet aan zonder meervoudige bronnen te raadplegen. In het verlangen de eerste te zijn die met een nieuwsfeit komt, worden normale procedures van informatie afwegen niet meer gevolgd’, stelt Benschop (Trouw, 16-05-2009). Volgens Benschop moeten de journalisten kritischer en voorzichtiger zijn ten opzichte van informatie en niet alles voor zoete koek aannemen. Niet alleen binnen het CDA lopen de spanningen hoog op ten gevolge van een heikel onderwerp als de islam. Ook in Amsterdam is de spanning voelbaar, tijdens een lezing over homoseksualiteit binnen de islam, verzorgd door de hoogleraar sociologie aan de Universiteit Mohammed V in Rabat, Abdessamed Dialmy. Dialmy hanteert een moderne visie op de islam. Hij stelt dat mensen gelijkwaardig zijn, of het nu gaat om mannen of vrouwen, getrouwden of ongehuwden, homo's of hetero’s. Volgens Dialmy is er wel degelijk ruimte binnen de islam voor een meer moderne interpretatie. ‘In de meeste islamitische landen wordt dieven ook niet meer de hand afgehakt. Dus waarom zou een moderne visie op homoseksualiteit onmogelijk zijn?’. Dialmy wil het taboe onder moslims op vrije seks doorbreken via de seculiere weg: ‘Verplichte lessen seksualiteit op scholen. Ja, ook op islamitische scholen. Een dergelijk pakket zou de regering moeten afdwingen’ (de Volkskrant, 20-042009).

soAP | Juni 2009

11


Om sociologiestudenten een beter beeld te geven van wat er zich allemaal afspeelt binnen onze studievereniging biedt de SoAP Sociëtas hier de ruimte om haar activiteiten toe te lichten. Michiel Zwaan Kort na de vorige SoAP volgt hier alweer een update en overzicht van activiteiten. De afgelopen weken zijn er veel leuke activiteiten geweest bij sociologie. Een goed bezochte lezing van Prof Dr. De Haan over schietpartijen op scholen. Zowel lovende als kritische verhalen doen ons vermoeden dat de lezing absoluut geslaagd was. Natuurlijk volgde daarna de 70’s borrel waarin vele mensen verkleed en in de jaren 70 stemming losgingen op zowel rock, house als discomuziek. Verder was er natuurlijk de karaokeborrel. De nachtegaaltjes van sociologie mochten zich deze avond en nacht van hun beste kant laten horen. Van vals geschreeuw en niet ritmische dansbewegingen tot prachtige stemmen en prachtige heupwiegende bewegingen. Van Linda, Roos en Jessica tot Avril Lavigne, alles kwam voorbij en werd uit volle borst meegezongen. Natuurlijk mocht de carrièredag niet ontbreken op de sociologische agenda. De goedbezochte carrièredag gaf een goed beeld van wat ons als sociologen in de toekomst te wachten staat. Daarna was er nog ‘Rocken met Geitewollensokken’. Dit prachtige en jaarlijks terugkerende evenement was weer goed bezocht en de verschillende bandjes zorgen ervoor dat er voor ieders wat wils was. Natuurlijk was ook Wubbo Ockels aanwezig om te kijken of technisch gezien alles wel in orde was. Het jaar werd afgesloten met de scriptieprijsuitreiking en de uitreiking van de docent-van-het-jaarprijs. De scriptieprijs werd gewonnen door Marleen Damman, en Arie Glebbek mag zichzelf (wederom) docent van het jaar noemen. Aansluitend organiseerde Societas een barbecue ter afsluiting van het jaar. Op deze barbecue werd een tafeltennistoernooi georganiseerd, dat werd gewonnen door Edwin Slijkhuis!

Er wordt aandachtig geluisterd tijdens de lezing voor de borrel.

70’s borrel!

Peace!

12

soAP | Juni 2009

De eerstejaars zijn nog altijd prominent aanwezig op de borrel.


Zeker nooit geleerd dat je niet met een volle mond mag schreeuwen.

De bandavond in de Spieghel.

Een geslaagde karaokeborrel!

Sociologen met hun grote idool: Wubbo Ockels! Grote drukte tijdens de bandavond.

soAP | Juni 2009

13


MAAtschAppiJ & politiek jeuGdweRkloosheid

Een uitkering, en dan? Let's talk about money Op initiatief van de Gemeente Groningen is een project op poten gezet om de (jeugd)werkloosheid in de gemeente terug te dringen. Onder de verzamelnaam “Werken aan werk” en in het kader van het re-integratiebeleid is in 2004 het traject Groningen @ work van start gegaan. Toentertijd kreeg het traject veel kritiek. Vooral omdat een ieder die zich aanmeldde voor een uitkering bij het CWI – naast dat zij begeleidt werden bij het vinden van werk – ook ‘geestdodend’ productiewerk diende te verrichten, uiteenlopend van gordijnhaakjes in elkaar zetten tot golfballen selecteren. Patrick Poelma over de voorlichtingsmiddag “Let’s talk about money”, onderdeel van het traject Groningen @ work.

Nathalie Feitsma Iedereen in de gemeente Groningen die een uitkering aanvraagt, doorloopt het zes weken durende traject Groningen @ work (G@W). Doel van het traject is voorkomen dat mensen in een uitkeringsituatie terechtkomen, dan wel hier zo kort mogelijk in zitten. Er wordt gekeken of men extra cursussen nodig heeft, bij- of omgeschoold dient te worden, maar ook hoe men geholpen kan worden bij het vinden van werk, bijvoorbeeld door het volgen van sollicitatie- of netwerkcursussen. Ook wordt hulp geboden bij het omgaan met geld en het oplossen van eventuele financiële problemen. Een onderdeel van G@W is de voorlichtingsmiddag “Let's talk about money”. Deze voorlichting is opgezet in samenwerking met de Groninger Kredietbank (GKB), de dienst SoZaWe en de Stichting Maatschappelijk en Juridische Dienstverlening (MJD). SoAP had een interview met de projectleider van deze voorlichtingsmiddag, Patrick Poelma. Kunt u kort iets vertellen over de voorlichtingsmiddag Let’s talk about money? ‘De voorlichtingsmiddag Let’s talk about money is bedoeld voor jongeren tussen de 18 en 27 jaar. Daarnaast is er ook een voorlichtingsmiddag, onder de naam ‘Grip op geld’, die gericht is op mensen van 27 jaar en ouder. Tijdens de voorlichtingsmiddag staat het omgaan met geld en het voorkomen van schulden centraal. ‘De voorlichtingsmiddag bestaat uit drie delen en wordt verzorgd door medewerkers van de GKB en Stichting MJD. Het eerste deel gaat over budgetteren; wat krijg je per maand binnen, wat zijn je vaste lasten en welke overige uitgaven heb je nog. Al gauw wordt hierbij duidelijk dat het relatief makke-

14

soAP | Juni 2009

lijk is om in de schulden te geraken. Het tweede onderdeel gaat over regelingen en voorzieningen voor minima. Van welke regelingen kun je zoal gebruik maken als je in de WW zit en waar of bij wie moet je dan precies zijn? Het laatste onderdeel gaat met name over de vraag wat de GKB kan betekenen voor mensen in de bijstand of met een uitkering. De GKB geeft bijvoorbeeld trainingen en organiseert activiteiten die erop gericht zijn te voorkomen dat men in de schulden of de schuldsanering terecht komt.’ Hoe is de voorlichtingsmiddag Let’s talk about money eigenlijk ontstaan? ‘De voorlichtingsmiddag Let’s talk about money bestaat al geruime tijd, en is ooit op initiatief van SoZaWe, GKB en MJD opgezet. Pas later is de voorlichtingsmiddag onderdeel gaan uitmaken van het traject G@W. Voorheen, maar ook nu nog is de middag op vrijwillige basis bij te wonen. Wel heeft het geheel binnen het traject G@W een meer verplicht karakter gekregen. Bovendien wordt er aan gewerkt om de middag in de toekomst verplicht te stellen; komt men niet dan wordt de uitkering stop gezet! Tot op heden blijven de mensen echter wel komen; vooral omdat het een welkome afwisseling is naast bijvoorbeeld het productiewerk.’ Hoe vaak wordt er een voorlichtingsmiddag georganiseerd? ‘De voorlichtingsmiddag vindt één keer in de 14 dagen plaats van één tot vier uur ’s middags. Het aantal mensen dat per keer deelneemt aan de voorlichting wisselt sterk, maar ga uit van zo’n tien tot twaalf mensen per keer. De laatste tijd is er wel sprake van een toename van het aantal deelnemers (i.v.m economische recessie, red.). Verder zie je natuurlijk altijd piekmomenten, bijvoorbeeld net na de zomervakantie als veel scholieren / studenten uit de schoolbanken komen of bijvoorbeeld bij seizoenswerk.’ Poelma is er van overtuigd dat de voorlichtingsmiddag de eventuele ‘drukte’ ten gevolge van de recessie aan zal kunnen: ‘Dat is vooral een kwestie van ‘faciliteren’, maar dat is op dit moment nog niet nodig.’ Ok. Maar in principe komt iedereen die een uitkering aanvraagt ook bij de voorlichtingsmiddag? ‘In principe is dit zo, hoewel er wel een selec-

tie aan de poort plaatsvindt. Voordat men in het traject G@W geplaatst wordt vindt een screening plaats of men überhaupt recht heeft op een uitkering. Verder komen mensen met een psychische stoornis of een handicap niet bij G@W terecht. Tevens is er een groep die afziet van deelname aan G@W en daarmee ook het recht op een uitkering verliest. De groep die dan nog overblijft neemt deel aan G@W en dus ook aan de voorlichtingsmiddag. Mocht het echter zo zijn dat een uitkeringsgerechtigde op het moment van de voorlichting een sollicitatie heeft, dan hoeft hij of zij niet naar de voorlichtingsmiddag en duurt het twee weken voordat er opnieuw een mogelijkheid is tot deelname.’ Heeft u nog iets wat u de toekomstig afgestudeerde sociologen mee wilt geven in het kader van omgaan met geld / voorkomen van werkloosheid? ‘Voor de huidige student zal het minder moeite kosten om over te stappen van de studiefinanciering naar de bijstand, hoewel ik dat natuurlijk geen enkele student toewens,’ aldus Poelma. ‘Als student mag je echter nog wel bijverdienen, terwijl dat in de bijstand wel anders is. Je moet goed weten welke regelingen er zijn. Kijk verder maar eens op internet bij het NIBUD, waar onder andere budgetteringsprogramma’s te vinden zijn.’ Maar volgens Poelma is de beste remedie toch wel om zo snel mogelijk een baan te vinden: ‘Pakken wat je pakken kan.’ ‘Verdiep je als student bijvoorbeeld al in de non-profit sector – toch een sector waar veel sociologen in terecht komen – door bijvoorbeeld vrijwilligerswerk of bestuurswerk te verrichten. Daarmee bouw je een netwerk op waardoor je later gemakkelijk bij bedrijven binnen komt. Stel je actief op, laat zien dat je maatschappelijk betrokken bent!’


MAAtschAppiJ & politiek conGRes centRaal BuReau

vooR de

statistiek

Eén dimensie of één theorie? Wijbrandt van Schuur Wie zijn eigen leefsituatie wil vergelijken met die van anderen kan terecht op de website van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP), www.scp.nl. Ga naar het menu Onderzoek, en vandaar naar het menu leefsituatie-index. Daar moet je dan 19 vragen beantwoorden, zoals “hoeveel m2 is de oppervlakte van uw woonkamer”, “Naar hoeveel culturele activiteiten bent u de laatste 12 maanden geweest”, “Zijn er mensen die u echt begrijpen (antwoordmogelijkheden ‘Ja’, ‘Soms’, en ‘Nee’)”, en “Hoe vaak hebt u in de afgelopen 12 maanden gesport?”. De gemiddelde leefsituatie in Nederland in 2006 is 104. Deze score is berekend op basis van enquetes die het SCP in 2006 liet houden onder ongeveer 2100 Nederlanders. Jongeren tussen de 18 en 24 jaar scoren gemiddeld 109. Er wordt een link gegeven naar een bijlage van De Sociale Staat van Nederland, waarin de scores van een groot aantal groepen staan. Knap hè? Hoe weet men dat eigenlijk? In de eerste plaats: welke indicatoren heb je nodig, en in de tweede plaats, hoe combineer je die dan? Maar hieraan vooraf gaat misschien nog wel de vraag: bestaat er wel zoiets als ‘leefsitutie’, dat je in één getal kunt vangen? Of hebben we dit allemaal gewoon zelf verzonnen: je gooit wat ‘indicatoren’ bij elkaar en er rolt altijd wel een getal uit? Deze vragen kwamen aan de orde tijdens een congresdag die werd georganiseerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) in haar nieuwe gebouw langs het metrostation Leidschenveen in de buurt van Voorburg: Eén dimensie of één theorie? Acht sprekers kwamen aan het woord, die allen een bepaald aspect van deze problematiek belichtten. Jeroen Boelhouwer van het SCP, die verantwoordelijk is voor de leefsituatie-index, legde uit hoe hij aan de indicatoren was gekomen. Hij had onderscheid gemaakt tussen Gezondheid (handicaps, doen aan sport), Sociale contacten (hij noemde het ‘Vrije tijd’: lid van organisaties, vrijwilligerswerk, eenzaamheid), en Bezit (huisvesting, mobiliteit, vakantie en duurzame goederen). Was daar nu een theorie aan te pas gekomen, of was dit waar ‘de klant’, de politiek, om had gevraagd? Bij de uitleg van de leefsituatie-index werd niet zo’n nadruk gelegd op de theorie, en dat was bij de meestal andere lezingen eigenlijk ook zo. Jarl Kampen, een methodoloog uit Wageningen die deze bijeenkomst mede had voorbereid, was zijn lezing begonnen met de uitspraak dat aan goede indicatoren geen goede theorie ten grondslag hoeft te liggen. Het pokkenvaccin was uiteindelijk

ook uitgevonden voordat de theorie over bacteriën was ontwikkeld. En Willem Saris, voormalig methodoloog van de Universiteit van Amsterdam, meende dat het belang van een goede sociale indicator gelegen lag in de mate waarin deze indicator iets zou kunnen voorspellen over andere gedragingen of gebeurtenissen. Wendy Smits van het CBS hield een verhaal over sociale uitsluiting, dat ze baseerde op materiële deprivatie, onvoldoende toegang tot sociale rechten, onvoldoende sociale participatie en onvoldoende normatieve integratie. Ze wees erop dat sociale uitsluiting een meerdimensionaal begrip is met zowel sociaal-culturele als ook economische aspecten, dat het relatief is, omdat het altijd gaat om ee vergelijking met anderen, en dat je feitelijke uitsluiting en de kenmerken daarvan moet onderscheiden van de kans erop en de risicofactoren ervoor. Henk Flap, socioloog uit Utrecht, was gevraagd om iets te vertellen over theoriegestuurde meetinstrumenten. Hij was degene die probeerde het belang van theorie te benadrukken (“ook aan meetmodellen ligt een meettheorie ten grondslag”). Hij gaf een uitleg over de manier waarop sociaal kapitaal werd gemeten, en verwees onder andere naar het proefschrift van Martin van der Gaag bij Tom Snijders in Groningen. Op basis van theoretische overwegingen waren zij tot andere indicatoren gekomen dan tot dan toe gebruikelijk waren. Symon Algera van het CBS sprak onder andere over het consumenten-vertrouwen. Dat wordt vastgesteld op basis van de antwoorden in een enquête op vijf vragen over de algemene economische en de eigen financiële situatie: hoe waren die in de laatste twaalf maanden, wat verwacht u van de komende twaalf maanden, en ‘is dit een goede tijd voor grote aankopen?” Van iedere vraag wordt het saldo van positieve en negatieve antwoorden in procenten van het totaal aantal antwoorden bepaald. Het consumentenvertrouwen is gelijk aan de gemiddelde waarde van deze vijf saldi. Het consumentenvertrouwen wordt op identieke manier gemeten in veel landen in de westerse wereld. Ook al blijkt uit onderzoek dat de vijf vragen onderling niet al te veel met elkaar te maken hebben. Maar ja, dit zijn nu eenmaal de cijfers waar Obama en Trichet van uitgaan. Verder verwees Algera naar de conjunctuurklok, een leuke interaktieve grafische voorstelling van de ontwikkeling van de conjunctuur sinds 1 jaunari 1990 tot nu, waarin per maand de ontwikkeling te volgen is van diverse indcatoren, zoals het consumentenvertrouwen, het arbeidsvolume, en de werkloosheid. (zie www.cbs.nl, ga naar Conjunctuur en dan naar de

Conjunctuurklok). Aan het einde van de dag werd een discussie gevoerd over een aantal vragen, zoals “Moeten sociale indicatoren unidimensionaal zijn”? Het gaat hier weer over de vraag of je verschillende aspecten, zoals de vijf vragen over consumentenvertrouwen of de drie deelgebieden van de leefsituatie-index, wel bij elkaar kan nemen, zodat er – eventueel na een weging van de verschillende aspecten – één getal uitkomt. Zo’n weging kan ontleend zijn aan het relatieve belang van de aspecten: een aspect weegt zwaarder naarmate er meer mensen last van hebben, of aan beleidspreferenties en politieke voorkeuren. Maar een weging kan ook gebeuren op statistische gronden, zoals bij een factoranalyse. Twee van de acht lezingen gingen over de vraag “Op welke statistische gronden kies je je indicatoren” (een indicator die je niet kiest krijgt het gewicht nul)? Andries van der Ark, psycholoog uit Tilburg en Patrick Groenen, econometrist uit Rotterdam gingen op deze vragen in. Andries van der Ark behandelde de paramatrische en nonparametrische item response theorie, en Patrick Groenen de nonmetrische factoranalyse (Categorische principale componentenanalyse, CATPCA) en canonische correlatieanalyse (het computerprogramma OVERALS, beiden uit SPSS). Zowel Boelhouwer als Smits hadden gebruik gemaakt van OVERALS, al maakte Boelhouwer wel enkele relativerende opmerkingen over het belang van de wegingscoefficienten zoals die door de computer worden geleverd. Er is het gevaar van kanskapitalisatie (dat de wegingsfactoren teveel afhangen van toevallige kenmerken van de gebruikte steekproef), zoals iemand uit het publiek opmerkte, en het gebruik van andere wegingsfactoren maakt niet zoveel verschil, zolang maar de factoren maar de juiste (positieve, negatieve, of nul) tekens hebben. “Zijn sociale indicatoren eigenlijk wel nodig?”, was een vraag voor de slotdiscussie, en “moeten bureaus zoals CBS en SCP dezelfde kwaliteitseisen stellen aan sociale indicatoren als academische onderzoekers?” Beide vragen werrden bevestigend beantwoord. Het is voor universitaire onderzoekers mogelijk om onder bepaalde voorwaarden te werken met de data van het CBS (SCP data zijn vrij toegankelijk), en dan is er geen reden waarom niet iedereen zou streven naar de hoogste kwaliteitseisen. Dat bevordert ook de repliceerbaarheid. Sociale indicatoren hebben hun duidelijke beperkingen, maar ze leveren de mogelijkheid on de sociale stand van zaken te beschrijven, en vooral ook te vergelijken, zowel tussen verschillende landen als ook tussen groepen binnen landen, en door de tijd.

soAP | Juni 2009

15


opinie BoekRecensie: j. Rentes

de

caRvalho - Gods

toorn over

nederland

Nederland door de ogen van een migrant Stamppot boerenkool met worst, massahysterie als Oranje speelt, de eindeloze discussies op tv en op de fiets naar het werk. Voor de Nederlander zijn dit de normaalste zaken van de wereld. We kijken er niet raar van op als iemand recht voor zijn raap tegen je zegt dat je er vandaag niet zo gezond uit ziet. Zonder er bewust van te zijn ben je meer Nederlander dan je denkt. De laatste jaren wordt wel eens de vraag gesteld of de Nederlander wel een identiteit heeft. Je realiseert dat die identiteit er zeker is wanneer je het boek Gods toorn over Nederland leest. In dit boek van de Portugese immigrant José Rentes de Carvalho geeft hij zijn observaties van de afgelopen vijftig jaar weer.

Willem Boersma Rentes de Carvalho werd in 1930 geboren in een kustplaats in Portugal. Hij ontvluchtte de dictatuur in zijn land door naar verscheidene steden in het buitenland te verhuizen, om uiteindelijk in 1956 in Amsterdam neer te strijken. In de jaren daarna ging hij werken bij de Braziliaanse ambassade tot hij aan de Universiteit van Amsterdam ging studeren. Nadat hij zijn doctoraal Portugese letterkunde had gehaald, ging hij aan de universiteit doceren. In die tijd heeft hij ook een aantal boeken geschreven, waarvan het boek Waar die andere God woont (1972) het meeste succes had. De jaren daarna werd hij vaak gevraagd om wat te schrijven voor kranten en tijdschriften zoals het NRC handelsblad en Vrij Nederland.

Alleen bij vlagen laat hij zich lovend uit over de gang van zaken in dit land, wat na alle kritiek een vleiend gevoel teweeg kan brengen. Met Gods toorn over Nederland laat de schrijver zich kritisch uit over zijn nieuwe thuisland, net als in Waar die andere God woont, alleen nu in een overzicht over een periode vijftig jaar (1956 tot 2006) . Na 1972 is de Portugese immigrant behoorlijk anders tegen Nederland aan gaan kijken. Naar eigen zeggen is hij milder geworden in zijn oordeel over ons kikkerlandje. In het boek merk je weinig van die mildheid, want het staat vol met kritische noten. Alleen bij vlagen laat hij zich lovend uit over de gang van zaken in dit land, wat na alle kritiek een vleiend gevoel teweeg kan brengen.

16

soAP | Juni 2009

De schrijver begint het boek met een bede om in zijn volgende leven als doorsnee Nederlandse burger geboren te worden. Zijn ervaring als Portugese immigrant te midden van al die Nederlanders komt hem over als een straf. Vervolgens legt hij uit dat hij met dit boek probeert de balans op te maken van de afgelopen vijftig jaar in dit land. Met hoofdstuk twee begint het verhaal, dat start met zijn aankomst in Amsterdam. De avond van aankomst beschrijft hij tot in groot detail. In de hoofdstukken die volgen beschrijft Rentes de Carvalho zijn bevindingen door de jaren heen: de wrijving tussen hem en het vreemde land waarin hij terecht is gekomen, de verwondering, de irritaties. Aan de hand van treffende voorbeelden onderbouwt hij zijn kritiek op bepaalde gebruiken, normen en waarden. Met grote snelheid passeren vele thema´s waar hij met veel ironie op inspringt. Vooral de thema’s gelijkheid, vrijheid, gastvrijheid en integratie komen aan bod. ‘In tegenstelling tot de toerist, die in vrede komt en alles prachtig vindt en bewondert, komt de immigrant binnen op voet van oorlog’ (p. 208-209). Een zin uit het achttiende hoofdstuk, die op een wat overdreven manier weerspiegelt hoe de auteur zich heeft gevoeld in de eerste jaren dat hij in Nederland woonde. Alles vergelijkend met thuis, met eigen normen en waarden. Niets is in eerste instantie beter dan thuis. In dit hoofdstuk vraagt de schrijver zich ook af waar hij eigenlijk thuis hoort. Dit is een vraag die bij vele immigranten door het hoofd moet spelen. Het is voor een immigrant bijna ondoenlijk om als volwaardig lid van de nieuwe samenleving gezien te worden. Rentes de Carvalho haalt het thema van gelijkheid dan ook aan. Bij het gelijkheidsideaal dat we als Nederlanders graag uitdragen zet hij dan ook vraagtekens. Is de kloof tussen rijk en arm wel kleiner geworden in de afgelopen vijftig jaar? Heeft iedereen wel dezelfde kansen? En is de allochtoon eigenlijk wel gelijk aan de autochtoon? Pakkend is de zin uit zijn boek: ‘De zeer egalitaire Nederlandse samenleving lijdt buitensporig aan deze paradoxale onvolmaaktheid: willen dat sociaal alles genivelleerd wordt en tegelijkertijd alles verdelen in maatschappelijk gesloten kastes en groepen (p. 131). Gods toorn over Nederland biedt de kans om ons land eens te bekijken door de ogen van een immigrant. Niet vanuit de statistieken, zoals het volgens José Rentes de Carvalho vaak gaat, maar gewoon vanuit de subjectieve beleving van iemand die hier is komen wonen. Je kunt hem wellicht niet zien als een doorsnee immigrant, maar de vele verschillende immigranten hebben allemaal één ding gemeen en dat is dat ze in een vreemd land terecht zijn gekomen. Een land

dat afwijkt van het land waar ze vandaan komen, wat de nodige moeilijkheden met zich meebrengt. De auteur citeert in zijn werk een Engelse criticus die zijn situatie samenvatte in de zin ‘The seldom commodious situation of an outsider inside’ (p. 122).

‘In tegenstelling tot de toerist, die in vrede komt en alles prachtig vindt en bewondert, komt de immigrant binnen op voet van oorlog’ Door middel van prachtige, soms gecompliceerde zinnen weet de schrijver zijn verhaal te vertellen. Persoonlijk houd ik wel van de ironie waarmee hij zijn verhaal doet, maar het is hier en daar wat overdreven. Het is mooi om zijn heldere en bijna analytische kijk op Nederland te kunnen lezen. De charme van dit boek schuilt vooral in de welgekozen anekdotes of belevenissen die zijn kritische uitlatingen moeten verduidelijken. Voor de wetenschapper is dit boek niet zo relevant. Het is een persoonlijk verhaal waar een individu misschien wat aan kan hebben. Voor de inwoner van deze melting pot , zoals Rentes de Carvalho Nederland in het laatste hoofdstuk noemt, is het misschien wel goed om dit boek te lezen. Het kan helpen je buitenlandse buurman beter te begrijpen. Een beter voorstellingsvermogen creëren voor de situatie van de allochtoon, wat zeker niet makkelijk is. Qua structuur zit Gods toorn over Nederland goed in elkaar. Het is een logisch opgebouwd geheel, dat opgedeeld is in kleine hoofdstukken. Waarbij het eerste en laatste hoofdstuk eigenlijk los staan van de andere hoofdstukken, omdat het overdenkingen zijn die in een andere stijl staan geschreven. Hier en daar loopt de tijd wel door elkaar, maar ik denk niet dat het snel als verwarrend wordt ervaren. De titel en de achterkant van het boek geven aan dat het gaat over de keerzijden van de welvaart. Als lezer ben ik meer aan het denken gezet over de Nederlandse identiteit. Over ons gedrag, over ons denken, over ons doen en laten. Er worden belachelijke programma’s gemaakt zoals de uitverkiezing van ‘De grootste Nederlander ooit’ om ons een gevoel van een nationale identiteit te geven. Ik raad iedereen aan die op zoek is naar die identiteit: lees dit boek! Het is zeker niet allemaal positief wat hier gezegd wordt over de Hollander, maar ik denk dat velen zich wel kunnen herkennen in de karikaturen die in dit boek worden geschetst.


opinie BoekRecensie: k. MahBuBani - de

eeuw van

azië

Azië staat klaar om de wereldmacht op te eisen Kishore Mahbubani over internationale machtsverhoudingen Lieuwe Zijlstra De Aziatische landen zijn bezig met een mars naar de moderniteit en dat betekent dat ze klaar zijn om een deel van de wereldmacht op te eisen, aldus Kishore Mahbubani in zijn laatste boek De eeuw van Azië; een onafwendbare machtsverschuiving. Daarbij komt dat het Oosten de snelst groeiende economieën heeft en de grootste financiële reserves. Met andere woorden: het Westen moet op zijn tellen passen, want nu beheerst zij nog de mondiale besluitvorming, maar deze macht is aan het verschuiven richting het Oosten en dat heeft consequenties voor de wereld. Toch moet het Westen deze onafwendbare verschuiving van de wereldmacht, althans zo formuleert Kishore Mahbubani dat, niet zien als een probleem maar als een kans. Kishore Mahbubani is rector van de Lee Kuan Yew School of Public Policy aan de Nationale Universiteit van Singapore. Hij heeft van 1971 tot 2004 gewerkt als diplomaat voor Singapore. Daarbij heeft hij enige jaren gewerkt als ambassadeur bij de Verenigde Naties waarbij hij januari 2001 en mei 2002 voorzitter van de Veiligheidsraad was. Oorspronkelijk is hij als filosoof afgestudeerd aan de Nationale Universiteit van Singapore, waarna hij aan de Dalhousie Universiteit in Canada zijn master in de filosofie heeft behaald. Naast de De eeuw van Azië is Mahbubani ook bekend geworden door een aantal eerdere boeken die hij heeft geschreven: Can Asians Think? en Beyond the Age of Innocence. De achterliggende boodschap in al zijn boeken en essays is vrij duidelijk: het Westen overheerst de wereld en denkt dat zij het recht daartoe heeft aangezien haar cultuur intrinsiek superieur is aan de culturen in de rest van de wereld. Op het eerste gezicht lijkt dat een ongenuanceerde boodschap, maar dat valt wel mee wanneer je zijn boeken leest. Op een luchtige en eenduidige wijze beargumenteerd Mahbubani waarom de Westerse visie op de wereld een tegenstrijdige visie is. Als een ware filosoof begint hij zijn boek met het uitwerken van een aantal mogelijke scenario’s voor de wijze waarop de wereld zich in de komende vijftig jaar kan ontwikkelen. Het eerste en volgens hem het meest geloofwaardige scenario is de “mars naar de moderniteit”. Deze mars naar de moderniteit houdt in dat steeds meer landen een grotere economische en sociale welvaart zullen kennen doordat hun instituties meer ontwikkeld zullen raken. De andere twee scenario’s bestaan zijn dat staten zich terug zullen trekken uit de mondiale besluitvorming, of dat de

wereld op den duur zal verwesteren. Deze twee scenario’s zijn volgens Mahbubani minder waarschijnlijk, omdat wat betreft het eerste de globalisering noopt tot open samenlevingen die belang hebben bij internationale samenwerking, en wat betreft het tweede zijn niet-westerse samenlevingen volgens Mahbubani kritisch ten opzichte van bepaalde westerse waarden en zien zij in dat zij niet langer moreel inferieur zijn ten opzichte van het westen. Als een ware diplomaat beargumenteert Mahbubani vervolgen welke kenmerken van het Westen noemenswaardig zijn en een voorbeeld verschaffen voor niet-westerse staten. Deze zeven pijlers van het westerse denken, zoals Mahbubani ze noemt, hebben een miraculeuze invloed gehad op Aziatische samenlevingen. Deze zijn: 1) de vrijemarkteconomie, 2) de natuurwetenschappen en technologie, 3) de meritocratie, 4) pragmatisme, 5) de cultuur van vrede, 6) onderwijs en 7) het westerse rechtssysteem. Ondanks dat deze zeven pijlers van het westerse denken nog niet deel zijn gaan uitmaken van elke Aziatische samenleving is dit slechts een kwestie van tijd. Het frappante daarbij is dat het Westen niet opgetogen lijkt te zijn over deze “opkomst van Azië”. Dat komt volgens Mahbubani doordat het Westen niet de normen en waarden die zij voorstaat als primair belang heeft maar haar materiële belangen als primair beschouwt in internationale verhoudingen. Zo worden de westerse samenlevingen geleid door democratische liberale instituties maar veronachtzamen de westerse regeringen ditzelfde beleid in mondiale instituties. Hoe kan het anders dat de Veiligheidsraad van de VN haar vijf permanente zetels gereserveerd heeft voor de overwinnaars van de Tweede Wereldoorlog, terwijl deze landen niet langer een juiste afspiegeling zijn van de wereldmacht? Datzelfde geldt voor de Wereldbank, die als regel heeft dat alleen personen uit West-Europa leiding mogen geven aan deze institutie. Daarnaast zijn er landen die het Internationaal Recht overtreden zonder dat zij daar weerstand van ondervinden door de westerse samenlevingen. De Verenigde Staten zijn hierbij de grote boosdoener. Denk daarbij bijvoorbeeld maar eens aan Guantanomo Bay, het beginnen van de Irak-oorlog ondanks een veto van de Veiligheidsraad en de weigering om Amerikaanse soldaten te laten berechten in het Den Haag Tribunaal. De Verenigde Staten wordt slechts zelden gesanctioneerd voor deze overtredingen terwijl de westerse

landen wel dolgraag met hun vingertje willen wijzen naar andere overtreders. Wat Mahbubani duidelijk wil maken, is dat de westerse samenlevingen moeten beseffen dat ten eerste de wereldmacht richting het Oosten verschuift, dat ten tweede het Oosten deze macht niet wil misbruiken en dat het Westen dit als kans moet zien, ten derde dat mondiale instituties meer democratisch ingericht moeten worden en dat ten slotte alle overtredingen van huidige machthebbers een achterdeur openen voor toekomstige machthebbers van de wereldorde. Het is wel duidelijk dat niet alleen het Westen graag met de vinger wijst maar dat ook Mahbubani graag met het vingertje wijst richting de huidige westerse samenlevingen. Voor een groot deel is hij daarin gerechtvaardigd; het is inderdaad zo dat westerse samenlevingen vaak eerst voor de eigen materiële belangen kiest voordat ze denken aan wat het meest moreel is om te doen. Maar toch is dat natuurlijk niet altijd het geval, en Mahbubani is ook verstandig genoeg om dat op te merken. Hij stelt dan ook dat het een geluk is dat de Verenigde Staten een redelijke natie is omdat zij vaak het beleid in de huidige wereld bepaald. In ieder geval kan ik zijn laatste boek De eeuw van Azië zeker aanraden, want hoe de toekomst ook zal verlopen, het is in ieder geval zeker dat de Aziatische landen een grotere stempel op de wereldgeschiedenis zullen drukken.

soAP | Juni 2009

17


opinie BoekRecensie: P. scheFFeR - Het

land van aankomst

Het wij-gevoel: Gemeenschap en binding tussen ingezetenen en migranten ‘Het multiculturele drama is de grootste bedreiging voor de maatschappelijke vrede.’ Een gedurfde uitspraak van publicist Paul Scheffer aan de vooravond van het begin van een onrustig decennium, waarin aanslagen op het wereldhandelscentrum en publieke ruimtes als metro- en treinstations en de oorlog tegen het terrorisme de wereld in zijn greep houdt. Ook in Nederland is de spanning voelbaar. De politieke partijen raken verdeeld en populistische partijen beginnen aan de weg te timmeren. De ogen zijn inmiddels geopend en het immigratie- en integratiedebat domineert de Nederlandse politiek. Politieke partijen worden niet meer aangehangen vanwege hun sociaaleconomische opvattingen, maar worden bejubeld vanwege hun sociaal-culturele visies. In deze dagen staan partijen als de Partij voor de Vrijheid van voorman Geert Wilders bovenaan in de zetelpeilingen, waarbij evenwichtige partijprogramma’s er niet meer toe doen. Hoe moeten we deze tendensen plaatsen? Wat is de rol van migratie en integratie bij deze ontwikkelingen?

Edwin Slijkhuis Paul Scheffer baarde in 2000 opzien met een scherp artikel over de multiculturele samenleving. Scheffers artikel Het multiculturele drama werd na publicatie in NRC Handelsblad al snel onderwerp van politiek en publiek debat. Het artikel van Scheffer deed een debat oplaaien die enigszins leek op een debat in 1991, toen toenmalige VVDfractievoorzitter Frits Bolkenstein pleitte voor een strenger minderhedenbeleid in zijn artikel in de Volkskrant ‘Integratie van minderheden moet met lef worden aangepakt’. Sindsdien ligt het accent van het minderhedenbeleid minder op het behoud van de eigen identiteit en meer op integratie en maatschappelijke participatie van allochtonen. In navolging van het multiculturele drama verscheen in oktober 2007 het boek Het land van aankomst, waarin Scheffer heeft getracht een analyse te maken van de dieper liggende mechanismen van de multiculturele samenleving. Het boek van Scheffer is een samenbundeling van een uitvoerige literatuurstudie en zijn vele politieke en publieke debatten en gesprekken sinds de publicatie van ‘Het multiculturele drama’. Scheffer is een prominent lid van de Partij van de Arbeid. Naast dit lidmaatschap bekleedt Scheffer sinds 2003 als bijzonder hoogleraar de leerstoel ‘Grootstedelijke problematiek’ aan de Universiteit van Amsterdam. Scheffers boek voorziet in een brede kijk

18

soAP | Juni 2009

ten aanzien van het integratie- en immigratiedebat. Scheffer richt zich niet alleen op Nederland, maar laat zijn licht ook uitvoerig schijnen op met name Amerika en Europa. Hij draagt Amerika, waar men al eeuwen lang met velen culturen naast elkaar leeft, aan als lichtend voorbeeld voor de huidige situatie in Nederland. Toch heeft Nederland en de rest van Europa tegenwoordig te maken met een deels nieuwe situatie, want volgens Scheffer heeft de islam, de grensoverschrijdende communicatie en de verzorgingsstaat een invloed op de integratie van minderheden. Ten eerste kent de islam een fundamentalistische en radicale afsplitsing, die de aanslagen in New York, Madrid en Londen voor zich opeisten. Deze gebeurtenissen kunnen onder het Nederlandse volk afwijkende houdingen scheppen ten aanzien van de moslims in Nederland. Het is dan ook zaak om de politieke islam niet de boventoon te laten voeren in het debat. Vrijheid van godsdienst is hierbij een belangrijke zaak en moet door beide partijen gerespecteerd worden. Met deze waarde in het achterhoofd zal de moslimgemeenschap zichzelf kunnen ontwikkelen tot volwaardige burgers.

Volgens Scheffer heeft de islam, de grensoverschrijdende communicatie en de verzorgingsstaat een invloed op de integratie van minderheden. Ten tweede geven de sociale voorzieningen in onze huidige verzorgingsstaat geen enkele uitdaging aan de immigranten om de handen uit de mouwen te steken. Immigranten maken dan ook relatief meer gebruik van de sociale voorzieningen. Het is wel zo dat de instellingen van de verzorgingsstaat de kinderen van immigranten in staat stellen om onderwijs te volgen en de immigranten een bestaanszekerheid garanderen. Aangezien uitkeringen geen vetpot zijn heeft het merendeel van de immigranten dat daar een beroep op doet een zwakke maatschappelijke positie in Nederland, die samenhangt met de geschiedenis van de gastarbeid. Bovendien werkt de afhankelijke positie van de migranten van het socialezekerheidsstelsel als een blokkade voor sociale stijging. Tenslotte is er de grensoverschrijdende communicatie in de vorm van allerlei technologische vernieuwingen (bv. telefoon, internet). Deze technologische verbindingen stellen de immigranten in staat om te communi-

ceren met het land van herkomst. De zodoende gecreëerde directe betrokkenheid bij familie en vrienden in het thuisland schijnt niet positief te werken voor de integratie van migranten in het land van aankomst. Volgens Scheffer heeft de politieke cultuur in Nederland te lang een strategie van conflictvermijding gehanteerd ten aanzien van de vele migranten. Scheffer stelt dat pacificatie en conflictvermijding verkeerde reacties zijn op immigratie. Zo is ‘onverdraagzaamheid genesteld in de ruimte die is opengelaten door een lakse overheid’. In navolging van de socioloog Georg Simmel houdt Scheffer vast aan de betekenis van conflict. Conflict geeft vitaliteit en wederkerigheid. Zo zullen we bijvoorbeeld van de nood, tijdens en na de opstanden van jongeren in de Franse voorsteden, een deugd moeten maken. We moeten het moslims dan ook niet makkelijk maken, en zij ons andersom ook niet. ‘Integratie betekent niet dat je elkaar ergens halverwege tegemoetkomt’. Scheffer sluit zich hiermee aan bij de weinig opwindende noties van ´integratie kost tijd´ en ´samenleven vraagt om betrokkenheid van beide kanten’. Wanneer het besef van wederzijdse afhankelijkheid tussen de ingezetenen en de migranten groeit en de nadruk komt te liggen op gelijke behandeling, zal de integratie van de migranten na een lange periode van naast elkaar leven een voldongen feit zijn. De sociaaldemocraat komt in Scheffer naar boven als hij uitwijdt over ‘gelijke behandeling’ en een ‘gemeenschappelijke culturele identiteit’. Toch zien we bij zijn pleidooi voor de herwaardering van het gezin ook conservatieve invloeden terug. Scheffers boek is tot stand gekomen na een zeven jaar durende studie naar de onderwerpen van immigratie en integratie. Het wordt al snel duidelijk dat hij echt de diepte is ingegaan en hierdoor schept hij autoriteit op deze onderwerpen. De bibliografie van het boek is opzienbarend groot en het lijkt er sterk op dat hij zich breed onderlegd wilde presenteren in navolging van zijn eerdere optredens in het publieke debat. Een notenapparaat ontbreekt echter volledig en de vele citaties in het boek zijn dan ook nauwelijks te achterhalen. Scheffer laat duidelijk merken dat hij zich flink verdiept heeft in het onderwerp, want er passeren nogal wat geschiedkundigen en sociologen de revue. De integratieopvattingen van deze wetenschappers worden stuk voor stuk helder uiteengezet. Erg wetenschappelijk kan het boek echter niet worden genoemd, want naast de noten ontbreekt ook een helder onderbouwde vraagstelling.


opinie de Het is enigszins opmerkelijk dat er zo weinig positieve verhalen over integratie van minderheden terug te vinden zijn in het boek. De balans lijkt hierdoor ten onrechte teveel aan de negatieve kant door te slaan. Er zijn namelijk wel degelijk geslaagde voorbeelden van integratie te noemen. Zo verdienen de hardwerkende Oost-Europese lieden en de vele hoogopgeleide migranten, die een waardevolle bijdrage leveren aan de kenniseconomie, zeker de aandacht. Praktische oplossingen worden door Scheffer nauwelijks aangedragen, terwijl politieke figuren als Rita Verdonk en Ella Vogelaar daar juist om zaten te springen. Toch is het een knap staaltje werk dat Scheffer met dit boek heeft afgeleverd. Met een soort van helikopterview weet hij veel facetten van immigratie en integratie te raken. Zijdelings en op een natuurlijke manier worden uistapjes gemaakt naar onderwerpen als kolonialisme, racisme, zwarte en witte scholen en kosmopolitisme. Zijn argumentatie blijft helder tijdens de besprekingen van deze zeer uiteenlopende onderwerpen.

In een intellectueel klimaat als de Nederlandse zijn intellectuelen als Scheffer goud waard. Scheffer heeft zijn rol als publiek intellectueel in debatten altijd uitstekend vervuld, en hopelijk blijft hij aan deze rol zijn prioriteit geven. Het schrijven van een dergelijk omvangrijk werk vergt namelijk erg veel tijd en brengt Scheffer meer op de achtergrond. Dat wil niet zeggen dat dit boek niet geschreven had hoeven te worden, want het is wel degelijk een prettig leesbaar en goed geschreven werk, welke het debat naar een hoger niveau kan tillen. Scheffer is zo’n intellectueel die zich kan toespitsen op de actualiteit en een goed leesbaar opiniërend werk kan schrijven. In een intellectueel klimaat als de Nederlandse zijn deze intellectuelen goud waard. Des te meer omdat de wetenschappers van tegenwoordig zich vooral bezighouden met het publiceren in internationale tijdschriften. Aan het eind van het boek ontvouwt Scheffer zijn visie ten aanzien van de toekomst van migranten in Nederland. De verwachte vergrijzing zal niet worden opgelost door de grenzen open te stellen voor migranten. Scheffer pleit voor selectieve migratie van met name hoogopgeleiden. Verder benadrukt Scheffer dat de term ‘wij’ ruimer zal moeten worden opgevat en ook de nieuwkomers van vandaag zal moeten gaan omvatten. Het is mooi om te zien dat Scheffer, eerder wijzend op het multiculturele drama, nu pleit voor een wij-gemeenschap, waarin zowel ingezetenen als migranten thuishoren en een gedeelde verantwoordelijkheid dragen.

socioloGische canon van…

aRie GleBBeek

Je kunt in je leven nooit genoeg boeken lezen Mijn canon is niet bedoeld als lijstje van de beste of belangrijkste boeken die in de sociologie geschreven zijn. Nee, het gaat mij om de kennis en inzichten – vertegenwoordigd in een tiental boeken – die elke afgestudeerde socioloog in zijn of haar intellectuele bagage zou moeten hebben. Een belangrijk criterium is daarom dat het toegankelijke boeken zijn, waarvan het reëel is te stellen dat elke student ze gelezen zou moeten hebben. Misschien met één uitzondering voldoet mijn lijstje aan dat criterium. Omdat in de opdracht ook aangrenzende disciplines en romans besloten lagen, heb ik een brede categorisering toegepast. Mijn ‘studentencanon’ bestaat uit 2 boeken sociologische analyse, 2 pro-sociaal gedrag, 2 sociaal-economisch, 2 sociaal-historisch en 2 romans.

Als wetenschap van de sociale welvaart schuurt de sociologie dicht aan tegen die andere welvaartswetenschap: de economie. Het is voor sociologen daarom noodzakelijk dat zij op de hoogte zijn van de kern van het economische gedachtengoed. In het boekje The undercover economist is die kern op een heel eenvoudige (en daarom razendknappe) manier onder woorden gebacht door de economische journalist Tim Harford. Ik zou willen dat elke socioloog deze manier van redeneren beheerst (of hij het er nu mee eens is of niet). Naast dit recente werk plaats ik een klassieker van een halve eeuw oud: The affluent society van John Kenneth Galbraith. Dit invloedrijke boek signaleerde al lang geleden dat we met onze economische welvaart op de verkeerde weg zijn. Superieure maatschappijkritiek – en nog steeds actueel!

We willen natuurlijk dat elke student met een sociologische blik naar de wereld leert kijken. Een prachtige manier om daarmee te beginnen is Zorg en de staat van Abram de Swaan, wat mij betreft nog steeds het mooiste boek dat de Nederlandse sociologie heeft voortgebracht. De in het boek gehanteerde gedragstheorie is vrij elementair, maar juist daardoor erg geschikt om te leren begrijpen wat met een sociologische analyse wordt bedoeld. Voor het latere beroepsleven is het erg belangrijk dat sociologen op eenzelfde analytische manier naar beleid kunnen kijken. Ik vind Pawson & Tilley’s Realistic evaluation daarvoor een schitterend boek, waarin een moedige poging wordt gedaan een brug te slaan tussen theorie en het vaak theorieloze beleidsonderzoek. Het is niet voor niets dat we er in de masteropleiding intensief gebruik van maken.

Sociologen moeten ook op de hoogte zijn van de sociale geschiedenis van hun land. Op zijn minst moeten zij een beeld hebben van de sociale en politieke ontwikkeling van de laatste honderd jaar. In De eeuw van mijn vader van Geert Mak wordt dat beeld op een indringende wijze gegeven. Dat komt vooral doordat de sociale en politieke geschiedenis is verbonden met de persoonlijke belevenissen van de familie van de schrijver. Deze vervlechting van biografie en geschiedenis maakt zijn boek voor sociologen bij uitstek interessant. Eenzelfde werkwijze vinden we in De graanrepubliek van Frank Westerman. Aan de hand van de ontwikkeling van de landbouw in (met name) Oost-Groningen schetst dit boek een ongeëvenaard portret van de sociale en politieke verhoudingen in de plattelandssamenleving van de afgelopen eeuw.

De hoofdtaak van de sociologie is in mijn opvatting eraan bij te dragen dat mensen leren op een prettiger manier met elkaar samen te leven. Sociale welvaart en pro-sociaal gedrag zijn daarom twee onmisbare bouwstenen voor een sociologie-opleiding. Op individueel niveau kunnen mensen al veel aan de samenleving verbeteren door zich ‘sociaal’ jegens anderen te gedragen. Veel nuttige inzichten daaromtrent zijn samengebracht in Sociale intelligentie van Daniel Goleman. Op systeemniveau is het functioneren van ‘de ongrijpbare hand’ van sociale waardering van doorslaggevend belang. Het recent verschenen The economy of esteem van Brennan & Pettit is daarom een heel belangrijk boek voor de sociologie. Maar omdat hiervan nog geen gepopulariseerde versie bestaat, geef ik toe dat dit een ‘moeilijk boek’ is op mijn lijstje.

Je kunt in je leven nooit genoeg boeken lezen. Er zijn ook heel veel romans die je een diep inzicht verschaffen in de aard en processen van de samenleving. Doordat romanschrijvers zich mogen bedienen van fictie en introspectie, kunnen zij vaak verder reiken dan sociologen met hun SPSS. Laten we het erop houden dat het beide onmisbare en elkaar aanvullende perspectieven zijn. Ik eindig nu heel onorigineel door de twee klassieke toekomstromans van de twintigste eeuw op mijn lijstje te zetten: de anti-utopie Brave new world van Aldous Huxley en het totalitaire 1984 van George Orwell. Deze horrorscenario’s zijn vanzelfsprekende referentiepunten voor een socioloog. Je moet ze beslist eens gelezen hebben. En pas op: met de ontwikkeling van genetische screening en manipulatie en de koppeling van almaar grotere gegevensbestanden komen deze werelden steeds dichterbij...

soAP | Juni 2009

19


opinie teRuGBlik

Sociologie helpt de beleidsroute om zeep Nog een paar maanden en dan mag ik mij hopelijk Master of Science noemen. De afgelopen tijd, die van afstudeerstage en scriptieopzet, heb ik ook gevuld met reflectie op de opleiding. De interviews met Rafael Wittek en Arie Glebbeek en de bijdrage van Michiel Emmelkamp en Jurre van den Berg in de afgelopen SoAP’s hebben mij hierbij geïnspireerd en geïntrigeerd. Zij leggen namelijk precies bloot waar ik als masterstudent Beleid en Consultancy tegen aan ben gelopen: de beleidsroute bij sociologie maakt de verwachtingen niet waar.

Hester de Bok Vakgroep keert beleidsstudenten de rug toe In de laatste twee SoAP’s is er een discussie op gang gekomen over de vraag of de Groningse sociologie het contact met de samenleving verliest. Er werd onder andere ingegaan op de nadruk die op dit moment ligt op het doen van kwantitatief onderzoek en de druk tot het publiceren van dit onderzoek. Er ontstaat hierdoor mijns inziens een scheiding tussen deze vorm van onderzoek en het beleidsonderzoek. Vooral de beleidsroute lijkt hier de dupe van te worden. In de bijdrage van Emmelkamp en Van den Berg (SoAP, mei 2009) komt naar voren dat de beleidsroute langzaam maar zeker aan het verworden is tot een “lege huls”. Hierin is geen plaats meer voor maatschappelijk geëngageerde studenten die hun betrokkenheid graag omzetten naar het onderzoeken, evalueren of maken van maatschappelijk beleid. Hier kan ik mij, op basis van mijn recente ervaringen, alleen maar bij aansluiten. In de behoefte aan het vergaren van wetenschappelijke kennis door onderzoek wordt door de opleiding ruimschoots voorzien. Voor het leren gebruiken van deze kennis in het maken van gedegen maatschappelijk beleid schiet zij tekort. En juist daar kunnen wij als studenten in de beleidsmaster onze maatschappelijke betrokkenheid kwijt. Arie Glebbeek is van mening dat de Groningse sociologie met de rug naar de samenleving dreigt te gaan staan (SoAP, december 2008). Ik denk dat de huidige onderzoekers aan de vakgroep voor hun onderzoeken wel degelijk putten uit belangrijke maatschappelijke onderwerpen, die het waard zijn wetenschappelijk onderzocht te worden. De vakgroep keert de studenten die interventies willen plegen in onze maatschappij de rug toe. Ik denk dat ik hier een en ander kan toelichten aan de hand van mijn eigen ervaringen met mijn afstudeeronderzoek. Omdat ik de master Beleid en Consultancy volg, wilde ik een beleidsscriptie schrijven. Nu loopt ons

20

soAP | Juni 2009

land over van overheidsbeleid, dus een interessant onderzoeksonderwerp was zo gevonden. Bij het opzetten van een onderzoek, greep ik vervolgens terug naar de geleerde vaardigheden. Deze bleken echter niet toereikend. Mijn onderzoek leende zich helemaal niet voor een vragenlijst. Niet voor hypothesen, die afgeleid waren uit een theoretische studie. Niet voor een model. En al helemaal niet – overigens tot mijn grote vreugde – voor statistische analyses. Ik moest in gesprek met de uitvoerders van het beleid, ik moest vaststellen hoe zij het deden. Ik moest een kwalitatief onderzoek opzetten. Maar ook daarbij kon ik geen gebruik maken van de analysemethoden die zo mooi worden aangereikt in de colleges methodologie. De ietwat cynische toon van bovenstaande zal de lezer wellicht niet ontgaan. Ik doe dit met een reden. Niet omdat ik ‘neerkijk’ op het kwantitatieve onderzoek dat in de Groningse sociologie de boventoon voert. Ik kijk wel uit. Als ik één ding geleerd heb, is het namelijk het opzetten en uitvoeren van een gedegen kwantitatief onderzoek met bijbehorende statistische analyses. Maar daar ligt nu juist het probleem. Ik heb maar één ding echt geleerd: een onderzoek met een vragenlijst. En ik kwam voor iets anders: het leren maken en onderzoeken van beleid. Want dat vertellen we tenslotte ook aan potentiële studenten in de voorlichting. Kom in Groningen sociologie studeren, dan kun je later als je groot bent (overheids)beleid gaan maken. Het voedt het idealisme dat ongetwijfeld in veel sociologen huist: de maatschappij bestuderen en wellicht een stukje beter laten werken. Meer aandacht voor beleid in bachelor- en masterfase Met mijn scriptie maak ik een grote inhaalslag. Toch bekruipt mij het gevoel dat ik minder had hoeven inhalen, als er in de gehele opleiding meer aandacht was geweest voor (de kwalitatieve aspecten van) beleidsonderzoek. Dit had al moeten beginnen in de bachelorfase, waar je tenslotte moet kiezen tussen research- en beleidsroute. Er moet meer aandacht komen voor andere vormen van onder-

zoek dan alleen de kwantitatieve vorm die nu aangeboden wordt. Laat studenten eens kennismaken met echte beleidsmakers. Laat ze zelf een echt uitgevoerde interventie analyseren. Laat ze zelf een interventie ontwerpen, en als we toch bezig zijn, maak er dan een practicum van. Zo kunnen ze hem ook nog eens (fictief) uitvoeren. Ik moet toegeven dat ik in de huidige beleidsvakken in de bachelorfase onvoldoende inzicht heb en dus niet weet hoe het op dit moment staat met het beleidsonderwijs in de bachelor. Met de master Beleid en Consultancy heb ik echter wel zeer recente ervaringen. Ik dacht nu toch echt klaargestoomd te worden voor het werk van beleidsmaker. Dit is echter met het aangeboden onderwijs weer niet gebeurd (de zeer goede vakken Beleidsontwerp en Beleidsevaluatie daargelaten). De master komt op mij over als het ondergeschoven kindje van de Groningse sociologie. Men is met het onderwijs duidelijk zoekende. Ik hoop tenminste dat men zoekende is en dat dit niet het niveau is dat de vakgroep wil aanbieden. De vakken Strategische Beleidsanalyse en Practicum Beleidsadvisering zijn hier duidelijke voorbeelden van. Het eerste vak biedt potentie, mits de opzet en beoordeling naar WO-maatstaven gebeurt. Het tweede vak is in mijn ogen aanleiding de toevoeging ‘en Consultancy’ aan de master per direct te schrappen. Bij een vak als Onderzoeksforum, waarbij afstudeerscripties besproken en beoordeeld worden, komt geen enkele gedegen


opinie coluMn beleidsscriptie voorbij. Als er al een beleidsgerichte scriptie behandeld wordt, worden meteen vraagtekens gesteld bij het ontbreken van gedegen kwantitatieve methoden, een model of hypothesen. Nu ik zelf aan den lijve ondervonden heb dat dit soms niet mogelijk is, vraag ik me af waarom mij dat niet verteld is. Hierdoor worden studenten toch weer (onbewust) naar het vaste onderzoeksstramien geduwd. Een mooie illustratie van mijn punt vond ik ook in de vorige SoAP. Hier stelde afstuderend student Willem Bantema, die een intern onderzoek doet, dat de wetenschappelijke relevantie van praktijkgerichte beleidsscripties “in een aantal gevallen wel wat minder zou zijn” (SoAP, mei 2009). Dit geeft de kloof weer die op dit moment heerst tussen de researchroute enerzijds en de beleidsroute anderzijds. We moeten niet streven naar een opleiding waarbij er zo’n duidelijke scheiding is tussen wetenschap en praktijk. Juist de wetenschap kan de praktijk verder helpen. In mijn eigen scriptie kan ik juist gebruik maken van de wetenschappelijke theorieën om de uitvoering van beleid te verklaren. Waarom zou het toepassen van wetenschap niet kunnen bijdragen aan diezelfde wetenschap? Stel studenten niet teleur Ik kan me alleen maar aansluiten bij het door mijn collega-redacteuren gemaakte punt dat er snel iets gedaan moet worden aan het verbeteren van het beleidsonderwijs. We gaan niet alleen voorbij aan een behoefte van studenten, maar ook aan de maatschappelijke behoefte van gedegen en wetenschappelijke onderbouwd beleid. Omdat dit stuk eigenlijk ook een persoonlijke reflectie is op mijn studie sociologie is geworden, wil ik graag ook afsluiten met een persoonlijke noot. Mocht het lijken alsof het niet zo is: ik heb natuurlijk erg veel geleerd in mijn afgelopen vier jaar sociologie. Zoveel, dat ik er nog mee door had willen gaan. Ik had graag verder gewild met onderzoek binnen de vakgroep. De huidige manier van onderzoek doen en de kleine ruimte die hierbij wordt gelaten voor beleidsonderzoek, zorgen er echter voor dat ik waarschijnlijk naar een andere faculteit zal uitwijken. Daar is meer mogelijkheid tot het relateren van wetenschappelijk onderzoek aan de praktische uitvoering van beleid. Natuurlijk, ieder zijn meug. Ik denk dat de opleiding voor studenten die onderzoeker in de Groningse school willen worden, gedegen is. Het is echter wel zonde als de vakgroep studenten niet tegemoet kan komen in hun vraag naar inzicht in maatschappelijk beleid. Hiermee stel je niet alleen studenten teleur, je verliest ze ook als potentiële verbeteraars voor je eigen beleidsonderzoek en –onderwijs.

Kliklijn Nanda Talsma Onlangs geïntroduceerd voor de eerstejaars sociologiestudenten: de kliklijn. Omdat er klaarblijkelijk veel gekletst wordt tijdens de eerstejaars colleges, kunnen studenten elkaar daar nu voor berispen. Wie een hinderlijke medestudent wil aangeven, kan een mailtje sturen naar de studieadviseur. Zij houdt vervolgens de namen van deze studenten bij in een bestand, en wiens naam vaak in het bestand voorkomt, wordt uitgenodigd voor een gesprek. Niet om gestraft te worden, maar om na te denken over zijn of haar eigen gedrag in de collegebanken. Toen ik voor het eerst van de kliklijn hoorde, moest ik meteen denken aan mijn vorige opleiding. Toen ik op de pabo stage liep in de kleuterklas, kwamen er voortdurend kinderen naar me toe met beschuldigingen die veelal begonnen met een zeurend: ‘juhhuf…’. Potloden die waren stukgemaakt, winden die werden gelaten in de klas, tafeltjes die vies werden gemaakt, het werd allemaal even enthousiast gemeld. Helaas voor de klikkende kleuters vond ik die kapotte potloden, de stinkende winden en de vieze tafeltjes nooit zo ernstig, vervelend of irritant als het klikken zelf. Nu ik echter al een paar jaar geen kleuterklas meer van de binnenkant heb gezien, kom ik toch het klikken weer tegen: bij sociologie mag het vanaf nu gewoon. Sterker nog: het wordt zelfs aangemoedigd door het instellen van een kliklijn. Ik voel mij geroepen wederom in actie te komen tegen het klikken. Want wat gaat hier nu eigenlijk mis? Wat maakt het noodzakelijk een kliklijn in te voeren op een instituut waar de gemiddelde leeftijd een stuk hoger ligt dan vier jaar? Laat ik beginnen bij de studenten. Is het niet zo dat zij zelf voor deze studie hebben gekozen? Dat zij gemotiveerd zijn om de opleiding sociologie te volgen? Laten zij die motivatie dan ook tentoon spreiden in de collegebanken. Het wordt tijd om eigen verantwoordelijkheid te nemen. Is het college niet interessant genoeg? Ga dan in de kantine zitten kletsen in plaats van de medestudenten te irriteren. De meeste colleges zijn immers niet verplicht, dus je kletsuurtje ergens anders doorbrengen dan in de collegezaal is een optie. Studenten willen toch zo graag ‘volwassen’ behandeld worden? Dan mag er toch ook verwacht worden dat studenten zich zelf volwassen gedragen en dat ze begrip op kunnen brengen voor andere studenten die het college wél willen volgen. Iets meer aan anderen denken in plaats van je eigen plezier voorop te stellen lijkt mij geen overbodige luxe.

Aan de andere kant kunnen de studenten die last van het geklets hebben, daar ook op een andere manier uiting aan geven. Is het wel eens in hen op gekomen om hinderlijke medestudenten rechtstreeks op hun gedrag aan te spreken? Om dicht bij de belevingswereld van de socioloog te blijven: peer pressure kan soms best goed werken! Er is helemaal niks mis mee om dit soort dingen op een volwassen manier uit te spreken. Wanneer dat toch te spannend is, bestaat er voor deze studenten altijd nog de mogelijkheid om dan toch maar gewoon in de voorste banken te gaan zitten. Geloof me, daar heb je echt minder last van kletsende medestudenten. Ook de docenten hebben echter een rol in deze ‘kletsproblematiek’. Tijdens de colleges is de docent de leidende figuur die vanuit zijn functie de studenten kan aanspreken op hun gedrag. Misschien maakt dit iets meer indruk dan wanneer medestudenten dat doen. Bovendien kunnen docenten zich afvragen waaróm de studenten tijdens hun college aan het kletsen zijn. Is het college misschien niet prikkelend genoeg voor de studenten? Worden zij niet genoeg uitgedaagd? Natuurlijk is het geven van onderwijs niet de hoofdtaak van docenten, maar inspirerend onderwijs begint mijns inziens met geïnspireerde, gemotiveerde docenten. Docenten zijn verantwoordelijk voor hun eigen lessen. Wanneer er wordt gekletst tijdens de colleges is het ook hun taak om daar iets aan te doen. De stof op een iets andere manier aanbieden of de studenten actiever bij het college betrekken kan misschien helpen. Ook al zijn veel docenten bij Sociologie misschien niet opgeleid om voor de klas te staan, didactische vaardigheden zouden zij naar mijn mening toch in enige mate moeten bezitten. Mijn conclusie is dat zowel studenten als docenten hun eigen verantwoordelijkheid moeten nemen in deze situatie. Studenten zouden er eens bij stil moeten staan wat voor effect hun gedrag in de collegezaal heeft op anderen. Bovendien zouden ze elkaar best op dat gedrag mogen aanspreken. Aan de andere kant kunnen docenten ook zelf eens nadenken over hun aanpak in de collegezaal. Ook zij hebben invloed op hoeveel er gekletst wordt tijdens een college. Oh ja, om nog even terug te komen op waar het allemaal om ging, de kliklijn: de teller staat op drie mailtjes, waarvan er twee door een paar lolbroeken zijn gestuurd. Blijkbaar zijn er meer mensen bij Sociologie die niet van klikken houden...

soAP | Juni 2009

21


opinie BetooG

De hebzucht voorbij Een sociologische verklaring voor de economische kredietcrisis Met nostalgische gevoelens denk ik terug aan een jaar geleden. Nederlanders waren gelukkig, zonder zorgen. Bankbestuurders deden alles goed en geen mens maakte zich zorgen over zijn spaargeld, of over de waarde van zijn huis. Zorgeloos konden wij Nederlanders een dag aan het strand liggen bakken, genietend van onze al maar warmer wordende aardbol. En dan nu... Zet de televisie aan op een willekeurig tijdstip, zap naar bijvoorbeeld RTL 7 en constant word je overspoeld met berichtgevingen over de kredietcrisis. De instorting van de Amerikaanse huizenmarkt wordt als hoofdoorzaak genoemd. Daarnaast wordt de graaicultuur als oorzaak aangedragen. Hoewel de gehele crisis in verband staat met het afnemen van kapitaal en welvaart, heb ik nog geen enkele maal de termen ‘sociaal kapitaal’ of ‘sociale welvaart’ gehoord, laat staan iets over de afname daarvan. Met andere woorden; in de publieke debatten komen we nauwelijks sociologische invalshoeken tegen met betrekking tot de kredietcrisis. Dit artikel is daar een poging toe, waarin ik probeer de huidige kredietcrisis vanuit een sociologisch perspectief te analyseren.

Ronald Kielman De kredietcrisis in een notendop Het begon allemaal in Amerika. Mensen zonder liquide middelen kregen van banken de mogelijkheid een hypotheek af te sluiten. Veel van deze mensen konden de lasten van deze hypotheken niet opbrengen. Steeds meer mensen raakten hun huis kwijt en zelfs de altijd zo betrouwbaar geachte banken raakten in de problemen. Doordat er, door complexe samenstellingen van de leningen, onduidelijkheid ontstond over wie de schade ging dragen voor de niet afgeloste hypotheken, ontstond er onderling wantrouwen tussen banken. Economen hebben de laatste tijd vaak genoeg uitgelegd hoe een en ander verder verslechterd is tot de barre economische positie waarin we op dit moment verkeren. Hebzucht Minister van Financiën Wouter Bos, verkozen tot Nederlander en politicus van het jaar 2008, bracht 8 december 2008 een bezoek aan het programma De Wereld Draait Door. Aangezien ik, volgens socioloog Robbert Putnam, ook volop bijdraag aan het afbreken van het sociaal kapitaal, stond mijn tv aan. Bos werd gevraagd wie de schuld draagt voor de kredietcrisis. Zijn antwoord: “Wij allemaal zijn schuldig, u ook. Het heeft te maken met de consumptiementaliteit die wij hebben in

22

soAP | Juni 2009

de westerse samenleving, waarin we allemaal meer, meer en meer willen. Waarin we allemaal voor een half procent meer de concurrentie tussen banken aanjagen en we allemaal vinden dat onze pensioenfondsen meer rendement moeten maken, want dat betekent dat ons pensioen hoger, hoger en hoger wordt. Dit gedrag wakkert banken aan om op steeds riskantere avonturen te gaan.” Samenvattend brengt Bos de hebzucht van de mens naar voren als oorzaak van onze economische crisis. Hebzucht is sinds mensenheugenis bestempeld als zonde. In de Griekse mythologie wenst koning Midas dat alles wat hij aan zal raken in goud verandert en god Dionysos willigt deze wens in. Zijn voedsel, drank en eigen kinderen veranderen in goud zodra Midas hen aanraakt en Midas smeekt de goden hem zijn hebzucht te vergeven. Ook de bijbel, mijn inziens bedoelt om zwaktes van mensen in te perken, rept van hebzucht. ‘Het is gemakkelijker voor een kameel om door het oog van een naald te gaan dan voor een rijke om het koninkrijk van God binnen te gaan,’ aldus Jezus. Het christendom heeft altijd de zwakte, in de vorm van hebzucht, van de mens erkent en hiervoor duidelijke richtlijnen opgesteld. Nu de positie van religie binnen de maatschappij verzwakt, nemen ook deze richtlijnen in kracht af. Maar hoe komt het dat deze 'zonde' zo veel voorkomt in de hedendaagse maatschappij?

Calculerende burger In de westerse wereld heeft religie zich altijd verzet tegen hebzucht. Met het ontstaan van de markt en de daarbij horende modellen werd hebzucht echter een assumptie. Bij de simpelste economische modellen (zoals bij het opstellen van een indifferentiecurve) komt de assumptie naar voren dat de mens onverzadigbaar is en dat meer áltijd beter is. De economie gaat dus uit van het basisprincipe dat mensen altijd meer willen van iets en wanneer we naar de huidige crisis kijken, is dit blijkbaar een goede assumptie. Daarnaast zijn er binnen de sociologie mensen die beweren dat de mens steeds meer als homo economicus gaat acteren, als calculerende burgers. Het feit dat kinderen tegenwoordig voor het autowassen en grasmaaien betaald krijgen is naar mijn mening het begin van deze homo economicus; van kinds af aan leren we dat alles moet uit eigen belang en normatief handelen wordt niet gestimuleerd. Wanneer iemand iets moet doen wat (economisch gezien) niets oplevert voor diegene, dan zou deze persoon het niet moeten doen. Omdat ouders en opvoeders het nut van normatief handelen niet zien of erkennen, worden kinderen ontmoedigd op deze wijze te handelen. Daarentegen worden kinderen wel getraind in hebzucht, omdat ouders en opvoeders menen dat hebzucht nodig is om ‘succesvol’ te worden. Dit individualistische gedrag ligt ten grondslag aan het kapitalistische gedachtegoed waar onze verzorgingsstaat op


opinie is gebaseerd. Wat dat betreft heeft Wouter Bos gelijk, en zijn wij allemaal verantwoordelijk voor de crisis waarin we verkeren. Hebben wij de laatste decennia niet veel te veel gestreefd naar eigenbelang en winstgevendheid, en zijn idealen als solidariteit niet veel te veel op de achtergrond komen te staan? Ik denk het wel. Hoewel ik niet gelovig ben en de bijbel nooit heb gelezen, denk ik dat religie altijd een grote functie heeft gehad binnen de maatschappij. En hoewel ik tot voor kort altijd heb gedacht dat deze functie was verdwenen ben ik van mening veranderd. Religie heeft er lang voor gezorgd dat de mens niet hebzuchtig was (of in ieder geval niet zo acteerde), en met de afname van religieuze normen en waarden is de hebzucht gestegen. Doordat het Westen bovendien de afgelopen eeuwen over het algemeen een sterke economische groei heeft gekend, ambiĂŤren brede lagen van de bevolking tegenwoordig sociale en economische doelen die vroeger slechts binnen het bereik van een bevoorrechte enkeling lagen. Met het verdwijnen van hebzucht- en ambitieregulerende (religieuze) normen, vormt deze algemene koortsachtigheid een explosief, anomisch mengsel, resulterend in de piek die we inmiddels een paar maanden achter ons hebben gelaten. De dollartekens verdwijnen langzaam uit onze ogen, hebzucht wordt weer als een zonde gezien. Wanneer je voedsel geeft aan de voedselbank doe je tegenwoordig weer een goede daad, in plaats van een 'niet rationele'. Wellicht dat na jaren van groeiende hebzucht de zaken zijn omgekeerd en mensen meer compassie met elkaar zullen tonen.

dienen factoren als armoede en werkloosheid zoveel mogelijk buitenspel gehouden te worden. De sterkere banden en grotere onderlinge afhankelijkheden hebben ook een positieve invloed op het vertrouwen van mensen in elkaar. En laat het nou dit vertrouwen zijn waar economen het onlangs zo vaak over hebben. Het wegvallen van vertrouwen in banken is volgens economen een kwade zaak. Ik zie het anders: door hebzucht van de afgelopen jaren en de daarbij horende individualistische levensinstelling is het algemene vertrouwen sterk gedaald. Als de afname van hebzucht inderdaad zorgt voor sterkere banden, dan zal dit vertrouwen vanzelf terug komen. Slot Economen houden zich de laatste maanden erg bezig met de gevolgen van de kredietcrisis voor de Nederlandse economie en onze welvaart. Helaas hebben zij nog geen goede graadmeter voor welvaart gevonden en hierdoor nemen zij de sociale welvaart niet mee in hun berekeningen. Wat de werkelijke (sociale) welvaart doet in de tijd van een crisis, vind ik veel belangrijker. Het gemiddelde geluk van Nederlanders zou een interessante graadmeter zijn. Tegenover de stijgende

werkloosheid en verslechterde economie staat ook dat onderlinge afhankelijkheden en het vertrouwen in elkaar zal toenemen. Tevens is het waarschijnlijk dat familiebanden sterker worden en dat minder mensen scheiden omdat ze simpelweg niet meer economisch onafhankelijk van elkaar zijn. Mijn interesse ligt in de vraag welke van de factoren een sterkere invloed heeft op het algemene geluk van de Nederlander. Natuurlijk is de toename van hebzucht niet de enige verklaring voor de kredietcrisis. Tal van andere verklaringen zullen toepasbaar zijn op de kredietcrisis, maar met deze sociologische invalshoek wil ik een ander licht werpen op de gehele situatie en hopelijk nieuwe stof te denken aan te voeren. Bij mij heerst tot slot de vraag of na eeuwen van groeiende hebzucht de moraal van de mens nog kan veranderen. Zoals met alles zal de toekomst dit uitwijzen.

De ommekeer Het wordt tijd dat mensen zich realiseren dat economische voorspoed niet het belangrijkste is in het leven, zodat de heersende hebzucht bij mensen zal afnemen. Er komen steeds meer mensen die pleiten voor het streven naar meer geluk in plaats van het streven naar meer economische groei. Dit impliceert dat mensen minder individualistisch moeten gaan handelen en meer normatief. Men moet niet zozeer met een winstoogmerk handelen, maar uit compassie en ‘omdat het zo hoort’. In economisch barre tijden is men genoodzaakt vaker terug te vallen op familie of op mensen in de nabije omgeving. Onderlinge afhankelijkheden worden groter, banden worden sterker. Zolang deze banden, en de daarbij behorende normen, niet te strak worden en de individuele ontplooiing van de mens niet in de weg staan, zal het geluk van mensegroeien. Wel

soAP | Juni 2009

23


Heb je ook ‘andere tijden’ bij sociologie beleefd’? Ik heb bij sociologie een hele kalme tijd meegemaakt. Er was toen een instroom van eerstejaars van 25. Nu lijkt het alsof er meer dan 100 eerstejaars zullen instromen. Kijk je met een glimlach terug op je jaren bij sociologie? Ja zeker, met een tevreden gevoel. Vind je het vervelend om te vertrekken? Aan de ene kant niet, aan de andere kant natuurlijk wel. Je hebt er 18 jaar gezeten, dat is een groot deel van je leven. Maar, ik moet zeggen dat ik ook wel toe was aan iets nieuws. Wat is jouw mening over de sociologiestudent? Je zou wel kunnen spreken van een typische GMW-student. Volgens mij loopt hier namen een heel ander soort student rond dan bij bijvoorbeeld bedrijfskunde of economie. Daar lopen volgens mij meer balletjes rond. De sociologie studenten zijn makkelijk en ook wel wat nuchterder.

Hoogtepunt bij sociologie? Of het nou echt een hoogtepunt was: jaren terug viel de studieadviseur een keer door ziekte uit aan het einde van het jaar, terwijl de onderwijsdirecteur ook niet aanwezig was. Hierdoor waren alle ogen eigenlijk op mij gericht. Ik heb toen een tijd dagen van half acht tot zes moeten draaien. Aan het einde van deze periode was ik dan ook helemaal kapot, maar als ik er achteraf op terug kijk; er is niks misgegaan, en het was eigenlijk ook wel leuk om te doen. Dieptepunt? Een zwart dieptepunt in mijn tijd bij sociologie was de moord op Anne de Ruijter de Wildt in 1997. Grappige gebeurtenissen? Op een gegeven moment was het idee om alle onderwijsbureaus samen te voegen. Degene die hierbij een soort interim-directeur was belde mij op om te vragen of ik hoofd administratie wilde worden. Ik zei dat ik daar natuurlijk even over na moest denken. Toen ik de volgende dag met ander onderwijsondersteunend personeel sprak, bleek dat hij dezelfde vraag aan iedereen had gelegd. Lees je SoAP? En zo ja wat vind je ervan? Ja ik lees hem zeker. SoAP heeft mindere tijden gehad. Het is het beste om een goede balans te vinden tussen serieuze stukken en wat leuke stukjes over de vakgroep zelf. Volgens mij hebben jullie die balans nu wel redelijk goed gevonden. Wat is je favoriete bezigheid in je vrije tijd? Ik ben bestuurslid en zanger in een shantykoor, ik ben bestuurslid van de dorpsvereniging waar ik woon, ik geef de plaatselijke krant uit, ik ben organisator van de jaarlijkse plaatselijke wandeltocht van 40 kilometer en ik ben vrijwilliger bij de plaatselijke zwemwedstrijd.

Personalia: Bertus Postema Was: Medewerker onderwijsbureau Sociologie Is nu: Coördinator onderwijsbureau gmw

Is dat de reden waarom u zichzelf een tijd burgemeester van Garnwerd mocht noemen? Haha, ja dat is beetje een hilarisch gebeuren, wat meer als grap is ontstaan. Bij de jaarlijkse nieuwjaarsvisite van de dorpsvereniging wordt er iemand in het zonnetje gezet die zich verdienstelijk heeft gemaakt. Waar ga je het liefst op vakantie? Als ik vakantie heb ga ik naar huis! Geen verre bestemming. En waar kunnen we jou om drie uur ‘s nachts voor wakker maken? Poffert! Was je vroeger een kroegtijger of een bolleboos? Een kroegtijger! Toen ik 17 was ben ik het leger in gegaan. Tot die tijd was ik nog niet echt aan het drinken. Dat was in die tijd, in tegenstelling tot nu, nog niet gebruikelijk, maar toen ik in het leger zat heb ik me goed vermaakt. Ik was dan ook absoluut geen bolleboos, wat dat betreft kan je wel zeggen dat ik een laatbloeier ben.

ACHTERKANT


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.