Jaargang 39, nr. 2, Mei 2008
PERIODIEK
SOAP
Sociologisch Antropologisch Periodiek sinds 1970
VAKGROEP SOCIOLOGIE RIJKSUNIVERSITEIT GRONINGEN
Extra dikke alumniSoAP met interviews met Harry Been, Halbe Zijlstra & Henk Franken, en Arie Glebbeek over de arbeidspositie van sociologen.
Redactioneel: Wie is ‘de socioloog’?
54% van de afgestudeerde sociologen uit Arie Glebbeeks magnum opus, de ‘almanak Groninger Sociologen’, geeft aan wel op academisch niveau, maar niet ‘als socioloog’ werkzaam te zijn. Dit roept de volgende vragen op: 1. Als wat werken ze dan wel? 2. Wanneer werk je ‘als socioloog’? Het antwoord op de eerste vraag vinden we bij Glebbeek. Veel afgestudeerde sociologen werken als organisatieadviseur, beleidsmedewerker, beleidsonderzoeker of wetenschapper. Het gekke: deze categorieën zijn samen al goed voor een aandeel dat groter is dan 35% - het percentage dat aangeeft wel ‘als socioloog’ te werken. De kwantitatieve ondervindingen van Glebbeek krijgen kwalitatieve bijval. De drie prominente sociologiealumni die voor deze alumni-SoAP zijn geïnterviewd, zijn het er unaniem over eens: ze zijn eigenlijk geen echte sociologen. ‘Ik heb nooit echt gewerkt als socioloog’ (Henk Franken, voormalig directeur van Unicef Nederland), of: ‘Ik wilde de commerciële kant op; sociologie heb ik meer gezien als een intellectuele verbreding en verdieping.’ (Halbe Zijlstra, Tweede Kamerlid voor de VVD). Misschien verwoordt Harry Been, secretaris-generaal van de KNVB, het wel het meest treffend: ‘Als ik op sociologie terugkijk... Het is bijna een cliché geworden, maar wat ik daar heb geleerd is vooral het vermogen om kritisch te denken.’ Moet de opleiding sociologie voortaan ‘academische vorming’ gaan heten, of ‘introductie in de algemene ontwikkeling’? De vraag rest: wanneer werk je ‘als socioloog’? Of beter: bestaat ‘de socioloog’ wel, uitgezonderd van de diehards; de vereenzamende onderzoekers die in een Aio-isoleercel vier jaar lang ploeteren om de fundamentele beginselen van het sociale menselijke gedrag te ontrafelen? De sociologie als wetenschap is vaak dolende of op sterven na dood verklaard. De sociologie heeft geen eigen domein, zoals de geneeskunde (het zieke menselijk lichaam) of de psychologie (de zieke menselijke geest), stelden Glebbeek (weer hij) en Henk de Vos zeven jaar geleden in een spraakmakend artikel in Mens & Maatschappij. De vraag is of dit een existentiële bedreiging of een verademing is. Nu lijkt ook ‘de socioloog’ als professional ontheemd. Geen specialist, een alleskunner. Nooit écht socioloog. Misschien wordt het tijd om ze allemaal eens aan de Grote Rozenstraat uit te nodigen, zodat ze hun wortels kunnen hervinden. Jurre van den Berg, hoofdredacteur
Colofon
SoAP (Sociologisch Antropologisch Periodiek) Jaargang 39, nummer 2, Mei 2008
Drukwerk: Copyright
Verzending: Rijksuniversiteit Groningen
Redactie: Jouri Bakker, Jurre van den Berg, Astrid van Dijk, Mart Duitemeijer, Michiel Emmelkamp, Nathalie Feitsma, Matthias Frankema, Karin Meiboom, Lieuwe Zijlstra, Cor Jan van Zwol. Lay-out: Mart Duitemeijer
Contact: SoAP_Groningen@hotmail.com Vakgroep Sociologie t.a.v. ‘SoAP’ Grote Rozenstraat 31 9712 TG Groningen
2
SOAP | MEI 2008
INHOUD
ALUMNISPECIAL
Interview: Harry Been 4 Arie Glebbeek: De arbeidsmarktpositie van sociologen 6 Interview: Halbe Zijlstra 8 Wijbrandt van Schuur: Hoe eigentijds is de sociologie? 11 Interview: Henk Franken 12
VAKGROEP Alles over inspraakorganen 14 Sociologie in de media 15 Portret: Liesbeth Heyse 16
SOCIËTAS
In dit katern krijgt studievereniging Sociëtas de ruimte om haar nieuws te presenteren. Nieuws van Sociëtas 18-19
KUNST & CULTUUR Uitzendrechten betaald voetbal 20 Roma in Slowakije 21 Boekbespreking: Joep Dohmen - Over levenskunst 22 Tip van de prof: Daniëlle Jansen 23
OPINIE Betoog: Electorale onvrede 24 Column: Hokjesdenken 25 Betoog: Schaduwzijden van meritocratie 26 In de voetsporen van... Jo van Engelen 27 Achterkant: Alies Hoitsma 28
OVERIG Redactioneel 2 Colofon 2 Inhoudsopgave 2 Advertentie 17 Afgestudeerden 27 SOAP | MEI 2008
3
ALUMNISPECIAL
INTERVIEW: HARRY BEEN
‘Ze dachten dat ze een wereldwonder in huis haalden’
Veertig jaar geleden begon Harry Been (59) zijn studie sociale wetenschappen aan de Rijksuniversiteit Groningen. Lang had hij de ambitie om burgemeester te worden. Maar toen hij tijdens een vakantie in Schotland hoorde dat de KNVB een nieuwe algemeen directeur zocht, begon het te kriebelen. ‘Ze vroegen precies zo’n type als ik ben.’ Nu is hij secretaris-generaal van de grootste sportbond van Nederland.
Jouri Bakker
Een grote foto van het kampioenselftal van 1988 onder leiding van Rinus Michels siert de hoofdingang van het KNVB hoofdkantoor in Zeist. Eronder de vraag: ‘Gaan we op herhaling?’ De ramen naast en boven de entree reflecteren de statige tuin, de tekst weerspiegelt de onzekere status van het Nederlands elftal in Europa. Voor wie de omgeving niet kent, is het kantoor lastig te vinden. Maar eenmaal in de lobby kan niemand het ontgaan dat dit het bestuurlijke voetbalcentrum van Nederland is. Op de blouse van de receptioniste na is zo’n beetje alles oranje en groen. Grasgroen welteverstaan. De telefoon staat roodgloeiend: ‘De FA van Andorra voor jou. Ik verbind ‘m door.’ In zijn werkkamer, boven zijn bureau, hangt een grote, ingelijste poster van EURO 2000, hét toernooi van Harry Been. Hoewel hij al drie toernooien als directeur in goede banen leidde, was het Europees kampioenschap in eigen land het hoogtepunt van zijn carrière. Het voorlopige hoogtepunt in ieder geval. Want als de FIFA in 2011 het WK 2018 aan Nederland en België toewijst, komt er waarschijnlijk een andere poster boven zijn bureau te hangen.
Kunt u iets vertellen over uw studieperiode in Groningen? ‘Ik ben sociale wetenschappen gaan studeren in 1967. Dat was midden in de roerige jaren. Ik was wel lid van de studentenvakbond, maar heb me nooit verzet. Ik stond aan de zijlijn. Ik had een regulier lespakket. Ik heb me altijd aangetrokken gevoeld tot de harde kant van de sociologie. En de wildste dingen gedaan: variantieanalyses, schaaltechnieken. Na de propedeuse moest je kiezen voor een specialisatie. Ik koos voor gezinssociologie en kon een zwaar bijvak doen: planologie op het sociaal geografisch instituut. Anderhalf jaar fulltime, een zeer intensief vak.’ Waarom koos u voor gezinssociologie?
4
SOAP | MEI 2008
‘Gezinssociologie sloot aan bij bouwen en wonen. Het ging wel een beetje over ruimtelijke ordening. Ik vond het een logische aansluiting op de planologie. Het had ook iets anders kunnen zijn hoor. Bovendien, die specialisatie hield niet erg veel in. Saak deed dat toentertijd, geloof ik. Ik heb de studie ook om de studie gedaan. Om die bul te halen. Gezinssociologie had een vakkenpakket dat op mijn interesses aansloot. Alles om het huis en wat daar mee te maken had. En de invloed van de familie, de invloed van het gezinsleven op ruimtelijke structuren. Maar zo bewust als ik het nu uitleg heb ik toen niet gedaan.’
Heeft u in uw carrière profijt gehad van sociologie? ‘Bij planologie heb ik echt Harry Been op zijn werkkamer in het hoofdkantoor een vak geleerd. Maar als ik van de KNVB naar sociologie Voetballers zijn rolmodellen. Ze gaan naar terugkijk...Het is bijna een cliché geworden, VMBO-scholen toe om jongeren voor te lichmaar vooral het vermogen om kritisch te den- ten. Als zij het vertellen is het tien keer meer ken. Niets voor waar aannemen. Beseffen dat waard dan wanneer ik het vertel. We doen je met een gezond kritisch verstand een heel veel in het amateurvoetbal, en dat valt niet eind komt. Vragen stellen, ook over onder- mee. Want met name het amateurvoetbal werpen waar je niets van weet. En metho- drijft op vrijwilligers. En in de huidige maatdisch denken, langs de lijnen. Proberen te schappij hebben die het al hartstikke druk.’ analyseren. Wat is onze missie? Wat zijn de doelen die je wilt bereiken, en wat zijn de Dat probleem speelt toch meer onder doelstellingen? Wat zijn de concrete dingen allochtone ouders dan onder autochtone die je wilt doen?’ ouders. ‘Het leukste vak gaf Lolle Nauta, hij leeft ‘Onze cultuur van vrijwilligerswerk bestaat niet meer. Hij was hoogleraar wetenschapsfi- bij allochtonen niet. Ze hebben de neiging om losofie. Eigenlijk pure logica. Dat vak heeft kinderen bij de sportvereniging af te leveren me geweldig veel geleerd. Dingen logisch en ze aan het eind van de dag weer op te opzetten. Als je mensen iets vraagt, slaan ze halen. Bij autochtonen speelt tijd een rol. Het die vragen vaak over. Zo’n toernooi als vorig is eigenlijk gek dat voetbalaccommodaties jaar bijvoorbeeld [EK onder 21, red]. doordeweeks leegstaan en alleen maar in het Gewoon een toernooi houden? Nee, we wil- weekend gebruikt worden. Waarom gebruik len graag dat iedereen achteraf zegt dat het je dat niet als kinderdagverblijf?’ een groot succes voor het voetbal was.’ Misschien dat ouders het geen fijn idee Vindt u voetbal in het algemeen ook een vinden dat hun kinderen aan de bar hanmaatschappelijk succes? gen en tussen de bierfusten doorlopen? ‘De sport, en voetbal in het bijzonder is de ‘Er zijn ook andere ruimtes. Je hebt bestuurslaatste jaren het grote middel van de politiek kamers, medische ruimtes, kleedruimtes, vergeworden. We worden overal bij betrokken. zorgingsruimtes. Daar kun je veel mee doen. Niet verwonderlijk, want waar ontmoeten De bar in de kantine kun je afschermen. Je autochtonen en allochtonen elkaar? Bij de moet ze niet aan de bar hebben. Bij de club in voetbalvereniging. Daar gaan ze met elkaar het dorpje waar ik woon is het ook zo. Daar om en wordt er gecommuniceerd. Daar krijg heb je een afscheiding en daarmee creëer je je een soort samenlevingsvorm. We hebben een uitstekende ruimte. De KNVB ontwikkelt ook een eigen stichting: Meer dan Voetbal.
ALUMNISPECIAL zich ook anders nu. Vroeger waren we een gele en rode kaarten organisatie, een administratieve organisatie. We zijn nu een soort ANWB aan het worden, meer dienstverlenend naar clubs.’ Hoe verging het u na uw opleiding? ‘Ik kon aan het werk in Hoogeveen, als planoloog. Maar ik had onderzoek gedaan in Nijmegen en ze vroegen of ik daar wilde komen werken. Ik kwam direct vrij hoog in de organisatie, als sociaal coördinator stadsvernieuwing. Ik had toen het idee dat ik burgemeester wilde worden. Waarom weet ik eigenlijk niet.’
Die ambitie is gestrand? ‘Ja, dat is voorbij gegaan. Ik had in die periode contact met Gaarlandt, de oud-burgemeester van Emmen. Ik zei hem dat ik graag burgemeester wilde worden en hij adviseerde me op het secretarie te gaan werken, op het stadhuis. Ik ging solliciteren in Veendam, en de eerste sollicitatie was raak. Iedereen zei: ‘Veendam? Daar waait het en daar knauwen ze.’ Daar heb ik vier leuke jaren gehad. Met de nieuwe burgemeester Boekhoven kwam er veel nieuwe kennis binnen. Alles kon daar in Veendam. Op dat moment had ik de stap moeten maken naar burgemeester, maar toen kwam er een baan in Zwolle, directeur van het secretarie. Ik kwam ver in de procedure, en op het laatst besloten ze een test te doen. Ik ben gemaakt voor die psychologische tests. Dat is echt werk voor mij. Dus ik kwam er uit als een superintelligent figuur. Hetgeen niet zo is hoor, echt niet. En dat is geen valse bescheidenheid.’
U kreeg de baan? ‘Ik kreeg die baan. Ze dachten dat ze een wereldwonder in huis haalden, maar ze kwamen er snel genoeg achter dat dat niet zo was. God o God, ik kwam daar en ik dacht: Zoveel
Het hoofdkantoor van de KNVB te Zeist
ervaren mensen kan ik toch nooit leiding geven? Maar ik heb een stijl van leiding geven ontwikkeld waar ik geweldig veel profijt van heb gehad. Gebaseerd op het feit dat de mensen die je aanneemt in principe vaak gespecialiseerder zijn. Als leidinggevende moet je dus proberen om mensen zoveel mogelijk verantwoordelijkheid te geven. Dan vinden ze het leuker en werken ze harder voor je. Zes jaar later ging de gemeentesecretaris weg, en toen vroeg B&W mij te solliciteren. Er waren veertig kandidaten, maar ik werd met algemene stemmen gekozen.’
Hoe bent u bij de KNVB terecht gekomen? ‘Na drie jaar als gemeentesecretaris zag ik die baan van algemeen directeur van de KNVB. We waren in Schotland op vakantie, ik weet het nog goed. Aan het einde van de vakantie zeg ik tegen mijn vrouw: ‘Zal ik ze eens een briefje sturen om naar de procedure te vragen?’ Toen zei mijn vrouw: ‘Dat gaat altijd verkeerd met jou.’ Toen ben ik naar Van Marle gegaan, de toenmalige voorzitter van de KNVB. Hij zei: ‘We zoeken wel iemand als jij.’ Dat was rond 1988, toen we Europees kampioen werden. Ik dacht: Weet je wat? Ik stuur een briefje, maar houd het wel geheim, want na tweeënhalf jaar weggaan kan ik niet maken. De dag na het gesprek kreeg ik een telefoontje. Ze wilden alleen door met mij. Dat ging me eigenlijk veel te snel. Ik schroefde mijn eisen flink op. Ik maakte ze het bijna onmogelijk mij aan te nemen. Maar dat hielp allemaal niets. ‘
Ze wilden u kennelijk heel graag hebben? ‘Ja, en ik wilde eigenlijk ook wel. En toen moest ik het vertellen in Zwolle. Dat werd me niet in dank afgenomen. Later wel, maar in het begin hadden ze er moeite mee. De KNVB was een redelijke organisatie. Beter dan velen dachten, maar niet gestuurd door professionals. Toen heb ik de zaak opgepakt. Dat was in 1989. Ik heb voor het avontuur gekozen en ik heb het leuk gehad. Het is hard en risicovol werken hier. Maar ondertussen staat hier wel een prima organisatie klaar. Maar daar ben ik niet objectief in natuurlijk. ‘
U bent toernooidirecteur geweest van het EK 2000, van het WK onder 20 in 2005 en van het EK onder 21 in 2007. Wat doet u daarnaast voor de KNVB? ‘In de dagelijkse leiding doe ik weinig meer. Ik heb echt een luxepositie, doe veel voor de KNVB bij de UEFA en de FIFA. Ik probeer grote dingen binnen te halen en behartig de belangen van de KNVB. In augustus ga ik naar Peking, alvast een beetje
voorzichtig praten over onze plannen voor het WK 2018. Ik speel wel een dagelijkse rol bij de UEFA in het organisatie van wedstrijden. Ik ben naar het Champions League-duel tussen Liverpool en Arsenal geweest. Dan ben ik daar de hoogste bestuurlijke vertegenwoordiger namens de UEFA. Ik kijk of het goed gaat en rapporteer het als er bijzondere dingen gebeuren. Ik ben ook voorzitter geweest van het comité dat een selectie heeft gemaakt voor het Europees Kampioenschap 2012. Uiteindelijk hebben Polen en Oekraïne dat gewonnen. Niet omdat ze echt de beste waren, maar omdat het daar het meeste effect zou kunnen hebben.’ Die motivatie lijkt parallelen te hebben met de toewijzing van de Olympische Spelen aan Peking. Het IOC hoopt dat de Olympische Spelen een positieve invloed hebben op de mensenrechtensituatie. ‘Ja, precies. Ik vind ook dat je dat in het voetbal verplicht bent. Als je het jezelf makkelijk wilt maken, organiseer je zo’n toernooi altijd in Engeland, Spanje of Italië. Maar je kunt er ook een katalysatoreffect mee bewerkstelligen. We willen dat het iets voor het land betekent. Voor de ontwikkeling van het voetbal in het land, maar ook voor het zelfbewustzijn van het land. Oekraïne werkt met het gezicht naar het westen en het oosten. Met zo’n toernooi kun je ze best een beetje over de streep helpen. Dat ze in ieder geval open blijven staan naar West Europa. Het wordt daar erg beoordeeld als een geste van het Europees voetbal. En dat is het ook.’ Tot slot nog even naar de ambitie om het WK 2018 te organiseren. Wat moet Groningen doen om als speelstad in aanmerking te komen? ‘Dan moet er nieuw stadion komen. Het moet een capaciteit van 43.000 plaatsen hebben. Ik denk niet dat dat in de Euroborg kan. Van binnen is het een leuk stadion, maar van buiten is het geen beauty. Het is sowieso een beetje eng gebouwd. We hebben het van te voren tegen ze gezegd: ‘Je kunt geen kant meer op als je er eenmaal in zit.’ Als Groningen mee wil in de vaart der volkeren, en dat willen ze graag, zullen ze een nieuw stadion moeten bouwen. Dat is natuurlijk moeilijk als je net een een nieuw stadion hebt. Je bent er enthousiast over, je wint er vaak, dan is dat niet zo makkelijk. Maar ja, zo is het leven. De enige oplossing is dat ze iets anders kunnen doen met het stadion, dat ze de Euroborg een andere functie geven. Dat zou wel een kunst zijn, maar dat is een Gronings probleem.’
SOAP | MEI 2008
5
ALUMNISPECIAL
ARBEIDSMARKTPOSITIE Arie Glebbeek
SOCIOLOGEN
Sociologen op de arbeidsmarkt
Wat weten we van de arbeidsmarktpositie van sociologen? Eigenlijk niet zo bar veel. Natuurlijk weten we van vele individuele afgestudeerden wat ze doen en kennen we sociologen in belangrijke publieke functies. Te denken valt aan twee ministers in het huidige kabinet (Klink en Van Middelkoop), het politieke talent Halbe Zijlstra (van ons! zie deze SoAP) en dan zwijg ik nog van Rita Verdonk… Maar van hoe het beeld er in doorsnee uitziet, weten we beduidend minder. Lang geleden, in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw, coördineerde onze eigen professor Thom IJzerman het periodieke onderzoek naar de beroepspositie van sociologen. Nadien zijn er vanuit de verschillende sociologieopleidingen af en toe enquêtes gehouden onder de afgestudeerden (vaak door een student ten behoeve van de scriptie), maar dat beeld blijft verbrokkeld en het veroudert snel. Er is daarom behoefte aan een meer systematische en regelmatige gegevensverzameling. Twee initiatieven proberen daarin te voorzien. In de eerste plaats is er al een jaar of tien de landelijke WO-monitor, die grotendeels wordt uitgevoerd door het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeid (ROA) te Maastricht. In beginsel alle afgestudeerden van alle Nederlandse universiteiten worden gemiddeld anderhalf jaar na hun afstuderen met een schriftelijke vragenlijst benaderd, waarin zij worden gevraagd naar het werk dat ze doen en hoe hun opleiding hen hierop heeft voorbereid. Dit zou voor ons doel een ideale gegevensbron vormen, ware het niet dat er jaarlijks maar erg weinig sociologen in de cijfers zitten. Zo bevat de WOmonitor 2006 niet meer dan 89 sociologen, temidden van maar liefst 2300 afgestudeerden uit de sector Gedrag & Maatschappij. In de officiële publicaties vinden we de sociologen dan ook niet terug, maar wordt volstaan met het beeld voor Gedrag & Maatschappij. Dat beeld wordt echter gedomineerd door psychologen en pedagogen. In de tweede plaats biedt het internet de mogelijkheid tot het opzetten van een elektronische almanak, waarin afgestudeerden met minimale moeite hun arbeidsmarktgegevens kunnen bijhouden. Groningen is de eerste sociologieopleiding met zo’n elektronische almanak (via de site www.groningersociologen.nl). Dit is een in principe veelbelovende manier om zicht te houden op de beroepspositie van alle oud-studenten, ware het niet dat de vulling van deze database trager gaat dan ons lief is. Medio april 2008 hebben zich in de almanak 340 alumni geregistreerd, waarvan tot dusver zo’n 200 bruikbare beroepsgegevens hebben geleverd. Dus voor iedereen die dit leest: registreer je in de almanak en vul
6
SOAP | MEI 2008
Tabel 1. Indicatoren arbeidsmarktpositie op basis van de WO-monitoren 2003-2006
bron: ROA
je gegevens in! Het is een kleine moeite. sociologen globaal gesproken niet uit de pas Beide gegevensbronnen laten dus nog te lopen met de andere afgestudeerden van de wensen over. Niettemin heb ik ten behoeve sector Gedrag en Maatschappij. Er zijn wel van deze SoAP een zo goed mogelijk beeld verschillen met de overige sectoren van de van de landelijke en Groningse situatie trach- universiteit, ten nadele van de sociale wetenten te construeren. Jim Allen van het ROA schappers. Een belangrijke indicator is het (ook een Groningse socioloog!) heeft voor percentage afgestudeerden dat een baan op mij een aantal jaargangen van de WO-moni- niveau vindt. In de vragenlijst wordt daartoe tor samengevoegd, zodat we over een vol- gevraagd naar het door de werkgever minidoende aantal waarnemingen van sociologen maal vereiste opleidingsniveau en de door de kunnen beschikken. Daarnaast put ik uit de werkgever vereiste opleidingsrichting. Groningse almanak voor enkele actuele gege- Gecombineerd leveren deze beide vragen de vens van onze eigen alumni. Het landelijke gegevens uit de tabel op. We zien het al lanbeeld (de WO-monitor) betreft dus vooral de ger bekende feit dat sociologen slechts in een recent afgestudeerden, het Groningse beeld minderheid van de gevallen in een specifieke de sociologen van alle leefTabel 2. Sectoren waarin sociologen werkzaam zijn, tijden.
circa anderhalf jaar na afstuderen
Het landelijke beeld Tabel 1 vertelt het voornaamste dat te vertellen valt. Hij geeft een samenvattend overzicht van de voornaamste indicatoren van de arbeidsmarktpositie van afgestudeerden. Dit overzicht is samengesteld op basis van de WO-monitoren 2003 t/m 2006. Deze vier monitoren leveren een totaal van bijna 300 afgestudeerde sociologen. Zij worden in de tabel vergeleken met de overige afgestudeerden van de sector Gedrag en Maatschappij en met de overige sectoren van het wetenschappelijk onderwijs. Het betreft hier dus zo ongeveer de lichtingen afstudeerders van 2001 t/m 2005, wat conjunctureel gezien geen goede tijd was om de bron: eigen berekening op basis van gegevens ROA arbeidsmarkt te betreden. (WO-monitor) We kunnen zien dat de
ALUMNISPECIAL baan-als-socioloog terechtkomen. We zien echter tevens dat de concurrentie met andere WO-opleidingen niet heel omvangrijk lijkt te zijn. Werkgevers verlangen vaker een (min of meer) specifieke opleidingsrichting dan een ‘academisch werk- en denkniveau’ in het algemeen. De meeste afgestudeerden die niet in hun eigen domein terecht kunnen, moeten daarom uitwijken naar beneden. Samengevoegd met het werkloosheidspercentage wijzen deze cijfers uit dat meer dan de helft van de sociale wetenschappers na anderhalf à twee jaar (nog) geen baan op academisch niveau heeft weten te verkrijgen. Wat voor werk doen de sociologen dan, als ze werk hebben gevonden? De tabel met beroepsgroepen is te groot om hier te tonen, maar samenvattend kan worden gezegd dat ze voor bijna 60% in twee grote beroepscategorieën zitten: beleidsmedewerkers (29%) en onderzoekers (28%). De eerste categorie omvat zowel beleidsambtenaren, personeelsfunctionarissen als organisatieadviseurs. De tweede categorie valt uiteen in academische onderzoekers (aio’s e.d.), toegepaste onderzoekers en marktonderzoekers. Tabel 2 vat samen in welke sectoren dit werk wordt verricht. We zien dat de jonge sociologen voor ongeveer tweederde hun werk vinden in de non-profitsector.
De Groningse almanak Het grote verschil met de WO-monitor is dat zich in de almanak afgestudeerden van alle jaargangen bevinden. Dit maakt het mogelijk ook een beeld te krijgen van de banen die sociologen later in hun loopbaan weten te verwerven. Aangenomen mag immers worden dat het enige tijd kost voordat academici hun bestemming bereiken. De almanak biedt de mogelijkheid dit inzichtelijk te maken door een onderscheid naar cohort aan te brengen. Daarbij past wel de waarschuwing dat het altijd een open vraag is of we waargenomen verschillen als een loopbaaneffect dan wel een cohorteffect mogen (moeten) interpreteren. Met andere woorden: in het verle-
Figuur 2. Beroepen van Groningse sociologen (N=179)
bron: almanak GroningerSociologen, april 2008
den behaalde resultaten bieden geen garantie voor de toekomst. Figuur 1 geeft het beroepsniveau weer, dat onze alumni zelf in de almanak hebben aangegeven (keuze uit vier categorieën). De figuur laat wederom zien dat een minderheid specifiek als socioloog werkzaam is, maar toont wel een veel gunstiger beeld wat betreft het algehele beroepsniveau. Dit weerspiegelt het feit dat het hier sociologen in uiteenlopende loopbaanfasen betreft. Maar ook het jongste cohort (afgestudeerd na 2000) geeft voor driekwart aan op academisch niveau te werken. Ik ben er niet zeker van hoe dit moet worden opgevat. Het kan goed nieuws zijn, maar het kan er ook op duiden dat zich vooralsnog een te selecte groep in de almanak heeft geregistreerd. Daarop duidt ook het
Figuur 1. Beroepsniveau van Groningse sociologen (N=183)
onwaarschijnlijk lage werkloosheidspercentage van 2,6 % in de jongste categorie, plus het feit dat niemand aangeeft nog in een studentenbaantje te zitten (vgl. Figuur 2). Figuur 2 toont het overzicht van de beroepen die de Groningse sociologen verrichten. De figuur spreekt voor zich. We zien eens temeer de onderzoeks- en beleidsfuncties die het beroepsbeeld domineren. Nogal wat sociologen blijken later in hun loopbaan door te groeien naar management- en directiefuncties. De ruimte ontbreekt om hiernaast de bedrijfssectoren weer te geven. Maar ook in de almanak is de verhouding tussen profit en non-profit sector ongeveer eenderde – tweederde. Meer gegevens zijn te vinden in het permanente overzicht op www.groningersociologen.nl. We werken eraan om deze gegevens up-to-date te houden en ze een bredere en betrouwbaarder basis te geven. Daarom eindig ik met een waar gebeurd verhaal. Op straat trof ik één van mijn afgestudeerden. Ik riep: “Waarom sta jij nog niet in mijn almanak!” Hij antwoordde dat hij “nog geen baan had om over naar de universiteit te schrijven”. Helemaal fout, zo zal jullie nu allemaal duidelijk zijn. Alle banen zijn van belang en onze opleiding wil alles weten. Dus Groninger Sociologen… Doe even je best om van deze almanak de mooiste en meest informatieve van Nederland te maken!
bron: almanak GroningerSociologen, april 2008 SOAP | MEI 2008
7
ALUMNISPECIAL
INTERVIEW: HALBE ZIJLSTRA
‘Een crisisje beheersen was niet helemaal nieuw voor me’
Halbe Zijlstra (Ooststellingwerf, 1969) studeerde tussen 1989 en 1996 commerciële economie aan de Hanzehogeschool en sociologie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Sinds de verkiezingen van november 2006 zit hij in de Tweede Kamer voor de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie. Zijn intrede bleef niet onopgemerkt: hij werd door de parlementaire pers verkozen tot ‘politiek talent van het jaar 2007’. ‘Als je alleen woorden hebt, bevind je je op drijfzand.’
Jurre van den Berg
Over het Plein voor de Tweede Kamer trek een lawaaiige maar vreedzame demonstratie voorbij (vóór erkenning van de Armeense genocide, tégen toetreding van Turkije tot de Europese Unie). Binnen verstomt het ‘Turkije, moordenaars!’ in de serene routine van detectiepoortjes en protocollen. Ik tref Halbe Zijlstra in een vergaderzaal in de Tweede Kamervleugel van de VVD-fractie.
Hoe kijkt u terug op uw studententijd? ‘Het oorspronkelijke plan was om alleen commerciële economie te gaan studeren. Ik was naar een paar open dagen geweest, en het HBO sprak mij meer aan omdat het praktischer is. Maar toen ik bezig was, viel het me toch een beetje tegen. Daarom nam ik het besluit om daarnaast nog een universitaire studie te gaan doen.’
‘Ik pest economen altijd dat ze slechts een substroming zijn van de sociologie’
‘Ik koos voor sociologie, en niet voor economie of bedrijfskunde, omdat sociologie prima past bij marketing. Marketing gaat over het koopgedrag van groepen en hoe je diensten daarop kunt afstemmen. Sociologie gaat over het bestuderen van groepen, de interactie tussen mensen. Ik roep wel eens: commerciële economie is een economische uitvoering van het vak sociologie. Adam Smith, de grondlegger van de economie, was eigenlijk een socioloog avant la lettre. Ik pest economen altijd dat ze slechts een substroming zijn van de sociologie.’ ‘Ik volgde de richting beleidsstudies. Ik kan me het vak arbeidsmarktbeleid nog goed herinneren. Veel studenten moesten het tentamen vier keer herkansen, maar ik haalde het in een keer.’ ‘Ik woonde in de Jozef Israëlstraat, in de
8
SOAP | MEI 2008
Schildersbuurt. We deden veel dingen met ons studentenhuis. Ik ben tijdens mijn studie politiek actief geworden bij de VVD in Groningen. Ik heb niet bij een studentenvereniging of in een bestuur gezeten.’ ‘Ik heb geweldige herenneringen aan mijn studententijd. Groningen vind ik nog altijd dé studentenstad van Nederland. Het heeft, net als Maastricht, een apart sfeertje, omdat veel studenten in de Halbe Zijlstra in debat weekenden blijven hangen. Het is een hechtere gemeenschap dan Economie als wetenschap drukt veel uit in materiële welvaart. Sociologie houdt daarbijvoorbeeld Utrecht.’ ‘Na mijn afstuderen vertrok ik zonder al te naast ook ruimte voor sociale welvaart. De veel weemoed naar Utrecht. Ik vond een baan VVD heeft met het imago te kampen dat als accountmanager in Nieuwegein, maar het toch vooral om geld gaat. Wilt u dat daar wil je dood nog niet gevonden worden. bestrijden? Als je net uit een studentenstad komt, wil je ‘Dat imago hebben we, en daar ligt ook onze nadruk op. Zonder economische infrastrucniet in zo’n slaapstad wonen.’ ‘Ik wilde de commerciële kant op; sociolo- tuur krijg je geen sociale infrastructuur. We gie heb ik meer gezien als een intellectuele moeten ons in dit land heel goed realiseren verbreding en verdieping. Het was uitdagen- dat de fantastische verzorgingsstaat die wij der, maar wel als ondersteuning van mijn hebben alleen maar betaald kan worden commerciële ambities. Toen ik politiek actief omdat wij een grote economische welvaart werd, kwam het echter zo uit dat sociologie hebben. Naarmate je een hogere economische daar goed bij paste. Hoe maak je beleid, wat welvaart hebt, heb je wel de verplichting zijn de effecten voor de maatschappij of meer aan sociale welvaart te doen.’ ‘De definities van ‘sociaal’ en ‘solidariteit’ bepaalde groepen? Achteraf gezien was zijn de afgelopen tijd nogal veranderd. sociologie misschien wel de hoofdstudie. Door sociologie ben ik meer geïnteresseerd ‘Sociaal’ staat ongeveer gelijk aan zielige geraakt in maatschappelijke en politieke mensen met een zak geld parkeren aan de zijlijn. Dat is niet mijn lijn van denken. vraagstukken.’ ‘Sociaal’ is als je mensen activeert. Je moet er Sociologen staan doorgaans te boek als gei- alles aan doen om mensen uit een uitkering te tenwollen schokken dragende linkse rak- houden en halen, ook als ze dat zelf in eerste instantie niet willen. Iedereen denk dat de kers… ‘Die lopen er ook wel veel tussen, maar ik overheid wel van wieg tot graf voor hen kan heb me daar nooit tegen af hoeven zetten. zorgen. Eigen initiatief is op een teleurstelVolgens mij waren in mijn lichting de linkse lend laag niveau als je het vergelijkt met bijstudenten in de minderheid. Ik heb ook nooit voorbeeld Zuidoost Azië of Zuid Amerika. het idee gehad dat ik gebrainwashed werd in Daar zijn mensen nog druk bezig iets van het colleges. Ik vond dat de hoogleraren en leven, maar ook van de maatschappij te docenten over het algemeen een realistische maken. En hier, ik chargeer een beetje, leunt visie op dingen hadden. Er werd geen politiek iedereen achterover.’ bedreven. Je leerde vooral wat langer over dingen na te denken, omdat het vaak toch wat gecompliceerder ligt dan je in eerste instantie denkt. Ik moet nog steeds wel eens erkennen dat dingen genuanceerder zijn dan mijn partij denkt.’
‘Verwend’ is een term die u in dit verband vaak in de mond neemt… ‘Iedereen gaat er van uit dat alles maar vanzelfsprekend is. Vanzelfsprekend dat we onze vrijheden hebben, dat we een uitgebreide verzorgingsstaat hebben. Maar die is niet vanzelfsprekend. Wij zijn nooit een partij geweest die vond dat mensen geen uitkering
INTERVIEW: HALBE ZIJLSTRA
moeten kunnen krijgen. We moeten ons alleen wel maximaal inzetten om mensen meee te laten doen. Als mensen dat niet willen, waarom zou de maatschappij dan voor hen moeten gaan zorgen?’ ‘Je ziet dat met de belastingen die dit kabinet heeft ingevoerd met name de middeninkomens de klos zijn. Dat is kwantitatief een enorme groep. Daarom is die discussie over topinkomens ook peanuts, symboolpolitiek.’
U noemt Bolkestein openlijk als een directe aanleiding én inspiratiebron voor uw politieke engagement. De problematiek die Bolkestein in 1994 aankaartte, wat later het multiculturele drama zou worden genoemd, was vooral Randstadproblematiek, terwijl u veilig in Groningen woonde… (offensief) ‘In Groningen hadden we Lewenborg hoor, daar fietste je ook niet voor je lol doorheen. Waar het mij om ging, was dat hij een aantal problemen aanstipte die gewoon klip en klaar waren, maar die door de overgrote meerderheid van de politiek, met name links Nederland, met de mantal der liefde werden bedekt. Als je dat soort onderstomen niet onderkent, gaat het helemaal de verkeerde kant op. Dat is ook wel gebleken. Het feit dat Bolkestein werd afgezaagd, vond ik ongepast. Bolkestein was een politieke klokkenluider, maar als hij nu zou zeggen wat hij toen zei, zou je zeggen: wat een gematigde man. Het was een andere tijd.’ ‘Als je alles op een hoog intellectueel niveau theoretisch blijft bediscussiëren, blijven de problemen bij de mensen over de vloer komen en haakt de bevolking op een gegeven moment af. Of aan, zoals in mijn geval. Ik dacht: ik ga er wat aan doen.’
Uw actieve politieke carrière begon als gemeenteraadslid in Utrecht. Ik kan me voorstellen dat je als raadslid dichter op de bevolking zit, meer feeling hebt met feitelijke problemen. Hoe heeft u de overstap naar de Kamer ervaren? ‘Lokaal valt het contact met de burger ook wel mee; je komt meestal dezelfde twintig, dertig gezichten tegen tijdens inspraakgelegenheden. De gemiddelde burger komt alleen langs als er bij hem of haar in de straat iets gebeurt. Een verkeersdrempel, of wat dan ook. ‘Not in my backyard’, is vaak het adagium. De realiteit van de politiek, ook op lokaal niveau, is dat veel mensen zoiets hebben van: als het goed gaat, gaat het goed. Veel mensen hoor je niet, en ze hebben geen idee wat er gebeurt.’ ‘Toen we in 2001 tussentijdse verkiezingen hadden vanwege gemeentelijke herindeling was het plan een busbaan aan te leggen door de binnenstad van Utrecht een groot issue. Wij waren daar geen voorstander van, GroenLinks wel. Ik kwam toen een kiezer tegen die zei: ik heb maar GroenLinks gestemd, want die waren tegen die busbaan.’ ‘Je kunt niet altijd ingaan op de persoonlij-
ke belangen van mensen. Politiek is ook, en dat mis ik nog wel eens, dat je af en toe keuzes maakt en niet alleen maar dingen zegt waar je populair van wordt. Teleurstelling is daarbij onvermijdelijk. Op lange termijn houd je het langer vol als je gewoon zegt wat je van dingen vindt en daar ook af en toe de ellende van ondervindt. Dat heb ik lokaal geleerd, en dat probeer ik ook in Den Haag in de praktijk te brengen.’ Een busbaan is wel iets anders dan een generaal pardon… ‘Ik vond die pardonregeling faliekant fout. Maar dan moet je wel uitleggen waarom je er tegen bent. Maar de meerderheid van Nederland was voor een pardonregeling. Het is wel grappig als je nu Rita Verdonk ziet, die altijd fel tegen was, maar nu met haar nieuwe programma alles wil gaan doen wat de meerderheid wil.’
‘Als ik mijn telefoon opnam, stond ik de volgende dag in de krant’
U noemde het selectief, en onrechtvaardig tegenover zij die wel waren vetrokken. ‘Het is belonen van slecht gedrag. Wij hebben in Nederland heldere procedures met elkaar afgesproken. Er is een grote groep uitgeprocedeerde asielzoekers netjes teruggegaan naar het land van herkomst. Ik snap best dat die mensen hier hun geluk komen zoeken, maar we kunnen niet de problemen van de hele wereld hier oplossen. Daarom moet je onderscheid maken tussen echte asielzoekers en economische vluchtelingen. De pardonregeling creëert rechtsongelijkheid en geeft een verkeerd signaal af.’ ‘Je kunt niet alleen maar uit zieligheidoverwegingen de gevallen gaan bekijken. Ik vind het ook bijzonder vervelend wanneer een gezin terug moet dat hier twee kinderen heeft gekregen die hier op school zitten en alleen Nederlands spreken. Maar op individuele gevallen kun je geen beleid maken. Dat heeft vaak veel perverse gevolgen. Als we zouden zeggen dat je wanneer je kinderen hebt die hier geboren zijn, mag blijven, mag je drie keer raden wat er gaat gebeuren.’
U spreekt hier haast even pragmatisch over als zojuist over een busbaan… ‘Ik noem mijzelf altijd realistisch liberaal. Ik ben geen grote ideoloog. Ideologie is altijd een goed fundament, omdat het je een denkpatroon geeft. Dat mis je dus ook bij nieuwe partijen die dat niet hebben. Die zie je dan ook van de hak op de tak door onderwerpen heengaan. Partijen die een ideologische achtergrond hebben, zijn consistenter. Maar je moet wel altijd naar het realiteitsgehalte kijken. Je kunt een prachtig ideologisch verhaal houden dat staat als een huis, maar als het niet uitvoerbaar is, koopt niemand er wat voor.’
ALUMNISPECIAL Uit uw voorstellen spreekt vaak een ideologieoverstijgend pragmatisme. Zo stelde u in Buitenhof aan de kaak dat sportverenigingen veel belasting over schenkingen moeten afdragen, terwijl fanfarekorpsen daar van zijn vrijgesteld vanwege hun ‘maatschappelijk nut’. Daar maakt u goede sier mee. ‘Als ik een probleem zie, vind ik dat ik daar iets aan moet doen. Of het nou liberaal is of niet. Daarvoor zit je hier, om problemen en onrechtvaardigheden aan te pakken.’
In een interview begin 2006 zei u over uw politieke ambities: ‘Ik hoef niet zo nodig landelijk aan de bak. Nee, geen burgermeesterschap en zeker niet in de Tweede Kamer, want daar gaat het momenteel teveel over hun eigen ik, en dan pas komt de rest van de wereld’. ‘Ik ben gestopt met de gemeenteraad omdat ik het niet meer met mijn bedrijf kon combineren. Toen kwam de scoutingcommissie van de VVD langs: wil je op de lijst? Ik ben altijd het type van: klagen is makkelijk, maar uiteindelijk moet je er wat aan doen. Dan ga ik er gewoon voor. Ik vind nog steeds wel dat het hier te veel gaat over dingen die er uiteindelijk niet toe doen, maar dan moet je zelf proberen dat aan te pakken.’ ‘Ik heb liever spijt van dingen die ik gedaan heb, dan van dingen die ik niet gedaan heb. Daarom heb ik ook ‘ja’ gezegd tegen het Kamerlidmaatschap. Ik heb vroeger in mijn studententijd al geroepen dat het me leuk leek om een keer de Kamer in te gaan, en er zijn ook wel eens periodes geweest dat ik dacht: waar zijn we mee bezig daar. Maar als je de kans krijgt, moet je het ook gewoon doen. Dan kun je de kritiek die je hebt hier waarmaken. Zo ben ik er in gestapt, en we zien wel waar het schip strandt.’ ‘Voor het geld hoef je geen Tweede Kamerlid te worden. Ik verdien nu nog 22 procent van mijn vorige salaris. Er zijn genoeg mensen in deze Kamer die nooit meer zullen verdienen dan ze nu verdienen. Dat zijn dan ook de mensen die het meest zenuwachtig zijn bij verkiezingen.’
U stond bij de vorige verkiezingen op plaats 19 op de lijst. Dan moet u zich, gezien de peilingen, ook een beetje zenuwachtig gaan maken… ‘Ik heb er nu zoveel lol in, dat ik er vanuit ga dat ik dat ten tijde van de volgende verkiezingen ook nog heb. Ik zou nog wel een periode willen, maar als het niet gebeurt: jammer dan. Inkomenstechnisch word ik er alleen maar beter van.’ Vervolg op pagina 10
SOAP | MEI 2008
9
ALUMNISPECIAL
INTERVIEW: HALBE ZIJLSTRA
U noemde de Tweede Kamer ‘soms een Big Brother huis’, en zei dat wanneer je je veel in het debat mengt maar de pers niet haalt, raar wordt aangekeken door collega’s. U bent het afgelopen jaar 291 keer geciteerd in kranten; na Verdonk, Pechtold en Thieme (allen lijsttrekkers) de meest geciteerde nieuwkomer. Is zichtbaarheid het toverwoord en mede de reden dat u ‘politiek talent van het jaar bent geworden’? “Het is ontzettend belangrijk. We zijn steeds meer een mediacratie aan het worden. Je moet zichtbaar zijn, omdat je de kiezers grotendeels via de media bereikt. Zaaltjes lopen we ook wel af, maar daar bereik misschien honderd mensen mee, en geen miljoen als bij Pauw & Witteman.” “Waar ik wel een hekel aan heb, is alleen maar dingen in de media roepen om het roepen. Als je een product wilt verkopen, moet er wel een product zijn. Wat je veel ziet is dat er door politici van alles in de media geroepen wordt, maar als je dan vraagt wat er van die grote mond hier in Den Haag terug komt, treedt de grote stilte in. Met name het CDA heeft daar nog wel eens een handje van. Als je alleen woorden hebt, bevind je je op drijfzand.”
Zoals u het zelf treffend formuleerde was vorig jaar voor de VDD een ‘Klotejaar’. Hoe is het om als relatieve nieuwkomer midden in de turbulentie te vallen? “Ik heb veel gehad aan mijn gemeenteraadservaring. Niet dat het daar allemaal ellende was, maar het politieke spel kende ik wel. Ik heb voor mijn werk bij grote bedrijven gezeten, en daar was het ook continu oorlog. Een crisisje beheersen was niet helemaal nieuw voor me.” “Wat slopend is, los van je leeftijd, is dat je heel erg je best aan het doen bent om je in te werken, om de fractie goed neer te zetten, en dat er dan maar een ding overheerst: interne shit over de poppetjes. Op de lange termijn is dat killing, dat houd je niet vol. Niet als partij, maar ook niet als Kamerlid.”
‘Uiteindelijk wil ieder mens winnen’
“Aan de andere kant was het voor mij een fantastisch jaar. Ik heb als nieuw kamerlid in een parlementaire onderzoekscommissie gezeten (Comissie Dijsselbloem over onderwijsvernieuwingen, red.), wat niet vaak voorkomt. Dat heb ik als een compliment ervaren. Daarnaast heb ik Henk Kamp tijdelijk vervangen als woordvoeder voor vreemdelingenzaken en integratie. Dat is voor de VVD altijd een zware post en er is veel media-aandacht voor. Als ik mijn telefoon opnam, stond ik de volgende dag in de krant.” “Ik heb dat wel als een vuurdoop ervaren. Je kunt wel wat zeggen over sportverenigingen, maar als het over integratie gaat, heeft dat toch een grotere impact. Je gaat meteen
10
SOAP | MEI 2008
het diepe in. Ik heb in mijn eerste jaar veel kansen gehad en mooie dingen kunnen doen, maar alles overheersend was het gedoe over de poppetjes en de interne ellende. Uiteindelijk gaat het om de partij, niet of jij het toevallig leuk doet. Als je dan de volgende verkiezingen tien zetels overhoudt, heb je er niets aan.”
‘Wat mij verontrust, is de motivatie van de Nederlandse student’
Sport is een rode draad door het persoonlijke en politieke leven van Zijlstra. In zijn vrije is hij vervend wielrenner. In de kamer onderscheidt hij zich met aandacht voor sportverenigingen, en in samenspan met Hans Spekman (PvdA) werkte hij aan een Voetbalwet tegen geweld rond de velden. Ook in zijn taal weet hij er raad mee: ‘Als je aan de bal wilt zijn, moet je een team zijn en niet gaan pingelen.’ zei Zijlstra tegen Rita Verdonk. Eerder zei Verdonk dat de VVD 'de bal' in het integratiedebat is kwijtgeraakt aan Geert Wilders.
Richard Krajicek zei onlangs dat hij na een gesprek met u overtuigd was dat de VVD de juiste partij voor hem was. Ook Krajicek onderkent met zijn Foundation het maatschappelijke belang van sport. Wat is volgens u de maatschappelijke functie van sport? “Daar zit een individuele en een maatschappelijke component aan. De individuele component is dat mensen zichzelf leren kennen. Sport is grenzen verleggen, met je gezondheid bezig zijn, discipline meekrijgen, met elkaar om leren gaan. Het vormt je als je met anderen samen werkt.” “Maatschappelijk kan sport goed ingezet worden om bijvoorbeeld integratie te bevorderen. Sport is voor hele veel zaken een ideaal middel om zaken een stukje beter te maken. De opbrengsten van sport zijn enorm. Mensen zijn minder vaak ziek, vrolijker, productiever. Bij Krajicek zie je dat ook met zijn Foundation, waarmee hij sportveldjes aanlegt in met name achterstandswijken. Doordat kinderen sporten, gaan ze beter presteren op school, waardoor ze maatschappelijk beter meekomen.” “Het gaat erom dat mensen de tools krijgen om iets van hun leven te maken, en niet altijd voor de makkelijkste weg kiezen. Er zit een prestatiecomponent is. Uiteindelijk wil ieder mens winnen.”
U houdt zich met van alles en nog wat bezig: integratie, sport, energie, Hoger Onderwijs. Heeft een specialiteit, of bent u een allrounder? “Ik heb de laatste jaren gewerkt als interim projectmanager. Daar moet je wel een allrounder voor zijn. Je komt telkens in een
totaal nieuwe omgeving, en het gaat dan om je skills om een project te managen, om aanpassingsvermogen. Zo wordt je nooit een specialist.”
Toen toenmalig PvdA-fractievoorzitter Tichelaar een sociaal leenstelsel in het Hoger Onderwijs opperde, noemde u dat ‘een losse opmerking’, maar u erkende wel dat het tijd was voor vernieuwingen in het systeem. Welke vernieuwingen, als het aan u ligt? “Ik heb een nieuw bekostigingsstelsel voorgesteld, waarin veel meer betaald gaat worden naar de geleverde kwaliteit van een opleiding. Voor het accreditatiestelsel betekent dit dat instellingen niet alleen het proces moeten beschrijven. Je moet als afgestudeerde wel kennen en kunnen wat de opleiding zegt dat je kent en kunt. Dat zou je kunnen toetsen, bijvoorbeeld door middel van een centrale eindtoets voor studenten, zeg maar een soort Cito-toets.” Maar moeten studenten zelf ook meer gaan bijdragen? “Wat mij verontrust, is de motivatie van de Nederlandse student.”
‘Als je alles in dezelfde mal gooit, krijg je een grote middelmaat’
Ook verwend? “Verwend vind ik in deze een groot woord. Ze zijn minder gedreven, minder bewust van het voorrecht dat ze hebben. Je moet het zien als een enorme kans die je krijgt voor je eigen toekomst. Grijp die kans dan! Ik vind echt niet dat je veertig uur moet studeren en dat je geen biertje mag drinken. Dat laatste is ook heel belangrijk. Maar je moet wel het bewustzijn hebben dat je bezig bent een belangrijke stap in je leven te maken.”
Maak je studenten zich daar bewuster van door ze financieel te prikkelen? “Ik ben zeer voor collegegelddifferentiatie. Ik vind het gek dat iedereen in Nederland hetzelfde moet betalen. Je moet extra kunnen krijgen, maar dan moet je er ook extra voor betalen.” “Het gebrek aan motivatie komt ook doordat studenten niet uitgedaagd worden. Daarom moet je verschil blijven maken tussen studenten. Als je alles in dezelfde mal gooit, krijg je een grote middelmaat. Voor mensen die extra talenten hebben, is dat dodelijk. Het is echt waar dat in Nederland je kop er wordt afgehakt als je boven het maaiveld uitsteekt. Er is talent genoeg. De zaadjes zijn er wel, we moeten ze alleen nog laten ontkiemen.”
DEBAT
ALUMNISPECIAL
Hoe eigentijds is de sociologie?
Wijbrandt van Schuur
Een poster met deze titel hing in de gang van het Boumangebouw. Het toonde de smiling faces van twee grootheden uit de Nederlandse sociologie, emeritus hoogleraar Kees Schuyt uit Amsterdam, en hoogleraar Wout Ultee uit Nijmegen, die in Nijmegen met elkaar in debat zouden gaan. Omdat de titel me wel intrigeerde, ik maar vijf minuten fietsen van de Nijmeegse universiteit woon, geen dringende andere verplichtingen had, en hier als reizende reporter voor de sociologie in Groningen kon fungeren, ben ik gaan luisteren. Het debat was georganiseerd door de sociologiestudenten uit Nijmegen, en er waren ook sociologiestudenten uit Utrecht op afgekomen. Een volle zaal, met zo’n zestig mensen. Het debat werd geleid door de Nijmeegse hoogleraar Methoden en Technieken Peer Scheepers. Van te voren verwachtte ik een discussie over de mate waarin de sociologie toepasbaar zou moeten zijn. In de NRC van 29 maart 2008 had Dirk Vlasblom juist een artikel geschreven “Denkend aan Holland: De sociologie verliest contact met de Nederlandse samenleving”, dat nogal kritisch was over de Nederlandse sociologie. Daar zou het debat wel over gaan. Met aan de ene kant Schuyt, die niet alleen een leven van toegepast onderzoek achter zich heeft, maar die bovendien afgestudeerd jurist is, bestuursrechter, twaalf jaar lid is geweest van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid en nu lid is van de Raad van State. In zijn drukke leven is hij bovendien nog een jaar leraar maatschappijleer geweest aan een zwarte school in de Haagse Schilderswijk. En aan de andere kant Ultee, die (met Flap en Arts) een inleidend boek heeft geschreven over de sociologie, die betrokken is bij het vaststellen van programma’s voor NWO, en zich met wetenschappelijke sociologische vraagstukken heeft bezig gehouden zoals ongelijkheid, mobiliteit, en tegenwoordig cohesie. Ultee: “Als een land onder druk staat zijn cohesieproblemen het meest belangrijk”. Vandaar zijn onderzoek naar de Jodenvervolging in de Tweede Wereldoorlog. Wat is de plaats van de sociologie in de Nederlandse samenleving? Welke invloed heeft de sociologie (gehad) op het Nederlandse overheidsbeleid? En: wat zijn beroemde Nederlandse sociologen, en wat zegt het over de Nederlandse sociologie dat politici als Fortuyn en Verdonk een sociologische achtergrond hebben? Dit bleken de vragen te zijn waarover Schuyt en Ultee met elkaar de degens moesten kruisen. Ultee verwees naar drie voorbeelden uit de Nederlandse politiek, waarin de sociologie
een doorslaggevende invloed had gehad. Het proefschrift van Verwey-Jonker uit 1943 over lage inkomens, dat heeft geleid tot de invoering van pensioenen, het werk van onderwijssociologen, met name Van Heek over Verborgen Talenten, en Van Kemenade, over de basisvorming en, wellicht, vandaag sociologisch werk over de integratie van allochtonen (waarmee hij vermoedelijk het werk van Peer Scheepers bedoelde). Een wat schamele oogst, gaven beide sprekers toe. De belangrijkste reden is dat politici selectief winkelen in de supermarkt van de sociologie. Dat geldt zelfs voor de socioloog Wallage, die als Staatssecretaris Onderwijs goed gefundeerde onderwijssociologische kennis negeerde in een politiek spel waarin goede onderwijsbeleidsdoelen werden afgeruild tegen een beslissing over abortus. Wallage kreeg het van Ultee nog meer te verduren: de Groningse emeritus socioloog Ellemers had Ultee ingefluisterd dat Wallage eigenlijk nooit was afgestudeerd, omdat hij zijn laatste tentamen nooit had gehaald. Dat werd hem vergeven, omdat hij inmiddels al zo actief was in de politiek van de gemeente Groningen. Nee, van Esprit De Corps onder Nederlandse sociologen moesten we het niet hebben. Prijzende woorden over sociologische bezigheden aan andere universiteiten heb ik niet gehoord.
Wat zegt het over de Nederlandse sociologie dat politici als Fortuyn en Verdonk een sociologische achtergrond hebben?
“Waarom doen we eigenlijk sociologie, als toch niemand luistert?”, vroeg een student enigszins vertwijfeld. Het antwoord leek te zijn: maar misschien was de sociologie ook niet altijd even toepasbaar geweest. Ultee heeft een haat-liefde met de sociologie, en heeft af en toe gedacht ermee te stoppen. Maar de laatste jaren (enigszins overeenkomende met het bestaan van het ICS) gaat het met de sociologie kwalitatief beter, vinden zowel Schuyt als Ultee. Sociologie moet pluriform zijn, vindt Schuyt. Zowel toegepast and fundamenteel, zowel theoretisch gezond als empirisch toetsbaar, zowel kwalitatief als kwantitatief, zowel internationaal als nationaal. Voor zover we het hebben over toepasbaarheid zouden we eerder Europees dan Nederlands moeten denken, vindt Ultee. Schuyt wijst dan weer op de grote problemen van internationale vergelijkbaarheid: ‘university’ is niet hetzelfde als uni-
versiteit, en ‘lawyer’ is niet hetzelfde als advocaat. Ultee kwam met een nieuw voorstel: schaf instituten zoals het SCP, WODC, en NIDI af, want ze zijn niet onderscheidend genoeg, breng alles onder bij het CBS, waar de cijfers worden verzameld, en laat de interpretatie over aan wetenschappelijke bureaus van politieke partijen, die voor dat doel voldoende uitgerust zouden moeten worden. Schuyt wees op het probleem dat politieke partijen worden gesponsord naar rato van het aantal stemmen dat ze hebben gekregen bij verkiezingen, en dat de wetenschappelijke bureaus dus van verschillende omvang zouden blijven.
Tot slot: wat betekent het voor de Nijmeegse sociologie dat Verdonk daar gestudeerd heeft? Over beroemde Nederlandse sociologen werd niet meer gesproken, en over Fortuyn werd alleen gezegd dat een Groningse socioloog een vraag van Ultee hierover wegwoof. Ultee trok het zich wel aan dat zijn vakgroep een Verdonk had afgeleverd. Hoe kan dat nou, want in haar beleidsvoornemens komt nergens enige sociologische expertise tot uiting. Maar ze had ook criminologie gestudeerd, misschien was dat het wel. Het artikel van Dirk Vlasblom over sociologie werd afgeserveerd als bekrompen. Het probleem is niet dat sociologen gedwongen worden om internationaal te publiceren en dus niet meer in het Nederlands publiceren. Het aantal universitaire sociologen is afgenomen met de afname van het aantal studenten, en dus het aantal Nederlandstalige publikaties. Maar een tijdschrift als Mens en Maatschappij krijgt nog steeds voldoende kwalitatief hoogstaande copy, en Nederland moet toch echt steeds meer als onderdeel van Europa worden gezien. De bedoeling van deze bijeenkomst was om studenten enthousiast te maken en te houden voor de sociologie. Ik mag hopen dat het luide applaus aan het einde van de bijeenkomst ook betekent dat dat gelukt is.
SOAP | MEI 2008
11
ALUMNISPECIAL
INTERVIEW: HENK FRANKEN
‘Het gaat om de rechten van kinderen’
Sinds begin april is Henk Franken niet langer algemeen directeur van Unicef Nederland. Hij blijft nog een jaar werkzaam bij Unicef, maar vindt het tijd voor iets nieuws. Naar eigen zeggen is negen jaar ‘belachelijk lang’ voor deze functie. Gedurende zijn carrière is Franken onder andere werkzaam geweest in Ecuador, Kenya, Zimbabwe, Zuid Amerika, Zuid Oost Azië en Sudan. Maar het begon allemaal in Groningen, waar Franken van 1970 tot 1980 studeerde. Na een kort uitstapje naar economie leerde hij sociologie kennen.
Astrid van Dijk
Wat is u bijgebleven van uw studietijd? ‘Ik studeerde aan het einde van de zestiger jaren, maar eigenlijk zat je er nog midden in. Men was kritisch tegenover de maatschappij, en je kon als je wilde erg activistisch bezig zijn. Ik heb daar toen niet voor gekozen. Ik hield mij naast alle sociale activiteiten bezig met mijn werk bij het RION, een onderzoekbureau voor onderwijs, in Haren. Daar moest ik meten in hoeverre kinderen hun horizon hadden verruimd door een lesprogramma. Dat was toen een doelstelling en dan moest je maar bedenken hoe je dat kon meten.’ ‘Dat meten lag mij wel, ik heb me altijd het meest thuis gevoeld bij de harde kant van de sociologie. Ik vind Weber en andere klassieke sociologen wel interessant, maar dan wel op een A-4tje. Ik ben niet het type om me echt te verdiepen in dat soort theorieën. Ik ben in dat opzicht niet zo’n goed voorbeeld. Ik ging weinig naar colleges, behalve dan methoden en statistiek. Die technische vakken volgde ik wel. Verder werkte ik liever zelfstandig. Ik hield me het liefst bezig met evaluatiesociologie. In Nederland werd daar weinig over gesproken. Evaluatie is nog steeds een ondergesneeuwd vakgebied. De grote literatuur op dit gebied is dezelfde literatuur als waar ik in de jaren tachtig mee werkte. Toch vreemd dat iedereen wil weten wat de impact van beleid en interventies is, maar dat niemand weet hoe het gemeten moet worden.’
‘Ik vind Weber en andere klassieke sociologen wel interessant, maar dan wel op een A-4tje’
Toch bent u cum laude afgestudeerd. ‘Als het niet echt moest, deed ik het niet. Ik heb vrij efficiënt gestudeerd. Zo was mijn scriptie 28 pagina´s. Toen was dat erg weinig. Ik ben van mening dat de dikte van een rapport negatief correleert met de toepasbaarheid daarvan. Als je cum laude bent afgestudeerd,
12
SOAP | MEI 2008
Henk Franken
zou je zeggen dat je een wetenschappelijk type bent. Zo heb ik me echter nooit gevoeld. Ik heb nooit echt precies geweten wat ik wilde doen. Ik heb ook nooit echt gewerkt als socioloog. Het mooie van het vak is de breedheid ervan en het benodigde analytisch vermogen dat je kunt gebruiken in verschillende situaties. Er bestaat denk ik wel iets als academisch denken, dat je het vermogen geeft om complexe problemen oplosbaar te maken.’
Waarom besloot u te gaan werken in de ontwikkelingssamenwerking? ‘De aanleiding voor mijn uiteindelijke beroepskeuze is het project waar ik ook mijn scriptie op gebaseerd heb. Met een groep heb ik een onderzoek opgezet voor een Colombiaanse organisatie. Deze organisatie zette onderwijsprogramma’s op voor boeren. Ik heb daar toen een voorstel voor gemaakt en uiteindelijk hebben we met vijf man in Colombia gewerkt. Mijn taak was om het onderzoek methodologisch te bewaken, en ik moest ter plekke meetinstrumenten ontwikkelen. Dankzij mijn scriptiebegeleider Van Goor kon ik dit unieke project uitvoeren. Hij nam de moeite om een eigenwijze student een individueel traject te laten volgen, zonder hem had ik hier waarschijnlijk niet gezeten. Uiteindelijk heeft dit project mijn toekomst sterk bepaald, want ik kon na mijn studie bij het RION blijven. Maar terwijl ik vanaf mijn
werkplek bij het RION over de velden keek begon ik goed na te denken. Ik kon bij het beleidsmatige werk blijven, maar dan zou ik zelf niets uitvoeren. Je draagt in dat werk nooit zelf de uitvoerende verantwoordelijkheid. Daarbij had ik goede herinneringen aan het avontuur in Colombia. Ik wilde weer naar het buitenland. Ik solliciteerde bij PLAN, het voormalige Foster Parents en werd assistent field director in Ecuador. Ik ben dus eigenlijk in de ontwikkelingssamenwerking beland doordat ik graag in het buitenland wilde werken. Toen ik er eenmaal werkte heeft het me pas emotioneel gegrepen. Ik ben het werkveld niet als idealist in gegaan.’ Hoe bent u algemeen directeur Unicef Nederland geworden? ‘Ik kwam terecht bij Unicef Nederland toen ik geld probeerde in te zamelen voor Sudan. Ik was hoofd van deze Unicef-missie van 1996 tot 1999. Toen ik daar werkte, gebeurde er in Darfur nooit wat. Ik vind het verbazingwekkend dat de situatie daar in zo’n korte tijd zo drastisch is veranderd. Wij hielden ons bezig met de problemen in het zuiden. Om daar te kunnen werken ben ik tegen wil en dank diplomaat geworden. Wanneer wij sterke aanwijzingen hadden dat er ergens een hongersnood was, werd dit door de overheid altijd ontkend. Om toch hulp te kunnen bieden moesten we zeer subtiel te werk gaan, en af en toe iemand aan ellebogen trekken om
ASTRID UNICEF
toch iets te mogen doen.’ ‘Door de extreme situatie in Sudan verdiepten vriendschappen snel, zowel de vriendschappen met de Sudanezen als met mensen van andere nationaliteiten. Gek genoeg heeft mijn gezin het daar altijd erg naar hun zin gehad. Ik kwam dus uiteindelijk terug naar Nederland omdat ik wilde dat Unicef Nederland zich meer zou inzetten voor Sudan. Daar werd ik gepolst voor de functie van algemeen directeur Unicef Nederland. En na een strenge sollicitatie procedure ben ik dat in 1999 geworden.’
‘Ik ben het werkveld niet als idealist in gegaan’
Wat doet een algemeen directeur? ‘Bij Unicef gaat het allemaal om de rechten van kinderen. Hoe staat het met de kinderrechten? En hoe zou het moeten gaan? Met dit verschil houdt Unicef zich bezig. In Nederland hebben we bijvoorbeeld aandacht voor de vastzetting van minderjarige illegalen, minderjarigen in het leger en de gevolgen van kinderhandel. Wij wijzen de overheid op het bestaan van deze misstanden. Als je jongeren van zeventien toelaat tot het leger sta je minder sterk in de voortrekkersrol tegen kindsoldaten. De algemeen directeur is het boegbeeld van alle werkzaamheden van Unicef . De hele wereld heeft ons een mandaat gegeven om ons bezig te houden met de rechten van het kind. Unicef doet veel onder-
“Stop the misuse of children”
ALUMNISPECIAL zoek naar de rechten van kinderen in vele landen. Doordat wij onder de VN vallen, is Unicef ook politiek. Door het grondige onderzoek en de politieke positie kan Unicef beleid beïnvloeden.
De ene schending van kinderrechten is ernstiger dan een andere schending. Hoe maakt Unicef het onderscheid? ‘Bij sommige rechten verschilt de werkelijke situatie sterk van de gewenste situatie. Deze problemen krijgen een hogere prioriteit. Er is een drietal kernpunten waar een groot deel van de aandacht van Unicef op gericht is. Ten eerste moet er zorg voor worden gedragen dat kinderen gezond ter wereld komen, en dat ze gezond het vijfde levensjaar bereiken. Ten tweede moeten kinderen goed passend onderwijs krijgen. En tenslotte moeten kinderen beschermd worden tegen excessen. Unicef draagt bij aan verbetering van deze kinderrechten door kennisdeling en financiële middelen. Verder zorgt Unicef ervoor dat andere organisaties zich daadwerkelijk met de problematiek bezighouden.’
Tijdens de tsunami was u voorzitter van de Samenwerkende Hulp Organisaties (SHO). Hoe beleefde u deze ramp en de hype die volgde? ‘Een hype is het juiste woord. Het was zo’n mediagedreven evenement. Ik had vaak het idee: dit loopt volkomen uit de hand. De verschillende hulporganisaties hebben wel vaker binnen het SHO samengewerkt, maar dit was zo’n groot probleem en zo’n grote geldstroom dat wij het met ons zevenen niet meer aan konden. Ik heb me afgevraagd of de SHO het wel zou overleven. We hebben ons van een gelegenheidsgroep moeten veranderen in een organisatie. Dat vraagt om een heel andere werkwijze. Vroeger polderden we niet. Dat is wel een nadeel als je een organisatie wordt. We kunnen minder snel handelen en moeten meer verantwoorden. We kregen zoveel geld binnen dat alle zeven organisaties voldoende hadden. Toen hebben we het geld ook beschikbaar gesteld aan andere organisaties. Er ontstond ook een wildgroei van particuliere organisaties, die ons dan opbelden met de vraag waarom zij geen geld uit de
actie kregen.’ ‘Ik heb de ramp niet alleen organisatorisch mee gemaakt, maar heb ook de menselijke kant gezien. We vergeten wel eens dat de ramp niet alleen materieel veel schade aan heeft gericht, maar ook voor veel persoonlijk leed heeft gezorgd. Ik heb Sri Lanka kort na de ramp bezocht. Stenen kan je weer op elkaar zetten, maar hoe zet je mensen weer in elkaar als geen gezin meer compleet is?’
‘Stenen kan je weer op elkaar zetten, maar hoe zet je mensen weer in elkaar als geen gezin meer compleet is?’
Wat vindt u van kleine particuliere initiatieven? ‘De tsunami zorgde voor een grote opkomst van kleinschalige initiatieven, mede door de grote roep om transparantie. Deze initiatieven verschillen enorm. Sommigen zijn leuk, maar niet erg efficiënt. Anderen zijn innovatief en van deze projecten kunnen grote organisaties wat leren. Het nadeel is dat een project of organisatie vaak klein begint, maar uiteindelijk toch op de grote organisaties gaat lijken. Vaak houden kleine projecten te weinig rekening met het land waar ze werkzaam zijn. Zo ken ik een mooi voorbeeld in Bolivia. Daar kregen kinderen midden in de Andes les uit boekjes waar trams en bussen in stonden. Dat soort lesmateriaal motiveert deze kinderen niet, want het sluit niet aan bij hun belevingswereld. Verder is het erg belangrijk dat een project uiteindelijk kan draaien zonder hulp van de organisatie. Men moet kunnen functioneren zonder ons.’
Hoe ziet uw toekomst eruit? ‘Ook in een nieuwe functie moet het draaien om de verbetering van de positie van kinderen in de wereld. Mijn vrouw is Chileense wij zijn dus niet gebonden aan Nederland. Het internationale werk is iets wat mij erg trekt. Het werken met mensen met verschillende culturele achtergronden is leuker dan werken met een homogene groep. Verder wil ik heel graag binnen een organisatie of zelfstandig nieuwe manieren van evalueren ontdekken of ontwikkelen. En in de tussentijd word er gewerkt aan een familiekookboek.’
SOAP | MEI 2008
13
VAKGROEP
UNIVERSITAIRE
MEDEZEGGENSCHAP
Alles over inspraakorganen
Ieder jaar blokkeren talloze studenten de even zo talloze ingangen van alle universiteitsgebouwen. Flyers bedekken de vloer en alleen aan de plafonds hangen geen posters. Felgekleurde T-shirts geven een vrolijk gezicht aan de Groningse straten. Krantjes worden in handen gedrukt bij het betreden en het verlaten van de kantine. Een overdaad aan informatie moet opgenomen worden, en overal een mening over gevormd. Want we moeten kiezen. We moeten invloed uitoefenen. Maar de grote vraag is, vanwaar al die drukte?
Cor jan van Zwol
Het is de democratische gedachte die de boventoon voert. Op de universiteit ben je geen leerling meer; hier zijn we volwassen. Wijze heren weten altijd nog wat de beste lesstof is, maar als we een goede suggestie hebben, dan mogen we die best aangeven. En als we mede mogen zeggen wat we willen, dan moeten we deze inspraak niet aan ons voorbij laten gaan. Tenminste, dat is de boodschap van de strijdende partijen in de verkiezingen. Misschien is het met studentenpolitiek wel net zo als alle politiek: aan veel mensen lijkt het voorbij te gaan. Opkomsten zijn niet altijd even hoog, en veel studenten zoeken slechts de kortste route naar het diploma. Maar van onverschilligheid is in de kroeg niets te merken, daar worden politieke onderwerpen systematisch gemeden. Daarom hier een ander geluid. Hier zal uiteengezet worden wat er tijdens de medezeggenschap gebeurt. Twee inspraakorganen die de revue passeren zijn respectievelijk de Opleidingscommissie (OC) en de Faculteitsraad (FR). Eveneens wordt kort ingegaan op een mogelijke verklaring waarom inspraakmogelijkheden niet onder alle studenten even sterk leven.
Opleidingsomissie Het dichtst bij de studie staat de Opleidingsomissie (OC). In de vergaderingen van de OC wordt de kwaliteit van de opleiding bewaakt. Zijn boeken te moeilijk of kan de hoogleraar niet goed uitleggen, dan wordt dat in de commissie besproken. Ook worden alle vakken geëvalueerd. Je zult de formulieren herkennen: als je al je energie in het tentamen gestoken hebt verschijnt er altijd nog een onbeschreven pagina onder alle paperassen vandaan. De resultaten van alle evaluaties worden doorgenomen door de leden van de OC. De opleidingscommissie geeft advies aan de opleidingsdirecteur. Dit betekent dat je in de OC geen directe invloed hebt op de inrichting van de opleiding. Maar omdat de commissie geen onderdeel is van het bestuur, hoef je je niet beperkt te voelen door bijvoorbeeld financiële argumenten of andere beper-
14
SOAP | MEI 2008
kingen. Het enige dat de OC doet, is vertellen hoe het beter moet. Ook mag je ongevraagd advies geven. Dit betekent dat er altijd rekening gehouden moet worden met de mening van de studenten. Als er klachten zijn over de wijze waarop het onderwijs gegeven wordt, dan worden deze zeker besproken in de vergaderingen. Klachten kunnen een teken zijn van een slechte kwaliteit van het onderwijs en als de OC ergens een hekel aan heeft, dan is het een slechte kwaliteit van het onderwijs. De ruggengraat van de opleiding is het Onderwijs- en Examenreglement, het OER. Hierin staan de rechten en plichten van student en opleiding. Daarmee is het een belangrijk onderwerp in de vergaderingen van de OC. Intense debatten zijn niet uitgesloten, want alle veranderingen worden ter goedkeuring aan de commissie voorgelegd. De leden van de OC worden benoemd door het faculteitsbestuur. Er zijn dus geen verkiezingen voor, maar als je erin wilt komen moet je solliciteren en je van je meest geschikte kant laten zien. Studenten zitten voor minimaal een jaar in de commissie.
sieerd wordt over beleidsstukken. Deze vergaderingen zijn openbaar, het is iedereen dus vrij te volgen wat in de beleidssferen van de faculteit speelt. De onderwerpen waar de student inspraak op heeft, zijn verdeeld in verschillende werkgroepen waarin zowel studenten als docenten zitting nemen. In de werkgroep Onderwijs en OC’s komt de kwaliteit van het onderwijs aan de orde. Net zoals in de OC wordt gesproken over de OERen, maar ook over studeerbaarheid, overgangsnormen van propedeuse naar de bachelor en de Bachelor/Master-structuur. En wat heel actueel is, is de invoering van de major/minor structuur van de bachelorfase. Een ander populair onderwerp is internationalisering. Als je als student in het buitenland wilt studeren, dan zal de faculteit daar de voorzieningen voor moeten bieden. Daarbij gaat het over de informatievoorziening, maar ook over de wijze waarop de periode in het buitenland binnen het curriculum gepast wordt. Tevens gaat internationale samenwerking tussen universiteiten samen met uitwisseling van studenten, dus ook over buitenlandse studenten die aan onze faculteit komen studeren. Ook voor hen moeten er voorzieningen zijn en beleid gemaakt worden. Een onderwerp dat niet direct in het zicht van studenten ligt, wordt besproken in de werkgroep Arbo, Milieu en Huisvesting. Overal waar mensen (samen)werken in een gebouw moet rekening gehouden worden met (brand)veiligheid en milieuvriendelijkheid. Als het gaat om arbeidsomstandigheden, gaat het niet slechts over het personeel van de universiteit. Al heet het geen arbeid, studenten zijn op de faculteit natuurlijk ook aan het werk en kunnen bijvoorbeeld last krijgen van RSI. Met het resultaat van huisvestingsbeleid is iedereen wel bekend. Maar voordat de steigers in de tuin kwamen te staan, is er veel
Faculteitsraad Ieder jaar wordt in de faculteitsraad (FR) een nieuwe studentengeleding gekozen. De faculteitsraad van Gedrags- en Maatschappij Wetenschappen (GMW) bestaat uit negen studenten en negen docenten. In tegenstelling tot de OC gaat het tijdens vergaderingen niet slechts over het onderwijs, maar ook over onderzoek, personeelsbeleid en financiën. De raad treedt daarbij in gesprek met het faculteitsbestuur. Het OER neemt ook in de FR een belangrijke plaats in. De raad heeft namelijk instemmingsrecht, wat betekent dat nieuwe regels alleen in werking kunnen treden wanneer de raad instemt. Het is dus een krachtig instrument om als student een vinger in de pap te krijgen. Daarnaast heeft de faculteitsraad, net als de OC, adviesrecht, maar dan over het facultaire beleid. Sterke invloed gaat ook uit van het initiatierecht. Dit is ook de reden dat de studenten die zich kandidaat hebben gesteld voor de faculteitsraad (maar ook voor de universiteitsraad) met mooie plannen komen. Het is niet alleen om stemmen te winnen, maar ook omdat het initiatiefrecht de mogelijkheid geeft daadwerkelijk veranderingen te bewerkstelligen. Iedere maand vergadert SOG (Studenten Organisatie Groningen) voert campagde FR met het faculteitsbe- ne voor de verkiezingen van de universiteitsraad stuur, waarin gediscus-
overleg gepleegd over de bouwplannen. En de vraag of de nieuwbouw wel genoeg capaciteitsvergroting met zich mee brengt, blijft in de beleidskringen boven de werkzaamheden hangen. In de moderne tijd waar wij in leven, kunnen we niet meer zonder ICT. En daarom heeft de ICT ook een werkgroep waarin gesproken wordt over computerzalen, de signalering van kapotte computers, Nestor en email. Zo lang de innovaties op technologisch vlak ons om de oren blijven vliegen, zal ook op de faculteit over alle mogelijkheden gesproken blijven worden. Natuurlijk zijn er ook onderwerpen die aan de orde komen, waar geen werkgroep voor in het leven geroepen is. Denk hierbij aan onderzoek en AIO’s, de bibliotheek, de financiering en voorzieningen voor gehandicapten. Ook wordt er veel gedaan om de communicatie met studenten zo goed mogelijk te laten verlopen.
Op het niveau boven de faculteitsraad bestaat de universiteitsraad. Dat is het hoogste inspraakorgaan van de universiteit voor stu denten. Inhoudelijk lijken de onderwerpen en structuur erg op die van de FR, met het verschil dat de UR op een hoger managementniveau opereert en daarmee andere belangen behartigt.
Bezwaar Het belang van een inspraakorgaan wordt veelal uitgedragen door de studenten die in een raad of OC zitting nemen of willen nemen. Daarmee zou gezegd kunnen worden dat het belang slechts geldig is voor degenen die er rechtstreeks mee te maken krijgen. Tevens duurt een studieperiode doorgaans vier tot zes jaar, en is daarmee geen duurzame fase in een mensenleven. Waarom zou je je druk maken over een opleiding als je je diploma al hebt, of zelf een voldoende op je tentamen haalt? Daarbij komt dat veranderingen in een traag tempo tot stand komen. Omdat een studentengeleding voor in principe één periode zitting neemt, is het zeer moeilijk om alle veranderingen naar wens doorgevoerd te krijgen. Het gevolg is dat het voor de ‘gewone’ student lijkt alsof studenteninspraak niets uithaalt. Ieder jaar zie je studenten dan ook weer vertellen wat hun fractie het afgelopen jaar allemaal heeft bewerkstelligd.Vandaar alle drukte. Voor hen die precies willen weten hoe het allemaal zit: de medezeggenschap binnen de universiteit is bij wet geregeld. Het vindt zijn oorsprong in de Wet op de Ondernemingsraden. Specifiek wordt op de inspraak ingegaan in de Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek, artikel 9.29 tot en met 9.50a.
SOCIOLOGIE
VAKGROEP
IN DE MEDIA
Sociologen zijn ‘piskijkers’ om trots op te zijn!
Jurre van den Berg
In tegenstelling tot andere volkeren blijken Nederlanders geen voorkeur te hebben voor een zoon of dochter. Beiden zijn welkom, zo werd vastgesteld in een sociologische studie van de Rijksuniversiteit Groningen, waarvan de resultaten onlangs werden gepubliceerd in het demografische tijdschrift Demos, schrijft Elsevier (26-04-2008). Voorkeur voor een kind van een bepaald geslacht is niet ongebruikelijk. In veel ontwikkelingslanden krijgen mannen en vrouwen liever zonen dan dochters. Mannen staan er maatschappelijk in hoger aanzien. Bovendien brengen ze van jongs af aan meer geld in het laatje. Ze worden ook geacht later voor hun ouders te zorgen. Meisjes daarentegen zijn als volwassenen vaak duur en nutteloos. In veel culturen moeten ouders voor het huwelijk van hun dochter een bruidsschat betalen, en vervolgens raken ze haar ook nog kwijt aan de schoonfamilie. In de meeste rijke landen is dit allemaal niet meer aan orde, hooguit nog in enkele allochtone gemeenschappen.
In het boek 'Achter de schermen van de PKN' noemt priester Antoine Bodar sociologen 'de piskijkers van deze tijd'. Hij zegt erbij dat hij 'een grenzeloos wantrouwen' tegen hen heeft. Gerard Dekker, socioloog, neemt het voor ons op in Trouw (19-04-2008) en sneert: “Een piskijker is iemand die uit iemands urine diens ziekte afleidt. Hij deed het werk dat thans verricht wordt door middel van het moderne urineonderzoek. Het gaat dus over een zeer eerzaam beroep. Ik denk daarom dat veel sociologen zich wel kunnen herkennen in de aanduiding van piskijker. Zeker de sociologen die de kerk bestuderen. Het gaat immers om onderzoek dat verricht wordt als men het vermoeden heeft dat het lichaam niet helemaal gezond is.”
Alarmfase rood na het lezen van ‘Denkend aan Holland; De sociologie verliest contact met de Nederlandse samenleving’ van journalist Dirk Vlasblom in NRC Handelsblad (2903-2008). De centrale stelling: Sociologen hielpen bij de opbouw van de Nederlandse verzorgingsstaat. Nu nemen ze meer afstand van de eigen samenleving, terwijl snelle veranderingen in Nederland juist vragen om duiding. De schuldigen: geldschieters en universitaire bestuurders die zware druk uitoefenen om artikelen te publiceren in internationale tijdschriften. Daarmee is de inbreng van sociologen in het Nederlandse publieke debat verminderd, vindt hoogleraar cultuursociologie Ton Bevers. Gelukkig hebben sociologen zoveel ervaring met zelfverdediging dat ze er
wel weer een leuke draai aan weten te geven. Godfried Engbersen, hoogleraar algemene sociologie aan de Erasmus Universiteit: “Die institutionele druk is een interessant sociologisch vraagstuk.”
Ook de positie van de kritische filosofie komt – ondanks dat filotainment hoogtij viert steeds meer onder druk te staan, vinden René Boomkens en René Gabriëls in een dubbelinterview in De Groene Amsterdammer (2-042008). En wat doen gefrustreerde zolderkamerfilosofen dan? Inderdaad: sociologie-bashen. Gabriëls: “Sociologen als Ulrich Beck en Zygmunt Bauman hebben een tijdlang het intellectuele vacuüm kunnen vullen dat door het postmodernisme is achtergelaten. Maar nu ook de zwanenzang van het postmodernisme achter de rug is, kunnen filosofen weer vrijmoedig grote en kleine verhalen verbinden. Vanwege hun denken voorbij de afzonderlijke disciplines hebben ze zelfs een voordeel ten opzichte van sociologen. Dat moeten ze uitbuiten”. Boomkens: “Habermas noemde de taak van de filosoof ooit die van stadhouder en interpreet. Dat waren de twee rollen die filosofen nog konden spelen. De stadhouder denkt samen met andere vakwetenschappers na over de theoretische grondslagen van zijn vak. De interpreet speelt de verschillende domeinen, zoals de politieke, de culturele en de wetenschappelijke, tegen elkaar uit. De interpreet heeft daarom een zekere alertheid nodig voor dingen die zich buiten de wetenschap afspelen. En daar zijn filosofen in het algemeen beter in dan bijvoorbeeld sociologen.”
Viel er nog iets te lachen? Ja hoor, prof.dr. T.A.B. (Tom) Snijders kreeg een lintje! En niet zomaar een: hij werd benoemd tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Tom Snijders (Tilburg, 1949) is sinds 1992 hoogleraar Methodologie en Statistiek aan de RUG. Hij heeft uitzonderlijke prestaties geleverd op de terreinen van het statistisch en sociaalwetenschappelijk onderzoek, in het bijzonder de sociale netwerkanalyse en multi-niveau analyse. Hij is een wetenschapper met een grote internationale reputatie, onder meer tot uitdrukking komend in een eredoctoraat van de Universiteit van Stockholm en een nevenbenoeming aan de universiteit van Oxford. Bovendien begeleidde hij jarenlang Afrikaanse promovendi en droeg met zijn specifieke kennis actief bij aan de ontwikkeling van deze gebieden. Zie je wel dat sociologen iets hebben om trots op te zijn..
SOAP | MEI 2008
15
VAKGROEP
PORTRET: LIESBETH HEYSE
Humanitaire hulporganisaties: kiezen voor het minst kwade
Liesbet Heyse (1973) studeerde tussen 1991 en 1996 bestuurskunde in Leiden. In 2004 promoveerde ze aan die universiteit op interne besluitvormingsprocessen bij non-gouvermentele organisaties. Momenteel als onderzoeker en docent van het vak Organisaties aan de vakgroep sociologie in Groningen. Haar onderzoek concentreert zich op het functioneren van humanitaire hulporganisaties in crisissituaties. In 2005 werd ze bij haar toenmalige werkgever Universiteit Twente verkozen tot ‘docent van het jaar’. In het juryrapport werd ze geroemd om haar enthousiasme, de bijzondere opzet van haar vak en de gerichte feedback die ze iedere student biedt.
Karin Meiboom
Choosing the lesser evil Ooit is Liesbet Heyse begonnen als student bestuurskunde in Leiden. Tijdens haar opleiding kwam zij in aanraking met het vak Crisismanagement, dat haar interesse wekte. Dit reguliere vak richtte zich op de omgang met crisissituaties, voornamelijk in Nederland. Haar eigen interesse ging echter ook uit naar de omgang met crisissituaties in het buitenland. Ze koos daarom voor haar scriptie crisissituaties in Somalië als onderwerp. Na haar afstuderen vertrok ze voor een jaar naar Boston University, waar ze het Master’s diploma in de politicologie behaalde. Daarna keerde zij terug naar de Universiteit Leiden, waar zij promotieonderzoek deed naar besluitvorming binnen humanitaire hulporganisaties. Het onderzoek kreeg de naam ‘Choosing the lesser evil’. Het is een exploratief onderzoek naar keuzes die hulporganisaties onder tijdsdruk moeten maken in gevallen waarin de hulpvraag meestal groter is dan de beschikbare hulp. Ze onderzocht op welke basis hulporganisaties hulpprojecten selecteren. In haar proefschrift gaat het dan ook om de vraag hoe en waarom humanitaire organisaties tot dergelijke besluiten komen. Om dit onderzoek te kunnen uitvoeren zocht ze naar hulporganisaties waar ze van binnenuit informatie kon verwerven. Al snel merkte ze dat het erg moeilijk is om toegang te krijgen tot deze organisaties. Ondanks het kleine aanbod vond ze twee Nederlandse non-gouvernementele humanitaire hulporganisaties (NGO’s) die sterk van elkaar verschillen: Artsen Zonder Grenzen en Kerk in Actie. De beide NGO’s verschillen aanzienlijk van elkaar in termen van mandaat, werkwijze, missie en grootte. Artsen Zonder Grenzen is een grote organisatie die een
16
SOAP | MEI 2008
behoorlijk stabiele verdeling heeft van het financiële budget, en vaak tijdelijke en in mindere mate continue medische en/of humanitaire hulp verleent aan landen. Het relatief kleine Kerk in Actie daarentegen varieert het uitgavenpatroon juist, en vaak worden lange verbintenissen van continue hulp aangegaan met een vaste groep landen. Eenmaal binnen merkte ze meteen verschil tussen beiden. Kwam ze bij Kerk in Actie gemakkelijk aan haar informatie, des te moeilijker was het binnen Artsen Zonder Grenzen. Ze vindt het bij beide moeilijk om tegelijk het vertrouwen te winnen en toch “onzichtbaar” te blijven binnen de organisaties. Naast haar onderzoek binnen de hoofdkantoren krijgt ze via Kerk in Actie uiteindelijk de kans om drie weken Liesbeth Heyse naar Eritrea te gaan om te zien professionele competenties voor personen die wat er terechtkomt van de beslissingen die werken of willen gaan werken in de omgevan bovenaf genomen worden en hoe deze in ving van internationale humanitaire actie. de praktijk worden gebracht. Ook Artsen Zonder Grenzen is in dit land actief, en daarLoopbanen binnen humanitaire door kan ze ook hier bij het veldkantoor naar hulporganisaties binnen stappen. Naast dit masterprogramma is ze momenteel samen met een aantal collega’s, onder andere Master Humanitarian Action Rafael Wittek, Melinda Mills en Valeska In 2002 maakt Heyse de overstap naar de Korff, bezig met een onderzoek naar loopbaUniversiteit van Twente, waar ze gaat werken nen binnen humanitaire hulporganisaties. Het als universitair docent Organisatiesociologie onderzoeksproject is genaamd ’Gendered aan de opleidingen Bestuurskunde, careers and human resource practices’. Naast Bedrijfskunde en een survey studie heeft het onderzoeksteam Gezondheidswetenschappen. In 2004 combitoegang gekregen tot een prominente humaneert zij deze baan met een parttime aanstelnitaire organisatie in Nederland. Dit biedt hen ling als postdoc bij sociologie en het ICS in unieke mogelijkheden om de loopbanen van Groningen. Sinds april 2007 heeft ze Twente humanitaire medewerkers en de invloed van verlaten en werkt ze vier dagen per week binHuman Resource Management op deze loopnen de faculteit Gedrag en Maatschappij banen tot in detail te onderzoeken. Zo blijkt Wetenschappen aan de Rijksuniversiteit van het bijvoorbeeld dat werknemers vaak maar Groningen. Naast haar taak als docente voor tijdelijk binnen humanitaire hulporganisaties het vak Organisaties (gegeven in het eerste werken. Ze willen onderzoeken of het verbejaar van de Bachelor Sociologie), verzorgt zij, teren van het personeelsbeleid en een profesin samenwerking met een aantal andere sionaliseringsslag leiden tot een betere kwalidocenten, de master Humanitarian Action (zie teit van de hulpverlening. Of juist niet, gezien http://www.nohanet.org voor meer informahet bijzondere karakter van humanitaire orgatie). Zij geeft hiervoor onder andere supervinisaties. Het onderzoek is nog in volle gang sie bij de masterscriptie. Het programma is en zal haar nog enige tijd zoet houden. In de onder veel studenten relatief onbekend, weltoekomst zal Liesbet ook meer betrokken licht omdat het een zeer specialistische masraken naar het onderzoek van Rafael Wittek ter betreft. Humanitarian Action duurt drie naar organisatieverandering in private en semesters en is een interuniversitair en multipublieke organisaties. disciplinair masterprogramma. Het zorgt voor academische educatie van hoge kwaliteit, en
ADVERTENTIE
MAATSCHAPPIJ & POLITIEK
SOAP | MEI 2008
17
Om sociologiestudenten een beter beeld te geven van wat er zich allemaal afspeelt binnen onze studievereniging biedt SoAP Sociëtas hier de ruimte om haar activiteiten toe te lichten. Tijd om weer een overzichtje te geven. Het heden laten we even achter ons en eerst maar eens terugblikken op de afgelopen maanden. In de vorige SoAP stond al een korte terugblik op Nacht van de Sociologie. Om er nog even kort bij stil te staan: veel mensen, interessante sprekers, leuke workshop, veel gezelligheid! Niet lang daarna stond de Landelijke Sociologie Dag op het programma. Helaas was er maar een handjevol sociologen uit Groningen afgereisd naar Utrecht voor deze activiteit. Ondanks de lage opkomst uit Groningen was de dag zelf erg geslaagd. Ik ben zelf geen liefhebber van lezingen en congressen, maar ik heb me van begin tot eind erg goed vermaakt. Interessante sprekers en leuk opgezette workshops met uiteenlopende onderwerpen. Voor iedereen die dit keer getwijfeld heeft om mee te gaan: ga de volgende keer wel!
Nadat veel sociologen op de vorige alv hadden aangegeven graag verrast te worden, was er de verrassingsactiviteit in februari. Het werd een vossenjacht in de binnenstad van Groningen. Zigeuners, bouwvakkers, planten, varkens en mannen met een snor, wandelstok en hoed waren allen vertegenwoordigd. De winnaar was Rudi’s crew. Natuurlijk was er ook een Zwollenaar in het leger van Rudi aanwezig. Winnaar van de prijs voor de meest originele naam: Lottes Vissekom. Wat kan ik er over zeggen.. de naam zegt genoeg lijkt mij.
In Bratislava begeven de sociologen zich als een “travelling pack” door de stad
De dames van de almanak tijdens de uitreiking
Tja...
18 SOAP | MEI 2008
Tijdens de reis naar Bratislava brachten de sociologen ook een kort bezoek aan de stad Wenen
Verder waren er natuurlijk de maandelijkse borrels, voor foto’s verwijs ik jullie wederom naar onze website: www.societasonline.nl. Er was echter ook een speciale borrel in maart: de almanakborrel. De dames van de almanakcie hebben dit jaar weer voor een prachtige almanak gezorgd. Het thema: crimetime. Interviews, column’s, collages en heel veel foto’s van collega sociologiestudenten. Voor diegene die hem nog niet heeft: almanaksociologie@hotmail.com. Voor de maartborrel werd er verder een lezing gehouden van Henk de Vos. Hoewel de opkomst niet erg hoog was, hebben de aanwezigen zich goed vermaakt tijdens een interessante lezing over welke aap nou het meest op ons lijkt wanneer we letten op pro-sociaal gedrag.
Dan rest er alleen nog een korte vooruitblik op de aankomende activiteiten. Als deze SoAP het daglicht heeft gezien hebben we de ALV inmiddels al gehad. Daarop zal besloten worden of we gaan paintballen of waterskiën. Vooraf aan deze activiteit staat een lezing gepland van Jan zonder streepje Kornelis Dijkstra. Verder hebben we nog de jaarlijkse bandavond: ‘rocken met geitenwollen sokken’ en hopen we jullie allemaal weer te zien tijdens onze borrels!
Gezelligheid in de Doos tijdens de Maartborrel
De foto’s van Bratislava worden bekeken tijdens after-Bratis borrel in April
De sociologen in Bratislava brachten ook een bezoek aan de dierentuin
Tom heeft echter meer oog voor de camera dan voor de foto’s... SOAP | MEI 2008
19
KUNST & CULTUUR
UITZENDRECHTEN
BETAALD VOETBAL
Alles went, als je maar voetbal uitzendt
Matthias Frankema
Straks gaan we weer op zondagavond om zeven uur met het bord op schoot. Al eet ik persoonlijk elke avond met het bord op schoot, het is toch een mooi moment om naar uit te kijken. De samenvattingen van het Eredivisievoetbal zijn weer terug op het publieke net. Voor 21 miljoen euro per jaar heeft de NOS de uitzendrechten via een veiling weten te bemachtigen. Daarmee keert het voetbal terug naar waar het ooit begon: Football is coming home. De NOS was de enige bieder. Moeten we blij zijn met de terugkeer van Studio Sport op het oude nest? De voetbalrechten waren de laatste jaren in handen van RTL en Tele 2. RTL heeft het recht om op vrijdagavond een live-wedstrijd uit te zenden en op zaterdag en zondag de samenvattingen van de wedstrijden. De zender kreeg vooral in het beginstadium enorme kritiek over zich heen omdat de samenvattingen in tegenstelling tot voorheen bij de NOS niet meer in volgorde van aantrekkelijkheid werden uitgezonden. Bovendien onderbraken ze de wedstrijden door (veel te lange) reclames. De laatste tijd is de kritiek verstomd. Alles went, als je voetbal maar uitzendt. Tele 2 heeft de rechten om de livewedstrijden uit te zenden. Door middel van het aanschaffen van een speciaal voetbalabonnement, vaak in combinatie met internet, en een decoder, is de echte voetballiefhebber in staat om te kiezen tussen alle livewedstrijden in de Eredivisie. Net als eerdere pogingen van Versatel en ook van Sport 7 is het uitzenden van livewedstrijden geen groot succes geworden. Zeker wanneer de Nederlander ervoor moet betalen, dan kijkt hij liever niet. ’s Avonds om zeven uur voor de televisie, dat is cultureel erfgoed, maar de betaaltelevisie staat in Nederland nog niet eens in de kinderschoenen. Dat is toch opmerkelijk, want in grote voetballanden als Engeland, Frankrijk, Spanje en Italië is het pay-per-view, het betalen per gekozen wedstrijd, al jaren meer dan vanzelfsprekend. Natuurlijk moeten we in Nederland wat betreft absolute getallen én inkomsten het afleggen tegen deze grootmachten, maar ook relatief gezien ten opzichte van het inwonertal lopen we ver achter met betaaltelevisie. Waarom zou je je daar druk om maken denk je dan misschien. Maar de clubs liggen nu al wakker van de dalende televisie-inkomsten. Terwijl ze in de goede tijden van De Mol’s Talpa nog ruim zeventig miljoen euro per jaar kregen, dalen de inkomsten nu naar 21 miljoen van de NOS plus een aantal miljoenen uit de live-wedstrijden. Dat betekent een halvering van de inkomsten uit televisierechten en tegelijkertijd een gevaar voor de financiële situatie van clubs in Eredivisie én Jupiler League. Want ook de clubs uit de
20 SOAP | MEI 2008
voormalige eerste divisie zullen de dupe worden van de verminderde inkomsten. Het solidariteitsbeginsel, waarbij Eredivisieclubs een deel van de televisie-inkomsten overdraagt aan de clubs uit de Eerste Divisie, staat nu op de tocht. Omdat deze inkomsten voor de kleinste clubjes soms wel eenderde van de begroting opleveren, zal het voortbestaan in gevaar komen, van zowel clubs als competitie. Clubs kunnen door mindere inkomsten niet meer de spelers kopen die ze graag willen hebben. De concurrentie met andere landen kunnen we al lang niet meer aan, maar het gat tussen de Europese topcompetities en de Nederlandse Mickey Mouse competitie zal enkel groter worden. Het aantrekken van sponsors wordt door de verminderde publiciteit op televisie er niet gemakkelijker op. Wellicht is een bijkomend voordeel dat er (nog) meer in de jeugdopleiding en (binnenlandse) scouting zal worden geïnvesteerd. Dure spelers zijn niet meer haalbaar, dus moeten de clubs het hebben van goedkope spelers uit de eigen jeugd of het amateurvoetbal. Voetballers van buiten de EU, die het wettelijk bepaalde salaris van zo’n vier ton betaald krijgen, zullen we minder zien in Nederland. Voetballers uit goedkope EU-landen zullen daarentegen wel meer in trek komen bij de clubs. De vraag is dus of er echt meer Nederlanders in actie gaan komen, is dus nog niet met zekerheid te beantwoorden. De gevolgen voor andere sporten zijn eveneens onvoorzien. Toen het voetbal bij de NOS weggekocht werd door Talpa, werd er door de kleinere sporten gejuicht: er zou meer tijd komen voor sporten als zwemmen, atletiek, hockey, basket-, volley- en handbal. Deze hoop is voor een groot deel ongegrond gebleven, want veel is er niet veranderd in de uitzendtijd. De NOS kwam namelijk met Engels voetbal op de proppen, zodat de uitzending op zondagavond toch nog voor een deel uit voetbal kon bestaan. De kleine sporten bleven op zondagmiddag geprogrammeerd. De NOS heeft nu beloofd dat de kleine sporten een prominente positie krijgen, net voor het uitzenden van het voetbal, van zes tot zeven. Daarna zal van zeven tot tien voor acht voetbal uitgezonden worden. Met als eerste wedstrijd de belangrijkste, net zoals vroeger. Dan wordt het voetbal onderbroken voor reclame, het acht uur journaal en nogmaals reclame. Vervolgens is na kwart over acht nog een blokje voetbal. Ook bij de publieke omroep is er ‘gewoon’ reclame tussendoor. Wat onderscheidt het publieke net nog van de commerciëlen, als ook hier het voetbal nog wordt onderbroken door reclames? En is het eigenlijk wel terecht dat er met 21 miljoen euro belastinggeld de samenvattingen van het voetbal worden teruggekocht. Je zou kunnen
zeggen van wel. Ten eerste was de NOS de enige bieder, al wisten ze dat vantevoren niet, omdat er sprake is van een zogenaamde ‘blinde’ veiling. Ten tweede geeft de NOS aan dat er sprake is van cultureel erfgoed. Tenslotte zal de terugkeer van het voetbal een positieve uitwerking hebben op kijkcijfers van andere programma’s rondom Studio Sport. Het versterkt volgens de publieken het hele nietcommerciële net. Maar hoe a-commercieel is het publieke net nog? Het publieke net, dat zorg zou moeten dragen voor het uitzenden van te dure programma’s voor te kleine doelgroepen, die anders niet van de grond zouden komen. Het zouden programma’s moeten zijn met een ideëel doel, waarbij het algemene nut wordt gediend. Je zou kunnen denken aan nieuws-, actualiteiten-, discussie-, consumenten- en jeugdprogramma’s. Ook documentaires en films (onder voorwaarden) kunnen onder deze voorschriften vallen. Sportprogramma’s in principe ook, in zoverre deze niet net zo goed door de commerciëlen kunnen worden uitgezonden. Het argument kan echter zijn dat het publieke net een bepaalde kwaliteit wil garanderen en dat deze door de commerciëlen niet geboden kan worden. Dat was in het geval van voetbal echter niet zo. Programma’s als Puberruil XL en Onderweg naar Morgen maar ook spelprogramma’s als Lingo en That’s the Question zijn toch geen programma’s met een ideëel doel, of je moet heel ver zoeken. Echter, het algemene nut kun je, als je wilt, heel breed opvatten: vermaak van het volk kan bijvoorbeeld ook algemeen nuttig zijn. Daardoor wordt de grens tussen publieke en commerciële programma’s minder helder. De reclames tijdens Studio Sport zijn daar ook een voorbeeld van. De 21 miljoen aan belastinggeld had ook besteed kunnen worden aan de zorg, het onderwijs of verbetering van de probleemwijken. Echter, wordt een groot deel van deze investering meteen alweer terugverdiend aan verhoogde inkomsten uit STER-reclames voor, tijdens en na de uitzendingen van Studio Sport. Bovendien wordt er met de televisiegelden een impuls gegeven aan de voetbalclubs, die anders wellicht met nog minder geld genoegen hadden moeten nemen. Het bod van de NOS valt te zien als ondergrens die voor de clubs redelijkerwijs geldt als garantie voor het voorbestaan, ook in de Jupiler League. Tenslotte kan het publieke net in het algemeen en kleinere sporten in het bijzonder, versterkt worden door de hoge kijkcijfers die Studio Sport trekt. Al met al kan gezegd worden, dat het een juiste investering is geweest van de NOS. Lekker om zeven uur met het bord op schoot voetbal kijken, want ja, dat kon bij RTL en Talpa natuurlijk niet.
ROMA
KUNST & CULTUUR
Roma: Een ontheemd volk in Slowakije
Dit jaar verzorgde de excursiecommissie van sociologie een reis naar Bratislava, de hoofdstad van Slowakije. Een stad en een land die beiden een stuk interessanter waren dan ik had verwacht. Wat met name mijn aandacht trok, waren de verhalen over de Romazigeuners. Bij ons bezoek aan de universiteit vertelde een hoogleraar hierover, en later lichtte een Nederlandse ambassadeur het probleem ook nog toe. Natuurlijk was ik op de hoogte van het bestaan van de Roma, maar het was mij niet bekend dat het in Slowakije zo’n groot probleem was.
Mart Duitemeijer
Laten we eerst kort de geschiedenis van de Roma bekijken. Uit DNA-onderzoek is gebleken dat het vrijwel zeker is dat alle Romastammen oorspronkelijk afkomstig zijn uit India, waar ze vlak na het eerste millennium zijn weggetrokken. Gek genoeg blijft het een raadsel waarom de Roma zijn vertrokken uit India. Daarna hebben de Roma een zwervend bestaan geleid, en kwamen in alle delen van Europa en zelfs in de Verenigde Staten terecht. Dit kwam mede doordat ze in de meeste landen waar ze terechtkwamen niet werden geaccepteerd. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden de Roma vervolgd door de Duitsers, die erin slaagden om ongeveer vijfhonderdduizend Roma te vermoorden. Ook hierna ging het de Roma in toenmalig Tsjecho-Slowakije niet zo goed af. Onder communistisch bewind werden hen meerdere culturele restricties opgelegd, het werd hen bijvoorbeeld verboden om als nomaden rond te trekken. Daarom werden tienduizenden Roma uit Slowakije, Hongarije en Roemenië overgeplaatst naar de grensgebieden van Tsjechië. In Slowakije werd veel geld gestoken in het steriliseren van Romavrouwen, zodat ze zich niet meer zouden kunnen voortplanten. Oftewel, de Roma hebben tot nog toe nooit een plaats gehad waarin ze volledig werden geaccepteerd.
Maar waarom heeft Slowakije op dit moment zo’n probleem met de Roma? Dit is ten eerste vanwege de omvang van de bevolkingsgroep in dit land. Van alle Europese landen zijn in Slowakije de meeste Roma gevestigd. Dit komt mede doordat veel Roma van Tsjechië naar Slowakije zijn gegaan toen Slowakije zich van Tsjechië afscheidde. Echter, in de laatste volkstelling kwam naar voren dat maar twee procent van de bevolking Roma is. Hierbij moet echter worden opgemerkt dat mensen zelf moeten aangeven of ze Roma zijn of niet. Dit leidt tot zeer onbetrouwbare getallen. Volgens zowel de hoogleraar als de Nederlandse ambassadeur is wel tien procent van de bevolking Roma. Deze bevolking
groeit ook zeer snel, omdat Roma over het algemeen erg veel kinderen hebben. Een reden hiervoor zou kunnen zijn dat de overheid per kind kinderbijslag uitkeert aan de mensen. Een tweede oorzaak voor de aandacht die het probleem krijgt, is de welvaart in Slowakije. Het land is nog niet zo lang lid van de EU en maakt op dit moment een gigantische economische groei door. Ter illustratie: in 2007 was er sprake van een econo- Een romanederzetting in Cigelka, Slowakije mische groei van 10,4%. Doordat een deel van de bevolking nu rijker school. De overheid probeert dat op dit begint te worden, worden de verschillen tus- moment wel te stimuleren door kinderbijslag sen rijk en arm ook steeds duidelijker. Het in te houden als de kinderen niet naar school wordt nu echt duidelijk dat er een structureel gaan. Toch is scholing vaak ook lastig, omdat probleem is met de sociaal-economische veel Romakinderen al met een achterstand beginnen door een zwakke beheersing van de positie van de Roma. Verder komen er steeds meer ergernissen Slowaakse taal. van de bevolking over de “luiheid” van de Roma, die door veel Slowaken als uitkering- Al met al kan gesteld worden, dat de positie trekkers worden gezien. Er bestaan veel voor- van de Roma in Slowakije een zeer complex oordelen over de Roma; dat ze smerig leven, economisch en sociaal probleem is. Het is niet willen werken en altijd op geld uit zijn. ook erg lastig te zeggen wat een effectieve Dit is natuurlijk, los van slechte educatie, al aanpak zou zijn. Een actieve houding van de een verklaring waarom er zoveel werkeloos- overheid ten opzichte van het probleem zou heid is onder de Roma: niemand wil ze in geen overbodige luxe zijn. Juist doordat de dienst hebben. Onder de Romabevolking is overheid haar handen nauwelijks aan de branop dit moment dan ook een officieel werke- dende kwestie durft te branden, is het onduiloosheidspercentage van bijna 100%. Het delijk hoe lang het nog gaat duren voordat er probleem wordt echter miskend door de een toekomstperspectief van acceptatie en Slowaakse politiek. Al jaren spelen deze pro- sociaal-economische en culturele emancipablemen, maar de overheid maakt haar handen tie voor de Roma zal verschijnen. er liever niet aan vuil. Zo vertelde de Nederlandse ambassadeur dat ze zelfs op enig verzet van de Slowaakse overheid stuitten, toen ze een filmpje wilden maken over de achterstandspositie van de Roma. Een groot deel van de Roma leeft in verschrikkelijke armoede. De ambassadeur liet ons beelden zien van nederzettingen waarin je van geluk mocht spreken als je een dak boven je hoofd had. Dit komt mede door een relatief nieuwe maatregel van de Slowaakse overheid in het sociale stelsel. De overheid heeft de uitkeringen drastisch verlaagd om de arbeiders te stimuleren werk te zoeken. De regering gaf aan niet te willen dat de arbeidersklasse “van haar kinderen leefde”. Toch is het maar zeer de vraag welke gevolgen – naast nog meer armoede onder Roma – deze maatregel zal hebben. De vicieuze cirkel waarin slechte opleiding, bestaande vooroordelen en discriminatie leiden tot werkeloosheid is moeilijk te doorbreken voor de Roma. In de cultuur van de Roma gaat een Een klassieke weergave van een rondtrekgroot deel van de kinderen niet naar kend romagezelschap
SOAP | MEI 2008
21
KUNST & CULTUUR
BOEKBESPREKING: JOEP DOHMEN - OVER
LEVENSKUNST
Waarom zou niet iedereen een kunstwerk van zijn leven kunnen maken?
Lange tijd was religie in het algemeen en God in het bijzonder de allesomvattende en niet ter discussie staande richtlijn voor het goede leven. Nadat Nietschze in 1882 in Die fröhliche Wissenschaft proclameerde dat God dood was, was het aan de westerse mens om een levensmoraal te ontwikkelen vanuit andere bronnen dan het geloof. Dostojevski schreef dat als God niet bestaat, dat alles geoorloofd is. En zo is het, zo zou Jean-Paul Sartre later in zijn hoofdwerk L'Être et le néant beweren. In zekere zin heeft Nietschze gelijk gekregen dat de moderne mens, in ieder geval in Nederland, meer seculier is geworden. Vanuit dat constatering is er ruimte voor de individu gekomen om een persoonlijke levenskunst te ontwikkelen. Het boek Over levenskunst - De grote filosofen over het goede leven van Joep Dohmen biedt een handreiking om te leren van de levensopvattingen van klassieke en moderne filosofen en schrijvers.
Lieuwe Zijlstra
De toenemende secularisering van de maatschappij heeft veroorzaakt dat de westerse mens zich in een moreel vacuüm is gaan bevinden. Vooral na de Tweede Wereldoorlog benadrukten de nieuwe generaties in Nederland dat zij eigen normen en waarden hadden. De jaren ’60 golden als culminatie van deze roep naar bevrijding van dogmatische leerstellingen. Deze roep vertaalde zich onder meer in protestbewegingen zoals bijvoorbeeld de Provo’s, die bezig waren met vrije liefde, ecologie en milieu, emancipatie, democratisering en een afbraak van autoriteit. Het idealisme van de jaren ’60 verminderde langzamerhand, mede door het feit dat een aantal doelen bereikt waren. Zo is onder meer de emancipatie van vrouwen toegenomen en ook kunnen we spreken van een vrijere seksuele moraal. Buiten deze feiten om is de vrijheid van de mens toegenomen om zelf zijn levenspad te bepalen. Volgens Joep Dohmen, universitair docent filosofie en humanisme aan de Universiteit voor Humanistiek in Utrecht, wordt de huidige laatmoderne conditie gekenmerkt door individuele zelfbeschikking, de dominantie van de markteconomie in samenhang met een voortschrijdende technologie, en het waardepluralisme. Verder stelt hij dat mensen nauwelijks zijn opgewassen tegen de moderne vrijheid zoals blijkt uit de lange reeksen van uitingen van gebrek aan zelfbeheersing en onverschilligheid: de zwakke regie over het eigen bestaan, de overvolle agenda’s, de gewoonte om zoveel mogelijk zaken tegelijk te behandelen, het dwangmatig genot als afweer tegen de verveling, het wanhopige
22
SOAP | MEI 2008
verlangen naar spiritualiteit en de opmars van goeroes die op dat verlangen azen, de terreur van de amusementsindustrie, de gekmakende tijdsdruk en het vruchteloze verlangen naar onthaasting. Joep Dohmen biedt met zijn boek nu eens een andere invalshoek van levenkunst dan de populaire zelfhulpboeken in de sectie “populaire psychologie” bij de boekhandel. Zijn boek biedt de visies van vele filosofen en literatoren uit meerdere tijdsperiodes. Het boek begint met de opmerking van Michel Foucault in 1984: “Het valt mij op dat de kunst in onze samenleving met voorwerpen te maken heeft en niet met mensen of met het leven. Kunst is een specialiteit geworden van experts die men kunstenaars noemt. Maar waarom zou niet iedereen een kunstwerk van zijn leven kunnen maken? Waarom is die lamp, dit huis wel een kunstwerk en mijn leven niet?” Vanuit dat startpunt geeft het boek een bloemlezing van bijna vijftig teksten over levenskunst uit de geschiedenis van de westerse filosofie vanaf Plato tot en met grote filosofen en schrijvers als Jean-Jacques Rousseau, Arthur Schopenhauer, John Stuart Mill, Friedrich Nietschze en Bertrand Russell. Een groot pluspunt aan dit boek is dat het korte fragmenten van originele werken van de filosofen geeft, maar de interpretatie aan de lezer over laat. De dialoog Alcibiades van Plato is de eerste tekst over levenskunst uit de geschiedenis van de filosofie. Alcibiades is een zeer getalenteerde Atheense jongeman van nog geen twintig jaar die een maatschappelijke functie wilde bekleden. In deze dialoog vinden we onder andere de befaamde metafoor van het oog. Plato vraagt aan Alcibiades hoe het oog zichzelf kan zien. Het antwoord lijkt erg eenvoudig maar is in feite ingewikkeld. Volgens Plato kun je jezelf niet eenvoudig bekijken in een spiegel. Je moet in een ander oog kijken, dat wil zeggen in jezelf, echter in jezelf zoals je in andermans ogen verschijnt. En daar, in de pupil van de ander, zie je jezelf; de pupil dient als spiegel. Omdat het boek chronologisch verschillende tijdsperiodes behandelt, respectievelijk de oudheid en middeleeuwen, de renaissance, de moderne tijd, de negentiende eeuw en de twintigste eeuw, valt er een duidelijk verschil te ontwaren in levensvisies van de verschillende filosofen in verschillende tijdsperiodes. Zo is het in de Griekse ethiek het geval dat mensen zich veel meer zorgen maakten over hun morele gedrag, hun ethiek en de verhouding tot zichzelf en anderen dan over religieuze problemen. Het probleem van de Grieken bestond niet uit problemen in de toekomst, over wat er na de dood gebeurt of over
het bestaan van God. Bij hen ging het om het feit hoe zij een zo goed mogelijk leven konden leiden. Op een bepaalde manier staat de moderne mens voor hetzelfde dilemma. Het individu is wederom van belang. Maar in de Griekse tijd ging het vooral om epimeleia heautou, dat ‘zorg voor zichzelf’ betekent. Het betekent dat je ergens aan werkt, dat je je ergens om bekommert. Het drukt een bepaalde werkzaamheid uit en benadrukt aandacht, kennis en vaardigheid. In contrast met de huidige tijd benadrukt het dus een bewuste, aandachtige “zorg voor zichzelf” en geen vlotte adviezen van Dr. Phil of een boek met de titel “How To Be Happy in Ten Days”. Volgens Michel Foucault verving het christendom het idee van een zelf dat je als kunstwerk moest creëren door het idee van een zelf dat je moet verloochenen omdat het tegen Gods wil was als je je op jezelf verliet. Ware kennis vond je in het goddelijke, maar niet in het zondige zelf. Het nieuwe christelijke zelf moest voortdurend onderzocht worden omdat de zondige begeerten van het vlees in dit zelf huisden. Vanaf dat moment was het zelf niet meer iets waaraan vorm moest worden gegeven, maar iets dat verloochend en ontcijferd moest worden. Eén van de filosofen uit de moderne tijd is Jean-Jacques Rousseau. Hij ontroert je met een passage uit zijn “Bekentenissen”, waarin hij beschrijft dat oude mensen meer hechten aan het leven dan kinderen. Zij komen tot de gedachte dat al hun zorg, al hun bezit, de vrucht van al hun zwoegen tot s’avonds laat, dat ze dat allemaal achter laten bij hun dood. En dat ze er niet aan gedacht hebben om gedurende hun leven ook maar iets te verwerven dat zij bij hun dood zouden kunnen meenemen. Dichterbij onze tijd stelt Nietschze de vraag aan het moderne individu: Wat maakt bij jou de geschiedenis van elke dag? Bezie je gewoontes, zijn ze het product van je lafheid en luiheden, of van je dapperheid en vindingrijke rede?”. Ook gruwt hij van mensen die geen eigen mening ontwikkelen maar de rest volgen, dit noemt hij op openbare meningen drijvende pseudomensen. Zijn antwoord op levenskunst is het geven van stijl aan je karakter. Als grote liefhebber van filosofische werken zou ik graag meer van deze passages in dit artikel verwerken. Maar het mooie is nu juist dat je dat zelf mag ontdekken. Dit boek is zeker een aanrader om een idee te krijgen van de ideeën van verschillende filosofen en schrijvers over levenskunst. Daarnaast is het een goed middel om ervaring op te doen om een kunstenaar van je eigen leven te worden.
TIP
VAN DE PROF:
KUNST & CULTUUR
DANIËLLE JANSEN
Alsof de schilderijen voelbaar zijn
Daniëlle Jansen
Museum voor Moderne Kunst - Brussel
Daarom kozen nog al wat studenten ervoor om hun studie in een atelier Jaren geleden, toen ik bij mijn zus was die van een leermeester te voltooien, ook destijds in Brussel woonde, heb ik het al vormde dat een potentiële bedreiMuseum voor Moderne Kunst bezocht. Dit is ging voor hun kunstcarrière. Een één van de drie Koninklijke Musea voor leermeester die destijds erg in trek Schone Kunsten van België ofwel Musées was bij studenten die hun loopbaan Royaux des Beaux Arts de Belgique. Naast wilden starten was de beroemde het Museum voor Moderne Kunst is er het schilder Charles Gleyre. Monet, Museum voor Oude Kunst. De Belgen Bazille, Sisley en Renoir, die samen pochen met deze combinatie want op deze de harde kern van de essionisten manier is het één van de weinige musea ter vormden, zijn allemaal bij hem in de wereld die zes eeuwen kunst in één instelling leer geweest. Enkele van hen, onder Monets aanbiedt. Of het dan nog te behappen is voor wie Monet, hebben zich uiteindelijk een normaal mens, is niet aan de orde, maar van hem afgekeerd omdat Gleyre er op in mijn herinnering was het al niet eenvoudig hamerde dat je sommige zaken mooier kon om het Museum der Moderne Kunsten in één schilderen dan dat ze daadwerkelijk waren. dag te doorlopen. Geen te korte mannetjes met te grote voeten, Het Museum voor Moderne Kunst omvat of landschappen met scheefgroeiende bomen. de periode vanaf halverwege de 18e eeuw tot Nee, volgens Gleyre was het beter en mooier hedendaagse kunst. En daar zit nu ook net de om alles wat op het doek terecht kwam te kunst tussen die ik mooi bleek te vinden: de idealiseren. Impressionistische kunstenaars oude moderne kunst en dan specifiek het echter schilderden niets anders dan wat ze essionisme. Daar in België is mijn liefde voor zagen, ook wanneer het asymmetrische comhet essionisme aangewakkerd. Het essionis- posities betroffen. Dat is ook wat mij aanme is een kunststroming die halverwege de spreekt in deze schilderkunst. Het zijn over 19e eeuw in Parijs kwam opzetten. Als je in het algemeen prachtige werken die vaak een die tijd een carrière als kunstenaar ambieer- warme indruk geven van de persoon of de, was het van levensbelang om een cursus omgeving in kwestie. Het gaat hierbij om de aan de Ecole des Beaux-Arts in Parijs te vol- impressie waarbij meer aandacht was voor gen. Dit scheen niet altijd even fijn te zijn kleuren en lichtspeling dan voor fotografigeweest, want studenten werden op deze sche details. school in een zeer streng keurslijf geplaatst, Eén van mijn favoriete schilders is Monet. waarbinnen ze tot perfecte Beaux Arts stu- Het bekendste schilderij van Monet is tegelijdenten werden opgeleid. Op de Ecole des kertijd ook het schilderij dat alleen al vanweBeaux-Arts werd talent gewantrouwd en ori- ge zijn naam de belichaming van het impresginaliteit veracht: een student werd geacht sionisme is geworden: Impressie: zonsop“uitsluitend die ideeën te koesteren die door gang (Impression: soleil levant). Critici de academici waren geaccepteerd, en vooral waren hier niet echt enthousiast over, want niet de pretentie te hebben er zelf ook maar het was slechts een impressie. En wel een één te bezitten”. Zoals menig student zich hele slordige impressie: “Wallpaper in its kan indenken, werd men hier niet vrolijk van. embryonic state is more finished than that seascape”, aldus Louis Leroy, criticus en onbewust bedenker van de naam impressionisme. Ik denk daar echter anders over (het werk van Monet is in de loop der jaren ook wel wat mooier en verfijnder geworden). Zijn werk maakt met name indruk op mij vanwege de uitzonderlijke kracht die de schilderijen uitdrukken: alsof de schilderijen voelbaar zijn. Daarnaast spreken ook de landschappen mij aan: Monet hield ervan om water te schilderen. De brug van Argenteuil ('Le Pont d'Argenteuil') is daar een voorbeeld van: de weerspiegeling van de bossen en gebouwen in Trappenhuis in het museum voor moderne kunhet water is zo knap gedaan: het lijkt net alsof je de stroming in sten in Brussel
‘Seine-over bij Vetheuil’
het water kunt zien. Een andere favoriet van mij is PierreAugust Renoir. Terwijl Monet een afkeer had van het schilderen van personen, was juist dit een belangrijke focus van Renoir: het schilderen van personen in hun normale doen. Heel vaak werd dat een weergave van één of andere gezellig samenzijn: ‘Maaltijd op de rivieroever’, een middag in de 'Moulin de la Galette' of ‘In gesprek met de tuinman’. De impressies van Renoir zien er zo zonnig en genoeglijk uit dat je zou wensen dat je ook onderdeel uitmaakte van het tafereel. Zelfs het samenzijn tussen ‘Wasvrouwen bij de rivier’ ziet er uit om jaloers op te zijn. Heerlijk, op een maandagochtend, gezellig babbelen en ondertussen even de was in de rivier schrobben. Een derde impressionist die ik niet ongenoemd wil laten is Alfred Sisley. Net als Monet was Sisley er ook één van de landschappen. Sisley was echter meer dol op lucht dan op water en schilderde daarom vaak weersomstandigheden zoals storm, sneeuw en overstromingen. Nu ben ik niet zo dol op dit soort sombere landschappen, maar Sisley heeft ook vele landschappen geschilderd met een meer zonnige uitstraling. De Seine in het ochtendgloren is daar een heel mooi voorbeeld van: het schilderij wordt gedomineerd door water en door zomerse stapelwolken. Het is nu wel duidelijk dat ik van – vooral zomerse – landschappen hou. Graag had ik bij mij thuis aan de muur ook werk van bovenstaande schilders hangen. Bijvoorbeeld in de woonkamer Monets ‘Seine-oever bij Vetheuil’ en in de trapgang ‘Roeiers in Chatou’ van Renoir. Jammer dat de werken zo groot zijn en mijn muren zo klein. Ik zou trouwens ook geen keuze kunnen maken tussen alle fraaie werken van deze fameuze schilders: ik ben en blijf tenslotte een weegschaal. Had ik een paar jaar geleden met mijn promotie grootste plannen om nu eindelijk toch eens een kunstwerk aan te schaffen, is dat door mijn eeuwige besluiteloosheid weer mislukt. Heb ik een piano gekocht. Ook een kunstwerk, maar toch anders …
SOAP | MEI 2008
23
MAATSCHAPPIJ & POLITIEK BETOOG
Onvrede en de orde van de dag
Terwijl er een woedende menigte op het binnenhof staat te demonstreren leest een kamerbode verveeld zijn krantje
Michiel Emmelkamp
Het is één van de meest typerende foto’s over de Nederlandse politiek. Buiten, op het Binnenhof, staat een woedende menigte verpleegkundigen te demonstreren tegen bezuinigingen. Een besluit van de regering raakte hen zodanig in het hart dat zij geëmotioneerd naar Den Haag zijn getogen om hun mening te uiten. Binnen zit een kamerbode aan een werktafel, verveeld zijn krantje te lezen. Een briesje waait door het openstaande raam naar binnen. Zo’n demonstratie is voor hem aan de orde van de dag, en hij kan zich er dan ook weinig druk om maken. Onverstoorbaar leest hij zijn krant. Wie de foto ziet begrijpt direct de ‘kloof’ die er bestaat tussen de burgers en de gevestigde partijen in Nederland. En het krachtige beeld verklaart daarmee, volgens mij, direct de vlucht naar de flanken die momenteel gaande lijkt te zijn, afgaande op de peilingen. Aan de ene kant zijn burgers boos en onzeker over vanalles, en door de toenemende confrontatie met vreemde culturen en heftiger wordende concurrentie op salaris en tijd met werknemers uit Polen en India neemt die onzekerheid alleen maar toe. Doordat burgers mondiger en verwender zijn geworden houden ze hun kritiek en onvrede niet langer voor zich, en is de drempel tot klagen lager gewor-
24
SOAP | MEI 2008
den. Aan de andere kant heerst onder de politieke elite het beeld dat het hier eigenlijk aardig goed voor elkaar is en de grootste strijd wel zo ongeveer achter de rug is. Burgers kunnen wel boos zijn, maar zo slecht hebben ze het hier toch niet? Vanuit dat oogpunt is politiek allang geen middel meer om de wereld te verbeteren, maar verworden tot een spel dat je kan spelen om bijvoorbeeld je carrière een nieuwe impuls te geven. Bij de grote partijen zijn de echte wereldverbeteraars schaars geworden.
De elite vindt dat het aardig goed voor elkaar is
Ik denk dat het deze botsing van perspectieven is die de voedingsbodem heeft gecreëerd voor politici van buiten als Marijnissen, Wilders, Verdonk en Fortuyn. Het is wellicht dezelfde botsing van perspectieven die in andere welvarende samenlevingen als Duitsland, Oostenrijk, België en Frankrijk ook heeft gezorgd voor een opkomst van populisten. Burgers die vinden dat de wereld nog lang zo goed niet is zullen altijd stemmen op wereldverbeteraars, en het maakt ze lang niet altijd uit op welke manier de wereld dan ver-
beterd wordt, als ze maar het gevoel krijgen dát hij maar verbeterd wordt. Burgers die ontevreden of onzeker zijn zullen zeker níet stemmen op politici die kil hun klachten bagatelliseren, goedpraten of beschouwen als aan de orde van de dag, maar wél op politici die hun klachten serieus nemen en ze gepassioneerd aankaarten. Ze willen bovenal echte mensen die zichtbaar geraakt zijn door de problemen van alledag. Als zij ook niet altijd weten hoe het dan wel moet is dat niet erg, zolang kiezers er maar van op aan kunnen dat ze het proberen. Het is denk ik om deze redenen ook goed te verklaren dat politiek steeds meer draait om personen, in plaats van om ideeën. Temeer omdat er al vaak genoeg politici zijn geweest die plichtmatig ideeën opdreunden, maar door een gebrek aan geloof erin weinig ervan waarmaakten.
Burgers zijn boos over vanalles
Het is denk ik ook om deze redenen dat Alexander Pechtold –die het verder leuk doet, hoor- nooit stemmen bij Wilders, Verdonk of Marijnissen zal weghalen: bij hem stralen het politieke spel, het feit dat zijn ideologie vooral het hebben van zoveel mogelijk zetels is en de nonchalance waarmee hij over de proble-
OPINIE
men van alledag heenstapt er vanaf.
Maar de luxe van Pechtold is tegelijkertijd dat hij de kiezers van Wilders, Verdonk of Marijnissen niet nodig heeft: na de vele D66debacles is een zeteltje of 15 voor hem al een prestatie van formaat. De last van de middenpartijen is dat ze de stemmen van de populisten wel degelijk nodig heeft, al was het maar om te voorkomen dat er straks een populistisch blok van 70 zetels ontstaat. En dus zal er nogal wat moeten veranderen bij de middenpartijen. In de personele sfeer: het vervangen van regenteske types die het alleen doen om kleine dingetjes een klein beetje te veranderen en de wijsheid in pacht hebben, door wereldverbeteraars die oprechte idealen hebben en persoonlijk geraakt zijn als ze er niet in slagen die te realiseren. Op politiek vlak: het uitkiezen van een paar thema’s die burgers aanspreken en waarop een strijdwaardige en boeiende agenda te formuleren is, en op de rest van de thema’s gewoon zo doorgaan als men altijd al deed (want zo slecht gaat het op een heleboel terreinen inderdaad niet). En op organisatorisch vlak: een omslag maken van uitleggen, negeren en borrelen met “collega’s” naar luisteren, aankaarten en vechten voor idealen.
Doordat burgers mondiger en verwender zijn geworden houden ze hun kritiek en onvrede niet langer voor zich, en is de drempel tot klagen lager geworden
Nogal makkelijk om dit op te schrijven in SoAP, iets lastiger om het allemaal te realiseren in de middenpartijen. Mijn voorspelling: er zal wel weer een jaartje onbestuurbaarheid aan te pas komen voordat er wat verandert, en de verandering zal van onderop afgedwongen moeten worden. Want bij de leiding van de middenpartijen lijkt het wel alsof men weliswaar de mensen buiten hoort schreeuwen, maar eerst de koffie opdrinkt, de krant wordt gelezen, een briesje naar binnen waait en men gaat rustig overgaat tot de orde van de dag.
Matthias Frankema
Hokjesdenken
Ik vul wel eens een enquête in. Vol twijfel kies ik op een vier-, vijf-, zeven of zelfs elfpuntsschaal het antwoord dat het beste mijn werkelijkheid representeert. Drink ik veel alcohol, een beetje veel of weinig? Nou, soms drink ik (heel) veel, soms een beetje en dan weer weinig of niets. Gemiddeld een beetje maar, terwijl het antwoord de waarheid eigenlijk geweld aan doet. De sociologie laat zich onnodig veel pijn doen door deze alom vertegenwoordigde abc-methode. In een drukke kantine zit ik met een paar vrienden aan de koffie en ondertussen komt een onrustige student op me af of ik alsjeblieft een vragenlijst wil invullen, dat zou hem ontzettend helpen. En het kost maar een paar minuutjes. Omdat je ook jezelf niet in de vingers wilt snijden, probeer je de lijst inderdaad in no-time af te krijgen. Ben ik het enigszins eens, gewoon eens of ben ik het heel erg eens met de voorgelegde stelling. Weet ik veel. M’n koffiemaatje is enigszins eens, dus ik ga met hem mee. Verveling, desinteresse en dus onverschilligheid maken zich al gauw van me meester. Later worden op basis van mijn ondoordachte, vluchtige en onverschillige antwoorden schalen geconstrueerd, gemiddelden uitgerekend en verbanden gelegd. Empirisch onderzoek, zo noemen sociologen dat. Het grappige is ook dat er sociologisch onderzoek wordt gedaan waarbij de respondenten studenten zijn van de opleiding sociologie. Natuurlijk hebben zij door wat er bedoeld wordt met de vragen, welke antwoorden worden verwacht en welke trucjes worden uitgehaald om tot deze verwachte, hypothese bevestigende, antwoorden te komen. Bij psychologie doen ze precies hetzelfde, waar studenten proefpersoonpunten moeten halen. Omdat ze opgeleid worden tot psycholoog zijn ze een gemakkelijke doelgroep van onderzoek. Maar natuurlijk zijn ze niet representatief voor de populatie, namelijk bevooroordeeld in kennis en inzicht. Normale respondenten snappen vragen niet, lezen vragen niet goed, zien de antwoordcategorieën niet staan, slaan vragen over, vullen geen of meerdere antwoorden per vraag in of geven juist alleen maar hetzelfde antwoord. Mensen die het overal mee oneens zijn, zijn op voorhand niet te vertrouwen en worden dus uit het onderzoek gehaald. Respondenten worden onder andere beïnvloed door de vorm van de dag, de omgeving en tijdsdruk. Soms positief, maar veel vaker negatief. En in hoeverre zijn mensen in staat om zichzelf te beoordelen? Als het gaat om gedrag, attituden en discrepanties hiertussen zullen respondenten sociaal wenselijke of gewoon onbetrouwbare antwoorden blijven
COLUMN
geven, hoe zeer je deze als onderzoeker ook probeert te voorkomen. Een oordeel over jezelf kan nooit objectief zijn, laat staan dat een oordeel over een ander objectiviteit mag pretenderen. Soms wordt er ook gevraagd naar meningen, vaak ook nog eens over complexe maatschappelijke vraagstukken. Remco Campert schreef ooit al eens in één van zijn befaamde bijdragen aan CaMu op de voorkant van de Volkskrant, dat hij eigenlijk dagen nodig zou hebben om een vragenlijst weloverwogen in te vullen. Het is weinigen gegeven overal een mening over te hebben, laat staan een gegronde. Vaak is het zo dat respondenten pas bij het zien van de vraag gaan nadenken over het vraagstuk. De bedenktijd van een aantal seconden is onvoldoende voor een gegrond antwoord, waarvoor kennis en inzicht noodzakelijk is. Attituden en gedrag worden vaak onbewust geconstrueerd. Een onbewuste handeling of intentie tot handelen is moeilijk om te zetten in een zelfbeoordeling in de vorm van een cijfertje van één tot elf. Het schijnt zo te zijn dat mensen sowieso anders gaan denken wanneer ze een vragenlijst onder hun neus krijgen. Een schriftelijke vragenlijst moet dus eenvoudig zijn waarbij het risico op fouten en misverstanden zo laag mogelijk gehouden wordt. Dit heeft gevolgen voor de vragen die je kunt stellen, hoe je ze kunt stellen, het aantal doorverwijzingen en (dus) de volgorde van vragen. Een vragenlijst moet niet te lang zijn en dit heeft gevolgen voor de kwantiteit en kwaliteit van de informatie. Vragen naar het waarom zijn eigenlijk onmogelijk omdat ze nauwelijks zijn te kwantificeren in een grootschalig onderzoek. Het onderzoek blijft dus beperkt tot het wat, wanneer en waar. Terwijl het toch juist zo boeiend is aan de gedragswetenschappen: waarom en hoezo! Bovendien is het interessant wat de verschillen zijn, terwijl de empirie vooral voorstaat op de overeenkomsten binnen en tussen individuen, die worden gerepresentateerd door het groepsgemiddelde. De vragenlijst wordt alom gebruikt, maar de vraag is of dit terecht is. De nadruk in Groningen op de kwantitatieve onderzoeksmethoden lijkt te ver te zijn doorgeslagen. Meer aandacht voor kwalitatieve methoden als participerend onderzoek en diepte-interviews is gewenst voor een bredere kijk op de sociologische mogelijkheden. Informatie achterhaal je niet door mensen slechts een hokje aan te laten kruizen, of ze er zelf in te plaatsen. Het is een naïef mensbeeld, dat nauwelijks recht doet aan de potentiële kracht van de menswetenschap.
SOAP | MEI 2008
25
OPINIE
BETOOG
Nathalie Feitsma
Van verdienste naar faam
Over de schaduwzijden van het meritocratisch ideaal
Sommige dingen blijven je altijd bij. Zo herinner ik mij nog hoe ik vroeger urenlang in de Donald Duck kon lezen, totdat ik elk verhaal ten minste twee keer had gelezen en elk plaatje tot in detail bestudeerd had. De levendige verhalen over de eendenfamilie en de prototype figuren; ze staan allen nog op mijn netvlies gebrand. Zo ook het beeld van de rijke magnaat uit Duckstad, Dagobert Duck, welke zich zwemmend in het geld een weg door het leven baant. Het is dit beeld dat waarschijnlijk tot ieders verbeelding zal spreken; bulkend van het geld, je eigen leven kunnen leiden, als God in Frankrijk. Dagobert Duck is het voorbeeld van het geslaagde individu. Het zou mij dan ook niets verbazen als de topmannen van vandaag en morgen, in hun onschuldige kinderdromen, zichzelf al zagen zwemmen in het geld alsof zij Dagobert Duck waren. Dat een dergelijke droom ook grotendeels bewaarheid zou worden, dat hadden de topmannen zeker niet gedacht. Doch, we hoeven er tegenwoordig niet meer van op te kijken als we horen dat onze topmannen meer dan het tienvoudige verdienen van de gage van onze minister-president. Zolang dit het resultaat is van de verdiensten van het individu is het werkelijk de meritocratie die regeert, maar in veel gevallen valt hieraan te twijfelen.
Verdienste Lange tijd heeft in Nederland het egalitaire denken geregeerd. Het idee dat iedereen gelijke kansen diende te krijgen en dat inkomensverschillen niet te groot mochten zijn, was springlevend. Maar onder druk van globalisering en marktdenken is dit idee al lang achterhaald. De sociale ongelijkheid is geleidelijk aan toegenomen. Inkomensverschillen werden groter, en de rol van het bedrijfsleven daarin eveneens. Toch hoorde je niemand klagen. Immers, zolang beloningsverschillen het gevolg zijn van ondernemerschap, capaciteit en inzet, valt rijkdom je ten deel. En zo heeft de Nederlandse samenleving zich ontwikkeld tot een samenleving die in de buurt komt van het meritocratische ideaalbeeld. Een meritocratische samenleving is haast te mooi om waar te zijn, en kritiek kon dan ook niet uitblijven. Zo is ondermeer het feit dat aan de bovenkant van de maatschappelijke ladder de relatie tussen verdienste en beloning volkomen zoek is, aan de kaak gesteld. Steeds vaker wordt de vraag gesteld in hoeverre het fair is dat de ongelijkheden zo groot zijn geworden. Zeker als het inkomen niet verdient is op basis van eerlijk verworven know how en eigen capaciteiten, maar op basis van afkomst of zelfs op basis van non-
26 SOAP | MEI 2008
prestaties. Denk maar aan de gouden handdrukken die topmannen meekrijgen bij vertrek. Hoewel aan de meritocratische samenleving het ideaal van gelijkheid ten grondslag ligt, blijkt het in de praktijk erg moeilijk dit te creëren. Dit komt al tot uiting bij het onderwijs. De overheid doet haar best, ondermeer door het onderwijs te subsidiëren zodat individuen op financieel gebied gelijkgesteld zijn aan elkaar en de kans krijgen zich door kennisverwerving te ontwikkelen tot capabele werknemers. De overheid gaat hier echter voorbij aan de verschillen in uitgangsposities en de mogelijkheden waarin individuen hun capaciteiten kunnen benutten. Kinderen van succesvolle ouders, bezitten nu eenmaal meer sociaal, cultureel en materieel kapitaal dan kinderen van minder succesvolle ouders. Daar komt nog bij dat de overheid juist diegenen steunt die het langst in het onderwijssysteem blijven zitten. De zwakkeren die het onderwijs niet aankunnen en vroegtijdig de schoolbanken verlaten, zijn daardoor grotendeels aan hun lot overgelaten.
Dat iemand met veel motivatie, maar slechte cijfers en weinig diploma's wellicht een capabele werknemer is, daar gelooft de meritocratie niet in
Een ander pervers effect van de meritocratie is dat zij geen rekening houdt met achtergrond en context. Zij rekent mensen af op wat zij presteren. Objectief in de zin van scores op toetsen en het aantal behaalde diploma's. Dat iemand met veel motivatie, maar slechte cijfers en weinig diploma's wellicht een capabele werknemer is, daar gelooft de meritocratie niet in. Ook gelooft zij niet in het feit dat scores op toetsen feilbaar zijn, of dat het onderling vergelijken van scores er toe leidt dat er altijd verliezers en winnaars zullen zijn, onafhankelijk van inzet en werkelijke prestatie. Ook op de arbeidsmarkt blijkt het moeilijk gelijke kansen te creëren. Vooral omdat het niet zozeer gaat om de juiste kwalificaties, als wel om de meeste kwalificaties. Het uiteindelijke resultaat hiervan, is een nulsomactiviteit: wie zich verbeterd doet dat ten koste van anderen. Elke investering in menselijk kapitaal betaalt zich daarmee onvoldoende terug. En de klap komt nog het hardst aan voor diegenen aan de onderkant van de maatschappelijke ladder: de met moeite ver-
worven startkwalificatie blijkt daar immers weinig waard.
Faam De gewone man heeft de emancipatieidealen zien verdampen. Het geloof in eerlijke kansen en gelijke verdeling, is met het huidige onderwijssysteem, de op hol geslagen beloningsstrategieën en de te bekritiseren selectieprocedures op de arbeidsmarkt, vervlogen. Vele oplossingen voor dit falende meritocratische systeem zijn reeds aangedragen. Toch zijn deze oplossingen veelal marginaal en pakken zij het onderliggende probleem van het meritocratisch systeem niet aan. Denk maar aan de mogelijkheid om scholen onderling te laten concurreren als mede de onder de maat presterende scholen te sluiten. Recentelijk heeft Dick Pels een andere oplossing aangedragen, namelijk een herwaardering van posities en verworvenheden. Het nieuwe streven moet 'eer' zijn, aldus de socioloog. Verdiensten van mensen dienen niet langer enkel in geld uitgedrukt worden, maar ook juist in faam. Zo moet er meer waardering komen voor laaggeschoold arbeid, als ook meer aandacht voor immateriële beloningen, zoals rangordes en eervolle vermeldingen. Of een dergelijke mentaliteitsverandering ooit van de grond komt is nog maar de vraag. Het idee op zich is zo slecht nog niet, maar eer is een moeilijk af te meten concept, en in een maatschappij waarin het marktdenken zegeviert, zal ook eer worden afgemeten in aantallen en hoeveelheden. Maar de meest ingewikkelde kant van deze zaak is toch wel, hoe je iets dient te beoordelen. Komt de putjesschepper meer eer toe dan de dokter? In een internationale samenleving waarin multinationals en andere grootheden de wet uitmaken, is het de vraag of verdiensten in geld wel gereduceerd kunnen worden tot eer. Het is moeilijk om in de Nederlandse samenleving acceptabele inkomens in te stellen en eer als nieuw leidraad te nemen. Internationaal zou het een lachertje genoemd worden en onze kroonjuwelen, met hun 'spotgoedkope' ceo’s, zouden binnen no-time uitverkocht zijn. De topmannen van nu zullen tegen die tijd zeker met weemoed terugdenken aan hun onschuldige kinderdromen over Dagobert Duck en het grote geld. Desalniettemin lijkt faam mij op dit moment de beste remedie om het falende meritocratische systeem - ten dele - recht te trekken, totdat er een betere oplossing gevonden is. Wie deze oplossing heeft, mag het zeggen. En weet dan wel: ere wie ere toekomt!
IN
OPINIE
DE VOETSPOREN VAN...
Dennis Raven in de voetsporen van... Jo van Engelen
Vorig jaar studeerde hij af en bleef hij hangen op onze faculteit als onderzoeker. Nu is hij docent en begeleid de schakelstudenten bij hun schakelwerkstuk. Ik tref Dennis Raven in zijn werkkamer en vroeg hem naar zijn inspiratiebronnen.
Propedeusebullen A.S. Mook B. Smilde I.H. Wieringa L. Zijlstra
Bachelorbullen M.P. Timmers I.W. Top
Master- en doctoraalbullen
Cor Jan van Zwol
Wat zijn je inspiratiebronnen? Het is een lastige vraag. De meeste mensen die hem gesteld worden, zijn er niet op bedacht en moeten erover nadenken. Zelfs als de vraag bekend is, geeft het stof tot nadenken. Ook Dennis heeft geen antwoord paraat en denkt hardop over interessante mensen die hij zou kunnen noemen. Misschien groeit deze rubriek nog eens uit tot de ‘Zomergasten’ van SoAP, waar iedereen die geen gast is toch nadenkt over de fragmenten die hij zou willen laten zien. Want je weet nooit of je gevraagd wordt. We blijven hangen bij prof. dr. ir. Jo M.L. van Engelen. Hij is docent aan de faculteit bedrijfskunde, en dat was waar hun wegen kruisten. Het curriculum vitea van Jo van Engelen vertelde mij dat hij Natuur- en Wiskunde studeerde aan de Technische Universiteit van Eindhoven en Bedrijfskunde aan de Universiteit van Twente. In 1989 promoveerde hij met zijn proefschrift over informatietechnologie en marketing. Voordat hij hoogleraar werd bij de Rijksuniversiteit Groningen heeft hij verscheidene hoge managementfuncties bekleed bij Océ te Venlo. Daarnaast heeft hij een eigen bedrijf Van Engelen B.V. waarmee hij management adviezen gaf aan onder andere TNT Post Groep, Achmea, Essent, PGGM en de ANWB. En daarnaast is er nog een indrukwekkende lijst met functies en ondernemingen waar hij een vinger in de pap heeft (gehad). Hoe indrukwekkend zijn cv ook wezen mag, de beste indruk van een man krijg je toch wanneer mensen over hem vertellen. Dennis prijst hem om de wijze waarop hij droge theorie weet te vertalen in begrijpelijke praktische voorbeelden. Volgens Dennis komt het doordat hij ruime ervaring heeft en dus ook weet waar hij het over heeft. Ook heeft hij veel parate kennis. Zo komt zijn doctor-ingenieur-schap naar boven borrelen als de microfoon tijdens een college een pieptoon door de zaal doet schellen. In plaats van geërgerd aan knoppen te draaien, begint hij uit te leggen waar het geluid door veroorzaakt wordt. “Het is een docent waar je om negen uur voor je bed uit wílt komen”, drukt Dennis
AFGESTUDEERDEN
Jo van Engelen
mij op het hart. Dan vertelt hij een verhaal dat hij van Van Engelen hoorde tijdens een college, wat hem altijd bij is gebleven. Het zoontje van Van Engelen was jarig. Maar wat je nooit moest doen, is hem verrassen met een cadeau. Als hij het dan krijgt speelt hij er even mee en legt het dan aan de kant. Wat je moet doen is in de weken van tevoren uitleggen wat er gebeurt met een verjaardag. Dat het een speciale dag is en dat hij dan een cadeau krijgt dat speciaal is, de spanning opbouwen. Als hij dan zijn cadeau ontvangt, zal hij de waarde ervan veel hoger inschatten en er veel langer blijven spelen. Nu Dennis zelf ook docent is, zou hij zelf ook graag een inspiratiebron willen worden voor studenten zoals Van Engelen dat voor hem is. Al is hij een beetje in het docentschap gerold. Dat hij is blijven hangen, klinkt alsof het allemaal toeval is. Maar ik denk dat dat niet het geval is. Want ook de sociologische faculteit brengt inspiratie met zich mee. Dennis vindt het fijn om te werken in een mooi gebouw. “Het verschil merk je al als je bij psychologie rond loopt. En natuurlijk hebben we een mooie tuin.” Maar ook de sfeer bevalt hem. In tegenstelling tot grote opleidingen als bedrijfskunde, zijn studenten hier veel minder een nummer. Deze kleinschaligheid van de opleiding creëert volgens hem een open sfeer, waardoor gemotiveerde studenten veel meer uit hun studie kunnen halen dan alleen een papiertje. “De mensen hier hebben interesse in elkaar.” En daarmee slaat hij wat mij betreft de spijker op zijn kop. Interesse in mensen. Misschien een goede slogan voor de voorlichters van de opleiding. Eigenlijk heb ik al voldoende informatie op mijn schrijfblok, maar ik blijf nog even zitten. Wat Dennis allemaal vertelt, is ook gewoon interessant.
N. Bos E. Cofetti I.P.K. Spaan H. Tjeerdema N.J. Verbakel E.J. de Vries
SoAP zoekt redacteurs! Heb jij altijd al eens iets willen schrijven voor SoAP? Aarzel dan niet en neem snel contact op.
Het is natuurlijk ook mogelijk om zo nu en dan een stuk te schrijven en dit in te sturen, er is namelijk altijd ruimte voor ingezonden stukken. SoAP is de bereiken op: soap_groningen@hotmail.com
SOAP | MEI 2008
27