SOCIOLOGISCH ANTROPOLOGISCH PERIODIEK
SINDS 1970
JAARGANG 46, NUMMER 2, MEI 2015
SPANNING
Sociologisch Antropologisch Periodiek Jaargang 46, nummer 2, mei 2015 Contact soap.groningen@rug.nl Vakgroep Sociologie t.a.v. ‘SoAP’ Grote Rozenstraat 31 9712 TG Groningen Drukwerk Drukwerklab.nl Oplage:600
Verzending Rijksuniversiteit Groningen Lay-out Yasmin Portz
Cover Folkert de Graaf SoAP-Logo Thomas Bos
Redactie Nienke Tebbens Merel Sluiter Ymke Riemersma Bram Hogendoorn Djamila Boulil Sofie Wiersma Yvonne Post Reimer Vonk Lars Padmos Esther Talsma Martine Zeevaart Sanne Oving Tsiona Wassenaar Jeroen de Boer
Website www.soapgroningen.nl of volg ons
@SoAP_Groningen facebook.com/SoAP-Groningen
Geachte lezer,
In deze tweede editie van SoAP staat het thema spanning centraal. Spanning is iets waar we dagelijks mee geconfronteerd worden. Het beslaat dan ook veel verschillende onderwerpen. Discriminatie tussen individuen, de finale van de KNVBbeker of op een hoger niveau, spanning tussen idealen waar bevolkingsgroepen bereid zijn om voor te vechten. In ons kikkerlandje heerst er een heuse spanning tussen de oude en de nieuwe generatie, respectievelijk de vergrijzing versus de vergroening.
Sommige spanning is voor u zelf merkbaar, andere bemerkt u nauwelijks. Spanning kan ontstaan op de werkvloer, op individueel niveau als werkdruk, of op groepsniveau door bijvoorbeeld een irritatie over die ene collega die te traag werkt en alweer de deadline niet haalt, of zelfs in de vorm van een arbeidsconflict. Een andere, zeer opvallende vorm van spanning uit zich in de vorm van oorlogen of ‘conflicten’ tussen landen. Voor ons, sociologen in Groningen, is de oorzaak van sommige van deze conflicten onduidelijk, en daarbij zien en horen wij alleen over de conflicten die de media de moeite van het berichten waard vinden.
Spanning hoeft niet een negatief begrip te zijn. Gezonde spanning, bijvoorbeeld, kan zinvol zijn. Sommige studenten ervaren gezonde zenuwen voor een tentamen, deze spanning houdt hen scherp. Andere studenten ervaren deze spanning als ongezond, namelijk stress. Deze studenten zitten de avond en ochtend voor het tentamen nog uren te blokken uit angst om te falen, terwijl hun medestudenten lekker onderuitgezakt het tentamen afwachten met een mentaliteit van ‘laat maar komen, het komt wel goed’. Maar hoe hoog kan de spanning oplopen tot het niet meer gezond is? Natuurlijk heeft u met spanning gewacht op de tweede editie van SoAP. Met trots en dank aan de redactie presenteren wij deze editie, met daarin stukken over verschillende vormen van spanning. Wij hebben ons best gedaan, en we wachten in spanning uw reactie af. Sofie (voorzitter) Reimer (eindredacteur) Lars (secretaris) Yvonne (vormgeving) Esther (penningmeester)
2
Colofon en voorwoord
COLUMNS
FOTOGRAFEN ILLUSTRATOREN RUBRIEKEN EINDREDACTIE ACQUISITIE WEBSITE 1979 INTERVIEWEN STUDIEPUNTEN ARTIKELEN ONLINE STRUCTUUR CREATIEVELINGEN
NIEUWE REDACTIELEDEN
ACTUALITEITEN
GEZOCHT SCHRIJVERS VORMGEVING
SOAP.REDACTIE@GMAIL.COM
Inhoud 3
6 8 12
6
10 16 18 22 24 26 5 20 27
22
20
8
16
5
Voorwoord Interviews Studentenbezigheden In gesprek met Frans Stokman Marcel Wichgers
Artikelen Veranderingen in de Nederlandse Verzorgingsstaat Peerd van Ome Loeks, Martinitoren, en ... Op naar een sociaal contract waar inkomstenbelasting niet neemt maar geeft Youth bulge - Het gevaar van een jonge samenleving Grenzen aan de vrijheid meningsuiting Angst voor terreur of angst voor elkaar? Columns Jacob Dijkstra Bram Hogendoorn Bram Hogendoorn
Saldo: negatief.
Jacob Dijkstra is docent en onderzoeker aan onze vakgroep. Sinds kort schrijft hij columns voor SoAP. Hij houdt zich bezig met speltheorie, ruilnetwerken, collectieve besluitvorming en mathematische sociologie.
S
panning is in de modern westerse cultuur en zeker de Nederlandse een ambivalent begrip. Enerzijds is er een voortdurende roep om meer controle en verantwoording in allerlei domeinen van het maatschappelijk leven, anderzijds zoekt men, niet minder voortdurend, naar nieuwe ervaringen en ‘spannende momenten’. Spanning lijkt voor de moderne Nederlander vooral de spanning van de roller coaster ride te zijn. In een stevig op de rials bevestigd wagentje met hoge snelheid een vooraf exact vastgelegd parcours afleggen. Het is een gedeelde spanning, met anderen in hetzelfde karretje en later met weer anderen in de rij om het allemaal nog een keer mee te maken. Het is de spanning van de grote getallen, there’s excitement in numbers, zo men wil.
Het lijkt vergezocht, maar een behoefte aan dezelfde op safe spelende spanning zien we ook in het wetenschappelijke onderwijs en onderzoek. Neem het aanvragen van onderzoeksubsidies. De procedures die gehanteerd worden om onderzoeksvoorstellen te beoordelen blinken uit in risicomijdendheid. Het geld gaat naar de onderzoeker die eerder bewezen heeft geld binnen te kunnen halen, die voortbouwt op bestaand onderzoek, die een heldere onderzoeksvraag heeft en die, doorslaggevend, een bij voorbaat haalbaar plan van aanpak presenteert. Allemaal niet erg spannend. Wil het voorstel echter succesvol zijn dan moet het deze gezapigheid volstrekt verhullen. Er zit van allerlei spannends in dit onderzoek mensen (het kan alleen niet misgaan)! Wie een andere opvatting is toegedaan en vindt dat onderzoek best experimenteler mag zijn, of dat onderzoek zodanig moet vormgegeven worden dat de kans op onverwachte resultaten vergroot wordt, wordt weggezet als onverantwoordelijke gokker met gemeenschapsgeld. Er zijn nu eenmaal procedures voor ‘goedlopend onderzoek’. Normal science. Ook het wetenschappelijk onderwijs wordt meer en meer omgeven met regels om het proces van kennisoverdracht goed te laten verlopen, met de bekende verschoolsing als gevolg. Maar natuurlijk moet wetenschappelijk onderwijs ook uitdagend zijn, spannend ook. Omdat spanning onverenigbaar is met wekelijkse diagnostische toetsen en werkcolleges schieten de honneurstrajecten en university colleges als paddenstoelen uit de grond, gestimuleerd door het feit dat het schoolse standaardcurriculum geen ruimte biedt aan excellerende studenten om zich te onderscheiden. Gevolg: de tegenstrijdige eisen van spanning en controle leiden tot een zinloze statusrace tussen studenten en een al even zinloze verzwaring van de work load van stafleden.
Wat opvalt wanneer we iets langer nadenken over de gecombineerde controledrang en spanningszucht in onderwijs en onderzoek is dat er, hoewel er fel wordt gedebatteerd over wat effectieve regels en procedures zijn om ‘het proces’ te ‘monitoren’ (een foeilelijk maar helaas volstrekt ingeburgerd neologisme van het telraammanagement), er veel minder discussie gaande is over wát goed onderwijs en goed onderzoek eigenlijk zijn. We maken meer en meer regels voor ‘hoe het moet’, zonder ons af te vragen ‘wat ons eigenlijk te doen staat’. Naast de controledrang is er niets, een ethische stilte die we halfslachtig proberen te verjagen met de uitroep ‘spannend, hè?!’ De echo ervan benadrukt slechts de stilte. Waarom weten we niet (meer) wat goed onderwijs en onderzoek zijn? Ik denk dat we leiden aan een soort ‘oneindige teleologie’: alles wat we doen moet een doel hebben, een extern doel dat ligt buiten de activiteit zelf. Onderzoek moet iets opleveren voor de samenleving en liefst voor ‘de economie’ (valorisatie! Lees: financieel rendement). Dat kennisverwerving een intrinsiek waardevolle activiteit is, dat nieuwsgierigheid een deugd is in ethische zin, dat ze daarom geen externe motivering behoeven, dat klinkt tegenwoordig als een zwaktebod. Het gaat immers om ‘gemeenschapsgeld’ en dat mag niet ‘verspild’ worden? Dat de waardengemeenschap die een samenleving is op ethische gronden heel goed kan besluiten dat nieuwsgierigheid een paar centen waard is en dat we als wetenschappers misschien moeten proberen burgers daarvan te overtuigen, lijkt bij niemand op te komen. We zoeken de snelste weg naar de portemonnee van het volk en denken abusievelijk dat die altijd via het eigenbelang loopt. Dat zal wel de veiligste weg zijn, echte spanning is voor kunstenaars. Ook het doel van wetenschappelijk onderwijs wordt dikwijls buiten dat onderwijs zelf gezocht. Studenten moeten afgeleverd worden op de arbeidsmarkt en vanzelfsprekend moeten ze lenen tegen hun toekomstige hoge salaris. Om het productieproces van de aankomende loonslaven goed te ‘monitoren’ wordt ook het proces van kennisoverdracht in regels gevat. Maar onderwijs bestaat in eerste en laatste instantie uit een bundel sociale relaties tussen docent en studenten en tussen studenten onderling. In die sociale context willen docenten en studenten op een bepaalde manier met elkaar omgaan, niet omdat dat doelmatig is, maar omdat ze dat goed en nastrevenswaardig vinden. Ze maken ethische keuzes. Een docent kan er binnen die ethische context voor kiezen niet op plagiaat bij een werkstuk te controleren. Niet omdat ze per se niet gelooft in de ‘effectiviteit’ van plagiaatcontrole en misschien ook niet eens omdat ze denkt dat geschonken vertrouwen studenten sterker motiveert dan geïnstitutionaliseerd wantrouwen (waarvoor zeker dwingende argumenten aan te dragen zijn), maar omdat ze gelooft dat goed onderwijs gebaseerd is op een wederzijdse vertrouwensrelatie tussen docent en student. Omdat ze het schenden van dat vertrouwen beneden zich acht. Omdat ze zich tot het uiterste wil inspannen om goed onderwijs te geven voor de welwillenden, de studenten die haar vertrouwen waard zijn. Omdat ze fraudeurs veracht en ook een beetje zielig vindt, omdat ze zichzelf van zoveel leermomenten beroven door anderen te kopiëren. Misschien gewoon omdat ze echt spannend onderwijs wil geven.
5
Interview:
Studentenbezigheden Nienke Tebbens
Voor deze editie van SoAP interviewden we Edward Hueting over zijn studentenbezigheden. Momenteel bevindt deze 22 jarige student Technologiemanagement zich in Oostenrijk (in Serfaus, Tirol om precies te zijn) waar hij voor een paar maanden skiles geeft. We waren natuurlijk erg benieuwd naar zijn ervaringen als skileraar, zowel op de piste als tijdens de après ski.
H
oe ben je aan dit baantje gekomen? Ik heb hiervoor mijn Anwärter skileraar diploma gehaald en gewoon gesolliciteerd bij een aantal skischolen die me leuk leken. Daarna heb ik voor degene die nog plek had en me het leukste leek gekozen.
Kon je al goed skiën voordat je hieraan begon? De meeste mensen die beginnen aan hun Anwärter skileraaropleiding kunnen al wel goed skiën. Dat moet ook wel, want er wordt veel van je verwacht en je moet veel leren in slechts 2 weken tijd. Ik ski zelf vanaf mijn 10e elk jaar, dus ik kon al wel aardig skiën. Dat had wel als nadeel dat het veel moeite kost om van je fouten af te komen die in de loop van de jaren in je techniek zijn geslopen. Aan het einde van de opleiding moet je kunnen skiën volgens het Oostenrijkse boekje en niet op de manier hoe Nederlanders het meestal doen (met veel kracht en lef). Aan wie geef je les? Ik geef voornamelijk kindergroepen les met kids
6
tussen de 6 en 12 van beginner tot redelijk gevorderd. Ook geef ik zo nu en dan wat privélessen aan kinderen en volwassenen en als ik pech heb mag ik babysitten op de kinderweide.
Wie heb je het liefste onder je hoede? Het heeft beide zijn leuke kanten. Volwassenen willen graag veel leren en luisteren altijd goed wanneer je wat uitlegt. Toch vind ik het lesgeven aan kinderen leuker. De groepsdynamiek, het ouwehoeren met de kinderen en de bijdehante opmerkingen die ze maken, zorgt ervoor dat je elke dag wel weer wat grappigs meemaakt. Daarnaast willen kinderen het liefst gewoon veel skiën en lol maken wat het lesgeven een stuk makkelijker maakt.
“Het kan gebeuren dat je om 12 uur ‘s nachts nog op de bar staat te dansen naast de ouders van een van je kinderen”
En, wat schuift het? Ik verdien er geld mee, maar het is zeker geen vetpot. Ik krijg per uur uitbetaald, dus als er geen werk is verdien ik ook niks. Uiteindelijk hou ik na aftrek van mijn kamer meestal zo tussen de 500 en 800 euro per maand over. Dat is uiteraard exclusief après-ski kosten. Houd je ook nog wat vrije tijd over om zelf even de piste op te gaan? Dit verschilt heel erg per skischool. Ik zit zelf bij een hele grote skischool waarbij het aantal gasten erg afhankelijk is van de periode. Dit heeft als gevolg dat veel leraren in de rustigere perioden vaak wat dagen vrij zijn. Ik denk dat ik straks aan het eind van het seizoen wel een week of 5 vrij ben geweest, maar ik hoor ook van leraren bij andere skischolen die vrij-
wel nooit vrije tijd hebben. Zelf vind ik het niet zo erg zo nu en dan vrij te zijn. Ik ben hier niet om rijk te worden...
Wat vindt je leuker, skiles geven of après-skiën? Haha dat is een moeilijke! Ik denk dat de combinatie van beiden het skileraar zijn zo leuk maakt. Overdag lekker buiten zijn en geld verdienen met je hobby en dan aan het eind van de dag een biertje drinken met je collega’s en de dag bespreken. Dit “rustig een paar biertjes drinken” loopt uiteraard zo nu en dan wel eens uit de hand waardoor het kan gebeuren dat je om 12 uur ‘s nachts nog op de bar staat te dansen naast de ouders van een van je kinderen. Uiteraard zonder skipak, want die moet uiterlijk om 8 uur uit helaas. En dan natuurlijk de volgende dag weer om 9 uur fris en fruitig op de piste om de overenthousiaste kinderen en ietwat brakke ouders op te wachten! En, scoor je veel meiden met zo’n pak aan? Haha ik zal niet ontkennen dat het toch wel wat doet zo’n skilerarenpak, al is het voornamelijk tussen skilerar(ess)en onderling in het skilerarenhuis soms net goede tijden slechte tijden. Te veel details daarover kan ik uiteraard niet vrijgeven...
gevend met 10 stuiterende kinderen om je heen. Daarnaast is het ook niet echt lekker lesgeven wanneer het -20 is met sneeuw en alle kinderen tegelijk beginnen te huilen omdat ze koude handen hebben. Maar ja, de kutste dag hier is altijd nog minder vervelend dan het leukste tentamen.
Ben je nog van plan om verder te gaan studeren of heb je na deze ervaring besloten om voor een carrière als skileraar te gaan? Natuurlijk ga ik weer studeren! Als skileraar ga ik niet rondkomen en met alleen een Bachelor is het toch wel lastig om ergens binnen te komen. Daarom ga ik volgend jaar beginnen aan de Master Operations Management & Logistics aan de TU Eindhoven. Dat wordt dus weer 2 jaar vol aan de bak met hopelijk nog een half jaartje studeren in het buitenland. Ik heb er zin in, maar ik denk dat ik nog vaak terug zal denken aan mijn tijd zonder zorgen in de Oostenrijkse bergen...
“Het is voornamelijk tussen skilerar(ess)en onderling in het skilerarenhuis soms net goede tijden slechte tijden”
Het klinkt als de ideale bijbaan! Klopt dat? Het staat zeker hoog op de ideale bijbaan ladder. Je bent de hele dag lekker buiten in een van de mooiste delen van Europa om anderen de fijne kneepjes van je favoriete sport te leren. Uiteraard kleven er ook minpunten aan. Zoals eerder gezegd is het loon echt niet super. 50 euro per dag voor 4 uur lesgeven klinkt niet verkeerd, maar je moet elke dag een uur voor je begint aanwezig zijn en de pauzes zijn ook alles behalve rust-
7
In gesprek met:
Frans Stokman Lars Padmos
N
adat hij klaar was met zijn gastcollege over regionale krimpgebieden had ik het genoegen om in gesprek te gaan met de man zelf. Frans Stokman, inmiddels 73 jaar, is honorair hoogleraar methoden en technieken aan onze faculteit. Zijn wetenschappelijke curriculum vitae evenals zijn nevenwerkzaamheden zijn buitengewoon indrukwekkend. Maar wie is deze man en wat doet hij precies? Hoogste tijd voor een goed gesprek onder het genot van een kop koffie. Frans begon in het jaar 1961 politieke en sociale wetenschappen te studeren in Amsterdam. Zestien jaar later promoveerde hij in Amsterdam op een onderzoek naar groepscohesie in de Verenigde Naties. “Ik ben na mijn doctoraal examen in 1968 gelijk wetenschappelijk medewerker geworden. Van een ‘aio-systeem’ was toentertijd geen sprake. Ik had daarmee grote onderwijs verplichtingen. Daarnaast had ik al wetenschappelijke publicaties voordat het proefschrift af was, waaronder (als coauteur) het boek Graven naar Macht”. Frans was geen luie student, en om aan te tonen dat het onderwijs toen erg verschilde met het onderwijs van nu vertelt hij mij dat hij maar liefst vijf hoofdvakken heeft gevolgd, namelijk politicologie, sociologie, economie, recht en geschiedenis. “Dit heeft mij een enorme basis gegeven, iets waar ik vandaag de dag, zowel in mijn wetenschappelijk werk als bij Grunneger Power profijt van heb”. Op datzelfde moment komt de criticus in hem naar boven. “De transitie van prestatiebeurs naar studievoorschot is een slechte maatregel. Je moet een financiering hebben waarbij studenten beloond worden als ze heel goed zijn. Niet de snelheid maar de kwaliteit moet worden bevorderd en beloond”.
“Dit heeft tot het besef geleid dat er iets moest gebeuren”.
8
Grunneger Power is een coöperatie die burgers in staat stelt om zelf op een duurzame manier energie op te wekken en zo uiteindelijk samen een gedecentraliseerde duurzame energiecentrale te worden. Grunneger Power richt zich nu vooral op het plaatsen van zonnepanelen, waarbij het overschot aan energie wordt teruggegeven aan het net, “van consument naar producent dus”. Hij is daarnaast medeoprichter van de Stichting Samen Energie Neutraal, die dorpen en buurten begeleidt die binnen 10 jaar energieneutraal
willen worden. De Stichting begeleidt nu 8 dorpen en de Noorderplantsoenbuurt.
“Met de huidige afhankelijkheid van fossiele brandstoffen financieren wij regimes die wij niet accepteren, verafschuwen. Vanuit Saoedi-Arabië worden er dan weer terroristen gefinancierd.”
De socioloog in mij vond het doel ietwat te opportunistisch. Frans vindt het echter niet te opportunistisch, “het is een ambitieus, maar realistisch doel. Zo’n gemeenschappelijk doel is een noodzakelijke voorwaarde voor succes”. De zonne-energie productie door burgers en organisaties zal, in combinatie met smart grids, zeer positieve sociale effecten hebben doordat het sociaal wederzijdse afhankelijkheden creëert. Daarmee ontstaat ‘joint production motivation’, hetgeen resulteert uit productieve activiteiten waarbij de deelnemers de gezamenlijk gecreëerde waarde als hun eigen beschouwen. Joint production motivation is erg belangrijk voor de totstandkoming van energieneutrale buurten. Het zorgt er namelijk voor dat gemeenschappelijke belangen domineren over conflicterende; wederzijdse afhankelijkheden domineren over eenzijdige. Om met Lindenberg te formuleren: “Het normatieve frame zal daardoor worden geactiveerd en onderhouden waardoor het domineert over hedonische en winstframes”. We proberen dat nog te versterken door energiebesparing en –productie te realiseren zonder verhoging van woonlasten (winst) en met verhoging van wooncomfort (hedonisch), waardoor de drie doelen tegelijkertijd vervuld worden! “Je moet niet de afzonderlijke huishoudens benaderen maar juist hele communities; zo creëer wederzijdse afhankelijkheden en worden alle drie doelframes van Lindenberg tegelijkertijd gerealiseerd”. In het kader van deze editie van SoAP, kon ik het niet laten om hem niet te vragen naar welk spannende gebeurtenis of trend hij uitkeek. Hij antwoordde met de klimaatconferentie in Parijs die in november plaatsvindt. De klimaatconferentie in Parijs is belangrijk omdat rond die tijd de Kyoto-verplichtingen voor alle landen vervallen. Wanneer er geen besluit valt in Parijs, heeft geen enkel land nog verplichtingen om
Foto: Harry Cock voor Noorderbreedte
de uitstoot van broeikaseffecten te verminderen. “De gevolgen hiervan zullen merkbaar zijn, zowel voor de aarde als voor de bewoners ervan”. Hij denkt dat het vrij onwaarschijnlijk is dat alle landen in Parijs nieuwe klimaatverplichtingen aangaan. Het zal volgens hem echter wel leiden tot het opstellen van nieuwe vrijwillig aangegane doelstellingen die verifieerbaar zijn. “De vraag is hoe ambitieus zijn die doelstellingen? De doelstellingen moeten zo ambitieus mogelijk zijn.” Hij vervolgt zijn verhaal door vooruit te blikken op de toekomst. “We mogen verwachten dat productieprocessen fundamenteel kunnen en gaan veranderen.” Dit wordt mogelijk gemaakt door de verbinding van ICT met productieprocessen. Nu zien we het in de energiesector, straks ook in de fysieke productieprocessen, met name via 3D print technologieën. Volgens Frans betekent dit een omkeer van globalisering naar de-globalisering, zoals we nu al zien in de energiesector. Binnenkort zal er vooral op decentraal niveau geproduceerd worden. Dit wordt versterkt doordat wereldwijd de arbeidskosten geëgaliseerd worden “In de jaren tachtig en negentig was het rationeel om het productieproces plaats te laten vinden in een ontwikkelingsland zoals China. Tegenwoordig zien we echter dat de productiekosten in dat land stijgen. Produceren in eigen land wordt daarmee aantrekkelijker en zelfs kosteneffectief”. Bovendien wordt een product na zijn gebruik weggegooid. De aarde heeft echter een beperkt aantal grondstoffen; de aarde is uitputbaar. “De
lineaire economie moet circulair worden. De circulaire economie wordt op haar beurt weer mogelijk gemaakt door de nieuwe ICT-technieken.”
Een fundamentele verandering zoals deze zal echter zorgen voor veel weerstand en politieke instabiliteit. Zij die nu profiteren van de huidige afhankelijkheid zullen het proces tegen gaan omdat zij veel winsten behalen met de eenzijdige afhankelijkheid. “Met de huidige afhankelijkheid van fossiele brandstoffen financieren wij regimes die wij niet accepteren, verafschuwen. Vanuit Saoedi-Arabië worden er dan weer terroristen gefinancierd.”
“Je moet eerst waarde creëren, daarna komt het geld vanzelf”.
Frans benadrukt dat de jongeren de drijvende kracht zijn achter de zogenoemde ‘Energie-revolutie’. “Jullie kunnen het, jullie moeten het!”. De jongeren moeten zorgen voor de circulaire economie. Kwaliteit en duurzaamheid moeten hogere prioriteit hebben dan financiële winstgevendheid. Hij sluit zijn verhaal af met een spreuk die Martijn Aslander vaak gebruikte: “heel vaak denken mensen dat je geld nodig hebt om waarde te creëren. De causaliteit ligt echter andersom. Je moet eerst waarde creëren, daarna komt het geld vanzelf”. 9
Veranderingen in de Nederlandse verzorgingsstaat Bram Hogendoorn
E
en lange sisser en een late knal. Zo beschrijft Abram de Swaan de explosieve ontwikkeling van de Nederlandse verzorgingsstaat, die in vergelijking met andere landen pas laat op gang kwam. De eerste sociale wetgeving in Nederland was de Armenwet van 1854, hoewel meer in naam dan in de praktijk. De wet erkende de kerk als de belangrijkste instantie om bijstand te verschaffen en voorzag alleen in bijstandsverstrekking door de gemeente in het geval van volstrekte onvermijdelijkheid, aan hen die niet bij de kerk terecht konden. De hervorming van 1912 veranderde hier weinig aan, alhoewel er regionale armenraden werden opgericht. Dit gebeurde door christelijk politicus Abraham Kuyper, met een schuin oog op Duitsland waar Otto von Bismarck expliciet probeerde de arbeidersbeweging te pacificeren. Het zou nog tot na de Tweede Wereldoorlog duren voordat, onder invloed van de Britse Lord Beveridge, een geheel aan verzorgingsarrangementen werd opgezet. Naast het pensioen, de werkloosheidsverzekering en de arbeidsongeschiktheidsverzekering was de Algemene Bijstandswet van 1965 geboren. Alhoewel er in de decennia die volgden veel is gewijzigd aan deze wetten, waren zij kenmerkend voor de plaats van Nederland in de internationale verzorgingsregimes. De regelingen combineerden Bismarckiaanse verzekeringen (werkloosheid en arbeidsongeschiktheid) met Beveridgeaanse vermogensgetoetste uitkeringen (bijstand) en universele volksuitkeringen (staatspensioen). Dat is waar het interessant wordt voor de socioloog. Omdat Bismarckiaanse regelingen de vorm aannemen van een verzekering waarbij mensen een bepaald deel van hun inkomen afstaan, om dit in het geval van toeslaand risico weer op te nemen, houden zij ongelijkheid in stand. Regelingen geïnspireerd op het rapport van Beveridge worden vaak beschouwd als progressief. Ze keren een vast bedrag uit en toetsen al of niet het vermogen van de begunstigde, waardoor armen relatief en soms absoluut meer ontvangen dan rijken.
10
Juist deze combinatie bracht de vader van de “welfare regime approach” Gøsta Esping-Andersen in verwarring. Esping-Andersen onderscheid op basis van hun specifieke geschiedenissen drie typen verzorgingsregimes. Ten eerste is er het liberale verzorgingsregime, waarin die de vermarkting van arbeid wordt verheerlijkt, omdat het de traditionele aristocratie ondermijnd. Dit type regime stratificeert de samenleving door middel van de markt. Ten tweede is er het conservatieve regime, dat arbeid decommodificeert (afschermt van de markt) en de samenleving stratificeert door middel van corporatisme, étatisme of familialisme. Ten slotte is er het socialistische regime, waarin arbeid wordt gedecommodificeerd door universele sociale rechten te verlenen aan alle burgers. Alhoewel liberale verzorgingsstaten ongelijkheid gecreëerd door de markt accepteren, sluiten ze de ogen niet voor extreme armoede. Daarom hebben deze staten vaak regelingen ontworpen gericht op de armen, die de vorm aannemen van vermogensgetoetste uitkeringen zoals de bijstand. In conservatieve regimes is de stratificatie ook sterk, alhoewel niet per se gebaseerd op inkomen. Vaak worden speciale rechten verleend aan bepaalde beroepsgroepen en nemen verzorgingsarrangementen de vorm aan van een Bismarckiaanse verzekering om de sociale hiërarchie niet te betwisten. Socialistische regimes hebben net als de liberale regimes tot doel de traditionele stratificatie te verminderen, maar accepteren geen nieuwe ongelijkheid veroorzaakt door de markt. Om hiervoor steun te verwerven is er de noodzaak iedereen, inclusief de middenklassen en bovenklassen, te laten meegenieten in de verzorgingsarrangementen. Alhoewel zijn historische beschrijving van moderne verzorgingsstaten vrij sterk werd ondersteund door de data, was Esping-Andersen in 1990 niet goed in staat Nederland te classificeren. Het combineert zowel vermogensgetoetste bijstand gericht op de armen (liberaal), een omvangrijk stelsel van inkomensgebonden verzekeringen (conservatief) en een universeel volkspensioen (socialistisch). Onder meer van-
wege de extreme vrijgevigheid in vergelijking met andere landen, werd de Nederlandse verzorgingsstaat aanvankelijk ingedeeld bij de socialistische. In latere publicaties veranderde Esping-Andersen echter van mening en, onder meer vanwege het corporatistische ontwerp van de uitvoeringsinstanties en de continue bezuinigingen van na 1982, wees hij Nederland aan als conservatief regime.
Hoe hebben de hervormingen sinds 1994 door de Paarse kabinetten de positie van Nederland veranderd? Onder het motto banen, banen en banen werd geprobeerd door middel van “managed liberalisme” de Nederlandse werkloosheid te verminderen. Dit gebeurde door strengere toelating tot de arbeidsongeschiktheidsverzekering, uitsluiting van de sociale partners van de administratie van werknemersverzekeringen, gedeeltelijke overheveling in de ziektewet van overheid naar werkgevers, en beoordeling van werklozen om ze naar regulier of gesubsidieerd werk (Melkert-banen) te leiden. Deze maatregelen werden in 2000 aangevuld door meer zekerheid te bieden aan deeltijdwerkers, een fenomeen dat in de voorgaande decennia steeds normaler was geworden. Deeltijdwerkers kregen dezelfde rechten als voltijdwerkers op het gebied van lonen, trainingen, pensioenfondsbetalingen en de ziektefondsen. De combinatie van meer prikkels om te werken en de gelijktrekking van regulier en niet-regulier werk luidde volgens Anton Hemerijck het tijdperk van “activering en flexicurity” in. Alhoewel Hemerijck de hervormingen van na Pim Fortuyn (2002) duidt als een heropleving van het bezuinigingsbeleid, is dat niet alles wat er gebeurde. Het is inderdaad zo dat al na het falen van de reflatiepolitiek eind jaren zeventig, de liberale partijen een ferme stempel op het beleid hebben kunnen drukken. Maar in plaats van hard bezuinigen is er toch vooral een voortzetting van het activeringsbeleid te zien. Het werkcriterium van de bijstand, dat stelt dat iedere uitkeringsaanvrager op zoek moet zijn naar werk als het de uitkering wil ontvangen, werd een stuk strenger na de hervormingen van 2004. Gemeenten kregen er belang bij bijstandsgerechtigden zo snel mogelijk naar werk te leiden en beschikten over de middelen om trainingen voor werk in te kopen van marktpartijen, hoewel deze totaal ineffectief zouden blijken. Tezamen met het afbouwen van de vroegtijdige uittredingsregeling en de stapsgewijze verhoging van de pensioenleeftijd was het activeringsparadigma uiteindelijk zichtbaar in al het sociale beleid. Categorale principale componentenanalyse door Cok Vrooman bevestigt dat het Nederlandse beleid tussen 1990 en 2009 minder ruimhartig werd, maar wel universeler. Dit was met name het gevolg van enerzijds uitgavenbeperking en minder progressieve belastingen, en anderzijds meer activerend arbeidsmarkt-
beleid en een groeiend aandeel kinderen in de kinderopvang. Zodoende stelt Vrooman dat de veranderingen Nederland richting een “vrij karige variant van het sociaaldemocratische type” hebben gebracht.
Sinds 2010 is er verder hervormd op het gebied van de sociale zekerheid, en dan met name door het kabinet-Rutte II. De twee grote hervormingen in 2015 betreffen de zorg (WMO, AWBZ en WULBZ) en de bijstand (WWB, WSW, Wajong). Alhoewel de eerste zeker van belang is, vertonen de verschillende verzorgingsregimes geen systematische verschillen met betrekking tot de organisatie van de zorg. De tweede hervorming is daarom interessanter voor de positionering van Nederland. De Participatiewet combineert bijstandsgerechtigden, mensen in de sociale werkvoorziening en een groot deel van de Wajongers. Het combineert decentralisatie met een enorme bezuiniging en is extreem hard. Om een voorbeeld te geven, vrijwel alle aanvragers moeten (willen) werken om een uitkering te ontvangen en de ingebouwde middelentoets is strenger dan ooit. In 1998 stelde Robert Cox dat het nog onzeker was of het activeringsparadigma de vorm aan zou nemen van mededogen of veroordeling. Nu, zeventien jaar later, is er eindelijk duidelijkheid.
Heeft Nederland anno nu een liberaal, conservatief of socialistisch verzorgingsregime? Sinds de jaren tachtig is de vrijgevigheid van de sociale zekerheid duidelijk afgenomen. Daarnaast werden de sociale partners minder machtig, ten gunste van de markt maar in mindere mate ook ten gunste van de staat. Bovendien werd de arbeidsparticipatie vergroot door bezuinigingen en activeringsmaatregelen, zodat het even leek alsof Nederland de richting van sociaaldemocratisch Denemarken op zou gaan. De meest recente hervormingen zijn echter gericht op het activeren van een groep die waarschijnlijk niet te activeren is. Het richten van uitkeringen op de allerarmsten en hen dwingen te werken staat op gespannen voet met het corporatisme en socialisme uit de 20e eeuw. Nederland drijft langzaam richting een liberaal regime.
11
Interview:
Marcel Wichgers Reimer Vonk & Yvonne Post
In deze editie van SoAp interviewden wij Marcel Wichgers, een oud socioloog die nu werkzaam is in de Groninger Synagoge, gevestigd in de Folkingstraat. Wij vroegen hem naar zijn motivatie om sociologie te gaan studeren, wat hij van de studie vond en hoe hij bij zijn huidige baan terecht is gekomen.
W
at is je naam? Marcel Wichgers
Waar kom je vandaan? Deventer.
Wanneer ben je begonnen met sociologie studeren en wanneer ben je afgestudeerd? Ik ben in 1978 begonnen met sociologie. Na mijn middelbare school heb ik eerst nog een jaartje politicologie gestuurd, in Nijmegen, maar daar ben ik jammerlijk mislukt. Na een half jaar liep het al helemaal mis. Bovendien kreeg ik een vriendinnetje hier in de stad Groningen, en dat lokte ook heel erg. Maar politicologie viel me heel erg tegen, het was vooral statistiek, en daar kon ik totaal niet mee overweg. Maar ik voelde me vooral niet thuis in Nijmegen. Ik ben in 1989 afgestudeerd. Er zo lang over doen kon toen nog gewoon.
Wat inspireerde je om sociologie te gaan studeren? Het was een afgeleide. Ik wilde het liefst politicologie doen, omdat ik politiek ‘angehaucht’ (liefhebber zijn van, red.) was, maar dit beviel dus niet, en ik wilde gewoon naar Groningen toe. En toen zag ik ergens dat politicologie destijds nog steeds bijvak was bij sociologie in Groningen was, dus ik dacht: ik ga naar Groningen dan doe ik hier sociologie en dan ga ik mij richten op het bijvak politicologie. Maar ja, dat was maar een minibijvakje, en toen ging ik maar door met sociologie en ik dacht: ik zie wel wat het wordt.
12
Wat voor vakken had je in die tijd? Wat vond je leuke vakken? De standaard vakken, een vak over functionalistische sociologie, gegeven door dhr. Siegwart Lindenberg, statistiek, waar ik niet zo veel van bakte, methoden en technieken, en over historische sociologie. Ik vond eigenlijk de hele studie sociologie gewoon niks aan. Het boeide me voor geen cent meer, die hele functionalistische sociologie vond ik niks. Het enige wat ik leuk vond was studeren bij Pim Fortuyn en Ger Harmsen, binnen de vakgroep historische sociologie. Ik voelde me erg plezierig bij de marxistische richting. Toen ben ik mijn heil gaan zoeken in bijvakken, namelijk filmkunde en muziekwetenschap. Een leuke uitweg
was ook dat ik me mocht richten op het vak mediasociologie, en daar ben ik ook op afgestudeerd, ik deed onderzoek naar actualiteitenrubrieken. Sociologie in de jaren 70 en 80 bestond uit PvdA-aanhangers en CPNaanhangers. Hoe ben je bij dit beroep gekomen? Ik heb mijn afstudeerscriptie gedaan over radiojournalistiek, over de identiteitsgebondenheid van radio actualiteitenrubrieken. In die tijd had je de Avro, KRO, Vara elk met een eigen actualiteitenrubriek op verschillende momenten. Ik ben altijd een tegenstander geweest van het omroepbestel. Ik heb toen geprobeerd aan te tonen dat al die verschillende radio actualiteitenrubrieken helemaal geen verschillende identiteiten vertegenwoordigden. Dat ze eigenlijk allemaal hetzelfde nieuws brachten op dezelfde manier, terwijl ze wel allemaal claimden hun eigen identiteit in hun actualiteitenrubrieken te verwerken. Na mijn afstuderen ben ik vrijwilliger geworden bij OOG radio. Toen ben ik ook een journalistieke opleiding gaan doen, journalistiek voor academici. Een jaar lang, 1 dag per week. Toen ben ik dus freelance journalist geworden. Maar daar vulde ik mijn tijd niet mee, dus ben ik vrijwilliger geworden in het Groninger museum. Daar heb ik de voorzitster van de joodse gemeente leren kennen en zij heeft mij gevraagd om hier in de synagoge te komen werken, daar was toen een vacature. Had je dit in gedachten toen je sociologie ging studeren? Absoluut niet. Ook nooit gedacht dat ik iets met het jodendom te maken zou hebben. Ik wist helemaal niets van het jodendom toen ik hier kwam. Ik ben katholiek opgevoed en voel me nog steeds katholiek. Maar katholieken weten niks van de Bijbel, en dus ook niet van het jodendom. Ik had in gedachten om iets in de politiek te gaan doen, wat wist ik niet. Ik heb ook vanaf het begin van m’n studie gedacht: ik krijg nooit een baan. Ik heb nooit enige ambitie gehad voor een baan in m’n studietijd. Ik dacht dat de WW mijn grote toekomst was. Herinner je je nog mensen van je studie? Mijn vriendin om wie ik destijds ook naar Groningen ben gegaan. Zij studeerde psychologie en sociologie. Ik ken haar al sinds m’n dertiende. Zij is nu inmiddels mijn vrouw, mijn levensgezellin, en de moeder van mijn kinderen. Verder heb ik met niemand contact
gehouden. Ik herinner me wel mensen die voor mij sociologie hebben gestudeerd zoals Jacques Wallage en Ypke Gietema.
Had je ook activiteiten naast je studie? Ja, ik deed iets in een Beroepsverbodwerkgroep. Mensen in Duitsland die verdacht werden van linkse of uiterst links ideeën kregen een beroepsverbod, en ik zat in een actiegroepje tegen dit verbod. Ik ben totaal asportief, dus ik deed verder geen sport. Ik had colleges in de binnenstad, dus ik ging altijd lopen of op de fiets, dit was de enige ‘sport’ die ik deed. Verder kan ik me eigenlijk niet zo veel meer herinneren van wat ik verder deed ik die tijd vanwege mijn beginnende dementie, haha.
Hoe zag de arbeidsmarkt eruit voor sociologen toen jij ging afstuderen? Ja, waardeloos. Je wist dat je nergens terecht zou komen. Mensen gingen toch sociologie studeren omdat zij idealen hadden, in de hoop om toch ooit iets te gaan doen bij een actiegroep of bij een instelling. Ook had je toen de theorie van de lange mars der instituties, van onder andere Rudi Dutschke, over dat je uiteindelijk als ‘linkse’ bij de overheid zou binnendringen, dat je daar functies zou krijgen als beleidsambtenaar en dat je van binnenuit de linkse revolutie zou bewerkstelligen om de staat weer echt voor het volk te maken. De studenten toen waren niet allemaal rode rakkers
hoor, er waren ook wel mensen die een keurige baan kregen als beleidsmedewerker bij een overheidsinstelling of een andere organisatie, natuurlijk. Naar mijn mening waren de meeste studenten echter wel links georiënteerd, maar ik kan een vertekend beeld hebben natuurlijk. Waar komen je linkse ideeën vandaan? Mijn ouders vertelden altijd over hoe arm zij het vroeger hadden. Mijn beide ouders hebben alleen lagere school gehad, en zijn beide op hun veertiende gaan werken. Die verhalen over armoede hebben mij heel erg aangetrokken, en ik dacht ‘er is een kloof in de maatschappij’. Toen kwam in vanzelf terecht bij de idealistische partij de PPR(Politieke Partij Radikalen, red.). Daar voelde ik me erg toe aangetrokken, tot in 1978 de SP in beeld kwam, toen nog een Leninistische splinterpartij, daar zag ik toch wel iets in. Zodoende kwam ik ook met de ideeën van Marx in aanraking. Ik was in die tijd ook nog vrij katholiek, en toen zag ik de verbintenis tussen de idealen van Jezus en de ideeën van Marx. Zo ben ik dat gaan verbinden en werd ik toch zeer aangetrokken door de ideeën van Marx, niet alleen zijn idealistische kant, maar ook zijn wetenschappelijke kant en zij manieren om de maatschappij te analyseren. Ik voel me nog steeds aangetrokken door deze ideeën, al heb ik er nooit aan gedacht zo’n mooie baard te laten staan.
14
humanitas
Wat doe jij na de zomer? Kom onze redactie versterken! Mail naar: soap.redactie@gmail.com
15
Peerd van Ome Loeks, Martinitoren, en ... Martine Zeevaart
B
ij het thema ‘spanning’ denkt menig socioloog waarschijnlijk meteen aan de verschillende oorlogssituaties in het midden-oosten. Dit overschaduwt soms de spanningen die zich in nabije omgeving voordoen. Voor mijn stuk ben ik dan ook wat meer in de nabije omgeving gaat kijken. Er heerst namelijk al jaren spanning in onze eigen studentenstad. Een spanning die eerst als een storm kwam aanwaaien, maar nu wat tot rust lijkt te komen. Ik heb het over de spanningen rondom het Groninger Forum (GF), oftewel het toekomstige boegbeeld van Groningen.
16
Algemeen Allereerst wat algemene informatie over het GF. Het GF is er voortgekomen uit ontevredenheid over noordzijde en oostzijde van de Grote Markt. In 2001 werd er een referendum gehouden over het plan ‘Nieuwe Noordzijde’. Uit het referendum bleek echter dat de bewoners het totaal niet eens waren met een parkeergarage onder de grote markt, en zo werd het referendum afgewezen. Vanaf toen werd er gericht op de oostzijde van de grote markt, wat volgens de gemeente het zwakste plek van de binnenstad was. Er werd een prijsvraag georganiseerd voor de toekomstige invulling. Daaruit won het idee ‘het Huis van Informatie & Geschiedenis’ wat door de Openbare Bibliotheek, het Groninger Museum en het Noordelijk Scheepvaartmuseum werd ingediend. Hierbij was het idee om al deze grote culturele organisaties in een gebouw te huisvesten plus verscheidene winkels en horeca aangelegenheden. Er werd een plan gemaakt door architect en stedenbouwkundige dhr. Neutelings. Dit plan over de vernieuwing van de oostzijde bestond (en bestaat nog steeds) uit vier onderdelen: 1. De oostelijke gevelwand komt terug op de plek van voor de Tweede Wereldoorlog, dat betekent dat de bouwgrens zo’n 17 meter naar voren komt en dat alle huidige panden worden gesloopt (dit is al te zien aan het nieuwe Vindicatgebouw). De Grote Markt zou zo intiemer en gezelliger aandoen. 2. Ook komt er door het naar voren schuiven van de oostwand meer ruimte vrij voor een nieuw stadsplein achter de nieuwe oostwand: de Nieuwe Markt. Onder de Nieuwe Markt komt een fietsenstalling die zo’n 1400 fietsen zal kunnen herbergen. De Grote Markt en de Nieuwe Markt zullen worden verbonden door
een nieuwe straat die dwars door de oostwand van de Grote Markt heen zal gaan. 3. Aan de Nieuwe Markt komt het Huis van Informatie & Geschiedenis (de naam is nu veranderd in het Groninger Forum). 4. De zuidzijde van de Nieuwe Markt wordt vernieuwd, oftewel de achterkant van de Poelestraat wordt de nieuwe voorkant van de Nieuwe Markt.
In 2005 laaide de spanning op toen de tegenstanders een referendum aanvroegen voor plannen aan de oostzijde van de Grote Markt. Uit de opkomst van 40% onder de stadjers, bleek er een geringe meerderheid van 53,4% voor het plan te zijn. De gemeente hield in 2007 een referendum onder de Groningers over het ontwerp van het GF, waarna 17.000 mensen hun stem uitbrachten en kozen voor het huidige ontwerp van NL Architects. Tot zo ver de geschiedenis van het GF, maar wat is nu het precies het doel van het GF? Overal op internet is te vinden dat het GF is bedoeld als algemene ontmoetingsplek voor bewoners en bezoekers van de stad Groningen. Ook het filmtheater Images, het debatcentrum Dwarsdiep en het nationale Stripmuseum willen zich gaan vestigen in het GF. Samen willen ze tentoonstellingen, lezingen, films en debatten gaan organiseren voor jong en oud, Groningers en niet-Groningers. Hiernaast heeft het GF ook als doel om meer toerisme naar Groningen te trekken, zodat Groningen op de kaart blijft staan. Men verwacht dan ook 1,6 miljoen bezoekers per jaar te ontvangen. Al deze grote bouwprojecten hebben ook een prijskaartje. Naar verachting zullen alle plannen zo’n 71 miljoen gaan kosten. Ook dit zorgde in het begin voor veel spanning tussen de Gemeente Groningen en de Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen. Ik zal u het verdere qua kosten besparen. Spanning Om de spanning goed in kaart te brengen, heb ik veel gehad aan de documentaire ‘de Nuloptie’ van Marijn Duineveld & Bjorn Eerkes, al is de negativiteit in deze documentaire over het GF wel wat overheersend. Er wordt in de documentaire gesuggereerd dat de gewone burgerman/vrouw en de hoge heren (de gemeente en de elite) lijnrecht tegenover elkaar staan
in de discussie over het GF. Ik zal kort de positiviteit en de negativiteit belichten en daarna zal ik de gemeente aan het woord laten. De weerstand vond voornamelijk zijn wortels in het ontwerp van het gebouw. Veel stadjers vinden het gebouw veel te statig en te massief naast de Martinitoren, daarnaast vinden ze de architectuur ook niet bij het beeld van de stad passen. Ook begrijpen veel stadjers de inhoud van het gebouw niet. Waarom moet er een nieuw gebouw komen waar alle grote culturele organisaties zich samenbundelen, als al die organisaties zelf al een gebouw hebben? Daarnaast vinden de stadjers ook dat er veel te weinig inspraak is geweest over het GF. Ze mochten wel meebeslissen over het ontwerp van het gebouw, maar dit was al een voorkeursselectie van de gemeente zelf. De uitstraling van het gebouw konden de stadjers niet zelf kiezen en daarnaast konden ze al helemaal niet voor geen gebouw kiezen. Vanuit het voorstandersperspectief is de voornaamste reden dat er iets moest gebeuren met het hart van Groningen. Groningen moet ook in de toekomst bezoekers blijven trekken. De gemeente denkt dit te kunnen doen door met een heel nieuw concept te komen: een combinatie van culturele voorzieningen. Dit concept is nog nergens anders in Nederland zo groot uitgevoerd, vandaar dat mensen het concept nog niet helemaal kunnen inzien en begrijpen. De gemeente hoopt met dit concept dat de kennis en het toerisme van de stad zal toenemen. Tot slot heb ik contact gehad met de assistent-projectleider Grote Markt oostzijde & het Groninger Forum, de heer Kloen. Aan hem heb ik de vraag gesteld
waarom er gekozen is voor zo’n groot massief gebouw vlak naast de Martinitoren. Zijn antwoord hierop was dat er door de vertegenwoordigers van alle culturele organisaties berekend wat voor volume dit gebouw zou moeten hebben om alle functies te herbergen. De berekening van dit volume bepaalt en verklaart de grootte en de hoogte van het Groninger Forum. Ook heeft de heer Kloen mij nader ingelicht over de huidige bouwstatus van het GF. De bouw ligt nu tijdelijk vier maanden stil omdat er dit jaar nieuwe richtlijnen voor aardbevingsbestendig bouwen (NPR) door minister Kamp opgesteld. Op de vraag of dit extra kosten met zich meebrengt, antwoordt hij mij dat het Rijk deze kosten vergoedt.
Afsluiting Mochten jullie de documentaire willen kijken, dan zullen jullie op een gegeven moment een Italiaan aan het woord zien. Deze Italiaan vertelt de kijkers dat wij Nederlanders eigenlijk niet zo moeten zeuren, maar opbouwende kritiek moeten leren geven. Er wordt aan deze stad iets moois geschonken en de burgers hebben daar ook nog enigszins zeggenschap over, aldus de Italiaan. Het is overduidelijk dat lang niet iedereen het eens is met het GF en dat die tegenargumenten ook goed gegrond zijn. Toch heeft de gemeente gewonnen en komt het GF er. Ik hoop dat ik jullie allen wat meer kennis heb gegeven van het GF. Ook hoop ik beide kanten van de spanningen rondom het GF voldoende te hebben belicht, voor zover dat kan. Misschien is het nu zover om de spanningen achter ons te laten en te gaan genieten van het multifunctionele gebouw wat aan onze stad gegeven wordt.
17
Op naar een sociaal contract waar inkomstenbelasting niet neemt maar geeft Jeroen de Boer
De komst van een tweede machinetijdperk leidt tot grote werkloosheid in het middensegment en dan met name de dienstensector. Het zijn vooral de goedbetaalde en veilig geachte banen die zullen verdwijnen: de bankbediende, belastingadviseur, logistieke functies. Als maatschappij zouden wij een nieuw sociaal contract moeten opstellen. Een negatieve inkomstenbelasting zorgt ervoor dat aan iedereen die bereid is hard te werken een bestaansinkomen kan worden verschaft. Zo kan arbeid als een van de meest betekenis gevende activiteiten in stand worden gehouden.
V
PRO tegenlicht besteedde in de aflevering Het werken van morgen van 22 maart jongstleden aandacht aan de opkomst van robots, computers en vergaande automatisering. Een ontwikkeling die vooral het middensegment zal treffen. Goedbetaalde banen en tot nu toe veilig geachte banen zullen verdwijnen. VPRO ging opzoek naar een nieuwe definitie van werk en de relatie die wij tot ons werk hebben. In de aflevering komen enkele personen naar voren. De enige persoon die eigenlijk weet bij te dragen is MIT-professor Andrew McAfee die een boek schreef over het tweede machinetijdperk dat een New York Times bestseller werd. Hij pleit voor een nieuw sociaal contract.
18
Volgens econoom en MIT-professor Andrew McAfee komt er een tweede machinetijdperk aan, een industriĂŤle revolutie gekenmerkt door computers en robots. Na de eerste golf van de industriĂŤle revolutie in de 18e eeuw bleef massale werkloosheid echter uit. Waarom zou dat nu anders zijn? Volgens McAfee worden de beloftes afkomstig uit de technologische sector pas de laatste jaren waarheid. Niet de maakindustrie maar vooral de dienstensector zal getroffen worden. Robots kunnen steeds meer en kosten steeds minder. Dit zorgt voor werkloosheid in het middensegment: de bankbediende, belastingadviseur, logistieke functies.
Het eerste machinetijdperk zorgde ervoor dat wij de beperkingen van spieren overkwamen. We waren niet langer beperkt door individuele of dierlijke kracht. Nu speelt er eenzelfde iets. Digitale technologie zorgt ervoor dat wij de beperkingen van de individuele geest, de mentale kracht, kunnen opheffen. De uitdaging rondom deze ontwikkeling is het sociale contract wat we eeuwenlang hebben gehad. Dat iemand zijn arbeidskracht in de economie stopte en daarvoor een baan kreeg waarvan hij kon leven en zijn kinderen een beter leven konden krijgen. Dat contract heeft 200 jaar bestaan. Maar we moeten binnenkort nadenken over een nieuw contract. Want we krijgen een enorm productieve, rijke economie waarvoor maar een fractie van de arbeid nodig is die we de afgelopen twee eeuwen nodig hadden.
Wanneer traditioneel werk verdwijnt gaan we volgens MacAfee niet opeens schilderen, toneelstukken opvoeren en gedichten voordragen als gevolg van werkloosheid. Historie laat zien dat werkloosheid leidt tot sociale ontworteling en een stijging van de criminaliteitscijfers. Het is te simpel om te stellen dat
als ouderwetse traditionele banen verdwijnen we allemaal creatieve bohemiens worden. Het zou leuk zijn, maar het gaat niet gebeuren. Er zit veel afstand tussen banen aan de top, diegene die de technologie scheppen voor het tweede machine tijdperk, en de onderkant van de arbeidsmarkt. En dat tussengebied wordt uitgehold. Een van de hoofdoorzaken daarvan is de technologische ontwikkeling. Als je kapitaal (je technologie) steeds meer kan hoeven mensen steeds minder te doen. En nogmaals, als we het goed aanpakken is dat goed nieuws. Meer welvaart voor minder moeite. Als we het niet goed aanpakken krijgen we een enge sciencefiction samenleving waarbij enkele personen in enorme weelde leven en heel veel mensen het moeilijk hebben. We zouden niet achterover moeten leunen. Grote veranderingen leiden tot grote wijzigingen in beleid en de manier waarop we ons organiseren. De vrije markt biedt ons de beste kans op economische kansen. Zo’n omgeving zou er dan ook moeten komen volgens McAfee. Sommige mensen blijven echter achter in zo’n omgeving, iets wat nu al gebeurt en steeds vaker zal voorkomen hoe dieper we in het tweede machinetijdperk komen. Laten we dan kijken hoe we deze mensen meer kansen kunnen bieden. Voor een groot deel zal
het niet meer mogelijk zijn om voldoende inkomen uit werk te halen.
Hoe gaan we als samenleving om met deze ‘technologische werklozen’? We hebben een nieuw sociaal contract nodig. McAfee stelt een nieuw sociaal contract voor: Ik wil en kan mijn arbeid nog steeds in de economie steken en ben bereid om hard te werken. Als het loon dat de markt mij biedt niet hoog genoeg is, prima. Dan komt er een negatieve inkomstenbelasting. Zodat het loon dat de markt me biedt verhoogd wordt. Inkomstenbelasting wordt nu gezien als iets dat inkomen bij me weghaalt. Dat hoeft niet zo te zijn. Als mensen onder een bepaald inkomen zitten dan geven we ze een deel van de belastingopbrengst zodat ze iets meer zekerheid hebben in hun leven en dat contract kan blijven bestaan. Een alternatief is: hier heb je geld, dat krijg je omdat je in dit land woont, bijvoorbeeld. We noemen dat een basisinkomen, wat in veel opzichten ook een goed idee is. Werk is echter een heel belangrijk aspect in een mensenleven. Niet vanwege abstracte of filosofische redenen, maar omdat werk het gevoel geeft dat we iets waard zijn, dat we ergens bij horen. Als werk verdwijnt verslechtert de sociale situatie. Werk zou dus een onderdeel moeten zijn van het nieuwe sociaal contract.
19
Column:
Yes! Ik radicaliseer. Bram Hogendoorn
I
k ben geradicaliseerd. Daar kwam ik vorige week achter, na een Skype-gesprek met mijn ouders. We spraken over de situatie in Spanje, oftewel de werkloosheid, de bezuinigingen, de corruptie en wat ik ga doen na het afstuderen. En dan kun je niet negeren wat er in de Europese politiek gebeurt.
Als Nederlander denken “wij” dat “zij” daar in Spanje lui en corrupt zijn. Lui, omdat ze niet werken. Dat is conceptueel best wel grappig. Je bent lui als je niet werkt, maar niet als er werkloosheid is. Is dat grappig of niet? Die werkloosheid in Spanje en Italië is structureel al hoog, zeker onder de jeugd, maar de bezuinigingspolitiek die gevoerd wordt maakt alles erger. Je hoeft geen linkse radicaal te zijn om dat te zien, en als je het ontkent, dan lieg je of heb je een beperkt denkvermogen. Maar goed, Nederland zou Nederland niet zijn, als die werkloosheid niet werd toegekend aan de werklozen zelf. Deze typische calvinistische redenering houdt in dat de werklozen het niet verdienen om geholpen te worden, omdat ze het er zelf naar maken. Preciezer geformuleerd, Spanjaarden zijn allemaal corrupt en daarom zijn ze werkloos. Ze willen helemaal niet werken, die luie knoflookvreters!
“Op een schaal van nul tot tien scoren de politici een 1.9”
20
Dat een systeem corrupt is, maakt de zaak er vast niet beter op. Maar het is wel belangrijk een onderscheid te maken tussen een politieke elite die elkaar onderling contracten doorschuift en de winst op een rekening in Andorra zet, en een bevolking die mede daardoor volstrekt het vertrouwen verliest in de politiek als geheel en dan maar zoveel mogelijk van het systeem probeert te profiteren. De European Social Survey onderstreept dit nog maar eens. In 2012 gaven Spanjaarden, op een schaal van nul tot tien, het rechtssysteem een 3.7, het parlement een 3.4, en politieke partijen en politici een 1.9. Dit is geen wetenschappelijk artikel waarin ik causaliteit probeer aan te tonen, maar als columnist lijken deze cijfers me toch relevant. Afgezien daarvan moeten we ons ook beseffen dat het noemen van corruptie als grote boosdoener van economische malaise, sterk tijdgebonden is. Surveys laten zien dat in de jaren zeventig vaak externe factoren, zoals kolonialisme, werden genoemd als oorzaken van onderontwikkeling. Later verschoof dat naar interne factoren zoals corruptie. Mijn stelling
is tevens dat sociologen, in tegenstelling tot historici, hierin zijn meegegaan. Er is bovendien nog iets anders aan de hand met corruptie. Want de manier waarop corruptie gedefinieerd wordt, verplicht ons om Zuid-Korea en Japan als extreem corrupte landen te aan te wijzen. Die landen hebben bedrijfsmodellen waarin politici deel uitmaken van een nepotistisch zakennetwerk en op die manier bepaalde bedrijven sterk bevoordelen. De media zeggen gek genoeg dat ze een goed investeringsklimaat creëren.
Nu we het er toch over hebben, ik was dus aan het Skypen met mijn ouders, toen we het over de media kregen. In Nederland evenwel als in Ierland, Groot-Brittanië, Finland en zeker Duitsland, wordt er een zeer eenzijdig beeld geschetst. Zuid-Europa, en dan met name Griekenland, is altijd maar de “hulpbehoevende” en Noord-Europa de “barmhartige”. Pardon!? Er zijn allerlei redenen om aan te nemen dat landen met een handelsoverschot, die niet geheel toevallig in het Noorden zijn gelegen, hun export positie kunstmatig hebben kunnen versterken door de euro. En dat dit ten koste ging van de exportpositie van Zuid-Europa. De Noordelijke media vertellen je dat niet, die rapporteren alleen maar dat Griekenland aan het infuus ligt en de andere landen daar bakken met geld heen verschepen. Zij praten de politici na, en vertellen je niet dat alle “objectieve, op feiten gebaseerde” voorspellingen er keer op keer volkomen naast hebben gezeten. Zelfs de voorstanders van de“objectieve” benadering, zoals Nobelprijs-winnaar in de Economie Paul Krugman, stellen dat het zo niet langer kan. Niet alleen omdat de economische assumpties die het neo-liberale beleid onderliggen niet bleken te kloppen. Maar ook omdat je een bevolking niet meer dan inmiddels zeven jaar kan straffen voor de politieke fouten die eerder gemaakt zijn. Dat deze straf daadwerkelijke gevolgen heeft, wil ik graag staven met een aantal cijfers uit 2013. In dat jaar bereikte de Griekse jeugdwerkloosheid een record van 58%, leefde 23% van de Grieken in armoede en was het zelfmoordpercentage met 45% gestegen ten opzichte van 2007. Ook interessant is hoe de Nederlandse MinFin stelt dat “de Grieken minder moeten uitgeven”. Cijfers van de OECD laten zien dat afgelopen jaar elf EU-landen méér geld uitgaven dan Griekenland, als percentage van het bbp. Onder die landen bevonden zich Finland, Nederland, Oostenrijk en Duitsland. Sterker nog, vorig jaar had Griekenland als een van de weinige EU-landen een begrotingsoverschot als de rentelasten niet worden
meegeteld. Aan wie wordt de rente betaald? Juist, aan Nederland en Duitsland.
“De economie verwordt tot een allesbepalend goddelijk subject”
Ik wil nog een ding kwijt over de manier van communiceren door politici en media. Daar moest ik aan denken door de woorden van de Duitse minister van Financiën Wolfgang Schäuble. Hij stelde dat “in het belang van de economie, de Griekse politici zich verantwoordelijk moeten opstellen” en dat er haast gebonden is maar hij “niet verantwoordelijk is voor de tijdsdruk”. Lijkt dit niet sterk op wat Marx de “verding-ing” van sociale relaties noemt? De economie zoals gevormd door onze sociale relaties wordt tot een goddelijk subject gemaakt dat kan handelen en allesbepalend is, en de menselijke verhoudingen die haar onderliggen worden gedegradeerd tot objecten die haar hebben te gehoorzamen. De historische keuzes van politici, die de spelregels van de economie bepaalden, worden zo buiten beschouwing gelaten en daarmee worden de politieke mogelijkheden waarover we
beschikken buiten ons denkkader geplaatst. Aantrekkelijk voor politici, omdat zo het enige wat economisch herstel in de weg zit, het gedrag van Grieken is die zich niet willen gedragen als objecten. Psychologisch fijn voor de Noordelingen, die zich geen zorgen hoeven te maken over de nadelige effecten van het beleid in Griekenland. En handig voor de media, die zonder moeite een tevreden publiek hebben. Nu ik geradicaliseerd ben, snap ik eindelijk hoe de wereld werkt. En dan zie je ook dat er meer zijn die dat snappen. Bijvoorbeeld een Ierse studiegenoot, zonder wie het nooit zo ver zou zijn gekomen. Na het protest in Frankfurt tegen het nieuwe ECB-gebouw, had hij een aantal anti-kapitalistische stickers meegenomen. Die hebben we zojuist in het centrum van de indoctrinerende macht, de faculteit van economics and business, opgehangen, onder de reeds aanwezige leus “de ongelijkheid is gewelddadiger dan enige demonstratie”. Daar kunnen ook niet-radicalen het prima mee eens zijn.
21
Youth bulge Het gevaar van een jonge samenleving Sofie Wiersma
V
ergrijzing houdt Nederland in zijn greep. De werkenden vrezen voor alsmaar stijgende pensioen- en zorgkosten die zij moeten ophoesten voor de ouderen, politici breken al jaren hun hoofd wat de beste aanpak voor dit probleem is. Niet te vergeten zijn de babyboomers die je met tegenwind triomfantelijk voorbij fietsen op hun e-bikes. De vergrijzing zal de komende jaren niet verminderen. We krijgen steeds minder kinderen terwijl onze levensverwachting blijft stijgen. Het grote schrikbeeld is Japan, dit land heeft het grootste aandeel ouderen in de bevolking en hierdoor kent het land nauwelijks economische groei. De arbeidsproductiviteit per werkende inwoner moet enorm stijgen in de toekomst, willen we de groep ouderen kunnen blijven financieren. De vraag is of dit gaat lukken.
In vrijwel alle westerse landen is er sprake van het zelfde probleem. Maar is vergrijzing het ergste wat ons, demografisch gezien, kan overkomen? Westerse landen staan bekend als welvarende en ontwikkelde landen. In ontwikkelingslanden die er economisch nog veel slechter voor staan is geen sprake van vergrijzing, maar juist van het tegenovergestelde: vergroening. In 1798 waarschuwde de Britse demograaf Thomas Multhe al voor de gevaren van een plots groeiende bevolking en dus een grote groep jongeren. De bevolking zou exponentieel toenemen terwijl de voedselproductie lineair bleef stijgen. Zo zou honger en armoede ontstaan, met alle gevolgen van dien. Historici hebben verondersteld dat bij grote opstanden, zoals de Franse Revolutie, inderdaad sprake was van bevolkingsgroei en armoede. Tegenwoordig is het gebied in Afrika ten zuiden van de Sahara het gebied met de jongste bevolking . Welbekend is dat in deze landen veel sprake is van honger en armoede. De theorie van Thomas Multhe zou dus wel eens waar kunnen zijn.
22
Het klinkt ons Nederlanders als muziek in de oren. Een grote groep jonge mensen, popelend om te werken en de wereld te verrijken met creatieve ideeën en innovatie. Een periode van sterke economische
groei. Maar hoewel Nederland geen last zou hebben van wat extra jongeren, zijn de landen met een “youth bulge” (jeugdbubbel) zeker niet economisch sterker. Er is sprake van een jeugdbubbel als minstens dertig procent van de mannen in de samenleving tussen de 15 en 29 jaar is. In de wetenschap is een jeugdbubbel geen positief fenomeen. Problemen als armoede en hongersnood worden erdoor verklaard omdat er niet genoeg werk is voor de jonge bevolking. Geen inkomen betekent armoede en dat leidt tot onrust.
“Geweld is in hun ogen dan een manier om status en macht op te eisen”
De term jeugdbubbel is geïntroduceerd door de wetenschapper Gary Fuller in 1995. De Duitse socioloog Gunnar Heinsohn heeft de theorie van de jeugdbubbel in 2003 verder uitgewerkt in zijn boek “Zonen grijpen de wereldmacht”. Hierin vertelt hij dat het groeiende terrorisme waar we nu nog mee kampen niet directe veroorzaakt worden door religieus fanatisme of diepe armoede. Volgens Heinsohn is de directe oorzaak de grote groep werkloze mannen die voor onrust zorgen. In islamitische landen is de bevolking binnen 100 jaar van 150 naar 1200 miljoen mensen gegroeid. In een gezin met vele zonen kunnen de eerste twee misschien wel een baan vinden, de rest is overbodig op de arbeidsmarkt. Dit leidt tot frustratie en geweld is vaak de uitlaatklep. Geweld is in hun ogen dan een manier om status en macht op te eisen. Heinsohn ondersteunt zijn theorie met historische feiten. Tussen 1970 en 1999 ontstond tachtig procent van de grote gewapende conflicten in landen waar meer dan zestig procent van de bevolking jonger dan dertig was.
Er worden extreme voorbeelden beschreven die Heinsohn zijn theorie ondersteunen. De Amerikaanse journalist Steve Coll schreef in 2009 het boek “The Bin Ladens: An Arabian Family in the American Century”. In dit boek beschrijft hij de gezinssituatie van Osama Bin Laden. Hij was namelijk een van de jongsten in een gezin van 54 kinderen, waarvan 25 zonen. Ste-
ve Coll beschrijft dat Osama misschien wel een heel ander leven had geleid als hij een prominentere plek had gekregen in zijn gezin. Alhoewel er geen enkele verwijzing wordt gemaakt naar de theorie van Heinsohn is dit wel een verschijnsel wat de theorie van de jeugdbubbel ondersteunt.
“Osama had misschien wel een heel ander leven geleid als hij een prominentere plek had gekregen in zijn gezin”
De gevolgen van een jeugdbubbel zijn tegenwoordig vooral te zien in de Arabische wereld. Velen zien het als een religieus conflict. Volgens Heinsohn is de islam niet het probleem. Hij zegt dat de jongens die vechten geen psychopaten zijn die gezien willen worden als ordinaire moordenaars. Ze hebben daarom een moreel verheven standpunt nodig dat het doden mogelijk maakt. Religie was het standpunt dat ze zochten. Heinsohn zegt dat het probleem niet zit in het oude boek, maar in jongeren die het oude boek afstoffen. Een uitspraak waar sommige politici nog veel van kunnen leren. Met zijn grote kennis van historische cijfers durft Heinsohn ook uitspraken te doen over wat ons te wachten staat. Hij verwacht dat de bevolking er na 2020 in het Midden-Oosten heel anders uit zal gaan
zien. De jonge groep mannen zal krimpen en de jihad zal, door gesprek aan personeel, ook kleiner worden. Het is nog maar afwachten of deze verwachting uitkomt.
Natuurlijk krijgt Heinsohn zijn theorie ook kritiek. Critici stellen onder andere dat religie wel de directe oorzaak is bij conflicten. Toch valt het niet te ontkennen dat een jeugdbubbel een samenleving niet ten goede komt, net als dat een vergrijzing niet ideaal is. Al met al zijn we in Nederland misschien toch beter af met vergrijzing. Het is een teken dat we steeds gezonder zijn en dus langer leven. Ook moeten we niet vergeten dat de ouderen van nu niet hetzelfde zijn als de ouderen van vijftig jaar geleden. Ouderen zijn actiever en vitaler dan ooit. Steeds meer ouderen blijven langer doorwerken en zijn dus niet economisch afhankelijk van de jonge bevolking. Veel ouderen houden zich ook bezig met vrijwilligerswerk en dragen zo hun steentje bij aan de maatschappij. Bovendien zorgt een grote groep ouderen ook voor meer werk, bijvoorbeeld in de zorg. Maar ja, dat gerace op die e-bikes altijd…
23
Grenzen aan de vrijheid meningsuiting Sanne Oving
D
e Franse premier Manuel Valls heeft een actieplan gepresenteerd na aanleiding van de gebeurtenissen rondom Charlie Hebdo. Een van de hoofdpunten uit het plan heeft betrekking tot de vrijheid van meningsuiting. Volgens dit punt zouden haatzaaiende opmerkingen niet meer onder het mom van “vrijheid van meningsuiting” mogen vallen. Ook paus Franciscus beaamt dit. “Er zijn grenzen aan het uiten van je mening, vooral als je iemand beledigt of het geloof belachelijk maakt”. Er zijn ook groepen mensen die het hier totaal niet mee eens zijn, en hevig protesteren tegen deze “begrenzing van de vrije meningsuiting”. Waar houdt de vrijheid van een individu op? Wanneer weegt het maatschappelijk belang zwaarder dan de vrijheid van meningsuiting? Artikel 7 van onze grondwet geeft mensen het recht op vrijheid van meningsuiting.
“7.1: Niemand heeft voorafgaand verlof nodig om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. 7.3: Voor het openbaren van gedachten of gevoelens door andere dan in de voorgaande leden genoemde middelen heeft niemand voorafgaand verlof nodig wegens de inhoud daarvan, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. De wet kan het geven van vertoningen toegankelijk voor personen jonger dan zestien jaar regelen ter bescherming van de goede zeden.” Ieder individu heeft dus het recht op het uiten van zijn mening, maar deze wordt veelal misbruikt om andere individuen of groeperingen te beledigen. Dit heeft niks meer te maken met het uiten van een mening, maar met tolerantie en respect tegenover je medemens. Vanuit de grondwet gezien staat vrijheid van meningsuiting boven tolerantie. Echter, heeft een toename van vrijheid van meningsuiting een afname van tolerantie tot gevolg. Sommige mensen menen dat het beledigen van de profeet Mohammed valt onder “vrijheid van meningsuiting”, terwijl een bevolkingsgroep hiermee niet gerespecteerd wordt. 24
Een afname van tolerantie is niet bevorderlijk voor de samenleving. Daarnaast kan een onbegrensde vrijheid van meningsuiting aanzetten tot geweld. Maar een ander recht van de mens is het recht om te leven. Ook geldt er grondwettelijk gezien een verbod op discriminatie en aanzetting tot geweld. Er moet dan ook een balans gevonden worden tussen het recht op meningsuiting enerzijds en tolerantie anderzijds. Om een balans te kunnen vinden, heeft de vrijheid van meningsuiting grenzen nodig. Dit kan bijvoorbeeld door het opleggen van een zelfcensuur, wat tot gevolg heeft dat er voldoende vrijheid van meningsuiting overblijft zonder dat de tolerantie in gevaar komt. In de praktijk echter, is het nodig om de vrijheid van meningsuiting vanuit de staat te beperken om de democratische samenleving in stand te houden. Individuen zullen zich onderling te snel beperkt voelen om hun vrijheid op te geven. Als er op maatschappelijk niveau geen oplossing voor het probleem gevonden kan worden, kan gekeken worden naar de opties die de huidige grondwet biedt. En die opties zijn er. Een manier om het “recht om te beledigen” in te perken is het strafrechtelijk vastleggen van belediging van religie of levensovertuiging, zoals de Franse minister in zijn plan voorstelde. Het strafbaar stellen van belediging van geloof en levensovertuiging kan in lijn zijn met het recht op de vrijheid voor het uiten van de mening, als de wetgever voorzichtig is met het inperken van dit recht. Volgens artikel 10 uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens is er nog ruimte voor de staat om zelf te bepalen wanneer het strafbaar stellen van godsdienst belediging een noodzakelijk goed is om de democratische samenleving in stand te houden. Echter, is het volledig verbieden van “kritiek” op de kerk als instituut of religieuze leiders niet geoorloofd.
Ons rechtssysteem beperkt dus in zekere mate al de vrijheid van meningsuiting. De overheid kan oproepen tot het bestrijden van geweld, en wordt dit zelfs verplicht te doen door Artikel 20 IVBPR. Hierin staat dat oorlogspropaganda en het propageren van op afkomst, ras of godsdienst gebaseerde haatgevoelens die aanzetten tot discriminatie, vijandigheid of geweld bij de wet verboden is.
Staten worden dus al enigszins aangespoord tot het inperken van de vrije meningsuiting. Een ander voorbeeld is artikel 4 van het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie. In dit artikel wordt het staten verplicht uitingen strafbaar te stellen die denkbeelden verspreiden die gegrond zijn op rassensuperioriteit of rassenhaat, aanzetting tot rassendiscriminatie, aanzetting tot daden van geweld die zijn gericht tegen een ras of groep personen van een andere huidskleur of etnische afstamming.
Het recht op vrijheid van meningsuiting is dus niet alleen een fundamenteel recht, maar ook een flexibel recht waarbij de afweging tussen individu enerzijds en de maatschappij anderzijds een rol speelt. Willen we de maatschappij functionerend houden en de tolerantie bevorderen, dan moet dit recht op vrije meningsuiting beperkt worden. De grenzen van de vrijheid van meningsuiting zijn er, en men moet stoppen met het opzoeken van deze grenzen. Alleen zo bevorderen we een goed functionerend systeem.
Enkele artikelen bieden dus al ruimte om vrije meningsuiting in te perken in het belang van de maatschappij, maar dit is klaarblijkelijk niet genoeg. Bij het strafbaar stellen van belediging van godsdienst of levensovertuiging moet er gekeken worden naar het belang hiervan voor de betrokken individuen en de maatschappij. Het doel van het strafbaar stellen moet vooral liggen in het voorkomen van haatzaaierij en moet daarnaast in het belang liggen van de bescherming van de openbare orde. Een moeilijkheid die ontstaat bij deze wet is de afbakening van belediging. Wat precies valt onder belediging van godsdienst, en welke figuren en religieuze symbolen hierdoor beschermd worden is lastig voor de staat om te bepalen. Het is dus belangrijk om punten te definiĂŤren waarop dit wel bepaald kan worden.
25
Angst voor terreur of angst voor elkaar? Tsiona Wassenaar
B
ijna iedereen heeft wel iets waar hij of zij bang voor is en waarbij alleen al de gedachte hem het zweet in je handen doet staan. Je kunt bijvoorbeeld bang zijn voor spinnen die ‘s nachts zogenaamd in je mond kruipen of een grote ratelslang die zich ergens in een hoekje van je kamer heeft verstopt... Dit levert bij veel mensen inderdaad een angstig gevoel op, ik wil het hier echter hebben over een totaal ander soort angst, namelijk de angst voor terreuraanslagen.
Het komt je vast bekend voor: 7 januari 2015. Op die dag vond er een aanslag plaats op het hoofdkantoor van Charlie Hebdo in Parijs. Dit leverde enorme ophef op. Niet alleen in Frankrijk zelf, de hele wereld was in rep en roer. Er ontstonden discussies: discussies over de islam, discussies over vrijheid van meningsuiting, discussies over discriminatie. Maar wat leverden al deze discussies nou eigenlijk op? In mijn ogen niet veel. Ja, Nederland stelde een nog groter bedrag beschikbaar voor de bestrijding van terreur. Miljoenen extra werden er uitgegeven aan veiligheidsdiensten en inlichtingsdiensten zoals de AIVD, maar is dit nou echt nodig of zouden we ons misschien moeten richten op een andere manier van aanpak?
26
Zoals ik al zei: men is bang. Een groot deel van de Nederlandse bevolking is bang voor terreur. Niemand wil bang zijn en daarom is het ook niet gek dat men naar oorzaken gaat zoeken voor dit angstige gevoel. Voor de oorzaak van deze angst heeft men al snel de neiging om een ander de schuld te geven, omdat men bijvoorbeeld verteld is dat veelal aanslagen worden gepleegd door extremisten die het Islamitische geloof aanhangen. Hierdoor ontstaat er haat, haat tussen de Nederlandse bevolking onderling. Onschuldige mensen worden op straat uitgescholden voor ‘vieze terrorist’ of worden gezien als ‘bedreiging voor de Islam’. Maar gaat hierdoor de angst voor terroristische aanslagen weg? Dit lijkt mij niet, het heeft geen nut om de oorzaak alleen maar bij anderen te zoeken, dit geeft voor jezelf misschien een stukje bevrediging, maar het bange gevoel verdwijnt hierdoor niet. Ook de overheid zoekt naar oorzaken. Felle discussies komen aanbod waar gezocht wordt naar oplossingen om de oorzaken van angst voor terreur te bestrijden, oplossingen in de vorm van geld voor nog ‘betere terrorisme bestrijding’.
Er is niks mis met de insteek van de overheid om ons als Nederlands volk beter te gaan beschermen tegen terreuraanslagen, alleen denk ik niet dat de manier waarop het nu gaat veel invloed zal hebben. Er worden dan wel maatregelen getroffen voor betere beveiliging tegen terreuraanslagen, maar het gevoel van angst onder de bevolking neemt niet ineens af. Ik denk dat het nodig is dat wij als Nederlandse bevolking samen sterk gaan staan tegenover terreuraanslagen. Daarmee bedoel ik dat elke inwoner van dit land ongeacht zijn of haar etniciteit of geloof respectvol met elkaar omgaat, waardoor er meer een gevoel van samenhang ontstaat. Nu is men bang. Ik denk niet zozeer voor de aanslagen zelf, maar voor elkaar. Na aanslagen zoals die in Parijs geven mensen elkaar de schuld, terwijl ze er niet eens deel van uit maakten. Dit is niet nodig en in mijn ogen tijdverspilling. Het is daarom beter dat de Nederlandse overheid meer geld gaat besteden aan de bevordering van betere relaties tussen de verschillende bevolkingsgroepen in Nederland. Men zou deze relaties bijvoorbeeld kunnen bevorderen door activiteiten te gaan organiseren die alleen plaats kunnen vinden als er ook daadwerkelijk wordt samengewerkt tussen de bevolkingsgroepen. Hiermee zeg ik niet dat de kans op een terreuraanslag kleiner wordt, maar denk ik wel dat door een sterker gevoel van samenhang, de Nederlandse bevolking in de toekomst minder bang zal zijn voor allereerst ‘elkaar’ en daarmee ook minder bang zal zijn voor aanslagen. Want als één respectvolle Nederlandse bevolking staan we het sterkst tegenover de terreur.
Bram Hogendoorn zit in het verre Barcelona en houdt ons voor SoAP op de hoogte van zijn bevindingen in deze miljoenenstad van mooie stranden, brandende zon en enorm veel culturele hoogtepunten.
H
et moet duurder en slechter. Zo hoorden we Erik van Muijswinkel spreken op de oudejaarsconference van 2010 over de weinig onderscheidende opmerking van premier Rutte dat de zorg “goedkoper en beter” moet, alsof ook maar iemand het daarmee oneens is. Het probleem is natuurlijk dat er een spanning lijkt te bestaan tussen enerzijds duur maar goed, en anderzijds goedkoop maar slecht. De VVD-leider gelooft dat gereguleerde concurrentie in de zorg deze spanning wegneemt en dus het dilemma doorbreekt. In het Catalaanse parlement zijn dergelijke spanningen ook zichtbaar. De verscheidene politieke partijen zien verschillende oorzaken van de economische problemen waar Catalonië mee te kampen heeft. Oorzaken die genoemd worden zijn te lage belastingen, te hoge belastingen, te veel arbeidsbescherming, te weinig arbeidsbescherming, te veel subsidieverstrekkingen, te weinig subsidieverstrekkingen,
enzovoorts. Je zou zeggen dat, als er al gelijke probleemopvattingen zijn, de gepercipieerde oorzaken strijdig met elkaar zijn en dus verschillende oplossingen zouden vereisen. Maar de Catalanen hebben hun Rutte-equivalente oplossing gevonden, namelijk onafhankelijkheid van de Spaanse staat. Afgelopen 11 september was het driehonderd jaar geleden dat Catalonië, toen onder de Kroon van Aragón, werd ingelijfd door het Koninkrijk Castilië. Het jaar in de aanloop naar de Catalaanse “nine-eleven” was daarom extra beladen. Tegen het advies van de Raad van State in, besloot de Catalaanse overheid op die dag een raadpleging te houden onder alle ingezetenen. Zij konden stemmen voor (a) geen erkenning als natie en geen onafhankelijkheid, (b) erkenning als natie maar geen onafhankelijkheid, (c) erkenning als natie en onafhankelijk. De uitslag was (a) 4%, (b) 10%, (c) 80% en de overige kiezers stemden blanco. De uitslag was echter ongrondwettelijk en dus niet bindend, en de Catalaanse president moet nu voor een tribunaal verschijnen. Dat is waar het pas echt spannend wordt. Want hoe nu verder? De Catalaanse president beloofde verkiezingen uit te schrijven en één lijst te vormen met alle “partidos independentistas”. Als deze lijst een meerderheid krijgt, zal er eenzijdige onafhankelijkheid worden uitgeroepen. Ten minste, dat was het plan. Omdat er weinig is wat deze partijen bindt, ging het plan van de baan. Dat leidde tot groot ongenoegen bij de zeer invloedrijke Assemblea Nacional Catalana, een non-parlementaire organisatie met meer dan tachtig duizend leden die strijd voor de onafhankelijkheid. De Assemblea kan geloofwaardig dreigen haar leden op te roepen om niet op de twee grootste onafhankelijkheidspartijen te stemmen, en dat deed ze ook. Daarom ligt het plan nu weer op tafel, zij het in gewijzigde vorm. De Catalaanse president schrijf vroegtijdig verkiezingen uit, waarbij er een pact is tussen de rechtse partij van de president (CiU) en de grootste linkse partij (ERC) om bij gezamenlijke meerderheid der stemmen de onafhankelijkheid uit te roepen. Het pact, gesloten tussen de politieke partijen CiU en ERC, de Catalaanse overheid, de Assemblea en twee andere culturele organisaties, behelst vijf zaken. (1) De verkiezingen, die gepland stonden voor november 2016, worden uitgeschreven op 27 september 2015. De aftrap van de campagne is op 11 september, de nationale dag van Catalonië. (2) CiU en ERC zullen ieder een eigen kieslijst hebben, maar gezamenlijk een stappenplan opstellen richting de “overwinning van de onafhankelijk”. (3) ERC zal niet langer dreigen tegen de huidige begroting te stemmen, mits deze zich meer richt op sociale zaken en de onafhankelijkheid. (4) De overheid en ERC zullen gezamenlijk spreken over de wettelijke structuur van de te vormen Catalaanse staat, waarbij de focus ligt op het ontwerpen van de sociale zekerheid en een belastingsautoriteit. (5) De huidige president belooft beleid op sociaal gebied en onderwijsgebied voorkeur te geven. Hoe dit zal uitpakken valt nog te bezien, maar zeker is dat ons een spannende tijd staat te wachten. Ik houd jullie op de hoogte. 27
Haarscherp drukwerk, tegen de scherpste prijs!
DrukwerkLab.nl
OP P ZO OEK K NAA N AR EE EN LEE L ERZ ZAM ME (B BIJJ)BA AAN N?
OP ZOEK NAAR EEN LEERZAME (BIJ)BAAN? INTRAV VAL is een soociaal onderzo oeks- en addviesbureauu. De werk kterreinen zijn:
wetenschapp w pelijk
• verslaaving NTRAVAL is een onderzoeks- en • sociaal-wetenschappelijk leefbaaarheid dviesbureau in Groningen. De werkterreinen zijn: • welzijjn • jeugd d verslaving leefbaarheid welzijn INTRAV VAL jeugd
heeft rregelmatigg plaats vo oor onderzooeksassisten nten die opp oproepbaasis kunnen n assistereen bij onderzo oekswerkza NTRAVAL heeft regelmatigaamheden. plaats voor onderzoeksassistenten die p oproepbasis kunnen assisteren bij onderzoekswerkzaamheden. onder andere uit: De werk kzaamhede en bestaan
De werkzaamheden bestaan onder andere uit:
respoondenten werven w respondenten • werven enquêtes afnemen • enquêêtes afnem men observaties uitvoeren • obserrvaties uitvvoeren data invoeren • data iinvoeren interviews uitwerken • intervviews uitw werken
Tevens zijn er verschillende stagemogelijkheden en werkervaringslekken voor (bijna) afgestudeerde sociale wetenschappers. Tevens Neem zijn dan er contact verschille ende e- en scriiptieGeïnteresseerd? op met Martinstage Haaijer.
OAP
mogelijkheden enn werkervaaringsplaatssen voor afgestudeerd de socialee wetenschhappers. Geïnteresse G eerd? Neem dan d contactt op met Martin M Haaijjer.
Sint Jansstraat 2C www.INTRAVAL.nl info@ INTRAVAL.nl 050-3134052 St. Jaansstraat 2C 2 www w.intraval.n nl info@ @intraval.n nl 0500 3134052