Kinderen
april 2011 • jaargang 38 • nummer 340
38e jaargang nr. 340, april 2011 ISSN 0166-1930 Spiegeloog is een blad voor de Afdeling Psychologie, Universiteit van Amsterdam
Kamer A.903 Afdeling Psychologie Roetersstraat 15 1018 WB Amsterdam t: 020 - 525 67 58 e: spiegeloog-fmg@uva.nl
903 'Ons kindje, zo klein, zo zacht wat een wonder, wat een pracht!' Iedereen heeft zo zijn of haar (semi-)kinderlijke momenten: na een leuk telefoontje door het huis huppelen, stampvoeten vanwege een openstaande brug, of stiekem de hele Sinterklaasintocht via de televisie volgen. Er zijn ook mensen die deze kinderlijke momenten veel vaker hebben. Spiegeloog sprak Karin over haar voorkeur voor age play: ze vindt het prettig om door haar man als een klein meisje behandeld te worden. Ook het onderwijs is in dit nummer vertegenwoordigd. Redacteur Doutzen maakt zich boos op minister van onderwijs Van Bijsterveldt, nu het bestrijden van segregatie in het onderwijs niet langer rijksbeleid is. En voor Psycholoog aan het Werk interviewden we Jaap Verouden, die na zijn studie Psychologie aan de UvA onderwijsadviseur werd en daarbij een school voor hoogbegaafde kinderen oprichtte. Huisfilosoof en vader Denny Borsboom schrijft over het belang van een goede opvoeding. Als deze namelijk te wensen overlaat, verandert een kind volgens hem in ‘een zeurend, stampvoetend, ongelikt monster dat uitsluitend interesse heeft in snoep’. Bo zocht uit of studenten een kind die goede opvoeding ook al zouden kunnen bieden. Biologisch gezien heb je de juiste leeftijd, maar is het studentenleven te combineren met de zorg voor een baby? Zij sprak hiervoor met Mirella, die tijdens haar derde studiejaar gepland moeder werd. Lees jij op de achterkant van de VPRO-gids ook altijd de ingezonden brieven over kalverliefdes, bedplassen en andere ‘kinderproblemen’? Joost vond voor jou in de ramsj een bloemlezing uit Achterwerk voor een klein prijsje bij de Slegte. Omdat de eerstejaars psychologiestudenten bijna gaan beginnen aan het laatste verslag van VRT-1, drukt Spiegeloog een bewerkte versie van het beste paper van vorig jaar af. Het toeval wil dat winnares Mariska inmiddels een gewaardeerd lid van onze redactie is. Zij geeft ook wat tips voor wie het tijdens een nachtelijke VRT-sessie echt niet meer ziet zitten. Of juist voor de bollebozen die vastbesloten zijn dit jaar de Christiaan Hamaker Trofee in de wacht te slepen.
Tessa en Vera
Hoofd-/Eindredactie Vera van der Molen & Tessa Velthuis. Redactie Rosanne Anholt, Morgan Cavallo, Mariska Dijkstra, Nina van den Heiligenberg, Bo van Houwelingen, Doutzen Koopmans, Joost Molenaar, Bianca Muurman, Lisanne Peschier, Myrthe van Stralen, Kirsten Vegt, Alicia de Vries. Medewerkers Denny Borsboom, Hilde Geurts, Pier Prins. Fotografie Morgan Cavallo, Vera van der Molen, Bianca Muurman, Kirsten Vegt. Omslagillustratie Eigen foto's van de redactie. Layout Vera van der Molen & Tessa Velthuis. Druk Drukkerij de Raddraaier Van Ostadestraat 233 b 1073 TN Amsterdam 020 - 673 05 78 Reacties, commentaren en ingezonden brieven zijn van harte welkom. Voor lange artikelen die ter publicatie worden aangeboden, is het verstandig eerst contact op te nemen met de redactie. De redactie behoudt zich het recht voor bijdragen in te korten of te wijzigen. Spiegeloog verschijnt zeven keer per jaar. Een abonnement op Spiegeloog kost € 15,- per jaar. Indien geïnteresseerd, stuur een bericht met uw naam en adres naar de redactie. Niets uit deze uitgave mag vermenigvuldigd worden zonder schriftelijke toestemming van de redactie.
Inhoud
8
13
Op Kamers
This is not a book
Zwart, wit of grijs?
Ruud Wetzels en Gilles Dutilh
Alledaagse creativiteit
Gemengde scholen
33
Van jeugdsporter tot pro Topsportende kinderen
4
Mama, wel goed spiegelen! Hoe we leren mentaliseren
24
Marketing gericht op kinderen 36 Het succes achter K3-bekers
(Niet-)traditionele gezinnen Wat als je twee moeders hebt?
9
Filmrecensie Animals United 3D
26
Age Play Karin voelt zich vijf
38
Mindfulness en Depressie Winnende VRT-paper 2010
14 Psycholoog aan het werk 27 Onderwijsadviseur Jaap Verouden
Ramsj Leesvoer voor psychologen
41
Tips & Tricks voor VRT Zo win jij in 2011
18 Mededelingen Activiteiten voor studenten
31
Wandelgang Mooie jeugdherinneringen
42
Grenzenloos Annemiek in Melbourne
19 Rondvraag Geurts aan Prins
32
Bacchus De stoornis van Sneeuwwitje
44
Gezocht: flexibele, jonge student voor zorg voor baby Fulltime Ă 168 uur per week
20 Ivoren Toren Gremlins
35
Van jeugdsporter tot pro Vraag aan de gemiddelde jongen van zes wat hij later worden wil en het antwoord is steevast profvoetballer. De fascinatie voor de topsport begint al vroeg. Voetbalplaatjes worden fanatiek gespaard en uitgewisseld en posters van het Nederlands elftal worden aan de muur gehangen. Zelfs de haardracht van de favoriete speler wordt geïmiteerd. Met pa samen gaan kijken naar wedstrijden is niet alleen een bondingsmomentje, vader en zoon voelen beiden de hoop dat het zoonlief is die op een zekere dag zo zal schitteren op het veld. Voor Pelle Clement (15) is die droom niet eens zo gek ver weg. Hij is op jonge leeftijd gescout door Ajax en zit nu in de C1 van diezelfde club. Tekst: Myrthe van Stralen, Foto: eigen foto
Spiegeloog
4 april 2011
Sport is goed voor de ontwikkeling van kinderen. Het is niet alleen goed voor de fysieke ontwikkeling, het geeft ook het zelfvertrouwen een boost en helpt bij het opdoen van cruciale sociale vaardigheden. Dus doe je als welwillende ouder je kind zo vroeg mogelijk op ballet, hockey, tennis of voetbal. Liefst iets waar je zelf vroeger ook in uitblonk of graag in uit wilde blinken. Jouw passie of gemiste kans kan immers heel anders en interessant uitpakken voor je kind. Zo zijn diverse scenario’s mogelijk. Scenario één: het kind heeft net de ‘foute’ genen geërfd en mag enkel op de bank langs het veld zitten. Diep ongeluk maakt zich tijdens sportieve activiteiten van hem meester. Scenario twee: het kind kan best heel redelijk meekomen met zijn of haar leeftijdsgenootjes en vermaakt zich kostelijk enkele uren in de week. Of scenario drie: het kind blijkt absurd getalenteerd en ontstijgt in een week het niveau van zijn vijf jaar oudere broer. In dit laatste geval komen ouders voor een moeilijke keuze te staan. De klim naar de top vergt enorm veel tijd, aandacht en het doen van concessies voor zowel ouder als kind. Ertegenover staat een mogelijk prachtige toekomst in de sport waarbij erkenning, faam en glorie - en aantrekkelijke financiële beloningen die niet mis zijn - de protegé ten deel vallen. Eenmaal gekozen voor deze toekomst is het natuurlijk wel de bedoeling dat het kind die top ook echt bereikt. Wat zijn de belangrijkste determinanten voor een succesvolle route van getalenteerde jeugdsporter tot pro?
Talentontwikkeling Kinderen gaan allerlei ontwikkelings- en leerfases door. Door op het juiste moment de juiste begeleiding te geven kunnen kinderen grote sprongen maken in motorische vaardigheden, kracht, snelheid en uithoudingsvermogen. Windows of
opportunity zijn kritische of gevoelige perioden waarin een versnelde ontwikkeling van motorische prestatie kan plaatsvinden gebaseerd op geschikte en toegepaste trainingsstimuli tijdens de juiste rijpheidsperioden (Guzalovsky, 1977). De juiste specifiek toegepaste training in de juiste rijpheidsperiode heeft mogelijk een significante invloed op topprestatie door de specialisatie die kan plaatsvinden in cellen, weefsels, organen en door het hele systeem (Balyi & Hamilton, 2004). Ook is er uit onderzoek gebleken dat het uitvoeren van een trainingsinterventie buiten zo’n window of opportunity juist een averechts effect kan hebben (Zaichkowsky, Zaichkowsky, & Martinek, 1980). Pelle, vanaf zijn achtste jeugdvoetballer bij Ajax, zegt hierover dat er bij zijn club inderdaad rekening wordt gehouden met verschillen in individuele groeistadia. Iedere speler wordt fysiek goed in de gaten gehouden. Voor jongens die in een zogenaamde ‘groeiperiode’ zitten, is er een aparte training. In de groeiperiode zitten ook jongens die fysiek moeten opletten; zij hebben te kampen met blessures en moeten het dus rustiger aan doen. Ontwikkeling van talent kan stagneren door blessuregevoeligheid. Een sporter kan nog zoveel talent hebben, wanneer het lichaam de benodigde trainingslading voor succes niet aankan, zal het moeilijk worden de top te bereiken. Pelle heeft nu dan wel last van een blessure aan zijn achillespees, toch heeft hij het al verder geschopt dan veel van zijn voetbalvrienden.‘Het verschil tussen mij en mijn vriendjes van vroeger die niet zo ver zijn gekomen, is lastig voor mij om goed te benoemen. Coaches bespreken dat soort dingen vooral met het individu zelf. Er wordt vrij vroeg bepaald of je genoeg potentie hebt of niet. Ik werd op mijn achtste gevraagd de overstap te maken naar Ajax. Volgens mij letten de coaches en scouts toen vooral op de
Bron: www.the-parenting-magazine.com
Kinderen ontwikkelen in korte tijd vaardigheden op verschillende domeinen. Op school, in relaties met hun gelijken en ook op fysiek gebied worden ze geacht een grote variëteit aan vaardigheden onder de knie te krijgen. Het competentiegevoel van kinderen kan verschillen per vaardigheidsdomein. Volgens de competence-motivation theorie van Harter (1981) is er een heel duidelijk verband tussen een gevoel van competentie en motivatie. Kinderen streven, zo beweert Harter, naar het demonstreren van competentie. Door herhaaldelijk op kleine uitdagingen succesvol te presteren, neemt het gevoel van competentie toe en krijgt een kind een interne locus of control. Een atleet met een interne locus of control gelooft dat hij zelf verantwoordelijk is voor wat hij presteert en wat er met hem gebeurt. De atleet is er van overtuigd dat zijn gedragingen invloed hebben op uitkomsten. Atleten met een externe locus of control attribueren resultaten aan oorzaken buiten zichzelf. Onder deze oorzaken vallen bijvoorbeeld het lot, geluk en anderen. Iemand met een interne locus of control zal door kleine prestaties gemotiveerd raken grotere doelen na te streven wegens een groter geloof in toekomstig succes. Atleten die al van jongs af aan een interne locus of control hebben, zullen dus gemakkelijker vooruitgang boeken in hun sportieve ontwikkeling. Pelle zegt tijdens trainingen en wedstrijden voornamelijk bezig te zijn met zichzelf, met wat hij beter kan doen. Als een wedstrijd of training niet lekker liep, zal hij tijdens zijn reis terug zijn eigen spel evalueren. Dit duidt op een interne locus of control. Hij attribueert een slechte prestatie niet direct aan vuil spel van de tegenstander of slechte weersomstan-
Intrinsieke versus extrinsieke motivatie Op het gebied van motivatie worden grofweg twee oriëntaties onderscheiden. Intrinsieke motivatie is motivatie die hoofdzakelijk voortkomt uit de wens een taak meester te worden. Het is de motivatie om je als mens te ontwikkelen. Extrinsieke motivatie is motivatie die van buitenaf wordt gereguleerd. De motivatie hangt af van een beloning of van het beter willen zijn dan anderen. Voor getalenteerde jeugdsporters is het van groot belang dat ze intrinsiek gemotiveerd zijn. Er moet nog veel ontwikkeling plaatsvinden en het zelfvertrouwen moet nog worden opgebouwd. Coaches en ouders moeten niet de nadruk leggen op resultaten. Teleurstellingen zijn dan onvermijdelijk en deze kunnen sterk afdoen aan de wil om vooruitgang te boeken. Het kind kan minder zijn best gaan doen of zelfs besluiten te stoppen. Pelle zegt vooral bezig te zijn met beter worden en genieten van het trainen. Tijdens het sporten voelt hij zich gelukkig en ontspannen. ‘Natuurlijk wil ik wedstrijden heel graag winnen’, aldus Pelle, ‘maar direct na de wedstrijd is de focus weer op verbetering’. De weg naar huis is zijn moment om na te denken over het resultaat. Eenmaal thuis kan hij het loslaten. Met een nieuwe dag komen weer nieuwe ronden en nieuwe kansen.
- Ouders moeten enthousiaste bijdragen leveren -
Invloed van coach en ouders Kinderen hebben verschillende redenen om aan sport te doen. Voor Pelle is het heel duidelijk: hij voetbalt omdat hij het leuk vindt en omdat hij graag onder vrienden is. Buiten dat zal Pelle waarschijnlijk nog een aantal minder voor de hand liggende motieven hebben om zo actief met zijn sport
Spiegeloog
Succesvolle persoonlijkheidsfactoren
digheden. Pelle’s coach stimuleert deze zelfevaluatie op zijn beurt aan de hand van individuele feedback.
5 april 2011
snelheid en techniek die we hadden op bepaalde momenten in onze ontwikkeling.’ Dit laatste duidt op de erkenning van coaches dat er bepaalde cruciale groeifases zijn waarin ontwikkeling plaats kan vinden, die veel zeggen over de potentie van atleten. Over blessures en groeifases zegt Pelle: ‘Het is belangrijk dat ze rekening houden met mijn groeifases. Als ze dit niet deden, zou ik veel langer last hebben van blessures en ook blessuregevoeliger worden. Ik hoef me nu niet te meten aan jongens die al uit hun groeiperiode zijn.’ Wanneer Pelle zich door omstandigheden teveel zou meten aan jongens die al verder ontwikkeld zijn, zou Pelle hoogstwaarschijnlijk meer fysieke risico’s nemen die tot blessures kunnen leiden. Deze kunnen schade aanbrengen aan zijn groeiproces en de ontwikkeling van zijn talent. Bovendien zou zijn zelfvertrouwen kunnen worden geschaad. Zelfvertrouwen wordt vaak genoemd als belangrijke persoonlijke factor voor atleten die de top willen bereiken.
Pelle Clement
Spiegeloog
6 april 2011
bezig te zijn. Leren samenwerken met teamgenoten en coaches en het ontwikkelen van een gevoel van competentie behoren tot de voordelen die vooral door met talent gezegende kinderen ervaren worden. Bovendien krijgen kinderen die slagen in sport aanzien bij hun vrienden en gelijken. Ouders en coaches dienen waar mogelijk hun best te doen om van elke sportervaring die een talentvolle zoon of dochter meemaakt een leervolle en positieve ervaring te maken. Dit is niet altijd makkelijk. Sterker nog, het gros van de problemen in jeugdsport komt voort uit twee oudergerelateerde fenomenen. Het eerste fenomeen doet zich voor wanneer ouders falen om duidelijk onderscheid te maken tussen het youth sports model en het professional model of sport. Het youth sports model omschrijft een educatieve setting voor het ontwikkelen van gewenste fysieke en psychosociale karakteristieken in jonge atleten. In tegenstelling tot dit model omschrijft het professional sports model een commerciële onderneming waarin de hoofddoelen het vermaken van publiek en geld verdienen zijn. Het is van belang dat talentvolle jongeren niet te snel in aanraking komen met de commerciële vooruitzichten van de topsport. Omdat commerciële doelen heel anders zijn dan de initiële doelen van jonge atleten, kan dit negatieve effecten hebben op de prestatie. Zeker in een sport als voetbal, waarbij de financiële beloningen buitensporig hoog zijn, bestaat er een enorme kans dat atleten van een intrinsieke motivatie overschakelen naar een extrinsieke motivatie en de lol in de sport verliezen. Het tweede fenomeen noemen Smith en Smoll (1996) de reversed-dependency trap. De reversed-dependency trap beschrijft een situatie waarin het kind als het ware een verlengstuk van de ouder wordt. Een ouder hangt in dit geval zijn of haar gevoel van eigenwaarde op aan het succes van het kind. Een ouder kan op zoek zijn naar een ervaring van succes zoals hij die zelf als sporter nooit heeft gekend. Hierdoor komt een enorme druk op het kind te staan. Het is een veelvoorkomend fenomeen en wordt ook wel het frustrated jock syndroom genoemd.
Om negatieve invloed van ouders op de vooruitgang van het kind te voorkomen is het belangrijk een goede communicatie te bewerkstelligen tussen coach en ouder. Smoll (2001) stelde zelfs een lijst op van tien standaard regels om de relatie tussen coach en ouder vloeiend te laten verlopen. De zogenaamde Parents Code of Conduct benadrukt vooral dat ouders tijdens training en wedstrijden hun plaats moeten kennen en dat ze enthousiaste en geïnteresseerde bijdragen dienen te leveren. Minstens zo belangrijk als de interactie tussen de coach en de ouders is de compatibiliteit tussen coach en kind. Deze wordt gekarakteriseerd door de aanwezigheid van belonende gedragingen over en weer, variërend van subtiele schouderklopjes tot aan bemoedigende hoofdknikjes en het geven van positieve verbale feedback. Atleten laten belonende gedragingen zien wanneer ze positief reageren op feedback en hun best doen deze toe te passen. Van uiterst belang is wederzijds respect, waardering voor elkaars rol en functie en een open communicatie. ‘Ik kom uit een gezin met drie broers’, aldus Pelle. ‘Af en toe voel ik me best speciaal behandeld door mijn ouders, bijvoorbeeld wanneer ik laat thuiskom en er in de keuken nog iets lekkers voor me klaar staat. Mijn ouders hebben mijn sportiviteit altijd gestimuleerd. Ze hebben ervoor gezorgd dat ik op voetbal en tennis ben gegaan. Toen ik de stap kon maken naar Ajax, wilde ik dat in de eerste instantie helemaal niet. Ik vond het misschien eng. Mijn ouders zeiden dat ik het moest proberen. Als ik het niet leuk vond, mocht ik er mee stoppen. Al heel snel vond ik het leuk.’ Pelle heeft heel wat interactie met zijn coach. ‘Er vinden veel feedbackgesprekken plaats tussen coach en speler. Hierin wordt besproken wat er beter kan en er worden duidelijke aanwijzingen gegeven. Mijn technische puntje is bijvoorbeeld dat ik sneller moet leren schakelen; de bal moet sneller doorgegeven worden. Feedback na trainingen is vaak gericht op wat er beter moet. Dit klinkt negatief, maar er wordt heel duidelijk aangegeven hoe je dat kunt aanpakken. Ik vind de feedback prettig. Ik weet waar ik aan toe ben en hoe ik mijn spel kan verbeteren. Natuurlijk is er ook veel positieve feedback, maar coaches willen niet dat we achterover gaan leunen.’
- Als ze bij Ajax met me door willen, wordt het onderhouden van vriendschappen moeilijker -
Strategieën voor stressvolle sportsituaties Op getalenteerde sporters komt al van jongs af aan veel druk te staan. Ze worden blootgesteld aan competitie en hoge stressniveaus. Deze stressniveaus zijn nodig om tot grotere prestaties te komen, maar kunnen ook een averechts effect
Dromen Hoewel Pelle natuurlijk droomt van een glansrijke carrière als profvoetballer, is hij niet overdreven gefocust op het behalen van dit doel. ‘Als ik over twee jaar word afgewezen, vind ik dat niet verschrikkelijk. Ik heb er dan heel veel uitgehaald en van geleerd.’ Zijn relaxte, relativerende en toch gedreven bena-
dering van de topsport lijkt hem tot op heden geen windeieren te leggen. Een positieve, zelfverzekerde persoonlijkheid, stimulerende omgeving en de aanwezigheid van copingmechanismen hebben bijgedragen aan de ontwikkeling van zijn talent. Pelle heeft een luxepositie; hij heeft de mogelijkheid om via een hbo-opleiding op een andere manier in de sport terecht te komen. Pelle zegt tevreden te zijn zolang zijn toekomst maar met sport te maken heeft, want sport zo vindt hij, is het mooiste wat er is. <<
7
- Balyi, I., & Hamilton, A. (2004). Long-Term Athlete Development: Trainability in children and adolescents. Windows of opportunity. Optimal trainability. Victoria, BC: National Coaching Institute British Columbia & Advanced Training and Performance Ltd. - Cox, R. (2007 ). Sport Psychology: Concepts and Application. McGraw-Hill. - Dweck, C. (1989). Motivation. In A. Lesgold and R. Glaser (Eds.), Foundations for a psychology of education, 87-136. Hillsdale, NJ: Erlbaum. - Ford, P., De Ste Croix, M., Lloyd, R., Meyers, R., Moosavi, M., Oliver, J., Till, K., & Williams, C. (2011). The Long-Term Athlete Development model: Physiological evidence and application, Journal of Sports Sciences, first published on: 04 January 2011 (iFirst). - Guzalovsky, A. A. (1977). Physical education of schoolchildren in critical periods of development. Teoria I praktika fizicheskoi kulturo˜ , 7 , 37–39. Cited in Viru et al. (1999). - Harter, S. Perceived cognitive competence as a determinant of children's preference for challenge. Manuscript, University of Denver, 1979. - Harter, S. (1981). A model of mastery motivation in children: Individual differences and developmental change. In W. A. Collins (Ed.), The Minnesota symposium on child psychology. Aspects of the development of competence, 14, 215-255. Hillsdale, NJ: Lawrence Erlbaum Associates. - Locke, E. A., & Latham, G. P. (1990). A theory of goal setting and task performance. Englewood Cliffs, NJ: Prentice Hall. - Smith, R. E., & Smoll, F. L. (1996). The coach as a focus of research and intervention in youth sports. In F. L. Smoll & R. E. Smith (Eds.), Children and youth in sport. A biopsychosocial perspective (pp. 125-141). Dubuque, IA: Brown & Benchmark. - Smoll, F.L. (2001). Coach-parent relationships in youth sports: Increasing harmony and minimizing hassle. Applied sport psychology personal growth to peak performance, 192-204. McGraw-Hill. - Viru, A., Loko, J., Harro, M., Volver, A., Laaneots, L., & Viru, M. (1999). Critical periods in the development of performancecapacity during childhood and adolescence. European Journal of Physical Education, 4, 75-119. - Zaichkowsky, L., Zaichkowsky, L., & Martinek, J. (1980). Growthand development: The child and physical activity. St. Louis, MO:C. V. Mosby.
Spiegeloog
Bronnen
april 2011
hebben. Nu is het bekend dat excellerende sporters beter tegen stress kunnen dan recreatieve sporters. Ze reageren adaptiever op hogere niveaus van stress dan minder succesvolle sporters. Topsporters zijn over het algemeen succesvoller in het toepassen van deze zogenaamde copingstrategieën dan minder succesvolle sporters (Cox, 2007). Een voorbeeld van een copingstrategie is het stellen van doelen (Locke & Latham, 1980). Het stellen van doelen faciliteert de prestatie. Wanneer iemand doelen stelt waaraan hij toegewijd is, zal de kans op een goede prestatie toenemen. Ook de haalbaarheid van het doel is een moderator voor de relatie tussen het stellen van doelen en de prestatie die erop volgt. Individuen moeten ervan overtuigd zijn dat ze hun gedefinieerde doel kunnen behalen. Wanneer een atleet er niet genoeg van overtuigd is dat hij een doel kan behalen, zal hij minder zijn best doen of zelfs afzien van het doel. Self-efficacy is de mate waarin iemand ervan overtuigd is dat hij of zij voldoende capabel is om een bepaald doel te behalen. Hoe hoger de self-efficacy voor een bepaalde taak, hoe hoger de doelen die een persoon voor zichzelf stelt en hoe doortastender iemand te werk gaat. De beste prestaties worden behaald bij het stellen van moeilijke maar haalbare doelen, die specifiek zijn en waarbij feedback wordt geboden. Proximale, of korte termijndoelen kunnen worden gebruikt om lange termijndoelen te halen. Pelle stelt voorlopig doelen per training. ‘Pas over twee jaar valt er een beslissing vanuit Ajax of ze met me door willen of niet. Tot die tijd kan ik niet anders dan korte termijndoelen stellen. Ik vind dat ook wel overzichtelijk. Als ik alleen maar met het lange termijndoel bezig zou zijn, zou dat ten koste gaan van mijn vrienden. Over twee jaar, als de beslissing valt, zal ik misschien met mijn vrienden moeten gaan praten. Mochten ze bij Ajax met me door willen, dan zal ik me anders moeten gaan oriënteren en wordt het onderhouden van vriendschappen moeilijker.’ Pelle zegt niet veel last te hebben van stress. ‘Eigenlijk heb ik op normale wedstrijden niet zoveel stress. Alleen met finales. Ik neem dan altijd een momentje voor mezelf.’ Pelle maakt in zo’n geval gebruik van de copingstrategie self-talk. ‘Ik kijk naar de grond en denk na over de wedstrijd. Ik spreek mezelf dan bemoedigend toe. ‘Kom op! Lekker spelen, je best doen en laten zien wat je kan!’ is een vaste mantra. Trainers helpen ook door uitspraken mee te geven als ‘Kom op, we weten dat je goed bent. Laat dat ook zien.’ Aan deze woorden houd ik vast tijdens de wedstrijd.’
Op Kamers Tekst & Foto's: Morgan Cavallo
Kamer: A 5.29 Bewoners: Gilles Dutilh (l.) en Ruud Wetzels AiOâ&#x20AC;&#x2122;s Gilles Dutilh en Ruud Wetzels delen kamer A 5.29. Veel objecten in deze kamer hebben voor hen een gezamenlijke betekenis. Ruud geeft onder meer het vak Calculus in de Research Master en wil met zijn promotieonderzoek de Bayesiaanse statistiek toegankelijker maken voor de meer empirisch ingestelde psychologiestudent. Gilles onderzoekt de reactietijden van mensen, de psychologische processen die daarachter schuil gaan en hoe deze door onder meer oefening beĂŻnvloed kunnen worden. Spiegel
Spiegeloog
8
De kamer van Ruud en Gilles kent verschillende objecten waar een verhaal achter schuil gaat. Een hartvormige, met rode dons omhulde spiegel lijkt echter de meeste herinneringen bij beide heren op te roepen. 'Deze spiegel hebben Gilles en ik gewonnen bij een feest van de afdeling Methodenleer. We waren matchend gekleed in een groene en een rode jurk. Gilles heeft daar ook nog een softerotische dans uitgevoerd. Hij deed dat blijkbaar zo goed dat we deze spiegel gewonnen hebben.' Het is wellicht moeilijk zichtbaar op de foto, maar op de spiegel bevindt zich ook een kleine sticker met de naam Daan Zult erop. De initialen D.Z. staan niet geheel toevallig ook op een schilderij in de kamer.
Schilderij
april 2011
Daan Zult werkte enige tijd geleden met Ruud en Gilles in dezelfde kamer. 'Dit schilderij heeft Daan gemaakt. Hij heeft het geschilderd bij een Bob Ross-cursus.' Over de betekenis van het schilderij in de karakteristieke stijl van Bob Ross, de Amerikaanse schilder die onder meer op de Amsterdamse zender AT5 te zien is, zijn Ruud en Gilles het eens. 'We hebben het sterke vermoeden dat wij de twee grote bomen op de voorgrond voorstellen. Wij zijn namelijk behoorlijk belangrijk voor hem geweest. Daan is dan natuurlijk een van de wegvliegende vogels op de achtergrond. Hij besloot helaas de universiteit te verlaten en doet momenteel onder meer iets in het bedrijfsleven. Wij zien het schilderij toch als zijn erfenis hier.'
Certificaat en ansichtkaart Op een prikbord dat voornamelijk volhangt met volgeschreven A4'tjes zijn tevens een ansichtkaart en een kleurrijk certificaat te vinden. Hun plekje op het prikbord is volgens Ruud en Gilles echter niet het gevolg van de esthetische waarde van de objecten. 'Dit is misschien wel het lelijkste certificaat ooit. We volgden samen een cursus over Bayesiaanse statistiek in Cambridge en daar heeft Gilles dit certificaat behaald. Daar hebben we ook deze ansichtkaart met een tekening van een erg lelijke vrouw erop vandaan. Het kan overigens ook een man zijn. Op de een of andere manier passen de kaart en het certificaat dus wel bij elkaar en hangen ze, ondanks het feit dat het allebei eigenlijk bijzonder lelijke dingen zijn, hier samen op het prikbord.'
(Niet-)traditionele gezinnen
Het nucleaire gezin
De niet-traditionele familie
In de huidige samenleving leeft het idee van een typisch ‘normaal’ en traditioneel gezin. Dit wordt ook wel het ste-reotype beeld van een nucleaire familie genoemd. Deze familie bestaat uit een huwelijk tussen een heteroseksuele vader en een heteroseksuele moeder en hun kroost. Tussen de leden van de familie bestaan er tevens duidelijk gedefinieerde relaties. De bekende Amerikaanse antropoloog Murdock heeft zich beziggehouden met de vraag wat deze relaties typeert. Hij stelde dat echtgenoot en echtgenote gekenmerkt worden door economische specialisatie en coöperatie, seksuele cohabitatie en gemeenschappelijke verantwoordelijkheid voor de verzorging van de kinderen. Hierbij nemen vader en zoon vooral de mannelijke taken op zich, zoals werkzaamheden die leiderschap en discipline vereisen. De moeder en dochter zouden zich vaak meer bezighouden met de verzorging van de kinderen en het vervullen van hun rol in de huiselijke sfeer. Deze verdeling van activiteiten is belangrijk omdat ouders zo informatie over de rollen van mannen en vrouwen op de kinderen overdragen. Tevens laten zij zo zien dat de verantwoordelijkheden die mensen binnen een gezin dragen mede bepaald worden door hun sekse (Hupp, Smith, Coleman, & Brunell, 2010). Volgens Murdock (1949) is de nucleaire familiestructuur zowel universeel als essentieel: een unieke overheersende gezinsvorm die belangrijke functies vervult in de maatschappij.
Het beeld van het ‘typische gezin’ gaat in de huidige tijd steeds minder op. In een hoog tempo vormen mensen van dezelfde sekse een gezin, worden kinderen door slechts één ouder grootgebracht of adopteren stellen baby’s uit een ander werelddeel. Zo is in Nederland het aantal samenwonende mannen- en vrouwenparen sterk toegenomen. In 2005 waren dit er 53.000 terwijl het er tien jaar geleden nog maar 39.000 waren (CBS). Hierdoor kan men zich afvragen in hoeverre de eerder beschreven nucleaire familie nog wel de norm is. Binnen de niet-traditionele gezinnen zijn er bovendien nog verschillende combinaties mogelijk. Zo kan een kind geadopteerd worden door twee moeders, kan één moeder de biologische moeder zijn (hierbij is dan een spermadonor aan te pas gekomen) en bestaat er de mogelijkheid van draagmoederschap, co-ouderschap of stiefgezinnen. Kortom: het is een complex geheel van mogelijkheden en constructies om een kind te krijgen en een droomgezin te stichten. Voor ieder wat wils dus. Maar zijn we hierbij niet teveel gericht op de wensen en verlangens van de ouders en houden we wel rekening met de gevolgen van deze familievormen voor de kinderen? Wat vinden kinderen van een vader en moeder die niet leven volgens de traditionele normen en wat zijn de consequenties van dergelijke familievormen voor het levensverloop van de
- Een kind van twee lesbische partners is nooit een 'ongelukje' -
9 april 2011
Tekst: Alicia de Vries
Spiegeloog
Velen van ons hebben een vader en een moeder. Sommigen hebben ook nog broers of zussen en als we geluk hebben leven al onze grootouders nog. Tot dusver zijn dit geen verrassende gegevens, aangezien alle individuen feitelijk op dezelfde wijze ter wereld komen. Echter, de manier waarop een kind verwekt wordt en de gezinssamenstelling waarin het opgroeit, kan variëren. Wat is de invloed hiervan op het kind?
Het homoseksuele koppel Mitchell en Cameron uit de populaire tv-serie Modern Family.
Spiegeloog
10 april 2011
kinderen? Psychologiestudente Hilde (22) weet hoe het is om in een niet-traditioneel gezin op te groeien. Tot haar zesde jaar woonde zij in een ‘standaardgezin’ met haar vader, moeder en kleine zusje. Toen ze zes jaar was, scheidden haar ouders en kreeg haar moeder een vriendin. Vanaf dat moment woonde ze de helft van de tijd bij haar vader en de helft van de tijd bij haar moeder en diens partner. Hilde: ‘Ik had eigenlijk meteen een goede relatie met de vriendin van mijn moeder. Toen mijn moeder zei dat er een nieuwe vriendin bij ons langs zou komen vond ik dat alleen maar leuk. Als klein kind zijn nieuwe vriendschappen altijd tof, je denkt niet na over liefdes. Het was vanaf het begin normaal.’ Hilde denkt niet dat er een verschil is in opvoedstijl tussen gezinnen met lesbische moeders en een gezin met een heteroseksuele vader en moeder: ‘In een lesbische relatie neemt elke ouder vaak een andere rol op zich. Dikwijls zie je een rolverdeling gebaseerd op persoonlijkheid. Er is dan bijvoorbeeld een verschil in dominantie tussen partners. Dat heb je ook bij heteroseksuele ouders. Wij hadden een taakverdeling in huis, hierdoor schiet je niks te kort.’ De differentiatie van heteroseksuele ouders en lesbische ouders merkt Hilde bovendien aan als een gesimplificeerde voorstelling van zaken: ‘Binnen heteroseksuele families zijn er ook grote verschillen, dus niet alleen tussen heteroseksuele relaties en lesbische relaties. Ik denk dat je uiteindelijk dezelfde normen en waarden meekrijgt.’
Controverse Er bestaat nog een grote controverse omtrent het gebied van niet-traditionele gezinssamenstellingen. Zo verschilt men van mening over de vraag of het gezonder is voor het kind om bij de biologische ouders op te groeien of dat het een even goede ontwikkeling doormaakt als het in een gezin opgroeit dat verschillend geconstitueerd wordt. Hoewel veel mensen zeggen dat zonder enige twijfel homo’s en lesbiennes dezelfde rechten hebben om kinderen groot te
brengen is er ook een deel dat zich verzet tegen ouders van dezelfde sekse. Deze mensen kiezen een positie vóór het behoud van de traditionele gezinssamenstelling. Volgens voorstanders van de traditionele familie is het ‘typisch ouderschap’ meer in overeenstemming met de natuurlijke manier waarop kinderen verwekt worden. Immers, als twee individuen van dezelfde sekse een kind willen krijgen moet er vaak naar medische alternatieven gezocht worden. Sociologe Sara McLanahan (1994) argumenteert dat als beide ouders een biologische connectie hebben, de kans groter is dat de ouders zich identificeren met het kind en sneller in staat zouden zijn zich op te offeren voor hun telgen. Bovendien nemen dan de kansen af dat een ouder zijn kind zou misbruiken. Ook wordt in haar studie benadrukt dat vaders een belangrijke factor zijn in het voorkomen van antisociaal gedrag, delinquentie in jongens en seksuele activiteit in meisjes. Kinderen die opgevoed worden door homoseksuelen zouden gevoeliger zijn voor het meemaken van seksuele en genderstoornissen (Steve Nock, 1998). Zoals verwacht werden deze uitspraken beantwoord met een lawine van tegenargumenten en heeft wetenschappelijk onderzoek naar reproductie tussen individuen met dezelfde sekse niet lang op zich laten wachten. Uit een onderzoek waarin honderd lesbische gezinnen werden vergeleken met honderd heteroseksuele gezinnen bleek dat lesbiennes meer nadenken over de motieven om kinderen te krijgen. De wens om een kind te krijgen was groter dan die bij heteroseksuele vrouwen. Juist doordat twee moeders zo
- De rolverdeling als ouder is gebaseerd op persoonlijkheid -
Voorzichtigheid geboden De verschillen in opvoedstijlen die voortvloeien uit de verschillen tussen traditionele en niet-traditionele gezinnen hebben niet altijd een negatieve impact op kinderen. Het is echter belangrijk rekening te houden met het feit dat er een groot gebrek is aan sociale acceptatie met betrekking tot homoseksuele mannen en vrouwen die ouders willen worden. Er bestaan in de samenleving nog steeds diepgewortelde angsten dat deze kinderen gestigmatiseerd worden en dat homoseksuele vaders hun kinderen eerder zouden misbruiken dan heteroseksuele mannen. Hierdoor bestaat
Spiegeloog
de kans dat kinderen niet direct worden beïnvloed door de seksuele oriëntatie van hun ouders, maar indirect. Die indirecte beïnvloeding kan verschillende vormen aannemen: door wat er om de kinderen heen gezegd wordt, mogelijke blootstelling aan pesterijen en kans op uitsluiting door de maatschappij. Gelukkig worden kinderen van homoseksuele ouders niet altijd vreemd aangekeken vanwege hun thuissituatie. ‘Ik heb nooit problemen gehad met mensen om mij heen,’ vertelt Hilde. ‘Mijn vrienden denken niet in hokjes en hebben geen moeilijke houding tegenover lesbische relaties. We hebben ook altijd een goede thuisbasis gehad; als er een vervelende opmerking werd gemaakt, konden we dat thuis gewoon bespreken. Ik heb, denk ik, altijd de juiste vrienden gehad. Mijn zusje heeft er ook helemaal geen problemen mee. Zij is juist heel populair op school en niemand houdt zich bezig met haar thuissituatie.’ Praten over seksualiteit met kinderen is al een lastige opgave voor veel ouders, maar het praten over homoseksualiteit blijkt binnen deze context de meeste angst te veroorzaken (Yankelovich, Skelly, & White, 1977). Het is denkbaar dat er voor homoseksuele ouders meer barrières zijn om tot dit onderwerp van gesprek over te gaan. Zo blijkt uit onderzoek dat homoseksuele vaders bang zijn dat hun kinderen het respect naar hen toe verliezen als deze vaders openbaar maken dat ze op mannen vallen (Miller, 1979). Het verbergen van de seksuele oriëntatie door de ouders blijkt niet altijd het beste te zijn voor de kinderen. Uit het onderzoek van Miller kwam namelijk ook naar voren dat de eerlijkheid van de vader bijdraagt aan een sterkere relatie tussen vader en kind. Kinderen geven zichzelf minder
11 april 2011
bezig zijn hun kinderwens in vervulling te laten gaan, zou men zich in kunnen denken dat deze relaties meer garantie bieden voor een succesvol moederschap. Immers, er bestaat dan niet iets dergelijks als een ‘ongelukje’ waarbij een kind volledig ongepland ter wereld komt, onder omstandigheden die niet altijd stimulerend zijn voor de ontwikkeling van het kind. Greenfeld (2005) concludeerde dat kinderen die opgevoed werden door lesbische moeders in hun psychologische ontwikkeling niet verschilden van kinderen die opgroeien bij heteroseksuele ouders. Sterker nog, lesbische moeders toonden een grotere kwaliteit van ouder-kind interactie. Er werd geen noemenswaardig verschil gevonden tussen kinderen van lesbische ouders en heteroseksuele ouders op het gebied van psychosociale aanpassing, schoolresultaten en romantische relaties (Greenfeld, 2005). Kinderen die werden opgevoed in een gezin zonder vader, vonden dat de moeder meer beschikbaar en opgewekt was dan kinderen uit families met vader. ‘Het is mogelijk dat een moederfiguur meer aan een dochter kan bieden, waardoor er toch een verschil is als je alleen door een vader wordt opgevoed,’ zegt Hilde. ‘Ik merk niet dat mijn jongere zusje een vaderfiguur mist. Als zij het zou willen, zou ze het kunnen zoeken, maar daar heeft ze geen behoefte aan. Ze is niet jaloers op andere mensen. Sterker nog: soms zijn vriendinnen jaloers op haar, omdat ze twee moeders heeft in plaats van één.’
de schuld van relatieproblemen tussen ouders en zijn meer open over hun eigen relaties. ‘Mijn moeder heeft nog een dochtertje gekregen met haar vriendin,’ vertelt Hilde. ‘Ze wonen een beetje in een gehucht. Hierdoor vragen mensen zich wel af hoe dat zit: twee vrouwen die samenwonen en ook nog drie dochters hebben. Al heel snel merkten mensen dat ze heel normaal waren. Dat komt ook doordat ze zo open zijn: ze praten met iedereen en alles is altijd bespreekbaar. Ik denk dat als mensen verbergen dat ze lesbisch of homo zijn, er dan ook meer praatjes en roddels komen.’ De verschillen tussen traditionele en niet-traditionele huishoudens blijft een controversieel thema. Ondanks een toename van het aantal niet-traditionele gezinnen wordt er vaak negatief over deze gezinsconstellaties geoordeeld. Dit kan de harmonie binnen een gezin verstoren. De oplossing hiervoor ligt in een betere communicatie tussen ouders, kinderen en de buitenwereld. <<
Spiegeloog
12
Bronnen - A Human Rights Campaign Report (2001). Gay and Lesbian Families in The United States: Same-sex Unamrried Partner Households. http://www.urban.org/publications/1000491.html - Greenfeld, D. A. (2005). Reproduction in same sex couples: quality of parenting and child development. Current opinion in obstetrics & gynecology , 17, 309-312. - Hupp, J. M., Smith, J. L., Coleman, J. M., & Brunell, A. B. (2010). That’s a Boy’s Toy: Gender-Typed Knowledge in Toddlers
as a Function of Mother’s Marital Status. The Journal of Genetic Psychology, 171, 389-401. - Lanz, M., Iafrate, R., Rosnati, R., & Scabini, E. (1999). Parentchild communication and adolescent self-esteemin separated, intercountryadoptive and intact non-adaptive families. Journal of Adolescence, 22, 785-794. - Miller, B. (1979). Gay Fathers and Their Children. The Family Coordinator, 28, 544-552. - Rosenfeld, M. J. (2010). Nontraditional Families and Childhood Progress Through School. Demography, 47, 755-775. - Saric-Raboteg, Z. & Pecnik, N. (2010). Attitudes toward single parenthood. Revija Za Socijalnu Politiku, 1, 5-25. http://family.jrank.org/pages/1222/Nuclear-Families.html - Shelley-Sireci, L. M., & Ciano-Boyce, C. (2002). Becoming Lesbian Adoptive Parents: An Exploratory Study of Lesbian Adoptive, Lesbian Birth, and Heterosexual Adoptive Parents. Adoption Quarterly,6, 33-43. - "The Nuclear Family as a Universal Human Social Grouping." 123HelpMe.com. 24 Mar 2011. http://www.123HelpMe.com/ view.asp?id=122740 - http://www.coc.nl/dopage.pl?thema=any&pagina=viewartikel& artikel_id=1666 http://www.ukessays.com/essays/anthropology/anthropologistgeorge-murdock.php
april 2011
Tabula Rasa This is not a Book Keri Smith Tekst: Kirsten Vegt
‘Dit is een inventarisatie van je spullen: maak een lijst van je spullen en zet erachter hoeveel je ervan hebt (bijvoorbeeld boeken: 432, onderbroeken: 4).’ Dankzij deze opdracht ben ik erachter gekomen dat ik in totaal 7 agenda’s, 9 paar schoenen, 23 paar sokken, 2 zomerjurkjes die me eigenlijk niet meer passen en 12 theekopjes heb. Misschien wordt het tijd weer eens wat naar de kringloopwinkel te brengen… ‘Dit is een vergankelijk voorwerp: Bedenkt een manier om van deze pagina af te komen.’ Tijdens het schrijven van deze recensie heb ik deze opdracht nog niet uitgevoerd, maar ik ben van plan deze pagina van-
This is not a Book stimuleert creativiteit en kan een handvat zijn om ook daadwerkelijk eens op een fantasievolle manier bezig te zijn. Zowel voor enthousiastelingen die zonder aarzelen het boek volschrijven of voor de perfectionisten die met dichtgeknepen ogen de schaar in sommige pagina’s zetten! Erg leuk als cadeautje voor jezelf, maar ook om aan iemand anders te geven. En als afsluiting geef ik nog één opdracht weg. ‘Dit is een val: doe of schrijf iets waardoor iemand anders nieuwsgierig wordt naar This is not a Book.' Ha, daar heb ik je, Spiegeloog-lezer! Hopelijk ben je in mijn val gelopen en ben je nu benieuwd naar dit boek. Ik denk dat ik deze opdracht wel als voldaan mag beschouwen.
Spiegeloog
Wat af en toe lastig is aan de opdrachten, is dat ze de grenzen opzoeken van je comfort zone. Bij een aantal opdrachten is het de bedoeling om publiekelijk de aandacht op jezelf te vestigen (lees hardop een stukje tekst voor aan mensen die je niet kent). Ook loop je het risico bij een aantal opdrachten je eigen exemplaar van het boek te verliezen (laat This is not a Book ergens een nacht achter en kijk wat er gebeurt). Hoewel het juist de bedoeling van het boek is om creatief te zijn en je uit te dagen, gaat dat voor veel mensen misschien weer net iets te ver. Ik moest zelf ook wel enige gêne overwinnen om in de Coffee Company eens even lekker hardop voor te gaan lezen, maar toch heb ik het gedaan. Het effect was verrassend leuk: nadat ik de rest van de koffiedrinkende bezoekers getrakteerd had op een stukje tekst uit – jawel – een Spiegeloog, kwam een nieuwsgierige vrouw aan me vragen wat voor een blad dat nou was. Overigens was niet iedereen zo positief: ik kreeg ook genoeg meewarige blikken toegeworpen terwijl hoofdschuddend uit de koffiebeker werd geslurpt. Het boek zelf heb ik nog niet ergens durven achterlaten. Daar moet ik mijn comfort zone nog iets verder voor uit komen!
13
‘Dit is een Volkenkundige studie: zoek een openbare ruimte op. Doe alsof je een buitenaards wezen bent dat deze planeet voor het eerst bezoekt. Maak aantekeningen over het gedrag en de gewoonten van mensen, alsof je ze voor het eerst ziet.’ Deze opdracht heb ik in de trein uitgevoerd. Ik heb een gedetailleerd verslag geschreven over hoe de mevrouw naast mij het geld in haar portemonnee aan het tellen was (mens 1 telt briefjes en stukjes metaal die op de planeet Aarde als betaalmiddel worden gebruikt), hoe de meneer tegenover mij probeerde te lezen wat ik in This is not a Book opschreef (mens 2 kijkt voor de vijfde keer naar volkenkundige studieverslag, kijkt vervolgens weer weg als ik hem aankijk) en hoe de mevrouw in het gangpad aan het bellen was (mens 3 praat op luide toon in een kunststofachtig apparaat; lijkt hierbij de emotie ‘irritatie’ te vertonen).
avond boven een kaarsje te verbranden. Normaal gesproken ben ik nogal zuinig op boeken en alleen het idee al om een boek te verbranden doet mij beven. Maar vooruit, die ene pagina moet er echt aan geloven.
april 2011
Na haar eerste boek Wreck this Journal ligt de opvolger This is not a Book van schrijfster Keri Smith nu ook in de schappen van de Nederlandse boekwinkels. Het idee is hetzelfde: op iedere pagina staat een opdracht die jij als lezer moet uitvoeren. Vaak hielden de opdrachten in Wreck this Journal in dat je met dat boek dingen deed die je normaal gesproken juist niet met een boek doet. Bijvoorbeeld er in schrijven en tekenen, ermee gooien, het ergens achterlaten en later weer ophalen, ermee onder de douche gaan, noem maar op. In This is not a Book hebben de opdrachten nog een extra dimensie: ze geven je de mogelijkheid op een andere manier naar het boek te kijken. Namelijk op iedere mogelijke manier, behalve als een boek! De opdrachten in het boek kunnen altijd en overal. Om een idee te krijgen hier een kleine greep:
Mindfulness en Depressie Winnend paper Christiaan Hamaker Trofee 2010 In juni 2010 werd de jaarlijkse Christiaan Hamaker Trofee uitgereikt voor het beste VRT-1 paper. De gelukkige winnares was Mariska Dijkstra met haar paper over de invloed van mindfulness op de behandeling van depressie. Spiegeloog plaatst zoals ieder jaar de ingekorte versie van het winnende paper. Ook dit jaar wordt de Christiaan Hamaker Trofee uitgereikt. Wil jij deze prijs winnen? Bekijk dan pagina 18 en 19 voor tips & tricks.
Tekst: Mariska Dijkstra
Spiegeloog
14 april 2011
Depressie is een ernstige en veel voorkomende ziekte die groot leed veroorzaakt voor zowel de persoon die aan de depressie lijdt als zijn/haar omgeving. De kans om terug te vallen in een depressie is hoog, veertig procent van de mensen die een depressieve episode hebben doorgemaakt vallen binnen twee jaar terug (Trimbos, 2010). Depressie vormt hiermee een groot probleem: er is veel leed aan verbonden, de maatschappelijke kosten zijn hoog en de huidige behandelmethoden lijken gezien de hoge prevalentie en de hoge mate van terugval ontoereikend. Mensen die lijden aan depressie denken vaak dat ze hun problemen op kunnen lossen door te begrijpen waar hun emoties vandaan komen (o.a. Watkins & Baracaia, 2002). Dit uit zich in repeterende (herhalende) gedachten die de aandacht focussen op de symptomen van depressie en de betekenis ervan (Nolen-Hoeksema, 1991; aangehaald in Finucane & Mercer, 2006). Uit onderzoek blijkt echter dat juist de repeterende gedachten de depressie in stand houden (o.a. Nolen-Hoeksema, Morrow & Frederickson, 1993; aangehaald in Ramel, Goldin Carmona & McQuaid, 2004). Ook blijkt dat het activeren van repeterende gedachtepatronen een terugval in depressie kunnen veroorzaken (Teasdale, 1988; 1997). Het beoefenen van mindfulness zou mensen wellicht in staat kunnen stellen de repeterende gedachtepatronen te doorbreken. Mindfulness zou een alternatieve copingstrategie kunnen bieden voor het omgaan met negatieve gedachten en emoties en daarmee depressieve symptomen voorkomen of verminderen. Onder mindfulness wordt hier verstaan: het terugbrengen van de gedachten en aandacht naar de ervaringen die plaats vinden in het hier en nu (Deyo, Wilson, Ong & Koopman, 2009). In plaats van bijvoorbeeld te piekeren over hoe het komt dat je je slecht voelt, stelt mindfulness je in staat te accepteren dat je je slecht voelt,
zonder hierover te oordelen of op zoek te gaan naar de oorzaak. De vraagstelling die dit artikel tracht te beantwoorden is welke invloed mindfulness heeft op de behandeling van depressie.
De Invloed van Mindfulness op de Behandeling van Depressie Het onderzoek van Kenny en Williams (2007) richt zich op de vraag of mindfulness invloed heeft op de behandeling van depressie bij patiĂŤnten die geen of niet afdoende baat hadden bij het gebruik van antidepressiva en/of het volgen van cognitieve therapie. Aan het onderzoek namen 49 personen deel, in de leeftijd van 17 tot 61 jaar. De deelnemers volgden gedurende acht weken Mindfulness Based Cognitive Therapy (MBCT; Williams, Segal & Teasdale, 2002). Deze acht weken durende training bestond uit een wekelijkse bijeenkomst waarin de deelnemers verschillende meditatietechnieken, ademhalingstechnieken en yoga beoefenden. Op de overgebleven dagen pasten de deelnemers deze technieken zelf toe. Uit het onderzoek bleek dat het toepassen van mindfulness de depressie verminderde. Echter, de deelnemers volgden naast MBCT ook andere therapieĂŤn. Bovendien werden er geen follow-up metingen gedaan, waardoor het niet duidelijk is of mindfulness ook invloed heeft op de behandeling van depressie op de lange termijn. De deelnemers van het onderzoek van Finucane en Mercer (2006) volgden geen andere therapieĂŤn dan MBCT en kregen een follow-up meting na drie maanden. Aan het onderzoek namen elf mensen deel, in de leeftijd van 29 tot 58 jaar. Na afloop van de MBCT-training waren de symptomen van depressie verminderd. De follow-up meting na drie maanden liet zien dat de symptomen van depressie nog verder verminderd waren, hoewel vijf van de elf deelnemers
Gezien het chronische verloop van depressie en de grote kans op terugval, maakt terugvalpreventie een wezenlijk onderdeel uit van de behandeling van depressie. De aanwezigheid van residusymptomen van depressie bleken de kans op een terugval in depressie te verhogen (Paykel et al., 1995; aangehaald in Kingston, Dooley & Bates). Onder residusymptomen wordt hier verstaan: de aanwezigheid van de symptomen van een depressie, echter er wordt niet volledig voldaan aan de criteria van een depressie (APA, 2000). Mogelijk dat het behandelen van de residusymptomen door middel van mindfulness de kans op een terugval in depressie verkleint. Kingston, Dooley, Bates, Lawlor en Malone (2007) onderzochten of mindfulness effectief is in het voorkomen van terugval in depressie. Aan het onderzoek namen negentien mensen deel, in de leeftijd van 20 tot 62 jaar. Op het moment van onderzoek hadden de deelnemers residusymptomen van eerdere depressieve episodes. Binnen het onderzoek waren twee condities. In de MBCT-conditie volgden acht deelnemers MBCT (Williams, Segal & Teasdale, 2002). In de controle conditie volgden elf deelnemers Treatment as usual (TAU), deze bestond uit het regelmatig bezoeken van een psychiatrische kliniek en het gebruik van medicatie. De resultaten lieten zien dat de residusymptomen meer waren afgenomen bij de deelnemers die MBCT volgden dan de deelnemers die TAU volgden. De follow-up meting na een maand liet dezelfde resultaten zien, waarbij de symptomen nog verder waren afgenomen. Dit onderzoek laat zien dat mindfulness een posi-
- Mindfulness biedt patiënten effectieve copingstijlen -
Spiegeloog
De Invloed van Mindfulness op het Voorkomen van Terugval in Depressie
tieve bijdrage levert aan het voorkomen van terugval in depressie door de residusymptomen terug te dringen. Een kanttekening bij dit onderzoek is dat de follow-up meting één maand na het onderzoek plaatsvond. Het is mogelijk dat mindfulness na één maand niet meer effectief is in het voorkomen van terugval in depressie, wat de toepasbaarheid van mindfulness in terugvalpreventie teniet zou doen. Het onderzoek van Kuyken et al. (2008) had een meer longitudinaal karakter door vijftien maanden lang elke drie maanden een follow-up meting te doen. Aan het onderzoek namen 96 patiënten deel, in de leeftijd van achttien jaar of ouder. Alle deelnemers gebruikten minstens een half jaar antidepressiva. Het onderzoek kende twee condities waaraan de deelnemers random werden toegewezen. In de MBCT-conditie volgden 50 deelnemers MBCT. In de controleconditie volgden 46 deelnemers een behandeling zoals gewoonlijk met antidepressiva (m-ADM). Uit de resultaten bleek dat de tijd tot terugval in depressie bij de deelnemers die MBCT volgden langer was dan de deelnemers die antidepressiva gebruikten. Van de deelnemers die deelnamen aan MBCT viel 46 procent terug in depressie, dit was 60 procent bij de mensen die antidepressiva gebruikten. Tot slot hadden deelnemers die MBCT volgden minder residusymptomen dan de deelnemers die antidepressiva gebruikten. Dit onderzoek laat zien dat mindfulness een effectieve methode is om terugval in depressie te voorkomen door residusymptomen te verminderen. De deelnemers van dit onderzoek hadden echter drie of meer depressieve episodes doorgemaakt. Er werd niet gekeken naar de invloed van mindfulness op preventie van terugval in depressie voor mensen met minder dan drie doorgemaakte episodes. Ma en Teasdale (2004) maakten dit onderscheid wel en onderzochten of MBCT een preventieve werking heeft bij het voorkomen van terugval in depressie, voor zowel patiënten met twee episodes van depressie, als patiënten met drie of meer episodes van depressie in het verleden. Aan het onderzoek namen 68 patiënten deel, in de leeftijd van 18 tot 65 jaar. Binnen het onderzoek waren twee condities waaraan de deelnemers random werden toegewezen. In de MBCT-conditie volgden de deelnemers MBCT. In de controleconditie volgden de deelnemers Treatment as usual (TAU) waarbij ze gevraagd werden hulp te zoeken bij hun huisarts of bij andere bronnen van hulp, zoals ze normaal zouden doen bij het verslechteren van symptomen. De deelnemers werden een jaar lang gevolgd waarbij er elke drie maanden een follow-up meting gedaan werd. Uit de resultaten bleek dat de deelnemers die mindfulness volgden en in het verleden drie of meer depressieve episodes doormaakten, minder symptomen van depressie lieten zien dan de deelnemers die
15 april 2011
symptomen van depressie bleven houden. Hoewel de resultaten van dit onderzoek gunstig stemmen, is het aantal deelnemers gering. Dit kan de resultaten vertekend hebben en daarnaast zijn de resultaten niet generaliseerbaar. Bovendien zijn de resultaten door het ontbreken van een controlegroep niet per definitie toe te schrijven aan mindfulness. Uit bovenstaande onderzoeken blijkt dat mindfulness een positieve invloed heeft op de behandeling van depressie door meer effectieve copingstijlen te bieden om te kunnen omgaan met negatieve gedachten en emoties. Echter, beide onderzoeken maakten geen gebruik van een controlegroep, waardoor de vermindering van depressie niet met zekerheid is toe te schrijven aan mindfulness. Het is van belang in vervolgonderzoeken een controlegroep toe te voegen om na te gaan of de positieve invloed van mindfulness op de behandeling van depressie dan nog steeds blijft bestaan.
Spiegeloog
16 april 2011
Treatment as usual volgden. Dit gold niet voor de deelnemers die twee depressieve episodes in het verleden hadden doorgemaakt en mindfulness volgden, zij lieten meer symptomen van depressie zien dan de deelnemers die Treatment as usual volgden. Dit verschil zou veroorzaakt kunnen zijn door de aanleiding van de depressie. De depressieve episodes van de patiënten die twee episodes van depressie doormaakten bleken allen in gang gezet te zijn door specifieke life events. Voor de patiënten die drie of meer depressieve episodes hadden doorgemaakt, werden deze bij slechts tien procent van de patiënten veroorzaakt door specifieke life events. Uit bovenstaande resultaten volgt de conclusie dat mindfulness een preventieve werking heeft bij het voorkomen van terugval in depressie. Echter dit geldt alleen voor patiënten die in het verleden drie of meer depressieve episodes doormaakten. Voor patiënten die in het verleden twee depressieve episodes doormaakten bleek mindfulness geen preventieve werking te hebben en had de behandeling die de patiënten gewoonlijk gevolgd zouden hebben een betere preventieve werking dan mindfulness. Het verschil tussen de patiënten met twee depressieve episodes in het verleden, of drie of meer depressieve episodes in het verleden, werd verklaard door de trigger van de depressieve episode. Bij de patiënten die twee depressieve episodes hadden doorgemaakt werden deze in gang gezet door specifieke life events. Mindfulness blijkt niet van invloed te zijn op de behandeling van depressieve episodes die door specifieke life events in gang gezet zijn. Hoewel de resultaten van dit onderzoek belangrijke informatie verschaffen over het effect van mindfulness op terugvalpreventie bij depressie, zijn er ook kritiekpunten te noemen. Zo was de Treatment as usual niet voor iedere deelnemer gelijk, waardoor er geen gelijkwaardige groep deelnemers was waarmee de resultaten van de MBCT-conditie vergeleken konden worden. Het onderzoek geeft een mogelijke verklaring voor het feit dat mindfulness niet werkzaam is bij patiënten met twee depressieve episodes in het verleden. Het geeft echter geen verklaring voor het feit waarom mindfulness wel werkt bij patiënten met drie of meer depressieve episodes in het verleden. Voor vervolgonderzoek is het belangrijk het werkzame mechanisme van mindfulness te achterhalen. Uit bovenstaande onderzoeken kan geconcludeerd worden dat mindfulness een positieve invloed heeft op de preventie van terugval in depressie. Het beoefenen van mindfulness vermindert de residusymptomen van depressie, wat de kans op terugval verkleint. Echter, dit geldt niet voor de groep patiënten die minder dan drie episodes doormaakten.
Hoe heeft Mindfulness Invloed op de Behandeling van Depressie Om een compleet beeld te krijgen van de invloed van mindfulness op depressie en verschillen tussen patiëntengroepen te duiden, is het van belang te achterhalen op welke manier mindfulness invloed uitoefent op depressie. Deyo, Wilson en Koopman (2009) onderzochten de invloed van mindfulness op symptomen van depressie en repeterende gedachten. Aan het onderzoek namen 22 personen deel in de leeftijd van 24 tot 63 jaar. De deelnemers namen deel aan een acht weken durende Mindfulness Based Stress Reduction-cursus (MBSR) (Kabat-Zinn, 1982, 1990). De deelnemers hadden zich op eigen initiatief aangemeld voor de MBSR-cursus voor uiteenlopende medische en psychische klachten. Uit de resultaten bleek dat het deelnemen aan de MBSR-cursus de mate van mindfulness verhoogt, wat leidt tot verminderde symptomen van depressie en een afname van repeterende gedachten. Hoewel symptomen van depressie en de mate van repeterende gedachten gemeten werden, leden niet alle deelnemers aan depressie. Ook werd niet duidelijk of het verminderen van depressie leidt tot het verminderen van repeterende gedachten, of dat het verminderen van repeterende gedachten leidt tot het verminderen van depressie. Daarnaast maakte dit onderzoek geen gebruik van een controlegroep en waren de deelnemers grotendeels hoog opgeleid en van hoge sociaal economische status, wat de externe validiteit van dit onderzoek ondermijnt. De deelnemers van het onderzoek van Ramel, Goldin, Carmona en McQuid (2004) leden wel aan depressie. In het onderzoek werd nagegaan of de vermindering van depressie leidt tot een vermindering van repeterende gedachten, of andersom. Aan het onderzoek namen 34 personen deel. In de MBSRconditie namen 23 personen deel en volgden een MSBR-cursus. In de controle-conditie namen 11 personen deel en stonden op de wachtlijst. Uit de resultaten kan geconcludeerd worden dat mindfulness leidt tot een vermindering van symptomen van depressie en repeterende gedachten. Hierbij bleek de vermindering van repeterende gedachten verklarend te zijn voor de vermindering van depressieve symptomen. Dit geeft de richting van de correlatie tussen depressieve symptomen en repeterende gedachten weer. Het verminderen van repeterende gedachten, door middel van mindfulness, leidt tot het verminderen van depressieve symptomen. Verder bleek de frequentie van beoefening van mindfulness voorspellend te zijn voor de afname van repeterende gedachten. Hoe frequenter mindfulness werd beoefend, hoe sterker de afname in repeterende gedachten. Hoewel dit onderzoek duidelijkheid schept over de correlatie tussen de vermindering van repeterende gedachten en de vermindering van sympto-
- Mindfulness helpt niet bij door life events veroorzaakte depressies -
Conclusie Mindfulness blijkt een positieve invloed te hebben op de behandeling van depressie. Hierbij gaat het zowel om het behandelen van patiënten die zich in een depressieve episode bevinden als om patiënten die mindfulness beoefenen ter preventie van terugval in een depressie. Mindfulness lijkt patiënten effectieve copingstijlen te leren, die handvatten bieden om beter met negatieve gedachten en emoties om te kunnen gaan en daarmee een depressieve episode voorkomen of doorbreken. Ook lijkt mindfulness residusymptomen van depressie te verminderen, wat de kans op terugval verkleint. Verder leren patiënten door middel van mindfulness afstand te nemen van hun gedachten en stelt het hen in staat gedachten te beschouwen als van voorbijgaande aard. Dit maakt dat patiënten die lijden aan depressie repeterende gedachtepatronen kunnen doorbreken, of vroegtijdig kunnen signaleren, waardoor de depressie niet langer in stand wordt gehouden of terugval wordt voorkomen. Een duidelijk verschil werd gevonden tussen patiënten die twee depressieve episodes doormaakten en patiënten die drie of meer depressieve episodes doormaakten. Voor de eerste groep werd de depressie met name veroorzaakt door life events en bleek mindfulness geen positieve invloed
De literatuurlijst is beschikbaar bij de redactie.
17 april 2011
men van depressie, was mindfulness in dit onderzoek geen primaire therapie. De meeste deelnemers volgden naast de MBSR-cursus ook andere therapieën. Hierdoor is het niet duidelijk van welke therapie de invloed gemeten wordt, wat de resultaten van het onderzoek vertekend kan hebben.
te hebben op de behandeling van depressie. Voor de tweede groep bleek mindfulness wel een positieve invloed te hebben op de behandeling van depressie. Deze depressies waren in de meeste gevallen niet in gang gezet door specifieke life events. Hoewel de besproken onderzoeken belangrijke informatie verschaffen over de toepassing van mindfulness in de behandeling van depressie, is er nog veel verbetering mogelijk. Het aantal deelnemers in de onderzoeken was beperkt en niet in alle gevallen random geselecteerd. Dit kan de resultaten vertekend hebben, bijvoorbeeld doordat uitbijters in een kleine groep deelnemers een grote invloed kunnen hebben op de resultaten. Bovendien zijn deelnemers die niet random geselecteerd zijn niet representatief voor de mensen die lijden aan depressie in het algemeen. Het is dan ook van belang de onderzoeken te repliceren met een groter aantal random geselecteerde deelnemers. De onderzoeken waren niet allemaal longitudinaal en daarbij was de periode in veel gevallen niet van lange duur. Vervolgonderzoek zou een langdurig longitudinaal karakter moeten hebben om er zeker van te zijn dat mindfulness ook werkzaam is in de behandeling van depressie op de lange termijn. Ook is het belangrijk dat de mate van mindfulness gemeten wordt, dit werd slechts in één van de zeven besproken onderzoeken gedaan. Het is van belang om te weten of er sprake is van een verhoogde mate van mindfulness om zeker te zijn dat het de invloed van mindfulness is die gemeten wordt en niet de invloed van andere factoren zoals andere therapieën. Om mindfulness te meten zou gebruik gemaakt kunnen worden van de KIMS. Tot slot verschilde het per onderzoek of mindfulness al dan niet de primaire therapie was, of patiënten in het verleden andere therapieën gevolgd hadden en waren de therapieën die patiënten volgden naast de MBSR-cursus of de MBCT niet voor iedereen gelijk. Hierdoor is de invloed van de verschillende therapieën niet van elkaar te onderscheiden, waardoor niet duidelijk wordt welke invloed er precies wordt gemeten. Voor vervolgonderzoek zou mindfulness toegepast kunnen worden in een klinische behandelsetting, met een controlegroep die dezelfde Treatment as usual volgt, of geen therapie. Dit om de invloed van mindfulness na te gaan, maar ook om te kijken in hoeverre de resultaten van het onderzoek generaliseerbaar zijn en van toepassing kunnen zijn als onderdeel in de behandeling van depressie in de reguliere klinische geestelijke gezondheidszorg. Zoals beschreven in de inleiding is de mate waarin depressie voorkomt hoog. Het persoonlijk leed is enorm, de maatschappelijke kosten ten gevolge van depressie zijn hoog en de wachtlijsten blijven groeien. Hoewel een belangrijk uitgangspunt van mindfulness is dat het niet als een techniek moet worden beschouwd om ‘iets te verkrijgen’ lijkt het toch een antwoord te geven op de vraag hoe de gevolgen van depressie tegemoet getreden kunnen worden. <<
Spiegeloog
Winnares Mariska, tevens redactielid bij Spiegeloog!
Tips & Tricks voor VRT Door de winnares van de Christiaan Hamaker Trofee 2010
Tekst: Mariska Dijkstra
Begin meteen Spiegeloog
18 april 2011
Gegarandeerd zal je begeleider adviseren: begin op tijd. Hiermee bedoelen ze: begin meteen. Het is belangrijk om de tijd te nemen voor het zoeken van goede literatuur. Bovendien moet je ruimte hebben om je plannen te wijzigen als dat nodig is. Maar het is vooral belangrijk om te herschrijven. En nog eens herschrijven, en nog eens... Dat komt je stuk absoluut ten goede. Om goed te herschrijven moet je ook afstand kunnen nemen van je stuk door er bijvoorbeeld een paar dagen niet mee bezig te zijn. Wanneer je het daarna herleest, kun je het met een andere blik en nieuwe inspiratie gaan herlezen en herschrijven. Het is dus zinloos om vlak voor de deadline als een malle te gaan schrijven. Dat kan wel, maar daarmee haal je niet het beste uit jezelf.
Kies een goed onderwerp Kies een onderwerp dat je interesseert zodat je er je tanden in kunt zetten zonder na een paar weken tegenzin te krijgen. Maar nog belangrijker, kies een onderwerp dat behapbaar is voor een literatuuroverzicht. Je moet het onderwerp kunnen afbakenen door met een aantal deelvragen de lading van het onderwerp als geheel goed te dekken. Op die manier geef je je literatuuroverzicht richting en krijg je een helder, overzichtelijk stuk waarin de argumenten logisch op elkaar volgen. Dat leest prettig en overtuigt de lezer.
sprake van de invloed van X op Y. In dit geval oefende het hele alfabet invloed uit op Y. Het onderwerp was te groot om met een paar deelvragen de hele lading te dekken. Je literatuuroverzicht resulteert dan per definitie in een teleurstelling. Ambitie is goed, maar op VRT-1 hoef je niet te promoveren..
Wees flexibel Durf te switchen. Toen bleek dat mijn eerste onderwerpkeuze niet geschikt was, ben ik overgestapt naar een ander onderwerp, alle gevonden en gelezen artikelen ten spijt. Mijn nieuwe onderwerp was ‘Mindfulness en de behandeling van verslaving’ en ik zocht en las ook hier allerlei artikelen over om vervolgens tot de conclusie te komen dat ik te weinig goede artikelen kon vinden waarop ik mijn literatuuroverzicht kon baseren. Uiteindelijk ben ik geswitcht naar het onderwerp ‘Mindfulness en de behandeling van depressie’ en kon ik echt van start gaan. Persoonlijk vond ik het erg lastig om te wisselen van onderwerp, omdat ik het zonde vond van al het werk dat ik al had verricht. Bovendien is het lastig om, wanneer je in een bepaalde richting denkt/werkt, dat los te laten. Het helpt om het eindresultaat voor ogen te houden en jezelf de vraag te blijven stellen: kan ik op basis van de artikelen die ik heb en de kaders die ik stel een goed literatuuroverzicht schrijven?
- In sommige gevallen oefent niet alleen X, maar het hele alfabet invloed uit op Y -
In eerste instantie koos ik als onderwerp ‘De angst voor islamisering binnen Europa’. Hier kon ik zeker mijn tanden in zetten en ik had grootse plannen, namelijk aantonen dat deze angst, wat mij betreft, ongegrond is. Al snel kwam ik erachter dat dit onderwerp veel te breed was. Er was geen
Zoek goede literatuur Je literatuuroverzicht valt of staat met goede literatuur. Neem daarom de tijd om dit te zoeken. Hier ben je veel tijd aan kwijt, maar het levert wel de basis om een goed verslag te kunnen schrijven.
Grenzenloos
En natuurlijk was ik door mijn drukke leventje hier, gevuld met feestjes, barbie’s (BBQ), zonneschijn en hier en daar een lecture, wéér bijna de deadline vergeten! Na ruim zes weken aan de andere kant van de wereld voelt deze plek als thuis. Ik weet waar de beste feestjes zijn, wie hier mijn vrienden zijn, dat ik niet meer moet omrekenen naar oude vertrouwde euro’s, waar de dichtstbijzijnde ALDI te vinden is en wat je vooral wel en niet moet doen. De introductieweek van de universiteit was een aanfluiting, aangezien wij (de international students) in groepjes werden geplaatst met eerstejaars Australische studenten, die allemaal net wel of net niet achttien waren. Dus heb ik na een middag een campustour te hebben gevolgd mijn host hartelijk bedankt en de rest van de week gevuld met andere leuke
Werk gestructureerd en creëer overzicht. Wanneer je artikelen gaat lezen, kun je verzanden in een grote massa van informatie. Het helpt mij om te arceren wat ik belangrijk vind en in de kantlijn te schrijven wat de essentie is van de alinea. Daarnaast noteer ik op welke plek in het literatuuroverzicht ik het zou kunnen gebruiken, zodat als ik ga schrijven het als een puzzel in elkaar past. Ik denk voortdurend na over hoe ik mijn literatuuroverzicht op ga bouwen en elk idee schrijf ik op. Ook de kritiek die ik heb op onderzoeken noteer ik meteen, dat is handig wanneer je gaat schrijven aan de discussie. Schrijven is een creatief proces, ideeën zijn belangrijk en wanneer ik ze niet opschrijf, vergeet ik ze. Bovendien krijg je, als je er op deze manier mee bezig bent, steeds meer ideeën. Ook alle vragen die ik aan mijn begeleider heb, schrijf ik op en alle dingen die ik nog wil controleren. Op deze manier laat je geen steken vallen.
Vraag feedback Iemand die jouw artikel nog niet eerder heeft gelezen ziet vaak andere dingen dan jijzelf of je begeleider. Laat je artikel door iemand anders lezen en vraag feedback. <<
dingen. De campus is ongeveer twintig keer zo groot als het Roeterseilandcomplex (ruime schatting), dus elke dag plan ik ruim twintig minuten ‘verdwaaltijd’ in als ik naar een nieuwe lecture room moet zoeken. Ik raad iedereen die ooit op exchange gaat aan om lid te worden van de lokale Exchange Students-vereniging! Ons introductie ‘surf ’-weekend op het idyllische Philip Island was onbeschrijfelijk en adembenemend; gevuld met star gazing midden in de nacht, vreemde verkleedpartijtjes en heel veel drinking games. Ik heb dan ook besloten om het Amerikaanse drankspel Beer Pong te introduceren in Nederland zodra ik terug ben. Kortom; it were the most memorable nights we'll never remember. Aangezien ik dit stukje voor de UvA schrijf, kunnen de vakken die ik hier volg niet ontbreken. Het rare is dat ze hier amper tentamens hebben. Je moet in plaats daarvan voor elk vak twee à drie papers schrijven! Aangezien ik beter ben in papers schrijven dan in tentamens leren, is dit voor mij perfect. Ik heb mijn laatste deadline de dag voor mijn verjaardag en ik kan niet wachten op de American 21st Birthday Party die mijn Amerikaanse vrienden hier voor mij, de ‘Amsterdamian’, gaan organiseren. Volgende week ga ik helaas, wegens budgettaire issues, verhuizen van mijn mooie strandhuisje naar een sharedbackpackers huis in Fitzroy, een arty-farty wijk naast de universiteit. In dit huis wonen zo’n 35 mensen, waarvan ik de enige student ben. Dus als het goed is, staat mijn volgende stukje voor Spiegeloog vol met sterke backpackers-verhalen!
Annemiek Crouzen volgt dit semester vakken aan The University of Melbourne (Australië).
Spiegeloog
Breng structuur aan
19 april 2011
Maar wat is goede literatuur? In mijn geval waren dit artikelen die het onderwerp vanuit verschillende invalshoeken beschreven. Daarnaast sloten de artikelen goed op elkaar aan, ze volgden elkaar als het ware op doordat datgene wat ik miste in het ene artikel, werd beschreven in een ander artikel. Wanneer je de kritiek die je levert op het eerste artikel ondervangt in het tweede artikel, krijg je een mooi sluitend geheel. Je hebt een duidelijke rode draad waarmee je toewerkt naar je conclusie. Dit zet je argumenten kracht bij en overtuigt de lezer. Wanneer je het fijn vindt om thuis te werken, is het verstandig om zoekmachines waarmee je wetenschappelijke artikelen kan zoeken (ScienceDirect e.d.) op je computer te installeren. In de werkgroep krijg je hier meer informatie over. Het installeren kost weinig tijd en je hebt er veel profijt van, ook later in je opleiding. Let ook goed op wanneer uitgelegd wordt hoe deze zoekmachines werken. Over sommige onderwerpen krijg je honderden artikelen; het is praktisch als je weet hoe je daarin kunt selecteren. Wanneer je een artikel gevonden hebt waar je tevreden over bent, kan het lonen om de aangehaalde artikelen op te zoeken.
Gezocht: flexibele, jonge student voor zorg voor baby
Fulltime à 168 uur per week
Sla een willekeurig meisjesblad open en je wordt om de oren geslagen met horrorverhalen over tienerzwangerschappen of hartverscheurende abortussen. Kijk in een damesblad en het gaat onherroepelijk over reageerbuisbaby’s of bloederige bevallingen. Pubermeisjes kunnen niet om waarschuwingen voor ongewenste zwangerschap heen. Vrouwen van boven de dertig kunnen niet om de biologische klok heen. Valt hier iets op? Ja, vrouwen van in de twintig worden vergeten. Spiegeloog
20
Tekst: Bo van Houwelingen
april 2011
Nederlandse moeders zijn de oudste moeders ter wereld. De gemiddelde leeftijd waarop wij ons eerste kind krijgen is 29 (CBS). Dertig jaar geleden was dat nog ruim vijf jaar eerder. Doordat vrouwen nu alle kansen krijgen om te studeren en dus betere vooruitzichten hebben op een goede baan, wordt kinderen krijgen uitgesteld. Bovendien is sinds de komst van de anticonceptiepil kinderen krijgen kinderen nemen geworden. De tendens is om eerst rustig je studie af te maken, dan op zoek te gaan naar je jezelf tijdens een wereldreisje, om je uiteindelijk volledig te storten op een carrière. Pas als je bent gezegend met een fijn appartement, een goed salaris en niet te vergeten een leuke man, is het tijd om aan kinderen te denken. De meeste vrouwen zijn de dertig dan al gepasseerd. De gevolgen van deze relatief late zwangerschappen zijn groter dan je in eerste instantie zou denken. Ten eerste is het veel moeilijker om überhaupt zwanger te worden na je dertigste; waar vrouwen tussen hun twintigste en 24ste nog voor 86 procent vruchtbaar zijn, is dit op hun dertigste al gedaald naar 63 procent en op hun 35ste naar vijftig procent. De vruchtbaarheid van een vrouw beïnvloedt niet alleen of ze zwanger wordt, maar ook hoe snel. De helft van de vrouwen van 25 zijn na drie maanden ‘proberen’ zwanger. Voor vrouwen van dertig duurt dit al twee keer zo lang, dus pas na een half jaar. Eenmaal zwanger wordt de kans op complicaties tijdens de zwangerschap ook groter naar mate je ouder wordt. Het risico om bijvoorbeeld zwangerschaps-
diabetes te krijgen is voor een vrouw van 35 twee keer zo groot als voor een vrouw van 25 (Bronnenboek voor vruchtbaarheid – Sara Rosenthal). Ook zijn er gevolgen voor het kind zelf; vergeleken met het buitenland kent Nederland veel vroeggeboorten en baby’s met een laag geboortegewicht en aangeboren afwijkingen. Dit zou veroorzaakt kunnen worden door het grote aantal ‘oudere’ moeders in ons land. Een aantal jaren geleden werd dit opgemerkt door voormalig minister van volksgezondheid Els Borst. Zij wilde vrouwen er dan ook toe bewegen op jongere leeftijd kinderen te nemen. Nog niet al te lang geleden heeft de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (RVZ) er bij het kabinet wederom op aangedrongen vroeg kinderen krijgen te stimuleren. Genoeg redenen om, wellicht vandaag nog, die pilstrip door de wc te spoelen en eerder aan kinderen te gaan denken. Waarom niet zwanger worden in je studententijd, als je nog jong, vruchtbaar en gezond bent? De biologische argumenten om vroeg kinderen te nemen zijn duidelijk: je kunt beter vandaag dan morgen zwanger worden. Maar hoe moet dat als je nog studeert? Het stereotype beeld van de student: vrij, egocentrisch en onbezonnen, komt niet echt overeen met het stereotype van een moeder: zorgzaam, rustig en verantwoordelijk. Het zou me dus niet verbazen als ik wat dubieuze blikken krijg wanneer ik ‘zwanger’ door de universiteit loop: ik neem de proef op de som.
- Ik voel me constant begluurd en beoordeeld -
Spiegeloog
zwanger, maar wel dik. Dan maar een grote jas aan. Ik sluip door de UvA, biddend dat ik geen bekenden tegenkom. Ik besluit mijn heil te zoeken in de studiezaal van economie, waar de kans dat ik iemand ken kleiner is. Als ik rondloop om een plekje te zoeken, zie ik wat verbaasde blikken, maar de meeste mensen zien het volgens mij niet eens. Toch voel ik me ongemakkelijk. Ik verwacht dat mensen afwijzend reageren op het feit dat ik studeer en ‘zwanger’ ben en voel me daardoor constant begluurd en veroordeeld. Misschien zit mijn eigen oordeel over de combinatie zwanger en studeren me dus meer in de weg dan die buik. Tenslotte ga ik met de vader van mijn denkbeeldige kind naar het walhalla voor zwangere vrouwen: de babywinkel Prenatal. We worden begroet door een opgewekte Amsterdamse tante die ons meteen met wat vaktermen om de oren slaat; ‘Gut meissie, wat draag jij mooi en wat heb je een uitstekende knoop! Dat moet wel een jongetje zijn!’ Ik stamel wat terug en hoor mijn vriend achter me gniffelen. ‘Hoeveel weken al?’ vraagt de winkeljuf. Ik voel mezelf rood worden. Hoeveel weken? Geen idee. Shit ik had me beter voor moeten bereiden, nu val ik door de mand. ‘Laat me raden’, kwebbelt de dame lekker verder, ‘achttien weekjes?’ Weer kom ik niet verder dan wat gemompel en we duiken snel tussen de rekken met babykleertjes. Tussen de zoete pastelkleurtjes kom ik snel tot rust. Wat zijn die pakjes leuk! Ik zou alleen al voor dat shirtje met ‘My mummy is a super mummy’ een baby willen. Tot dat ik de prijs van het shirtje zie: 35 euro. Dat is precies de prijs van die leuke pumps die ik laatst had gezien. Kun je trouwens wel op hakken lopen als je zwanger bent? Tot zo ver lijkt het moederschap me op dit moment nog niets. Als ik er aan denk wat ik op zou moeten geven voor een baby: van mijn budget voor schoenen tot tijd om te reizen en te werken. Het oncomfortabele gevoel dat me bekroop op
21 april 2011
Echt zwanger worden red ik niet meer voor de deadline van dit artikel, dus besluit ik wat te improviseren met een kussen. Het resultaat mag er zijn; ik schrik van mezelf als ik in de spiegel kijk en ik leg automatisch mijn handen beschermend over mij dikke buik. Om te wennen loop ik eerst een rondje over de drukke markt. Ik probeer sereen te glimlachen en steek mijn buik trots naar voren. Zo hoort dat als je zwanger bent. Ik zie veel mensen kijken, eerst naar mijn gezicht, dan naar mijn buik. Vervolgens kijken ze nog een keer verbaasd naar mijn gezicht. Je hoort ze denken ‘Zwanger? Hoe oud is dat meisje?’ Of is dit mijn eigen inbeelding, net zoals je denkt dat iedereen ziet dat je een bad hair day hebt? Alles gaat goed, tot ik langs het broodkraampje loop waar ik vaak broodjes haal. Ik flirt altijd een beetje met de broodjongen en ik krijg ook vaak een gratis croissantje van hem. Een beetje huiverig loop ik langs het kraampje, is hij er of is hij er niet..? Net als ik denk dat de kust veilig is loop ik bijna met die rotbuik tegen de broodjongen op. Zijn hand schiet omhoog om me te groeten, maar zodra hij de bolling onder mijn trui ziet valt zijn mond open. ‘Hooooi…,’ zeg ik verlegen, in een kansloze poging de situatie te redden. ‘Huhejj,’ stamelt de broodjongen. Hij weet niet hoe snel hij terug naar zijn kraam moet rennen. Een beetje verbouwereerd loop ik door naar de supermarkt. Nu wordt het pijnlijk duidelijk hoe erg een dikke buik in de weg zit. Als ik iets van het onderste schap wil pakken krijg ik spontaan kramp, in zulke rare bochten moet ik me wringen. Gelukkig is er daar een aardige vakkenvuller die me een handje kan helpen. Hoe langer ik zwanger rondloop, hoe meer het me opvalt dat de meeste mensen heel erg behulpzaam zijn. Ik hoef mijn buik maar te showen en auto’s stoppen om me over te laten steken, mensen staan op in de tram en ik zie zelfs twee meisjes hun sigaret uitmaken als ik naast ze ga zitten op een terrasje. Fijn hoor, zwanger zijn! Maar nu de universiteit. Dit is eng want hier ken ik mensen echt. Ik trek een wijde trui aan om mijn, nu ineens ongewenste, zwangerschap te verbergen. Nu lijk ik niet meer
de UvA is ook al een slecht teken voor een eventuele aanstaande zwangerschap. Of zou het allemaal wel meevallen? Ik vraag het een echte studerende moeder.
Spiegeloog
22 april 2011
Twee jaar geleden sprak ik voor een ander artikel met Mirella. Ze was toen 24 en zat in het derde jaar van haar rechtenstudie toen ze moeder werd van Noa. Mirella legde me uit waarom zij haar vrije studentenleventje opgaf voor het moederschap. ‘Ik wilde altijd al vroeg moeder worden, maar ik wilde ook studeren. Ik dacht altijd dat die twee niet samen konden gaan, totdat ik er samen met mijn vriend eens goed over nadacht. We studeerden allebei nog, maar hoefden maar heel weinig verplichte uren op de universiteit door te brengen, veel konden we zelf inplannen en leren voor tentamens kon thuis. Ik werkte parttime als secretaresse, mijn vriend werkte thuis. Er was dus tijd genoeg voor Noa. We hebben al veel van de wereld gezien, dus echt ver reizen hoeft voorlopig niet. Dat kan later wel weer als Noa wat groter is, dan gaat ze gewoon mee. Ook met geld komen we redelijk uit. Er is een prima regeling te treffen met de IB-groep. We leven wel zuinig. Alle spulletjes voor Noa hebben we gekregen, iedereen had nog wel wat babykleertjes op zolder liggen. Alleen flessen en spenen kochten we nieuw.’ Mirella’s plan was toen om binnen twee jaar af te studeren. ‘Noa is dan bijna drie. Op het moment dat ik echt lekker carrière ga maken, kan Noa al naar de basisschool. En als ik veertig ben kan ik doen wat ik wil! Mensen reageerden wel heel verbaasd toen ik vertelde dat ik zwanger was, al wisten mijn ouders en vriendinnen natuurlijk wel dat ik stiekem altijd al jong moeder wilde worden. Ik heb nooit echt heel nare situaties meegemaakt tijdens mijn zwangerschap. Op straat keek niemand er van op, zo jong ben ik tenslotte ook niet meer. Op de universiteit werd eigenlijk het meest gestaard en gefluisterd. Blijkbaar is het toch een ongewone situatie, zwanger en studeren. Je hoort de mensen denken ‘Je studeert, je zou toch beter moeten weten!’. Het kwam vaak niet bij mensen op dat mijn zwangerschap gepland was. Nee, ik heb nooit spijt van mijn beslissing, geen seconde. Natuurlijk is het wel eens zwaar, je wordt beperkt in je vrijheid. Maar over een paar jaar krijg ik mijn vrijheid weer terug, terwijl het voor de anderen dan pas begint.’
terwijl ze mijn blik volgt, ‘dan kan Noa buiten haar energie een beetje kwijt. Ze is een actief kind dat echt houdt van klimmen, springen en rennen. Helaas is een ruimer huis met een tuin op dit moment niet te betalen voor ons. Ik ben net afgestudeerd, maar nog steeds op zoek naar een baan en mijn vriend is freelance fotograaf en heeft geen vast inkomen. We willen toch wel erg graag in Amsterdam blijven, hier wonen al onze vrienden en is de kans om leuk werk te vinden ook het grootst. Dus voorlopig zullen we het hier nog even moeten uitzingen.’ Afgezien van het verlangen naar een andere woning gaat het goed met Mirella. ‘Het is me gelukt af te studeren binnen twee jaar na de geboorte van Noa. Soms was het wel zwaar, vooral tijdens het schrijven van mijn scriptie. Dat kon grotendeels wel thuis, maar ik merkte soms dat ik liever op de universiteit achter een computer had gezeten. Hier raakte ik vaak afgeleid door Noa. Probeer maar eens serieus aan je onderzoek te denken als er zo’n snoezig meisje naast je in de kamer zit. Het was toch al snel ‘even met Noa naar buiten’ of ‘nog één boekje voorlezen’. De zorg voor Noa heeft mijn schrijfproces absoluut vertraagd, maar dat had ik van te voren ook ingecalculeerd dus ik heb er niet wakker van gelegen. Ik heb juist enorm genoten van die periode; elke dag kon ik bij Noa zijn en haar ontwikkeling van heel dichtbij meemaken. Mijn vriend was ook vaak thuis, we hebben dus echt een hecht gezinnetje kunnen vormen met zijn drieën. Het was een heel fijne en gezellige periode waar ik met warme gevoelens aan terugdenk. Nu ik student af ben, krijg ik ook geen studiefinanciering meer en moet ik helaas wat meer gaan werken. Maar des te blijer ben ik dat ik dat eerste jaar zo intens van Noa heb kunnen genieten.’ Dat klinkt ideaal, er intensief voor je kind kunnen zijn. Als je studeert kun je immers zelf heel goed je tijd indelen en beslissen wanneer je wel en niet achter de boeken kruipt. Bovendien kan het vaak thuis. Dat is heel anders dan bij een fulltime baan waarin je echt iedere dag van huis bent. Maar echt ‘vrije tijd’ had Mirella tijdens haar studie niet meer. ‘Ik was of voor Noa aan het zorgen of aan het studeren. Elke minuut dat Noa lag te slapen was voor mij een kans weer even door te studeren. Spontaan een avondje gaan stappen kan ook niet zomaar meer. Er moet altijd iemand zijn voor Noa. Een oppas moet je vroeg van te voren regelen en ook met mijn vriend moet ik natuurlijk van tevoren afspreken wie er thuis is als de ander weg wil. Verder passen mijn ouders en schoonouders wel eens op, maar ook dat wordt van te voren vastgelegd. De spontaniteit is in dit soort gevallen dus wel echt weg. Even koffie drinken of langsgaan bij iemand kan op zich wel, maar alleen als ik Noa meeneem. Eerlijk is eerlijk, de aandacht gaat dan vooral naar Noa en het gesprek gaat dan vaak over haar. Het wordt een ander soort middag met Noa
- Het komt niet bij mensen op dat mijn zwangerschap gepland was -
Het verhaal van Mirella klonk destijds behoorlijk veelbelovend, dus ik ben benieuwd hoe het nu, twee jaar later, met haar is en hoe ze terugkijkt op haar keuze van toen. We spreken bij haar thuis af, in een klein appartement in Amsterdam Oost. Als ik binnenkom, zie ik dat Noa inmiddels een bijdehante peuter is, die er thuis een flinke bende van maakt. De kamer ligt bezaaid met knuffels, speelgoed en poppen. ‘Het zou fijn zijn een huis met een tuin te hebben’, zegt Mirella
Spiegeloog
23
Alle ‘ja maars’ zeggen niet dat je niet gelukkig kunt zijn. Noa en Mirella zijn daar het levende bewijs van. Het kleine meisje klimt bij haar moeder op schoot en begint aan een uitgebreide knuffelsessie. Samen zitten ze te giechelen met rode wangen van de pret. ‘Ja, ik ben heel gelukkig met Noa, met mijn gezin. Het heeft mijn leven enorm veranderd en in sommige opzichten ook veel moeilijker gemaakt, maar een kind krijgen is altijd een ingrijpende gebeurtenis, of je nu twintig bent of dertig. En als ik treurig ben of ergens van baal, merkt Noa dat vaak meteen. Dan komt ze me opvrolijken met een kus. Dat maakt alles altijd weer goed.’ Dat klinkt als een suikerzoet sprookje waar ik ook maar al te graag een keer in zou willen belanden. Er is zowel vóór als tegen moeder worden tijdens je studententijd wat te zeggen. Wat mij persoonlijk betreft: ik ben nog te veel met mezelf bezig, terwijl een kind juist onverdeelde aandacht nodig heeft. Mijn gebrek aan mentale rijping even achterwege latend, lijken de praktische dingen waar je als studerende moeder tegenaan loopt me het grootste tegenargument om al aan kinderen te beginnen. Van chronisch geldtekort en gedoe om een woonruimte te vinden krijg ik nu al kopzorgen, hoe zal dat dus moeten zijn als het echt dringend wordt wanneer er een baby op komst is? Bovendien moet je niet vergeten dat je ook nog een leuke vader nodig hebt voor je kind. Die moet je toch eerst even weten te vinden, vervolgens te strikken en ten slotte warm te maken voor een baby. Dat kan al een vijfjarenplan op zich zijn. En als je al een vriend hebt, weet je dan al voor je 25ste dat hij de ware is, de vader van je kinderen? Wil je niet stiekem nog even verder zoeken? Kortom, in mijn ogen wegen de ingrijpende veranderingen in een periode waarin je juist veel met jezelf bezig bent niet op tegen de voordelen - die er beslist ook zijn - van tijdens je studie moeder worden. Die vacature à 168 uur per week laat ik voorlopig nog even aan me voorbijgaan. <<
april 2011
erbij. Ik begrijp ook wel dat mijn vriendinnen, die allemaal nog geen kinderen hebben, het niet altijd even prettig vinden wanneer ik haar telkens meeneem.’ We kijken allebei naar Noa, die nu rustig in een hoekje van de kamer zit te spelen. Het lijkt zo gek nog niet, tijdens je studie voor een kind kiezen. Afgezien van de tijd die je de eerste jaren met je kind kunt doorbrengen, zou bijvoorbeeld ook het inleven in je kind makkelijker kunnen zijn. Je eigen kindertijd is immers nog niet zo lang geleden als bij een moeder van dertig of veertig. Bovendien is uit recent onderzoek gebleken dat tijdens een zwangerschap de hersenen van een vrouw een ontwikkeling doormaken waardoor niet alleen je leervermogen groter wordt, maar ook je geheugen en het vermogen tot ver vooruit plannen verbetert. En waar komt dat nou beter bij van pas dan bij studeren? ‘Ik zou dezelfde keuze weer maken’, aldus Mirella. ‘Maar als ik een ander advies zou moeten geven, dan zou ik aanraden er niet te licht over te denken. Je neemt niet zomaar even een kind, het is iets voor de rest van je leven, iets waar je veel voor op moet geven. Wat ik zelf het meest mis, is de aansluiting met mijn leeftijdsgenoten. Zij begrijpen niet dat ik na het werk niet nog even mee ga om iets te drinken, of tijdens een avondje stappen niet helemaal los ga. Ze realiseren zich niet dat ik de volgende ochtend weer om half zeven moet opstaan, terwijl zij kunnen uitslapen. Mijn vriendinnen begrijpen het natuurlijk wel beter, maar alsnog zijn ze vaak met andere dingen bezig dan ik. Ik maak me zorgen als Noa een raar hoestje heeft terwijl zij zich zorgen maken over een scharrel die wel of niet terug sms’t. Het zijn natuurlijk allebei triviale dingen, maar ze liggen wel ver uit elkaar. Andere moeders die ik ken zijn vaak al in de dertig en met hen gaat het gesprek alleen maar over de kinderen, dat vind ik dan ook weer saai. In die zin ben ik een vreemde eend in de bijt; ik hoor niet meer bij de feestende studenten, maar ook niet bij de burgerlijke huismoeders. Een goede vriendin van me is nu in verwachting van haar eerste kind, daar ben blij mee. Eindelijk iemand om mijn ervaringen mee te delen.’
Mama, wel goed spiegelen! Hoe we leren mentaliseren We kunnen ons allemaal wel een situatie herinneren waarin we de reactie van een ander niet begrepen. Iemand reageerde bijvoorbeeld woedend – naar ons idee zonder enige aanleiding. We vragen ons af of we misschien iets verkeerds gezegd hebben. Als we bij onszelf geen duidelijke reden kunnen vinden, kijken we naar mogelijkheden die bij de ander liggen; misschien had die persoon eerder op de dag slecht nieuws gekregen. De basis voor het kunnen mentaliseren wordt al in je kindertijd gelegd. Tekst: Rosanne Anholt
Spiegeloog
24 april 2011
Fonagy et al. (1998) hebben mentaliseren beschreven als het kunnen begrijpen van je eigen gedrag en dat van anderen aan de hand van gevoelens, gedachten, bedoelingen en verlangens. Dit betekent dat wanneer iemand bijvoorbeeld nors kijkt, jij je kunt voorstellen dat naast dat diegene gewoon boos ís, de persoon wellicht niet zo lekker in zijn vel zit: hij of zij is misschien ziek. We kunnen op deze manier het gedrag van een ander begrijpen door na te denken over wat er achter kan zitten, waaróm iemand doet zoals hij doet. Mensen die minder goed kunnen mentaliseren betrekken gedrag van anderen sneller op zichzelf. Ze kunnen de innerlijke wereld en de realiteit minder goed van elkaar onderscheiden. Het niet kunnen mentaliseren is onder andere kenmerkend voor borderline persoonlijkheidspathologie, waarbij patiënten vaak direct reageren op wat zij waarnemen: de ander kijkt boos, dus is de ander boos op hen, waarop ze vervolgens aanvallend reageren. Het mag duidelijk zijn dat minder goed kunnen mentaliseren de communicatie aanzienlijk bemoeilijkt. Het vermogen tot mentaliseren ontwikkelen we al in de eerste jaren van ons leven. Hoewel we ons van onze babytijd vrijwel niets herinneren, zijn deze vroegste gebeurtenissen essentieel voor de rest van onze ontwikkeling. De ervaringen die we opdoen en de levenslessen die we hieruit trekken vormen niet alleen de basis voor onze persoonlijkheid, maar ook voor eventuele persoonlijkheidsproblemen. De gehechtheidsrelatie tussen kind en verzorger speelt hier een prominente rol. Binnen deze context leren we mentaliseren: hoe we onszelf, anderen en de wereld waarnemen. De vaardigheden die we opdoen bepalen mede hoe we later in ons leven omgaan met relaties, stress en emoties.
Spiegeltje, spiegeltje... Het is een hele mond vol: de social biofeedback theory of parental affect mirroring van Gergely en Watson (1996). Deze theorie stelt dat we als baby niet bewust emoties ervaren. Als baby moeten we deze nog leren te herkennen door interactie met de verzorger in de context van een veilige gehechtheidsrelatie. Het leren herkennen van emoties gebeurt wanneer de verzorger onze emoties laat zien in de gezichtsuitdrukking (non-verbale spiegeling), onze emoties laat doorklinken in de stem (verbale spiegeling) en door een passende reactie te geven op wat we voelen, bijvoorbeeld troosten bij verdriet. Een drietal zaken is echter van belang bij het teruggeven van emoties, wil het resulteren in herkenning van de gevoelens. Ten eerste moet de spiegeling 'congruent' zijn. Dit betekent dat de juiste emotie van het kind moet worden gespiegeld en zodoende dient de gezichtsuitdrukking van de verzorger overeen te komen met de mentale toestand die het kind uitdrukt. Wanneer dit niet gebeurt, is het mogelijk dat de emotie uitgedrukt door de verzorger ten onrechte door het kind aan zichzelf wordt toegeschreven. Met name in het geval van negatieve emoties is dit problematisch, want deze worden dientengevolge versterkt en zullen de baby overspoelen. Ten tweede is het belangrijk dat de reactie 'gemarkeerd' is. De verzorger moet laten zien dat niet de eigen mentale toestand wordt gespiegeld, maar de gevoelens van het kind. Dit gebeurt bijvoorbeeld door middel van overdrijving van de gezichtsuitdrukking en ‘doe alsof ’-spelletjes. Op deze manier wordt de baby geïmiteerd en worden de eigen gevoelens opzij gezet. Ten slotte is het belangrijk 'contingent' te spiegelen. Doordat de verzorger op de mentale toestand van het kind reageert, leert deze dat zijn acties een bepaald effect hebben: wanneer hij huilt, komt de verzorger hem troosten. Het verwachtingspatroon
- In de alsof-modus staan gevoelens los van de realiteit -
- Bij het spiegelen kunnen ernstige fouten worden gemaakt -
De boeman: fantasie of realiteit? De theorie van Fonagy stelt dat voordat we in staat zijn om de relatie tussen de binnenwereld (onze gevoelens en gedachten) en de buitenwereld te begrijpen, we de psychische realiteit interpreteren aan de hand van twee primitieve modi. Ten eerste is er de 'psychische-equivalentie-modus', waarin de beleving en de realiteit als identiek worden ervaren. Zo kan de boeman onder het bed heel echt lijken en ontzettend beangstigend gevonden worden. Ten tweede is er de 'alsof-modus', waarin gedachten en gevoelens juist losstaan van de realiteit en tevens losstaan van de rest van het ik. Dit zien we in het spel van kinderen: met een deken omgeknoopt als cape en rondrennend door de kamer kunnen ze écht vliegen. Al spelenderwijs worden de modi geïntegreerd en leren we dat de binnenwereld belangrijk is, maar ook dat deze losstaat van de realiteit en dat onze gedachten en gevoelens kunnen verschillen van die van een ander. De integratie van de twee primitieve modi leidt tot de 'reflectieve modus'. Hier kunnen we ons eigen gedrag en dat van anderen begrijpen aan de hand van gevoelens, gedachten, bedoelingen en verlangens: we hebben geleerd te mentaliseren. Er is een aantal factoren dat al vroeg in het leven de ontwikkeling van het mentaliseren negatief kan beïnvloeden. Ten eerste kunnen er in de interactie met de verzorger een aantal fouten worden gemaakt. Wanneer de verzorger
Conclusie Mentaliseren betekent het kunnen nadenken over de motieven en gevoelens van jezelf en een ander, over de redenen achter gedrag, zodat we het kunnen begrijpen. We leren deze vaardigheid al vroeg in het leven, binnen de context van een veilige hechtingsrelatie met onze verzorger. Wanneer deze congruent, gemarkeerd en contingent spiegelt, worden de primitieve modi geïntegreerd tot de reflectieve modus en ontwikkelen we een gevoel van identiteit en leggen we zo de basis voor onze persoonlijkheid. Er kunnen echter ook dingen fout gaan. Wanneer de verzorger incongruent, ongemarkeerd en niet-contingent spiegelt, vallen we vaker terug in de psychische-equivalentie-modus of de alsof-modus. Gebrekkige controle over emoties en een instabiel zelfbeeld en -gevoel kunnen hiervan consequenties zijn. We kunnen hieruit concluderen dat hoe we later in het leven omgaan met relaties, stress en emoties voor een deel zijn oorsprong vindt in de vroegste ervaringen die we opdoen met onze verzorger. Het is dus belangrijk dat negatieve ervaringen tot een minimum beperkt worden, zodat de ontwikkeling goed kan verlopen. Dus moeders, wel goed spiegelen hè?! <<
Bron - Eurelings-Bontekoe, E. H. M., Verheul, R., & Snellen, W. M. (Eds.) Handboek persoonlijkheids-patholgie. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
Spiegeloog
het eigen gevoel spiegelt in plaats van de gevoelens van het kind (ongemarkeerd spiegelen) blijft het onderscheid tussen de binnen- en buitenwereld vaag. Het kind leert niet goed het verschil tussen de eigen gevoelens en die van een ander, waardoor het vaker terugvalt in de psychische-equivalentiemodus. Een gevolg hiervan is dat er niet echt een duidelijk zelfbeeld ontstaat. Een ander gevolg is dat emoties moeilijk te controleren blijven: iemand kan bijvoorbeeld overgevoelig zijn voor de reacties van een ander. Anderzijds kan een verzorger incongruent spiegelen. De gevoelens die gespiegeld worden komen dan niet overeen met de innerlijke beleving van het kind. Een consequentie hiervan is dat iemand veelal terugvalt in de alsof-modus, omdat denken, voelen en doen niet goed hebben kunnen integreren. Het niet verbonden voelen met de eigen innerlijke ervaring leidt dan tot een gevoel van leegte en een instabiel zelfbeeld en -gevoel. Ook de speelsheid van de verzorger is belangrijk voor de ontwikkeling van het mentaliserend vermogen. Een gebrek aan speelsheid leidt tot een verminderde integratie tussen de twee modi: de reflectieve modus wordt niet goed ontwikkeld, waardoor het kind vaker zal terugvallen op één van de twee meer primitieve modi, met als resultaat dat ook het mentaliseren hem minder goed zal afgaan.
25 april 2011
dat hierdoor gecreëerd wordt, het vergrote gevoel van controle en de positieve ervaring van het rustig worden doordat het kind zich gezien en begrepen voelt, zijn essentieel voor de ontwikkeling van de emotionele zelfregulatie. Er wordt zo door kind en verzorger een stevige basis gelegd voor het mentaliserend vermogen. Niet ieders ontwikkeling verloopt echter vlekkeloos. Het leren mentaliseren gebeurt nadrukkelijk in de context van een veilige gehechtheidsrelatie, maar ook daar kan het misgaan. Wanneer een kind onveilig gehecht is (gepreoccupeerd gehecht, vermijdend gehecht of angstig/ ambivalent gehecht: hechtingstheorie van Bowlby, 1985) kan er geen adequate spiegeling door de verzorger plaatsvinden. Het gaat hier om interactiepatronen tussen kind en verzorger die dusdanig ongezond zijn dat gevoelens die de baby ervaart niet accuraat worden gespiegeld of bijvoorbeeld worden genegeerd. Hierdoor worden ze verwarrend en ze zijn daardoor moeilijk onder controle te houden. Negatieve emoties worden versterkt en overspoelen het kind. Door verkeerde spiegeling of zelfs de afwezigheid ervan, wordt de ontwikkeling van het mentaliserend vermogen ernstig belemmerd. Voordat we ingaan op de fouten die bij het spiegelen kunnen worden gemaakt, is het belangrijk iets te weten over hoe we als klein kind de realiteit ervaren.
Filmrecensie Tekst: Nina van den Heiligenberg
Animals United 3D
Spiegeloog
26 april 2011
Animals United is een grappige 3D-animatiefilm waarin het stokstaartje Billy en zijn vegetarische leeuwenvriend Socrates je meenemen op avontuur in Afrika. Billy wacht samen met de andere dieren uit de Okavango Delta op de jaarlijkse overstroming. Ze wachten en wachten, maar de verwachte toestroom van water blijft uit. Er ontstaan ruzies bij de waterpoel over welk dier wel of niet mag drinken. Het water in de Delta raakt namelijk al snel op. Het avontuur begint als Billy door zijn liefje op pad gestuurd wordt om water te halen, maar hij faalt in zijn opdracht. Dit tot grote teleurstelling van zijn zoon. Billy besluit dat hij zijn zoon wil bewijzen dat hij geen loser is en gaat zijn leeuwenvriend Socrates halen om het ‘verdwenen’ water te gaan zoeken. Tijdens deze waterzoektocht ontmoeten ze veel wilde en grappige dieren die vanuit allerlei landen zijn neergestreken in Afrika. Ze zijn allen op zoek naar een nieuw thuis, weggejaagd door vuurzeeën, olierampen of andere ellende veroorzaakt door mensen. De dieren besluiten hun krachten te bundelen en hun poten ineen te slaan. Samen zullen zij het water gaan zoeken. Al snel ontdekken Billy, Socrates en hun nieuwe vrienden de reden van het gebrek aan water in de Savanne: de mensen hebben een reusachtige dam gebouwd om een luxe resort van stroom te kunnen voorzien. De vraag is alleen hoe de dierenvrienden de Savanne moeten gaan redden. Zal het ze lukken om op te komen voor hun recht op een fijn leven? Hoe moeten ze immers de mens op een mondiaal niveau duidelijk maken dat ze de wereld delen met de dieren? Niet geheel onvoorspelbaar, maar helaas ook niet geheel incorrect, worden mensen in de film neergezet als onaan-
regie: Reinhard Klooss & Holger Tappe trekkelijke, vreselijke wezens. Ze blokkeren waterbronnen en veroorzaken natuurrampen. De dieren hebben allemaal hun eigen menselijke eigenschappen. De hoofdrolspelers; een zeer vredelievende leeuw, een ondeugend stokstaartje, een arrogante haan, een meisjesachtige giraffe, een wijze olifant en twee wijze, zeer verliefde reuzenschildpadden vertegenwoordigen het goede in de wereld. Zij en andere dieren vormen samen een eenheid die de mensheid te schande zet. Voor diegenen die moe zijn van verhalen met een moraal over onderwerpen als global warming is deze film misschien geen aanrader. De dieren uit deze film sterven bijna door stommiteiten van de mens, waarmee de regisseur vermoedelijk heeft geprobeerd de kijker bewust te maken van hoe belangrijk het is je bewust te zijn van je omgeving en daar in harmonie mee samen te leven. De mensheid roeit planten en dieren sneller uit dan dat de (nieuwe) soorten zich kunnen aanpassen aan de sterk door de mens beïnvloede omgeving. Animals United is een Duitse 3D-productie van Ambient Entertainment, die onder andere de film Back to Gaya uitbracht. De film is onderhoudend, maar schiet helaas tekort als je de uitvoering vergelijkt met de standaard, die bepaald wordt door Pixar. Wel moet toegegeven worden dat het de filmakers gelukt is om dit klassieke kinderverhaal uit 1949 succesvol op het witte doek te laten verschijnen. Animals United is een hartverwarmende familiefilm waarin met veel humor en charme grote en kleine dieren opkomen voor hun recht op een fijn leven. Animals United 3D draait vanaf 28 april in de bioscoop.
Psycholoog aan het werk: Onderwijsadviseur
Psychologie ‘In 1999 begon ik met de studie Psychologie aan de Universiteit van Amsterdam. Na iets meer dan een jaar stopte ik, omdat ik me er niet op mijn plek voelde. Ik werkte een jaartje om de tijd vol te maken en ben daarna de Pabo gaan doen. Tijdens de drie jaar dat ik dat studeerde miste ik de studie Psychologie dusdanig dat ik wat psychologievakken ernaast ging doen en na de Pabo in het tweede jaar ben ingestroomd. In mei 2009 studeerde ik uiteindelijk af in algemene ontwikkelingspsychologie. Ook had ik bijna alle vakken van klinische ontwikkelingspsychologie en wat vakken van schoolpsychologie gedaan. Ik had echter nooit de bedoeling om schoolpsycholoog te worden. Eigenlijk had ik geen bedoeling; ik had geen idee wat voor werk ik zou gaan doen.’
Stage bij het ABC ‘Mijn stage had ik, heel strategisch, aan het eind van mijn studie gepland, zodat het eventueel over zou kunnen gaan in een werksituatie. Het ABC was eigenlijk mijn vierde keus, maar ik werd uitgenodigd voor een gesprek en daarna direct aangenomen. Heel praktisch dacht ik toen: nou, dan wordt dit het gewoon. Het ABC was een erg prettige stageomgeving. Het klikte goed met mijn stagebegeleidster en ze was tevreden over mij, iets wat ik ook zeker belangrijk vond. Daardoor voelde ik me bij haar op mijn gemak. Mijn stage focuste zich op individueel leerlingenonderzoek, waarbij een school advies vraagt over een leerling. Meestal
gaat het leren bij de leerling niet goed, maar er kan ook iets anders aan de hand zijn, zoals een gedragsprobleem of hoogbegaafdheid. Daar deed ik dan onderzoek naar, waarna ik een rapport opstelde en de school en de ouders adviseerde. Omdat ik het leuk vond om me wat meer te verbreden, gaf ik samen met een ervaren collega sociale vaardigheidstraining aan leerlingen van een school met Speciaal Basisonderwijs. Tijdens mijn stage had ik een paar keer aangegeven dat ik wel bij het ABC zou willen blijven werken. Op de allerlaatste stagedag vertelde mijn manager mij dat ze me een contract wilden aanbieden.’
Werkleven ‘Het ABC leek me een mooie plek om mijn werkleven te beginnen. Door het stagelopen wist ik al van de hoed en de rand; ik wist wat het werk inhield en dat het bij me paste. Wel ging ik allerlei nieuwe dingen doen. Ze vroegen of ik de kant van hoogbegaafde kinderen op wilde. Dat wilde ik wel: mijn afstudeerwerkstuk op de Pabo ging over hoogbegaafdheid en mijn onderzoek op de UvA over intelligentie, dus ik vond dat onderwerp zeker interessant. Zodoende werd ik contentmanager van de Day a Week School, een speciale vorm van onderwijs voor hoogbegaafde kinderen. Er bestonden natuurlijk al plusklassen en Leonardo-onderwijs, maar dit was helemaal nieuw in Nederland. Het ABC wilde deze school, oorspronkelijk een idee uit Engeland, al een tijdje oprichten. Het leek mij heel leuk om daar een aandeel in te krijgen.’
27 april 2011
Tekst: Vera van der Molen, Foto: Moon Jansen
Spiegeloog
Twee jaar geleden studeerde Jaap Verouden (30) af in algemene ontwikkelingspsychologie aan de Universiteit van Amsterdam. Meteen daarna kon hij aan het werk bij zijn stageplek: ABC onderwijsadviseurs, een bedrijf dat ouders en scholen adviseert over opvoeding en onderwijs. Voor zijn werk vindt Verouden het belangrijk om affiniteit met kinderen en onderwijs te hebben en om leergierig te zijn. ‘Bij mijn studie leerde ik altijd alleen voor het tentamen; nu zet ik me voor de volle honderd procent in.’
Day a Week School
Spiegeloog
28
april 2011
‘Day a Week School zit momenteel in de pilotfase en is een samenwerkingsproject van drie schoolbesturen en het ABC. Alle kinderen uit groep 5, 6 en 7 van 31 scholen die onder die schoolbesturen vallen komen in aanmerking om mee te doen aan de Day a Week School. Door middel van een identificatieprocedure selecteren we de juiste kinderen, waarna zij één dag per week op een andere locatie met een eigen leerkracht en klas heel ander onderwijs krijgen. Dit onderwijs is uitdagender, heeft een hoger niveau en werkt vraaggestuurd. Het is gericht op het creatief, analyserend denkvermogen; we willen graag dat de kinderen buiten de kaders leren denken. Ik coördineer de inhoudelijke kant van de Day a Week School. De schoolbesturen met wie wij samenwerken verzorgen voornamelijk de organisatie, maar ik doe ook wat organisatorische dingen ter ondersteuning. Er moet gewoon heel veel gebeuren; we zijn een hele nieuwe school aan het oprichten, maar dan eentje die leerlingen heeft vanuit de hele stad. Ik ben verantwoordelijk voor wat er in de klas aan bod komt: wat doen de kinderen in de klas en hoe doen ze dat? De lessen maken we niet allemaal zelf, vele zijn afkomstig uit Engeland. Daarnaast vormen de leerkrachten een netwerk, waarvan ik de bijeenkomsten begeleid. Ik nodig de leerkrachten dan uit, bereid de vergadering voor en leid deze. Ik wijs ze op dingen die ik vanuit mijn expertise heb gezien. Door dit netwerk is er veel kennisdeling en wordt de continuïteit gewaarborgd. De leerkrachten halen zelf hun lessen namelijk overal en nergens vandaan. Hierbij gaat het vooral om inspiratie en ideeën; er zijn tig websites waar allerlei lesmateriaal op te vinden is. Een deel van de lessen is voor de leerkrachten echter ook improviseren; het zijn voornamelijk denkopdrachten, zoals ‘Bedenk vijf creatieve vragen waar het antwoord ‘aarde’ op kan zijn’. Dat zijn geen lessen die je van tevoren helemaal hoeft uit te stippelen. Naast de inhoud van de lessen ben ik ook verantwoordelijk voor de kwaliteit van de leerkrachten. Zij hoeven zelf niet heel goed te zijn in wiskunde, maar ze moeten wel weten hoe ze kinderen kunnen uitdagen. Daarnaast is het voor dit type kinderen zeer belangrijk dat ze een goede klik hebben met hun leerkracht. Ze moeten zich gewaardeerd en erkend voelen. Natuurlijk is dit altijd wel belangrijk, maar hoogbegaafde kinderen hebben een sterker rechtvaardigheidsgevoel
dan andere kinderen. Ze hebben meer voelsprieten voor de interactie tussen leerkracht en leerling, dus voor deze kinderen is een goede klik net even wat belangrijker.’
Taakspel ‘Naast de Day a Week School houd ik mij bezig met taakspel. Dit is een methode op basisscholen om groepen meer taakgericht te laten werken en het klassenklimaat positiever te maken. Bij deze spelletjesvorm worden er teams van kinderen gevormd die aan het begin een aantal punten krijgen. Van tevoren wordt duidelijk met de groep afgesproken wat de regels zijn die bij die lessituatie van kracht zijn. Hierbij kun je bijvoorbeeld denken aan ‘Je bent met je eigen werk bezig’ of ‘Je bent stil’. Ze zijn allemaal positief geformuleerd, zodat duidelijk is wat je van een kind verwacht. In plaats van ‘Je mag niet aan iemand anders zitten’ zeg je dus ‘Je houdt je handen bij jezelf ’. Gedurende een bepaalde tijdsperiode moeten de kinderen de gewone lessen volgen, terwijl ze zich aan de afgesproken regels houden. Als ze een regel breken, wordt dat genegeerd, maarwordt er wel een punt van hun team weggenomen. Er wordt een beloning in het vooruitzicht gesteld voor de teams die na de afgesproken tijd nog punten over hebben. Het taakspel vormt hiermee een sauslaagje op de gewone les; de kinderen doen immers hun gewone werk. Ik train leerkrachten om het taakspel uit te voeren. Ik kom dan tien keer kijken in de klas, waarna telkens een gesprek volgt om de leerkracht te coachen in hoe hij of zij het beter kan doen. Vorig jaar was ik vooral bezig met de midden- en bovenbouw, dit jaar ook met de onderbouw. Een Onderwijs Adviesbureau uit Rotterdam heeft dit concept bedacht en aan ons verkocht. Ik ben dan ook in drie trainingen door hen klaargestoomd om dit zelf weer door te geven aan leerkrachten. Het project wordt overigens volledig gesubsidieerd door de GGD.’
- Ik ben verantwoordelijk voor de inhoud van de lessen en de kwaliteit van de leerkrachten -
Individueel leerlingenonderzoek ‘Tot slot houd ik me bezig met het individueel leerlingenonderzoek wat ik ook in mijn stage al heb gedaan. Een school meldt daarbij een bepaalde leerling bij ons aan en vertelt ons wat het probleem is. Vervolgens stel ik een strategie op: wat is de onderzoeksvraag, welk materiaal ga ik gebruiken? Hoe je deze psychodiagnostiek uitvoert, heb ik erg goed
Combineren ‘Mijn drie taken, de Day a Week School, het taakspel en het individueel leerlingenonderzoek, lopen erg door elkaar heen, dus ik moet snel schakelen. Dat lukt aardig, maar soms moet er in een dag of twee heel veel gebeuren en dan is het weer twee weken heel rustig. Daar moet je ook mee om kunnen gaan. Op een gemiddelde werkdag kom ik aan op kantoor en begin ik met wat administratief werk voor de Day a Week school. Het kan zijn dat ik dan gebeld wordt over een probleem op de Day a Week School waarmee ik aan de slag ga. Vervolgens heb ik een overleg met collega’s, fiets ik naar een school voor een taakspelconsultatie en ga ik weer terug naar het ABC. Daar werk ik dan nog aan de ontwikkeling van de brochure van de Day a Week School. Aan het eind van de middag ga ik weer naar een school toe voor een terugrapportage van een individueel leerlingenonderzoek. Daarvóór heb ik dat op kantoor dan nog even voorbereid, zodat ik goed weet wat ik wil gaan zeggen en hoe ik dat zal brengen. Dit is een dag waarbij ik alle drie de dingen op één dag combineer, maar soms ben ik ook een hele dag bezig met de Day a Week School, dat wisselt een beetje. Gemiddeld ben ik zo’n zestig procent op kantoor en veertig procent op scholen.’
Winst maken ‘Vroeger hadden alle scholen een bepaald budget van de overheid dat ze bij ons moesten besteden om hulp te krijgen, maar vanaf aankomend schooljaar mogen scholen zelf weten waar ze hun zorgadvies inkopen. Daardoor zijn er veel kleine bedrijfjes gekomen die hetzelfde werk doen, maar goedkoper zijn, omdat ze minder expertise hebben en minder in de breedte werken. Voor het ABC is dat een reden geweest om te reorganiseren en meer marktgericht te gaan denken. We zijn een bedrijf geworden dat winst moet maken om voort te blijven bestaan. Voor een aantal collega’s is die omslag lastig om te maken. Dat vind ik logisch; het zijn echte onderwijs-
mensen met liefde voor hun vak. Voor mij is het misschien iets makkel i j ker. Ik denk vanzelf al: als ik iets voor jou doe, dan moet ik daar geld voor krijgen. Dit alles heeft als gevolg dat we alle uren die we maken goed moeten bijhouden in ons computersysteem. We werken ook niet met vaste dagen: je moet aan het eind van het jaar gewoon genoeg uren hebben geboekt. Hoe je dat indeelt, mag je zelf weten. Daarbij geldt wel dat we vastzitten aan de schoolvakanties, want daarin kun je natuurlijk niet naar een school toe. Daarom moet ik in een normale werkweek meer werken dan ik betaald krijg, omdat ik in de zomer ongeveer zes weken vakantie heb. Daarnaast is er ook sprake van weglektijd: als je voor het kopieerapparaat staat dat het niet doet bijvoorbeeld. Die tijd kun je niet boeken en is uiteindelijk dus vrije tijd. Bij deze uren geldt dat je declarabel moet zijn voor een bepaald percentage: je kunt niet te veel tijd besteden aan iets waar het bedrijf geen geld aan verdient. Dit kan belemmeringen opleveren voor het werk. Voorlopig is dat voor mij nog geen probleem; ik ben trainee op het gebied van hoogbegaafdheid. Dat betekent dat ik meer ontwikkeltijd heb dan ‘gewone’ medewerkers. Ik ga dus naar landelijke bijeenkomsten met allerlei specialisten en ik bezoek plusklassen. Ik heb veel tijd om te leren, tijd waar het ABC in principe niets aan verdiend. Ik vind dit een enorm voordeel. Als ik dit niet zou hebben, zou ik niet zo veel kunnen meekijken en begeleid kunnen worden. Als ik dat volgend jaar niet meer heb, zal ik efficiënter moeten gaan werken. Ik heb dan minder tijd voor scholing en ontwikkeling. Uiteraard is dat jammer, maar er zitten vooral veel voordelen aan mijn werk. Ik ben er heel blij mee.’
Persoonlijke ontwikkeling ‘Het is prettig dat ik het vertrouwen krijg van het ABC om breed te worden ingezet. Op die manier kan ik ook goed zien wat er wel en niet bij me past. Ik werk op alle niveaus: met kinderen, leerkrachten, interne begeleiders, directiele-
29 april 2011
geleerd op de UvA. Met de school spreek ik dan af wanneer ik het kind kom testen en/of observeren. Wat je precies gaat doen, ligt helemaal aan het kind en het probleem. Wel wil de school vaak dat je een intelligentietest doet, omdat ze sowieso willen weten wat het kind aankan. Soms wordt er ook nog een maatschappelijk werker van het ABC ingezet, die dan kijkt hoe het er thuis aan toe gaat. Uiteindelijk breng ik een advies uit aan de school en de ouders. Ook kan het voorkomen dat ik daarna nog help met het ontwikkelen van een handelingsplan.’
Spiegeloog
Jaap Verouden
den en bestuursleden. Ik zie het voor een groot deel dan ook als persoonlijke ontwikkeling als ik met al deze verschillende mensen praat. De combinatie tussen dingen plannen, overleggen op bestuurlijk niveau en werken met kinderen vind ik erg prettig. Daarnaast vind ik het heel fijn dat ik niet de hele dag in hetzelfde gebouw ben. Doordat we vaak naar scholen fietsen, krijg ik ook nog lichaamsbeweging en kom ik op veel verschillende plekken.’
Toekomst Spiegeloog
30 april 2011
‘Op mijn werk ben ik veel leergieriger dan bij mijn studie. Daar nam ik alles voor lief en zette ik me minimaal in. Ik voelde me wel betrokken bij mijn eigen afstudeeronderzoek, maar verder leerde ik toch vooral slechts voor het tentamen. Daar baal ik nu erg van: veel ben ik alweer vergeten. Als ik nu zou gaan studeren, zou ik het dan ook heel anders doen. Nu ik aan het werk ben, denk ik ook veel meer na over waar ik goed in ben en wat juist goed of minder goed bij me past. Voorlopig blijf ik dan ook zeker nog bij het ABC werken. Het belangrijkste vind ik dat ik hier nog veel kan leren en mezelf nog kan ontwikkelen. Daarnaast kan ik ook nog veel betekenen voor het ABC: zij hebben in mij geïnvesteerd doordat ik trainee ben, dus ik wil er graag wat voor teruggeven. Wat mijn werk in de toekomst precies zal gaan inhouden weet ik nog niet. Aan de ene kant mis ik het contact met kinderen; zij kunnen mij veel energie geven. Wellicht wil ik weer sociale vaardigheidstraining gaan geven. Aan de andere kant zit ik nu in een tweespalt: ik kan de inhoudelijke kant opgaan, waar ik voor opgeleid ben, of de kant van het projectmanagement. Dat vind ik ook erg leuk. Misschien kan ik een manier vinden om het te blijven combineren, zoals nu. Dat zou natuurlijk mooi zijn.’
rond in een driedelig pak en vrouwen dragen niet alleen maar mantelpakjes. Ook is het heel toegankelijk: we zitten allemaal op één afdeling en de deur van de directrice staat gewoon open. Ik houd wel van dat informele.’
Brutaal zijn ‘De belangrijkste eigenschap voor dit werk is dat je leergierig bent. Daarnaast moet je natuurlijk affiniteit met kinderen en onderwijs hebben. Ook is het een pre als je in je werk of opleiding op een of andere manier met onderwijs te maken hebt gehad. Veel collega’s van mij hebben de Pabo gedaan en voor de klas gestaan, maar het is geen probleem als dat niet het geval is. Daarnaast moet je kritisch naar jezelf kunnen kijken: waar ben ik goed in? Waar kan ik nog van leren? Ik denk dat het ook belangrijk is dat je hier tijdens je studie over nadenkt. Als je kiest wat goed bij je past, dan voel je je betrokken bij het onderwerp en zal je je meer inzetten. Je leert dan meer, omdat je weet dat je er later in je werk wat aan zult hebben. Ik werd na mijn stage aangenomen bij het ABC, maar er zijn ook andere manieren om hier binnen te komen, zoals via een (open) sollicitatie. Het is dan handig als je via via van het ABC hebt gehoord en op die manier kunt informeren of het bedrijf nog iemand nodig heeft. Natuurlijk wordt je dan niet gelijk aangenomen, maar ik heb wel geleerd dat netwerken heel belangrijk is. Het gebeurt vaak dat mensen via anderen ergens binnenkomen. Als je dat netwerk nog niet hebt, moet je gewoon brutaal zijn. Als je lef hebt en een bedrijf opbelt met de boodschap dat je geïnteresseerd bent in hen, dan is er altijd wel iemand die je te woord wil staan. Vraag bijvoorbeeld of er al iemand werkt die hetzelfde heeft gestudeerd als jij en of je eens met diegene kunt praten. Dat doen we met plezier; we hebben immers gewoon een telefoon.’ <<
- Je moet kritisch naar jezelf kunnen kijken: waar ben ik goed in en waar kan ik nog van leren? -
Informeel ‘Bij het ABC werken voornamelijk vrouwen, iets waar ik al aan gewend was door mijn studie Psychologie en de Pabo. Het zijn allemaal mensen die veel van hun vak weten en erg gespecialiseerd zijn. Ze zijn extreem betrokken bij de scholen, de leerkrachten en de kinderen, waardoor ze hard werken en veel uren maken. Dat vind ik een heel goede mentaliteit. Die betrokkenheid steekt er absoluut boven uit. Het ABC is geen formele werkomgeving. Uiteindelijk is het immers gewoon het onderwijs. Mannen lopen dan ook niet
Meer informatie over ABC Onderwijsadviseurs vind je op www. hetabc.nl.
Mededelingen voor nummer 341 kunnen tot 3 mei 2011 worden ingeleverd, liefst via e-mail. De redactie behoudt zich het recht voor stukken in te korten. Nummer 341 komt midden mei uit.
De VSPA is de Vereniging van Studenten in de Psychologie te Amsterdam. Zij behartigt de sociale, studiegerelateerde, maatschappelijke, culturele en politieke belangen van de psychologiestudenten. De VSPA is gevestigd in A.105. Meer informatie op www.vspa.nl. donderdag 14 april REC zaal A 13.00 - 15.00 (gratis) Lezing over het onderwerp Feest Tijdens de lezing zullen zowel een sociaal psycholoog als een socioloog
hun visie geven op dit onderwerp. Daarna zal er een korte discussie plaatsvinden. Aan bod komen o.a. feestgedrag, emotionele besmetting en groepsdruk. Met de lezing valt één colloquiumpunt te verdienen.
Kleine Hans is een aan de VU verbonden commissie, die maandelijks lezingen organiseert over onderwerpen uit de kinderpsychiatrie. De lezing is voor iedereen toegankelijk. Voor meer informatie: kijk op www.kleinehans.nl. woensdag 13 april Medische Faculteit VU zaal A.301 17.00
Pesten: wat doet dat met een kind? Spreker: psycholoog drs. Bob van der Meer.
Cultuurgevoeligheid in de gezondheidszorg: wat maakt het contact tussen hulpverlener en cliënt effectief? Cliënt en hulpverlener hebben vaak niet dezelfde culturele achtergrond. Moet de manier van zorg verlenen daarom ook situationeel kunnen variëren? Hoe maak je goed contact, hoe bouw je een goede hulpverleningsrelatie op? Hoe belangrijk is ‘cultuursensitiviteit’ daarbij; is dat een factor in de effectiviteit en kwaliteit van zorg? Gaat het dan vooral om een open houding of zijn specifieke methoden en kennis ook nodig? En zo ja, hoe ontstaat dan die houding of wordt die kennis verkregen? Dr. Cor Hoffer is socioloog en cultureel antropoloog. Dr. Sander Kramer is cross-cultureel psycholoog, hij behandelt kinderen en jongeren met psychotraumatische klachten en is docent en onderzoeker aan de Universiteit Utrecht. dinsdag 12 april 17.00-19.00 (gratis) Duizend angsten ‘Ik ben dus niet de enige!’
Die steeds terugkerende herkenning en opluchting bij haar patiënten deed gedragstherapeut en klinisch psycholoog Yvette van der Pas besluiten de verhalen uit haar praktijk op te schrijven in een bloemlezing van angst. Angst is functioneel, maar bij sommigen is het angstmechanisme te strak afgesteld. Hoe komt dat? En hoe kom je daarvan af ? Yvette van der Pas geeft antwoord. Tijs Goldschmidt leidt de bijeenkomst in, waarbij hij nader ingaat op angst vanuit evolutionair perspectief en de biologische betekenis van angst. donderdag 14 april 20.00-22.00 (gratis) Liefde, eenzaamheid, geluk en ongeluk De één houdt een loflied op de zwaarmoedigheid, de ander probeert inzicht te verschaffen in de eeuwige strijd tussen man en vrouw. Beiden analyseren de reacties van de menselijke geest, of het nu om de liefde gaat, of om verlies. Een tweegesprek tussen Darian Leader, een gerenommeerd Brits psychoanalyticus, en Paul Verhaeghe, klinisch psycholoog en psychoanalyticus.
31 april 2011
vrijdag 8 april 19.30-22.00 (gratis)
Spiegeloog
SPUI25 is een academisch-cultureel centrum aan het Spui in Amsterdam. Het is een levendig podium dat een verbinding vormt tussen de Universiteit van Amsterdam en de wereld van de culturele praktijk in de breedste zin. De volledige agenda staat op www.spui25.nl.
De Rondvraag Wetenschappelijk medewerkers stellen elkaar vragen
De vraag van Hilde Geurts (Brein en Cognitie) Beste Pier,
Spiegeloog
32
Steeds meer onderzoek naar ADHD richt zich op genetica en hersenonderzoek. Daarnaast is het geven van een medicijn de meest gebruikelijke interventie. Toch is het niet alleen genetica die er toe doet, de omgeving lijkt ook een duidelijke rol te spelen. Opvoedingsadviezen en cognitieve gedragsinterventies worden daarom ook ingezet als behandeling. Recentelijk is er een onderzoek verschenen dat laat zien dat het volgen van een dieet de ADHD-symptomen aanzienlijk reduceert. Ook het behandelen van comorbide slaapproblemen heeft een duidelijk effect op de reductie van symptomen. Veranderen dit soort recente bevindingen jouw idee over wat voor een stoornis ADHD is? Hilde
Het antwoord van Pier Prins (Ontwikkelingspsychologie)
april 2011
Nee, ik denk niet dat ik anders ben gaan denken over ADHD. Ik houd me nu zo’n twintig jaar bezig met ADHD en het is nog steeds een buitengewoon complexe en controversiële stoornis, die is terug te voeren op een sterk genetische kwetsbaarheid in interactie met omgevingsrisicofactoren. Over welke genen, welke interacties en welke precieze omgevingsfactoren dat zijn bestaat nog steeds veel onduidelijkheid. Helaas is de systematische aandacht voor omgevingsfactoren in interactie met die biologische kwetsbaarheid in de etiologie van ADHD ook op dit moment nog steeds zwak geconceptualiseerd en een ondergeschoven kindje. Dit zie je terug in de diagnostiek van ADHD: het kind wordt psychologisch/psychiatrisch onderzocht, terwijl de omgevingsrisicofactoren niet systematisch en objectief in kaart worden gebracht. Het kind wordt aangemeld met een ‘vermoeden van ADHD’ terwijl men bijvoorbeeld ook een ‘vermoeden van zwak klassenmanagement’ of een 'vermoeden van een stressvolle ouder-kind interactie’ systematisch zou moeten onderzoeken. Ik heb nooit goed begrepen waarom omgevingsfactoren zo snel op een zijspoor zijn gezet in het onderzoek van ADHD. Immers, men noemt de omgeving altijd in een adem met de genetische aanleg (‘Het is genetisch, maar de omgeving is ook belangrijk’). Ik verwacht dat toekomstig onderzoek naar gen-omgevingsinteracties hier verandering in gaat brengen. Bij je vraag moest ik ook direct weer denken aan een uitspraak van de bekende Amerikaanse ADHD-onderzoeker
Bill Pelham. Zoals je weet is een van de kwesties waarover in ADHD-land wordt gedebatteerd de validiteit van de drie ADHD-subtypen: kinderen die overwegend aandachtsproblemen hebben, kinderen die vooral hyperactief en impulsief zijn, en kinderen die een combinatie van de twee laten zien. Gedebatteerd wordt over de vraag of deze subtypen herleid kunnen worden tot verschillende oorzaken, etiologische en (neuro)psychologische processen. Pelham stelde zich hierbij de vraag: ‘Does it make a difference?’ Maakt de uitkomst van dit debat iets uit voor het behandelaanbod voor deze kinderen. Volgens Pelham niet: de kinderen krijgen dezelfde medicatie en dezelfde gedragstherapie. Hiermee geeft hij de kloof aan tussen fundamenteel onderzoek rond ADHD en de behandeling ervan. Nieuwe inzichten die uit dit fundamentele onderzoek naar voren komen laten zich meestal niet snel vertalen naar vernieuwingen in de behandelpraktijk. Dat was tien jaar geleden zo en dat is nu ook het geval. Een gunstige uitzondering hierop zijn de recente ontwikkelingen rond executieve functies bij kinderen met ADHD. Kinderen met ADHD zijn zwakker in bijvoorbeeld het werkgeheugen en dit werkgeheugen kan getraind worden. Dit opent interessante nieuwe behandelmogelijkheden en wat dat betreft ben ik zeker wel anders gaan denken over ADHD.
Pier Prins (Ontwikkelingspsychologie) geeft de Rondvraag door aan Denny Borsboom (Methodenleer) Beste Denny, Ik wil je een vraag stellen over het decline-effect in de wetenschap (Lehrer in The New Yorker, dec. 2010). Aanvankelijk gevonden grote effecten – dikwijls met veel media-aandacht gepresenteerd – lijken na verloop van tijd ineen te schrompelen. Een goed voorbeeld uit de psychologie is het verbal overshadowing effect van Schooler (1990): mensen die naar een gezicht kijken en dit vervolgens beschrijven onthouden dit gezicht minder goed dan mensen die alleen maar naar het gezicht kijken. Dit onderzoek was een hit en werd veel geciteerd, maar met elke replicatiepoging nam het effect systematisch af; het verschrompelde. Dit fenomeen kennen we ook in therapie-effectonderzoek. Volgens Robbert Dijkgraaf, KNAW president, laat het decline effect zien dat wetenschap mensenwerk is. Is dit newspeak voor de waarheid verdraaien, overenthousiasme of heeft het te maken met hoe je statistiek toepast? Altijd zorgvuldig, maar ook altijd verschillend per onderzoek? Of, speelt de natuur misschien een spelletje met ons, zoals Schooler vermoedt? Pier
Zwart, wit of grijs?
In de loop der jaren is Nederland veel mensen met een niet-westerse sociaal culturele achtergrond (etniciteit) rijker geworden. Op 1 januari 2010 bestond ruim elf procent van de Nederlandse bevolking (1,9 miljoen mensen) uit niet-westerse allochtonen (CBS 2010). Dit is vooral merkbaar in de achterstandswijken in het westen van ons land; deze worden grotendeels bewoond door niet-westerse allochtonen. Als gevolg daarvan ontstaan ‘zwarte’ scholen. Deze ontwikkeling kan worden versterkt door de zogeheten ‘witte vlucht’, wat inhoudt dat ouders van autochtone buurtbewoners hun kinderen op ‘wittere’ scholen buiten hun woonwijk plaatsen (Marijke Hartgers, CBS, 2010). Zo heeft een niet-westerse leerling in bijvoorbeeld Amsterdam van de honderd medeleerlingen gemiddeld 63 niet-westerse medeleerlingen; een autochtone leerling heeft slechts 26 niet-westerse medeleerlingen (CBS 2010). Door het besluit van de minister komen de gemengde scholen zonder steun van de overheid te staan en zal het fenomeen van ‘zwarte’ en ‘witte’ scholen toenemen.
voordoen. Naast dat dit idee indruist tegen de voormalig populaire visie dat gemengde scholen onderwijsachterstanden van de allochtone leerlingen kunnen wegnemen, gaat het voorbij aan het feit dat gemengd onderwijs mogelijk een rol kan spelen in het bevorderen van de integratie. Hebben Marja van Bijsterveldt en professor Dronkers nog wel oog voor het integratievraagstuk?
Geforceerd mengen Met de term ‘geforceerd mengen’ geeft professor Dronkers aan dat volgens hem het mengen op een gemengde school niet vanzelf gaat. Dit onderbouwt hij met het feit dat een gemengde school er niet per definitie voor zorgt dat er daadwerkelijk meer contact tussen kinderen van verschillende culturen plaatsvindt. Deze gedachte lijkt helemaal niet zo vreemd uitgaande van het similarity attraction-principe van Byrne (1971) dat veronderstelt dat mensen met gelijke kenmerken zoals bijvoorbeeld etniciteit, religie of geslacht een voorkeur voor elkaar hebben. Op een gemengde school zou daarom ook sociale segregatie kunnen ontstaan doordat kinderen met dezelfde culturele achtergrond automatisch naar elkaar toetrekken.
- Het bevorderen van intergratie moet niet worden opgegeven -
Hoogleraar internationaal onderwijsonderzoek professor Jaap Dronkers heeft onderzoek gedaan naar de positieve en negatieve gevolgen van gemengde scholen. In een interview voor Radio 1 zegt hij dat het ‘geforceerd mengen’ van kinderen met een verschillende sociaal-culturele achtergrond in dezelfde klas de onderwijsprestaties negatief beïnvloedt; leraren zijn meer tijd kwijt aan het overbruggen van alle verschillen, dan aan het overbrengen van de stof. Bij een etnisch homogene klas zou dit probleem zich niet
Voornoemde argumenten lijken op het eerste gezicht voldoende om het stimuleren van gemengde scholen op te geven; de kwaliteit van onderwijs kan in gevaar komen en er zal niet per definitie een bijdrage worden geleverd aan de integratie. Zou dit niet iets genuanceerder liggen?
33 april 2011
Tekst: Doutzen Koopmans
Spiegeloog
Minister Marja van Bijsterveldt (Onderwijs) heeft op 11 maart 2011 besloten de segregatie in het onderwijs niet actief meer tegen te gaan en het ontstaan van gemengde scholen niet meer te stimuleren. Als het aan de overheid ligt, blijven ‘zwarte’ scholen ‘zwart’ en ‘witte’ scholen ‘wit’, omdat uit onderzoek zou blijken dat dit beter is voor de kwaliteit van het onderwijs. Maar hoe moet het dan met onze integratie?
Spiegeloog
34
In opdracht van Kenniscentrum Gemengde Scholen bracht De Argumentenfabriek het probleem in kaart. De volledige kaart is te bekijken op www.argumentenfabriek.nl Etnische compositie
april 2011
Dat het genuanceerder ligt blijkt uit de volgende onderzoeken. De mate waarin het voornoemde similarity attraction-principe zich voordoet is namelijk afhankelijk van de kans op interetnisch contact, ofwel de mogelijkheid dat een leerling een klasgenoot tegenkomt met dezelfde sociaalculturele achtergrond (Moody, 2001). Dit houdt in dat de kans op interetnisch contact toeneemt wanneer er weinig leerlingen zijn met een overeenkomstige sociaal-culturele achtergrond; de leerling is dan als het ware genoodzaakt te mengen. Volgens Verkuyten & Thijs (2002) is de sociaalculturele heterogeniteit van een klas dan ook van cruciaal belang. Een voornamelijk heterogene compositie impliceert een toegenomen mate in interetnisch contact en dat zou volgens de contacthypothese van Allport (1954) tot minder vooroordelen en stereotypering kunnen leiden. Het mengen van mensen met een verschillende sociaal-culturele achtergrond lijkt, volgens deze theorie, in bepaalde gevallen wel een bijdrage te kunnen leveren aan de integratie.
Goed mengen is niet eenvoudig Professor Dronkers is echter van mening dat het creĂŤren van een groep waarin intergroepscontact makkelijk plaatsvindt nog niet zo eenvoudig is. In het nawoord van zijn inaugurele rede voor de Universiteit van Maastricht, over positieve en negatieve effecten van etnische diversiteit in scholen en onderwijs, bespreekt professor Dronkers een review van Pettigrew (1998). Om een optimaal resultaat te boeken met het doen afnemen van vooroordelen en stereotypering, moet intergroepscontact, volgens deze review, voldoen aan de volgende voorwaarden: gelijke status tussen de groepen, gemeenschappelijke doelen, samenwerking tussen groepen, steun door wetten en gebruiken en de mogelijkhe-
den voor het ontstaan van vriendschap. Wanneer er niet aan deze voorwaarden wordt voldaan, is het volgens Dronkers minder zeker dat interpersoonlijk contact positieve gevolgen heeft en kan er juist geforceerd intergroepscontact ontstaan wat de onderlinge discriminatie kan doen toenemen. De waarschuwing voor het doen toenemen van discriminatie op een gemengde school wordt door de professor echter onvoldoende onderbouwd met een Vlaams onderzoek van Houtte en Stevens (2009). Dit onderzoek werd uitgevoerd op scholen met voornamelijk scholieren van allochtone afkomst. Autochtone kinderen bleken meer vriendschappen te sluiten buiten hun eigen sociaal-culturele groep, maar dit effect werd omgekeerd niet gevonden voor scholieren met een allochtone achtergrond; bij hen beĂŻnvloedt de etnische samenstelling en diversiteit van de schoolpopulatie niet het aantal autochtone vrienden. Hier wordt niet aan alle door Pettigrew (1998) opgestelde voorwaarden voldaan; de mogelijkheid voor het ontstaan van vriendschap ontbreekt. Dit wil echter niet zeggen dat er sprake is van een toegenomen onderlinge discriminatie.
Kwaliteit van onderwijs als paradepaardje Het is duidelijk dat het integratievraagstuk niet zo eenvoudig valt op te lossen. Waar op een gemengde school enerzijds de kwaliteit van het onderwijs in het geding lijkt te komen, valt er anderzijds met moeite ondersteuning te vinden voor het feit dat er op een gemengde school integratie plaatsvindt, aangezien een klas dan aan vele voorwaarden zou moeten voldoen (Pettigrew, 1998). Toch zou het zonde zijn om het bevorderen van de integratie via het onderwijs op te geven. Het onderzoek dat professor Dronkers noemt als bewijs voor het risico op discriminatie op een gemengde school is niet overtuigend. Daarnaast zijn de onderzoeken waar hij
Bij een vraagstuk als de toenemende segregatie in Nederland zou een gemotiveerde minister, die overtuigend haar best doet dit probleem op te lossen, niet misstaan. Helaas ontglipte aan Marja van Bijsterveldt in een uitzending van Pauw en Witteman de volgende uitspraak: ‘Naar school gaan doe je maar één etmaal in de week, er zijn nog zes resterende etmalen waarin integratie kan plaatsvinden’. Oftewel, integreren doe je maar in je eigen tijd. Ze schijnt daarbij te vergeten dat een kind gemiddeld negen uur per nacht moet slapen, veel televisie kijkt, nauwelijks nog buiten speelt en ook nog moet eten. Na een vlugge rekensom concludeer ik dat 1/7 deel van de week theoretisch wel klopt, maar dat in de praktijk het onderwijs al snel 1/3 deel zal uitmaken van de wekelijkse activiteiten van een kind. De school zou dus, mits het mogelijk is, een heel belangrijke plek kunnen zijn om te integreren. De minister lijkt het al te hebben opgegeven; als het aan haar ligt integreren onze kinderen tijdens hun slaap. Welterusten Marja. <<
Bronnen - Allport, G. (1954). The nature of prejudice. Cambridge, MA: Addison-Wesley. - Byrne, D. (1971). The attraction paradigm. New York: Academic Press. - Houtte, M. van & Stevens, P. A. J. (2009). School Ethnic Composition and Students’ Integration Outside and Inside Schools in Belgium. Sociology of Education, 82, 217-239. - Jaap Dronkers (2010). Positieve maar ook negatieve effecten van etnische diversiteit in scholen op onderwijsprestaties? Een empirische toets met internationale PISA-data. Inaugurele rede Universiteit Maastricht. - Moody, J. (2001). Race, school integration, and friendship segregation in America. American Journal of Sociology, 107, 679-716. - Verkuyten, M. & Thijs, J. (2002). Racist victimization among children in The Netherlands: the effect of ethnic group and school. Ethnic and Racial Studies, 25, 310-331. - Pettigrew, T. F. (1998). Intergroup contact theory. Annual Review of Psychology, 49, 5-29. - http://www.cbs.nl - http://www.radio1.nl/contents/25718-jaap-dronkers-vs-guidowalraven-over-segregatie-in-onderwijs - http://pauwenwitteman.vara.nl/Gast-detail (Tegengaan zwarte scholen geen prioriteit meer, Interview met Marja van Bijsterveldt)
Gremlins Hoewel opgroeiende kinderen op cognitief gebied spontaan spectaculaire resultaten boeken, is de natuurlijke karakterologische ontwikkelingstendens van kinderen neerwaarts. Als je er niets aan doet, dan groeit een kind vanzelf uit tot een creatuur dat nog het meeste wegheeft van een gremlin: een zeurend, stampvoetend, ongelikt monster dat uitsluitend interesse heeft in snoep (ik hou heel veel van mijn kinderen, maar dat is geen reden de feiten te ontkennen). Bewijs voor mijn stelling is in het dagelijks leven ruim voorhanden, maar je kunt het ook regelmatig op televisie zien, bijvoorbeeld bij de Supernanny. Die zoekt heel nauwkeurig gezinnen uit waarmee eigenlijk weinig mis is, behalve de opvoeding. Dat leidt namelijk tot een maximale kans op succes van haar doorgaans eenvoudige gedragstherapeutische interventies. Een interessant bijverschijnsel is dat je ziet wat er met kinderen gebeurt als je ze niet opvoedt. Dan eten ze alleen nog chocoladecornflakes, slapen ze uitsluitend op hun vaders plek in bed en bijten ze hun ouders zodra iets ze niet bevalt. Dat opvoeden, dat is net autorijden. Het stelt niet veel voor en daarom lukt het de meeste mensen redelijk. Het gaat er eigenlijk vooral om dat je je kinderen genoeg tegengas geeft, zonder ze stuk te maken. De gremlins van de Supernanny hebben zonder uitzondering ouders die over zich heen laten lopen. In dat geval aarzelen kinderen niet. Omdat ze nog geen geweten hebben ontwikkeld, zijn kinderen technisch gezien een soort psychopaten. Ze zijn nog nauwelijks in staat tot empathie, en dat kleine beetje medelijden dat ze kunnen opbrengen verdampt als sneeuw voor de zon bij het zien van bijvoorbeeld een dropveter. Naast een ontbrekend geweten hebben kinderen ook last van een kort lontje en zijn ze bijzonder manipulatief. Dus als de situatie zich ervoor leent, zal een kind er meteen misbruik van maken. Vanwege hun leeftijd kun je die kinderen dat natuurlijk niet kwalijk nemen. Toch verandert dat niets aan hun gedrag, dat zonder meer aanstootgevend is. Daarom is ouderliefde op de keper beschouwd iets paradoxaals. Als een volwassene zich tegenover mij zo zou gedragen als mijn eigen kinderen doen, dan zou ik die persoon meteen aangeven bij de politie. Dus waarom houd ik eigenlijk van mijn kinderen? Ik heb mij er even in verdiept, maar de empirische psychologie heeft op deze vraag geen antwoord. De vraag is te groot, het onderzoek te klein. Zo blijft een mens met de belangrijke vragen in het leven zitten. Denny Borsboom
Spiegeloog
Een tip voor Marja van Bijsterveldt
De ivoren toren
35 december 2010 april 2011
aan refereert, met betrekking tot de bedreigde kwaliteit van onderwijs, voornamelijk uitgevoerd op buitenlandse scholen. Vervolgonderzoek zou meer gericht moeten zijn op Nederlands gemengd onderwijs. Naast dat er gezocht wordt naar factoren die de kwaliteit van onderwijs bevorderen, zal eveneens een duidelijke focus moeten komen te liggen op de mogelijkheden tot integratie. Het bestuderen van een gunstige etnische compositie zou daar zeker een onderdeel van uit moeten maken.
Marketing gericht op kinderen Voetbalplaatjes, K3-bekers, Hello Kitty-schoolspullen; er is tegenwoordig steeds meer marketing gericht op kinderen. Spiegeloog ging in dit nummer op onderzoek uit waarom de marketing op kinderen wordt gericht en welke strategieën daarvoor worden gebruikt.
Tekst: Bianca Muurman
Spiegeloog
36 april 2011
Kinderen worden meer en meer blootgesteld aan reclames en marketingstrategieën. Uit onderzoek van The Kaiser Family Foundation (2007) blijkt dat een kind met een leeftijd tussen twee en zeven jaar oud gemiddeld zeventien minuten per dag televisiereclame ziet. Voor een kind van acht tot twaalf jaar is dit 37 minuten per dag en voor dertien- tot zeventienjarigen 35 minuten. Op jaarbasis komt dit neer op een gemiddelde van 13.904 televisieadvertenties voor kinderen tussen twee en zeven jaar. Het is zelfs bijna het drievoud voor kinderen tussen de acht en twaalf jaar en dertien tot zeventien jaar (respectievelijk 30.155 advertenties en 28.655 advertenties). Kinderen zien dus ongelooflijk veel televisiereclame en dat is natuurlijk al een goede reden om de reclame ook daadwerkelijk op de kinderen te richten. De gedachtegang is daarbij ook: ‘Wie de jeugd heeft, heeft de toekomst’. Aan de andere kant zijn het toch meestal de ouders die de aankoop moeten doen. Waarom richt men dan de reclames op de kinderen en niet op de mensen die uiteindelijk bepalen waar het geld heengaat? Volgens Sikkema (2005) zijn daar vier redenen voor.
waarom het aantal producten, diensten en reclames gericht op kinderen zo sterk is toegenomen. De eerste reden hiervoor is dat kinderen op jonge leeftijd al snel een mening vormen over producten en merken. Dit zijn niet eens alleen de merken die ze zelf gebruiken, maar vooral de merken die door hun ouders worden gebruikt. Kinderen zien namelijk welke merken hun ouders leuk vinden, welke producten goed zijn en welke producten en merken juist worden vermeden. Ze leren hoe hun ouders zich als consument gedragen, zien dat als voorbeeld voor zichzelf en gaan zich later ook zo gedragen. Uit het onderzoek van Sikkema blijkt bijvoorbeeld dat kinderen van vier en vijf jaar oud merken al goed kunnen herkennen aan de kleuren en vormen van de verpakking en het logo. Veel kinderen herkenden bijvoorbeeld een fles Coca Cola te midden van andere colaflessen. Daarnaast vonden ze zelfs dat Coca Cola betere cola was dan bijvoorbeeld Pepsi Cola, omdat dit door papa en mama thuis werd gebruikt. Om die reden vinden veel merken het belangrijk om kinderen al vanaf jonge leeftijd vertrouwd te maken met hun verpakkingen, logo’s, geuren en smaken. Dat kan later een sterke merkvoorkeur opleveren. Vanuit de psychologie kan dat verklaard worden met het mere-exposure-effect. Het mereexposure-effect houdt in dat als je meer aan een bepaald pro-
- Kinderen kunnen merken al goed herkennen aan de verpakking van producten -
Vier redenen om reclame op kinderen te richten Sikkema (2005) geeft vier redenen waarom kinderen een heel belangrijke doelgroep zijn voor marketingbedrijven en
Marketingstrategieën Ingrid Bottelberg, schijfster van het boek Consumensjes, geeft aan dat een van de strategieën die merken zouden moeten toepassen gericht moet zijn op het belang van de peer group. Kinderen willen graag ergens bij horen en anderen zijn van belang voor het opbouwen van een eigen identiteit. Bottelberg: ‘De leeftijdgenoten fungeren als spiegel en zijn een bron van herkenning, maar ze beïnvloeden ook de keuze voor bepaalde waarden. Succesvolle communicatie speelt in op de behoefte bij een groep te horen door ervoor te
Bronnen - Bottelberghs, I. (2007). Consumensjes. Over kinderen, reclame en communicatie. - McDermott, L., O’Sullivan, T., Stead, M., & Hastings, G. (2006). ‘Food advertising, pester power and its effects’.International Journal of Advertising, 25, 513-540. - Pia, V. (2008). Jeugdbescherming en vrije marketing. In hoeverre moet de jeugd beschermd worden tegen publiciteit, met nadruk op publiciteit voor voeding. (Online geraadpleegd op 17 maart 2011). Te lezen op: doclib.uhasselt.be/dspace/bitstream/1942/8658/1/0 3210922007412c.pdf - Robinson, T.N. et al. (2007). ‘Effects of fast food branding on young children’s taste preferences’. Arch Pediair adolesc Med, 161, 792-797. - Sikkema, P.(2005). ‘Het kind als consument’. (Online geraadpleegd op 17 maart 2011). Te lezen op: www.wodc.nl/images/ jv0505_artikel6_tcm44-58875.pdf - The Kaiser Family Foundation (2007). Food for thought. Television food advertising to children in the United States. (Online geraadpleegd op 17 maart 2011). Te lezen op: www.kff.org/ entmedia/7618.cfm
Spiegeloog
zorgen dat de 'consumensjes' samen dingen kunnen doen en elkaar kunnen vinden in het merk. Slimme reclamemakers organiseren groepswedstrijden of loven prijzen uit die de kids kunnen winnen.’ Dit alles om een groepsgevoel te creëren, en het kind te helpen (of eigenlijk te sturen) bij het ontwikkelen van een eigen identiteit. Een andere strategie die veel wordt toegepast is het gebruikmaken van idolen in reclames en advertenties. Bedrijven betalen veel geld aan een populair tekenfilmfiguur, popgroep of kinderfilmacteur, om deze te kunnen linken aan het product (zogenaamde character lincensing). Kinderen hechtten veel waarde aan deze celebrities en door een product eraan te linken, wordt het automatisch populairder. Dit wordt ook wel celebrity endorsement genoemd. Zo hebben we K3 op de chocoladepasta, Winnie de Poeh-wafels en Teletubbie-koekjes. Kinderen zijn dus erg gevoelig voor beïnvloedingsstrategieën vanuit de media en hun eigen peer group. En doordat ze steeds meer geld te besteden hebben, of de bestedingen van hun ouders goed kunnen beïnvloeden, zijn ze ook een interessante doelgroep voor marketeers. <<
37 april 2011
duct bent blootgesteld, je dat product ook leuker vindt. Dat kinderen op zeer jonge leeftijd al een merkvoorkeur ontwikkelen komt ook naar voren in een studie van Robinson et al. (2007), waarbij kinderen vijf paren van identiek eten en drinken moesten proeven. Deze producten waren de ene keer verpakt in McDonalds-verpakking en de andere keer verpakt in de verpakking van een onbekend merk. De meerderheid van de kinderen gaf de voorkeur aan het eten en drinken dat was verpakt in McDonalds-verpakking, zelfs wanneer het producten waren die helemaal niet bij de McDonalds thuishoorden, zoals wortels. Een tweede reden om marketing op kinderen te richten is volgens Sikkema (2005) het feit dat kinderen veel invloed hebben op wat er in het gezin wordt gekocht. McDermott et al. (2006) noemen dit pester power. Zij omschrijven dit als ‘de macht van kinderen over het koopgedrag van volwassen door te verzoeken en te vragen naar bepaalde producten’. Ook op deze manier is het dus effectief om je marketing juist op kinderen te richten: men kan door het kind te beïnvloeden de ouders ook beïnvloeden. Naast het feit dat kinderen de ouders beïnvloeden, doordat de ouders hun kinderen gelukkig en tevreden willen houden, beïnvloeden de kinderen ook andere kinderen om hen heen. Ze zetten een voorbeeld voor de rest en laten zien wat cool is. Een derde reden is volgens Sikkema (2005) dat de koopkracht van kinderen erg is toegenomen ten opzichte van eerdere jaren. Ze hebben gewoon veel meer geld te besteden en daarom zijn ze een interessante nichemarkt op zich. Een laatste reden waarom marketing steeds meer gericht wordt op kinderen is dat kinderen erg gevoelig zijn voor trends en innovaties. Kinderen zijn de zogenaamde early adopters die trends snel oppikken, om ze vervolgens door te geven aan wat minder snel trendoppikkende followers. Early adopters zijn vaak zelfverzekerde kinderen, die duidelijke voorkeuren hebben en die ook proberen door te geven aan anderen. Wanneer een bepaalde marketingstrategie succesvol is bij deze kinderen, is de kans ook groter dat het een succesvol product wordt. Of een product of merk succesvol is, hangt natuurlijk ook af van welke strategieën men gebruikt voor de marketing.
Age play Karin (32) is ‘age player’. Dat wil zeggen dat ze ervan geniet een kinderrol aan te nemen. Haar echtgenoot is twintig jaar ouder dan zij en behandelt haar af en toe als een klein meisje. Zij noemt hem papa. Voor de meeste age players is het rollenspel puur seksueel, maar voor Karin is het veel meer dan dat.
Tekst: Tessa Velthuis
Spiegeloog
38 april 2011
Hoe ben je in aanraking gekomen met age play? ‘Age play zit in mijn natuur, ik zie het als een aangeboren voorkeur. Als kind al had ik interesse in dingen waar ik eigenlijk te oud voor was. Zo wilde ik op mijn achtste heel graag peuterspeelgoed hebben. Maar dat het een naam had en dat er ook andere mensen bestonden die het deden, daar kwam ik op mijn 24ste pas achter. Het was toen net uit met mijn vriend en ik besteedde veel tijd online op kinky sites. Ik zocht een leuke date met iemand die, net als ik, van kinky dingen hield. Op een van die profielen las ik de term ‘age play’ en toen ben ik heel intensief op onderzoek uitgegaan. Ik las er van alles over op fora en ik ging me afvragen wat voor leeftijd ik dan zou hebben als ‘kind’. Veel age players hebben iets met baby zijn, dus ik haalde een speentje in huis om het te proberen. Maar daar voelde ik me dus véél te oud voor.’
stom. Het is niet zo dat ik, omdat ik me klein voel, ineens bepaalde skills kwijt ben. Vijf zijn klopte ook wel met wat ik van mezelf wist van vroeger, met wat voor speelgoed ik leuk vond en dat ik zo gek was op Sesamstraat.’ Ben je altijd vijf of ook weleens een andere leeftijd? ‘Door mijn man heb ik twaalf als leeftijd erbij genomen. Ik had er in het begin helemaal geen zin in, ik dacht: ik weet al wat ik leuk vind, namelijk vijf zijn, en dat is wat ik wil. Maar mijn man maakte er vooral tijdens de seks soms twaalf van. Dat vond hij een leuke leeftijd, omdat je dan je seksualiteit aan het ontdekken bent en je eerste seksuele ervaringen opdoet. Hij zei: als je vijf bent, wil ik je alleen maar knuffelen en lief doen. Ik heb het voor hem geprobeerd en toen snapte ik ineens het plaatje: als je vijf bent, dan pak je dingen heel anders aan dan als je twaalf bent. Ik begreep zijn fantasie. Nu ben ik tijdens de seks soms vijf en soms twaalf. En de ene keer vrijen we heel lief en de andere keer met een beetje geweld, omdat we ook aan sm doen.’
- Ik draag ook naar mijn werk een schoolmeisjesuniform -
Dus ondanks dat age play voor jou iets natuurlijks is, wist je niet direct welke leeftijd je had? ‘Ik wist niet zo goed wat de intensiteit ervan kon zijn. Als je dan inderdaad klein wordt, hoe diep en hoe ver gaat dat dan? Op een gegeven moment heb ik voor mezelf geformuleerd dat vijf wel een leuke leeftijd was. Dan kun je al een beetje meepraten en heb je een mening, dat vind ik wel belangrijk. Een baby spelen en ‘tadadada’ zeggen vind ik echt heel
Hoe kijk jij er tegenaan dat je seks hebt terwijl je in de kinderrol zit? ‘Ik heb er mee leren leven. Oh, dat klinkt wel heel dramatisch... Maar daar heb ik het wel een tijdje moeilijk mee gehad. De rol die ik aanneem in bed is ofwel een kind dat
Heb je zelf grip op wanneer je ‘klein’ wordt? ‘Ja, het schakelen gaat mij goed af. Ik denk dat dat komt doordat ik al voordat ik zelf actief bezig was met age play wist dat het schakelen een probleem kon zijn. Dus ik heb er altijd goed op gelet. Op fora las ik weleens verhalen van mensen die op het werk tijdens een vergadering ineens ‘klein’ werden doordat iemand een triggerwoord had gezegd. Ik denk dat zeker kleine meisjes die geen pappie hebben wat tekort kunnen komen en dan is de kans dat zoiets gebeurt groter. Voor mezelf is het schakelen een kwestie van gunnen. Als ik getriggerd word door iets waar ik eigenlijk héél vrolijk van wil worden, dan zeg ik tegen mezelf: mag wel, maar niet nu. Strakjes.’
Hoe zit het met je financiële zelfstandigheid? ‘Ik geef mijn salaris af aan mijn pappie en iedere zondag krijg ik 25 euro zakgeld. Dat is lunchgeld en om spulletjes van te kopen of als ik naar de kapper wil. Als ik iets duurs wil, dan moet ik het gewoon vragen. Ik heb wel altijd de pinpas van mijn eigen rekening op zak, want hij wil niet dat ik zonder geld zit. Maar de afspraak is dat ik die niet gebruik tenzij het voor boodschappen is. Ik koop regelmatig nieuwe kleding online, dat mag ik gewoon altijd kopen. Ik koop vaak schoolmeisjesuniformen, die draag ik iedere dag, ook naar mijn werk. Ze kosten heel weinig, want ik heb de maat van een meisje van dertien.’ Wat zijn de reacties op je werk op dat jij een schoolmeisjesuniform draagt en twee staartjes hebt? ‘Ik heb op het moment twee banen. Bij mijn ene baan werk ik met mensen die redelijk truttig en wereldvreemd zijn. De eerste twee weken werd er niks over gezegd, maar daarna kwam de opmerking dat ik altijd een beetje hetzelfde aanhad; ‘een bepaald stijltje’. Toen heb ik gezegd: ja, dat is preppy. Ze hebben daarna nog een paar keer gezegd: ‘Je weet toch wel dat je niet zo netjes hoeft hier... je mag ook casual.’ Naar dat werk draag ik geen staartjes, omdat ik denk dat het er dan te dik bovenop ligt. Ik wil liever niet dat ze er achterkomen dat sommige mensen ook seks hebben in een schooluniform. Het was een grote stap om in een schooluniform naar m’n werk te gaan. Ik ben er vier jaar geleden mee begonnen, omdat ik ervan baalde dat ik zoveel mooie kleding in mijn kast had hangen die ik alleen maar in het weekend kon dragen. Gelukkig had ik een redelijk onbelangrijke functie en kwam ik er wel mee weg. Bij mijn andere baan weten mijn collega’s wat de schooluniformen voor mij betekenen en vinden ze het fantastisch hoe ik erbij loop.’
- Pedofilie ligt onder age players heel gevoelig -
Hoe ziet jouw dagelijks leven met je pappie eruit? ‘Ik noem mijn man altijd papa of pappie, ook in het openbaar, en ik zit altijd bij hem op schoot. Laat de mensen maar denken, dat kan me niks schelen. Hij is heel erg lief en zorgzaam en hij heeft heel veel aandacht voor me. Hij stopt me ‘s avonds in bed en blijft dan bij me zitten tot ik slaap. Hij zorgt ook dat ik warm blijf en niet met m’n armen bloot lig. Als ik naar de wc wil, moet ik dat altijd even vragen en hij helpt dan vaak met afvegen. Het zijn niet echt afgesproken regels, hij
Spiegeloog
heeft gewoon bedacht wat goed is voor zijn meisje. En dat is bijvoorbeeld ook op tijd naar bed. Mijn bedtijd is om tien uur. Meestal ga ik netjes op tijd naar bed, want stout zijn is niet mijn ding. Alleen soms ga ik expres een beetje langzaam lopen terwijl het al tien over tien is... Wat ik geweldig vind is samen liedjes zingen. En op mijn hobbelpaard zitten.’
39 april 2011
seks uitlokt, ofwel een kind dat seks opgedrongen krijgt; allebei dingen die in het echt absoluut niet zouden moeten gebeuren. Echte pedofilie ligt onder age players heel gevoelig en ze zijn er fel tegen. Waarschijnlijk omdat ze zich juist zo goed kunnen verplaatsen in de rol en gevoelens van een kind dat een autoriteitsfiguur of een beschermende figuur tegenover zich heeft. Er zijn age players die seks met een ‘little’ (de age player in de kinderrol, red.) sowieso fout vinden. Zo denk ik er zelf niet over, maar ik kan het wel begrijpen. Ik heb het met mijn man over mijn twijfels gehad. Op een gegeven moment ging ik nadenken over hoe ik door de rol die ik aanneem mijn sekspartner maak tot iemand die een pedofiel speelt en toen voelde ik me heel vies. Mijn man reageerde daar heel goed op. Hij zei: nou dat is heel simpel, het is niet echt, het is een fantasie. Net zoals met sm, die mannen zijn ook geen wife beaters. Ik ben een volwassen vrouw die zich op een bepaalde manier gedraagt of neerzet en dat vindt hij geil.’
Spiegeloog
40
Heb je contact met andere age players? ‘Eigenlijk niet, al kom ik ze wel regelmatig tegen op kinky parties. Andere ‘littles’ doen vaak erg overdreven, vind ik. Dan voel ik me persoonlijk belachelijk gemaakt en krijg ik het gevoel dat ze een soort karikatuur van mij neerzetten. Dat bedoelen ze niet zo, maar hun interpretatie is: als ik een schooluniform aantrek, dan moet ik zooo gaan praaaatuuuh en moet ik aan je haar trekken. Of ze gaan juist heel sexy aan hun lolly likken. Voor de meeste mensen is het slechts een erotisch spel, voor mij is het een lifestyle. Als mijn man en ik uitgaan, gaan we eigenlijk altijd naar kinky parties. Ik ben best wel een gezien figuur in de fetish scene, omdat ik altijd in schooluniform loop en ook online heel actief ben. Op die feesten word ik soms benaderd door mensen die zeggen: ik wil dat ook weleens proberen, zullen we een keer afspreken om het erover te hebben? Dat kets ik altijd een beetje af. Ik vind dat je dat gewoon zelf moet ontdekken. Ik wil geen gratis cursus geven over iets wat voor mij heel intiem is. Er zijn ook travestietenbaby's, de officiële term is ‘sissy boys’ (- volwassen mannen die zich kleden als babymeisjes in overdreven outfits met een dikke luier, red.), en die willen áltijd mijn zusje zijn... Daar zit ik dus niet op te wachten. Ze vragen niet eens of ik überhaupt een zusje zou willen hebben.’
april 2011
Denk je dat age play met nostalgie te maken heeft? ‘Bij nostalgie is het zo dat je op dingen terugkijkt door een andere bril. Maar wat ik ervaar is juist het puur beleven van dingen. Ik vind het een shit-term, maar ik kan echt ‘kinderlijk enthousiast’ van iets raken. Dan ga ik ook springen enzo, dat vind ik echt leuk. Ik was bijvoorbeeld met vrienden in de Efteling en dan heeft iedereen zo’n gevoel van: ooohh hier ging ik vroeger ook altijd in! Dat zou je nostalgie kunnen noemen. Maar ik ben dan echt rond aan het rennen van attractie naar attractie terwijl ik denk: dit is mooi zeg, hier wil ik wel in, hoi hoi! Dat is toch net een iets andere beleving.’
acht was, had ik gewoon speelgoed voor mijn leeftijd en geen peuterspeelgoed meer, maar dan zat ik wel steeds in de folders van Bart Smit naar peuterspeelgoed te kijken. ‘Ooohh, dat is leuk, dat is mooi,’ dacht ik dan. Ik ging plaatjes uitknippen en mijn ouders dachten echt: doe even normaal! Dat lieten ze ook duidelijk aan me merken. Pas later begreep ik wat er aan de hand was en dat ik eigenlijk toen al aan age play deed. Soms deed ik of ik heel verlegen was, terwijl ik dat echt nooit ben geweest. En ik herinner me nog dat mijn vader heel vaak zei: 'Praat normaal, Karin!’ En dan reageerde ik heel zeurderig met: neee willik niet. Het zat er duidelijk al heel jong in en dat is best wel bijzonder, vooral omdat ik toen nog totaal niet bezig was met seksualiteit.’ In hoeverre zijn je ouders op de hoogte van hoe jij je leven nu ingericht hebt? ‘Ze weten er niet zoveel van. Met mijn vader heb ik weinig tot geen contact. Toen ik net voor het eerst een eigen huis had, is hij met zijn nieuwe vrouw langsgekomen. Dat voelde heel confronterend, bijna als een soort coming out. Ik ging mijn vader laten zien: dit ben ik. Het was in de periode dat ik de term age play net ontdekt had, ik zat op een roze wolk en had me helemaal uitgeleefd in de inrichting van mijn huisje. Ik had een eenpersoonshoogslaper, waar je echt in moest klimmen. Ook had ik kinderdekbedden en ecru gordijnen van Jip en Janneke. Wel nog stijlvol, maar wel een opvallend kleurig en vrolijk huis. Achteraf heb ik hard om mezelf gelachen dat ik zo zenuwachtig was voor het bezoek van mijn vader. Hij liep de kamer in, keek rond en zei: tja, ja, zoiets had ik wel verwacht. En toen ging hij zitten met een glimlach. Mijn vader herkende gewoon wat hij altijd al van me gezien had, terwijl age play voor mij inmiddels ook grotendeels iets seksueels was geworden; best wel grappig. Later heeft hij mijn man ook ontmoet, dus hij weet wel dat die een stuk ouder is dan ik. Maar we hebben het nooit gehad over wat voor soort relatie ik heb. Ik zou ook niet willen dat mijn echte vader erachter komt dat ik mijn man papa noem. Ik doe dat natuurlijk ook niet omdat ik hem ermee vergelijk, maar ik vergelijk ze wel qua rol. Dat zou mijn vader persoonlijk kunnen opvatten en dan kunnen er heel rare gedachten ontstaan.’
- Op mijn achtste knipte ik plaatjes van peuterspeelgoed uit -
Bleef je als kind naarmate je ouder werd steeds interesse houden in dingen die bedoeld waren voor jongere kinderen? ‘Het was niet zo dat ik bepaalde dingen bleef doen, ik ging ze op een gegeven moment wéér doen. Toen ik een jaar of
ramsj!
Vind je kijken naar iemands jeugd de verkeerde manier om zoiets te benaderen? ‘Strikt genomen wordt alles wat ‘anders’ is, beschouwd als een indicatie. En dat is erg jammer, want het kan iemand ook baten. Iets waar mensen gelukkig van worden moet je niet willen behandelen, maar het kan misschien zelfs een behandeling ondersteunen. Age play hoeft niet altijd terug te voeren te zijn op de jeugd en een trauma. In sommige gevallen wel hoor, maar dan ligt het er vaak dikker bovenop. Dan willen mensen in een bepaalde vorm van roleplay heel specifieke handelingen en scenario’s uitvoeren. Dat je sterk denkt: hier wordt een herinnering nagespeeld. Op zich kan dat heel goede therapie zijn. Als je een ervaring herbeleeft met kennis die je toen niet had, maar nu wel, kun je er bewust mee bezig zijn en er meer grip op krijgen. Voor mijzelf geldt dat age play mij heel gelukkig maakt. Ik ben iedere dag opnieuw heel gelukkig.’ <<
Ik moest dit even kwijt, samengesteld door Katja de Bruin (2008) Een bloemlezing uit vijftien jaar brieven van VPRO’s Achterwerk, op de achterkant van de televisiegids. Het zijn berichten met vrolijke, ontroerende en meestal schaamteloos intieme ontboezemingen, die vaak leidden tot reacties van lotgenoten. Achterwerk-redacteur De Bruin bundelde een groot aantal van deze brieven tot een fascinerend verhaal van wat kinderen en jongeren bezighield tussen de jaren 1992 en 2006. Wie van jullie schreef er ook een brief ? Karel van het Reve noemde Achterwerk het beste weekblad van Nederland. Amsterdam: Thomas Rap, van €19,90 voor €7,99, 364 p.
Vijftig wereldboeken voor peuters en kleuters, Hannie Humme (2000) Aan de hand van vijftig in Nederland en Vlaanderen verschenen prenten- en jeugdboeken worden leuke spel- en voorleessuggesties gegeven voor kinderen van twee tot zes jaar. Met aandacht voor taalactiviteiten zoals woordenschat, liedjes en gedichtjes. Vooraf een inleiding over de ontwikkelingsfasen van peuters en kleuters, over beginnende taal- en leesontwikkeling en tweede taalverwerving. Inspirerend voor ouders en oppassen, interessant voor iedereen die met kinderen werkt. Amsterdam: Bulaacq: van €18,50 voor €5,99 en nog 50% korting ook: € 3,00, 224 p.
Grote avonturen van de kleine Nicolaas, Goscinny en Sempré (2009) René Goscinny (1926-1977) was de schrijver van Lucky Luke en Asterix. Jean-Jacques Sempré (1932), een van de beroemdste illustrators ter wereld, tekent o.a. voor Paris Match en The New Yorker. Zij maken van de grappige avonturen van het Franse jongetje Nicolaas een feest voor oog en oor. Geniet van de humor, de ondeugendheid en het bijzondere taalgebruik van Nicolaas en zijn vrienden, vertaald door Marijke Koekoek. Volgens de recensent van het NRC: ‘Pure pret voor jongens die zichzelf herkennen, voor meisjes die iets van jongens willen snappen, maar misschien nog wel het meest voor vaders die ooit jongens waren.’ Amsterdam: Atlas, van €17,50 voor 7,99, 251 p. Bovenstaande boeken zijn gezien bij de Slegte, Amsterdam.
Spiegeloog
Tekst: Joost Molenaar
41
Had je je daar anders onprettig bij gevoeld? ‘Dan was ik echt zo’n duidelijke casus geweest. Zo van: oh ja zie je nou wel, foute jeugd en dan nu haar jeugd aan het herbeleven. Oh en haar man is twintig jaar ouder, typisch... Dat is naar mijn overtuiging dus niet het geval en dat vind ik leuk. Ik beschouw mijn voorkeur voor age play als mijn seksualiteit, net als bijvoorbeeld homoseksualiteit. De een komt er achter als hij 35 is, de ander op z’n zestiende. En bij sommige mensen is het al aan ze te zien als ze vijf zijn. Het zit er gewoon in en je kiest er niet voor. Een vervelende jeugd wordt vaak als reden opgegeven wanneer je in je volwassen leven iets aparts hebt. Soms is er inderdaad duidelijk iets aan te wijzen, maar in veel gevallen zijn aparte voorkeuren ook aangeboren.’
leesvoer voor psychologen
april 2011
Je komt niet uit een heel warm gezin. Denk je dat je voorkeur voor age play daarmee te maken heeft? ‘Daar heb ik het wel lang in gezocht. Het zou ook wel logisch zijn: dat ik nu de dingen doe die ik vroeger niet gedaan heb. Ik heb op te jonge leeftijd te veel verantwoordelijkheid gehad. Mijn vader was de grote afwezige en mijn moeder had ernstige psychische problemen. En mijn zus deed niks, dus ik runde op vrij jonge leeftijd al het gezin. Maar dat begon rond mijn elfde en toen deed ik dus al jaren kinderdingen. Ik ben blij dat ik weet dat de age play er altijd al was en dat het niet begonnen is op het moment dat ik die zware verantwoordelijkheid kreeg. Ik vind het fijn dat ik die herinneringen heb en dat ik de age play in een juist perspectief kan zetten.’
de Wandelgang Wat was het leven toch eenvoudig als kind. Geen tentamens, geen werk en geen verantwoordelijkheden. Buitenspelen totdat papa of mama je naar binnen roept, omdat het eten klaar is. Ook de psychologiestudent op de UvA denkt wel eens vol weemoed terug aan zijn of haar kindertijd. Spiegeloog vroeg in de wandelgang: Wat is de mooiste herinnering uit je kindertijd? Tekst & Foto's: Bianca Muurman en Kirsten Vegt
Spiegeloog
Daphne: ‘Vroeger was buitenspelen altijd mijn favoriete bezigheid. En dan het liefst lekker in de natuur, tussen de bosjes en in de bomen. Ik ben opgegroeid in Watergraafsmeer, wat gelukkig ook een vrij groene buurt is. Ik weet nog goed dat ik met vriendjes en vriendinnetjes altijd in een treurwilg bij mij in de buurt hing. Ook speelden we vaak oorlogje met elkaar, natuurlijk wel met nepgeweren.’
42 april 2011
Kees: ‘Als kind haalde ik vaak kattenkwaad uit met een vriendje. We hadden dan een grote bak met briefjes, waar opdrachten op stonden. Om de beurt moesten we zo’n briefje uit de bak halen en de opdracht uitvoeren. Eén keer trok ik een briefje waarop stond dat ik in het bad moest springen waar het water van m’n moeder haar laatste badsessie nog in zat. Door zo’n briefje heb ik ook een keer de heg in de fik gestoken. Helaas ben ik niet altijd met al mijn kattenkwaad weggekomen.’
Erik: ‘Mijn favoriete jeugdherinnering? Ik heb een erg leuke jeugd gehad, maar de logeerpartijtjes bij mijn opa en oma waren altijd één groot feest. De regel was dat zolang je niks sloopte, alles mocht. Verder werd ik er ook altijd overladen met cadeaus, midgetgolfpartijtjes en Happy Meals van de McDonalds.’
Marloes: ‘Een erg fijne herinnering is dat ik op de schommel zat en dat m’n vader me dan duwde. Vaak deden we het spelletje ‘kermis’, waarbij hij de touwen draaide en ik heen en weer schudde. Dat was natuurlijk hartstikke eng, maar daarom ook weer heel leuk. Ook heb ik een keer het liedje Ik heb een handje zand bewaard van Kinderen voor Kinderen geplaybackt, waarbij ik ook echt een handje zand door m’n vingers liet glijden. Ik was toen een jaar of vier, maar na afloop zei m’n buurjongen van veertien: ‘Nou, met haar wil ik wel een glas sinas drinken’.’
Loek: ‘Mijn leukste jeugdherinnering is toch echt mijn pianooptreden met Cor Bakker. Ik was toen een jaar of dertien. In het plaatselijke theater in Alphen aan de Rijn mocht ik met nog een aantal andere pianospelers van mijn leeftijd een piano-estafette doen. Bij zo’n estafette doen er veel mensen mee die elkaar snel afwisselen tijdens het spelen van een stuk. Het was een groot succes.’
Jitka: ‘In groep acht heb ik een cd gemaakt met liedjes die ik zelf had bedacht en gezongen. Het genre? Laten we het maar ‘experimentele nederpop’ noemen. Het opnemen was heel makkelijk, want ik had met sinterklaas een microfoon gekregen waar je liedjes in kon zingen die je dan via een Apple-programma op een cd kon zetten. Het werd een enorme hit op m’n basisschool en ik was dan ook best wel een beetje beroemd in groep acht.’
Spiegeloog
Tymen: ‘Toen ik een jaar of twaalf was, zat ik even in een rolstoel. Ik ben geboren met een klompvoet en na de derde operatie moest m’n been in het gips. Toen ik op school kwam, was zo’n rolstoel natuurlijk reuze-interessant. Uiteindelijk ben ik met mijn hele klas over het schoolplein gaan racen en deden we wedstrijdjes. Ik ging wel een keer bijna onderuit toen ik een wheelie (voeten omhoog en op de wielen balanceren, red.) deed.’
Erjo: ‘In groep acht deed ik een keer mee aan een playbackshow. Samen met nog twee vriendjes hadden we ons verkleed als Linda, Roos en Jessica en playbackten we Ademnood. We hadden sinaasappels onder onze T-shirts gedaan en we hadden make-up op ons gezicht. Onze prijs? Eeuwige roem natuurlijk.’
Loes: ‘Op de basisschool hadden we altijd verschillende maandthema’s. Toen het thema ‘tovenaars’ was, stond er een bezem in de klas. Ik weet nog goed dat ik daar een keer mee door het lokaal mocht vliegen, wat heel erg leuk was. We hadden ook wel eens een thema waarbij de kinderen allemaal hapjes mee mochten nemen die te maken hadden met hun afkomst. De loempia’s van een meisje wier ouders uit China kwamen waren dan altijd het populairst.’
43
april 2011
Thomas: ‘Op de middelbare school heb ik meegespeeld in een toneelstuk van Shakespeare, genaamd Een Midzomernachtsdroom. Ik speelde Lisander, die verliefd is op Hermia, die van haar vader met een ander (Demetrius) moet trouwen, waar haar beste vriendin Helena dan weer verliefd op is. Kortom, net een echte soap. We hebben het toneelstuk een half jaar lang voorbereid tijdens de lessen Nederlands. Het werd een groot succes, maar ik heb wel wat lessen Nederlands gemist.’
bacchus
De stoornis van Sneeuwwitje 'Awimbaweh, awimbaweh.' Niet het meisje met de vlechtjes achterop de fiets bij haar moeder zingt uit volle borst liedjes van de film De Leeuwenkoning, maar ik, de inmiddels volwassen studente psychologie die hen inhaalt, gaat zingend door de straten. Velen met mij kunnen zich een jeugd zonder Disneyfilms niet indenken. Ik kan niet anders dan lof uiten over de films met hun prachtige nummers en geweldige beelden. Kinderen leren door de films over goed en kwaad en over normen en waarden waar Jan Peter niet tegenop kan. Opvallend zijn ook de sterke persoonlijkheden die voorkomen in de verhalen. Na de vakken waarin een psychologiestudent als ik leert over extreme karaktertrekken die de stoornissen uit de DSM-IV vormen, is de verleiding groot de hoofdpersonages even onder de loep te nemen. Neem bijvoorbeeld Sneeuwwitje. Je kunt bijna niet anders dan dit mooie meisje een cognitieve-gedragstherapie aanbieden om van haar smetvrees af te komen. The Big Five persoonlijkheidsdimensies komen ook voor in de Disneyfilms. Neem bijvoorbeeld Simba. Hij is door al zijn levenslast het neurotische karakter van het stel. De narcistische trekjes van de leeuwenkoning omtrent zijn troonopvolging verdwijnen wanneer hij een Post Traumatische Stress Stoornis ontwikkeld na het verliezen van zijn vader. Hij voelt zich verantwoordelijk voor het overlijden van zijn vader en vertrekt. Doordat hij zich zo teruggetrokken heeft, ontwikkelt hij een sociale fobie en durft hij niet terug te keren in de leeuwengroep. Belle en het Beest is stiekem een prachtig verhaal over extraversie en introversie. De in het begin introverte Belle, die met haar intelligentie het niveau van het dorp ontgroeit, ontmoet het nog veel introvertere en tevens egoïstische Beest. Hoe meer Belle zich blootgeeft en de band tussen haar en het Beest groeit, hoe opener het beest wordt.
Pocahontas en John Smith vertellen de kijkertjes een verhaal over meegaandheid. ‘Ben ik een onwetende wilde? Jij bevoer de hele wereld, je kijkt vast niet verkeerd. Toch heb ik het idee, dat de wilde van ons twee, degene is die niet luistert en niet leert.’, zingt Pocahontas. Alsof zij zo makkelijk is; ze is alleen meegaand met de wind! Straatrat Aladdin is alles behalve consciëntieus. Hij leeft van dag tot dag en is enorm impulsief, tot hij de vrouw van zijn leven ontmoet. Naast overleven op straat is zijn enige doel nu het veroveren van de Arabische prinses. Ik kom thuis en zet nog even een klassieker aan: De kleine zeemeermin. Degene die het het zwaarst getroffen heeft, is toch wel de roodharige Ariël. Zij heeft te kampen met een niet eerder vertoonde vorm van een gender-identiteitsstoornis: ze is een zeemeermin, maar wil een mens zijn. Maar ook zij heeft een van de grote vijf persoonlijkheidstrekken op zich genomen. Haar openheid voor nieuwe ervaringen is bewonderenswaardig. Voor ik het weet is de film alweer bijna ten einde. Sebastiaan de krab en de vader van Ariël kijken beteuterd naar de zeemeermin die op het land wil gaan leven. ‘Dan is er nog maar één probleem denk ik’, zegt koning Triton. ‘En wat is dat probleem dan majesteit?’, vraagt de krab hem. ‘Hoe erg ik haar zal gaan missen’, antwoordt hij, en hij verandert de zeemeerminnenvin van Ariël in mensenbenen. Ariël verlaat haar familie en verruilt de zee voor land. Ik voel me even als Ariël: ik ben ook ‘op eigen benen’ gaan staan. Of bij nader inzien toch niet? Ik kijk beteuterd hoe de aftiteling voorbij komt. Ik ben nog steeds een klein kind dat verlekkerd naar de Disneyfilms kijkt.
Lisanne Peschier