De Eerste Keer oktober 2011 • jaargang 39 • nummer 342
39e jaargang nr. 342, oktober 2011 ISSN 0166-1930 Spiegeloog is een blad voor de Afdeling Psychologie, Universiteit van Amsterdam
Kamer 504 Diamantbeurs Afdeling Psychologie Weesperplein 4 1018 XA Amsterdam t: 020 - 525 67 58 e: spiegeloog-fmg@uva.nl
Hoofd-/Eindredactie Mariska Dijkstra & Tessa Velthuis. Redactie Morgan Cavallo, Tess Hol, Bo van Houwelingen, Vera van der Molen, Joost Molenaar, Bianca Muurman, Myrthe van Stralen, Kirsten Vegt, Alicia de Vries. Medewerkers Denny Borsboom, Conor Dolan. Fotografie Mariska Dijkstra, Bianca Muurman, Tessa Velthuis.
De eerste keer in vele opzichten
Omslagillustratie Nationaal Archief (www.nationaalarchief.nl) Layout Mariska Dijkstra & Tessa Velthuis.
Het studiejaar is weer begonnen en zo ook de slopend zware werkzaamheden op de redactie van Spiegeloog. Onze zeer gewaardeerde kanjer Vera heeft afscheid genomen als hoofdredactrice, maar tot onze grote vreugde blijft ze actief als redactielid. Mariska heeft het stokje van Vera overgenomen. En hoofdredacteur van Spiegeloog zijn valt niet mee, zo heeft zij de afgelopen weken kunnen ervaren. De eerstejaars kunnen bij dit nummer hun hart ophalen; zij beleven de komende weken immers een heleboel 'eerste keren'. Tess helpt graag een handje met haar checklist voor nieuwe studenten. In het artikel van Mariska maak je kennis met verschillende medewerkers van de faculteit. Wist je dat Klaas Visser eigenlijk een echte Fries is? Alicia schreef een artikel over belangrijke mijlpalen in de ontwikkeling van kinderen. Tessa verdiepte zich in het geheugen en vroege herinneringen. Tenslotte vertelt Bo over de do's & don’ts als je voor de eerste keer gaat solliciteren. We wensen jullie heel veel plezier bij het lezen van dit nummer. Mocht het een eerste kennismaking zijn, dan hopen we je niet meer los te laten. En kende je ons al, welkom terug!!
Tessa en Mariska
Druk Drukkerij de Raddraaier Van Ostadestraat 233 b 1073 TN Amsterdam 020 - 673 05 78 Reacties, commentaren en ingezonden brieven zijn van harte welkom. Voor lange artikelen die ter publicatie worden aangeboden, is het verstandig eerst contact op te nemen met de redactie. De redactie behoudt zich het recht voor bijdragen in te korten of te wijzigen. Spiegeloog verschijnt zeven keer per jaar. Een abonnement op Spiegeloog kost € 15,- per jaar. Indien geïnteresseerd, stuur een bericht met uw naam en adres naar de redactie. Niets uit deze uitgave mag vermenigvuldigd worden zonder schriftelijke toestemming van de redactie.
Inhoud
4
16
18
Geheugen
Mijlpalen
Checklist
Vroege herinneringen
Lopen, wijzen en praten
Voor de eerstejaarsstudent
Docenten over hun eerste keer 6 Engels, Borsboom, Visser, Starreveld
Rondvraag Borsboom aan Dolan
15
Wandelgang 22 Jouw eerste en meteen laatste keer Bacchus De eerste keer
Filmrecensie Crazy Stupid Love
10 Ivoren Toren Vroeger
17
Op Kamers Richard Ridderinkhof
11 Tabula Rasa De eerste indruk
20
Solliciteren Voor een ĂŠchte baan
12 Mededelingen Activiteiten voor studenten
21
24
Vroege herinneringen En het kwijtraken ervan De meeste mensen herinneren zich niks van voor hun vierde levensjaar. Toch vinden er in die periode vaak zeer invloedrijke gebeurtenissen plaats; denk aan een verhuizing of het krijgen van een broertje of zusje. Hoe kan het dat je dit vergeet?
Tekst: Tessa Velthuis
Spiegeloog
4 oktober 2011
Infantiele amnesie, dat is de term die gebruikt wordt voor het ontbreken van autobiografische herinneringen van voor ons vierde levensjaar. Die leeftijdsgrens is geen ijzeren wet, maar grofweg kun je zeggen dat onze vroegste herinnering afkomstig is uit de tijd dat we ongeveer 3,5 jaar oud waren. Er zijn uiteraard individuele verschillen; sommige personen zijn in staat zich dingen te herinneren van toen ze twee jaar oud waren, anderen lijken niks te hebben opgeslagen van voor hun vijfde. Er zijn ook culturele verschillen; de vroegste herinnering van een Nieuw-Zeelander is gemiddeld van een half jaar eerder dan die van een Koreaan. Wanneer vroege herinneringen afwijken van de traditionele leeftijdsgrens van 3,5 jaar, is dat meestal omdat de gebeurtenissen waar het om gaat zeer stressvol waren voor het kind, bijvoorbeeld een natuurramp. In een onderzoek van Peterson (2001) konden zeven- en achtjarigen gedetailleerd vertellen over ernstige verwondingen die ze vijf jaar eerder hadden opgelopen.
van de herinnering. Het brein van een jong kind is wellicht nog niet uitgerust om een herinnering op te slaan voor langere tijd. Het ‘coderingssysteem’ van het kinderbrein is nog in ontwikkeling. Als dit het geval is, zijn vroege herinneringen dus niet intact opgeslagen en gevoelig voor erosie. Dat is de reden dat we die herinneringen nu niet meer hebben en dat we lijden aan infantiele amnesie. Het probleem kan ook liggen in het terughalen van de herinnering. Er wordt dan vanuit gegaan dat vroege herinneringen wel degelijk opgeslagen zijn in het brein, maar dat de context zo anders is bij het terughalen dat het niet meer mogelijk is om verbinding te maken met die herinneringen. Jonge kinderen hebben nog geen goed ontwikkeld zelfbeeld en hun mogelijkheden om herinneringen in te bedden in een context van emoties en persoonlijke doelen zijn nog zeer beperkt. Ook hebben kinderen slechts prille taalvaardigheden, dus de herinnering kan niet steunen op narratieve en temporele concepten. De ‘persoonlijke betekenis’ van een herinnering is eenvoudigweg nog niet zo rijk bij een kind als bij een volwassene (Bauer et al., 2007). Een combinatie van beide verklaringen lijkt het meest aannemelijk: vroege herinneringen zijn fragiel en gevoelig voor interferentie, en
- Vroege herinneringen zijn gevoelig voor erosie -
Wetenschappers geven twee mogelijke verklaringen voor het wonderlijke verschijnsel dat infantiele amnesie is: het probleem zit ofwel in het opslaan ofwel in het terughalen
Dat je vroege herinneringen kwijtraakt bij het ouder worden, wordt ondersteund door de onderzoeken van Peterson. Peterson et al. (2005) vroegen kinderen van zes tot negentien jaar oud naar hun vroegste herinneringen. De ouders van de kinderen moesten aangeven of de beschreven gebeurtenis inderdaad had plaatsgevonden en zo ja, wanneer dat was. Peterson vond geen verschil in het soort herinneringen tussen de leeftijdsgroepen. Wel vond ze dat 6-9 jarigen zich eerdere gebeurtenissen herinnerden dan oudere kinderen. Vanaf hun tiende jaar lijken kinderen in herinneringenonderzoek beschouwd te kunnen worden als volwassen, omdat ze dan netjes volgens het boekje op de grens van 3,5 jaar zitten met hun eerste herinnering. Peterson heeft vervolgonderzoek gedaan (2011) met dezelfde kinderen, die ze twee jaar later opnieuw liet vertellen over hun vroegste herinnering. De kinderen beschreven herinneringen van gemiddeld 7,6 maanden later (van een leeftijd van ongeveer 40 maanden) dan de herinneringen die ze in het eerdere onderzoek beschreven hadden (van een leeftijd van ongeveer 32 maanden). Slechts twee kinderen uit de groep met voormalig 4- en 5-jarigen en drie kinderen uit de groep met voormalig 5- en 6-jarigen vertelde dezelfde vroegste herinnering als twee jaar eerder. In de oudere leeftijdsgroepen waren dit 22 kinderen. Oudere kinderen waren dus consistenter in hun vroegste herinneringen, maar die herinneringen waren wel van een latere leeftijd. De onderzoekers wilden ook weten of de kinderen zich de oorspronkelijk vertelde herinneringen nog wel konden herinneren. Vrijwel alle oudere kinderen wisten nog wat ze twee jaar eerder verteld hadden, nadat de onderzoekers wat hints gegeven hadden. Bij de jongere kinderen was dit lang niet altijd het geval; meer dan een derde van de kinderen kwam de oorspronkelijke herinnering niet bekend voor en sommige kinderen ontkenden zelfs expliciet dat ze die herinnering verteld hadden.
Bronnen - Bauer, P. J. (2007). Remembering the times of our lives: Memory in infancy and beyond. Mahwah, NJ: Erlbaum. - Howe, M., & Courage, M. (1993). On Resolving the Enigma of Infantile Amnesia, Psychological Bulletin, 113, 305-326 - Peterson, C., Grant, V. V., & Boland, L. D. (2005). Childhood amnesia in children and adolescents: Their earliest memories. Memory, 13, 622–637. - Peterson, C., Warren, K., & Short, M. (2011). Infantile Amnesia Across the Years: A 2-Year Follow-up of Children’s Earliest Memories. Child Development, 82, 1092–1105.
Spiegeloog
Er is wel iets vreemds aan de hand. Driejarige kinderen kunnen zich namelijk wel gewoon dingen herinneren, soms zelfs dingen die een jaar eerder gebeurd zijn. Dit geldt ook voor tweejarigen, met een beetje hulp van de ouders. We kunnen dus zeker niet stellen dat jonge kinderen een slecht geheugen hebben (Fivush et al., 1987). Dit past niet in de verklaring dat er een probleem is met het opslaan van vroege herinneringen; jonge kinderen praten over gebeurtenissen uit hun verleden, wat wil zeggen dat die gebeurtenissen zijn doorgedrongen tot hun langetermijngeheugen. Maar eenmaal volwassen, zijn die herinneringen van voor het vierde jaar verdwenen. Hoe ouder je wordt, hoe minder toegang je hebt tot die hele vroege herinneringen. Het is nog niet precies bekend welke mechanismen hieraan ten grondslag liggen.
Vroege herinneringen vallen binnen een zeer ingewikkeld onderzoeksgebied, niet in de laatste plaats omdat er gevraagd wordt naar persoonlijke ervaringen. Het is moeilijk te controleren of, en wanneer, een vertelde herinnering daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Een ‘valse herinnering’ (zie kader) is zo geplant, opzettelijk of niet opzettelijk... <<
Komen deze gebeurtenissen je bekend voor? 1. Do you remember when you were little you found some makeup and painted your whole face? 2. Do you remember when you were little your mom locked the keys in the house and you had to go to your neighbors? 3. Do you remember when you were little you laid your bike down behind a car and someone ran over it? 4. Do you remember when you were little you saw a fly on the window and you tried to squish it and broke the window? 5. Do you remember when you were little you poked your head through the railings and got it stuck? 6. Do you remember when you were little you were riding in the car and you lost one of your favorite toys out the window? 7. Do you remember when you were little you were playing with your friend and you cut all of his ⁄ her hair off ? 8. Do you remember when you were little, someone gave you a coin and you swallowed it? 9. Do you remember when you were little you were pretending to drive in your parents’ car and it started moving? 10. Do you remember when you were little you were feeding the ducks and one chased after you and bit you? Suggestieve vragen (false memory cues) kunnen ervoor zorgen dat je je gebeurtenissen herinnert die in feite nooit gebeurd zijn. In veel onderzoek naar vroege herinneringen wordt bovenstaande vragenlijst gebruikt.
5 oktober 2011
tevens zorgt het verschil in context tussen het moment dat de herinnering opgeslagen is en het moment dat de herinnering teruggehaald wordt voor een barrière.
Docenten over hun eerste keer Een eerste ervaring is natuurlijk niet alleen spannend voor studenten, ook docenten hebben heel wat moeten doorstaan. In dit artikel doen vier medewerkers van de faculteit Psychologie een boekje open over hun eerste keer. Tekst & foto's: Mariska Dijkstra
Spiegeloog
Ondanks de droom ging het eerste college van Marijke Engels goed en was ze inderdaad niet gespannen. Bij het opstellen van haar eerste tentamen was dat wel anders.
6
Marijke Engels, docente Testtheorie- en Praktijk De eerste keer college geven en tentamen opstellen
oktober 2011
‘Ik weet heel goed dat mensen de stof van mijn vakgebied niet zo leuk vinden, dat ze er niet op zitten te wachten. Voor mij is het dan de sport om het zo te brengen dat mensen gaan zien dat ze er wat aan hebben en dat het, als ze er hard aan werken, nog leuk kan zijn ook.’
‘Het maken van zo’n eerste tentamen is heel erg spannend. Je vraagt je af hoe het gaat aflopen, of ze het allemaal zullen begrijpen. Een tentamen maken kost erg veel tijd en die eerste keer helemaal. En dan het tentamen zelf, ik weet het nog precies; het was in een zaal boven de Agora. Ik was persoonlijk aanwezig, want er kan altijd een foutje in het tentamen zijn geslopen dat je dan zelf moet oplossen. Ik was als de dood dat er een fout in zou zitten. Gaandeweg het tentamen merk je dat het allemaal wel lukt, dan kom je een beetje tot rust. Maar dan ga je nakijken, dat is ook enorm spannend. De eerste keer werd het nachtwerk. Dat is natuurlijk een kwestie van ervaring, nu is dat niet meer het geval. Gelukkig was het tentamen goed gemaakt en waren er geen klachten; een enorme opluchting!
Marijke Engels werd in 1991 aangesteld als docente Methoden van Onderzoek. Tegenwoordig geeft ze verschillende vakken waaronder Testtheorie- en Praktijk. Daarnaast begeleidt ze de Methodologiewinkel. Voordat ze werd aangesteld als docent was ze onder andere werkzaam als student-assistent In die functie had ze al vaak werkcolleges gegeven, dus voor haar eerste ‘echte’ college was ze niet zo heel gespannen. Alhoewel een droom die ze had anders deed vermoeden...
Wel is er één opmerking die altijd - maar dan ook echt altijd - terugkomt: het tentamen was moeilijker dan het oefententamen. En dat is grappig, want ik maak de tentamens (het oefententamen, het hertentamen en het echte tentamen) altijd tegelijkertijd. En dan laat ik de secretaresse kiezen welke van de drie het echte tentamen wordt, versie A, B of C. Dit jaar neem ik ze mee naar college en laat ik de studenten kiezen. Dat doe ik expres op die manier, zodat studenten begrijpen dat de tentamens gelijkwaardig zijn en dat het niet uitmaakt welke ze kiezen.
‘Ik droomde dat ik in een theater stond, op het podium achter de gordijnen. Ik keek tussen die gordijnen door en zag de zaal volstromen met mensen aan wie ik college moest gaan geven. Toen dacht ik opeens: ‘Oh maar dat kan helemaal niet, ik ken al die namen niet, ik heb ze niet uit mijn hoofd geleerd!’ Ik werd zo bang dat ik niet meer op durfde te komen.’
Maar ik begrijp de reactie wel. Er staat veel op het spel en zo vlak na een tentamen zijn mensen vaak nog gespannen. Ze zijn dan gefocust op wat er allemaal niet goed ging en kunnen daardoor niet goed inschatten hoe ze het hebben gemaakt. Ik zeg dan ook altijd: ‘Wacht nou maar even af...’’
‘De eerste keer dat ik college gaf in zaal A was dat niet voor studenten, maar voor een sollicitatiecommissie. Het geven van een college was namelijk onderdeel van mijn sollicitatieprocedure. The proof of the pudding is in the eating!’ In 2005 solliciteerde Peter Starreveld bij de UvA, hij werd aangenomen als docent en geeft sindsdien met veel plezier het vak Inleiding in de Psychologie. Daarnaast is hij onder andere voorzitter van de examencommissie, inhoudelijk coördinator van de basisopleiding, supervisor van de practicumgroepen en doet hij onderzoek op het gebied van taal. ‘Ik vond het erg leuk, maar ook onwijs spannend om dat college te geven voor de sollicitatiecommissie. Ik weet nog dat ik in zaal A ging kijken en dacht: Wauw, ik sta hier in een bioscoop! Het was echt gigantisch. Toch vond ik de zaal ook heel fijn; het is een zaal waar veel mensen in kunnen, zonder dat je als docent het idee hebt dat het er écht heel veel zijn.
Studenten vinden het vaak eng om een vraag te stellen, maar ik vond het heel spannend om vragen te krijgen, want vragen kun je niet voorbereiden. Ik bedacht zelf altijd zoveel mogelijk vragen van tevoren, inclusief het antwoord, maar vragen blijven onvoorspelbaar. Vaak vroeg ik studenten even langs te komen in de pauze of na afloop van het college, dan had ik meer rust om de vraag goed te beantwoorden. Eén van de eerste vragen die ik kreeg ging over Descartes. Ik had net verteld dat Descartes één van de eersten was die het lichaam belangrijk vond. Hierop kreeg ik een vraag van een student die zei: ‘Maar hij was toch niet de eerste?’ Hij noemde een naam van één of andere Franse filosoof en het boek dat hij had geschreven en ik dacht: Zo, dus dit is het niveau! Achteraf bleek dat niet helemaal te kloppen, want de persoon in kwestie was een filosofiestudent.
- College geven is spannend, want je wordt altijd beoordeeld -
Nu was het gezelschap van de sollicitatiecommissie en nog een aantal genodigden niet heel groot, maar ze waren wel erg belangrijk. Normaal gesproken is het al spannend om een college te geven, want je wordt altijd beoordeeld en als je iets fout zegt, dan vinden mensen daar wat van. Maar als er van afhangt of je een baan krijgt of niet, dan is de spanning toch van een heel andere orde. Gelukkig ging het goed en kreeg ik meteen te horen dat ik was aangenomen. Het eerste college voor studenten vond ik ook erg spannend. Ik had geen idee hoe het zou zijn om voor vierhonderd man te staan. Er zijn achthonderd ogen op je gericht en je moet ze maar zien te boeien. En je weet: ze gaan wat van me vinden. In het begin is dat heel bedreigend.
Tijdens de colleges was ik vaak rustig. De spanning was veel meer aanwezig voorafgaand aan de colleges en met name omdat ik me afvroeg of ik alle vijftien colleges wel op tijd voorbereid zou krijgen. In die tijd had ik het gigantisch druk, het maken van die colleges kost enorm veel tijd. Ik was toen met niks anders meer bezig in mijn leven dan met die colleges. Nu ik meer ervaring heb, merk ik dat de spanning is gedaald en gezonde spanning is geworden. Ik kan nu ook rustig vragen uit het publiek beantwoorden en heel direct reageren. Ik ben volledig bezig met dat college en kom in een soort flow terecht. Ik heb geen besef van tijd, ik ben alleen maar in het moment. Ik bén dat moment.’
Spiegeloog
De eerste keer college geven
Die eerste keer draaide ik volledig op adrenaline. Ik bereid mijn colleges altijd goed voor en ik was in staat om mijn verhaal te doen, maar zodra ik moest improviseren lukte dat niet. Ik was te gespannen om rustig na te kunnen denken.
7 oktober 2011
Peter Starreveld, docent Inleiding in de Psychologie
Denny Borsboom, docent met onderwijssabbatical De eerste keer publiceren
Spiegeloog
8
‘De eerste artikelen die ik schreef en opstuurde naar tijdschriften werden natuurlijk afgewezen, tot mijn grote ontsteltenis. Als je er een half jaar mee bezig bent geweest en alles klopt voor je gevoel dan denk je als je het ergens naar toe stuurt dat je een brief terugkrijgt van: natúúrlijk gaan we dit publiceren. Nou, dus niet.’ Denny Borsboom geeft samen met collega’s het vak Onderzoeksmethoden en Statistiek I en doet onderzoek. Inmiddels heeft hij ook al vele artikelen gepubliceerd, maar de eerste keer ging dat niet van een leien dakje.
oktober 2011
‘Ik was bezig om te promoveren en ongeveer een jaar nadat ik begonnen was - toen was dat nog snel - deed ik mijn eerste pogingen om te publiceren. Ik was daar heel nerveus over, want ik had tijdens een potje snookeren van Han van der Maas gehoord: ‘Dat onderwerp van jou, dat is wel heel vervelend, het is hartstikke moeilijk om daarover te publiceren. En ja, als je niet publiceert, dan kun je sowieso wel weggaan.’ Daar was ik heel ongerust over, dus ik produceerde behoorlijk wat. Ik stuurde het allemaal op en het werd in eerste instantie allemaal afgewezen.
Vervolgens legde de reviewer uit waarom en hij had gelijk. Dat paper werd dus de pan in gehakt. In het paper had ik een gedachte-experiment beschreven ter illustratie. Eén reviewer zei hierover: ‘Dat gedachte-experiment in het paper dat is nog wel aardig.’ Dus ik dacht, het was zoveel werk om dit paper te schrijven, ik neem dat gedachteexperiment, ik schrijf een nieuwe inleiding en conclusie en stuur het naar een ander blad. Wat nu volgt is heel onromantisch. Mijn eerste papers werden óf afgewezen, óf ik hoorde er niets van. En dat paper met het gedachte-experiment lag bij dat tijdschrift en ik hoorde maar niks. Na een half jaar dacht ik: Ik moet toch maar eens gaan mailen. Tegenwoordig doe ik dat heel anders, nu word ik gewoon boos. Maar toen stuurde ik een heel vriendelijk mailtje en ik kreeg een mailtje terug. Ik weet nog dat ik die avond op de faculteit zat, achter mijn computer en ik dacht: Als ik nou maar één artikel publiceer. Als ik nou maar één artikel publiceer voordat ik promoveer, anders is het mislukt. Toen kwam dat mailtje en daar stond in: ‘Beste meneer Borsboom, sorry dat ik u niet eerder gemaild heb, u was er een beetje tussendoor geschoten. We hebben uw artikel vier maanden geleden al geaccepteerd.’ Ik had dus als die maanden voor niets in spanning gezeten! Maar de opluchting, die was enorm.
- Geen vriendelijke inleiding, alleen 'This paper should not be published' -
Eén van die artikelen had ik opgestuurd naar het British Journal for the Philosophy of Science, wat echt een topblad is. Achteraf denk ik: hadden mijn begeleiders mij niet moeten verbieden dat artikel op te sturen? Het idee was wel goed, maar het was slecht uitgewerkt. Ik had de literatuur niet goed genoeg gelezen en ik miste iets heel belangrijks. Ik kreeg de reviews terug en dat deed echt pijn. Er was er één, die was zo verschrikkelijk, maar ook heel terecht. Ik weet nog dat het begon met: ‘This paper should not be published.’ Geen vriendelijke inleiding zoals ‘leuk geprobeerd’ of ‘interessant onderwerp’, nee, alleen: ‘This paper should not be published.’
Inmiddels zijn de reviews die ik krijg natuurlijk stukken beter, maar ik krijg nog steeds wel eens commentaar waarvan ik denk: Oh wee, als ik erachter kom wie je bent! Mensen kunnen gewoon anoniem schieten, dus als iemand een slechte bui heeft, dan zegt hij gewoon wat hem niet zint. Het is echt een harde wereld, mensen geven geen positieve feedback, er wordt gewoon hard gehakt. Maar het is goed voor je. Ieder mens heeft de neiging om te denken dat hij heel wat is. Het is goed voor je karakter om te zien hoeveel je eigenlijk mist.’
Klaas Visser werkt sinds 1992 voor de UvA. Hij begon als hoofd van de afdeling Onderzoek en Onderwijs en vanaf 1997 is hij onderwijsdirecteur Psychologie. Zijn eerste studiedag vond plaats in 1968 te Groningen. ‘Toen ik begon met studeren had je geen studielink, er was geen studiegids, er was zelfs geen rooster. Van andere studenten had ik gehoord wanneer het eerste college was. Ik weet nog precies hoe ik me die dag voelde. We stonden met z’n allen buiten te wachten totdat we naar binnen mochten. Ik stond daar met een heel dubbel gevoel. Ik dacht: Dit is een feest! Dit zijn mensen zoals ik, allemaal mensen die willen leren. Maar aan de andere kant dacht ik: Kan ik het wel aan? Ik ben opgegroeid in het gehucht Osingahuizen, dat in die tijd honderd inwoners telde. Osingahuizen ligt in Friesland, ik ben zo Fries als het maar kan. Ik en mijn broers waren de enige kinderen uit het dorp die studeerden. Mijn moeder heeft ons hierin erg gestimuleerd. Ze had zelf heel graag willen studeren en ze zei altijd: ‘Ga weg uit Friesland, ga de wijde wereld in. Haal uit jezelf wat in je zit en laat het er niet bij zitten. Het maakt je leven zoveel rijker.’ Ik kom dus niet uit een gestudeerde familie en dat maakte ook dat ik die eerste dag met een dubbel gevoel voor de universiteit stond. Er waren veel mensen uit het westen die allemaal gesprekken voerden over dingen waar ik niks vanaf wist. Ik realiseerde me dat ik uit een boerenomgeving kwam, waar men in ieder geval qua kennis van cultuur en kunst enorm achterliep. Bovendien spraken ze allemaal van dat ongelooflijk keurige Nederlands en hadden ze allemaal het
Met een paar studiegenoten heb ik veel opgetrokken. We spraken vaak met elkaar af om over de stof te discussiëren. Dus ik zat de ene avond bij studiegroepje x te discussiëren over die stof en de volgende ochtend met studiegroepje y over andere stof. Dit organiseerden we zelf, omdat we weinig onderwijs kregen. Veel onderwijsmensen zeggen over de studenten van nu: ‘Vroeger was alles veel moeilijker.’ Maar dat is helemaal niet waar. De eerstejaars studenten van nu moeten veel meer stof doornemen dan wij destijds. Als ik het me goed herinner had ik drie colleges per week en één werkgroep. En daar zat ook het filosofiecollege bij dat ik helemaal niet had hoeven volgen. Maar in mijn tijd duurde de studie psychologie zes jaar. Later in de studie had ik het wel degelijk druk. Ook de tentamens waren heel anders; voor sommige vakken moesten we bijvoorbeeld mondeling tentamen doen bij de professor thuis. Voor filosofie had ik de bewuste negen boeken uit mijn hoofd geleerd en na drie vragen constateerde de professor dat ik de boeken wel gelezen had. Vervolgens vroeg hij: ‘En wat is volgens jou nou het centrale thema?’ In eerste instantie was ik in paniek, want ik had niks over een centraal thema gelezen! Maar ik kwam er gelukkig wel uit en hij zei: ‘Heel goed en wat vind je daar nou van?’ Dan heb je een gesprek waarvan je denkt: Wauw! Dan zijn de tentamens die je nu moet doen eigenlijk maar saai. Ik denk vaak terug aan hoe ongelooflijk alles is veranderd in het onderwijs. Ik heb met heel veel plezier gestudeerd en heb er enorm veel van geleerd. Ik vond Psychologie een geweldige studie.’ <<
Spiegeloog
‘De eerste keer dat ik in die collegezaal zat, keek ik om me heen en dacht: Wat is dit toch allemaal? Hoe werkt het hier? Ik had geen pen bij me, dus ik zei tegen het meisje naast me: ‘Heb jij misschien een pen over, want ik geloof dat we tijdens deze les wel wat op moeten schrijven.’ Ze keek me aan en zei op bekakte toon: ‘Knul, ten eerste is het college en geen les en ten tweede moet je zorgen dat je altijd een pen bij je hebt. Ik leen hem je nu, voor één keer.’’
Gelukkig was die twijfel vrij snel voorbij. Wij moesten ook de testweek doen, net als de eerstejaars van nu. Uit de uitslagen van die testen kon ik opmaken dat mijn rangorde in de groep er prima uitzag, dat heeft me enorm geholpen. Van studenten onderling hoorde je dus wanneer je colleges had. Dat ging ook wel eens mis. Ik heb bijvoorbeeld wekenlang trouwhartig colleges filosofie gevolgd, totdat iemand me vertelde dat het een derdejaars vak was. Ik vond het al zo moeilijk! Maar ondertussen had ik alle boeken al gekocht; negen om precies te zijn.
9
De eerste keer studeren
oktober 2011
Klaas Visser, Onderwijsdirecteur Psychologie
gymnasium gedaan. Ik kwam van de hbs.
Filmrecensie Tekst: Kirsten Vegt
Crazy Stupid Love Crazy Stupid Love had makkelijk een dertien-in-een-dozijn romantische komedie kunnen worden, met een voorspelbaar einde, flauwe grappen en ongeloofwaardige acteurs. Maar regisseurs Glenn Ficarra en John Requa hebben de gewoonlijke valkuilen der clichés vermeden en er iets moois van gemaakt.
Spiegeloog
10 oktober 2011
In Crazy Stupid Love zien we Cal (Steve Carell) en Emily (Julianne Moore) tijdens een saai etentje. Het stel is al bijna dertig jaar getrouwd en de sleur zit er goed in. Tijdens het nagerecht kondigt Emily dan ook aan dat ze vreemd is gegaan en dat ze wil scheiden. In shock stapt Cal op de terugweg naar huis uit de rijdende auto - zó het single leven in. Zijn avonden brengt hij vanaf dat moment alleen door in een cocktailbar. Verslonsd en klagend trekt hij de aandacht van womanizer Jacob (Ryan Gosling), die medelijden krijgt en Cal de kunst van het versieren leert. Terwijl Cal met zijn nieuw geleerde technieken een aantal vrouwen mee naar huis krijgt, ontmoet Jacob de nuchtere Hannah (Emma Stone). Zij is de enige vrouw die niet onder de indruk is van zijn gladde praatjes en natuurlijk wordt hij juist op haar verliefd. Ondertussen begint de dertienjarige zoon van Cal en Emily, Robbie (Jonah Bobo), gevoelens te ontwikkelen voor zijn zeventienjarige babysitter Jessica (Analeigh Tipton), die op haar beurt weer erg onder de indruk is van de new and improved Cal. Tenslotte probeert Emily een relatie op te bouwen met haar minnaar, maar ze merkt dat een relatie met hem er heel anders uitziet dan een affaire. Een verwarrende verhaallijn? Dat valt wel mee. De regisseurs hebben het script redelijk overzichtelijk gehouden door steeds te wisselen van focus op het liefdesverhaal van één
regie: Glenn Ficarra & John Requa stel (of bijna-stel). Een nadeel hiervan is dat een bepaalde romantische verhaallijn vrij lang kan doorgaan, waardoor de kijker soms lang moet wachten tot er weer een ander stel aan bod komt. Zo krijg je af en toe het idee dat de regisseurs helemaal opgaan in één verhaal en zich na een lange tijd pas weer realiseren dat er ook nog andere personages meespelen. Dit heeft als effect dat de film een springerige en onevenwichtige flow heeft. Daarnaast kan het voor jou als kijker frustrerend zijn om je favoriete stel voor een behoorlijk lange tijd uit beeld te zien verdwijnen. Gelukkig komen de verhaallijnen tegen het einde van de film weer samen, wat mooi het concept van Crazy Stupid Love weergeeft: iedereen heeft een soulmate en je doel in het leven is om die persoon te vinden en met hem of haar een leven op te bouwen. Een mooi stukje diepgang is de boodschap dat er meer dan liefde nodig is om een langetermijnrelatie te laten werken. Zelfs bij de meest toegewijde partners kan routine en een gebrek aan passie de liefde laten opdrogen. Cal en Emily zijn van middelbare leeftijd, ver voorbij de wittebroodsweken en ze hebben behoorlijk veel te verliezen. Meer dan de meeste hoofdrolspelers van in de twintig in de gemiddelde romantische komedie... Dit maakt Crazy Stupid Love net wat interessanter dan andere romcoms (denk aan Maid in Manhatten of My Boss’s Daughter). Kortom, Crazy Stupid Love is een echte aanrader als je zin hebt in een gezellige film tijdens een fijn avondje uit. Leuk genoeg om weer opgewekt de bioscoop te verlaten en interessant genoeg om er daarna in de kroeg over te kletsen! Crazy Stupid Love draait vanaf 8 september in de bioscoop.
Op Kamers Tekst & Foto's: Tessa Velthuis
Kamer: Diamantbeurs 6.08 Bewoner: Prof. Dr. Richard Ridderinkhof Richard Ridderinkhof is het hoofd van de afdeling Ontwikkelingspsychologie. Hij geeft het vak Talent & Expertise, onderdeel van de mastertrack Sport- en Prestatiepsychologie. Ook doet Ridderinkhof onderzoek naar onder andere neurale mechanismen die belangrijk zijn bij het nemen van beslissingen en naar adaptieve controle. 'Dit schilderijtje kocht ik een jaar of vijftien geleden op een brocante ergens bij de Vecht, voor een gulden ofzo. Ik vind het een heel mooi ding; vanwege de afbeelding en het aparte formaat, maar vooral vanwege het mysterie... Ik weet namelijk niet waar het is! Het intrigeert me al vijftien jaar mateloos dat ik niet weet welk gebied hier is afgebeeld. Ik wil het zo graag weten dat ik het aan iedereen vraag. De speculaties lopen uiteen van Zuid-Afrika tot Constantinopel. Constantinopel bestaat niet meer, dat weet ik, maar het kan natuurlijk een historische afbeelding zijn. Hoewel het ook weer niet verschrikkelijk oud kan zijn, als je kijkt naar de hoogbouw. Italiaanse stijl en zeventiende eeuw, dat is mijn eigen beste schatting.'
Spiegeloog
Mysterieus schilderijtje
11
'Mijn oma had deze klok in haar huis hangen, op het platteland in Groningen waar het altijd doodstil was en je het ding dus goed hoorde tikken. In 2000 overleed ze en heb ik de klok als herinnering aan haar bewaard. Ik vind 'm schitterend en het getiktak is lekker rustgevend. Ieder half uur maakt hij geluid. De hele afdeling weet er inmiddels van... Sinds vijf jaar hangt de klok in mijn kantoor; je zit hier toch een groot deel van je leven en dan is het wel leuk om een beetje een huiskamergevoel te creëren. Ik ben geïnspireerd geraakt door een stel AiO's, die van hun kantoor een soort woonkamer uit de Jordaan gemaakt hadden: geruite kleedjes op tafel en lampenkappen in plaats van tl-buizen. Ze hadden zelfs goudvissen!'
Tweede generatie Mac 'Dit is een overblijfsel van mijn 'Mac Museum'. Op mijn vorige kamer had ik zes of zeven Macs staan, allemaal opeenvolgende generaties. Dit is er eentje van de tweede generatie, de eerste Mac met een harde schijf. Hij doet het nog goed! De andere Macs uit het 'Mac Museum' werkten niet meer, daarom heb ik ze uiteindelijk weggedaan. Als AiO, in 1989, deed ik gedragsexperimenten bij kinderen op deze computer. Hij is makkelijk te transporteren, dus ik nam 'm mee naar scholen om kinderen bijvoorbeeld de flankertaak te laten doen. Soms zeiden die kinderen: 'Hee, dat spelletje heeft mijn pa ook op zijn computer.' Mijn proefschrift heb ik geschreven op een Mac van de eerste generatie, de voorloper van deze dus. Dan had je één floppy met daarop het operating system en een tweede floppy met daarop Word en mijn proefschrift.'
oktober 2011
Grootmoeders klok
Voor het eerst écht solliciteren Er komt een dag, en het zal niet heel lang meer duren, dat je voor het eerst gaat solliciteren voor een baan. En dan bedoel ik niet het onbenullige kletspraatje onder het genot van een biertje tijdens een ‘sollicitatie’ voor barman, met als belangrijkste vraag: ‘Kun je tappen?’, maar het echte werk; een lastig gesprek waarop je je moet voorbereiden. Welke trucs moet je uit de kast trekken om de baan van je dromen te bemachtigen?
Tekst: Bo van Houwelingen
Spiegeloog
12 oktober 2011
Stel je voor: je hebt genoeg van je bijbaantje in een winkel of achter de bar en dus ga je op zoek naar een baan die aansluit bij je studie en die wat kan toevoegen aan je CV. Geen telefonische enquêtes afnemen of kranten bezorgen, maar onderzoek doen, lesgeven of iets anders waarbij je opleiding en academische vaardigheden eindelijk van pas zullen komen. Het is verstandig hier al tijdens je studie mee te beginnen zodat je al wat werkervaring hebt als je straks bent afgestudeerd.
Vacatures zoeken
dat degene die gaat bepalen wie er voor een gesprek wordt uitgenodigd en uiteindelijk de baan krijgt, misschien wel honderd brieven moet lezen. Het is daarom van groot belang je brief niet al te lang te maken. Als je meer dan één A4-tje nodig hebt om uit te leggen waarom jij geschikt bent voor een bepaalde functie, ben je bij voorbaat al níét geschikt. Je sollicitatiebrief moet immers geen biografie worden, je wilt er alleen maar interesse mee wekken voor jezelf. Beschrijf in je brief op een beknopte manier wie je bent (1), waarom de desbetreffende baan goed bij je past (2) en waarom je hem ook daadwerkelijk zou moeten krijgen (3). Richt je op de belangrijkste argumenten, uitweiden over andere kwaliteiten of ervaringen die je hebt kan altijd nog in het gesprek.
- Hoe vaker jouw naam voorbij komt, des te leuker jij gevonden wordt -
Vertel aan iedereen dat je werk zoekt, met name tegen mensen die zelf al een baan hebben. Als ze bij een bedrijf nieuwe mensen zoeken gaat het vaak eerst via collega’s onderling: ‘Ken jij nog een goede student-assistent/laborant/projectadviseur?’. Met een beetje geluk komt jouw naam dan ter sprake en word je gebeld voor een sollicitatie. Schrijf je ook in bij een (studenten)uitzendbureau en kijk dagelijks in de krant en op internet naar leuke vacatures. Vroeg of laat verschijnt er een vacature die jou aanspreekt en waar je dus graag op wilt solliciteren.
De brief Het allereerste waar je een indruk mee achterlaat is je sollicitatiebrief en je Curriculum Vitae. Dit is de eerste informatiebron die jouw wellicht toekomstige werkgever gebruikt om meer over je te weten te komen. Het is dus van groot belang hier voldoende aandacht aan te besteden. Realiseer je dat je vast niet de enige bent die een brief stuurt. Dat betekent dus
Dus liever: 1. Ik ben Izzy van Gisteren. 2. Ik houd ervan mysteries op te lossen en mensen te helpen, iets wat goed aansluit bij jullie vacature. 3. Ik ben niet snel bang en kan uitstekend logisch redeneren en daarom ben ik een goede detective. In plaats van: 1. Ik ben Izzy van Gisteren, 23 jaren oud, geboren in Achtereind te Limburg en nu woonachtig in Amsterdam… 2. Als kind al kon ik mijzelf middagen zoethouden met het oplossen van raadsels in de Donald Duck en die passie is eigenlijk nooit verdwenen, nog steeds houd ik ervan myste-
ries op te lossen. Bovendien vind ik het ook belangrijk iets over te hebben voor de mensen om je heen, iets goeds te doen, te helpen… 3. Van een spinnetje deins ik niet terug en ik loop rustig door een onguur steegje. Mezelf dapper te noemen gaat misschien wat ver maar ik ben zeker niet bang aangelegd. Niemand lost een sudoku zo snel op als ik, waaruit mijn talent voor logisch redeneren zou kunnen blijken, iets wat natuurlijk wel van pas komt als je graag detective wilt worden…
Checklist sollicitatiebrief:
Curriculum Vitae Terwijl je in je brief een wat persoonlijkere stijl kunt hanteren, gaat het bij je CV om puur feitelijke informatie. Een goed CV is kort en overzichtelijk, zodat de selecteur bijna in één oogopslag kan zien wat jij aan ervaring hebt. Dit betekent niet dat je CV bij elke sollicitatie hetzelfde is. Je moet telkens weer kijken of de informatie op je CV wel relevant is voor de functie waarop je solliciteert. Voor een baan als kinderpsycholoog is het vermelden van die tijd achter de bar drie jaar geleden niet van belang. Het bijbaantje als huiswerkbegeleider is in dit geval wel handig om te noemen. Wees kritisch: schrap wat minder belangrijk is, des te meer zullen de dingen die wel belangrijk zijn in het oog springen. Hieronder staat een voorbeeld van hoe je je werkervaring het best noteert als je solliciteert voor een baan als journalist. Dus liever: - 2007-2008 medewerker in boekenwinkel - 2008-2009 administratief medewerker uitgeverij - 2009-tot heden redactie-assistent tijdschrift In plaats van: - 2007 januari t/m augustus flyeren voor boeken- winkel - 2007 regelmatig de tuin van de buurvrouw geschoffeld - 2007 september t/m december etalage-inrichting boekenwinkel - 2007 gedurende het hele jaar kassawerkzaamhe- den boekenwinkel - 2008 januari t/m maart barman café Linke Loetje - 2008 maart t/m oktober krantenbezorger - 2008 gedurende het hele jaar medewerker uitgeve- rij - 2009-2010 geholpen bij het op- en afbouwen van verschillende festivals - 2010-2011 werkzaam als callcentermedewerker - 2009 tot op heden redactie-assistent tijdschrift
Als je voor het eerst de arbeidsmarkt op gaat, zul je echter nog niet zo veel werkervaring hebben. Dit kun je oplossen door meer de nadruk te leggen op nevenactiviteiten zoals extra vakken of cursussen die je gevolgd hebt, vrijwilligerswerk of misschien een bestuursjaar bij een studentenorganisatie. Ook zal een werkgever wel begrijpen dat je nog niet heel veel werkervaring hebt omdat je nog jong bent.
Checklist CV: - - - -
Systematische, chronologische opbouw Alleen relevante ervaringen noemen Overzichtelijke lay-out die overeenkomt met de lay-out van je brief Belangrijke punten moeten opvallen
Op gesprek Je brief is nu fenomenaal en je CV uitmuntend, maar je kunt de kans dat je voor een gesprek wordt uitgenodigd nog verder vergroten. Dit doe je door gebruik te maken van het mere-exposure effect: hoe vaker iemand bloot wordt gesteld aan een bepaald persoon, hoe positiever diegene deze persoon gaat beoordelen. Dus hoe vaker jouw naam voorbij komt, des te leuker jij gevonden wordt en hoe groter de kans is dat je mag komen solliciteren. Het is daarom geen slecht idee om eens een keer naar het bedrijf waar je wilt solliciteren te bellen. Informeer naar wat details uit de vacature of vraag of ze je brief het liefst per e-mail of post willen ontvangen. Het maakt eigenlijk niet zo veel uit met welk excuus je belt, als ze je naam maar onthouden. Als ze dan vervolgens jouw brief tegenkomen heb je al een kleine voorsprong want de selecteur heeft het idee dat hij jou al een beetje kent: ‘Ohja, Izzy, dat is dat meisje dat gebeld heeft.’ Je wordt uitgenodigd voor een gesprek. Hoewel de structuur van het sollicitatiegesprek grotendeels in handen van de selecteur ligt, zijn er gelukkig wel een aantal zaken waar je zelf de controle over kunt hebben. De manier waarop je jezelf presenteert is daar een voorbeeld van. Uit onderzoek (Berscheid & Reis, 1998) blijkt dat mensen eerder geneigd zijn elkaar aardiger te vinden als ze op elkaar lijken. En wanneer men iemand aardig vindt, zal men diegene eerder een gunst verlenen, lees: een baan aanbieden. Daarom is het belangrijk even na te denken over wat je aantrekt bij je sollicitatie. Natuurlijk is het van belang dat jij je er zelfverzekerd
Spiegeloog
Niet langer dan één A4 Wie ben jij Waarom wil je de baan Waarom verdien je de baan Taalfouten zijn echt not done
13 oktober 2011
- - - - -
in voelt, maar je kleding moet ook passen bij het bedrijf waar je solliciteert. Ga je solliciteren voor crècheleidster, dan hoef je niet in driedelig mantelpak te komen, terwijl dat bij een sollicitatie bij een bank misschien wel verwacht wordt. Verder worden kleine, voor de hand liggende details nog wel eens vergeten: stevige handdruk geven, geen kauwgom in je mond en telefoon uit. Ondanks dat je eerste indruk (of tweede, als je je brief en CV meerekent) van groot belang is, heeft wat je in het sollicitatiegesprek te vertellen hebt gelukkig ook nog invloed. Hier kun je je thuis op voorbereiden door alvast een antwoord te formuleren op de belangrijke vragen die in bijna elk sollicitatiegesprek gesteld worden. Namelijk: wat zijn je positieve eigenschappen en wat zijn je negatieve eigenschappen? Het is moeilijk deze vragen zo, pats-boem, te beantwoorden. Probeer maar eens. Maar als je even de tijd neemt om erover na te denken, dan moet het lukken. Breng je positieve eigenschappen zonder valse bescheidenheid, zwak ze niet af. Je moet als het ware een verkooppraatje voor jezelf houden en dat is helemaal niet erg, er wordt immers om gevraagd!
Ook is het belangrijk dat je je verdiept in het bedrijf waar je bij gaat solliciteren. Spit van te voren de website grondig door. Veel bedrijven hebben wel een kopje waaronder ze hun bedrijfsfilosofie uit de doeken doen. Staat daarin dat ze initiatiefrijk, maatschappelijk betrokken en kritisch zijn? Laat die woorden dan ook, subtiel, een keer vallen terwijl jij uitlegt wat je belangrijk vindt - works like a charm. Tenslotte wordt er aan het eind van het gesprek vaak nog gevraagd of je zelf nog iets te zeggen hebt, of iets toe wilt voegen. In plaats van stamelend te mompelen dat je niets kunt bedenken, moet je nu je kans grijpen om te laten zien hoe graag jij deze baan wilt hebben. Vertel hoe leuk je het bedrijf vindt, hoe interessant het werk je lijkt en hoe prettig het gesprek was. We houden er allemaal van om leuk gevonden te worden, zo blijkt uit onderzoek van Curtis en Miller (1986). Dus als jij enthousiast bent, wordt de selecteur dat ook.
- Er wordt gevraagd om een verkooppraatje voor jezelf -
Spiegeloog
14
Dus liever: Ik ben creatief, kan goed leiding geven en ik ben een expert op het gebied van ruimtevaart.
oktober 2011
In plaats van: Ik ben best een beetje creatief, of tenminste, vroeger hield ik wel van knutselen enzo en vorig jaar heb ik voor het hele gezin een sinterklaassurprise gemaakt. En op zich kan ik ook wel leiding geven, denk ik. Maar ik bedoel niet dat ik bazig ben hoor! En verderâ&#x20AC;Ś tja, nou ik weet op zich wel het een en ander over de ruimtevaart, niet dat dat veel voorstelt hoor, ik lees er gewoon wel eens wat over.
Checklist sollicitatiegesprek: - - - - - -
Met een goede voorbereiding en je psychologische inzicht staat je nu niets meer in de weg om je droombaan te bemachtigen. Of je nu psycholoog, detective, journalist of astronaut wilt worden!
Checklist algemeen:
Wat je negatieve eigenschappen betreft, hier hoef je niet over te liegen. Wel is het belangrijk dat je duidelijk kunt maken waarom jouw slechte eigenschap voor deze baan zo slecht nog niet is.
- - -
Dus liever: Ik kan soms wat chaotisch zijn, maar daardoor ben ik juist ook weer heel stressbestendig.
Bronnen
In plaats van: Ik ben best chaotisch, mijn huis is dan ook een rommeltje, ik kom vaak te laat op afspraken en vergeet altijd wel iets. Men zal in het gesprek ook naar je CV vragen en misschien nog eens aan je motivatiebrief refereren. Zorg dus dat je deze van tevoren nogmaals goed hebt doorgelezen en dat je je CV kunt toelichten.
Lees je CV en sollicitatiebrief nog eens door Verdiep je in het bedrijf Bereid je voor op de standaard vragen Zorg voor gepaste kleding Telefoon en kauwgom uit Laat merken dat je enthousiast bent
Denk aan je Facebook-/Hyves-/Twitter-acount: staat er geen belastend materiaal op? De UvA heeft een Loopbaan Advies Centrum waar je gratis met een loopbaanbegeleider kunt praten. http://www.uva.nl/lac Lees Alles over sollicitatiegesprekken van psycho- loog J.J.R. van Minden
- Berscheid, E., & Reis, H.T. (1998). Attraction and close relationships. The handbook of Social Psychology (4th ed., Vol. 2, pp. 193-281). - Curtis, R. C., & Miller, K. (1986). Believing another likes or dislikes you: Behaviors making the beliefs come true. Journal of Personality and Social Psychology, 51, 284-290. - Swap, W.C. (1977). Interpersonal attraction and repeated exposure to rewarders and punishers. Personality and Social Psychology Bulletin, 3, 248-251.
De Rondvraag Beste Conor, Je bent onlangs aan de Vrije Universiteit aangesteld als bijzonder hoogleraar in de methodologie van de gedragsgenetica, waarin de afgelopen decennia met tweelingstudies is gewerkt. Die suggereren dat individuele verschillen in psychologische variabelen voor een aanzienlijk deel genetisch bepaald zijn. De genetisch gestuurde variantie in depressie wordt zo bijvoorbeeld op 50% geschat. Het is nu ook mogelijk om in een GWAS (Genome Wide Association Study) direct het DNA in kaart te brengen. Toen dit net uitgevonden was, hadden veel onderzoekers de hoop dat we snel de genen-voor-depressie zouden vinden. Dat is niet gebeurd. Ik was recentelijk bij een lezing waar de 150 meest relevante genen bij elkaar ongeveer 1.5% van de variantie bleken te verklaren. Door deze kleine effecten is het logischerwijs ook heel ingewikkeld om de ‘genen-voor-x’ in kaart te brengen (als die er überhaupt al zijn). De discrepantie tussen tweelingstudies en de GWAS-resultaten is bovendien aanzienlijk: (50-1.5)/50=97% van de in tweelingstudies geschatte genetische variantie in depressie is op dit moment niet te traceren met een GWAS. Hoe zit dit nou? Hebben tweelingstudies de genetisch bepaalde variantie al die jaren overschat? En hoe moet het verder met het zoeken naar genen? Denny
Het antwoord van Conor Dolan (Methodenleer) Twin studies reveal the degree to which variance in psychological phenotypes (e.g., personality, cognition, bipolar disorder) is due to genetic differences, but they do not identify the relevant genes. Recent advances in genotyping technology have enabled researchers to search for the actual genes causing phenotypic variation. It is now possible to measure as many as a million single nucleotide polymorphisms (SNPs) spanning the entire genome. A SNP is a single base–pair, with alleles A/T or G/C, which lies in, or outside, a functional gene. Because SNPs are correlated with causal genes lying nearby on the chromosome, they can be used as ‘markers’ or proxies of these genes. One way to search for genes is by means of a genome wide association study (GWAS). In GWAS, the phenotype of interest is regressed on the individual SNPs. GWAS is an exploratory, hypothesis-generating technique that is based on the common-disease-commonvariant (CD-CV) hypothesis. This hypothesis holds that genes contributing to trait variation are numerous, small in effect, and relatively common (frequency >.01) in the population. From 2005 onwards, GWA studies have successfully identified genes implicated in hundreds of human traits and
diseases. The yield of these studies in terms of explained variance, however, is much smaller than anticipated. For instance, while individual differences in the liability to suffer bipolar disorder are 77% heritable (as established in twin studies), the genetic loci identified in GWAS account for only 3% of this genetic variance. The discrepancy between heritability estimates and variance explained by identified genetic loci in GWAS is known as the missing heritability problem. There are various explanations for this discrepancy. A viable explanation is that the genes involved are more numerous and smaller in effect than previously thought. A recent largescale (N=183727) GWAS of height (80% heritable) identified 180 genetic loci, which together accounted for only 12.5% percent of the genetic variance. This result suggests that individual gene effects are indeed small, and that consequently many GWA studies may have been underpowered. Another viable explanation is the (partial) failure of the CD-CV hypothesis. Natural selection may drive deleterious genetic variants down to frequencies that are lower than predicted given the CD-CV hypothesis. Alternatively common disease may be due to de novo mutations, which would also be characterized by low allele frequencies. This would decrease the power to detect them. Rare genetic variants, even of relatively large effect, are unlikely to be detected in GWAS, because of their low correlation to the SNP-markers. Finally, interactions among genes, and between genes and environmental factors, are often not considered, but animal studies suggest that they may be wide-spread. For instance, the effect of a risk gene (e.g., a gene increasing the probability of depression) may depend on environmental triggers (e.g., suffering a stressful life event) or on another genetic variant. Such interactions are hard to detect in an exploratory study, and generally lowers the power to detect main genetic effects. In sum, there are many reasons that the genes identified in standard GWAS account for little variance in phenotypes, such as depression and schizophrenia. However, there is no reason for despair: given sufficient sample sizes, which are now attainable thanks to establishment of research consortia, genes for complex psychological phenotypes, accounting for sizeable portions of phenotypic variance, will be identified in the near future.
Conor Dolan (Methodenleer) geeft de Rondvraag door aan Bertjan Doosje (Methodenleer) De vraag van Conor is te lezen in de volgende Spiegeloog.
15 oktober 2011
De vraag van Denny Borsboom (Methodenleer)
Spiegeloog
Wetenschappelijk medewerkers stellen elkaar vragen
Mijlpalen in de ontwikkeling Lopen, wijzen en praten: deze vaardigheden zijn te beschouwen als drie belangrijke mijlpalen in de ontwikkeling van een kind. Waarom is het zo belangrijk dat kinderen deze vaardigheden leren beheersen en wat zegt het ons over de belevingswereld van het kind?
Tekst: Alicia de Vries
Spiegeloog
16 oktober 2011
Eerste stap in een mensenleven
Wijzen als communicatiemiddel
Als er één motorische mijlpaal is aan te wijzen in de ontwikkeling van een kinderleven, dan is het wel lopen. Dit leren kinderen echter niet van de ene op de andere dag; deze vaardigheid wordt voorafgegaan door kruipen. Om deze reden vinden we kruipen terug in het lijstje van mijlpalen van een opgroeiend bewegend kind (Adolph, Berger & Leo, 2011). Nu kun je je afvragen waarom kruipen zo belangrijk is in de ontwikkeling van baby’s; ze zijn niet compleet mobiel en blijven daardoor nog steeds grotendeels afhankelijk van de vader of moeder. Toch is kruipen een grote stap aan het begin van een mensenleven. Volgens Campos et al. (2000) is nabijheid cruciaal voor de interactie tussen het kind en zijn moeder. Als het kind leert kruipen, hebben moeder en kind meer contact, dus ook in sociaal opzicht heeft kruipen een belangrijke invloed (Campos et al., 2000). Zodra een kind onafhankelijk leert lopen, heeft het niet alleen meer contact met zijn verzorger, maar betrekt het ook andere objecten in die relatie (Clearfield, 2011). Een kind kan bijvoorbeeld een stuk speelgoed pakken om dat aan de verzorger te laten zien. Het speelgoed wordt dan gebruikt om de aandacht te trekken, hetgeen een stap verder betekent in het ontwikkelingsproces. De peuter kan vanaf dit moment zijn eigen wensen en verlangens kenbaar maken aan de ouder (door bijvoorbeeld aan te geven dat het wil spelen met een speelgoedauto) en houdt zich minder bezig met wat de ander wil. Dit zou betekenen dat het leren lopen de interactie tussen ouder en kind positief bevordert. Het is belangrijk in ogenschouw te nemen dat kruipen en lopen wezenlijk andere vaardigheden zijn. Voor elke nieuwe positie die aangeleerd wordt tijdens de kindertijd (zoals staan of zitten) moet het kind verschillende spieren gebruiken om een nieuwe houding leren aan te nemen (Adolph, Berger & Leo, 2011). Bovendien leren we de wereld vanuit een heel ander perspectief te bekijken. Hierdoor doet kruipen niet onder voor het lopen: het zijn allebei fundamentele stadia binnen het ontwikkelingstraject.
De eerste vormen van sociale interactie die bij baby’s zijn te onderscheiden zijn grijpen, omklemmen, huilen en lachen. Volgens sommigen zijn deze capaciteiten aangeboren, aangezien ze al bij de geboorte aanwezig zijn (Bowlby, 1971). Hierna volgt het gebruik van gebaren: vooral het aanwijzen van objecten met behulp van de vinger is al lang een belangrijk onderwerp binnen de psychologie (Goswami, 2008). Traditioneel gezien wordt gedacht dat een baby wijst om twee redenen: ten eerste zodat de ouder iets voor hem of haar doet (bijvoorbeeld de fles aangeven omdat de baby melk wil drinken) en ten tweede wanneer de baby de aandacht wil trekken voor een bepaalde situatie of een bepaald object om deze interesse te kunnen delen met de ander. De eerste vorm van aanwijzen (dus om een wens kenbaar te maken) wordt protoimperative pointing genoemd en de tweede vorm protodeclarative pointing. Vooral de protodeclarative pointing wordt gezien als een typisch menselijke capaciteit, aangezien bijvoorbeeld apen niet in staat zijn tot deze vorm van communicatie (Tomasello, 2006). Volgens Baron-Cohen (1989) betekent protodeclarative pointing dat baby’s in staat zijn om zich in omstanders te verplaatsen. Kinderen in een dierentuin zul je bijvoorbeeld vaak opgewonden zien wijzen naar de dieren om hen heen. Baron-Cohen argumenteert dat een kind hiermee laat zien dat het bewust is van het feit dat de verzorger naast hem ook aan iets anders kan denken en niet altijd let op datgene wat de baby bezighoudt. De baby probeert om deze reden zijn vader of moeder naar die gevaarlijk uitziende tijger te laten kijken.
Eerste woordjes: 'zus' of 'bal'? Het maken van gebaren leidt tot een volgende mijlpaal in de menselijke ontwikkeling, namelijk het gebruik van gesproken taal als communicatiemiddel. Volgens wetenschappers is de vaardigheid om objecten met een bepaalde intentie aan te wijzen een voorganger van het gebruik van taal en symbolen (Tomasello, 2006). Zowel wijzen als praten zouden
Bronnen - Adolph, K. E., Berger, S. E., & Leo, A. J. (2011). Developmental continuity? Crawling, cruising, and walking. Developmental science, 14, 306-318. - Bowlby, J. (1971). Attachment and Loss. London: Routlege or Harmondsworth: Penguin Books. - Brooks, R., & Meltzoff, A. N. (2002). The importance of eyes: How infants interpret adult looking behavior. Developmental Psychology, 38, 958-966. - Brooks, R., & Meltzoff, A. N. (2005). The development of gaze following and its relation to language. Developmental Science, 8, 535-543. - Campos, J. J., Anderson, D. I., Barbu-Roth, M. A., Hubbard, E. M., Hertenstein, M. J., & Witherington, D. (2000). Travel broadens the mind. Infancy, 1, 149-219. - Clearfield, M. W. (2011). Learning to walk changes infants’ social interactions. Infant Behavior and Development, 34, 15-25. - Fernald, A., & Morikawa, H. (1993). Common themes and cultural variations in Japanese and American mothers’ speech to infants. Child Development, 64, 637-656. - Schaffer, H. R. (1996). Social Development, Blackwell Publishers, Oxford. - Spiering, H. (2008). Woordenschat peuters verschilt per land. http://vorige.nrc.nl/wetenschap/article1962355.ece/Woordenschat_peuters_verschilt_per_land. Opgehaald 12-09-2011.
De ivoren toren Vroeger
Die bestuurlijke macht was in de jaren '70 door studenten afgedwongen. Interessant genoeg schafte dezelfde generatie, eenmaal op het bestuurlijk pluche, in de jaren '90 de inspraakmogelijkheden in hun geheel af. De universiteit werd herschikt volgens een klassieke piramidestructuur. Overigens zonder noemenswaardige tegenstand. De omvorming van universiteit tot een soort school was inmiddels begonnen: mijn generatie was de eerste die zichzelf als consument begon te beschouwen, in plaats van als participant. Met consumenten is het slecht demonstreren. Consumenten consumeren producten, en willen daarvan doorgaans meer voor minder geld. Het product van de universiteit is onderwijs, en het aanbod daarvan is dan ook spectaculair toegenomen. Ik had in mijn propedeusejaar meen ik vier uur per week college. Tentamens waren er zelden. Practicumgroepen bestonden niet. Als je toevallig graag studeerde had je pech, want er waren geen honoursprogramma's en geen research master trajecten. Er was ook veel minder begeleiding tijdens afstudeerprojecten, die daardoor eeuwig duurden. Als je intensief wilde studeren, dan was je op jezelf aangewezen. Dat was niet eenvoudig, omdat informatie veel lastiger beschikbaar was. Computers waren zeldzaam en internet bestond nog niet, dus als je iets wilde weten dan moest je de hand weten te leggen op een fysiek boek. Daarvoor moest je naar de bibliotheek. Je kan je voorstellen dat daar veel tijd in gaat zitten. Bovendien was zo'n boek dan vaak uitgeleend, en dan zat je met de gebakken peren. Echt waar! Was het vroeger beter? Als ik zou mogen kiezen, denk ik toch dat ik liever nu zou willen studeren. De huidige studenten hebben weliswaar geen tijd, geen geld, en geen inspraak, maar wel meer mogelijkheden om het beste uit zichzelf te halen (dat moet je dan natuurlijk wel zélf doen!). En mobiel internet, niet te vergeten. Denny Borsboom
Spiegeloog Spiegeloog
Toen ik in 1992 voor de eerste keer de universiteit binnenstapte had je als student allerlei dingen die nu verdwenen zijn. Bijvoorbeeld geld. Het klinkt onwaarschijnlijk, maar toentertijd was de studiebeurs hoog genoeg om een Amsterdamse huur van te betalen. Als je zuinig aan deed kon je als student een klein decennium overleven zonder noemenswaardige schulden op te bouwen. Daardoor had je tijd voor andere zaken, zoals bijvoorbeeld inspraak. Daarvan was er dan weer heel veel. De Faculteit Psychologie werd, als ik het me goed herinner, zelfs bestuurd door een soort raad waarin ook een student zat. Dat is bijna niet meer voor te stellen, dat studenten daadwerkelijk meebestuurden.
17 decemberoktober 2010 2011
dezelfde functie vervullen, namelijk het helpen van anderen en het delen van informatie. Een kind leert echter niet zomaar praten. Een belangrijk aspect voor het leren van een eerste taal is de zogenaamde child-directed speech. Deze vorm van praten met baby’s zie je vooral bij ouders die tegen hun pasgeboren kroost praten; op een overdreven en hoge toon spreken ze alle woorden langzaam en nadrukkelijk uit. Kinderen blijken een voorkeur te hebben voor deze soort talige input en bovendien komt uit onderzoek naar voren dat het voordelen biedt voor het aanleren van een taal (Goswami, 2008). Nu rijst de vraag wélke woorden kinderen dan als eerste leren uitspreken en of dit afhankelijk is van de cultuur en de taal waarin de baby gesocialiseerd wordt. Fernald en Morikawa (1993) concludeerden uit een vergelijkend onderzoek tussen Japanse en Amerikaanse moeders dat beide groepen child-directed speech gebruiken om met hun kinderen te communiceren. Echter, de Japanse moeders praatten meer over mensen (zoals familieleden) en waren minder bezig met het benoemen van speelgoed. Amerikaanse moeders noemden echter wel meer namen van objecten. Hierdoor hadden Amerikaanse kinderen een grotere vocabulaire op het gebied van voorwerpen dan Japanse kinderen. Deze laatste groep kende juist meer woorden die op familieleden slaan. Hierbij moet vermeld worden dat papa, mama en ‘woefwoef ’ zowel in het oosten als het westen van de wereld veelvoorkomende eerste woordjes zijn (Spiering, 2008). <<
Een nieuwe start... Checklist voor de eerstejaars psychologiestudent De universiteit is het centrum van je studentenleven. Maar het kost tijd om het leven erbinnen en erbuiten te ontdekken. Colleges volgen, tentamens maken, psychologiefeestjes vieren - hoe doen de psychologiestudenten dat?
Tekst: Tess Hol
Spiegeloog
18
‘Hoe ga ik hier ooit de weg vinden?’ Een vraag die ik mezelf ietwat zenuwachtig stelde op mijn eerste dagje universiteit. Want dit gebouw was groot, indrukwekkend en voor mij nog helemaal vreemd. Wat onwennig volgde ik volleerde, oudere studenten die rondleidingen gaven langs de vele gangen en trappen (je kon hier zelfs met de lift!) naar lokalen, collegezalen en goedgevulde kantines. Om het de kersverse psychologiestudent een beetje gemakkelijker te maken, zal ik hier de belangrijkste geheimen van de UvA onthullen. Zo zul je in je ontdekkingstocht altijd de weg vinden!
oktober 2011
De eerste keer college volgen Colleges volgen zal een groot onderdeel worden van je dagelijkse bezigheden aan de UvA. Als psychologiestudent komen er heel wat leuke, interessante, maar soms ook lange colleges voorbij. Hoe volg je precies een hoorcollege? Een aanrader is allereerst om de colleges goed bij te houden. Misschien staat het je tegen jezelf ’s ochtends vroeg (9 uur ’s ochtends voelt als ’s nachts, en dat is het ook) uit je bed te slepen en twee uur lang te luisteren naar het bijzondere bestaan van de psyche. Maar je zult jezelf later heel erg dankbaar zijn dat je dit gedaan hebt! (Zie ook: 'De eerste keer tentamen maken') Het is verstandig om zo strategisch mogelijk plaats te nemen in de collegezaal. Om je aandacht er de komende twee uur zo goed mogelijk bij te houden, is een plek vooraan in de zaal een goede keus. Hier heb je goed zicht op de docent en weinig last van ruis uit de rest van de zaal. Midden in de zaal is een goed alternatief als het vooraan al vol is. Blijf je de slaap chronisch uit je ogen vegen of vertelt je
studiemaat zijn eigen versie van het college, dan is helemaal achter en boven in de zaal (op het balkon) een aantrekkelijke plek. Hier is de sfeer vaak iets minder studiegerelateerd. Een laatste aanrader bij het volgen van colleges is om de powerpointsheets, die vaak al de avond van te voren op blackboard gepost worden, alvast door te nemen en uit te printen. Zo kun je het college optimaal volgen en hoef je niet zoveel te schrijven.
De eerste keer werkgroep volgen Een werkgroep is de plek waar je een kijkje krijgt in de levens van je medestudenten. Lijkt de collegezaal misschien groot en onpersoonlijk, in de werkgroep zul je gaan samenwerken en elkaar onderling veel spreken. Werkgroepen bij psychologie hebben al vele vriendschappen en zelfs relaties voortgebracht, dus bereid je vast voor! Werkgroepen kunnen op de UvA overal zijn. Het belangrijkste is dus om van te voren uit te zoeken waar je precies les hebt, want je wilt liever niet van gebouw A naar J/K rennen en tien minuten te laat bezweet binnen komen stormen. Een eerste indruk is alles. Ook bij je docent, die voor de naïeve eerstejaars nog wel met de hand over het hart strijkt, maar dit slechts één keer doet. Op tijd komen is erg belangrijk. In een werkgroep wordt vaak veel stof behandeld, wat in twee of drie uurtjes gepropt moet zien te worden, waardoor alle tijd grondig moet worden benut. Ook kan te laat komen aangemerkt worden als ‘afwezig’ en je mag maar twee of drie werkgroepen missen per semester. Mis je er meer, dan haal je je punten niet en dat zou zonde zijn.
- Neem zo strategisch mogelijk plaats in de collegezaal -
De eerste keer tentamen leren
Je ontkomt er als psychologiestudent helaas niet aan om af en toe de metro naar het verre Holendrecht te pakken. Dit achterafgelegen metrostation zal je via een idyllisch bospaadje regelrecht naar het IWO leiden; het gebouw waar de tentamens geregeld plaatsvinden. Natuurlijk is dat in het begin spannend, maar tentamens maken op de UvA is eigenlijk niet zoveel anders dan de vroegere toetsen en examens op de middelbare school. Van te voren nog even met z’n allen stampen op de gang en daarna knallen. Tentamens zijn best officieel, dus neem ze vooral serieus. Tijdens een tentamen krijg je de kans te laten zien wat je geleerd en onthouden hebt en je krijgt hier vaak royaal de tijd voor. Zorg vooraf weer dat je weet waar je moet zijn, dat je goed uitgerust bent en dat je iets te drinken bij je hebt. Iedereen maakt een tentamen op zijn eigen manier. De één werkt alle vragen van voor naar achter af, de ander begint juist bij de laatste. Het is handig om de vragen van te voren even allemaal door te lezen en het tentamen daarna systematisch te maken. Een vraag die je niet weet kun je het beste even overslaan, misschien kom je later toch nog op het antwoord. Maar vul uiteindelijk altijd iets in! Controleer aan het eind van je tentamen of je alles ingevuld hebt, en wuif daarna naar één van de uiterst behulpzame surveillanten. Zij zullen je helpen met het afronden van het tentamen, waarna je de zaal mag verlaten. Tip: Probeer niet te spieken bij een tentamen. Dat was op de
Psychologiestudenten zijn uiterst sociaal en delen deze goede eigenschap graag met andere psychologiestudenten. Vandaar dat hier een enorme studievereniging (2300 leden) uit voort is gekomen; de VSPA. Deze studievereniging, speciaal voor psychologiestudenten aan de UvA, zal er voor zorgen dat je niks tekort komt tijdens je studie. De VSPA organiseert door het jaar heen allerlei activiteiten, waaronder de bekende psychologiefeesten, borrels, een liftwedstrijd, een studiereis, een congres, lezingen en nog veel meer. Daarnaast verkoopt de VSPA ook alle benodigde boeken en samenvattingen. Lid worden is een aanrader. Of je een actief lid wordt en gelijk in een commissie springt, of slechts een feestje of een boek met korting meepakt is helemaal aan jou.
De eerste keer naar een 'psychoparty' Hoewel gezegd wordt dat psychologie echt een meisjesstudie is, barst het op de één of andere mysterieuze manier altijd van de mannen op de psychologiefeestjes. Een psychologiefeest wordt in de volksmond omgedoopt tot ‘psychoparty’ en deze zijn altijd groots en legendarisch. Naast elkaar urenlang analyseren, wil de psychologiestudent ook wel eens los gaan. De psychoparty is hier de ideale plek voor. De psychoparty’s hebben vaak een excentriek thema en vinden plaats op de vetste plekken van Amsterdam. Een greep uit de thema’s van voorgaande jaren: Black Light District, Sex Drugs & Polaroids, Planet Valentine, Strepen & Stippen, Boeven & Bazen. Ik bedoel maar. Op psychoparty’s zijn studenten van andere studies ook welkom, dus nodig gerust je externe vrienden en vriendinnen uit. Zij zullen hun studiekeus ongetwijfeld aan het eind van de avond wijzigen, om zich alsnog aan te melden voor de leukste studie aan de Universiteit van Amsterdam! Een eitje dus, psychologie studeren. Geniet ervan! <<
Spiegeloog
De eerste keer lid worden
19
De eerste keer tentamen maken
middelbare school al riskant, op de universiteit is dit uiterst gevaarlijk. Je kunt uitgesloten worden van het tentamen. En dat wil je echt niet.
oktober 2011
Wij psychologiestudenten zijn bijzonder, maar helaas niet altijd beter in tentamens maken dan studenten van andere studies. Dit betekent dat wij ook gewoon moeten leren om een tentamen te halen. Iedereen vindt uiteindelijk zijn eigen manier om een tentamen succesvol te maken, maar toch zijn er een aantal gouden succesregels. Al eerder werden de colleges genoemd. Volg deze, lees de bijhorende sheets en probeer ook de gevraagde hoofdstukken steeds mee te lezen. Op deze manier blijf je betrokken en actief bezig met de stof en zal je tijdens het leren veel herkennen en de stof gemakkelijk opslaan. Samenvattingen maken is voor veel studenten een succesformule gebleken. Alleen al het selecteren en opschrijven van de belangrijke delen van de stof zorgt ervoor dat de stof goed in het geheugen geprent wordt. Daarnaast kun je ook nog samenvattingen kopen en dit als steuntje gebruiken. Let op: leer nooit je tentamen van slechts de samenvatting. Belangrijke details en delen van de stof, waaronder cruciale voorbeelden, ontbreken. Deze worden wel gevraagd op de tentamens. Ook ben je minder actief bezig met de stof, waardoor je veel minder opslaat. Beschouw een samenvatting daarom als een extra hulpmiddel, naast je boek en de colleges.
Tabula Rasa
De eerste indruk Roos Vonk
Tekst: Bianca Muurman
Spiegeloog
20
oktober 2011
In de eerste seconde dat we iemand zien, hebben we al meteen een eerste indruk van deze persoon gevormd, zo stelt Roos Vonk in haar boek De eerste indruk. Het boek beschrijft uitgebreid hoe het vormen van een eerste indruk in z’n werk gaat. Maar niet alleen de eerste indruk komt aan bod, allerlei psychologische thema’s die te maken hebben met indrukvorming, zoals stereotypering, self-handicapping, het pygmalion-effect en flirten komen aan de orde. Het boek bestaat uit drie delen. In het eerste deel wordt ingegaan op het vormen van een eerste indruk over andere mensen. Daarbij vertelt Vonk over de invloed van uiterlijk, non-verbale communicatie, macht, stereotypering en attributiefouten op indrukvorming. Zo heb ik in dit hoofdstuk onder andere geleerd dat ik als roodharige vrouw vaak gezien word als wild, professioneel competent, sterk en creatief en dat er vaak gedacht wordt dat vrouwen met make-up op een lagere morele standaard hebben dan onopgemaakte vrouwen. Hoe anderen ons waarnemen en hoe wij hun indruk van ons proberen te sturen en vormen, is het onderwerp van het tweede deel van het boek. Hier heb ik van opgestoken dat de sterkte van mijn ‘sociale antenne’ beter is dan gemiddeld. Dat betekent dat ik meer dan gemiddeld opmerk wat er in bepaalde situaties van me wordt verwacht en hoe ik op anderen overkom. In het derde deel worden deze twee aspecten samengevoegd en worden ze besproken aan de hand van twee belangrijke sociale voorbeelden: een sollicitatie en een eerste date. Zo heeft de recruiter de neiging om in de eerste minuut dat je samen in de lift staat al een besluit te nemen over of hij je
aanneemt of niet, en zoekt hij in het gesprek onbewust naar informatie om dat te bevestigen. Op toegankelijke wijze beschrijft Roos Vonk veelvoorkomende sociaalpsychologische processen, zodat deze voor leken goed te begrijpen zijn. Je zou het kunnen beschouwen als een cursus ‘sociale psychologie in een notendop’. De eerste indruk is een vermakelijk boek, dat nog vermakelijker wordt door de verschillende stripjes van Sigmund en tekeningen van Peter van Straaten. Verder staan er veel alledaagse voorbeelden in die het verhaal duidelijker en praktischer maken. De verschillende ‘test uzelf ’-secties verlevendigen het verhaal en zorgen ervoor dat je nadenkt over hoe deze psychologische processen bij jou spelen. Hoewel het boek lekker wegleest en ik het aan iedereen zou aanraden, is het voor psychologiestudenten echter geen nieuwe stof.
Noot van de redactie: Momenteel ligt Roos Vonk onder vuur, vanwege haar betrokkenheid bij de zaak rondom Diederik Stapel (Prof. dr. Stapel, hoogleraar Cognitieve Sociale Psychologie aan de Universiteit van Tilburg, is op non-actief gesteld wegens het gebruiken van gefingeerde data in zijn publicaties.) De Radboud Universiteit heeft een onderzoek ingesteld naar de integriteit van Roos Vonk, Stapels collega.
oktober 2011 worden ingeleverd, liefst via e-mail. De redactie behoudt zich het recht voor stukken in te korten. Nummer 343 komt eind oktober uit.
zaterdag 15 oktober Art en dining Dordrecht Uithof Universiteit Utrecht 9:30-17.00 (studenten €25,00 entree) De bedrieger bedrogen, psychoanalyse en dromen. Symposium van de stichting Psychoanalyse en Cultuur met verschillende lezingen en discussies rondom het thema dromen en psychoanalyse.
Sprekers: Tinka Prast: De droom in de psychoanalytische praktijk. Walter Schönau: Thomas Bernhards droom Solange Leibovici: Processen en strategieën in de literaire droom. Paul Verhuyck en Corine Kisling als Droomauteurs Inlichtingen: anneliesvanhees@planet.nl
donderdag 13 oktober Beatrixtheater Jaarbeurs Utrecht 9:00-16.15 (€15,00 entree) Publieksdag, Sociale Hersenen. Diverse wetenschappers vertellen over hun onder-
zoek. Medische voorkennis is niet nodig. Naast de lezingen is er een grote informatiemarkt waar diverse patiëntenorganisaties zich presenteren. Inlichtingen: www.hersenstichting.nl
The Road to Guantanamo – Film Guantanamo Bay, de gevangenis waar Amerika haar terroristen vasthoudt is sinds de opening al omstreden. The Road to Guantanamo vertelt het schokkende verhaal van drie Engelse jongens die in Guantanamo terecht komen. De bekroonde documentaire geeft een blik in de anders hermetisch afgesloten gevangenis en laat de behandeling van verdachten zien. Charlotte Hille, UD politicologie (UvA), voormalig beleidsadviseur mensenrechten en internationaal recht voor de staatssecretaris voor Emancipatie, geeft een inleiding. Georganiseerd door Machiavelli en CREA.
dinsdag 11 oktober CREA Theater 20.00 (studenten gratis) Breaking the Silence Talk and discussion about recent video testimonies of Israeli veteran combatants from the time they served
in the Occupied Palestinian Territories, collected by the Israeli organization Breaking the Silence. In the video testimonies young Israeli men tell what they did and what they witnessed during their military service: Innocent civilians being beaten; children kept from school, and parents kept from work - and from feeding their children - by prolonged curfews; people’s homes invaded on a daily basis and more. Reserveren niet mogelijk.
woensdag 26 oktober 20.30 (studenten €7,50 entree) Over echt mensen – Theatergroep Thomas 'Eén keer alleen maar vandaal zijn of perfect of de baas. Losgaan zonder de gevolgen te dragen' Een vreemdeling wordt opgevangen door een kleine, schijnbaar vriendelijke gemeenschap. Langzaam merkt hij dat de dorpelingen moeilijk te doorgronden zijn. Ze lijken verwikkeld in een merkwaardig rollenspel met hem als toeschouwer. Maar hoe reageren zij als ook hij anders blijkt te zijn dan gedacht? Reserveren: 020 525 1400
21 oktober 2011
Mededelingen voor nummer 343 kunnen tot 12
donderdag 6 oktober CREA Theater 20.00 (studenten gratis)
Spiegeloog
CREA is het cultureel studentencentrum van de Universiteit en Hogeschool van Amsterdam. CREA organiseert onder andere cursussen, workshops, voorstellingen en lezingen. Adres: CREA, Turfdraagsterpad 17, 1012 XT Amsterdam Inlichtingen: 020 5251420. Website: www.crea.uva.nl
de Wandelgang Het begin van het studiejaar is een periode waarin je veel dingen voor het eerst meemaakt; de eerste colleges van een nieuw vak, of wellicht ben je net op jezelf gaan wonen. Soms zijn er dingen die zo slecht bevallen dat je ze liever niet nog een keer doet. Spiegeloog vroeg in de wandelgang: ‘Wat was voor jou de eerste en meteen ook de laatste keer?’ Tekst & Foto's: Bianca Muurman
Spiegeloog
Kim: ‘Oh die vraag is niet zo lastig: yoga! Deze vakantie had ik besloten dat ik wel wat meer mocht sporten. Ik had niet zoveel geld om lid te worden van een sportschool, dus ik besloot bij verschillende sportscholen dagpassen aan te vragen om groepslessen te doen. Ik heb van alles gedaan en dat was superleuk. Maar yoga… dat nooit meer. Onmogelijke posities, benen in de lucht en armen in de knoop. Ik heb nog een week spierpijn gehad.’
22 oktober 2011
Max: ‘Paddo’s. Ik heb, zoals de meeste andere jongeren, wel eens drugs gebruikt. Maar dan heb ik het over een jointje roken. Vorige maand dachten een paar vrienden en ik dat het wel eens leuk zou zijn om paddo’s uit te proberen. Dat had ik nog nooit gedaan, ik wist niet eens hoe! Nou, ik heb het geweten. Ik ben erg high geweest met een flinke dip erna. Geen pretje… Ik houd het wel op een jointje zo af en toe.’
Gabrielle: ‘Dat is een moeilijke vraag, ik heb zoveel van die dingen. Maar ik denk dat duiken toch een van de belangrijkste dingen is die ik nooit meer zal doen. Ik was als de dood dat ik niet kon ‘klaren’ dus ik probeerde dat ongeveer elke meter onder water en panikeerde als dat niet lukte. Die man werd helemaal gek van me, want op die diepte hoefde ik überhaupt nog helemaal niet te ‘klaren’! Tot overmaat van ramp schopte iemand onder water mijn duikbril van mijn hoofd.’ Fiona: ‘Hihi, je vindt het vast grappig maar… groenteburgers eten. Ik heb echt een trauma overgehouden aan die dingen. Ik dacht: ‘Laat ik mijn leven beteren en eens geen dikke vette hamburger nemen.’ Ten eerste waren die groenteburgers helemaal niet lekker, maar ik heb ze toch opgegeten – ik had ze tenslotte al gekocht. Maar het ergste is dat ik er erg ziek van ben geworden; de hele volgende dag heb ik overgegeven.’
Mark: ‘De film Napoleon Dynamite kijken. Hij was me aangeraden door een vriend van me. Hij zei erbij dat het een film is die je óf helemaal geweldig óf ronduit verschrikkelijk vindt. Voor mij was dat laatste het geval. Het gaat ove een of andere rare nerd en zijn leven. Maar er gebeurt helemaal niets! Halverwege ben ik in slaap gevallen.’
Marit: ‘Ik ga nooit meer naar een rollerskatedisco. Het was een leuk idee van een vriendin van mij, maar de uitvoering ervan was minder geslaagd. We hadden er erg veel zin in met onze gehuurde rolschaatsen, zelfs nog toen we aankwamen in een of ander vervallen gebouw. Maar het was een beter idee geweest, als ik wat geoefend had van tevoren. Wat een ramp was dat zeg! Bovendien waren er alleen maar oude mensen die hun kindertijd weer wilden herbeleven.’
Spiegeloog
Femma: ‘Dat is een lastige vraag. Voor mij was in zo’n katapultding gaan op de kermis de eerste en meteen de laatste keer. Dat is echt verschrikkelijk eng! Je gaat zitten in een bal, er wordt afgeteld en dan vlieg je een eind de lucht in. En maar over de kop de hele tijd. Ik werd er kotsmisselijk van. Leuk om een keer geprobeerd te hebben, maar ik doe het niet nog eens.’
Fanny: ‘Een zwerver op straat geld geven. Ik liep laatst op straat toen er een oud vrouwtje naar me toe kwam. Ze leefde overduidelijk op straat, te merken aan haar kleding en de geurwalm die om haar heen hing. Ze vroeg me of ik iets kon missen. Ik had net mijn salaris gekregen, dus ik dacht: ‘Vooruit, laat ik eens een goed mens zijn.’ Ik heb haar een euro gegeven. Wordt ze boos op me dat ik gierig ben, en of dat alles is wat ik kan missen! Ik zal nog eens een goed mens zijn…’
Anita: ‘Met mijn voeten op de bank zitten in de metro. Wist je dat je daar een boete van vijftig euro voor kan krijgen? Die boete is volgens mij nog hoger dan de boete die je krijgt voor door rood rijden op de fiets. Goed, je begrijpt het al, ik heb daar dus laatst een boete voor gekregen. Ik reed langs een station en net op het moment dat ik me bedacht dat er politieagenten buiten de wagon stonden, hadden ze me al gezien.’ (Red. De auteur van dit stuk heeft inmiddels ondervonden dat de boete verhoogd is naar zeventig euro).
23
oktober 2011
Ties: ‘Onenightstands! Ik heb ooit een meisje mee naar huis genomen, waar ik echt maar een half uur mee had gedanst. Obstakel één was al dat ze steeds bijna van mijn fiets afviel. Toen we eenmaal bij mij thuis waren aangekomen, zijn we maar meteen het bed in gedoken, want ergens over praten konden we niet. Halverwege de nacht heb ik haar de deur gewezen, ik vond het maar niks.’
bacchus De eerste keer Zenuwachtig stond ik hem aan te kijken. Zijn ogen gleden over mijn lichaam, waarna hij goedkeurend knikte en mij gebaarde mee te lopen naar zijn kamer. Hij gaf me een knipoog terwijl hij me het bed aanwees waar ik voor hem op ging liggen. Hij vroeg me of ik mijn vestje uit wilde trekken. Terwijl ik snel deed wat hij vroeg, pakte hij een stoel om naast het bed te gaan zitten. Hij pakte kalm mijn arm vast en zei zachtjes: ‘Het valt reuze mee hoor, met de pijn. Ik neem al jaren bloed af en het is zo gepiept.’ Mijn eerste keer bloed geven. Ik dacht er al een tijdje over na om het te gaan doen. De noodzaak is groot en de moeite maar klein, dus waarom niet? Maar zoals iedereen weet kan er behoorlijk wat tijd zitten tussen een plan en de daadwerkelijke actie. Maar goed, eindelijk was het dan zover. Kordaat vulde ik via internet een aanmeldformulier voor bloeddonoren in en voor ik het wist zat ik in de bus naar de bloedbank. Ondanks dat ik zeker geen vreemde ben in ziekenhuizen en niet terugdeins voor een naaldje hier of een prikje daar, was ik toch behoorlijk nerveus. De nacht voor mijn afspraak zag ik mijn lichaam in een droom via gigantische ‘naald-buizen’ aangesloten worden op enorme bloedcentrifuges, waarna ik door helse pijnen zou moeten gaan om zeker tien liter bloed af te geven voor mijn medemens. Later kwam ik erachter dat er niet meer dan vijf liter bloed door het menselijk lichaam stroomt, dus één eng visioen kon al van het lijstje afgestreept worden. En zodra ik de verpleger de kamer in volgde (eerder een zaal; er stonden zeker twintig bedden/ligstoelen) verdwenen mijn andere angsten. Het zag er eigenlijk behoorlijk knus uit allemaal. Er lagen al wat andere mensen met een iPod in hun oren en een tijdschrift op schoot gekoppeld aan de machines. Geen van hen gilde met een verwrongen gezicht 'AU!' of keek mij aan met een blik van 'DOE HET NIET!
KEER OM NU HET NOG KAN!'. Kortom, een behoorlijk relaxte sfeer. Het enige moment waarop in mijn hersenen mijn amygdala nog even voor een angstig gevoel zorgde, was het moment dat er in mijn arm geprikt ging worden. De verpleger stelde mij enigszins gerust met de opmerking dat ik 'mooie aderen had', maar toch was het plafond bijzonder interessant op het moment dat de naald in contact kwam met mijn huid. Binnen no-time werd het ene buisje na het andere gevuld met een rode vloeistof die uit mijn lichaam kwam. Juist, buisjes. Blijkbaar worden er de eerste keer slechts wat buisjes bloed afgenomen voor tests. Pas bij de tweede keer bloed doneren wordt er een halve liter afgetapt. Zodra de verpleger klaar was met mij, kreeg ik een stoer verband om mijn arm. Vervolgens werd ik doorgestuurd naar de kantine, waar ik nog even mocht blijven zitten om bij te komen. Al snel werd er door een zorgzame kantinemevrouw een broodje ham en een kopje thee voor mijn neus gezet. Ze vertelde over haar dochter, die als kind leukemie had gehad. De kantinedame merkte op dat haar dochter toen erg bang was voor bloedprikken en bloedtransfusies, maar dat ze geen keuze had. Ze was daarom nu zo blij dat mensen hun eigen angsten overwinnen om vrijwillig bloed te geven, zodat bijvoorbeeld leukemiepatiënten geholpen kunnen worden. Terwijl ik (toch een beetje licht in mijn hoofd) terugliep naar de bushalte, dacht ik enigszins beschaamd terug aan mijn eigen gekke bangheid; gelukkig kon ik ervoor kiezen geprikt te worden, de mensen die uiteindelijk geholpen worden met het bloed niet. Met die gedachte at ik in de bus een hele reep chocola op, want verloren bloed moet natuurlijk ook weer aangevuld worden.
Kirsten Vegt