Verwarring

Page 1

Verwarring

april 2102 • jaargang 93 • nummer 743


de Wandelgang: proefsessie Op 17 april presenteert Spiegeloog in samenwerking met CREA een avond over het brein. Behalve interessante presentaties door onder andere denkacademicus Kees Kraaijeveld en NIN-directeur Pieter Roelfsema, kun je ook je frontoparietale lobus insularis foppen met zogenoemde Miracle Frooties. Deze pilletjes zorgen ervoor dat zure en bittere dingen heerlijk zoet gaan smaken. De redactie nam alvast de letterlijke proef op de som en proefde citroenen, bosbessenthee die een dag had staan trekken en paracetamol. Tekst & Foto's: Tessa Velthuis

Spiegeloog

Tess: Vooraf: 'Ik merk niks spannends. Het voelt gewoon alsof ik een snoepje op heb.' Citroen: 'Echt zoet, heel erg zoet. Bizar. Het is gewoon een lief mandarijntje geworden, met een heel zoete nasmaak. Ook mijn lippen zijn in een keer helemaal zoet, echt grappig.' Thee: 'Helemaal niet bitter. Tja, wat is het...? Smakeloos. Paracetamol: Oh, dat valt erg mee. Normaal gesproken vind ik zo'n pil echt héél goor. Die paracetamol probeert wel als paracetamol te smaken, maar hij bereikt het niet. Het wordt niet vies.'

26 april 2102

Eva: Vooraf: 'Ik proef nu al zoet, het lijkt net alsof er een laagje over mijn tong ligt. En ik heb veel slijmproductie.' Paracetamol (kauwen): 'Getver!! Oké, het is minder erg dan normaal maar wel echt nog vies.' Citroen: 'Dit smaakt serieus prima. Lekker! Je proeft nog een hint van het zure, maar dat is eigenlijk ook omdat je het weet. Maar mag ik 'm nu weggooien? Zo heel lekker is het nu ook weer niet... Het idee dat ik een citroen aan het eten ben, vind ik ook niet zo chill. Als hij uitgeperst zou zijn, zou ik hem wel opdrinken.'

Janneke: Citroen: 'Het smaakt naar een zoete sinaasappel, best wel lekker eigenlijk. Ergens diep in je tong geeft het wel het gevoel dat dit een beetje raar is. Ik zou er zo nog eentje op kunnen eten.' Tweede citroen: 'Nu proef ik de prikkeling die je normaal ook hebt als je citroen proeft. Mijn smaakpapillen schreeuwen Hier klopt iets niet!, maar dat is prima te negeren. Ik heb wel prikkende mondhoeken.' Paracetamol: 'Dit smaakt precies hetzelfde als zonder die pil. Hier ga ik er niet nog eentje van nemen. Ik wil wel nog een citroentje...' Derde citroen: 'Hm, nu smikkel ik toch een stuk minder.'


JoĂŤl: Vooraf: 'Achterop mijn tong proef ik zoet, vooraan tintelt het. Het lijkt alsof mijn tong opgekruld is, en een beetje dikkig.' Thee: 'De thee smaakt niet meer bitter, maar ook niet echt zoet. Ik proef wel de bosbessensmaak.' Citroen: 'Ooooohhhh die citroen, wat lekker!! Wat zijn citroenen eigenlijk lekker! Dit smaakt goeoeoeoed. Nu proef je echt dat het citrusvruchten zijn; het lijkt op sinaasappel.' Freya: Citroen (inclusief schil): 'Het smaakt precies naar die Napoleonsnoepjes; het zuur is niet helemaal weg.' Thee: 'Ik vind 'm nog steeds ranzig, je hebt echt dat gevoel van doorgetrokken thee in je mond. Ik vind het wel bijzonder dat dit kan. Mijn verwachting was dat alles hetzelfde zou smaken. Maar het gaat denk ik vooral om de substantie en niet per se de smaak.' Paracetamol: 'Wow, dit is echt heel ranzig, hier is helemaal niks zoets aan.'

Spiegeloog

Mariska: Vooraf: 'Het proeft zoetig achterop mijn tong.' Citroen: 'Superlekker! Superlekker. Superlekker dit. Je voelt nog wel je wangen samentrekken, dus blijkbaar is het nog wel zuur, maar zo smaakt het niet meer. Ik zou het hele netje wel leeg willen eten. Maar dat is slecht voor je maag, toch? Het smaakt een beetje als zo'n Napoleonbal.' Thee: 'Die thee smaakt raar, niet echt heel zoet. Je proeft de bitterheid niet meer, maar je voelt 'm nog wel.'

Mattis: Citroen (wordt direct uitgespuugd): 'Dat was niet heel smakelijk. Net alsof ik gewoon een citroen at.' Thee: 'Niet echt lekker.' Paracetamol: 'Nou, ik had hier iets heel anders van verwacht... Op het doosje stond dat alles anders zou smaken, maar dat was niet waar. Ik ga even m'n mond spoelen.' Morgan: Citroen: 'Niet slecht! Best wel lekker zoet. Mag ik er nog een? Ze smaken precies zoals die Napoleonballen. Oh, ben ik al de derde die dat zegt?' Thee: 'Hij is niet lekker. Je merkt nog goed dat het zwarte thee is, hij smaakt heel zwaar.' Paracetamol (zuigen): 'Het prikt op m'n tong.' (kauwen): 'Echt heel bitter... Dit ga ik even wegspoelen met de zwarte thee. Oh jee, dat maakt het alleen maar viezer. Ik neem nog een citroentje om de smaak te camoufleren. Ooohh dom idee, de citroen werkt als een smaakversterker! Een explosie van ranzigheid. Die paracetamol is echt dodelijk!'

27 wat is dit

Tessa: Thee: 'Best wel lekker. Het smaakt niet per se zoet, maar omdat je ruikt dat het bosbessenthee is, is er toch een illusie van zoetheid. Ik heb wel een ruwe tong nu.' Citroen: 'Lekker, maar nog steeds wel zuur. Hij smaakt vooral erg citroenig.' Tweede citroen: 'Oei, hij is toch echt nog wel zuur bij mij! En de nasmaak is overweldigend.' Paracetamol: 'Gaaaaatver wat vies! Nog viezer dan normaal.'


Op Kamers: de IWO-editie Boeken, lijken of ratten? Eindelijk verlossing!

Spiegeloog

Het IWO vertoont gelijkenissen met een oude loods en een verlaten optrekje van Mussolini. Daardoor doet het futuristisch en een beetje troosteloos aan; zelfs voor iemand die er niet naartoe gaat om een tentamen te maken. Het is echter niet alleen de gedachte aan een tentamen waardoor bij studenten het angstzweet uitbreekt en hersenspinsels opborrelen. Waarom geeft de lift alleen toegang tot de vierde verdieping? En watskeburt dat het altijd zo koud is daarbinnen? Spiegeloog onthult de ware identiteit van het IWO-gebouw.

15

Tekst: Eva Gabeler

april 2102

Het Mysterie Metrostation Holendrecht; de voorbode van onrust in menig studentenbrein. Op loopafstand hiervandaan reserveert de UvA namelijk tentamenzalen voor verschillende studies, waaronder Psychologie. Dit doet de universiteit bij het Instituut voor Wetenschappelijk Onderzoek, beter bekend als het IWO. De tentamenzalen beslaan bijna 3000 van de in totaal 40.000 vierkante meter. Maar wat doe je met al die ruimte? Dit is inmiddels een bijna mythisch vraagstuk, met even legendarische antwoorden. Wat wellicht bijdraagt aan de dramatiek rond de geruchten is de locatie van het pand. Als gladiatoren die zichzelf klaarmaken om de arena in te gaan, lopen de studenten een kleine tien minuten van Holendrecht naar de plek des onheils. Tijd genoeg om eens goed te fantaseren over de mogelijke invulling van het pand. Volgens de saaiste overleveringen bevindt zich op de eerste drie verdiepingen een opslag voor boeken. Radicalere geruchten vertellen het verhaal van een mortuarium, dat een dependance zou zijn van het nabij gelegen AMC.

Dat is volgens velen de logische verklaring voor het feit dat studenten lichtelijk onderkoeld naar buiten komen na hun tentamen. Ook schijnen ergens in het gebouw proefdieren te zitten. Wat is hier van waar? Het ontwerp Het IWO in zijn oorspronkelijke vorm bestaat al sinds 1980. In 2005 zijn de tentamenzalen aangebouwd. Beide architecten werkten in opdracht van AAARCHITECTEN. Het was destijds een uitdaging om het IWO uit te breiden, omdat het pand in gebruik was. De architect is zelf een verwoed roker en heeft daarom aangedrongen op een rookruimte in het gebouw. Voor ‘frisse lucht’ kun je daarom terecht op het dakterras van het IWO. De rookruimte is netjes afgedekt, zodat roekeloze studenten geen (on)juiste antwoorden kunnen doorseinen naar hun collega’s die een tentamen aan het maken zijn. Op aandringen van de UvA is er een garage voor fietsen gecreëerd. Het was belangrijk dat deze voor de deur geparkeerd konden worden en dat


Tentamens maken in het IWO. Bron: UvA

De Onthulling Waar komen de geruchten vandaan en wat is er van waar? De satellietfoto op de volgende pagina verduidelijkt welke gebouwen precies deel uitmaken van het IWO. De pijl geeft de ingang naar de voor iedereen bekende tentamenzalen weer. De letters vertegenwoordigen de instituten die de rest van het IWO herbergt.

Spiegeloog

de zadels droog zouden blijven tijdens regen. Zeven jaar na dato lijkt hier toch weinig gebruik van gemaakt te worden. De gedachte dat studenten met de fiets naar het randje van de Bijlmer zouden komen, met een metrostation op een olympische steenworp afstand, bleek ietwat optimistisch. Maar niet alleen ijverige studenten bezoeken het IWO, ook een grote groep wetenschappers komt hier elke dag.

16 april 2102

Plattegrond van de vierde verdieping van het IWO. Bron: AAArchitecten


Bron: Google maps

UvA Boekendepot (A) !!Dit zijn de drie verdiepingen direct onder de tentamenzalen!! Even voor de beeldvorming: een slordige 75 kilometer aan boeken. Dit zou zich in afstand vertalen vanaf de tentamenzalen naar Den Bosch! In totaal herbergt de opslag 2,5 miljoen items, waaronder Nederlandse kranten die dateren uit 1673. Bij het ontwerpen was het belangrijk dat ook de tentamenzalen mogelijk ooit als opslag voor het boekendepot van de UvA zouden kunnen dienen. Het belangrijkste ingrediënt voor de mobiliteit van boeken is een rails, daarom is de betonnen vloer slechts ruw beschilderd in plaats van op een andere manier afgewerkt. Dit is ook de reden waarom het zo koud is tijdens tentamens; beton isoleert slecht. Anne Ketelaar (hoofd documentlevering en depots) vertelt over haar werk: ‘De UBA beschikt over twee depots: de Oude Turfmarkt en het IWO. Dagelijks heeft het IWO drie à vier bezoekers. Het (denk)werk gaat dan ook voornamelijk uit naar het leveren van bestellingen

aan verschillende locaties van de UvA. Dit gaat wekelijks om zo’n 1200 boeken. Dagelijks werkt een team van tien collega’s hard om alle aanvragen te verwerken: U vraagt, wij draaien.’ Met één klik op de muis arriveert binnen een dag het gewilde boek op de gewenste locatie. De transporteurs rijden drie keer per dag heen en weer, de werknemers op het IWO verzamelen de boeken en dan is er natuurlijk nog de huur die betaald moet worden. Elke aanvraag kost drie euro, een bedrag dat vergoed wordt door de UvA. Ketelaar besluit haar verhaal met de conclusie dat ze op de hoogte is van de geruchten over het IWO, maar dat het boekendepot afgezien van een paar rare boeken erg gewoontjes is. Het Animal Research Institute AMC – ARIA (B) Het ARIA faciliteert dierexperimenteel onderzoek voor wetenschappers binnen en buiten het AMC. Het gebouw huisvest de dieren, de medewerkers verzorgen de dieren en helpen daarnaast de onderzoekers een handje. Mocht er ongepland iets misgaan; het ARIA beschikt niet alleen


Ook anatomisch gezien lijken varkens op mensen. Onze roze vrienden zijn een belangrijke spil in het onderzoek naar hart- en vaatziekten. Daarnaast komen chirurgen uit het hele land naar het AMC om nieuwe chirurgische technieken te oefenen op varkens. ‘Laparoscopisch opereren bijvoorbeeld,’ vertelt Henriëtte Griffioen, de dierproefdeskundige van het ARIA. In lekentermen betekent dat een kijkoperatie. Als je dr. McSteamy in Grey’s Anatomy aan de slag ziet gaan met lange stokken met cameraatjes, dan weet je hoe laat het is. Hoewel dit een fictief scenario is, kunnen chirurgen in het echte leven ook niet direct beginnen met het opereren van mensen. ‘Daar wordt de patiënt in elk geval niet blij van,’ zegt Harry van Herck – hoofd van de

proefdierfaciliteit – lachend. Nederland mag in zijn handjes knijpen met deze mogelijkheden. ‘Kritiek op proefdieronderzoek komt voort uit beperkte kennis en interesse. Daarom willen wij openheid van zaken geven.’ Het dierexperimenteel onderzoek in het IWO is in het kader van de gezondheid van de mens, dus het ARIA ziet geen reden om geheimzinnig te doen. Allerlei middelen die mensen gebruiken, waaronder bijvoorbeeld vaccins, moeten eerst op proefdieren worden uitgeprobeerd. Pas daarna kan een kind zijn prik tegen rodehond krijgen. ‘Dat bedenkt de universiteit niet, dat heeft de maatschappij via de overheid vastgesteld’. Het ARIA: niet geheim, wel redelijk spectaculair. Nederlands Instituut voor Neurowetenschappen – NIN (C) Dit is het instituut dat onder andere een onderkomen biedt aan de Nederlandse Hersenbank. Waarschijnlijk is de mythe over het mortuarium hier begonnen. Hoewel de obductie op de afdeling pathologie in de VU plaatsvindt, prepareert de Hersenbank wel degelijk het (hersen)materiaal van overleden mensen voor wereldwijd onderzoek. ‘In

Stellingkasten in het IWO. Door aan het stuur te draaien, kan de kast verplaatst worden. Foto: Monique Kooijmans

Spiegeloog

over behandelkamers voor de kleinere dieren, maar ook over complete operatiekamers. In het IWO bevinden zich zo’n twee- tot drieduizend muizen, een stuk of vijfentwintig ratten, twintig hamsters, tien konijnen en vijf tot tien varkens. In het ARIA varieert hun levensduur van een week tot een jaar. Voor de knaagdieren zijn verschillende kamers ingericht, voorzien van planken met daarop kooitjes. Varkens zijn net als mensen sociale dieren, het is dan ook belangrijk om ze in groepen onder te brengen.

18


Bron: ARIA

De leefruimte van de varkens in het ARIA.

Spiegeloog

19

ons instituut hebben we ongeveer twintig onderzoekslijnen. De helft daarvan zit in het IWO,’ vertelt Pieter Roelfsema, directeur van het NIN. BN’er Dick Swaab is ook regelmatig op het IWO-terrein te vinden. Hij doet onder andere onderzoek naar depressie. Hierbij vergelijkt hij de hersenstructuur van depressieve mensen met die van gezonde mensen. Minder bekend, maar minstens zo vooraanstaand, is Eus van Someren. Hij doet slaaponderzoek en bestudeert daarvoor het brein in wakkere en slapende toestand. Naast humaan onderzoek doet het NIN ook onderzoek met dieren, in het IWO zijn dit muizen en ratten. De knaagdiertjes moeten ons uitsluitsel gaan geven over waarom mensen te veel eten en hoe de biologische klok werkt.

De leefruimte van de knaagdieren.

met patiëntenzorg bezig. Jaarlijks worden een kleine vierduizend nieuwe patiënten gezien. Daarnaast biedt het ook ruimte aan de opleiding van aanstaande dermatologen. Zij kunnen hier kennis en ervaring over de specifieke aspecten van pigmentstoornissen en laserdermatologie opdoen. Koninklijk Instituut voor de Tropen – KIT (F)

april 2102

Wil je meer weten over de maatschappelijke relevantie van hersenonderzoek of gewoon een handtekening van Pieter Roelfsema? Kom dan op 17 april naar de Spiegeloog-avond over het brein, in CREA!

Dit instituut is in 1864 in Haarlem opgericht, waar het begon als Koloniaal Museum van de VOC. Hierin werden relikwieën opgeslagen. Na de Nederlandse dekolonisatie in 1950 veranderde de missie van het museum. De interesse ligt tegenwoordig bij tropische culturen in het algemeen. De vertakking van het KIT in het IWO doet biomedisch onderzoek naar verscheidene ziektes. Denk hierbij onder andere aan toestanden zoals lepra, tuberculose en buiktyfus, maar ook HIV/AIDS en malaria.

AMC Sportcentrum (D)

Afdeling Experimentele Chirurgie AMC (G)

Hardwerkende doktoren, studenten en andere aan de UvA of HvA gelieerde personen kunnen gebruikmaken van het sportcentrum. Dit zogeheten centrum bestaat uit één zaal met een handvol aftandse apparaten. Het geheel heeft iets weg van een huurhuis uit de jaren zeventig waar alles nog functioneert, maar de eigenaar te gierig is om te moderniseren. Gelukkig is de prijs daar dan ook naar.

Dit is de chirurgische afdeling die verantwoordelijk is voor wetenschappelijk onderzoek en het onderwijs aan geneeskundestudenten. In het skills lab leren de coassistenten chirurgische vaardigheden.

Stichting Nederlands Instituut Pigment Stoornissen – SNIP (E) Het SNIP is een onderafdeling van de afdeling dermatologie van het AMC. Het instituut houdt zich hoofdzakelijk

Voor sommigen een opluchting en voor anderen een teleurstelling, maar een mortuarium bevindt zich niet in het IWO. Kijk daarentegen niet raar op als je eens een varkentje hoort knorren. Minder spannend dan de overleveringen, maar wel waar: dankzij door aan het AMC gelieerde instellingen lééft de wetenschap in het IWO. Het instituut heeft zijn naam niet voor niks gekregen en verdient die dan ook dubbel en dwars. <<


De magie van professionele verwarring

Tekst: M. R. Cavallo

Spiegeloog

Voor sommigen kan het leven niet verwarrend genoeg zijn. Deze mensen zien het als hun passie om anderen te verwarren en storten zich op de intrigerende wereld van de goochelkunst. Maar hoe kunnen professionele goochelaars vrijwel iedereen met een op het oog simpele truc voor de gek houden? Zijn dit de ware meesters van de sociale psychologie of is het vooral misleidende verwarring die tot een eeuwenoude fascinatie heeft geleid?

Speeltuin der verwarring Op een slimme, soms kinderlijk eenvoudige manier spelen goochelaars in op het oeroude verlangen van de mens om voor alles een logische verklaring te vinden. Deze aversie tegen verwarring uit zich op vele manieren. Niet alleen diepe vraagstukken maar ook kleine gedragsregels maken de wereld tot een begrijpelijke en verklaarbare plek. Want dingen volgens logische wetten verklaren, dat willen mensen. Het is deze onvermoeibare drang naar antwoorden waar goochelaars dankbaar gebruik van maken. Wanneer de grens tussen verwarring en logica in zicht komt, gaan mensen namelijk op zoek naar andere mogelijke verklaringen en voeden abnormale of zelfs ‘bovennatuurlijke’ verklaringen de verwarring.

goocheltrucs kregen zij vaardigheden toegedicht die alleen verklaard konden worden door goddelijke interventie. Zelfs de legendarische Keltische tovenaar Merlijn was volgens recente bevindingen niet meer dan een gemiddelde goochelaar (Castleden, 2000). Goed genoeg om anderen naar de antwoorden achter zijn ‘magische’ trucs te laten gissen, maar niet in staat het bovennatuurlijke te be-roeren. De heldenstatus van goochelaars veranderde echter snel toen de heksenjacht in de middeleeuwen hen dwong om hun bezigheden niet meer in het openbaar te vertonen. Hierdoor werd de goochelkunst onderdeel van een zeer exclusieve gemeenschap met strikte geheimhouding. Het was in die tijd dan ook geen uitzondering dat het repertoire aan illusies van goochelaars als zwarte magie werd gezien. Het woord magie was zelfs eeuwenlang synoniem voor onorthodoxe of illegale praktijken.

- Goochelen werd gezien als zwarte magie -

Hoewel tegenwoordig vrijwel alle goochelaars toegeven met simpele trucs hun publiek de gewenste dingen te laten zien, werden zij eeuwenlang als occulte (anti)helden van de magie gezien. Een geoefend goochelaar kon zo verzekerd zijn van macht en status. Onder meer stamoudsten en sjamanen probeerden door visuele illusies te bewijzen over magische eigenschappen te beschikken. Door onverklaarbare

Daar kwam voorzichtig verandering in toen aan het eind van de zestiende eeuw het eerste goochelboek met de weinig verhullende naam The Discovery of Witchcraft verscheen. De onlangs uitgevonden boekdrukkunst werd hierbij voor het eerst aangewend om aan te tonen dat toverkunst slechts

april 2102

32


Spiegeloog

33

een samenspel van tot in perfectie uitgevoerde illusies is. Befaamde illusies als spontane ontbranding, waarbij objecten of zelfs mensen op schijnbaar onverklaarbare wijze in brand vlogen, werden in dit boek op een logische wijze verklaard (Estes, 1983). Het boek werd helaas als occult beschouwd waardoor bijna alle exemplaren op de brandstapel belandden. De daaropvolgende decennia bleef de goochelkunst voorbehouden aan een selecte groep mensen.

april 2102

Pas in de negentiende eeuw kreeg de goochelkunst de vrijheid zich als podiumkunst te ontwikkelen en ontstond het welbekende beeld van de typische goochelaar met hoge hoed, sik en slipjas (Price, 1985). Gedurende deze tijd werden steeds meer theaters geopend waarin verborgen ‘hypermoderne’ mechanismen de goochelkunst verder deden evolueren. Een van de meest illustere goocheltrucs uit die tijd vereiste zelfs een speciaal gebouwd theater. Met deze Pepper’s Ghost-illusie konden goochelaars met behulp van slim geplaatste spiegels objecten zo groot als het Vrijheidsbeeld laten ‘verdwijnen’. Ook kon, door een spiegel in een bepaalde hoek onder het podium te plaatsen, een reflectie op het toneel worden ‘getoverd’ waarmee de illusie werd gewekt dat er een geest op het podium verscheen.

De macht tot misleiding Sinds de ontwikkeling van de vooral op vermaak gerichte goochelkunst is het mystieke jasje grotendeels afgeschud. Ondanks dat Uri Geller nog altijd overtuigd lijkt van zijn aangeboren, bovennatuurlijke eigenschappen tot lepelbuigen, is dit eerder uitzondering dan regel. Zo noemen moderne goochelaars zich liever illusionisten en ‘eerlijke leugenaars’. De meeste illusionisten geven dan ook toe door middel van psychologisch onderbouwde trucjes de verwarring onder de toeschouwers te voeden. Maar betekent dit dat iedereen met enige basiskennis van de psychologie een illusionist in spe is? Niet helemaal. Er zijn namelijk een aantal aspecten die de illusionist zijn macht tot misleiding bieden. Aandacht wordt door veel illusionisten als de basis van het moderne goochelen gezien (Informagie, 2010). Vooral het afleiden, oppakken en vervolgens sturen van de aandacht is voor de illusionist van essentieel belang. Door de kostuums, felgekleurde lichten en brandende hoepels creëert de illusionist niet alleen een illusie van onaantastbaarheid voor zijn publiek, het stelt hem ook in staat de aandacht van het publiek af te leiden. Zo stond de recente Las Vegastour van de bekende Nederlandse illusionist Hans Klok bol van de muziek, explosies, vlammen en mooie vrouwen. Dat het spektakel hierbij voorop stond was niet zonder reden. Een overdaad aan stimuli ligt namelijk ten grondslag aan een bekend psychologisch proces waar goochelaars al eeuwenlang dankbaar gebruik van maken: selectieve aandacht. De hersenen zijn in staat om een enorme hoeveelheid stimuli waar te nemen, maar slechts een select aantal signalen bereikt het werkgeheugen. Aan de illusionist de taak om deze selectieve aandacht van het brein te ‘sturen’. Een van de meest uitgevoerde goocheltrucs is dan ook gebaseerd op cognitieve afleiding door visuele stimuli. Hierbij bevindt de assistente van de illusionist zich op een plank die voor het publiek wordt verhuld, bijvoorbeeld door de jurk van de assi-


Ondanks dat mensen onbewust de illusie achter een truc kunnen doorgronden, blijft het brein middels heuristieken naar een eenvoudige en verklaarbare oplossing zoeken. Zo wordt het werkgeheugen bespaard om telkens veel cognitieve aandacht te besteden aan logische en herhaaldelijke gebeurtenissen. In een leven zonder goochelaars en verwarring werken deze heuristieken in veel gevallen uitstekend. Wanneer ze niet tot een logische en dus gewenste uitkomst leiden, staat het brein echter voor een raadsel (Gigerenzer & Todd, 1999). De goochelkunst is in enkele eeuwen geëvolueerd van occulte vorm van verwarring en status tot een spektakelstuk van cognitieve afleiding. Waar de magie der verwarring in de vroege jaren van de goochelkunst slechts voorbehouden was aan een selecte groep en doorgegeven werd van vader op zoon, is tegenwoordig vrijwel elke goocheltruc te googelen. Des te belangrijker is het voor de moderne goochelaar om met psychologische trucs de aandacht van het brein de gewenste richting op te sturen. Zo kunnen eeuwenoude, welbekende trucs ieders heuristieken keer op keer op de proef stellen.

Weetjes - Een van de meest beruchte goocheltrucs, de bullet catch, heeft ten minste vijftien doden veroorzaakt. Niet zo gek, wanneer je bedenkt dat bij deze truc een vrijwilliger uit het publiek op de goochelaar schiet, die vervolgens pretendeert de kogel te vangen. - Het record van snelste goochelaar ter wereld dateert uit 1991 en staat op 225 goocheltrucs in twee minuten (Gladwin, 2010). <<

Bronnen - Castleden, R. (2000). King Arthur: The truth behind the legend. Londen: Routhledge. - Estes, L. L. (1983). Reginald Scot and his "Discoverie of Witchcraft": Religion and science in the opposition to the European witch craze, church history, 52, 444–456. - Gigerenzer, G., & Todd, P. M. (1999). Simple heuristics that make us smart. New York: Oxford University Press. - Gladwin, A. (2010). 10 facts about magicians. Opgehaald, 20 maart 2012, van http://www.illusionist.co.uk/magicianblog/2010/05/10-facts-about-magicians/ - Informagie (2010). Vaktijdschrift voor de goochelkunst. Opgehaald, 20 maart 2012, van http://www.denmu.nl/magazine/archief-informagie - Price, D. (1985). Magic: A pictorial history of conjurers in the theatre. Cornwall: Cornwall Books.

34 april 2102

stente. Doordat de illusionist het meisje (en de plank) door een hoepel haalt, lijkt ze te zweven. De ‘magie’ hierachter is eenvoudiger dan het lijkt. De weinigen die hun aandacht volledig op de hoepelbewegingen weten te richten, zien dat de illusionist de hoepel niet direct van links naar rechts haalt, maar er uitbundige bewegingen mee maakt. Zogenaamd voor het showeffect, maar in werkelijkheid is het van essentieel belang voor het slagen van de truc. Onder de plank bevindt zich namelijk een T-vormige, beweegbare constructie waar de hoepel alleen met een bepaalde beweging doorheen gehaald kan worden. Voor het slagen van de truc is het noodzakelijk om te spelen met de aandacht van het publiek, zodat die niet volledig uitgaat naar de bewegingen van de hoepel.

Spiegeloog

Bron: transpride.tumblr.com


..

Client bekent Letteke (22) werd overvallen toen ze achttien was. Na verschillende vruchteloze sessies bij een psycholoog vertelde haar huisgenootje haar over hypnotherapie. Hoewel ze er sceptisch tegenover stond, besloot ze het toch te proberen.

Tekst: Freya van der Meer

Spiegeloog

4 april 2102

‘Het gebeurde na het stappen. Het was een leuke avond geweest en ik liep naar mijn fiets. Mijn vrienden waren nog binnen in de kroeg of al naar huis. Toen ik mijn fiets van het slot haalde, stonden er ineens twee mannen achter me. Een van hen pakte me beet en legde zijn hand op mijn mond om te voorkomen dat ik zou gillen. Ze wilden geld.’ Wat heeft de beroving met jou gedaan? ‘Lange tijd durfde ik ‘s avonds niet alleen over straat. Elke man in het donker betekende gevaar. Ik had constant een angstig gevoel dat mijn borst beklemde. Dat klinkt een beetje vaag, maar ik was zo bang dat ik mijn adem in hield. Ontzettend moe werd ik ervan, vooral in de winter, want dan is het vroeg donker.’ Wat was het moment waarop je dacht ‘nu moet ik hulp zoeken’? ‘Mijn ouders hebben me naar een psycholoog gestuurd, maar ik had het idee dat hij mij niet serieus nam. Dit was eigenlijk wederzijds. Ik heb een talent om te rationaliseren en daardoor begreep hij mij niet. Hij ging ervan uit dat ik de beroving een plek had gegeven. Ik ben er pas over na gaan denken om opnieuw in therapie te gaan, toen mijn huisgenootje vertelde dat ze hypnotherapie ging doen. Ze vertelde de meest bizarre verhalen over wat ze meemaakte tijdens zo’n sessie. Eigenlijk kan ik wel zeggen dat ik haar

toen een beetje heb uitgelachen om die verhalen. Ik stond heel sceptisch tegenover hypnotherapie en het hele idee van ‘in trance raken’. Ik geloofde er totaal niet in. Ik ben het gaan doen om te kijken hoe het zou gaan, en vond het mooi meegenomen als hypnotherapie ook iets voor mij zou kunnen doen.’ Hoe was het om met een sceptische houding naar de eerste sessie te gaan? ‘Eerst kreeg ik een intakegesprek. Met thee en een koekje vertelde mijn hypnotherapeute wat over zichzelf, waardoor ik me erg op mijn gemak voelde. Ondertussen wist ik zeker: ik ga nooit in trance raken. Ik kon me echt niet voorstellen dat ik net als mijn huisgenootje met mijn voeten zou gaan praten tijdens een sessie. Ik heb ook aangegeven dat ik het een beetje zweverig vond en dat ik me er moeilijk een beeld bij kon vormen. Wat ik grappig vond, is dat mijn therapeute eerst ander werk deed dat heel wetenschappelijk onderlegd was. Ze heeft me daardoor ook duidelijk kunnen uitleggen waarop haar werkwijze gebaseerd is. Dat gaf mij meer vertrouwen.’ De intake was heel prettig, maar toen begon het echte werk. ‘Het echte werk, zo kan je dat wel stellen ja. Ik heb echt onderschat hoeveel energie een sessie kan kosten. Na afloop van een sessie lag ik uitgeteld op de bank of had ik


- Af en toe sprak ik met een eekhoorn -

Kun je beschrijven wat je tijdens de sessies hebt meegemaakt? • Sessie 1 ‘De therapeute vroeg mij terug te gaan naar het moment waarop ik voor het eerst dat beklemmende, angstige gevoel had. Ik moest de beroving opnieuw beleven. Volgens mij noemen psychologen dat regressie. Ik beleefde het gevoel opnieuw en zag alles heel helder en duidelijk voor me. Nooit heb ik me gerealiseerd dat ik me zoveel details herinnerde. Ik beleefde het moment meer als toeschouwer. Er was een meisje en ik keek naar haar. Dit meisje was ikzelf ten tijde van de beroving. Iets in mij wilde haar zo graag helpen. Ineens waren we in een onbekend huis dat toch bekend voelde. Het meisje zat op de bank en ik was in de keuken thee aan het zetten. Tijdens deze ervaring sprak ik de hele tijd met de therapeut over wat ik zag en deed. Zij vroeg mij of ik nog meer wilde doen om het meisje te helpen. Op een gegeven moment wist ik niet zo goed wat ik kon doen om haar te helpen en wilde ik eigenlijk wakker worden, maar ook weer niet. Het was een bizarre en vermoeiende sessie. In latere sessies zou het nog veel gekker worden.’

• Sessie 3 ‘Bij deze sessie zag ik dat er een struisvogelei in mijn buik zat. Het ei had paarse strepen, was een beetje gelig en had heel veel schillen over elkaar heen. Een beetje zoals de ringen van een boomstam. De therapeute vertelde me de buitenlaag eraf te pellen. Laag voor laag moest het ei worden afgebroken. De schil mocht er wel zijn, maar niet in mijn buik. Het moest beter verdeeld worden in mijn lichaam. Ik weet niet goed hoe ik die schillen eraf haalde, volgens mij keek ik er alleen maar naar. Toen ik de schillen eraf gehaald had, voelde ik allemaal stuiterballetjes in mijn hoofd. Gek genoeg een heel prettig gevoel. Ik merkte dat ik ineens weer kon ademen en had geen beklemmend, benauwd gevoel meer.’ • Sessie 4 ‘Mijn therapeute vroeg me aan het begin van deze sessie hoe ik het vond gaan. Tijdens het intakegesprek had ze me gevraagd een cijfer te geven op een schaal van nul tot tien om aan te geven hoe ik me op dat moment voelde. Ik gaf mezelf toen een twee en stelde als doel om naar een acht toe te werken. Een tien leek me te mooi om waar te zijn. Inmiddels zat ik wel op een acht, maar ik had nog

Spiegeloog

Hoe begon de eerste sessie? ‘Bij de eerste sessie moest ik op de bank gaan liggen en vroeg ze me langzaam al mijn spieren te ontspannen. Ze zei: ‘Op een gegeven moment vallen je ogen wel dicht als ze te zwaar worden.’ Ik was hard aan het vechten om mijn ogen open te houden, maar ze vielen soms toch dicht en dan dacht ik: ‘Ja dag, ik ga hier echt niet slapen!’ Ik was bang om de controle te verliezen en dat zij de regie zou overnemen. Nog steeds begrijp ik niet hoe ze het precies deed, maar mijn ogen vielen na een tijdje dicht. Ik was in trance. Je kunt het vergelijken met het gevoel dat je in de auto rijdt en ineens bent waar je moet zijn. Je hebt geen idee meer van de reis zelf maar je hebt ook niet geslapen. Het zit tussen bewustzijn en onderbewustzijn in, denk ik.’

• Sessie 2 ‘Mijn therapeute werkt veel met visualisatie. Tijdens mijn tweede sessie moest ik me voorstellen dat ik in een bos was. Ze gaf er verder geen uitleg over, maar ze checkte alleen of ik er al was. Het duurde even, maar op een gegeven moment was ik in het bos. Daar kwam ik een heel blij meisje tegen van een jaar of vier, vijf. Ik dacht dat ik het zelf was als jong kind. Het gaf me een heel vervelend gevoel. Kijkend naar het blije meisje realiseerde ik me dat ik eigenlijk heel moeilijk blij kon worden, terwijl ik dat wel wilde. Toen besloot ik om samen met het meisje te gaan spelen. We speelden op de schommel en met skippyballen. Het was fantastisch, ik werd er heel blij van. Het was een heel intensieve sessie waardoor ik pas na twee keer tellen terugkwam uit de trance, terwijl je normaal maar één keer tot vijf telt om terug te komen. Ik vond het een mooie sessie; ik was helemaal uitgeput, maar wel voldaan.’

5 april 2102

enorme huilbuien. Na zo'n sessie plande ik geen andere dingen meer, dat kon ik niet opbrengen.’


niet het gevoel dat ik klaar was. Ik wilde graag nog een keer terug naar het bos van de tweede sessie. Heel even kwam ik weer in het bos terecht, daar zag ik al gauw een kasteel. Het jonge meisje uit de tweede sessie was er ook, maar ze was deze keer heel erg bang. In deze sessie voelde ik me sterker en wilde ik haar troosten. We liepen het kasteel in. Hoe verder we naar boven gingen, hoe meer speeltoestellen er waren. Het was er erg leuk. Net als in de tweede sessie kreeg ik weer een blij gevoel. Na deze sessie dacht ik klaar te zijn. Mijn therapeute stelde voor om na twee weken, in plaats van na een week, nog een laatste sessie plaats te laten vinden om te bekijken of ik het gevoel kon vasthouden.’

Spiegeloog

6

• Sessie 5 ‘In deze laatste sessie belandde ik wederom in het bos. Er was nu ook een eekhoorn. Af en toe sprak ik met de eekhoorn, maar verder deed de eekhoorn gewoon ‘zijn ding’. Af en toe kwam hij even langs en hadden we een kort gesprekje. Ik weet niet meer precies waarover we spraken. Deze eekhoorn leek wel een stukje van mijn karakter of persoonlijkheid te zijn. Ik kan niet precies aangeven waarom, maar na deze sessie had ik gevoel dat het ‘af ’ was.’

april 2102

Wat een bijzondere ervaringen allemaal. ‘Ik praat erover alsof het de normaalste zaak van de wereld is om tegen een eekhoorn te praten en een struisvogelei in je buik te hebben. Van tevoren had ik nooit geloofd dat ik deze ervaringen kon hebben. Het blijft allemaal een beetje zweverig, omdat je ergens je gedachten stuurt, maar ik had het gevoel dat de gedachten me overkwamen.’

gezonde angst. Het beklemmende gevoel maakt geen deel meer uit van mijn leven. Ik heb veel meer rust en kan me beter focussen. Tijdens het studeren kan ik me beter concentreren. Over een half jaar ga ik nog een keer naar de therapeute toe om te kijken hoe het dan gaat. Ik ben heel benieuwd, maar ik ga ervan uit dat het dan goed gaat.’ <<

Hypnotherapie, de stand van zaken Er is nog weinig onderzoek gedaan naar de werking van hypnotherapie. Wel beschrijven Kirsch, Montgomery en Sapirstein (2003) in een meta-analyse van vijftien onderzoeken dat hypnotherapie als aanvulling op cognitieve gedragstherapie zorgt voor een sterkere vermindering van de psychische klachten ten opzichte van cognitieve gedragstherapie alleen. In deze onderzoeken wordt echter alleen de combinatie van deze twee therapieën belicht. Hypnotherapie als opzichzelfstaande therapie wordt weinig onderzocht, wellicht omdat verzekeringsmaatschappijen er geen heil in zien. Trance is te vergelijken met dagdromen, een aangename ontspanning. De buitenwereld raakt op de achtergrond doordat de aandacht naar binnen is gericht. Het is te vergelijken met de staat tussen slapen en wakker worden. Deze staat wordt in hypnotherapie gebruikt om bij een belangrijke gevoelszijde van onze emotionele wereld te komen. Via deze gevoelszijde worden er dieperliggende gedachten verwerkt. Deze gedachten gaan over de wereld, anderen en jezelf, en ontwikkelen zich naarmate je ouder wordt. Bij het meemaken van een traumatische gebeurtenis kunnen deze gedachten ruw verstoord raken. Door in trance te raken, kun je deze gedachten weer in juiste banen leiden. Je behoudt tijdens het in trance zijn altijd de controle over jezelf. (www.hypnotherapie.nl)

- Ik herinnerde me heel veel details van de beroving -

Zou je mensen aanraden om hypnotherapie te volgen? ‘Ja, ik zou het wel aanraden. Ik vond het heel fijn en persoonlijk. Natuurlijk moet je jezelf er wel voor openstellen, maar dat moet denk ik bij elke therapie. Ik denk dat het van de persoon afhangt hoeveel baat je erbij hebt.’ Hoe gaat het nu met je? ‘De druk op mijn borst is weg en ik ben niet meer zo benauwd en angstig. Je moet mij nog steeds niet vragen om in het donker door de Bijlmer te gaan fietsen, maar heel veel mensen zullen dat niet fijn vinden en ik ervaar dat als

Bronnen - Kirsch, I., Montgomery, G., & Sapirstein, G. (2003). Hypnosis as an adjunct to cognitive-behavioral psychotherapy: A meta-analysis. Clinical Psychology and Psychotherapy, 9, 299-318 - Lezing Hypnotherapie, spreker Alfred Lange.


Niemand en/of Iemand? Metzingers contra-intuïtieve zelfkennis

Wie ben ik? Die vraag is zo onvermijdelijk dat je het stellen ervan natuurlijk zou kunnen noemen. Aan zelfkennis daarentegen is niets natuurlijks; ze is verworven, nooit georven. Bovendien kun je altijd op zoek gaan naar een ‘nieuw’ antwoord op de aloude vraag. Die mogelijkheid herbergt een onbeslisbare spanning tussen zijn wie je bent en weten wie je bent. Want zelfkennis kan niet alleen uitgebreid en ontkracht worden; ook verandert die kennis jou. Met andere woorden, het pad naar zelfkennis brengt meer dan alleen kennis. Wie dat pad serieus neemt, kan zich echter niet beperken tot observaties en illusies die zich tussen jou en jezelf manifesteren, aldus de Duitse neurofilosoof Thomas Metzinger (1958). Hoezeer de vraag wie je bent ook als een persoonlijke begint, ware zelfkennis vergt een onpersoonlijke, objectieve benadering. De vraag zou niet moeten zijn wie ik ben, maar wat de aard is van datgene wat men met ‘ik’ pleegt aan te duiden. Hoe wordt een eerste-persoonsperspectief voortgebracht? Wat is de aard van subjectiviteit? Hoe werkt zelfbewustzijn? In 2003 publiceerde Metzinger het vuistdikke Being No One, een neurowetenschappelijke theorie over subjectiviteit. Met zo’n theorie in de hand, verzekert Metzinger zijn

lezer, is de neurowetenschap klaar om de vraag naar zelfkennis objectief af te handelen. Being No One wil namelijk hard maken dat ‘er in de wereld niet zoiets als een zelf bestaat’ (p.1). Juist daarom is er evenmin een echt ‘subjectief ’ pad naar zelfkennis. Een benadering gericht op de neurale machinerie die zelfbewustzijn voortbrengt, het objectieve pad, is het enige pad. Als subjecten – hetzij in de operationele zin van ‘deelnemers aan onderzoek’, hetzij in de ‘theoretische’ betekenis van ‘personen’ – niet bestaan, kun je je afvragen of de psychologie nog enig bestaansrecht heeft. Daar valt echter niet meteen antwoord op te geven. Metzingers theorie, zijn verwerping van het bestaan van ‘zelven’ en zijn visie op (zelf)kennis hangen nauw met elkaar samen. Om één vraag te beantwoorden moet je al een idee van het gehele bouwwerk hebben. Wat is dan Metzingers idee?

- Er is geen subjectief pad naar zelfkennis -

Metzinger deelt zijn invalshoek met ‘cognitiewetenschappen’ als de cognitieve neurowetenschap, de cognitieve psychologie en de kunstmatige intelligentie. Voor deze wetenschappen is het brein bovenal een systeem dat informatie verwerkt. De metafoor die daarbij hoort is die van de computer. Of computers gezien hun huidige banaliteit nog

20 april 2102

Tekst: Mark Leegsma

Spiegeloog

Volgens Thomas Metzingers neurowetenschappelijke theorie van zelfbewustzijn bestaat er geen echt ‘zelf’ of subject. Heeft de psychologie in een wereld zonder zelf nog zin, of is die wereld niet zo subjectloos als ze lijkt?


Spiegeloog

21 april 2102

tot de verbeelding spreken valt overigens te betwijfelen. Is er uit de ‘cognitieve’ hoek dan wel een nieuw antwoord op de vraag ‘wie ben ik?’ te verwachten? Maar dagelijks werken met computers betekent niet dat je weet hoe computers werken. Die kennis is verbonden aan de Engelse wiskundige Alan Turing (19121954). In 1936 ontwierp Turing een gedachte-experiment om de moeder aller wiskundige problemen, het Entscheidungsproblem, op te lossen. Dit probleem behelst de vraag of er één algoritme is dat alle mogelijke wiskundige problemen kan oplossen, oftewel beslissen (entscheiden). Hoewel Turings antwoord ontkennend was, voerde hij in het bewijs een algoritme op dat alle problemen die met andere (complexere) algoritmen zijn te beslissen, definitief kan beslissen; een relatief simpele ‘machine’ dus, die ingewikkelder machines kan simuleren. Al snel kreeg de ‘Turingmachine’ zijn eerste praktische toepassing. Een complexe taak, mits opgevat als een serie wiskundige bewerkingen (een algoritme), zou immers uitgevoerd moeten kunnen worden door een in de kern eenvoudige ‘berekenaar’. Een computer is zo’n (hyperkrachtige) rekenmachine die, volgens het programma dat je laadt, een bewerking uitvoert, bijvoorbeeld de interface van je mobiele telefoon. Voor de goede orde, alledaagse computergebruikers en zelfs de meeste programmeurs komen met de werkelijke computer, het basale algoritme en de ‘machinetaal’, niet of nauwelijks in aanraking. Wat wij gebruiken is de software, het pakket van hogereorde machines: de simulaties. Terug naar Metzinger. Zoals gezegd komt hij uit de cognitivistische hoek. Het idee dat als een rode draad door Being No One heen loopt onderscheidt hem daar echter op een even genuanceerde als radicale wijze van. De reden dat de computermetafoor tot op heden een metafoor is geble-

ven, is dat het brein weliswaar lijkt op een computer, maar er geen is. Waarin zit ‘m precies de gelijkenis? De computer verricht ingewikkelde taken door complexe machines te simuleren. In theorie zou zoiets ook voor het brein kunnen opgaan, al was het maar omdat het bestaan van werkelijke, aparte functionele loci nog veel onvoorstelbaarder is. Waarom zou het echter bij een metafoor moeten blijven? Het brein is net zo min een computer als de computer de enig mogelijke Turingmachine. Metzingers idee is dat het brein letterlijk een Turingmachine is. Zelf verwoordt Metzinger dat niet zo direct. Wel noemt hij het brein een informatieverwerkend systeem waarvan de bewerkingen ‘representaties’ heten (p.15 e.v.), terwijl ‘representatie een speciaal geval van simulatie is’ (p.49). Het brein produceert representaties als input voor almaar hogere mentale tot en met bewuste functies, waarbij ‘functie’ synoniem is voor machine en representatie, dus voor simulatie. Niet voor niets waarschuwt Metzinger zijn lezer de processen in het brein niet te ‘reïficeren’, ze als reële dingen voor te stellen. Dat onderstreept nog eens dat de Turingmachine geen metafoor is. Het brein simuleert echt. Dat brengt ons bij de dubbelrol die ‘representatie’ in Metzingers theorie speelt. In de betekenis van die term ligt besloten dat het gaat om een voorstelling van de werkelijkheid. Metzinger doet onverkort een beroep op dat realisme. Representaties zouden een organisme namelijk het evolutionaire voordeel opleveren dat het zich beter aan zijn omgeving kan aanpassen. Die survival value geldt in hogere mate voor complexere representaties. Want om zich aan te kúnnen passen heeft een organisme behept met een informatieverwerkend systeem, bovenop alle representaties van de zintuiglijke wereld, minimaal twee ‘hogere’ representaties nodig: een representatie van dat organisme-systeem als één ‘zelf ’, en een van de relatie van dit zelf tot de wereld. Omdat alle representatie simulatie is, dient te worden gesproken van een zelf-model; ook de betrokkenheid van het zelf op de wereld is gesimuleerd. Pas deze gesimuleerde interface (Metzingers woorden!), die niet principieel verschilt van die op je mobiele telefoon, maakt coördinatie van gedrag voor en in de toekomst, en daarmee aanpassing als zodanig, mogelijk. Evolutionair is dat zeer verantwoord, aangenomen dat representaties überhaupt bestaan. Want als elke representatie, vooral degene die ‘de realiteit’ voorstelt, in feite een simulatie is, valt elk realisme in duigen. De realiteit komt er niet meer aan te pas, beseft Metzinger. De verrassing en elegantie van zijn theorie zitten erin dat hij juist dit heikele punt weet om te draaien tot cruciale pointe. Hoewel we

- Het brein is een Turingmachine -


Bron - Metzinger, T. (2003). Being No One: The Self-Model Theory of Subjectivity. Cambridge MA, Londen: MIT Press.

22 april 2102

Met die wijze woorden is het probleem echter nog niet beslist, zo doet Metzingers belangrijkste assumptie blijken. Al lijkt de alomtegenwoordige simulatie de realiteit tussen haakjes te zetten, om één realiteit kan Metzinger niet heen: die van het brein zelf. Wil zijn theorie theorie zijn en geen sciencefiction, dan moeten breinen in principe echt bestaan. Maar hoe kan, als het brein een Turingmachine en alle representatie simulatie is, een theorie de realiteit representeren? Een Metzingeriaans brein zou deze theorie louter simuleren.

In de opeenstapeling van almaar complexer en transparanter wordende simulaties fungeert de realiteit (een hypercomplexe machine) als de wiskundige limiet waartoe de reeks tot in het oneindige nadert zonder ooit te worden bereikt. De catch 22 is dat een brein de realiteit vanwege zijn transparantie noch als principe hoeft te postuleren, noch principes kán postuleren. De contra-intuïtieve implicatie van Being No One is dat, wil het simulerende brein werkelijk bestaan, er altijd al een postulerend subject moet zijn. Wie het streven naar objectieve zelfkennis serieus neemt, ontkomt niet aan Metzingers idee. En wie dat idee serieus neemt, ontkomt evenmin aan een ‘nieuw’ subject. Wie of wat is die iemand die weet en schrijft dat we niemand zijn? Of deze vraag de psychologie van bestaansrecht verzekert, is alles behalve een natuurlijk gegeven. Is de psychologie niet hetzelfde lot beschoren als alle zelfkennis? Allicht maakt niet alleen de vraag, maar ook de spanning tussen zijn en weten deel uit van de menselijke natuur. <<

Spiegeloog

vanuit het derde-persoonsperspectief (kunnen) weten dat wat we realiteit noemen slechts een simulatie van de Turingmachine genaamd brein is, is die wetenschap niet bij machte ons eerste-persoonsperspectief op de wereld, onze relatie tot die wereld en ten slotte ons zelf als zijnde werkelijk, aan te tasten. Dit kenmerk van bewustzijn noemt Metzinger ‘transparantie’ (p.163): voorbij een zekere grens kan het brein zijn simulaties niet als simulaties representeren (dat wil zeggen, simuleren). Het zelf-model is deze transparantie bij uitstek. Objectief weten we dat we geen echt zelf hebben – we zijn niet iemand; desalniettemin zou een eerste-persoons ervaring van die kennis ondenkbaar zijn, omdat dan het referentiepunt van die ervaring, het zelf, teloor zou gaan en daarmee de ervaring als zodanig. Sommige theorie, zo niet de beste, besluit Metzinger, zal altijd contra-intuïtief blijven.

Parapsychologie Een methodologisch debat tussen Dick Bierman en Jelte Wicherts Vrijdag 27 april, 16-17.15u Gebouw M, Zaal M103 Dit debat is tevens de afsluiting van Jelte Wichters zijn laatste werkdag bij de UvA. Alumnikring Psychologie (studenten zijn welkom, meld je aan via alumnikring-psy@uva.nl)


Waar is mijn echte dochter? Over het Syndroom van Capgras ‘Oh, ik dacht even dat je iemand anders was!’ Het gebeurt wel eens dat je iemand op zijn schouder tikt en een ander persoon dan verwacht zich omdraait en je verbaasd aanstaart. En heel, heel soms ontmoet je iemand, die zo erg lijkt op iemand die je kent, dat het wel eens de dubbelganger van je zusje, beste vriendin of jezelf zou kunnen zijn. Maar wat als je ervan overtuigd raakt dat je met de dubbelganger van je vriendje aan het praten bent, terwijl het je echte vriendje is? Spiegeloog

Tekst: Tess Hol

23 april 2102 Mensen die het waanidee hebben dat familieleden, vrienden of kennissen in de onmiddellijke omgeving van de persoon heimelijk zijn vervangen door dubbelgangers, lijden aan het syndroom van Capgras. Zij zijn ervan overtuigd dat de mensen in hun omgeving niet echt zijn, maar dat het dubbelgangers zijn die spelen alsof ze die mensen zijn (Hirstein & Ramachandran, 1997). In zijn boek Ontregelde Geesten. Ziektegeschiedenissen (2006) beschrijft psycholoog Douwe Draaisma het verhaal van een Capgraspatiënte. Op een zomerse dag in 1918 meldt de 53-jarige Madame M. zich bij het politiebureau in Parijs. Ze vertelt dat een stel bandieten haar man en kinderen heeft ontvoerd en in een kelder onder haar huis gevangen houdt, samen met vele anderen. Ze vraagt de agenten met haar mee te gaan om de gevangenen te bevrijden. De agenten brengen

haar echter niet meer naar huis, maar rechtstreeks naar een psychiatrische inrichting. Daar wordt Madame M. de patiënt van Joseph Capgras (1873-1950). Madame M. vertelt Capgras dat haar man en dochter verdwenen zijn en dat hun plaatsen zijn ingenomen door dubbelgangers. Capgras besluit zich te verdiepen in de gevalsstudie van Madame M. en komt erachter dat vier van haar kinderen jong gestorven zijn en dat ze nog een dochter van twintig jaar heeft. De echtgenoot van Madame M. vertelt aan Capgras dat zijn vrouw na de dood van hun tweeling in 1906 meerdere wanen kreeg. In de jaren die volgden begonnen twee thema’s haar leven te beheersen. Zo zou de vader van Madame M. op zijn sterfbed hebben opgebiecht dat hij haar als baby uit een rijk geslacht geroofd had. Zij zou de wettelijke erfgename zijn van een for-

- Een Capgras-patiënt onthoofdde zijn stiefvader -


- Met de dubbelganger van haar dochter kon ze het ook goed vinden -

Twee keer zoveel vrouwen als mannen lijden aan het syndroom van Capgras. Een precies aantal is onbekend, omdat lang niet alle Capgras-patiënten zich melden of gediagnosticeerd worden met het Capgras-syndroom (De Jonghe & Markx, 1979). Onder patiënten bestaan uiteenlopende Capgras-wanen. De meeste patiënten denken dat de dubbelganger ook gewoon een mens is, terwijl sommige patiënten ervan overtuigd zijn dat de dubbelganger een robot of alien is. Er was eens een Capgras-patiënt die dacht dat zijn stiefvader vervangen was door een alien. Om op zoek te gaan naar batterijen en microfilms die in de dubbelganger zouden zitten, onthoofdde de Capgras-patiënt zijn stiefvader (Försl, et al., 1991). De reacties op de dubbelgangers lopen sterk uiteen onder de Capgras-patiënten. De ene Capgras-patiënt wordt strijdlustig om zijn dubbelganger te ontmaskeren en weigert verder te

Toch is er meestal verdriet en zorg om de verdwenen dierbaren. Wat is er met ze gebeurd? Zijn ze ontvoerd, vergiftigd, vermoord? Voor de Capgras-patiënt blijft het de vraag of ze ooit nog terugkomen. En dan is er nog de gedachte dat de dubbelganger vast meer weet van de verdwijning. Veel patiënten beschuldigen de dubbelganger van de verdwijning van of moord op hun dierbaren. Dat deze beschuldigingen gevaarlijk kunnen uitpakken, wordt wel bewezen door het voorbeeld van de Capgras-patiënt en zijn zogenaamde robot-stiefvader. Er zijn de nodige gevallen gedocumenteerd van Capgras-patiënten die als gevolg van hun waan ernstige delicten hebben gepleegd. De moorden zijn meestal goed

Spiegeloog

leven met de kopie van een bekende. Er was zelfs een vrouw die haar eigen spiegelbeeld begon aan te vallen, omdat ze dacht dat haar dubbelgangster ervandoor zou gaan met haar echtgenoot. Een andere patiënte zat de hele dag stilletjes te huilen om de verdwijning van haar echtgenoot, terwijl deze gewoon bij haar woonde. Maar er zijn ook patiënten die zich bij het verlies van hun originele partner lijken neer te leggen en zo goed mogelijk verder proberen te leven. Zo was er een vrouw die accepteerde dat ze verder moest leven met de dubbelganger van haar partner. Wel schonk ze voortaan drie kopjes thee in: voor haarzelf, de dubbelganger en voor haar echtgenoot, mocht die ooit terugkomen. Als ze met haar dubbelganger ging wandelen, legde ze altijd een briefje op de keukentafel met de boodschap waar ze was, zodat haar echtgenoot dit kon vinden als hij thuis zou komen. Ook was er een patiënte die zeker wist dat haar dochter was vervangen voor een dubbelganger, maar omdat ze het met de dubbelganger van haar dochter ook goed kon vinden, besloot ze de dubbelganger niet te confronteren met het bedrog (Försl et al., 1991).

24 april 2102

tuin, waar ze nu geen recht meer op had. Het tweede thema dat het leven van Madame M. sterk beïnvloedde was het volgende: zij zou vijanden hebben die zomaar mensen lieten verdwijnen en haar probeerden te vergiftigen. Ze hadden zelfs haar huwelijkspapieren vervalst en daarom diende ze een aanvraag tot scheiding van haar man in, omdat deze niet haar echte echtgenoot zou zijn. Ook herkende ze op een dag haar dochter niet meer. Madame M. hield vol dat haar dochter was ingewisseld voor een ander meisje. Er volgden later nog vele andere dubbelganger-dochters die de plaats van haar dochter innamen. Voor Madame M. waren deze dubbelgangers te herkennen aan kleine hechtingen in hun gezicht, waardoor hun gedachten zouden zijn verwijderd. Dokter Capgras was niet de eerste die het dubbelgangerfenomeen ontdekte. De Duitse psychiater Kahlbaum schreef al jaren eerder, in 1866, over een patiënt die de mensen bij hem in de inrichting voor bedriegers hield en verbaasd was dat men voor deze komedie ‘figuranten’ had gevonden die zo sprekend op zijn familie en vrienden leken (Försl, Almeida, Owen, Burns & Howard, 1991).


overdacht en uitgevoerd volgens een plan dat bewijst dat de overige intellectuele vermogens onaangetast zijn.

Spiegeloog

25 april 2102

Hoe het syndroom van Capgras precies ontstaat, is nog onduidelijk. Er zijn theorieën die de ziekte proberen te verklaren door middel van een vorm van schizofrenie of een hersenbeschadiging in de rechterhersenhelft. De rechterhersenhelft bevat de intuïtie, gevoelens, gewaarwordingen en indrukken, en deze lijken aangetast bij Capgras-patiënten. Ook het herkenningssysteem lijkt een rol te spelen bij Capgras. Gezichtsherkenning verloopt langs twee onafhankelijke routes in de hersenen. Het eerste traject zorgt voor de identificatie van het gezicht en leidt tot bewuste herkenning, het tweede traject zorgt op onbewust niveau voor de koppeling met de emotionele betekenis van het gezicht. Als de eerste route nog wel intact is, zodat de patiënt bewust gezichten herkent, maar de tweede route door neurologische schade is uitgevallen, kan de patiënt het herkende gezicht niet meer verbinden met de emotionele betekenis die dit gezicht voor hem heeft. Omdat juist bij de meest nabije mensen het onderscheid tussen herkenning en het ontbreken van vertrouwdheid het grootst is, zouden vooral echtgenoten, ouders en kinderen voor dubbelgangers aangezien worden (Försl et al., 1991). Een Braziliaanse arts rapporteerde in 2002 echter dat er een geval was van een blinde Capgras-patiënte. Haar man was ingewisseld voor een ander. Ze was er niet ingetrapt, zei ze. Haar man was namelijk dikker en rook anders dan de dubbelganger. Blijkbaar is er bij Capgras dus toch meer aan de hand dan een stoornis in de visuele gezichtsherkenning (Draaisma, 2006). Capgras-patiënten hebben weinig ziekte-inzicht. Ze beseffen wel dat de situatie abnormaal is, maar blijven geloven in dubbelgangers. Ze geven ook aan de vreemde situatie niet te

kunnen verklaren. Omdat er bij het syndroom van Capgras nog geen verklarende oorzaak voor de stoornis is gevonden, is er ook nog geen passende behandeling. Sommige patiënten komen door middel van medicatie van hun waan af, anderen krijgen aangepaste psychotherapie om er mee te leren leven. Een leven dat net iets minder echt lijkt dan het in werkelijkheid is. <<

Bronnen - Draaisma, D. (2006). Ontregelde Geesten. Ziektegeschiedenissen. Groningen: Historische Uitgeverij. - Försl, H., Almeida, O.P., Owen, A.M., Burns, A., & Howard, R. (1991). Psychiatric, neurological and medical aspects of misidentification syndromes: a review of 260 cases. Psychological Medicine, 21, 905-910. - Hirstein, W., & Ramachandran, V.S. (1997). Capgras syndrome: a novel probe for understanding the neural representation of the identity and familiarity of persons. Brain and Perception, Proceedings of the Royal Society B, 264, 437-444. - De Jonghe, F., & Markx, O. (1979). Het verschijnsel van Capgras. Tijdschrift voor Psychiatrie, 4-11, 600-615. - Capgraswaan. Verkregen op 30-3-2012 van http://www.hulpgids. nl/index.php?mid=62&content=318


Geslachtsverwarring

Tekst: Jihane Chaara

Spiegeloog

Sekse is de meest duidelijke tweedeling die we kennen. Op formulieren staan altijd twee hokjes voor geslacht; er zijn twee aparte toiletten; twee aparte kleedkamers en in de meeste kledingwinkels is er een mannen- en een vrouwenafdeling. We worden er constant mee geconfronteerd: je bent een man of je bent een vrouw. Maar wat als iemand zich geen man of vrouw voelt? Of een beetje van allebei?

Gender en de gender binary Als je het woord ‘gender’ opzoekt in het Van Dale-woordenboek, komen er twee definities naar voren. De eerste geeft aan dat gender hetzelfde is als sekse en geslacht. De tweede definieert het als ‘alles wat bij het man- of vrouwzijn hoort, alle seksegebonden eigenschappen.’ Interessant hieraan is dat er wordt gesteld dat geslacht en sekse synoniemen zijn voor gender. Hoewel deze woorden regelmatig door elkaar worden gehaald, is iemands gender niet per definitie hetzelfde als het geslacht van deze persoon. Geslacht hangt af van geslachtschromosomen, hormonen, de geslachtsdelen en verdere fysieke kenmerken. Iemands gender daarentegen is veel ingewikkelder en moeilijker te definiëren. Het gender heeft meer te maken met de zelfperceptie van de persoon in kwestie; het hangt af van waar de persoon zich mee identificeert. Gender is cultureel en sociaal gevormd en is door de westerse samenleving doorgaans in te delen in vrouwelijk of mannelijk (Gender Spectrum, z.j.). Deze tweedeling van gender in mannelijk en vrouwelijk is min of meer wat de gender binary inhoudt (Gender

Spectrum, z.j.). Het is een classificatie waarbij men óf mannelijk óf vrouwelijk is. Vanaf de geboorte wordt er, aan de hand van de fysieke geslachtskenmerken, vastgesteld of iemand een jongen of een meisje is. Van jongs af aan zijn er verschillende verwachtingen voor jongens en meisjes, bepaalde rollen waar men zich aan moet houden en specifieke taken die uitgevoerd moeten worden. Zo is het meestal de bedoeling dat jongens houden van voetballen, auto’s, de kleur blauw en kort haar. De meeste meisjes daarentegen houden van poppen, roze, rokjes en lang haar. Jongens en meisjes worden anders grootgebracht en ons gendersysteem, de gender binary, zorgt ervoor dat deze lijnen niet overschreden worden. We worden aangemoedigd om ons vooral te houden aan de rollen die de maatschappij ons toegeschreven heeft (Bem, 1981).

- Genderqueers dagen het bestaande dichotome systeem uit -

Genderqueer De term genderqueer werd gangbaar aan het begin van de 21ste eeuw. Jongeren die zich niet konden plaatsen binnen de gender binary wilden een term om dat duidelijk te maken, zonder te impliceren dat zij zich per definitie met het tegen-

april 2102

28


Spiegeloog

29 april 2102

overgestelde geslacht identificeerden. Doordat zij zichzelf niet als man, vrouw, allebei, of ergens ertussenin zagen, daagden ze het bestaande dichotome gendersysteem uit (Beemyn, 2008). Iemands genderidentiteit is een vrij ingewikkeld concept, dat opgemaakt wordt uit verschillende elementen. Deze elementen ontwikkelen zich van jongs af aan. Zo hangt iemands genderidentiteit onder andere af van in hoeverre die persoon als kind tevreden was met het aangewezen gender, of het kind zich überhaupt realiseerde dat het is gaan horen bij een gendergroep, en in hoeverre het kind zich bewust was van de sociale druk die ligt op het conformeren aan het aangewezen gender. Er wordt doorgaans gedacht dat kinderen vanaf ongeveer acht à negen jaar een consistent idee van hun gender hebben. Er is echter gebleken dat sommige kinderen niet in staat zijn om gender te incorporeren in hun manier van denken over zichzelf. Als deze incongruentie met het biologische geslacht blijft bestaan, is er waarschijnlijk sprake van iemand die zich niet kan vinden binnen de gender binary (Saltzburg & Davis, 2010). Naast het ervoor zorgen dat men zich houdt aan het label die hij of zij toegewezen heeft gekregen, zorgt het gender binary-systeem er ook voor dat andere concepten van gender gestigmatiseerd worden. Onze samenleving doet ons geloven dat er alleen mannen en vrouwen bestaan. Is gender echter wel een zodanig dichotoom concept? Velen

zeggen van niet (Scott, 1986; Paechter, 2006; Saltzburg & Davis, 2010). Zo kan gender ook gezien worden als een spectrum, waarbij man en vrouw slechts twee punten zijn, en niet de enige twee opties. Mensen die zichzelf als genderqueer identificeren, zien zichzelf als verschillende punten op dit spectrum. Dit kan inhouden dat men zich zowel man als vrouw voelt, maar het kan evengoed betekenen dat men zich met geen van beiden identificeert. Het kan zelfs inhouden dat iemand zichzelf als compleet buiten het spectrum ziet. Het is een kwestie van zelfperceptie (Roxie, 2011). Wanneer gender gezien wordt als een spectrum, is er meer ruimte voor een persoonlijke invulling. Het spectrum is multidimensionaal en biedt een breder continuüm aan mogelijkheden.

- De taal biedt geen passend label -

Een genderidentiteit vinden Het vormen van een identiteit is erg belangrijk. Doorgaans wordt er in de puberteit een existentiële, interne ‘reis’ gemaakt, wat een context biedt voor de persoonlijkheid in de toekomst (Saltzburg & Davis, 2010). Het vormen van een genderidentiteit is een proces dat door blijft gaan gedurende de gehele ontwikkeling van een kind. Dit begint bij de erkenning en realisatie van het geslacht (gebaseerd op de geslachtsorganen). Zo beseffen jongens dat ze jongens zijn, omdat ze mannelijke geslachtsorganen hebben. Dit wordt opgevolgd door de acceptatie dat de geslachtsorganen biologisch bepaald zijn en dat het onveranderlijk is. Vanaf dat punt leren kinderen over de sociale verwachtingen en genderrollen die bij elk geslacht horen. Dit cultiveert de genderidentiteit verder (Bem, 1981). Het belang van taal Ons taalgebruik is volledig afgestemd op het dichotome gendersysteem dat er gehanteerd wordt. Naar een man wordt gerefereerd als ‘hij’; naar een vrouw als ‘zij’. Maar wat als iemand zichzelf niet als één van deze twee opties ziet? Bovenaan officiële brieven en e-mails staat regelmatig ‘meneer’ of ‘mevrouw’, waarbij men ervan uit gaat dat de persoon in kwestie zich identificeert met één van de twee. Dit zorgt ervoor dat mensen die zich op andere plekken in het spectrum bevinden, verkeerd gelabeld worden. Doordat de taal geen passend label biedt naast de labels die bestemd zijn voor mensen die zich identificeren als mannelijk of vrouwelijk, worden deze mensen geïsoleerd. Bovendien is taal nauw verbonden met het denken (Slobin, 1996). Als taal


Bronnen - Beemyn, B. G. (2008). Genderqueer. GLBTQ: An Encyclopedia of Gay, Lesbian, Bisexual, Transgender, and Queer Culture. Opgehaald 7 maart 2012, van http://www.glbtq.com/social-sciences/ genderqueer.html - Bem, S. L. (1981). Gender schema theory: A cognitive account of sex typing. Psychological Review, 88, 354-364.. - Gender Spectrum. (z.j). Opgehaald 6 maart 2012, van http://

Interessante websites -

http://genderqueer.tumblr.com/ http://genderfork.com/

Genderqueer in de praktijk Een biologisch vrouwelijke negentienjarige die zich identificeert als genderqueer was bereid om ervaringen, gedachten en gevoelens te delen met Spiegeloog.

Wanneer realiseerde je je dat je jezelf niet identificeerde als man of vrouw? ‘Ik weet niet precies wanneer het begon. Het was al een tijdje zo dat ik me oncomfortabel voelde om als vrouw aangesproken te worden, of om mijn eigen naam te horen. Ik zat ermee, want met écht honderd procent man te zijn voelde ik me ook niet helemaal comfortabel. Ik wist, nog minder dan nu, wie ik was of wat ik was. Ik liet het daarom maar een beetje gaan. Ik dacht dat ik misschien een tomboy was, maar dat vond ik geen goede benaming voor hoe ik me voelde. Ik ben nooit echt een meisjes-meisje geweest, en ik voelde me in veel opzichten ook anders dan andere meisjes. Ik was stoerder, agressiever, wilder. Via iemand op het internet ben ik achter de term genderqueer gekomen. Ik wist

vrijwel meteen dat dit de goede benaming was voor hoe ik me voelde: zowel man als vrouw. Ik had gevonden wat mij beschreef.’ Zou je zeggen dat je zowel man als vrouw bent of geen van beiden? ‘Ik zie mezelf als meer man dan vrouw, maar toch een beetje van allebei.’ Met welk voornaamwoord word je liever aangesproken? ‘Daar ben ik nog niet helemaal over uit. Het irriteert me vaak als mensen vrouwelijke voornaamwoorden gebruiken – ik voel me dan niet serieus genomen. Maar ik denk dat

Spiegeloog

Misschien is het tijd dat de maatschappij het idee van een genderspectrum omarmt. Het hoeft niet zo dichotoom – we hoeven niet per se te kiezen tussen twee opties. Als het spectrum als standaard wordt gebruikt, zou iedereen zich comfortabel voelen wat genderidentiteit betreft. Zowel mensen die zich identificeren met hun geslacht, als mensen die dat niet doen. <<

www.genderspectrum.org/child-family/understanding-gender. - Gender continuüm [afbeelding]. (z.j.). Opgehaald 30 maart 2012, van http://libcom.org/library/communization-abolition-gender - Paechter, C. (2006). Masculine femininities/feminine masculinities: power, identities and gender. Gender and Education, 18, 253-263. - Roxie, M. (2011). What is “Genderqueer”?. Genderqueer Identities. Opgehaald 7 maart 2012, van http://genderqueerid.com/whatis-gq. - Saltzburg, S., & Davis, T. S. (2010). Co-authoring gender-queer youth identities: discursive tellings and retellings. Journal of Ethnic and Cultural Diversity in Social Work, 19, 87-108. - Slobin, D. I. (1996). From “thought and language” to “thinking for speaking”. Rethinking Linguistic Relativity. Cambridge: Cambridge University Press. - Online van Dale woordenboek. (2012). Opgehaald 10 maart 2012, van http://www.vandale.nl/.

30 april 2102

niet toestaat dat er naast mannelijk of vrouwelijk andere opties zijn voor gender, dan is dat niet gemakkelijk te integreren in de gedachtegang van mensen.


Spiegeloog

31

als iedereen me ineens ‘hij’ of ‘het’ zou noemen, dat ook vreemd zou zijn. ‘Het’ lijkt me sowieso niks, omdat ik geen ding ben. Opvallend is dat ik me er wel fijn bij voel als iemand zegt ‘hey jongen!’ Het enige wat ik nu dus weet, is dat ik me aan vrouwelijke voornaamwoorden meer erger, en wat blijer word van mannelijke. Het is jammer dat er geen geschikt voornaamwoord is voor iemand die zich niet identificeert als man of vrouw. Ik zeg er niet vaak iets van als mensen om me heen vrouwelijke voornaamwoorden gebruiken, want ik weet dat het voor hen ook lastig is. Ik laat het gewoon gaan.’

april 2102

Hoe leg je het concept genderqueer uit aan anderen? ‘Ik zeg dat ik me niet helemaal comfortabel voel met het vrouw-zijn, maar ook geen man zou willen zijn. Ik verwijs ook vaak naar het internet, zoals naar Wikipedia-pagina’s, zodat diegene er meer over kan leren. Maar vaak ga ik er niet diep of serieus op in, omdat de meeste mensen het niet zullen onthouden, begrijpen, of serieus nemen. Dit merk ik aan mensen aan wie ik het heb verteld, maar die het vervolgens links lieten liggen, of het vergaten alsof het niet belangrijk was. Maar dat is het wel. De meeste mensen denken dat je geboren wordt met één geslacht. Ik heb geen zin of energie om het uitgebreid uit te leggen als het zoveel weerstand krijgt. Mensen die het wel begrijpen, maken me dus erg blij. Ik vertel het eigenlijk alleen als iemand echt een vriend of vriendin is en ik denk dat het relevant is om te vermelden.’

zouden wegdrukken en gewoon beginnen met praten en uitleggen. Educatie is de sleutel.’ Vind je het belangrijk dat er een term als genderqueer is waarmee jij je kunt identificeren? Zijn labels en benamingen belangrijk voor jou? ‘Ik vind het wel belangrijk omdat men er zo gemakkelijk meer informatie over kan vinden. Ook weet je dat je niet de enige bent, als er een term voor is. Het is niet alleen een gevoel, het is écht. Dat vind ik belangrijk en ik denk dat labels in dat opzicht wel belangrijk zijn. Als er meer informatie terecht zou komen in de maatschappij en iedereen zou weten wat genderqueer betekent, zou ik gewoon tegen iemand kunnen zeggen ‘hey, ik ben genderqueer’ en men zou het begrijpen. Als het geen naam heeft, voelt het alsof het niets is. Dan komt er ook geen begrip voor, of in ieder geval niet genoeg. Mensen zouden het eerder vergeten als er geen benaming voor is.’ Hoe ga je in je dagelijkse leven om met het genderqueer-zijn? ‘Ik negeer regelmatig de vrouwelijke voornaamwoorden. Qua kleding ligt het wel echt aan mijn stemming. Ik ben meestal niet echt blij met een vrouwelijk uiterlijk, maar sommige dagen wel. Ik draag een binder om mijn borsten te verbergen. Dit doet geen pijn en is zelfs vrij comfortabel. Grotendeels voel ik me heel oncomfortabel zonder binder. Verder draag ik wel vaak make-up, maar make-up hoeft niet altijd vrouwelijk te zijn of te staan. Mijn kleding is vaak wijd, omdat ik vrouwelijke rondingen heb ik die niet fijn vind. Sporten doe ik zoveel mogelijk. Ik wil een goede conditie hebben en mijn spieren zichtbaar maken. Ik wil even snel en sterk zijn als biologische mannen. Sommige dagen zie ik er wel meisjesachtig uit en voel ik me daar oké bij. Maar meestal niet. Ik ben er dagelijks, bewust of onbewust, mee bezig. Het is lastig.’ <<

- Ik ben er dagelijks mee bezig, bewust of onbewust -

Heb je er moeite mee dat veel dingen gebaseerd zijn op de tweedeling man-vrouw? ‘Ik snap dat het er is, anders zou het voor veel mensen erg verwarrend zijn. Het zit er ook al eeuwen in. Ik denk wel dat er nog een onzijdige optie bij zou mogen, maar dat zal vast nog lang duren. Ik denk niet dat ik het nog meemaak, maar het zou mooi zijn.’ Wat zou er moeten gebeuren om genderconcepten zoals genderqueer minder verwarrend te maken? ‘Er zou meer informatie over gegeven moeten worden. Meer voorlichting en mensen meer op de hoogte brengen. Het zou ook helpen als genderqueers zoals ikzelf het minder


bacchus Just now ‘Can you please send me my new simcard as soon as possible?’ ‘I’ll see what I can do, I’ll call you back just now.’ Ik ben slecht met telefoons. Terugbellen en sms’en vergeet ik net iets te vaak, en mijn telefoon is vaker thuis dan ik dat ben. Ik ben dan ook al meerdere malen mijn telefoon kwijtgeraakt. En eigenlijk moet ik toegeven dat ik het altijd wel fijn vond om een paar dagen onbereikbaar zijn. Fijn vónd, ja. Want toen ik tijdens de eerste week van mijn uitwisseling in Kaapstad mijn mobiel verloor was het gevoel onbereikbaar te zijn opeens niet zo bevrijdend meer. Ik begon net vrienden te maken, nummers te verzamelen en hoorde er helemaal bij. Maar zonder mobiel was ik niet bereikbaar met als gevolg dat ik onderaan de sociale ladder zou belanden en een half jaar zonder vrienden door zou moeten brengen. Ik moest en zou dus zo snel mogelijk een nieuwe telefoon en simkaart regelen. Gelukkig mocht ik de telefoon van mijn huisgenoot lenen om mijn provider te bellen. Ik was blij dat de vrouw aan de telefoon zo behulpzaam was en just now terug zou bellen. Niet dus. Urenlang bleef de telefoon zwijgzaam naast mij liggen. De dagen daarna bestonden uit het bellen naar mijn provider, waarna ze telkens weer beloofden mij just now terug te bellen en ik vervolgens niets meer hoorde. Ik was al bekend met het stereotype dat Zuid-Afrikanen niet zo gefocust zijn op de tijd als wij in Nederland, maar dit vond ik wel heel extreem.

Een week later volgde ik mijn eerste college aan the University of Cape Town. Ik raakte aan de praat met een studiegenoot en vertelde haar over mijn vruchteloze pogingen om een nieuwe simkaart te krijgen. Zij begon hard te lachen. Toen ze mijn verwarde hoofd zag, legde ze me uit dat er in Zuid-Afrika meerdere manieren zijn om de tijd aan te duiden. Just now wordt gebruikt wanneer iets misschien in de toekomst zal gaan gebeuren. Eindelijk begreep ik waarom ik niet teruggebeld werd. Dit was niet de laatste keer tijdens mijn verblijf in Zuid-Afrika dat ik een taalbarrière ervoer. Toen een taxichauffeur maar bleef praten over robots op de weg, stond ik bijna op het punt om er op een goed moment uit te springen, tot ik erachter kwam dat hij met robots stoplichten bedoelde. Een paar dagen later zat ik voor niets op een vriend te wachten die aangaf dat hij ‘niet niet zou langskomen’, niet wetende dat ze in het Afrikaans een dubbele ontkenning gebruiken wanneer iets niet gaat gebeuren. Deze ervaringen zijn erg grappig maar ook ontzettend leerzaam. Alle keren was ik me er niet van bewust dat er iets heel anders gezegd werd dan dat ik dacht, waardoor ik iedereen om mij heen als gek bestempelde. Uiteindelijk kwam ik er achter dat mijn taalbegrip me in de steek liet, en ik waarschijnlijk de gek in de situatie was. Door deze bizarre situaties zullen stoplichten voor mij nu altijd robots zijn en als ik nu even geen zin heb om iemand gelijk terug te bellen, dan doe ik dat voortaan gewoon just now.

Annemiek Hell


Hoofd-/Eindredactie Mariska Dijkstra & Tessa Velthuis. Redactie Morgan Cavallo, Jihane Chaara, Joël Davidson, Eva Gabeler, Annemiek Hell, Tess Hol, Freya van der Meer, Vera van der Molen.

39e jaargang nr. 347, april 2012 ISSN 0166-1930 Spiegeloog is een blad voor de Afdeling Psychologie, Universiteit van Amsterdam

Kamer 5.02 Diamantbeurs Afdeling Psychologie Weesperplein 4 1018 XA Amsterdam t: 020 - 525 67 58 e: spiegeloog-fmg@uva.nl

Medewerkers Denny Borsboom. Met bijdragen van Merrit Beck, Mark Leegsma. Fotografie Eva Gabeler, Tessa Velthuis, Vera van der Molen. Cover Tessa Velthuis. Lay-out Mariska Dijkstra & Tessa Velthuis. Druk Drukkerij de Raddraaier Van Ostadestraat 233 b 1073 TN Amsterdam 020 - 673 05 78 Reacties, commentaren en ingezonden brieven zijn van harte welkom. Voor lange artikelen die ter publicatie worden aangeboden, is het verstandig eerst contact op te nemen met de redactie. De redactie behoudt zich het recht voor bijdragen in te korten of te wijzigen. Spiegeloog verschijnt zeven keer per jaar. Een abonnement op Spiegeloog kost € 15,- per jaar. Indien geïnteresseerd, stuur een bericht met uw naam en adres naar de redactie. Niets uit deze uitgave mag vermenigvuldigd worden zonder schriftelijke toestemming van de redactie.


Inhoud

2 Wandelgang Smaakexplosie

Op Kamers: het IWO De waarheid boven tafel

4

Geslachtsverwarring 21 Als je je niet man of vrouw voelt

Emotie en Verwerkingsfocus Het winnende VRT-paper

33

Goochelen Professionele verwarring

9

Bacchus Just now

25

Op Kamer: de schuilkelder De verrassing van J/K

34

CliĂŤnt bekent Hypnotherapie

12 Hallucinaties In alle soorten en maten

28

Bacchus Oma is (niet) in de war

40

Metzinger over het zelf Mark Leegsma vat samen

15 De ombudsstudent Ferdinand stelt zich voor

31

Syndroom van Capgras Dubbelgangers bij je thuis

18 Ivoren Toren Bijwerkingen van kennis

32


Een persoonlijke werkelijkheid Over hallucinaties

Het is misschien wel één van de verwarrendste dingen die een mens mee kan maken: het hebben van hallucinaties. Psychotische patiënten, maar ook jij en ik kunnen ermee te maken krijgen. Welke soorten zijn er, en hoe worden ze opgewekt? Spiegeloog

Tekst: Joël H. W. Davidson

38 april 2102 ‘Ik hoor vier stemmen; drie mannenstemmen en één vrouwenstem. De mannenstemmen komen van buiten mij, ze omvatten me, zoals de wind. Ze praten met elkaar maar waarover is niet te volgen, het is onsamenhangend. De vrouwenstem komt vanuit mijn benen. Ze bevindt zich in mij. Ze praat alleen tegen mij, maar ze praat heel zacht en zegt alleen maar losse woorden. Ik voel mij er niet prettig bij en wil het liefst alleen maar slapen, dan zijn de stemmen weg.’

van perceptuele stimuli (Allen, Larøi, McGuire & Aleman, 2008). Ze komen voor bij verschillende stoornissen, maar kunnen ook opgewekt worden door hallucinogene drugs zoals mdma en lsd. Ook bij de psychologisch gezonde mens kunnen hallucinaties voorkomen; bijvoorbeeld bij het ontwaken uit een narcose. Bij het normaal slapen gaan en ontwaken kunnen hallucinaties ook voorkomen. Je kan dan denken aan het zien van mensen naast je bed of een cocon die zich om je heen beweegt. Bij het verliezen van een dierbare kunnen hallucinaties zich ook manifesteren, onder andere als het horen van voetstappen en het ruiken van de dierbare.

- Hallucinaties zijn cultureel bepaald -

Hallucinaties, waar voorgaande een hypothetisch voorbeeld van is, zijn perceptuele ervaringen zonder de aanwezigheid


Auditieve hallucinaties komen veel voor bij schizofrene stoornissen, stemmingsstoornissen en posttraumatische stressstoornissen. Onder auditieve hallucinaties vallen het horen van vreemde, onbekende geluiden en tonen, natuurgeluiden en als bekendste: stemmen. Het kunnen stemmen zijn die slechts losse woorden uitspreken, stemmen die je iets vertellen wat heel onsamenhangend kan zijn, stemmen die jou dingen opdragen of bedreigen of zelfs meerdere stemmen die met elkaar praten (Waters, 2010). Nog een voorbeeld om de variëteit van de auditieve hallucinaties te schetsen: een roomskatholiek opgevoede vrouw van middelbare leeftijd hoort vaag fluisterend de stem van de duivel, in combinatie met het geluid van de wasmachine. Er bestaat geen prototype hallucinatie, dat mag duidelijk zijn.

Hoewel visuele en auditieve hallucinaties het meest voorkomen, is er geen eenduidig beeld van de prevalentie: de cijfers lopen flink uiteen, van 0,6 procent tot zelfs boven de dertig procent in de populatie (Beavan, Read & Cartwright, 2011). Wel geven Bell et al. (2010) aan dat auditieve hallucinaties meer in westerse culturen voorkomen en visuele hallucinaties meer in Afrikaanse en Aziatische culturen optreden. Dit zou volgens Al Issa (1995) kunnen komen doordat mensen in niet-westerse culturen visuele beelden die niet overeenkomen met de werkelijkheid eerder als ‘andere realiteit’ ervaren naast ‘werkelijkheid’ en ‘imaginatie’. Hierdoor zouden niet-westerse personen meer open staan voor deze beelden dan mensen in de westerse cultuur, en zouden ze dit soort beelden dan ook vaker opmerken. Dat hallucinaties een sociaal geconstrueerde factor hebben blijkt ook uit het feit dat hallucinaties vaak een religieuze component bevatten, zoals al in het bovenstaande voorbeeld te zien was. Een ander mooi voorbeeld van de culturele en religieuze bepaaldheid betreft de confrontatie van inheemse Hawaiianen met een overleden voorouder (aumakua), wanneer een cultureel taboe is overschreden (Al Issa, 1995).

- Psychologisch gezonde mensen kunnen ook hallucineren -

Minder bekende hallucinaties zijn muzikale hallucinaties. Hierbij horen mensen muziek waarbij zang aanwezig kan zijn. Zowel bekende deuntjes als onbekende melodieën kunnen waargenomen worden. Haptische hallucinaties zijn gevoelsmatige hallucinaties. Hierbij kan gedacht worden aan insecten die onder de huid bewegen of het gevoel dat een lichaamsdeel veranderd is in ander materiaal. Ook geur- en smaakhallucinaties behoren tot de belevingsmogelijkheid, maar deze zijn veel minder uitgebreid besproken in de literatuur (Bell et al., 2010).

Hallucinaties Hallucinaties kunnen zich dus met betrekking tot elk zintuig manifesteren. Een hallucinatie houdt in dat de stimuli in de buitenwereld (i.e. waarneembare beelden, geluiden, aanrakingen, odoranten en tastanten) niet aanwezig zijn. Toch neemt degene die een hallucinatie ondervindt een of meerdere van bovenstaande stimuli waar, hetgeen betekent dat de hersenen activiteit moeten vertonen. In hun review over de hersenactiviteit bij auditieve en visuele hallucinaties bij schizofreniepatiënten stellen Allen et al. (2008) een model op aan de hand van het vele neuroima-

39 april 2102

Visuele en auditieve zijn de bekendste soorten hallucinaties en bestaan in vele soorten en maten. Visuele hallucinaties komen voor bij verschillende stoornissen waaronder schizofrenie en lewy-body-dementie. Bij visuele hallucinaties kunnen onder andere lichtflitsen, geometrische figuren en kleuren worden ervaren. Het meest typerende voorbeeld van een visuele hallucinatie is het zien van mensen die er niet zijn. Soms betreft de hallucinatie zelfs alleen één of meerdere hoofden zonder lichaam (Bell, Raballo & Larøi, 2010).

Spiegeloog

Bron: www.wetenschap24.nl


Spiegeloog

40

ging-onderzoek (PET, fMRI en DTI) dat naar dit onderwerp is gedaan. Hieruit blijkt dat er een probleem is in de informatiestroom binnen het brein, waardoor de secundaire sensorische cortex overactief is en zo levendige percepties kan veroorzaken. Daarnaast disfunctioneert het monitoren van de echtheid van de belevingen, wat gezamenlijk met het voorgaande tot het hebben van hallucinaties leidt. Tot slot is er vaak afwijkende activiteit in de gebieden voor emotieregulatie, waardoor de hallucinaties vaak als emotioneel beleefd worden. De overactiviteit van hersengebieden is dus (mede) verantwoordelijk voor het ontstaan van de hallucinaties. Hierdoor, en omdat hallucinaties deels cultureel bepaald worden, zou je wellicht kunnen stellen dat ze een persoonlijke werkelijkheid zijn. << De hallucinaties zoals beschreven in dit artikel zijn fictief. Ze geven echter wel een accurate omschrijving van hoe een hallucinatie zou kunnen zijn. Dit is kortgesloten in persoonlijke communicatie met Lindy Boyette, GZ-psycholoog.

Bronnen - Allen, P., Larøi, F., McGuire, P.K., & Aleman, A. (2008). The hallucinating brain: A review of structural and functional imaging studies of hallucinations. Neuroscience and Biobehavioral Reviews, 32, 175-191. - Al Issa, I. (1995). The illusion of reality or the reality of illusion: hallucinations and culture. British Journal of Psychiatry, 166, 368373. - Beavan, V., Read, J., & Cartwright, C. (2011). The prevalence of voice-hearers in the general population: A literature review. Journal of Mental Health, 20, 281-292. - Bell, V., Raballo, A., & Larøi, F. (2010). Assessment of Hallucinations. In F. Larøi and A. Aleman (eds) Hallucinations: A Practical Guide to Treatment and Management. Oxford: Oxford University Press. - Waters, F. (2010). Auditory Hallucinations in Psychiatric Illness. Psychiatric Times. Opgehaald op 11-03-2012 van http://www.psychiatrictimes.com/cme/ content/article/10168/1534546.

april 2102


De ombudsstudent Ferdinand stelt zich voor

Tekst: Tessa Velthuis

Spiegeloog

Ferdinand Oehme (22), derdejaars Klinische Psychologie, is de nieuwe ombudsstudent. De ombudsstudent is een aanspreekpunt voor studenten die problemen, klachten, opmerkingen of suggesties hebben.

Waarom is er een ombudsstudent? ‘Voor veel studenten is het een te grote stap om met hun ontevredenheid aan te kloppen bij een bepaalde docent of bij de onderwijsdirecteur. Ik ben zelf ook student; bij mij op gesprek komen is veel laagdrempeliger. Doordat ik zo makkelijk te benaderen ben, komen studenten ook met kleine problemen bij mij. Zo kan ik soms iets al oplossen vóórdat het echt een probleem wordt. Dat is voor iedereen prettig.’ Wat doe je als een student met een klacht, vraag of suggestie bij je komt? ‘Ik luister naar het verhaal van de student en ik bedenk wat voor actie we kunnen ondernemen. Ik vraag altijd: wil je zelf op pad gaan, zal ik het voor je doen, of doen we het samen? Ik kan de student doorverwijzen naar mensen die hem verder kunnen helpen. Vaak is dit de examencommissie; veel vragen gaan toch over toetsen en tentamens. Maar ook verwijs ik geregeld door naar de studieadviseurs of de coördinatoren van het schrijfonderwijs. Soms weet ik ook niet of er een oplossing is, maar ik ga altijd navraag doen en mijn bevindingen terugkoppelen aan de student. Desgewenst blijft de student anoniem, als er bijvoorbeeld gevreesd wordt voor negatieve consequenties voor zijn beoordeling. Die anonimiteit houdt ook in dat ik niet met derden ga praten over wat de student mij

heeft verteld, zonder daarvoor toestemming te hebben.’ Met welke problemen kunnen studenten bij jou terecht? ‘Met vrijwel alles. Problemen die vaak voorkomen zijn dat studenten vinden dat ze onterecht geweigerd zijn voor een vak, of voor een tentamen. Dan kwamen ze zeventien minuten te laat, terwijl maar vijftien minuten is toegestaan. Of een begeleider stelt andere eisen aan een paper dan de algemeen gehanteerde eisen, waardoor een gezakte student zich onterecht behandeld voelt. Dan is het mijn taak om na te vragen bij Peter Starreveld of het hanteren van andere eisen überhaupt wel toegestaan is. Een ander voorbeeld is dat een student gefrustreerd kan raken wanneer de communicatie met een begeleider niet soepel loopt, bijvoorbeeld bij het schrijven van een werkstuk. De begeleider kan onterecht het idee hebben dat de student niet gemotiveerd is. De student is vervolgens bang voor een slecht eindresultaat. Zoiets kan best wel vastlopen. Ik kan namens de student een gesprek hebben met die begeleider. Maar we kunnen natuurlijk ook met z’n drieën praten en proberen tot een oplossing te komen. Veel dingen worden beslist door de examencommissie. Als je een extra vak wilt doen maar je wordt niet toegelaten door de studieadviseur, dan kun je een brief

april 2102

2


De ivoren toren Bijwerkingen van kennis

Met welke dingen kunnen mensen niet bij jou terecht? ‘Met dingen die gaan over het onderwijs in brede zin (bijvoorbeeld de indeling ervan), kun je beter naar de opleidingscommissie (OC) gaan. Ik ben voor de specifieke, persoonlijke gevallen.’ Is de ombudsstudent onpartijdig of staat hij aan de kant van de student? ‘Ik behartig de belangen van de student binnen de regels die er zijn. Ik noem mezelf onpartijdig. Als een student door zijn eigen fout niet geslaagd is voor een tentamen, dan kan ik daar weinig aan veranderen. En ik vind niet iedere opmerking of suggestie die ik krijg terecht, maar ik ben niet degene die dat beoordeelt. Ik zorg dat alle opmerkingen op de juiste plek terechtkomen, het eigenhandig veranderen van dingen is niet mijn verantwoordelijkheid.’ Heb je, voordat jij ombudsstudent was, zelf ooit de ombudsstudent bezocht? ‘Nee, ik ben meer het type student dat bij een probleem zelf op pad gaat en de betrokken docent aanspreekt. Maar ik kan me heel goed inleven in studenten die dat niet willen.’ <<

Ferdinand heeft iedere maandag van 10.30 tot 12.30u inloopspreekuur in kamer 1.1 in de Diamantbeurs. En je kunt hem mailen op psyombudsstudent-fmg@uva.nl

Een interessante metafoor voor deze ontwikkeling is die van de groeiende cirkel. Stel je voor dat je alle mogelijke antwoorden op alle mogelijke vragen uitspreidt op een vlak, en een cirkel trekt om de antwoorden die jij kent. De oppervlakte van de cirkel staat voor jouw kennis; de omtrek voor het aantal vragen waarvan je weet dat je het antwoord erop schuldig blijft. Naarmate je kennis groeit (de oppervlakte van de cirkel toeneemt), groeit ook het aantal dingen waarvan je weet dat je ze niet weet (de omtrek van de cirkel). Een aardige metafoor, die helaas op een belangrijk punt mank gaat, want de oppervlakte van een cirkel groeit sneller dan de omtrek. In de praktijk groeit het aantal te stellen vragen echter veel sneller dan het aantal beschikbare antwoorden, omdat ieder antwoord een veelvoud aan nieuwe vragen oproept. Daarnaast is er een trainingseffect. Als je de hele dag bezig bent met vragen stellen, dan raak je daarin steeds bedrevener, zodat je op het laatst bij een willekeurig onderwerp een vrijwel oneindig reservoir aan vragen open kan trekken. Ten opzichte van de eerstejaars psychologiestudent (die in mijn bestaan een relatief constant ijkpunt vormt) weet ik dus steeds meer. Maar ten opzichte van de ruimte van problemen die ik overzie weet ik juist steeds minder. Ik vraag mij soms wel af waar het heen moet met deze ontwikkeling, en of ik met die exploderende probleemruimte niet het risico loop op belemmeringen in mijn dagelijks leven. Zal het mij op termijn nog lukken een pak koffie te kopen in de supermarkt? Gelukkig hoorde ik laatst een bemoedigend geluid. Een emeritus hoogleraar, die ik regelmatig met een pak koffie zie sjouwen in de Albert Heijn, merkte op dat zijn verwarring met de jaren uitsluitend was toegenomen. Blijkbaar zonder bijwerkingen. Er is hoop. Denny Borsboom

3 april 2102

schrijven aan de examencommissie. Studenten vinden het vaak lastig om zo’n brief op te stellen. Ook daar kan ik mee helpen. De ombudsstudent is ook aanspreekpunt voor studenten die gewoon suggesties hebben. In mijn functieomschrijving staat: ‘klachten, suggesties, opmerkingen’ – al die dingen ontvangen zie ik als mijn taak. Iedereen mag komen.’

Dat is beroepsdeformatie. Mensen die weinig van wetenschap snappen denken dat onderzoekers van feiten houden, maar een onderzoeker komt in zijn of haar eigen vakgebied weinig feiten tegen die het onderzoekshart sneller doen kloppen. Wat feitelijk bekend is, is niet interessant om te bevragen, en levert dus ook geen onderzoeksmateriaal op. De ontwikkelingsgang van de wetenschapper is er eigenlijk een waarin het aantal vragen alleen maar groter wordt.

Spiegeloog

Lang geleden wist ik nog wel eens iets zeker. Bijvoorbeeld wat een p-waarde betekende of wat de logica achter factoranalyse was. Die tijd ligt ver achter mij. Ik slijt mijn dagen in verwarring.


Christiaan Hamaker Trofee 2011 De Invloed van Emotie op de Visuele Verwerkingsfocus

Mensen kunnen de wereld op verschillende manieren waarnemen. Zo kan men, wanneer de aandacht is gericht op een object, het geheel bekijken of de details zien. Volgens Willingham (2007) is aandacht selectief en wordt aandacht gedefinieerd als het mechanisme voor continue cognitieve processen. Verdeling van aandacht is zeer van belang. Stel dat men de aandacht niet zou kunnen verdelen, dan zou er dusdanig veel informatie worden waargenomen dat men niet meer het belangrijke van het onbelangrijke zou kunnen onderscheiden. Dit heeft als gevolg dat men geen prioriteiten kan stellen. In het verkeer blijkt dit ook van groot belang. Daarbij is het belangrijk dat men het overzicht houdt, maar ook let op details zoals een plots overstekende kat. Het is denkbaar dat mensen ongelukken veroorzaken indien ze slechts op het overzicht letten, of juist alleen gefocust zijn op details. De verschillende manieren van visueel waarnemen wordt de visuele verwerkingsfocus genoemd, hetgeen op twee manieren mogelijk is: de globale focus, het waarnemen van een object in zijn geheel (bijvoorbeeld het bos zien), en de locale focus, de details van een object waarnemen (bijvoorbeeld een boom zien) (Tan, Jones & Watson, 2009). Navon (1977, aangehaald in FĂśrster en Dannenberg, 2010) vond in zijn onderzoek dat men globale stimuli sneller waarneemt dan locale stimuli. Dat er een relatie is tussen emoties en de manier waarop mensen de wereld waarnemen

blijkt uit eerder onderzoek. Emotie wordt door Nico Frijda (2007) gedefinieerd als een gemoedstoestand die zorgt dat het lichaam signaleert of een bepaalde gebeurtenis belangrijk is. Ekman (1972, aangehaald in Gray, 2011) stelt in zijn theorie van emoties dat er zes basisemoties zijn: woede, afkeer, angst, blijdschap, droefheid en verrassing. Hiervan is blijdschap een positieve emotie en verrassing een neutrale, positieve of negatieve emotie. De overige basisemoties, namelijk woede, afkeer, angst en droefheid, zijn negatief. Positieve emoties worden geassocieerd met het gebruik van stereotypen waarbij een representatie van een groep wordt gevormd op basis van bepaalde karakteristieken en emoties (Bodenhausen, Kramer & Susser, 1994, aangehaald in Gasper & Clore, 2002). Ook worden positieve emoties geassocieerd met heuristische in plaats van systematische verwerkingsstrategieĂŤn, wat inhoudt dat men gebruik maakt van toegankelijke informatie om iets te beoordelen, terwijl weinig moeite wordt gedaan voor de verwerking (Schwarz, 2002, aangehaald in Baumann & Kuhl, 2005). Negatieve emoties worden juist geassocieerd met nauwkeurigheid, waarbij dieper wordt nagedacht en meer informatie wordt verwerkt (Alloy, Abramson & Viscusi, 1981, aangehaald in Gasper & Clore, 2002). Deze bevindingen worden ondersteund door de level-of-focus theorie waarin Clore et al. (2001, aangehaald in Gasper & Clore, 2002) stellen dat emoties als informa-

- Emotie is van invloed op de visuele verwerkingsfocus -

7 april 2102

Tekst: Merrit Beck

Spiegeloog

In juni 2011 werd de jaarlijkse Christiaan Hamaker Trofee uitgereikt voor het beste VRT-1 paper. De gelukkige winnares was Merrit Beck. Spiegeloog plaatst zoals ieder jaar het winnende paper.


Spiegeloog

8 april 2102

tie worden gebruikt over de waarde van de toegankelijke informatie en zo de level of focus beĂŻnvloeden. Dit houdt in dat positieve emoties een globale verwerking stimuleren en negatieve emoties een locale verwerking. Een andere relatie tussen emotie en visuele verwerkingsfocus wordt aangedragen door Baumann en Kuhl (2005). Zij stellen in de flexibility hypothese dat positieve emoties niet noodzakelijkerwijs zorgen voor globaal verwerken, maar dat dit juist open, flexibel en efficiĂŤnt verwerken stimuleert. Positieve emoties zorgen voor cognitieve flexibiliteit waardoor het makkelijker wordt om te schakelen tussen foci. Dit wordt ondersteund door onderzoek waaruit blijkt dat positieve emoties leiden tot een grotere flexibiliteit van cognitief verwerken (Dreisback & Goschke, 2004, aangehaald in Baumann & Kuhl, 2005). Dit komt ook naar voren in onderzoek dat aantoont dat men bij positieve emoties een groter vermogen krijgt om te wisselen tussen perspectieven en een goede oplossing te vinden tijdens onderhandelingen (Isen 2001, aangehaald in Baumann & Kuhl, 2005). Uit eerder onderzoek blijkt dus dat emoties van invloed zijn op de manier waarop mensen de wereld waarnemen. Het blijft echter onduidelijk wat deze invloed precies is. Ook rijst de vraag of de invloed zoals is gesteld in de level-of-focus theorie vaststaat of dat positieve emoties juist zorgen voor een flexibele verwerkingsfocus zoals is gesteld in de flexibility hypothese. Vandaar dat in dit literatuuroverzicht de vraag centraal staat wat de invloed is van emotie op de visuele verwerkingsfocus. In de eerste paragraaf zal worden gekeken naar de invloed van positieve en negatieve emoties op de voorkeur die uitgaat voor visuele verwerkingsfocus. Uitgaande van de level-of-focus theorie zullen positieve emoties een stimulerende invloed hebben op de globale focus terwijl negatieve emoties een stimulerende invloed hebben op de locale focus. Vervolgens zal in de tweede paragraaf de invloed van emotie op het vermogen van de visuele verwerkingsfocus worden bekeken. Volgens de flexibility hypothese is het vermogen flexibel en kan deze tussen de foci schakelen naar gelang de taak dat vereist, en men dus niet zelf de voorkeur kan geven voor een verwerkingsfocus, zoals in de eerste paragraaf wordt onderzocht. De flexibility hypothese stelt dus dat het vermogen efficiĂŤnt verwerkt, omdat het bij elke gelegenheid de juiste focus gebruikt. De Invloed van Emotie op de Voorkeur van Visuele Verwerkingsfocus Volgens de level-of-focus theorie worden emoties ter informatie gebruikt om de toegankelijke informatie te beoordelen zodat een keuze kan worden gemaakt welke focus te gebruiken. Dit gaat echter alleen op wanneer er een vrije keuze voor focus is. Vandaar dat in deze paragraaf wordt gekeken naar de invloed van emotie op de voorkeur van visuele verwerkingsfocus. Gasper en Glore (2002) onderzochten wat de invloed is van eigen emotie op de visuele verwerkingsfocus. Er namen 69 studenten deel aan het onderzoek waarin ze

afhankelijk van de conditie een positieve, neutrale of negatieve gebeurtenis moesten opschrijven. Hierdoor werd de eigen emotie van de deelnemers gemanipuleerd. De visuele verwerkingsfocus werd vervolgens gemeten door de shapematching taak waarbij men moest beoordelen welke twee vergelijkbare figuren het meest leken op het doelfiguur. Elk doelfiguur kon bekeken worden vanuit een globaal en een locaal perspectief en de vergelijkbare figuren leken of op globaal perspectief of op locaal perspectief op het doelfiguur. Het globale figuur was een grote driehoek of een groot vierkant, wat locaal was opgebouwd uit kleine driehoekjes of vierkantjes. Het aantal keer dat de deelnemers het globale perspectief gebruikten werd berekend en het resultaat hiervan was, dat de deelnemers in de positieve en neutrale emotie condities meer gebruik maakten van het globale perspectief om de figuren te vergelijken dan de deelnemers in de negatieve emotie conditie. De negatieve emotie conditie maakte juist meer gebruik van het locale perspectief dan de positieve en de neutrale emotie condities. Tussen de positieve en neutrale emotie conditie is geen verschil gevonden wat betreft het gebruik van focus. De onderzoekers concludeerden hieruit dat positieve eigen emoties globale visuele verwerking faciliteren terwijl negatieve eigen emoties juist locale visuele verwerking faciliteren. Dit ondersteunt de level-of-focus theorie waarin wordt gesteld dat emoties worden gebruikt om informatie te beoordelen. Emoties kunnen op verschillende manieren worden ervaren en eigen emoties zijn daar een van. Men voelt deze eigen emoties van binnenuit bijvoorbeeld door een emotionele gebeurtenis op te schrijven zoals in het vorige onderzoek. Echter er zijn nog andere manieren om emoties te ervaren. Naast het voelen van eigen emoties kan men deze ook waarnemen na het zien van emoties uit de omgeving. Vandaar dat in het volgende onderzoek wordt gekeken naar het effect van emotionele stimuli op de verwerkingsfocus. Fenske en Eastwood (2003) onderzochten de invloed van emotionele stimuli op de visuele verwerkingsfocus. Aan het onderzoek namen 48 studenten deel, waarin ze schematische doelgezichten, ook wel bekend als smileys, te zien kregen die een positieve, neutrale of negatieve emotie toonden. Aan weerszijden van deze doelgezichten werden identieke of juist afwijkende (neutrale of tegenovergestelde) flankengezichten getoond. Dit waren eenzelfde soort schematische gezichten die getoond waren aan de zijkant van het centrale doelgezicht. Vervolgens werd de reactietijd in milliseconden gemeten die de deelnemers nodig hadden om de emotie van het doelgezicht te bepalen. Daarmee werd gemeten welke visuele verwerkingsfocus de deelnemers gebruikten. Bij beide positieve en neutrale doelgezichten was de reactietijd kleiner bij identieke flankengezichten dan bij afwijkende flankengezichten. Bij de negatieve doelgezichten is hiertussen geen verschil gevonden. Uit de vergelijking tussen de positieve en negatieve doelgezichten met neutrale flankengezichten blijkt dat het effect van de flankengezichten op de reactietijd kleiner is voor negatieve doelgezichten


emoties een globale visuele verwerkingsfocus en negatieve emoties een locale visuele verwerkingsfocus stimuleren. Daarbij maakt het niet uit of de emoties die ervaren worden eigen emoties zijn of emotionele stimuli, of dat de emoties worden ervaren door een emotionele context. Ook is gekeken naar de verwerkingsfocus op het moment zelf en op het geheugen en hier blijkt geen verschil te zijn wat betreft het gebruik van verwerkingsfocus. Deze bevindingen sluiten aan bij de level-of-focus theorie die stelt dat emoties ter informatie dienen om de waarde hiervan te beoordelen. Hierbij faciliteren positieve emoties een globale focus en negatieve emoties een locale focus, indien de keuze voor de focus vrij is. In deze paragraaf is gekeken naar de voorkeur voor de focus wanneer men vrij is om deze zelf te kiezen. Echter is men niet altijd vrij om te kiezen, maar zal er gebruik moeten worden gemaakt van een focus die bestemd is voor een doel. Een globale focus kan bijvoorbeeld noodzakelijk zijn in het verkeer, terwijl men op dat moment negatieve emoties ervaart. Wanneer dit zich voordoet zal blijken wat het (flexibel) vermogen is van de visuele verwerkingsfocus. Dit wordt gesteld in de flexibility hypothese, die beweert dat positieve emoties open, flexibel en efficiënt verwerken stimuleren. Wat vervolgens de effecten zijn van de gedwongen keuze voor een focus zal in de volgende paragraaf worden beschreven. De Invloed van Emotie op het Vermogen van Visuele Verwerkingsfocus In de vorige paragraaf is gekeken naar de voorkeur van de visuele verwerkingsfocus; in deze paragraaf zal worden gekeken naar het vermogen hiervan. Aansluitend op de flexibility hypothese is het van belang om naar het vermogen van de verwerkingsfocus te kijken, aangezien deze hypothese stelt dat positieve emoties ervoor zorgen dat de visuele verwerkingsfocus flexibel is. Hierdoor kan deze efficiënt verwerken en, indien nodig, wisselen tussen de globale- en locale focus. Daarbij gaat het om het zogenoemde kunnen en niet om het willen gebruiken van een bepaalde visuele verwerkingsfocus, zoals in de vorige paragraaf werd besproken. Vandaar dat in deze paragraaf een antwoord wordt gezocht op de vraag wat de invloed is van emotie op het vermogen van de visuele verwerkingsfocus. Baumann en Kuhl (2005) onderzochten het idee dat emoties van invloed zijn op het vermogen van de visuele verwerkingsfocus. Aan het onderzoek namen 87 studen-

9 april 2102

dan voor positieve doelgezichten. De onderzoekers trokken hieruit de conclusie dat negatieve stimuli minder worden beïnvloed door perifere informatie dan neutrale en positieve stimuli, terwijl positieve stimuli juist meer worden beïnvloed door perifere informatie dan neutrale en negatieve stimuli. Hieruit blijkt dat positieve stimuli van positieve invloed zijn op de globale visuele verwerkingsfocus en dat negatieve stimuli van positieve invloed zijn op de locale visuele verwerkingsfocus. Volgens de level-of-focus theorie zorgen positieve emoties inderdaad voor een globale visuele verwerkingsfocus en negatieve emoties voor een locale verwerkingsfocus. Zoals eerder genoemd kunnen emoties op verschillende manieren worden ervaren, bijvoorbeeld door het hebben van een eigen emotie of het waarnemen van emotionele stimuli. De emoties hadden in de voorgaande onderzoeken een directe invloed op de verwerkingsfocus. Het is echter ook denkbaar dat stimuli indirect emoties bevatten, door bijvoorbeeld een emotionele context, waardoor ze toch van invloed zijn. Het is van belang om elke manier waarop emoties worden ervaren, te onderzoeken. Vandaar dat in het volgende onderzoek de invloed van emotionele context op de visuele verwerkingsfocus tijdens het encoderen en herinneren van stimuli wordt bekeken. Bridge, Chiao en Paller (2010) onderzochten de invloed van emotionele context op de visuele verwerkingsfocus die wordt gebruikt tijdens het encoderen en ophalen van stimuli. Vierentwintig studenten werd gevraagd neutrale gezichten te onthouden die ze te zien kregen, waaraan vooraf een positieve of negatieve emotionele zin werd getoond die diende als emotionele context. Vervolgens werd het geheugen van de getoonde gezichten getest door te vragen in welke, positieve of negatieve, emotionele context de deelnemers de gezichten hadden onthouden. Hierbij stonden de gezichten tijdens het testen rechtop of ondersteboven. Dit staat respectievelijk voor globaal en locaal verwerken vanwege het feit dat men bij een rechtop gezicht op algemene informatie vertrouwt, terwijl bij een gezicht dat ondersteboven staat men geneigd is om meer op specifieke kenmerken te letten. Door het geheugen voor de gezichten te testen werd de visuele verwerkingsfocus gemeten. De resultaten lieten zien dat gezichten die getoond waren in een positieve emotionele context beter waren onthouden dan gezichten in een negatieve context wanneer deze rechtop werden afgebeeld. Gezichten met een negatieve context werden juist beter onthouden ten opzichte van gezichten in een positieve context wanneer deze ondersteboven stonden. De onderzoekers concludeerden dat een positieve emotionele context leidt tot globale verwerking van stimuli en een negatieve emotionele context leidt tot het locaal verwerken van stimuli. Uit deze paragraaf komt naar voren dat positieve

Spiegeloog

Winnares Merrit in gesprek met Laurens Polder


Spiegeloog

10 april 2102

ten deel, waarbij ze de shape-detection taak moesten uitvoeren waarmee het vermogen van de visuele verwerkingsfocus werd gemeten. Hierbij moesten ze beoordelen in welke van de twee figuren het doelfiguur aanwezig was waarbij de reactietijd werd gemeten in milliseconden. Het doelfiguur (bijvoorbeeld een cirkel) kan in de te beoordelen figuren op globaal (een grote cirkel) of locaal (een groot vierkant opgebouwd uit kleine cirkeltjes) perspectief aanwezig zijn. Hierdoor is het niet aan de deelnemer om zelf de verwerkingsfocus te kiezen, maar wordt deze gedwongen een globale of locale verwerkingsfocus te gebruiken. Vooraf aan elke trial werden de deelnemers door positieve, neutrale of negatieve woorden geprimed. De resultaten hiervan waren dat na een positieve priming de reactietijd voor zowel globale als ook locale figuren kleiner was dan na een neutrale of negatieve priming. De onderzoekers concludeerden dat positieve emoties een positieve invloed hebben op het vermogen van de visuele verwerkingsfocus, waarbij de verwerkingsfocus kan schakelen tussen de locale en globale focus, afhankelijk van welke op dat moment nodig is. In het voorgaande onderzoek kreeg men geen vrije keuze tussen de foci, maar werd men taaksgewijs gedwongen een globale dan wel locale focus te kiezen. Hierdoor wordt het flexibel vermogen onderzocht dat de flexibility hypothese aandraagt. De hypothese stelt dat positieve emoties zorgen voor een flexibel vermogen van de visuele verwerkingsfocus, waarmee de mogelijkheid om te schakelen tussen de foci door positieve emoties wordt gestimuleerd. In het volgende onderzoek gaat men hierop door; echter wordt het vermogen zwaarder op de proef gesteld dan in het vorige onderzoek. Dit gebeurt door in het onderzoek een tegenovergestelde focus af te dwingen dan de deelnemers uit zichzelf gebruiken. Tan, et al. (2009) onderzochten de invloed van emoties op het vermogen van de visuele verwerkingsfocus. Aan het onderzoek namen 64 studenten deel waarbij ze de shape-detection taak, zoals eerder uitgelegd, uitvoerden om zo het vermogen van de visuele verwerkingsfocus te meten. De reactietijd hiervan werd gemeten in milliseconden. Voor elke trial werden de deelnemers door positieve, neutrale of negatieve woorden geprimed. Na de taak werden de deelnemers vervolgens aan de hand van reactietijd na neutrale priming, die ter controle diende en waaruit bleek welke focus men prefereerde, ingedeeld in twee condities: de globale focus conditie en de locale focus conditie. Wanneer de reactietijd na neutrale priming lager was bij de globale focus dan de locale focus werd de deelnemer bij de globale focus conditie ingedeeld. De deelnemer werd bij de locale focus conditie

ingedeeld wanneer de reactietijd lager was bij de locale focus dan bij de globale focus. Bij de verwerking van de resultaten werd gekeken wat de reactietijd was van de condities die een tegenovergestelde focus dan geprefereerd gebruikten. De resultaten waren dat de globale focus conditie na positieve priming een snellere reactietijd had op de locale stimuli ten opzichte van de reactietijd na neutrale of negatieve priming. In de locale focus conditie bleek dat na positieve priming de globale stimuli een snellere reactietijd hadden ten opzichte van na neutrale of negatieve priming. De onderzoekers concludeerden hieruit dat positieve emoties een positieve invloed hebben op het vermogen van de visuele verwerkingsfocus, waarbij positieve emoties ervoor zorgen dat ook de niet geprefereerde focus wordt gestimuleerd. In de voorgaande onderzoeken heeft men getracht het vermogen te testen door een globale of locale verwerkingsfocus af te dwingen. In het volgende onderzoek wordt men echter niet gedwongen een focus te gebruiken, maar globaal of locaal geprimed, waardoor een eventueel effect op het vermogen overtuigender zal zijn wanneer deze wordt gegeneraliseerd naar situaties in het echte leven. Dit omdat men vaak niet wordt gedwongen een globale dan wel locale focus te gebruiken, maar de taak het misschien wel vereist. In het verkeer bijvoorbeeld kan men niet worden gedwongen om een globale of locale focus te gebruiken. Het is echter wel noodzakelijk voor de veiligheid in het verkeer dat men schakelt tussen de foci. Hierdoor kan men het overzicht behouden, tegelijkertijd onverwachte veranderingen waarnemen en daar accuraat op reageren. Huntsinger, Clore en Bar-Anan (2010) onderzochten het idee dat emotie invloed heeft op het vermogen van de visuele verwerkingsfocus. Aan het onderzoek namen 62 studenten deel die werden ingedeeld in twee condities. De positieve emotie conditie werd geprimed door naar positieve muziek van Mozart te luisteren en de negatieve emotie conditie werd geprimed door naar negatieve muziek van Mahler te luisteren. De deelnemers werden vervolgens door een lexicale decisie taak ook onbewust geprimed voor woorden die gerelateerd waren aan een globale of locale focus. Daarna kregen de deelnemers een shape-matching taak, waarin ze een doelfiguur te zien kregen en vervolgens uit twee figuren moesten kiezen welke het meest op het doelfiguur leek. Het vermogen van de visuele verwerkingsfocus werd gemeten door de deelnemers eerst te primen voor de focus, waardoor de deelnemers onbewust werden gedwongen een globale of locale focus te gebruiken. Vervolgens deden de deelnemers een test waarin de voorkeur voor focus werd vastgelegd. Het resultaat hiervan was dat deel-

- Positieve emoties zorgen voor cognitieve flexibiliteit -


Conclusie en Discussie Uit dit literatuuroverzicht blijkt dat emotie invloed heeft op de visuele verwerkingsfocus. Uit onderzoeken uit de eerste paragraaf blijkt dat mensen bij positieve emoties neigen naar een globale verwerkingsfocus en bij negatieve emoties de voorkeur geven aan een locale verwerkingsfocus. Deze bevindingen pleiten voor de level-of-focus theorie, aangezien deze stelt dat emoties ter informatie worden gebruikt om de toegankelijke informatie te beoordelen, zodat een keuze kan worden gemaakt welke focus te gebruiken. Uit andere onderzoeken die zijn besproken in de tweede paragraaf blijkt dat positieve emoties niet per se zorgen voor globaal verwerken, maar dat het juist open, flexibel en efficiënt verwerken stimuleert. Deze bevindingen ondersteunen de flexibility hypothese waarin wordt gesteld dat positieve emoties een flexibel vermogen faciliteren. Deze conclusies lijken elkaar tegen te spreken, maar vullen elkaar in werkelijkheid aan. De vrijwillige voorkeur voor globale focus bij positieve emoties zoals is waargenomen in de eerste paragraaf betekent niet dat men het vermogen niet heeft om tussen foci te schakelen wanneer een taak dit vereist, zoals in de tweede paragraaf wordt gesteld. Een punt van discussie zou kunnen zijn dat er in de onderzoeken geen onderscheid is gemaakt tussen de verschillende soorten emotie. Zoals in Ekmans theorie van emotie is gesteld zijn er zes basisemoties waarvan vier negatief: woede, afkeer, angst en droefheid. Uit onderzoek van Murphy et al. (2003, aangehaald in Kalat, 2009) blijkt dat

De literatuurlijst is beschikbaar bij de redactie.

Spiegeloog

de linker hersenhelft, en dan met name de frontale en de temporale kwabben, betrokken is bij het door Gray (1970, aangehaald in Kalat, 2009) zogenoemde Behavioral Activation System (gedragsactivatiesysteem). Dit wordt gekenmerkt door een neiging tot toenadering, een kenmerk dat geldt voor zowel de positieve emotie blijdschap als voor de negatieve emotie woede. De frontale en temporale kwabben van de rechter hersenhelft worden geassocieerd met het zogenoemde Behavioral Inhibition System (gedragsinhibitiesyteem), dat gekenmerkt wordt door een verhoogde aandacht en een neiging tot verwijdering en daarom negatieve emoties zoals angst en afkeer stimuleert. Nu is het denkbaar dat het gebruik van een globale of locale focus wordt beïnvloed door een toenaderende of juist verwijderende tendens en niet door slechts positieve of negatieve emoties. Dit kan betekenen dat de emoties blijdschap en woede een andere uitwerking hebben op de visuele verwerkingsfocus dan de andere negatieve emoties angst en afkeer. In vervolgonderzoek kan dit ondervangen worden door toenaderende of verwijderende emoties te primen in plaats van positieve en negatieve emoties. Ook kunnen er kanttekeningen worden geplaatst bij de richting van het gevonden verband tussen emotie en visuele verwerkingsfocus. Het is denkbaar dat de visuele verwerkingsfocus ook de emoties beïnvloedt. Volgens de James theorie (1890/1950, aangehaald in Gray, 2011) is emotie een label dat we aan onze responsen geven: ‘We zijn bang omdat we weglopen.’ (Lane & Nadal, 2000). Hetzelfde principe is ook denkbaar bij visuele verwerkingsfocus en emotie; de visuele verwerkingsfocus wordt gebruikt en aan de hand daarvan wordt de emotie ervaren. Het kan zo zijn dat men een globale verwerkingsfocus gebruikt en vervolgens positieve emoties ervaart omdat het overzien van het geheel wordt geassocieerd met positieve emoties. Hier zou rekening mee gehouden kunnen worden door te onderzoeken wat de invloed is van visuele verwerkingsfocus op emotie. Dit kan door visuele verwerkingsfocus te primen zodat een bepaalde focus wordt gebruikt en vervolgens te kijken wat de invloed daarvan is op emotie. Nu uit dit literatuuroverzicht blijkt dat positieve emoties zorgen voor een flexibel vermogen van de visuele verwerkingsfocus, kan dit grote consequenties hebben voor de verkeersveiligheid. Bij het verkeer zijn veel negatieve emoties, met name agressie, betrokken. Door de stimulatie van positieve emoties zal de mogelijkheid van het vermogen om te kunnen schakelen tussen globale en locale focus toenemen. Daardoor zijn mensen alerter en veroorzaken ze minder ongelukken. Hieruit blijkt dat de verdeling van aandacht voor eenieder van belang is om de juiste prioriteiten te kunnen stellen. <<

11 april 2102

nemers in de positieve emotie conditie, ten opzichte van de negatieve emotie conditie, een hogere globale focus hadden wanneer ze met globale woorden waren geprimed en een hogere locale focus hadden wanneer ze met locale woorden waren geprimed. Uit het onderzoek blijkt dat positieve emoties ervoor zorgen dat de focus wordt gebruikt die op dat moment toegankelijk is, ongeacht of het om globale of locale focus gaat. De onderzoekers concludeerden hieruit dat positieve emotie van positieve invloed is op het vermogen van de visuele verwerkingsfocus. Uit deze paragraaf blijkt dat emotie van invloed is op het vermogen van de visuele verwerkingsfocus. Positieve emoties zorgen ervoor dat het vermogen flexibel is, namelijk dat het kan schakelen tussen foci indien dit nodig is, om efficiënt te verwerken. Daarbij maakt het niet uit of de keuze voor een focus wordt afgedwongen of geprimed. Dit ondersteunt de flexibility hypothese waarin wordt gesteld dat positieve emoties zorgen voor cognitieve flexibiliteit, waardoor het schakelen tussen foci vergemakkelijkt wordt. Hiermee is, naast de voorkeur van de focus in de eerste paragraaf, een ander aspect van de visuele verwerkingsfocus onderzocht.


Op Kamers: de Schuilkelder-editie De meeste studenten komen niet vaak in de kelders van gebouw J/K. Alle onderwijsruimtes bevinden zich immers daarboven en ook de meeste onderzoeksruimtes zijn inmiddels naar gebouw D verhuisd. Wie echter toch in de kelders belandt, stuit daar op twee ongewone blauwe deuren met hendels en sloten eraan (zie cover). Spiegeloog vroeg zich af waar deze deuren toe dienden en vroeg het Jan Rientsma, beheerder van het gebouw. Tekst & Foto's: Vera van der Molen

Veertig centimeter dikke muren Spiegeloog

12

‘Deze deuren zijn een erfenis uit de jaren zestig, toen zich over de hele lengte van het gebouw een atoomvrije schuilkelder bevond. Op de meeste plekken kun je ook nog de originele betonnen muren van wel veertig centimeter dik zien zitten. In het geval van een atoomaanval zouden de notabelen van de universiteit hier kunnen schuilen totdat de omgeving buiten weer veilig was. Nu leiden de deuren gewoon naar lege ruimtes of opslagruimtes.’

april 2102


Luik

Spiegeloog

Als we door een van de deuren naar binnen gaan, belanden we in een lege ruimte met twee vierkante stukken op de muren, gemaakt van hetzelfde materiaal als de deuren. Het blijken luiken te zijn. De schuilkelder bestond vroeger uit verschillende kleinere kamers, die door tussenliggende deuren of luiken verbonden waren. Het ene luik leidt dan ook naar een naastgelegen identieke ruimte. Het andere luik zit echter in de buitenmuur. Als we die openmaken komt er een trapje tevoorschijn dat naar boven leidt. Rientsma vertelt: ‘Deze trap was de toegang tot de buitenwereld. Hij komt aan de voorkant van het gebouw uit, ongeveer waar de toegangstrappen nu zitten.’ Helaas is er aan de buitenkant niets meer van te zien: blijkbaar is er overheen gemetseld.

Pomp

De blauwe deur verderop in de gang leidt naar een kamer die nu als opslag wordt gebruikt. Op het eerste gezicht niet erg interessant, totdat Rientsma wat spullen opzijschuift en er een wonderlijke machine tevoorschijn komt, die nog het meest doet denken aan een snoepmachine uit de fabriek van Willy Wonka. De waarheid is echter iets minder smakelijk. Rientsma: ‘Deze pomp kan gebruikt worden om vloeistoffen naar binnen of naar buiten te pompen. Ik vermoed dat het toentertijd bedoeld was als een soort riool. Maar het kan ook zijn dat het er juist was om vloeistoffen zoals drinkwater naar binnen te pompen. Of allebei natuurlijk.’

De schuilkelder van gebouw J/K is waarschijnlijk nooit gebruikt. Maar het ogenschijnlijk saaie gebouw, dat weinig historische schoonheid kent, wordt er ineens een stuk interessanter door. Stel je maar eens voor hoe het zou zijn om maandenlang in de kelders te moeten leven, zonder daglicht, door luiken kruipend om bij de buren in de naastgelegen ruimte op bezoek te gaan en met een rioolpomp om de geur nog enigszins draaglijk te maken. Hoe zou dat geweest zijn?

april 2102

13


bacchus

Oma is (niet) in de war

‘Ik moet je iets vertellen. Niet schrikken, hoor. Oma is een beetje in de war’. Oma vroeg tijdens een familiebezoek drie keer hoe het met me ging en wist bij vertrek ineens niet meer waar ze haar handtas had gelaten. Op mijn diplomauitreiking was ze op een gegeven moment zelfs verdwenen. We vonden haar ergens achter in de kantine terug, waar ze mijn leraar biologie de oren van het hoofd kletste. Langzamerhand werd het erger. Zo verdwaalde ze op reis van haar huis in Nieuwegein naar dat van haar dochter in Zwolle, omdat ze onderweg uit een trein of bus was gestapt om even een frisse neus te halen en ze vervolgens was vergeten waar ze ook alweer naartoe ging. In haar woonplaats liep ze de hele dag op en neer van haar huis naar de C1000, omdat ze steeds vergat wat ze precies nodig had of na de vierde keer plots zin kreeg in appelmoes en dat meteen ging halen. Maar oma was niet in de war. In het begin noemde ze zichzelf ‘gewoon een beetje vergeetachtig’. ‘Maar’, zo zei ze, ‘dat gebeurt nou eenmaal als je ouder wordt’. Bovendien was de supermarkt ook zo lekker dichtbij en als ze steeds dezelfde vragen stelde, dan was ze gewoon erg geïnteresseerd. Wij raakten echter wel in de war van oma. Af en toe brak de paniek uit als we haar niet konden vinden. En hoe moest je de vierde keer nog steeds beleefd antwoorden dat het inderdaad heel goed ging op school en dat jij het ook erg gezellig had gevonden op haar verjaardag vorig jaar? Na een tijdje was oma haast alles vergeten: hoe ze haar jas moest aantrekken, hoe de afstandsbediening van de televisie werkte, waar ze haar bril had gelaten (meestal op haar neus) en waar ze mee

bezig was, met als gevolg voor de helft gesmeerde boterhammen, afgewassen kopjes en opengeslagen kranten door het hele huis. Opa moest haar dag en nacht in de gaten houden; een onmenselijke opgave, dus oma verhuisde naar een verzorgingstehuis. Nu is er echter één moment waarop mijn oma wel in de war raakt. En dat is als ze een middagje naar huis gaat en haar oog op de boekenkast valt. Want in een wereld waar mijn opa niet meer bij haar in bed slaapt en ze niet meer weet dat ze naar de wc moet gaan als ze moet plassen, vraagt oma zich af hoe ze bij iemand anders op bezoek kan zijn als in die huiskamer haar boekenkast staat. Haar boekenkast met haar boeken, geordend volgens haar methode, met boekenleggers op de plekken waar zij gebleven was en inkepingen in de band op de plekken waar zij het boek stevig had opengevouwen. Dat is voor mijn oma niet te begrijpen. Mijn oma, die op haar twaalfde in een fabriek ging werken en vanaf haar veertiende als dienstmeisje in een ander gezin opgroeide, omdat haar familie te arm was om haar niet te hoeven laten werken. Mijn oma, die uit dat leven werd gehaald door mijn opa, die haar vroeg met hem te trouwen en met wie zij vervolgens vier kinderen opvoedde op een varend schip. Mijn oma, die als eerste na generaties ongeletterden werd betoverd door verhalen van schrijvers van over de hele wereld. Oma raakte in de war, omdat zij en haar boeken niet meer samenwoonden.

Vera van der Molen


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.