Het Onbekende
november 2012 • jaargang 40 • nummer 350
40e jaargang nr. 350, november 2012 ISSN 0166-1930 Spiegeloog is een blad voor de Afdeling Psychologie, Universiteit van Amsterdam
Kamer 5.02 Diamantbeurs Afdeling Psychologie Weesperplein 4 1018 XA Amsterdam t: 020 - 525 67 58 e: spiegeloog-fmg@uva.nl
Hoofd-/Eindredactie Joël Davidson & Tessa Velthuis. Redactie Jihane Chaara, Annemiek Crouzen, Gea-marit Dekker, Mariska Dijkstra, Bart Lichtenveldt, Bianca Muurman, Kirsten Vegt, Alicia de Vries. Medewerkers Denny Borsboom, Maartje Raijmakers, Lourens Waldorp. Fotografie Tessa Velthuis, Alicia de Vries.
(On)bekend Nietsvermoedend zaten wij hoofdredacteurs op een warme dag op een bankje. Met een blikje Coca-Cola Zero in de ene hand en een zakje M&M's in de andere, genoten we van het uitzicht dat de zwemmende eenden ons gaven. Nog niet wetend dat we een aantal minuten later Spiegeloog 350 - tot die tijd nog met onbekend thema - zouden dopen tot 'Het Onbekende'. Het onbekende doet denken aan de toekomst. Want niets is zo onbekend als wat er in de toekomst zal gaan gebeuren, toch? Neen! We kennen de toekomst niet, maar in het artikel over vooroordelen kun je lezen dat onze reeds bestaande ideeën grote gevolgen kunnen hebben voor onze toekomstige ideeën. In de toekomst kijken is op sommige gebieden dus mogelijk. Maar wat nou als je helemaal niet kunt kijken? Als je bij alles wat je ziet een probleem hebt met het weten wat je ziet? Je leest daar alles over in het artikel over agnosie. Zoals wij hebben ervaren met het bedenken van het thema van dit nummer, kunnen dingen die lang onbekend zijn geweest ineens als 'altijd al bekend' ervaren worden. Voor jullie is de bachelor-masterstructuur een vanzelfsprekendheid, maar negen jaar geleden zat iedereen er nog druk over te speculeren. En wat als dátgene ontdekt wordt wat de wetenschappers van nu verder zou helpen bij hun onderzoek? Zou dat dan ook al snel vanzelfsprekend worden? Twee medewerkers vertellen erover, in het eerste artikel. Na vele weken van bijna onhoudbare spanning is uit honderdvijftig inzendigen de winnende analoge coverfoto gekozen! Wij danken onze vrienden van Lomography Nederland (www.lomography.nl) héél hartelijk.
Tessa en Joël
Cover Nadine Perreman. Ze gebruikte een lomo LC-A en een diafilmpje Agfa Precisa (crossprocessed). Lay-out Joël Davidson & Tessa Velthuis. Druk Drukkerij de Raddraaier Van Ostadestraat 233 b 1073 TN Amsterdam 020 - 673 05 78 Reacties, commentaren en ingezonden brieven zijn van harte welkom. Voor lange artikelen die ter publicatie worden aangeboden, is het verstandig eerst contact op te nemen met de redactie. De redactie behoudt zich het recht voor bijdragen in te korten of te wijzigen. Spiegeloog verschijnt zeven keer per jaar. Een abonnement op Spiegeloog kost € 15,- per jaar. Indien geïnteresseerd, stuur een bericht met uw naam en adres naar de redactie. Niets uit deze uitgave mag vermenigvuldigd worden zonder schriftelijke toestemming van de redactie.
Inhoud
9
10
24
Kirsten zoekt een baan
Bachelor-masterstructuur
Bacchus
Deel 2 van haar zoektocht
Voor Psychologie niet ideaal
Elke dag leven met het onbekende
4
Als we dat eens wisten
14
Tabula Rasa
20
Mededelingen
6
Agnosie
15
Overal vooroordelen
21
Op Kamers
13
Rondvraag
19
Ivoren Toren
22
Wandelgang
Ideale ontdekkingen
Wel zien, niet zien
Waldorp aan Raijmakers
Leven in je leven
Wat doe je ermee? En wat ertegen?
Kleinburgerlijk Methodenfetisjisme
Activiteiten voor studenten
Joke Vermeulen
Real-life Johari-venster
Als we dat nu toch eens wisten! Wetenschappers verrichten gespecialiseerd onderzoek binnen een bepaald vakgebied om zo onze kennis over de wereld te vergroten. Hierbij maken ze dankbaar gebruik van eerdere ontdekkingen. Spiegeloog vroeg zich af wat er nog te wensen valt voor de wetenschappers van nu.
Spiegeloog
Tekst: Tessa Velthuis
4 november 2012
Zouden wij zonder microscoop überhaupt hebben durven beweren dat onze hersenen uit cellen bestaan? En wat was er van de methodenleer terechtgekomen als niemand ooit op het idee van random assignment was gekomen? Ieder vakgebied heeft zijn eigen historische mijlpalen die zeer bepalend zijn geweest voor het onderzoek zoals dat vandaag de dag wordt uitgevoerd. Toch is het niet zo dat de moderne wetenschapper bevrijd is van alle frustratie. Er blijven altijd dingen waarvan het toch verrekte handig zou zijn als we dát nou toch eens wisten. Sacha Epskamp is promovendus onder Denny Borsboom op de afdeling Psychologische Methodenleer: ‘Wat had idealiter al ontdekt moeten zijn om mijn onderzoek te vergemakkelijken? Dat is een moeilijke vraag. Het leuke aan de wetenschap, vooral de psychologie, is denk ik juist dat er nog zoveel te ontdekken valt. Als we willen snappen hoe Y werkt, maar daarvoor eerst moeten snappen hoe X werkt, wordt de vraag hoe X werkt op zichzelf al interessant en
leuk om te onderzoeken. Soms kunnen totaal onverwachte ontdekkingen leiden tot heel nieuwe onderzoeksvragen die veel interessanter zijn dan wat we van tevoren verwachtten. Dat is juist spannend! Het zou een mooie ontwikkeling zijn als wetenschappers meer naar openheid gaan streven. Bijvoorbeeld door het gebruik van vrije software, het openbaar maken van data en het publiceren van artikelen in vrij toegankelijke journals. Dan kan de belastingbetaler ook zien wat we onderzoeken, en onze methoden gebruiken. Vooral openheid van data zou mooi zijn; dan wordt het een stuk makkelijker om fraude te ontdekken. Bovendien zouden we data kunnen combineren tot enorme datasets waarop prachtige analyses gedaan kunnen worden. Dit is een langzaam proces, maar het is wel al aan de gang. Misschien dat we over twintig jaar terugkijken naar deze tijd en het zullen zien als een ontdekking van openheid in de wetenschap, wie weet... Als ik heel sciencefictionachtig denk zou het misschien handig zijn als er een soort hersenthermometer
Bruno Verschuere is universitair hoofddocent Forensische Psychologie: ‘Liegen kan grote gevolgen hebben. Dan heb ik het even niet over vaak voorkomende leugens in relaties (‘Ik te veel gedronken? Hooguit drie bier!’), maar over leugens die politie tot wanhoop en nabestaanden tot razernij kunnen drijven. Denk bijvoorbeeld aan Joran van der Sloot. In dergelijke situaties zou een leugendetector veel leed kunnen besparen. Het potentieel is enorm, de uitdaging echter ook. De ideale methode voor leugenonderzoek is immers nog niet uitgevonden. De meest voor de hand liggende methode is laboratoriumonderzoek. Zo vroegen we aan deelnemers in ons onderzoek om tien euro te stelen uit de jas van een docent. In de daaropvolgende leugentest bleken deelnemers een sterkere daling in hartslag te vertonen bij foto´s van de plaats delict in vergelijking met andere locaties. Het grote voordeel van dit soort onderzoek is dat je met zekerheid weet wie liegt. Ook kan je makkelijk controleren voor de invloed van storende variabelen, zoals de psychische gezondheid van je verdachten. Laboratoriumonderzoek is evenwel steriel en onrealistisch. Het is onmogelijk, of althans ethisch onverantwoord, om de belangen die in het echte leven op het spel staan bij leugendetectie na te bootsen in het lab. Het alternatief ligt voor de hand: bestudeer dan échte zaken! Dat gebeurt inderdaad in veldonderzoek. Zo vergelijken onderzoekers de uitslag van leugentests waarbij
- Tien euro stelen van een docent en dan een leugentest -
Bronnen - Verschuere B, Crombez G, De Clercq A, Koster EHW. (2004). Autonomic and behavioral responding to concealed information: Differentiating orienting and defensive responses. Psychophysiology, 41, 461-466. - Verschuere B, Meijer E, De Clercq A. (2011). Concealed information under stress: A test of the orienting theory in real-life police interrogations. Legal and Criminological Psychology, 16(2), 348-356.
Spiegeloog
ofwel de verdachte ofwel iemand anders achteraf bekend heeft. Valse bekentenissen en gerechtelijke dwalingen maken echter dat je als onderzoeker nooit zekerheid hebt over schuld of onschuld (zie www.innocenceproject.org). Daar komt bij dat veldonderzoek praktisch en juridisch niet evident is. Het valideren van een nieuwe leugentest vraagt immers medewerking van politie, magistraten, verdachten en hun advocaten. Sommige onderzoekers proberen het beste van twee werelden te combineren. Zo bestudeerden we de ´kaarttests´ die de Belgische Federale Politie gebruikt om de werking van de polygraaf te illustreren in strafrechtelijk onderzoek. De verdachte kiest een speelkaart en probeert die te verbergen voor de ondervrager. Was het nummer…3?…8?…7?…2? Door de videobeelden te bestuderen konden we met zekerheid achterhalen wie welke kaart had getrokken. De karakteristieke daling in hartslag bij confrontatie met verborgen informatie bleken we ook hier te observeren. Voor liegen bij nummer 3 ga je natuurlijk niet naar de gevangenis. Andere onderzoekers hebben getracht de zwakheden van beide typen onderzoek te minimaliseren door het verhogen van de belangen in laboratoriumonderzoek (‘win honderd euro!’) of het betrachten van maximale zekerheid in veldonderzoek (torenhoge bewijslast). Voorgenoemde kritieken zijn daarmee echter niet van de baan en het blijft zoeken naar een paradigma dat realistisch is en toch zekerheid biedt over wie liegt. Wie biedt?’ <<
5 november 2012
bestond waarmee we psychologische eigenschappen direct konden meten. Wanneer we nu bijvoorbeeld neuroticisme of intelligentie proberen te meten (aangenomen dat dat daadwerkelijk bestaande dimensies zijn, maar dat is een ander verhaal) moeten we dat doen door eerstejaars lastig te vallen met een bom aan vragenlijsten. Die metingen leveren ook veel ruis en validiteitsvragen op. Met precieze metingen van deze eigenschappen kan de psychologie bijna een exacte wetenschap worden. Ik denk echter niet dat dit ooit mogelijk zal zijn. Gelukkig maar, want anders wordt de psychometrie totaal overbodig en dat zou jammer zijn.’
Ik zie, ik zie niet wat ik zie Hoe zou het zijn als je een object wel kon zien, maar je de visuele informatie niet kon gebruiken om achter de naam en functie te komen? Zo overleefde patiënt G.S. een beroerte, maar kreeg hij vervolgens te maken met precies dat probleem: wel zien, maar niet herkennen.
Spiegeloog
Tekst: Jihane Chaara
6 november 2012
Patiënt G.S. kan objecten wel zien, maar hij heeft erg veel moeite met ze te herkennen. Hij heeft geen moeite met het aangeven welke lijn langer is, of met het bepalen welke kleur de theepot tegenover hem heeft. Maar als hem gevraagd zou worden om de theepot als zodanig te benoemen, lukt dit niet. Hij is niet in staat om een naam en functie te linken aan objecten. Deze afwijking heet visuele agnosie, een term die door niemand minder dan Sigmund Freud is bedacht. De naam komt vanuit het Grieks waarin ‘a’ zonder, en ‘gnosis’ kennis betekent (Gazzaniga, Ivry & Mangun, 2009).
was van milde perceptuele en intellectuele gebreken. Omdat agnosie een zeer zeldzaam verschijnsel is, is het onderzoek ernaar vrij langzaam op gang gekomen. Tegenwoordig is vrijwel iedereen het erover eens dat agnosie een gegronde aandoening op zichzelf is (Farah & Feinberg, 2000). Er zijn vele soorten agnosie – variërend van auditieve agnosie tot tactiele agnosie – maar bij visuele agnosie wordt doorgaans de kwaliteit van leven het meest aangetast. We vertrouwen immers hoofdzakelijk op ons zicht, om door de wereld te navigeren en om wijs te worden van de zaken om ons heen. Als de visuele informatie die binnenkomt niet meer herkend of begrepen kan worden, brengt dat een gevoel van onbekendheid met zich mee (Bauer, 2006). Voor visueel agnosten ligt het probleem enkel bij het visuele domein; als zij een object kunnen aanraken, ruiken of horen zijn zij wel in staat om het object correct te identificeren. G.S. keek bijvoorbeeld naar een vork, maar kon deze vork (hoewel hij die wel goed kon zien) niet herkennen. Nadat het in zijn handen gelegd
- Hij herkende de vork pas toen hij hem vasthield -
Wat is visuele agnosie? Visuele agnosie wil zeggen dat er iets mis gaat bij objectherkenning, ondanks dat de fundamentele visuele perceptie, het geheugen, en het intellectuele vermogen intact zijn. De studie naar agnosie heeft een controversiële geschiedenis – zo dachten een aantal onderzoekers dat agnosie helemaal niet bestond. Ze suggereerden dat agnosie simpelweg een mix
en zelfs de simpelste geometrische vormen niet herkennen (Farah & Feinberg, 2000). De perceptuele categorisatie is beschadigd. Perceptuele categorisatie houdt in dat we objecten kunnen identificeren ongeacht de positie, verlichting of afstand waarin het object wordt gepresenteerd. Zo zal een hond eruit zien als een hond – het maakt niet uit of hij over de grond rolt of door een weiland holt. Deze flexibiliteit betekent dat we objectconstantheid bereiken. Patiënten met apperceptieve agnosie hebben geen objectconstantheid en kunnen objecten in afwijkende posities niet herkennen. Patiënten met apperceptieve agnosie hebben dus moeite met het categoriseren van stimuli op basis van de perceptuele kwaliteiten (Farah & Feinberg, 2000).
- Hij kon wel natekenen, maar wist niet wat hij getekend had -
Apperceptieve agnosie Dat visuele agnosiepatiënten objecten niet herkennen ondanks dat de fundamentele, visuele perceptie wel in orde is, lijkt tegenstrijdig te zijn met de definitie van apperceptieve agnosie; daar staat immers dat het probleem zit in de perceptuele verwerking. Hebben apperceptieve agnosiepatiënten dan wel daadwerkelijk agnosie? Ja. Het verschil tussen mensen met apperceptieve agnosie en mensen die buiten agnosie vallen, is dat mensen met apperceptieve agnosie relatief goed kunnen discrimineren tussen helderheid, kleur, scherpte en andere zogenoemde fundamentele visuele zaken, maar desondanks buitengewoon veel moeite hebben met de perceptie van vormen. Zo kon de patiënt in het experiment van Benson en Greenberg (1969) verschillende foto’s, letters
Associatieve agnosie Patiënten met associatieve agnosie hebben juist moeite met het categoriseren van stimuli op basis van hun semantische eigenschappen. Deze patiënten kunnen in tegenstelling tot mensen met apperceptieve agnosie wel dingen natekenen. Desondanks is de objectherkenning beschadigd. Vergelijk de twee figuren waarin patiënten met apperceptieve (afbeelding 1) en associatieve (afbeelding 2) agnosie gevraagd werd illustraties na te tekenen: er zit een groot verschil tussen de resultaten. Het punt bij associatieve agnosiepatiënten is echter dat zij weliswaar illustraties kunnen natekenen, maar dat zij niet weten wát ze nagetekend hebben. Als een object fysiek
7 november 2012
werd kon hij het wel meteen identificeren. De visuele informatie komt dus wel binnen in het brein, maar er gaat iets mis met de verwerking ervan (Gazzaniga et al., 2009). De klassieke verdeling bij visuele agnosie kent aan de ene kant apperceptieve agnosie en aan de andere kant associatieve agnosie (Bauer, 2006). Apperceptieve agnosie houdt in dat de patiënt objecten niet kan identificeren omdat er een probleem zit in de perceptuele verwerking. Associatieve agnosie daarentegen, houdt in dat de patiënt wel correcte visuele representaties heeft, maar deze informatie niet kan gebruiken om objecten te herkennen (Gazzaniga et al., 2009).
Spiegeloog
Afbeelding 1: Een poging tot natekenen door een patiënt met apperceptieve agnosie Bron: Gazzaniga et al., 2009
Afbeelding 2: Een poging tot natekenen door een patiënt met associatieve agnosie Bron: Gazzaniga et al., 2009
Spiegeloog
8 november 2012
tegenover hen gelegd wordt zullen zij niet weten wat het is, maar zodra ze het in handen krijgen zijn ze wel in staat om het object te identificeren. Dit herkenningsprobleem is dus enkel visueel. Op het moment dat de patiënt gevraagd wordt om objecten te categoriseren op basis van hun functie lukt dit niet. De eerder genoemde patiënt G.S. heeft dus associatieve agnosie: hij heeft erg veel moeite met het herkennen van objecten, hetgeen wordt versterkt op het moment dat hij de objecten alleen op een foto te zien krijgt. Het bijzondere aan patiënten met associatieve agnosie is dat niet elke patiënt precies dezelfde symptomen vertoont. Ook patiënt J.B.R. heeft agnosie. Het interessante aan zijn geval is dat de agnosie-effecten veel erger waren bij het herkennen van levende wezens dan bij levenloze objecten. Bij het zien van levenloze objecten wist hij in negentig procent van de gevallen wat het was. Bij levende wezens was dit slechts zes procent. De kansen dat J.B.R. een schaar herkent is dus veel groter dan de kans dat hij een kat herkent. Hoe komt dit? Warrington en Shallice’s (1984) stellen dat semantische kennis binnen het brein gestructureerd is. Zo delen vogels, honden en katten dezelfde kenmerken, en worden ze herkend als dieren. Objecten delen ook kenmerken – dit kunnen fysieke of functionele kenmerken zijn. Omdat hersenschade die tot visuele agnosie leidt meestal niet alle semantische kennis loskoppelt van de visuele gegevens, is het niet gek dat het af en toe gebeurt dat alleen een specifieke categorie niet meer herkend wordt. Er kan dus van alles misgaan met perceptie, en agnosie is één van die dingen. Je hoeft niet blind te zijn om dingen niet meer te kunnen herkennen op basis van zicht – zelfs met een goed stel ogen komt het voor dat de meest bekende, vertrouwde objecten een raadsel worden. <<
Bronnen - Bauer, R. M. (2006). Clinical Neuropsychology: A Pocket Handbook for Assessment. Washington: American Psychological Association. - Benson, F., & Greenberg, J. P. (1969). Visual Form Agnosia: a specific defect in visual discrimination. Arch Neurol, 82-89. - Farah, M. J., & Feinberg, T. E. (2000). Patient-based Approaches to Cognitive Neuroscience. The MIT Press. - Gazzaniga, M. S., Ivry, R. B., & Mangun, G. R. (2009). Cognitive Neuroscience: the Biology of the Mind. New York: Norton & Company. - Warrington, E. K., & Shallice, T. (1984). Category specific semantic impairments. Brain, 829-854.
10 4 0
Soms hoef je maar weinig te doen om een baan te krijgen. Je gooit je cv op sites als vacaturebank. nl, monsterboard.nl of een ander online databestand waar werkgevers je kunnen vinden en de aanbiedingen vliegen je om de oren. Zeker met een gewild en relatief zeldzaam diploma in je zak kan je telefoon al binnen een week roodgloeiend staan door werkgevers die je allemaal willen hebben (bijvoorbeeld bij mijn broer die bio-informatica gestudeerd heeft en waar ik helemaal niet jaloers op ben). Bij de wat minder gewilde diploma’s, zoals dat van mij, gaat het helaas een beetje anders. De telefoon rinkelt zelden en als hij gaat, kun je maar zo een wat minder geïnformeerde recruiter aan de telefoon krijgen:
ties toch echt wat verder dan dat. ‘Eh…’ stamelde ik, ‘ik kan misschien wel een soort tussenbaantje gebruiken om geld te verdienen voordat ik een ech… uh… baan vind die meer past bij mijn opleiding. Bedoelt u dat misschien?’ De mevrouw aan de andere kant van de lijn liet er geen twijfel over bestaan: ‘Nee, wij zoeken echt iemand die voor langere tijd bij ons kan werken.’ ‘Ik uh… ben bang dat ik toch liever eerst even verder zoek naar iets waarin ik mijzelf toch iets meer kan eh… ontwikkelen. Maar toch bedankt voor het aanbod,’ stamelde ik. Mijn professionele stem was veranderd in een aarzelende en hakkelende stem. ‘Prima, bedankt voor uw tijd,’ zei de mevrouw nog voordat ze ophing.
‘Goedemorgen,’ sprak de vrouwenstem aan de andere kant van de lijn, ‘ik bel u even naar aanleiding van uw LinkedIn-profiel. Bent u nog steeds op zoek naar een baan?’ Mijn hart begon sneller te kloppen. Zou mij dan zomaar een baan in de schoot geworpen worden via de sociale media? Snel zette ik mijn zakelijke doch vriendelijke stem op en antwoordde dat ik absoluut nog baanzoekende was, benieuwd naar wat de vriendelijke mevrouw mij te bieden had.
Verbaasd keek ik naar de telefoon in mijn hand. De beste mevrouw had vast niet door dat ze met haar telefoontje mijn hoop op een baan via een vacaturesite enigszins de grond in had geboord.
‘Ik zie op uw profiel staan dat u ervaring heeft als receptioniste en wij hebben op dit moment een vacature openstaan voor een baan als telefoniste/ receptioniste. Zou u hier wellicht in geïnteresseerd zijn?’ Even wist ik niet wat ik moest zeggen. Ik heb inderdaad jarenlang een bijbaantje als receptioniste gehad, maar nu ik afgestudeerd ben gaan mijn ambi-
Maar is het dan volledig nutteloos voor een afgestudeerd sociaal psycholoog om je cv op een vacaturesite te zetten? Mij werd al snel duidelijk dat dit zeker niet het geval is. Ik kreeg namelijk in de week na het rampzalige receptionistentelefoontje een mail van een recruiter, die mij attendeerde op een baan die wél op niveau is, erg interessant lijkt en als klap op de vuurpijl ook nog een training van drie maanden in de Verenigde Staten om het lijf heeft. Tijd om de vijfde sollicitatiebrief te schrijven!
Kirsten Vegt
9 november 2012
Aantal weken officieel werkloos: Brieven verstuurd: Uitgenodigd voor gesprek:
Spiegeloog
Kirsten zoekt een baan
Bachelor-masterstructuur Negen jaar na invoering Ter ere van het veertigste jaargang brengt Spiegeloog een reeks follow-ups. 66 nummers geleden (in mei 2003) werd aan een aantal prominente medewerkers van de afdeling Psychologie een vraag gesteld over de bachelor-masterstructuur die op het punt stond om ingevoerd te worden. Hoe denken zij nu over hun antwoord van toen?
Tekst: Joël H. W. Davidson
Spiegeloog
10 november 2012
‘Volgend jaar is het zover: de vertrouwde trimesters veranderen in semesters en de oude studiepunten worden ECT’s. Dit zullen niet de enige veranderingen zijn die de nieuwe bachelor-masterstructuur (BaMa-structuur) met zich meebrengt. Wij vroegen de belangrijke organen van de afdeling Psychologie naar hun verwachtingen met betrekking tot de invoering van de BaMa-structuur.’ De bachelor-masterstructuur, zoals het hedendaags onderwijs op hogescholen en universiteiten bekend staat, bestaat alweer ruim negen jaar. Voordat deze vorm ingesteld werd, was er twintig jaar lang sprake van de zogenoemde tweefasenstructuur. Hierin begon men in de eerste fase met een eenjarige propedeuse, gevolgd door een driejarig doctoraal. In het tweede jaar van dit doctoraal koos men een specialisatie. Deze opleiding werd afgesloten met de titel doctorandus, meester of ingenieur, welke gelijk staan aan de titel master van nu. De tweede fase bestond uit het promoveren. Inmiddels is deze BaMa-structuur alweer helemaal ingeburgerd in het studiewezen. De periode van onbekendheid die de verandering met zich mee zou brengen is voorbij. Hoe goed waren de voorspellingen van UvA’s prominente medewerkers en hoe kijken ze terug op wat hun verwachtingen negen jaar geleden waren?
Klaas Visser – onderwijsdirecteur 2003: ‘Voor psychologie is de BaMa niet echt een uitkomst: ons doel is psychologen opleiden en vier jaar is daar eigenlijk te kort voor. Er zijn wellicht voordelen: studenten kunnen na drie jaar de opleiding afsluiten met een diploma en het masteraanbod wordt gedifferentieerder. Het succes van de BaMa zal afhangen van de bereidheid van de regering om het onderwijs ook in de masterfase te blijven financieren. Anders is het een nieuwe ordinaire studieduurverkorting.’ 2012: ‘Ik sta nog wel achter wat ik in 2003 heb gezegd. De BaMa-structuur wringt met het monodisciplinaire karakter van de opleiding Psychologie. Daarnaast is het eigenlijk niet goed te doen om klinisch georiënteerde masters met een lange stage in één jaar te proppen, maar we doen wat we kunnen. Verder zie je inderdaad dat een flinke groep studenten (vijftien procent) het bij een bachelor laat en geen
2003: ‘Structureel gezien zal ons werk niet zo erg veel gaan veranderen. Maar er zullen waarschijnlijk wel een hoop extra vragen komen aan de balie, vooral van studenten die studievertraging in hun propedeuse hebben of die in de algemeen doctoraalfase zitten. Voor studenten die met hun specialisatie bezig zijn zal er niet veel veranderen.’ 2012: ‘Mijn verwachtingen wat betreft de invoering van de BaMa-structuur zijn in grote lijnen uitgekomen: met name studenten met studievertraging liepen tegen problemen aan, waarbij de Onderwijsbalie in veel gevallen gelukkig kon doorverwijzen naar de studieadviseurs voor het maken van een overgangsprogramma. Achteraf vielen – in ieder geval voor ons bij de balie – deze BaMa-problemen in het niet bij de vele vragen die latere aanpassingen van het studieprogramma met zich meebrachten: bijvoorbeeld de herstructurering van de propedeuse of, meer recent, de invoering van SIS. En nu betrap ik me af en toe op de gedachte: tja, wat was dat ook al weer, dat doctoraal? Kortom: we weten niet meer beter of we hebben die hele BaMa altijd al gehad.’ Bertjan Doosje – medewerker Sociale Psychologie 2003: ‘Ten eerste hoop ik dat alle studenten toch vier jaar zullen blijven studeren in plaats van dat ze stoppen na hun bachelor. Verder zijn we bij de Sociale Psychologie op het moment bezig met vernieuwing wat betreft de cursussen die gegeven zullen worden in het nieuwe systeem. Volgend jaar is het proefjaar van drie nieuwe cursussen.’
Kitty Rolf – coördinator Klinische Psychologie 2003: ‘Samen met Pier Prins en een BaMa-commissie Klinische Psychologie zal ik tot aan het eind van dit jaar vooral druk bezig zijn met het zo goed mogelijk inpassen van het oude programma van Klinische Psychologie in de nieuwe semesterstructuur. Omdat wij met een groot aantal studenten te maken hebben denken wij er bijvoorbeeld over om naast de kernthema’s ook een basiscursus Klinische Psychologie aan te bieden.’ 2012: De overgang naar de BaMa-structuur bracht onder meer met zich mee dat er op dat moment eens grondig naar het oude programma kon worden gekeken. Ik heb dat als positief ervaren. Ik moet je eerlijk zeggen dat het inmiddels alweer zo gewoon is dat ik even diep moet nadenken hoe het voorheen ook al weer was. We hebben een mooi basisprogramma Klinische Psychologie gekregen dat bij tijd en wijle opnieuw onder de loep ligt. De invoering van het vak Klinische Gespreksvoering in het derde studiejaar bij de klinische afstudeerrichtingen is een van de veranderingen die ik zeer geslaagd vind. Studenten krijgen wat eerder een idee over wat het vak ‘therapie geven’ allemaal omvat. Therapie willen geven is de reden dat de meeste studenten voor Klinische Psychologie kiezen. Ik geloof niet dat de invoering heeft geleid tot nog meer studenten bij ons. Klinische Psychologie is zolang ik hier werk altijd al de richting geweest waar de meeste studenten voor kiezen. Het ene jaar wat meer dan het andere, maar gemiddeld genomen is het aantal studenten vrij stabiel. Verbeteringen kunnen natuurlijk altijd, maar ik vind dat we op dit moment een goed bachelorprogramma hebben en naast de master Klinische Gezondheidszorgpsy-
Spiegeloog
Piet van der Waals – medewerker onderwijsbalie
2012: ‘Er zijn steeds meer studenten die na hun bachelor niet verder gaan met een master. Ze gaan eerst een jaar reizen. Of ze kiezen voor een andere richting. Best jammer. Het is nog onduidelijk wat de markt biedt voor bachelorstudenten. Ik had daar meer duidelijkheid over verwacht. Je ziet geen advertenties waarin om een bachelorstudent wordt gevraagd. Het is nog niet ingeburgerd dat zij bestaan. Het onderwijs blijft zich vernieuwen, voor en na de BaMa-invoer. Daar maak ik me geen zorgen over!’
11 november 2012
master psychologie doet. Wel is het masteraanbod meer divers geworden.’
chologie ook een fraaie selectieve master in de Forensische Psychologie, en een Research Master die veel studenten van buiten trekt.’ Denny Borsboom – medewerker Psychologische Methodenleer
Spiegeloog
12
2003: ‘Ik verwacht vooral veel van de Research Master, waarin je een jaar extra hebt om onderzoek te doen. Dat jaar wordt betaald door het College van Bestuur en ik denk dat dit veel Methodenleerstudenten zal aantrekken. Het is een selectieve master wat inhoudt dat er waarschijnlijk wel voor zal moeten worden gesolliciteerd.’
november 2012
2012: ‘De beste studenten in de Research Master functioneren op een hoger niveau dan ik in 2003 voor mogelijk had gehouden. Ze houden lezingen op conferenties, vragen beurzen aan, en publiceren – soms zelfs over hun eigen ideeën – in wetenschappelijke tijdschriften. In het kielzog van dit succes is onze PML-bachelor, die een goede voorbereiding op de Research Master biedt, aanzienlijk gegroeid. Ook daar ben ik heel blij mee, want voor ons telt iedere student: onderzoekstalent is zeldzaam en dat proberen we te koesteren. Dat lukt nu veel beter dan destijds. Mijn verwachtingen zijn dus ruimschoots overtroffen.’ Joop van der Pligt – programmagroepleider Sociale Psychologie 2003: ‘Door de korte duur van de bachelor hebben studenten minder tijd voor onderzoek. Wel komt er, naast de gewone master, een Research Master: een tweejarige opleiding waarin naar verwachting veertig stu-
denten worden opgeleid tot onderzoekers. De gedachten over hoe deze master er precies uit gaat zien, zijn nog pril. Ik hoop niet dat door de BaMa het aantal AIO’s zal afnemen, omdat zij essentieel zijn voor het onderzoek van de universiteit.’ 2012: ‘Onderzoek werd inderdaad een minder uitgesproken onderdeel van de Bacheloropleiding. Dit heeft nadelen, ook voor de selectie van Research Masterstudenten. Dit heeft geleid tot bijstelling van de bacheloropleiding. Vanaf het studiejaar 2013-2014 zal de onderzoekscomponent worden uitgebreid en gecombineerd met de these. De Research Master is een succes. Helaas hebben andere oorzaken, zoals bezuinigingen, geleid tot een afname van het aantal promovendi.’ Han van der Maas – afdelingshoofd Psychologische Methodenleer 2003: ‘Veel gedoe. Het kan nooit kwaad alles even op zijn kop te zetten zodat er goed moet worden nagedacht over hoe alles nu gaat, maar het ging al goed met de hele afdeling Psychologie. De flexibiliteit van de studie zal minder worden door de nieuwe, enigszins kunstmatige afsluitingen, zoals de afsluiting van de bachelor na drie jaar. Hierdoor wordt ook de keuzevrijheid van de student in bijvoorbeeld studieplanning kleiner.’ 2012: ‘Al met al is de BaMa met éénjarige masters een typisch voorbeeld van een algemene, voor ons ongelukkige stelselwijziging. De overgang van jaar twee naar drie, met de keuze voor een specialisatie, is nog steeds de meest natuurlijke scheiding in twee fases in onze opleiding. Deze vroege keuze is noodzakelijk om een tweejarige specialisatie mogelijk te maken in een vierjarige opleiding. In al onze wijsheid hebben wij de BaMa zo goed mogelijk ingepast en dat is goed geslaagd denk ik. We blijven hopen op een echte BaMa met tweejarige aansluitmasters. In combinatie met de tweejarige Research Master werkt de BaMa namelijk heel goed.’ <<
De Rondvraag Beste Maartje, Bij kinderen van rond de drie à vier jaar lijkt het alsof ze overal regels in ontdekken en ze die vervolgens te pas en te onpas gebruiken. Ik zie het bijvoorbeeld in de ontwikkeling van taal. In eerste instantie lijkt het allemaal prima te gaan: werkwoorden worden correct vervoegd, ook voltooid deelwoorden zoals ‘ik heb gelopen’. Maar dan ineens gaat het mis en wordt het ‘ik heb geliept’. Dat is natuurlijk allemaal heel schattig, maar het lijkt erop dat ze op een of andere manier een regel afleiden uit wat ze kennen en die dan proberen toe te passen. En dat gaat niet altijd goed. Ik vraag me af of er rond de drie à vier jaar een algemene ‘ontdekkingsfase naar regels’ is, of zoiets. Met andere woorden, is er een gevoelige periode voor het ontdekken van regels in systemen in het algemeen, ook in abstracte relaties? Dat zou denk ik toch gevolgen moeten hebben voor het onderwijs, waar dan eerder moet worden ingesprongen op deze fase. Lourens
Het antwoord van Maartje Raijmakers (Ontwikkelingspsychologie) ‘Ik speelde dat ik harder dan jij loopde!’ Veel kinderen maken systematische fouten in hoogfrequente onregelmatige uitdrukkingen terwijl ze op jongere leeftijd deze uitdrukkingen wel correct toepasten. Dit fenomeen levert een zogenaamde U-vormige ontwikkelingscurve op. Een belangrijke voorwaarde voor dit verschijnsel is dat een klein aantal regels het domein beschrijft maar dat er ook een klein aantal veel gebruikte uitzonderingen bestaat. Er worden een aantal verklaringen voor dit fenomeen gegeven, waarvan ik er twee zal noemen. De eerste verklaring volgt de intuïtie van Lourens. Een U-vormige ontwikkelingscurve is een belangrijk argument geweest voor het idee dat de mentale representatie van grammatica deels bestaat uit regels, zoals stam+'de' voor het vormen van de verleden tijd (van een deel van de werkwoorden in het Nederlands). Immers, op een bepaald moment in de ontwikkeling generaliseren kinderen een regelmaat in de taal naar een groot aantal gevallen. De mentale representatie van deze kennis lijkt daarom gebaseerd te zijn op één regel. Maar er is een tweede verklaring die hier lijnrecht tegenover staat. Een associatief leeralgoritme, zoals een eenvoudig neuraal netwerk, leert relaties tussen input (bijvoorbeeld de tegenwoordige tijd van een werkwoord) en output
(de verleden tijd van de input) door statistische regelmatigheden te coderen. Dit algoritme laat dezelfde U-vormige leercurve zien, zonder dat er sprake is van regels. Het associatieve leeralgoritme zelf is niet op grammaticale regels gebaseerd. En zelfs als we het gedrag van het netwerk nauwkeurig bestuderen kunnen we niet van regels spreken. Alhoewel de neurale netwerken voor taalontwikkeling in veel opzichten heel simplistisch zijn, lijkt een U-vormige leercurve een meer algemeen fenomeen voor associatieve leeralgoritmes. Daarom impliceert de observatie dat een kind overgeneraliseert niet per se dat haar kennis gerepresenteerd is als regels. Daarmee wil ik overigens geenszins beweren dat jonge kinderen geen abstracte regels kunnen hanteren en op driejarige leeftijd alleen maar associatief leren. Dit is inderdaad lange tijd een populaire theorie geweest in de ontwikkelingspsychologie, from associative to analytic processing, maar voor bepaalde domeinen lijkt dat niet op te gaan. Driejarige kinderen representeren bijvoorbeeld eenvoudige categorisaties spontaan als zeer abstracte regels in plaats van eenvoudige associaties. Zoals Lourens opmerkt zijn in Nederland activiteiten op de crèche daar jammer genoeg nauwelijks op afgestemd. Terwijl jonge kinderen veel plezier kunnen hebben in abstracte spelletjes.
Maartje Raijmakers (Ontwikkelingspsychologie) geeft de Rondvraag door aan Agneta Fischer (Sociale Psychologie) Beste Agneta, Eén van mijn onderwerpen van onderzoek betreft het science leren: de psychologische processen die van belang zijn voor het leren over natuurlijke verschijnselen. Als kind krijg je daar voor het eerst op de basisschool formeel onderwijs over. Pas in het voortgezet onderwijs wordt dit een serieus vak waar veel tijd in gestoken wordt. Op de basisschool zien we nog geen uitgesproken verschillen tussen jongens en meisjes in hun kennis of interesse voor wetenschap en techniek. In de vroege pubertijd gaan de interesses echter sterk uiteen lopen. In 2010 koos in 4 vwo 25 procent van de jongens een Natuur en Techniekprofiel, terwijl slechts negen procent van de meisjes daarvoor koos. Jij hebt voor verschillende onderwerpen gekeken naar het effect van gender, onder andere voor emoties en carrière. Welke sekseverschillen zouden vanuit jouw perspectief verband kunnen houden met de interesseverschillen tussen jongens en meisjes voor natuur en techniek? Maartje
13 november 2012
De vraag van Lourens Waldorp (Methodenleer)
Spiegeloog
Wetenschappelijk medewerkers stellen elkaar vragen
Tabula Rasa Leven in je leven Jeffrey Young & Janet Klosko Tekst: Mariska Dijkstra
Spiegeloog
14
november 2012
De titel van dit boek is een trauma op zich. Had ik me in de boekhandel naar de tafel met zelfhulpboeken begeven, dan was ik hier zeker met een grote boog omheen gelopen. Mijn docente Lindy Boyette prees dit boek echter aan in het kader van schematherapie, tijdens de werkgroep Practicum Klinische Psychodiagnostiek. Enige rondvraag aan andere psychologen leerde mij dat dit boek in de psychologische praktijk veel gebruikt wordt door cliënten die (schema)therapie volgen. Dat maakt toch nieuwsgierig. Schematherapie is ontwikkeld door Jeffrey Young en integreert elementen van cognitieve gedragstherapie en psychodynamische, hechtings- en Gestalt-modellen. Het heeft tot doel om inzicht te geven in disfunctionele overtuigingen (disfunctionele schema’s) en geeft handvatten om deze te doorbreken. Het boek Leven in je leven is zowel een inzichtgevend als een praktisch boek. De eerste hoofdstukken worden gewijd aan uitleg over schema’s over bijvoorbeeld minderwaardigheid, afhankelijkheid, verlatingsangst en veeleisendheid. Er zijn een aantal zelftestjes waarmee je kunt nagaan of bepaalde schema’s een problematische rol spelen in je leven. Deze zelftestjes zijn wat mager: met twee vragen per schema wordt een eerste indicatie gegeven. De schema’s worden echter met veel voorbeelden voldoende toegelicht en met een beetje zelfreflectie kun je zelf een goede inschatting maken in hoeverre bepaalde schema’s een problematische rol spelen in je leven. Dit boek belooft verder te gaan dan het geven van inzichten en er wordt dan ook een hoop aandacht besteed aan veranderingsstrategieën om schema’s te doorbreken. Per schema zijn er praktische opdrachten waarmee je de oorsprong van je schema onderzoekt, nagaat hoe deze zich uit in je huidige leven en hoe je dit kunt veranderen. Door de opdrachten en de (wellicht pijnlijke) herkenning van de beschreven schema’s is dit geen boek om in
de trein te lezen. Het boek vraagt om zelfreflectie en je zult actief met de opdrachten aan de slag moeten als je er wat aan wilt hebben. Het is in feite - zoals het een goed zelfhulpboek betaamt - een soort minitherapie. Over de achtergrond van schematherapie en de verschillende therapieën die erin geïntegreerd zijn (bijvoorbeeld het hechtingsmodel van Bowlby) leest een psychologiestudent niks nieuws. Wil je toegankelijke informatie over de schema’s, worstel je zelf met terugkerende thema’s of ben je in (schema)therapie, dan is dit boek zeker een aanrader. En mocht je het boek nou toch in de trein willen lezen, je kunt het altijd nog kaften.
Oefening voor het veranderen van verlatingsangst Schrijf alle bewijzen en argumenten dat anderen je zullen verlaten op. Schrijf vervolgens alle tegenargumenten op, gebeurtenissen en relaties die je bewijzen ontkrachten. Maak op basis van deze inventarisatie een kaart waar je de argumenten tegen je schema van verlatingsangst opschrijft. Bekijk deze kaart regelmatig. Neem hem mee in bijvoorbeeld je portemonnee of in je broekzak. De verlatingsangstkaart uit Leven in je leven: • Het is niet waar dat iedereen me in de steek laat, al voel ik dat wel zo. Dat komt omdat m’n ouders me allebei in de steek hebben gelaten. • Ik heb veel verlating meegemaakt in mijn leven, maar dat komt omdat ik me altijd het meest aangetrokken voel tot mensen die zich niet kunnen hechten. • Ik ga ervoor kiezen mensen die zich niet aan me kunnen hechten uit de weg te gaan en ga me binden aan mensen die er echt voor me zijn. • Als ik me in de steek gelaten voel vraag ik me eerst af of ik niet hypersensitief reageer. Ik wil andere mensen meer ruimte geven.
Overal vooroordelen
Tekst: Bianca Muurman en Kirsten Vegt
Spiegeloog
‘Die dikke vrouw kan zichzelf vast niet beheersen’, ‘die man is vast geschikter om bij een bank te werken dan op kinderen te passen’, ‘hij is homo, dus zijn lievelingskleur is vast roze’. Of een oude klassieker: ‘die Belg zal wel dom zijn’. Bijna alle mensen hebben ze in meer of mindere mate: vooroordelen over anderen. Ze flitsen een seconde door je hoofd wanneer je een bepaald persoon ziet, of ze kunnen ervoor zorgen dat je contact helemaal uit de weg gaat. Hoe kijkt en keek men in de psychologie naar vooroordelen? En is het mogelijk van je vooroordelen af te komen?
Vooroordelen kunnen gericht zijn op verschillende kenmerken. Iemand kan ten opzichte van een ander een vooroordeel hebben op basis van een groepslidmaatschap, maar ook vanwege iemands uiterlijke kenmerken, werk of seksuele geaardheid. Vooroordelen zijn dan ook niet per definitie alleen gericht op minderheidsgroepen; meerderheidsgroepen hebben vooroordelen over minderheidsgroepen en andersom. Momenteel wordt in de sociale psychologie een vooroordeel vooral gezien als een algemene attitudestructuur met een affectief (emotioneel) component (Aronson, Wilson & Akert, 2005). Een vooroordeel kan dan ook positief en negatief zijn. Als je op een negatieve manier bevooroordeeld bent ten opzichte van woonwagenkampbewoners (je denkt bijvoorbeeld: ‘asociaal en dom volk’) en je ontmoet een woonwagenkampbewoner, dan verwacht je dat deze persoon zich dom en asociaal zal gedragen. Maar als je woonwagenkampbewoners juist zo heerlijk onbevangen en gezellig vindt, dan verwacht je dat de woonwagenkampbewoner die je ontmoet zich onbevangen en gezellig zal gedragen. Meestal wordt de
term ‘vooroordeel’ echter gebruikt met een negatieve connotatie, waarbij de betekenis ‘een vijandelijke of negatieve attitude ten opzichte van mensen in een identificeerbare groep, die slechts gebaseerd is op hun lidmaatschap van deze groep’ geldt. Vooroordelen en stereotypen Vooroordelen zijn niet los te zien van stereotypen. Als mensen een negatief gevoel of idee over een bepaald persoon krijgen, ligt dat vaak aan de negatieve wijze waarop ze naar de hele groep kijken waar die persoon bij hoort. In het voorafgaande voorbeeld lag de oorzaak van het idee dat een bepaalde woonwagenkampbewoner dom en asociaal is in het idee dat álle woonwagenkampbewoners dom en asociaal zijn. Het idee dat leden van een groep een aantal identieke (negatieve) kenmerken delen, ondanks dat dit allemaal individuen zijn, wordt ‘stereotyperen’ genoemd. Stereotypen die bijvoorbeeld op dit moment over studenten bestaan zijn dat ze bij tentamens genoegen nemen met een zesje, vaker dronken zijn dan nuchter, en met een bekakte ‘r’ praten. Hoewel er in je vrienden- en kennissenkring ongetwijfeld
- De complexe wereld om ons heen vraagt om categorieën -
november 2012
15
iemand rondloopt die aan deze omschrijving voldoet, is de groep ‘studenten’ in feite natuurlijk zeer heterogeen. Naast het stereotype vind je op de universiteit natuurlijk ook ambitieuze geheelonthouders van het platteland. Allport (1954) beschrijft stereotyperen als ‘de wet van weinig moeite’. Hij beargumenteert dat stereotypering en categorisch denken onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn en beschouwt het hebben van vooroordelen als een normaal product van menselijke interactie. Volgens hem heeft het brein categorieën nodig om de complexe wereld om ons heen te kunnen begrijpen en bevatten. Stereotypen werken als een manier om te besparen op onze beperkte hoeveelheid energie bij het verwerken van alle prikkels die op ons afkomen. Stereotyperen kan dus voordelen hebben, ondanks dat het ook kan leiden tot vooringenomenheid en een verkeerde indruk van de (sociale) wereld (McGarty, 1999).
gatie tussen de blanke en zwarte bevolking. In Europa vond uiteindelijk de Tweede Wereldoorlog plaats, waarin antisemitisme, racisme en discriminatie een hoofdrol speelden. Toen de Tweede Wereldoorlog in Europa net voorbij was en er bij de bevolking een omslag plaatsvond met betrekking tot antisemitisme en racisme nadat duidelijk werd hoe Joden en andere minderheidsgroepen behandeld waren, bestond er in de VS nog steeds geïnstitutionaliseerde rassenongelijkheid. De sociaal psychologen Clark en Clark (1947) voerden een experiment uit om te demonstreren hoe vroeg de kern van een laag zelfbeeld ten gevolge van vooroordelen en racisme eigenlijk werd gelegd. Zij lieten Afro-Amerikaanse kinderen van ongeveer drie jaar oud kiezen tussen een zwarte of een blanke pop. De overgrote meerderheid van deze kinderen koos voor de blanke pop, wilde niet met de zwarte pop spelen en noemde de blanke pop ‘mooier en beter’ dan de zwarte. Dit onderzoek werd uiteindelijk in 1954 gebruikt als argument in de rechtszaak Brown vs. Board of Education of Topeka tegen rassenscheiding op school, waarna kinderen niet meer op huidskleur mochten worden toegelaten of geweigerd op scholen. Uiteindelijk vond pas in 1964, dankzij de Civil Rights Act, ook daadwerkelijk desegregatie van openbare scholen plaats, maar het vonnis betekende wel dat de gelijkheidsbeweging de steun had gekregen van de rechterlijke macht.
- Afro-Amerikaanse kinderen speelden liever met een blanke pop -
Spiegeloog
16 november 2012
Eerder psychologisch onderzoek Hoewel vooroordelen en stereotypen nu als redelijk negatieve constructen worden beschouwd, was dit vroeger anders. Een overzicht van het psychologisch onderzoek naar vooroordelen en stereotypen in de twintigste eeuw en de paradigma’s die met betrekking tot dat onderwerp per tijdvak domineerden is door Duckitt (1992) opgesteld. Uit zijn onderzoek blijkt dat de opkomst van psychologisch onderzoek naar vooroordelen plaatsvond in de jaren twintig en dertig, met vaak als bedoeling de stelling te onderbouwen dat het blanke ras superieur is. Garth (1925) concludeerde bijvoorbeeld na een review van 73 onderzoeken over rassen en vooroordelen, dat ‘studies lijken uit te wijzen dat het blanke ras op mentaal niveau superieur is aan andere rassen’. Zijn onderzoek en andere onderzoeken uit die tijd, gingen er voornamelijk van uit dat vooroordelen natuurlijke reacties waren van een superieur ras op een inferieur ras. In de jaren veertig begon dit perspectief te verschuiven, door een toenemende zorg over het groeiend antisemitisme. Theoretici uit deze tijd zagen vooroordelen meer als iets pathologisch en legden een link met persoonlijkheidsstoornissen en racisme. Vooroordelen werden, volgens Duckitt (1992), gezien als irrationeel, met name in de Verenigde Staten. Hoewel een behoorlijk aantal onderzoekers deze mening deelde en er redelijke consensus (met natuurlijk een aantal uitzonderingen) over dit thema bestond binnen de wetenschappelijke wereld (Ackerman & Jahoda, 1950; McClean, 1946; Veltfort & Lee, 1943; Dollard, Doob, Miller, Mowrer & Sears, 1939; MacCrone, 1937), bereikte dit paradigma nauwelijks de bevolking en wetgevende macht. In de VS bleef er sprake van een sterke, geïnstutionaliseerde segre-
Stereotypen tegengegaan Uit de geschiedenis blijkt dat de kijk op vooroordelen wel degelijk kan veranderen. Daarnaast is het gedragsmatige aspect dat voort kan komen uit stereotypen, namelijk discriminatie, afgenomen (al was het maar de institutionele discriminatie, die bijvoorbeeld bestond tijdens de Tweede Wereldoorlog en de segregatie in de Verenigde Staten). Maar is stereotypering ook aan te pakken? In de literatuur worden een aantal strategieën beschreven waarmee een stereotype aangepakt kan worden. De eerste is suppression (onderdrukking), de tweede is het testen van de stereotypen en de derde is het veranderen van de stereotypen. Suppression Ondanks het feit dat stereotypen handig zijn om de wereld te categoriseren en te versimpelen, kunnen ze negatieve effecten zoals vooroordelen en discriminatie met zich meebrengen en willen mensen deze stereotypen mogelijk onderdrukken om die ongewenste effecten te voorkomen. Macrea, Bodenhausen, Milne en Jetten (1994) testten het effect van onderdrukking in een aantal experimenten. Proefpersonen kregen een foto van een skinhead te zien en moesten een essay schrijven over een typische dag van deze persoon. In de onderdrukkingsconditie werd daarbij verteld dat mensen
Tegenbewijs Onderdrukken van het stereotype heeft dus niet zoveel effect en mensen zoeken ook nog eens naar informatie die hun stereotype bevestigt. Van stereotypen afkomen lijkt bijna niet mogelijk. Maar wat als we deze mensen gewoon laten zien dat het stereotype dat ze hebben niet klopt, als we hen bijvoorbeeld een Belg laten zien die heel slim is, of
Spiegeloog
Stereotypen testen Het onderdrukken van stereotypen is, zoals reeds beschreven, lastig en kan negatieve effecten met zich meebrengen. Een andere manier om met stereotypen om te gaan, is het testen van deze stereotypen. Kloppen ze wel? Het objectief testen van stereotypen is echter lastig om te doen, omdat het vaak leidt tot selffulfilling prophecy's. In een experiment van Snyder, Decker Tanke en Berscheid (1977) moesten mannen telefoneren met een onaantrekkelijke of aantrekkelijke vrouw, waarvan ze voorafgaand een foto hadden gekregen. Er werd gekeken welke verwachtingen de mannen van tevoren van deze vrouwen hadden. De aantrekkelijke vrouwen zouden sociaal zijn, vol humor, sociaal aangepast et cetera en de onaantrekkelijke vrouwen zouden juist het tegenovergestelde zijn. In het telefoongesprek dat volgde is het gespreksgedrag van zowel de man als de vrouw geobser-
veerd. De vrouwen waarvan de mannen van tevoren de verwachting hadden dat ze aantrekkelijk waren gedroegen zich tijdens het gesprek ook aantrekkelijker en de mannen deden hetzelfde. Voor de verwacht onaantrekkelijke vrouw werd echter het omgekeerde gezegd. Word, Zanna & Cooper (1994) verklaren dit door het expectancy model. Vooraf wordt er een stereotype geactiveerd, waardoor er verwachtingen van de interactie worden opgeroepen. De waarnemer verandert zijn gedrag in reactie op deze verwachting, waar de gestereotypeerde vervolgens weer op reageert. Deze reactie is vaak in lijn met wat de waarnemer al verwachtte, waardoor zijn stereotype opnieuw wordt bevestigd. Hierdoor zijn er twee processen actief. Ten eerste de perceptuele bevestiging, omdat de waarnemer door het activeren van zijn stereotype selectieve aandacht geeft aan informatie die in lijn is met het stereotype en hierdoor een verstoorde informatieverwerking heeft. En daarnaast gedragsbevestiging, omdat de gedragsaanpassing van de waarnemer ook een verandering in het gedrag van de gestereotypeerde persoon oproept. Chen & Bargh (1997) beargumenteerden daarentegen dat dit proces niet bewust verloopt. Zij stelden dat activatie van het stereotype automatisch leidt tot stereotypeconsistent gedrag, en de daaropvolgende reactie van de gestereotypeerde persoon. Het veranderen van stereotypen wordt dus ook lastig gemaakt door het feit dat mensen zich anders gaan gedragen ten opzichte van gestereotypeerde personen, dan wel automatisch door het activeren van het stereotype alleen, dan wel door het zoeken van stereotypebevestigende informatie.
17 november 2012
indrukken en evaluaties van andere mensen vaak baseren op stereotypen, en dat ze in deze taak actief moesten proberen te vermijden op deze manier naar de skinhead te kijken. In de controleconditie werd niets gezegd. Na deze taak kregen ze een nieuwe foto van een skinhead, waarvoor ze weer een typische dag moesten beschrijven maar waarbij geen verdere onderdrukkingsinstructies werden gegeven. De proefpersonen die eerst de stereotypen hadden onderdrukt, drukten in het tweede essay veel meer stereotypen uit dan de proefpersonen die de stereotypen in eerste instantie niet hadden onderdrukt. Het bewust onderdrukken van stereotypisch denken is dus helemaal niet zo effectief. Op de korte termijn heeft het inderdaad het gewenste effect, maar zodra het inhiberende mechanisme weg is komen de stereotypen sterker terug: het reboundeffect (bekend door het zogenaamde witte-beer-experiment van Wegner, Schneider, Carter & White, 1987). Uit een tweede experiment bleek dat proefpersonen niet alleen meer stereotyperende elementen in hun essay verwerkten, maar dat ze als ze een skinhead ontmoetten ook meer afstand van deze persoon namen.
Spiegeloog
18 november 2012
een dik persoon met een heel gezonde levensstijl? Weber en Cocker (1983) hebben het veranderen van een stereotype onderzocht aan de hand van een experiment waarin proefpersonen stereotypeconsistente, -inconsistente en -irrelevante informatie kregen over mensen in een bepaalde beroepsgroep en ze vervolgens een indruk van deze groep moesten vormen. Stereotypeverandering werd onderzocht aan de hand van drie modellen. Het eerste model is het bookkeeping model en dit ziet het veranderen van stereotypen als een incrementeel proces waarin elk stukje stereotyperelevante informatie wordt gebruikt om het stereotype aan te passen. Elk stukje informatie dat niet in lijn is met het stereotype maakt een kleine verandering in het stereotype, en echte verandering treedt dus gradueel op wanneer de hoeveelheid informatie die het stereotype tegenspreekt toeneemt. Het tweede model is het conversion model waarin verandering van een stereotype alles-of-niets is. Stereotypen veranderen drastisch in reactie op saillante gebeurtenissen of personen (bijvoorbeeld een heel slimme Belg tegenkomen), maar ze blijven onveranderd door kleine stukjes informatie die niet in lijn zijn met het stereotype. In Weber en Cockers experiment werd er echter geen bewijs gevonden voor dit model. Het derde model is het subtyping model, dat stereotypering ziet als een hiĂŤrarchische structuur die ontwikkelt door ervaring. De basiskennis die men heeft over een groep wordt gerepresenteerd door een overkoepelend stereotype, en als men inconsistente informatie vindt over een klein aantal individuen binnen de groep (zoals de slimme Belg) dan wordt er onderscheid gemaakt binnen de groep, wat tot subtypes leidt. Omdat subtypes worden gezien als uitzonderingen worden ze als niet representatief voor de gehele groep gezien, en hebben ze dus ook weinig impact op het overkoepelende stereotype. Uit het experiment is gebleken dat hoe meer stereotypeinconsistente informatie wordt waargenomen, hoe meer het stereotype verandert (bookkeeping model). Als men echter een groepslid van een gestereotypeerde groep waarneemt dat drastisch anders is dan de andere leden van de groep, dan wordt deze persoon gezien als niet representatief voor deze groep (subtyping) en blijft het originele stereotype bestaan. In een ander experiment bleek het laten zien van saillante personen die niet in het stereotype passen ook niet positief te zijn; het stereotype
werd zelfs versterkt omdat het bewijs tegen het stereotype de proefpersonen uitdaagde tegenargumenten te bedenken (Kunda & Oleson, 1997). Een effectievere manier om stereotypen te veranderen is mensen veel voorbeelden geven die inconsistent zijn met het stereotype. Het is dus niet zo makkelijk om stereotypen weg te nemen of te veranderen. Stereotypen worden automatisch opgeroepen bij het zien van een lid van de gestereotypeerde groep. Het bewust onderdrukken van het stereotype werkt niet. Bovendien hebben we de neiging om, bewust of onbewust, op zoek te gaan naar informatie die ons stereotype bevestigt en als we bewijs vinden dat tegen ons stereotype ingaat, dan moet dat ook nog eens verspreid zijn over verschillende personen om subtyping tegen te gaan.<<
- Hoe reageer jij op een heel slimme Belg? -
Bronnen - Ackerman, N. W. & Jahoda, M. (1950). Anti-Semitism and Emotional Disorder: A Psychoanalytical Interpretation. New York: Harper. - Allport, G. W. (1954). The Nature of Prejudice. Cambridge, MA: Perseus Books - Aronson, E., Wilson, T. D. & Akert, R. M. (2005). Social Psychology. Upper Saddle River, NJ: Pearson - Chen, M., & Bargh, J. A. (1997). Nonconscious behavioral confirmation processes: The self-fulfilling nature of automatically-activated stereotypes. Journal of Experimental Social Psychology, 33, 541560. - Clark, K. & Clark, M. (1947). Racial Identification and preference in Negro children. Readings in Social Psychology, 1, 169-178. - Duckitt, J. H. (1992). Psychology and prejudice: A historical analysis and integrative framework. American Psychologist, 47, 11821193. - Dollard, J., Doob, L., Miller, N. E., Mowrer, O. & Sears, R. (1939). Frustration and Aggression. New Haven. CT: Yale University Press. - Garth, T. R. (1925). A review of racial psychology. Psychological Bulletin, 22,343-364. - Kunda, Z. & Oleson, K. (1997). When exeptions prove the rule; How extremity of deviance determined deviants´impact on stereotypes. Journal of Personality and Social Psychology, 72, 965-979.
De ivoren toren Kleinburgerlijk methodenfetisjisme
- Macrae, C. N., Bodenhausen, G. V., Milne, A. B., & Jetten, J. (1994). Out of mind but back in sight: Stereotypes on the rebound. Journal of Personality and Social Psychology, 67, 808–817. - MacCrone, I. D. (1937). Race attitudes in South Africa: Historical, experimental and psychological studies. London: Oxford University Press. - McClean, H. V. (1946). Psychodynamic factor in racial relations. The Annals of the American Academy of Political and Social Science, 244, 159-166. - McGarty, C. (1999). Categorization in social psychology. London: Sage. - Snyder, M., Decker Tanke, E., & Berscheid, E. (1977). Social perception and interpersonal behavior: on the self-fulfilling nature of social stereotypes. Journal of Personality and Social Psychology, 35, 656-666. - Veltfort, H. R. & lee, G. E. (1943). The Coconut Nut Grove fire: A study in scapegoating. Journal of Abnormal and Social Psychology, 38, 138-154. - Weber, R. & Crocker, J. (1983) Cognitive processes in the revision of stereotypic beliefs. Journal of Personality and Social Psychology, 45, 961-977. - Wegner, D. M. , Schneider, D. J., Carter, S. R., & White, T. L. (1987). Paradoxical effects of thoughts suppression. Journal of Personality and Social Psychology, 53, 5–13. - Word, C. O., Zanna, M. P., & Cooper, J. (1974). The nonverbal mediation of self-fulfilling prophecies in interracial interaction. Journal of Experimental Social Psychology, 10, 109–120.
In beide gevallen ligt het verschil tussen goede en slechte wetenschap niet in de methode, maar in de vraag of de onderzoeker eerlijk zegt wat hij of zij gedaan heeft. Dat is in mijn ogen dan ook de echte kern van de wetenschap: dat je serieus je best doet om erachter te komen hoe het zit, en dat je daarover eerlijk rapporteert. Of je daarbij p-waardes gebruikt of betrouwbaarheidsintervallen, kwantitatieve of kwalitatieve methoden, fMRI-scans of vragenlijsten: het zal mij zo te zeggen worst zijn. Het brandmerken van één specifieke methode als de heilige weg naar de waarheid komt zonder uitzondering neer op kleinburgerlijk methodenfetisjisme. Die focus op allerlei methodologische kleinigheidjes leidt bovendien af van de echte systeemproblemen in de psychologie, want die zijn er ook. Bijvoorbeeld het waanidee dat al het onderzoek geacht wordt een theorie te toetsen. Het gevolg van deze enigszins bizarre opvatting is dat onderzoekers vrijwel al hun onderzoek moeten opschrijven alsof zij alle hypotheses van tevoren bedacht hadden. Onlangs nog werd ik door een aantal reviewers zowat gedwongen een hypothese van de resultatensectie naar de inleiding te verplaatsen, ‘omdat hypotheses niet in de resultatensectie thuishoren’. Onzin, want ik had die hypothese tussen twee studies door bedacht en ik wilde hem dus ook tussen die twee studies door rapporteren. De standaardrapportage komt dan neer op een geïnstitutionaliseerde vorm van liegen. De psychologie zou er goed aan doen haar Popperiaanse erfenis terzijde te schuiven, want volwassen theorieën die echt rijp zijn voor een toetsingsfase zijn er toch vrijwel niet in ons vak. We kunnen beter eens nadenken over de vraag hoe je eerlijke en zorgvuldige rapportage mogelijk maakt en beloont. Denny Borsboom
19 november 2012
Laatst hoorde ik bijvoorbeeld iemand zeggen dat je nooit data mag verzinnen. Maar wij bij Methodenleer doen dat dagelijks en noemen dat simuleren. Het verschil is alleen dat wij eerlijk zeggen dat de data uit onze duim komen. Ook zie ik weleens mensen die zich opwinden over grasduinen in de onderzoeksgegevens, omdat daarbij de hypotheses uit de data komen in plaats vanuit de theorie. Maar ook dat is een heel geaccepteerde techniek die datamining heet.
Spiegeloog
Tegenwoordig is het falsificeren van onderzoeksdata erg in de mode en daardoor werpt de vraag zich op wat nu eigenlijk de essentie is van wetenschap. In discussies over dat onderwerp valt mij op dat veel mensen de neiging hebben om allerlei bijverschijnselen van wetenschap voor haar kern aan te zien.
SPUI25 is een academisch-cultureel centrum aan het Spui in Amsterdam. Het is een levendig podium dat een verbinding vormt tussen de Universiteit van Amsterdam en de wereld van de culturele praktijk in de breedste zin. De volledige agenda staat op www.spui25.nl (vooraf aanmelden)
Mededelingen voor nummer 351 kunnen tot 20 november 2012 worden ingeleverd, liefst via e-mail. De redactie behoudt zich het recht voor stukken in te Spiegeloog
korten. Nummer 351 komt begin december uit.
20
vrijdag 16 november 17.00 - 18.00 (toegang gratis) De wetenschap in debat. Daniel Dennett: de vrije wil en de ziel. Op 14 november krijgt de eminente Amerikaanse filosoof Daniel Dennet de Erasmusprijs 2012. Twee dagen later gaat hij bij SPUI25 in gesprek met Nico Frijda en Herman Philipse. Zij zullen met hem spreken over het thema van ‘de vrije wil’ en ‘de ziel’. Gespreksleider is Martin Stokhof.
november 2012
vrijdag 16 november 20.00 - 22.00 (toegang gratis) CREA is het cultureel studentencentrum van de Universiteit en Hogeschool van Amsterdam. CREA organiseert onder andere cursussen, workshops, voorstellingen en lezingen. Adres: Nieuwe Achtergracht 170 1018 WV Amsterdam Inlichtingen: 020 5251400. Website: www.crea.uva.nl donderdag 8 november 20.00 - 22.00 (toegang gratis) Winning Om te kunnen winnen, moet je wel meedoen. Kom dus van die reservebank af en sprint naar CREA! Speel jezelf op deze avond naar de eerste plek van het duck hunt-klassement, win een CREA-cursus naar keuze. Het enige wat je hiervoor hoeft te doen is zo dicht
mogelijk bij het aantal bonen in een pot te komen. Laat je recordbrekend verrassen door verschillende topsprekers die het in een debat tegen elkaar op zullen nemen op het erepodium. En wie weet wat er nog te scoren valt tijdens de overwinningsborrel na afloop. Dit is de tweede keer dat CREA in samenwerking met Spiegeloog een avond organiseert. De vorige keer was een groot succes.
De menselijke moraal: revolutionair of darwinistisch? In het boek Een menselijk alternatief: over onze revolutionaire moraal betoogt de Schutter dat het fundament van onze menselijkheid niet ligt in het mechanisme van evolutie door natuurlijke selectie, maar een neveneffect is van taal. De drijvende kracht achter deze menselijke eigenzinnigheid is ons algemene streven naar begrip. Een streven dat zich in het menselijk handelen vertaalt naar de wens om op een begrijpelijke manier met elkaar om te gaan. Een wens die al een eeuwigheid vorm geeft aan onze men-
swording en weinig met empathie of andere gevoelens te maken heeft die op de voortplanting van ons erfelijk te herleiden zijn. Deze benadering van onze menselijkheid is grotendeels tegengesteld aan de darwinistisch – utilitaristische visie die tegenwoordig overheersend is, en waar het kapitalistische ordeningsprincipe wel bij vaart. Zat Darwin er inderdaad naast wat onze moraal betreft? Hebben wij een vertekend beeld van onze moraal? dinsdag 20 november 17.00 - 18.00 (toegang gratis) De wetenschap in debat: de toekomst van opleidingen in de gezondheidszorg. Hoe staat het met de opleidingen in de gezondheidszorg? De kwaliteitseisen zijn hoog, terwijl de kosten van de gezondheidszorg tegelijkertijd voortdurend onderwerp zijn van discussie. Zijn er veranderingen nodig in de opleidingen tot arts en/of tandarts? Moeten bevallingen wel onderdeel zijn van de opleiding tot oogarts? Is de opleiding tot tandarts niet de meest efficiënte opleiding tot medisch specialist?
Op Kamers Tekst & Foto's: Joël H. W. Davidson en Tessa Velthuis
Kamer: Diamantbeurs 4.05 Bewoner: Joke Vermeulen Joke Vermeulen werkt sinds 1999 voor het secretariaat van de afdeling Arbeids- en Organisatiepsychologie. Ze deelt haar kamer met Anouk Evers, secretaris van het Kurt Lewin Instituut. Omdat Anouk tot 2013 met zwangerschapsverlof is, deelt Joke haar kamer nu tijdelijk met Veere van den Ende.
21 november 2012
‘Deze kabouters komen natuurlijk van de Albert Heijn, alweer drie jaar geleden. Toen we nog in gebouw A zaten stonden ze bij de koffie om op te letten of mensen de boel wel netjes hielden. Doc was de eerste die we kochten, omdat die mooi past bij alle doctoren op de afdeling. Plotseling op een vroege ochtend stond Bashful erbij, en als laatste hebben we Grumpy aangeschaft. Grumpy is ooit uitgeleend geweest aan een van onze collega’s die niet zo lekker in z’n vel zat, hij werkt hier inmiddels niet meer. We vinden de kabouters heel gezellig op onze kamer.’
Spiegeloog
Kabouters
Getekende vis ‘Oud-collega Michel had vier jaar geleden een vissenkom. Die vissen werden door meerdere collega’s onder hun hoede genomen. Sommigen deden dat echter té goed, waardoor de vissen veel te veel voedsel kregen. Uiteindelijk heeft dat geresulteerd in dode vissen. Anouk was een van de ‘voedsters’ en was erbij toen deze tekening gemaakt werd. Deze vis kan niet doodgaan. Hij valt na al die jaren nog steeds op. We kunnen hem misschien wel inkleuren!’
Geboortekaartjes ‘Op 16 juli is Anouks zoon Stef geboren. Dit is zijn geboortekaartje, met daarnaast het kaartje van zijn broer Daan. Daan is inmiddels ruim twee jaar oud. Anouk wilde heel graag een tweede kindje, dus nu voelt ze zich zielsgelukkig. Anouk werkt als secretaris van het Kurt Lewin Instituut, een samenwerking tussen vijf Nederlandse universiteiten, maar ze heeft hier haar kamer. Toen we nog in gebouw A gevestigd waren hadden we aparte kamers, maar vanwege ruimtegebrek kwam ze bij mij. Ze was natuurlijk heel welkom.’
de Wandelgang Het Johari-venster geeft inzicht in de manier waarop wij ons presenteren en hoe anderen ons zien. Een van de vier kwadranten is het ‘verborgen gebied’; dingen die bekend zijn voor jezelf maar onbekend voor anderen. Door open te communiceren kan er informatie verschuiven naar het kwadrant ‘open ruimte’. Spiegeloog testte het Johari-venster in de praktijk door mensen iets te laten vertellen dat de ander nog niet van ze wist. Tekst & Foto's: Alicia de Vries
Spiegeloog
22 november 2012
Neddo: ‘Ik word altijd als terrorist gezien wanneer ik op vakantie ga. Maar alleen als ik in mijn eentje ben, niet wanneer ik met mijn moeder reis. Toen ik van Amsterdam naar Israël reisde ben ik zelfs vier keer aangehouden op het vliegveld. Eerst werd ik in München door een politieman in burger aangehouden. Daarna in Israël door een soldaat. Ze vragen altijd wie ik ben, waar ik naartoe ga en wat mijn doel is. Sindsdien wijk ik niet meer van mijn moeders zijde op een vliegveld.’ Leanne: ‘Wist jij dat ik negen uur op een Tsjechisch politiebureau heb vastgezeten? We werden door een campingeigenaar beschuldigd van het slopen van een bankje. We moesten vijf uur wachten op een tolk. Toen kwam het verhoor waarin agenten in het Tsjechisch schreeuwden. Vier uur later konden we gaan. De agenten waren echt imponerend. Ik dacht: joh, ik heb niks gedaan. Laat me gewoon gaan. We waren net op de camping aangekomen toen we werden beschuldigd, maar toch bleven we staan. We stonden alleen niet op goede voet met de campinghouder.’
Nikkita: ‘Ik ben opgevoed door mijn vader. Ik denk dat het belangrijk is om dat te vertellen, omdat het mij gevormd heeft. Ik heb weinig contact met mijn moeder. Mijn halfzusje woont wel bij mijn moeder. Ik spreek mijn moeder wel eens, maar zij woont in Friesland. Dat is best ver weg, waardoor ik niet zo snel naar haar toe ga.’ Leanne: ‘Ik heb gereisd en vrijwilligerswerk gedaan. Daar ben ik best trots op. Ik heb meegedaan aan een groot project in Thailand waarbij ik met een vriendin in een weeshuis werkte. Toen hebben we geld ingezameld bij onze familie en dat bedrag liep hoog op. We hadden uiteindelijk tweeduizend euro te besteden in Azië. Het was ons eigen initiatief. Het leek mij leuk om dit met jou te delen, omdat we het er laatst over hadden dat jij ook wilt gaan reizen.’
Tjitse: ‘Ik ben laatst dronken bij Occupy Amsterdam terechtgekomen. We hebben daar twee uur met mensen gepraat en gedaan alsof we erbij hoorden, alsof we daklozen waren met een leren jack aan. We zijn daar de keuken ingelopen en hebben gekeken wat we mee konden nemen. We hebben een groot bakbrood en een grote zak rijst gepakt. We zijn toen naar het huis van een vriend gegaan, en later weer terug naar Occupy om nog meer rijst mee te nemen. De volgende dag voelde dat slecht en hebben we alles weer teruggebracht.’
Spiegeloog
Sylvia: ‘Ik woon in een streng christelijk dorp met mijn moeder. Zij is katholiek opgevoed, maar heeft zich vroeger tegen haar geloof afgezet en raakte geïnteresseerd in het boeddhisme. Ze is in India geweest en heeft in een kibboets geleefd. Ze is er nog steeds veel mee bezig. Ik merk dat mijn moeder boeddhistisch is doordat ze bijvoorbeeld bezig is met reïncarnatie. Ze doet ook aan meditatie en zegt dat we rust moeten nemen en relaxen. Ze laat ons wel vrij in de keuze om boeddhistisch te zijn. Mij trekt het niet zo; er zijn in het boeddhisme best veel regels. Zo moet je eerst mediteren en dan douchen. Daar heb ik niet zoveel mee. Mijn moeder is wel apart in het dorp. Eigenlijk zijn we allemaal een beetje hippies.’ Ilva: ‘Ik heb al zes jaar een relatie met mijn vriend en we wonen nu drie jaar samen. Mensen denken vaak dat we op het punt staan om te trouwen, maar dat zijn we niet van plan. Ik vind het heel irritant als mensen vragen of we gaan trouwen of kinderen krijgen. Zijn broertje vraagt het het vaakst; hij wil weten wanneer hij een neefje of nichtje krijgt. Zelf ben ik er niet zeker van of ik wil trouwen of kinderen krijgen. Als mijn vriend mij morgen zou vragen, zou ik hem een beetje raar aankijken. Ik zou het een lege belofte vinden omdat we nu niet eens de financiële mogelijkheden hebben om te trouwen. Ik ben er nog niet zo mee bezig.’
Erin: ‘Gisteren had ik het met vrienden over het waarom van het leven. Ik vertelde hen dat die vraag soms bij me opkomt, wat dan best beangstigend voelt. Mijn vrienden vertelden dat ze dat nog nooit gehad hadden. Ik heb het onderwerp al een paar keer bij mensen aangesneden, maar zij vinden dat we daar niet zo mee bezig moeten zijn. Ze zeggen dan dat we hier zijn om te overleven. Het zou leuk zijn om het ‘waarom’ van het leven te weten, dat zou iets extra’s betekenen. Ik weet niet of we het ooit te weten komen, maar als dat niet zo is lijkt me dat best deprimerend.’ Robin: ‘Deze ring heb ik gekregen van mijn oma. Zij heeft hem altijd gedragen totdat mijn opa overleed. Dat was toen ik vier was, maar mijn oma gaf mij de ring op mijn achttiende verjaardag. Ik wist daarvoor nog niet dat zij hem van mijn opa gekregen had. Ik heb hem altijd om, zelfs bij het slapen. Eerst vond ik hem te groot, maar nu merk ik er niks meer van. Misschien geef ik de ring ook door aan mijn kleinkind wanneer hij of zij achttien wordt.’
23
Nikki: ‘Drie en een half jaar geleden heb ik een auto-ongeluk gehad. Ik zat met mijn vriend en schoonouders in de auto, en we stonden voor een rood verkeerslicht. Toen werden we van achter aangereden. Ik heb de achterbank in mijn rug gekregen en brak mijn nek. Het deed heel veel pijn, maar heb geen traan gelaten, waarschijnlijk door de adrenaline. Na het ongeluk besefte ik niet meteen wat er aan de hand was. Ik werd ik naar het ziekenhuis gereden en daar bleek dat ik mijn nek gebroken had. Toen ze dat zeiden, was mijn eerste reactie: maar ik heb volgende week een toets! Gelukkig was een operatie niet nodig, maar ik heb wel acht weken lang een harde nekkraag gehad. Ik heb nog steeds last van het ongeluk: minder concentratie en snel hoofdpijn.’ Carolien: ‘Eén van mijn grootste ambities is het schrijven van een boek. Het liefst een fantasyroman, zoals Lord of the Rings. Ik zeg Lord of the Rings, omdat dat een bekend voorbeeld is van een fantasyroman, maar er zijn nog meer goede boeken. Een goede fantasyschrijver is Robert Jordan, maar er zijn zoveel goede schrijvers dat ik eigenlijk geen favoriet heb. Ik heb al wel wat geschreven. Het is heel anders dan het schrijven van een wetenschappelijk artikel. Ik zou daarom wel een cursus willen volgen voor het schrijven van een roman. Het creëren van een nieuwe wereld in een boek lijkt mij lastig, omdat heel veel al gedaan is.’
november 2012
Sabine: ‘Ik ben twee maanden geleden op het strand in Miami ten huwelijk gevraagd door een man die Steven Marley heette; de zoon van Bob Marley. Ik was op terugreis van Ecuador, maar had één dag overstap in Miami en voelde mij best alleen. Ik vond het wel grappig en had het niet zien aankomen. Hij zei dat ik bij hem kon komen wonen in Miami, en hij vroeg of hij mee kon komen naar Nederland.’
bacchus MijnGeheugen.docx Niet alleen het onbekende, maar ook het bekende kan ons angst inboezemen. Zoals het moment waarop je je realiseert dat je de komende drie weken al exact weet wat je gaat doen, op welk moment en met wie. Of het gevoel van sleur dat je bekruipt wanneer je je partners zinnen foutloos kunt afmaken. Op woensdag 3 oktober deed een uitzending van De Wereld Draait Door mij echter inzien dat het bekende misschien wel eens zwaar ondergewaardeerd wordt. You don’t know what you’ve got ‘till it’s gone. Zo dacht vast ook paralympisch zwemkampioen Maurice Deelen. In maart 2001 kreeg hij een hersenbloeding, die hem naast een visuele handicap ook opzadelde met een geheugen van twee, hooguit drie dagen. Een verhaal dat akelig veel doet denken aan films als Memento en 50 First Dates, maar dat voor hem werkelijkheid is geworden. Eens in de paar dagen herinnert hij zich nog enkel alles van voor zijn hersenbloeding, waarbij alle herinneringen van de afgelopen elf jaar niet zijn opgeslagen. Door middel van documenten herinnert hij zichzelf dan aan de feiten uit zijn leven. Ik stel me voor hoe de man in kwestie ’s ochtends, met zijn laptop op schoot, een Word-bestand doorscrollt om er vervolgens achter te komen dat hij een hersenbloeding heeft gehad, maar nog steeds gelukkig getrouwd is met Sandra, de liefde van zijn leven. Vervolgens zie ik hem, verward van al het nieuwe, zijn slaapkamerdeur uitlopen om zo via een gedetailleerde beschrijving zijn ogenschijnlijk nieuwe huis te herontdekken. Als hoogtepunt van de ochtend sluit hij op zulke dagen opnieuw zijn inmiddels achtjarige dochtertje voor het eerst in zijn armen. De twinkeling in zijn ogen bij het vertellen over zijn kleine Tirza spreekt boekdelen. Zijn gezicht betrekt echter als hij vervolgens uitlegt dat hij met haar geen band kan opbouwen, omdat hij alle herinneringen die daarvoor nodig zijn niet kan opslaan. Van alle nieuwe dingen die hij meemaakt gedurende een aantal dagen kiest hij daarom zorgvuldig welke memorabel genoeg zijn om in
zijn externe geheugen vast te leggen. Selectiviteit is hierbij geboden, aangezien hij niet vier uur kwijt wil zijn aan het inlezen over zijn eigen leven. Om deze reden schrapt hij ook regelmatig herinneringen die hij inmiddels niet meer belangrijk acht en ordent hij de herinneringen in het document van belangrijk naar onbelangrijk. Bij een overvloed aan onbekendheid creëert deze indrukwekkend opgewekte man dus zijn eigen, selectieve bekendheid. Het medeleven en ongeloof van de mensen uit het publiek is van hun gezichten af te lezen. Toch lijkt het alsof zijn hersenbloeding Maurice ook goede dingen heeft gebracht. Zo vertelt hij dat hij geleerd heeft om niet achterom te kijken naar wat is geweest, aangezien hij dat amper kan, maar ook niet op zaken vooruit te lopen. Hij leeft in het moment. Nico Dijkshoorn verwoordt het zoals gewoonlijk prachtig, met de woorden: ‘Leef iedere dag alsof het je eerste is. Ik probeer me dat voor te stellen na het gesprek net. Maurice, iedere ochtend als zijn vrouw binnenkomt, dolgelukkig dat er iemand van hem houdt. Hoe is het om je leven lang je keel te voelen kloppen, omdat je om de twee dagen je dochter voor het eerst op schoot voelt springen?’ Soms zouden we misschien wel willen dat we dingen zo simpel uit ons geheugen konden verwijderen als uit een Word-bestand. Dat we onze herinneringen konden filteren en zo onze eigen geschiedenis konden creëren. Toch zou Maurice waarschijnlijk een moord doen voor de sleur en de voorspelbaarheid die ons soms onverwachts bekruipt. Het bekende helpt ons herinneren aan dingen die er echt toe doen: familie, vrienden en hoe we geworden zijn tot wie we nu zijn. Waardeer dus je interne Word-bestand en vul het iedere dag naar hartelust aan met nieuwe herinneringen, de fijne en de minder fijne. Zet de pijnlijke herinneringen desnoods tussen haakjes en druk je mooiste momenten vet en cursief. Annemiek Crouzen