Juilliard Quartet
Juilliard Quartet zondag 26 januari 2014 14.30 uur, Aalmarktzaal viool Joseph Lin viool Ronald Copes altviool Roger Tapping cello Joel Krosnick
Johann Sebastian Bach (1685-1750) uit Die Kunst der Fuge, BWV 1080 (ca. 1742-1750) Contrapunctus 1 Contrapunctus 2 Contrapunctus 3 Contrapunctus 4 Jesse Jones (1978) Derde strijkkwartet, 'Whereof man cannot speak...' (2013)
pauze Franz Schubert (1797-1828) Vijftiende strijkwartet in G, D887 (1826) Allegro molto moderato Andante un poco moto Scherzo. Allegro vivace - Trio. Allegretto Allegro assai
Oude en jonge meesters De geschiedenis van het Juilliard Quartet gaat terug tot 1946. Een krappe zeventig jaar en vele bezettingswisselingen later, geldt het viermanschap nog altijd als een van de beste kwartetten die Amerika rijk is. Met een levendige passie voor het geijkte repertoire en een grote nieuwsgierigheid voor het nieuwe en onbekende, staat het Juilliard Quartet garant voor vrijzinnige interpretaties van barok tot hedendaags werk. Het concertprogramma van vandaag onderstreept die muzikale van-alle-markten-thuis-mentaliteit. Naast oude meesters als Bach en Schubert verschijnt er een gloednieuwe partituur van de jonge Amerikaan Jesse Jones op de lessenaars.
Juilliard Quartet Tekst: Joep Christenhusz
Fuga-bijbel De jaren 174o worden doorgaans gezien als een scharnierpunt in de muziekgeschiedenis. Het was het decennium waarin de barokke esthetiek van de vroege achttiende eeuw plaatsmaakte voor de emotionele expressiedrang van de 'Empfindsamkeit'. De periode, waarin
componisten als Christoph Willibald von Gluck, Giovanni Battista Sammartini en Johann Joachim Quantz de basis legden voor het classicisme. Vanzelfsprekend vertaalde die protoklassieke nieuwlichterij zich in een geheel nieuwe muzikale schrijfstijl. Transparantie, heldere harmonische progressies en een duidelijk onderscheid tussen melodie en begeleiding waren voortaan het devies. Een groot verschil met de complexe barokke polyfonie, waarin de gelijkwaardigheid van de stemmen nu juist centraal had gestaan. Illustratief voor de nieuwe wind die rond 1740 door Europa waaide, is de kritiek van de Duitse muziektheoreticus Johann Adolph Scheibe (1708-1776) op de muziek van de oude Bach. Hoewel hij hem bestempelde als een briljant klavecinist en organist, was Scheibe aanmerkelijk minder te spreken over Bachs contrapunctische componeerstijl. Daarin zouden melodie en harmonie, hoofdstem en begeleiding, maar moeilijk te onderscheiden zijn en dikwijls samen klitten tot een diffuus stemmenweefsel, dixit Scheibe. Bach zal niet lang wakker hebben gelegen van het commentaar. Gedurende de laatste jaren van zijn leven legde hij zich namelijk nog nadrukkelijker toe op het contrapunctische ambacht dan hij in jongere jaren al had gedaan. De werken die tussen 1740 en 1750 het licht zagen, spreken voor zich. Het tweede deel van het Wohltemperiertes Klavier, het Musikalisches Opfer, de Goldbergvariaties en Die Kunst der Fuge; stuk voor stuk zijn het huzarenstukjes van fuga- en canoncompositie. Laatstgenoemde titel kende overigens een ingewikkelde ontstaansgeschiedenis. Bach schreef een eerste versie in het net uit in 1742, waarna hij tot 1746 de tijd nam om enkele nieuwe fuga's en canons aan de cyclus toe te voegen en oude uit te breiden. Eind 1748 was het geheel in principe gereed voor publicatie, ware het niet dat de componist ondertussen alweer was begonnen aan een monsterfuga op
vier thema's. Bachs dood in 1750 gooide roet in het eten, maar ook zonder het geplande apotheotische slotdeel is Die Kunst der Fuge een absolute fuga-bijbel. In vijf subsecties, afgebakend door tussengevoegde canons, tast Bach systematisch uiteenlopende technieken af, uiteenlopend van 'eenvoudige' monothematische fuga's, tot complexe spiegel-, augmentatie- en diminuïtiefuga's. Kapstok voor die staalkaart aan contrapunctische technieken is één enkel thema in dklein, dat echter in de loop van het werk subtiele ritmische veranderingen ondergaat.
om met mijn gevoelens in het reine te komen. Verlies, verdriet, verlangen, kwaadheid en uiteindelijk een soort catharsis die leidt tot acceptatie.” “Whereof man cannot speak... is een muzikaal verslag van mijn rouwproces. Het stuk wordt in een doorgaande beweging gespeeld maar is feitelijk onderverdeeld in vijf episodes: 1) een mist van verdriet, 2) een carrousel van prettige herinneringen, 3) een lyrisch verlangen, afgewisseld met een dansant gegeven, 4) een alles verterende frustratie en woede, en tot slot 5) de stap naar vrede en aanvaarding.”
Muzikaal rouwproces
Last but not least
De jonge Amerikaan Jesse Jones (1978) is een muzikale alleskunner. Naast dirigent en virtuoos mandolinespeler staat hij tevens te boek als een talentvol componist. Reden waarom het Juilliard Quartet een strijkkwartet bij hem bestelde, zijn derde. Jones licht toe: “Het stuk heeft als ondertitel Whereof man cannot speak.... Dat is een verwijzing naar de laatste zin uit Ludwig Wittgensteins Tractatus Logicus-Philosophicus: “Wovon man nicht sprechen kann, darüber muß man schweigen.”” “In mijn jeugd hoorde ik vaak een variant op die zin. Gewoonlijk van mijn moeder, die het levensmotto huldigde dat je maar beter je mond kunt houden als je niet weet waarover je spreekt. Maar ze bedoelde er ook mee dat het verstandig is om op je woorden te passen, vooral als de emoties hoog oplopen.” “In de periode dat ik de eerste schetsen maakte voor mijn strijkkwartet, stierf mijn moeder vrij plotseling. In de nasleep van haar overlijden werd ik overspoeld door heftige emoties, die ik niet of nauwelijks onder woorden kon brengen. Maar ik besefte tegelijkertijd dat men helemaal niet hoeft te zwijgen over het onuitsprekelijke: er is altijd nog de mogelijkheid om muziek te schrijven. Mijn strijkkwartet werd zo een middel
Amper tien dagen had Franz Schubert nodig om zijn Vijftiende strijkkwartet (zijn laatste) op papier te zetten. Een klein wonder. Zeker als men bedenkt dat alleen al het eerste deel al gauw zo'n twintig minuten in beslag neemt, het gehele werk een klein uur. De Weense componist schreef het stuk zo'n twee jaar ná die andere grote kwartetcompositie: Der Tod und das Mädchen. Twee jaar vóórdat hij met het Strijkkwintet in C-groot de monumentale kroon op zijn kamermuzikale oeuvre zou zetten. Het was 1826. Schubert was 29 jaar. Ter vergelijking: toen Beethoven achter in de twintig was, had hij met de Razumovsky kwartetten net zijn eerste grote kwartet-reeks op zijn naam gezet. Diezelfde werken waren overigens een grote inspiratiebron voor Schubert, zoals mag blijken uit het openingsdeel van zijn Vijftiende. Allereerst is er de langzame inleiding (vergelijk het Derde Razumovsky kwartet), die naadloos overgaat in het eerste thema en die tevens het DNA van het thematische materiaal in zich draagt. En over dat thematische materiaal gesproken: dat heeft weinig van de lyrische zangerigheid die Schubert doorgaans zo kenmerkt. Het is alsof de componist in het openingsdeel zocht naar een geheimzinniger
idioom, dat bovendien nog eens wordt versterkt door het voortdurende zwenken tussen majeur en mineur; door verbluffende klankeffecten, zoals spookachtige tremolofiguren die na de openingsgestes klinken; en door de abrupte veranderingen in sfeer (vergelijk het Tweede Binnenkort in de Stadsgehoorzaal: Razumovsky kwartet), die niettemin stevig bijeen worden gehouden door een gepuncteerd Morgenstern Trio & Reto Bieri (klarinet) ritmisch motief. Het tweede deel is romantischer van aard. Wezenlijker dan vorm, toonsoortrelaties en thematische kruisverwijzingen lijkt een abstract narratief, als in een Mendelssohniaans 'Lied ohne Worte'. Dat het geen vrolijk verhaal betreft, mag blijken uit de treurmars die de cello aanheft. Ook het derde deel wijst voorzichtig vooruit naar Mendelssohn en ademt de elfjesachtige lichtheid waarop de componist het patent zo krijgen.
zondag 9 maart 11.30 uur Aalmarktzaal klarinet Reto Bieri viool Stefan Hempel cello Emanuel Wehse piano Catharine Klipfel Mendelssohn Pianotrio nr. 2 in c Messiaen Quatuor pour la fin du temps
Dit concert wordt mede mogelijk gemaakt door Fonds Podium Kunsten.
Het Leidse debuut in 2011 van het Duitse Morgenstern Trio smaakte naar meer. Na een romantische Mendelssohn voegt de Zwitserse klarinettist Reto Bieri zich bij het trio voor ĂŠĂŠn van de meest aangrijpende werken uit de muziekgeschiedenis, dat Messiaen in WOII als krijgsgevangene schreef.