Klára Würtz
Klára Würtz, piano zondag 10 november 2013 11.30 uur, Aalmarktzaal Béla Bartók (1881-1945) Allegro Barbaro, BB63 (1911) Voor kinderen, boek 2 BB53 (1908) Allegretto Táncdal (dans lied) Andante sostenuto Parlando Moderato Tréfa (grap) Kórusdal (koorlied) Ötfokú dallam (pentatonisch lied) Gúnydal (spotlied) Andante tranquillo
Andante Allegro non troppo Allegretto Con moto Részegek nótája (dronkenmanslied) Kanásznóta (varkensherderslied) Regös ének (kerstlied) Allegro moderato Kanásztánc (varkensherdersdans)
uit Mikrokosmos VI: Zes dansen in Bulgaarse ritmes, BB105 (1926)
pauze Zes Roemeense volksdansen, BB68 (1913) Bot-tánc (stokdans) Bucsumi tánc (hoorndans) Brâul (sjerpdans) Román Polka (Roemeense Polka) Topogó (op de plaats) Aprózo (snelle dans) Suite op. 14, BB70 (1916) Allegretto Scherzo Allegro molto Sostenuto Drie volksliedjes uit Csík, BB45b (1907) Rubato l’Istesso tempo Poco vivo Pianosonate, BB88 (1926) Allegro moderato Sostenuto pesante Allegro molto
Würtz' Hongaarse Wortels Ze mag dan alweer een dikke vijftien jaar in Amsterdam wonen, in hart en nieren blijft pianiste Klara Würtz op en top Hongaars. Haar pianokunsten zijn dat ook: ze genoot haar opleiding aan het Franz Liszt Conservatorium te Boedapest, waar zij studeerde bij onder meer György Kurtág, Zoltán Kocsis en Ferenc Rados. Hoewel Würtz van alle muzikale markten thuis is, draagt zij de Hongaarse muziek een buitengewoon warm hart toe. Niet voor niets verscheen in 2012 haar veelgeroemde cd The Bartók Album. Vandaag geeft Würtz een bloemlezing ten beste.
Klára Würtz Tekst: Joep Christenhusz
Andere boeg De naam Béla Bartók is zo ongeveer een synoniem voor volksmuziek. Niet voor niets, want het oeuvre van de Hongaarse componist is onlosmakelijk vergroeid met de traditionele muziek van de Balkan. Die folkloristische tendensen waren al vroeg hoorbaar in Bartóks werk. Neem het symfoni-
sche gedicht Kossuth (1903) dat hij als tweeëntwintigjarige conservatoriumstudent componeerde. Het stuk is een nationalistisch eerbetoon aan de 19e-eeuwse vrijheidsstrijder Lajos Kossuth, die in 1848 een vergeefse, maar heroische gooi deed naar de onafhankelijkheid van Hongarije, toen nog onderdeel van de Habsburgse dubbelmonarchie. Even nationalistisch getint is de partituur, die met knipogen naar zigeunermuziek, folkloristisch getinte melodieen en gestileerde balkan-ritmes de geur van goulash en poesta ademt. Hoewel Bartók zich met Kossuth in de kijker van het Hongaarse muziekleven wist te spelen, zou het niet lang duren voordat hij het stilistisch over een heel andere boeg gooide. De 'hongaarsigheden' in Kossuth zijn namelijk nog erg verwant aan de romantische 'style hongroise' (lees: de trucendoos waarmee Brahms en Liszt hun Hongaarse dansen en rapsodieën van de juiste kruiding voorzagen). Het grote publiek smulde ervan, maar met authentieke volksmuziek had het allemaal weinig te maken. Dan komen de Drie volksliedjes uit Csík (1907), slechts vier jaar naar Kossuth geschreven, heel wat dichter in de buurt. Bartók ontleende de melodieën aan bestaande volkswijsjes, wat zich onder meer laat beluisteren in de onregelmatige metra en dito fraseringen. De pianobegeleiding is bovendien steeds toegespitst op het modale karakter van de melodische lijnen, wat de archaïsche harmonische wendingen verklaart. Diezelfde ingrediënten keren terug in de pianocyclus Voor kinderen, die Bartók tussen 1908 en 1910 voltooide. Het tweede boek dat vanmiddag op de lessenaar verschijnt bestaat uit eenentwintig miniatuurtjes op Hongaarse volksliedjes. Persoonlijke favoriet: het vijfde stukje, een melancholisch Andante dat een weemoedige melodie paart aan kale open kwinten in de linkerhand. Of wat te denken van het Allegro scherzando, waarin duidelijk de vrolijke
heisa van een boeren dorpsfeest doorklinkt?
Eigen hand De stilistische breuk tussen Kossuth en bovengenoemde pianowerkjes is terug te voeren op het veldwerk dat Bartók vanaf 1905 begon te verrichten. Samen met de bevriende componist Zoltán Kodaly trok hij er regelmatig op uit om op het platteland oeroude volksliedjes op te tekenen uit de tandeloze mond van Hongaarse keuterboertjes. Een van de eerste vruchten was de gezamenlijk uitgegeven bundel Hongaarse volksliederen (1906), net als bovengenoemde stukjes een reeks arrangementen van verzamelde volksdeuntjes. Maar ook de Zes Roemeense volksdansen (1913) waren ondenkbaar geweest zonder Bartóks uitgebreide excursies. Hij baseerde elk van de stukken op zigeunermuziek, die hij verzamelde tijdens een tocht naar Máramaros, een streek in de huidige Oekraïne. Al snel begon het folkloristische idioom van dergelijke pianoarrangementen echter ook door te sijpelen in Bartóks modern getinte composities. Zoals de componist optekende in zijn essay Autobiografie (1921) was 'het resultaat van deze studies van een beslissende invloed op mijn eigen werk. De volksmuziek bevrijdde mij van de tirannieke suprematie van majeur- en mineurladders [...] ik begon in te zien dat de oude kerktoonladders en de pentatonische ladder niets aan kracht hadden ingeboet en dat volksmelodieën een onuitputtelijke rijkdom aan ritmische variatie en tempoveranderingen bezitten.' Dat Bartók die folkloristische rijkdom vlotjes naar eigen hand wist te zetten mag blijken uit het Allegro barbaro (1911), een van zijn bekendste stukken voor piano solo. Een sterke ritmische drive, ijzerenheinige ostinatopatronen en grillige melodische frasen toveren de piano om tot slagwerkinstrument. In die zin neemt het Allegro barbaro onmiskenbaar een voorschot op de vierdelige Suite opus
14 die Bartók in 1916 voltooide. Zoals de componist later eens opmerkte in een radiointerview stond hem bij het schrijven een 'verfijning van de pianotechniek' voor ogen. 'Ik streefde naar een transparantere stijl, een gespierder idioom als tegenhanger van de zwaar aangezette arpeggio-stijl van de late romantiek.' Dat hij glansrijk slaagde in zijn opzet, blijkt meteen uit de uitgebeende texturen van het openende Allegretto. De onstuimige ritmiek en barse toonladderfiguren van het derde deel, ontleende Bartók aan NoordAfrikaanse volksmuziek, terwijl het tweede deel – een Scherzo – vooruitwijst naar de neoklassieke tendensen van de jaren twintig.
Beste van verschillende werelden Nadat de storm van de Eerste Wereldoorlog was uitgewoed, ontstond onder componisten namelijk een hernieuwde interesse voor de preromantische muziek. De laatste restjes negentiende eeuw – impressionistische subtiliteiten, zwelgende laatromantiek en haar neurotische expressionistische uitwassen – werden in de jaren twintig zonder pardon bij het grofvuil gezet. Een 'nieuwe zakelijkheid' voerde de boventoon en deed componisten terugverlangen naar de heldere vormtaal van het classicisme en de barok. De Pianosonate uit 1926 laat horen dat Bartók niet achter bleef. De driedelige vorm, de transparante sonate-structuur van het eerste deel en de dito rondo-vorm van het slotdeel laten weinig twijfel bestaan over waar de componist zijn inspiratie voor de muzikale architectuur vandaan haalde. Maar Bartóks pianosonate biedt het beste van verschillende werelden: waar het de invulling van de klassieke vorm betreft toont de componist zich een onversneden modernist. Met een onverminderde voorkeur voor volksmuziek, zoals blijkt uit de stampende hort-en-stoot ritmiek van de twee hoekdelen, en met een grote nieuwsgierigheid naar
de atonale harmonie van de Tweede Weense School. Bartók schreef zijn sonate in 1926, een periode waarin het hem als concertpianist voor de wind ging. Het is dan ook niet toevallig dat er in deze jaren een grote hoeveelheid virtuoze pianomuziek van zijn schrijftafel rolde. Naast de Pianosonate, voltooide hij onder meer de Negen kleine stukken voor piano, het Eerste pianoconcert en verschillende stukken voor het laatste deel van zijn pedagogische pianocyclus Mikrokosmos. Daaronder ook de Zes dansen in Bulgaarse ritmes, die werden opgedragen aan de Britse pianiste Harriet Cohen. Elk van de dansen is gecomponeerd op een onregelmatig ritmisch raster, waarin groepjes van twee en drie tellen voortdurend haasje-over spelen.
Binnenkort in de Stadsgehoorzaal: Hannes Minnaar (piano)
vrijdag 20 december 20.15 uur Aalmarktzaal Bach/Liszt Prelude en fuga in a BWV 543 Bach/Busoni Wachet auf, ruft uns die Stimme BWV 645 | Nun komm’ der Heiden Heiland BWV 659 | Nun freut euch, lieben Christen g’mein BWV 734 Franck Prélude, Choral et fugue Chopin 24 Préludes
dit concert is mede mogelijk gemaakt door het Fonds Podiumkunsten.
Met zijn Van Baerle Trio was hij vorig seizoen al te gast, en we houden hem in de gaten. Niet voor niks want het gezaghebbende Gramophone benoemde hem “One to watch”. Hij speelt Chopins heerlijke Préludes en Bach-bewerkingen van zijn gloednieuwe cd Bach Inspirations, die in binnen- en buitenland zeer goed is ontvangen.