Internationale vrede- en veiligheidsvraagstukken * jaargang 38 * nummer 1 * 2013
Inhoud
JASON Magazine is het kwartaalblad van de Stichting JASON Redactie B.M. Hannink MSc. (Hoofdredacteur) R. van Rossum MSc. (Eindredacteur) R. Sonneveld BA. (Eindredacteur) C.L. Langendoen BA. (Vormgeving) L. van Bilderbeek C. Duinmaijer A. I. Leon N. Kadenko MA. L. Palies F. Schipper T. Smit MA.
4
NAVO - Oorlogsmachine in vredestijd Matthijs Hannink
6
De NAVO en de EU: weerbarstige vanzelfsprekendheid Richard Sonneveld
10
NAVO’s crisismanagement in crisis? Christiaan Duinmaijer
15
De NAVO en Japan: penvrienden of verloving op komst? Lucas van Bilderbeek
Dagelijks Bestuur Voorzitter • P.S.M. Rademakers Secretaris • K. Klerx BA. Penningmeester • L. Eussen Hoofdredacteur • B.M. Hannink Projectleider • A. Vasak Activiteiten Coördinator • F. van Alphen Algemeen Bestuur F. de Companjen M.J.M.S. Hekkens S. Minks P. v.d. Putten E. Schrier N. van Willigen N. Woudstra
www.stichtingjason.nl
Raad van Advies Dr. W.F. van Eekelen (Voorzitter) Prof. dr. J.Th.J. van den Berg Prof. dr. H. de Haan Luitenant Kolonel M. de Haas Prof. drs. V. Halberstadt Kolonel M.J.M.S. Hekkens Generaal-Majoor b.d. mr. drs. C. Homan Drs. D. Leurdijk R.W. Meines R.D. Praaning Mw. drs. L.F.M. Sprangers Prof. dr. A. van Staden Drs. L. Wecke Adres Studentencentrum Plexus tnv Stichting JASON Kaiserstraat 25 2311 GN Leiden 071-527 7972 www.stichtingjason.nl E-mail • info@stichtingjason.nl issn 0165-8336 De Stichting JASON noch de redactie van JASON Magazine is verantwoordelijk voor de in de bijdragen weergegeven meningen.
2
27 U.S. Army Soldiers put their gas masks on for a simulated chemical attack during a training mission near Camp Ramadi, Iraq, Sept. 25, 2007.
18
ABC-Wapens - Crisis in het MiddenOosten en daarbuiten Matthijs Hannink
20
Israël en de nucleaire wapenwedloop Lieke Palies
24
15 years of OPCW: striving towards global disarmament Natalia Kadenko
27
Beat ‘em to the punch: is preventive war legitimate in the age of terrorism? Alba l. León
JASON Magazine * Nummer 1 2013
Inhoud
Voorwoord Beste lezer, De Franse interventie in Mali toont eens te meer aan dat de klassieke veiligheidsvraagstukken waar JASON zich over buigt, de nodige duiding vereisen. In het JASON-magazine bieden wij die duiding. Dat doen we door juist de nodige afstand van de actualiteit te nemen: we duiken niet op de nieuwshypes, maar bespreken juist de trendmatige ontwikkelingen op het gebied van internationale vrede en veiligheid.
10 Inspectie verdachte boot in kader van antipiraterijmissie bij Somalië.
30
Iran en Nucleaire Zelfbeschikking Thijs Smit
34
Chemische wapens te midden van een burgeroorlog Fabian Schipper
38
Volgende magazine Voedsel en Oorlog
39
Mededelingen en Oproepen
30
Het huidige magazine, het eerste van 2013, beidt twee thema’s: de NAVO enmassavernietigingswapens. De drie artikelen die in het NAVOthema vallen, bespreken het kruispunt waar de alliantie zich op bevindt: met wie gaan we onze bondgenootschappen aan,en op welke manier moeten we die inrichten? We komen dichter op de actualiteit met het thema van massavernietigingswapens. Want met de verkiezingswinst van Netanyahu in Israël zullen de spanningen tussen de joodse staat en Iran zeker niet afnemen. En de chemische dreiging van het Assad-regime hangt nog steeds als een zwaard van Damocles boven de Syrische burgerbevolking. De enige hoop die we kunnen putten uit de oorlogen die razen van Timboektoe tot Damascus, is dat die conflicten snel worden beëindigd. Met de buitenlandse interventie in Mali lijkt dat een realistische mogelijkheid, terwijl er door de apathie van de internationale gemeenschap ten opzichte van Syrië vermoedelijk nog veel meer bloed gaat vloeien uit het hart van het Midden-Oosten. Matthijs Hannink Hoofdredacteur
Karakteristieke wandschildering op de voormalige Amerikaanse ambassade in Teheran.
JASON Magazine * Nummer 1 2013
3
NAVO Thema/NAVO
Oorlogsmachine in vredestijd
In 1949 richtten de Noord-Amerikaanse en WestEuropese landen de NAVO op. De noodzaak voor militaire samenwerking was groter dan ooit: Stalin had een jaar eerder West-Berlijn geïsoleerd en communisten overal in Oost-Europa in het zadel geholpen. Het succes van de NAVO als middel om de Sovjets tijdens de hele Koude Oorlog af te schrikken, is onbetwist. Tegenwoordig is de noodzaak van de NAVO steeds vaker onderwerp van discussie. Wat is de huidige strategie van de NAVO? Hoe werkt de NAVO samen met andere multilaterale instituties op veiligheidsgebied? En wat doet de NAVO tegenwoordig in tijden van crisis en humanitaire noodzaak?
www.stichtingjason.nl
Op deze vragen en meer proberen wij met het NAVO-thema in het huidige JASON Magazine antwoord te geven. We gaan niet alleen dieper in op een aantal complexe vraagstukken, maar we presenteren eveneens een tijdlijn die over het hele thema strekt. Uiteraard beginnen we in deze inleiding bij het begin: hoe kan en mag de NAVO ingrijpen? Daarna duiken we de diepte in om meer inzicht te bieden over de relevantie van de NAVO anno nu. MATTHIJS HANNINK
18 februari 1952 4 april 1949
Tekenen van het Noord-Atlantische Verdrag door België, Canada, Denemarken, Frankrijk, IJsland, Italië, Luxemburg, Nederland, Noorwegen, Portugal, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten.
4
Griekenland en Turkije worden lid van de NAVO.
4 april 1952 Lord Ismay (VK) wordt beëdigd als eerste Secretaris-Generaal van de NAVO.
JASON Magazine * Nummer 1 2013
O
Thema/NAVO
Het mandaat van de NAVO De NAVO mag en kan op grofweg twee manieren ingrijpen: het verdedigen van de eigen alliantie, en het uitvoeren van VN-resoluties. VN-mandaat De NAVO treedt in een aantal gevallen op als ‘uitvoerende organisatie’ van de VN. De commandostructuur van de NAVO is vaak het meest geschikt voor complexe militaire operaties die door de VN gemandateerd zijn. Operatie Unified Protector in Libië, de antipiraterijmissies en het ingrijpen in Bosnië zijn hier voorbeelden van. In veel gevallen voert de NAVO een deel uit van een breder VN-mandaat, zoals het monitoren van wapenembargo’s.
Collectieve verdediging Het VN-handvest geeft staten het recht om zichzelf te verdedigen. Artikel 5 van het NAVO-handvest garandeert collectieve zelfverdediging doordat “een gewapende aanval tegen een of meer van hen […] als een aanval tegen hen allen zal worden beschouwd”. De NAVO noemt expliciet het middel van gewapend geweld om de veiligheid te herstellen. De enige keer dat dit artikel in werking trad, was bij de aanslagen van 9/11. Bij de oorlog in Kosovo heeft de NAVO haar mandaat ruim opgerekt: de alliantie greep zonder VNmandaat in omdat de oorlog de regionale stabiliteit in gevaar zou brengen. Zelfverdediging kan ook preventief zijn, zoals bij het besluit om patriots naar Turkije te sturen.
De NAVO betrekt officieel haar huidige hoofdkwartier in Brussel.
West-Duitsland wordt lid van de NAVO.
9 mei 1955
18 oktober 1967
14 mei 1955 In Polen wordt op initiatief van Sovjetleider Nikita Chroesjtsjov het Verdrag van Warschau getekend. Het Warschaupact vormde vanaf dit moment tot de val van de Sovjetunie in 1991 de Oost-Europese tegenhanger van de NAVO.
JASON Magazine * Nummer 1 2013
5
EU
Evolutie van een complex partnerschap
De NAVO en de EU:
weerbarstige vanzelfsprekendheid Het strategische partnerschap tussen de NAVO en de EU kwam op 16 december officieel tot stand, met een gezamenlijke verklaring over het Europese Veiligheids- en Defensiebeleid (EVDB). Met dit partnerschap structureren de twee allianties hun onderlinge samenwerking om zo gemeenschappelijke doelen te bereiken. Het lijkt een vanzelfsprekend en natuurlijk partnerschap, maar de realiteit blijkt weerbarstiger: de defensieambities die de EU koestert, tasten de legitimiteit en het bestaansrecht van de NAVO aan. Terwijl de EU haar plaats op het internationale toneel opeist, dreigt de NAVO meer en meer het kind van de Europese rekening te worden. Richard Sonneveld
Een Amerikaanse F-16 tijdens een vlucht over de Amerikaanse luchtmachtbasis in Zuid-Korea. Hetzelfde type vliegtuig werd door de VS gebruikt in Joegoslavië. Foto: Rasheen A. Douglas
www.stichtingjason.nl
S
inds haar oprichting in 1949 is de NAVO de belangrijkste organisatie om de Europese veiligheid te beschermen. Hoewel met het einde van de Koude Oorlog voor de NAVO alles veranderde, toonde de onmacht van Europa tijdens de Joegoslavische oorlogen in de jaren negentig aan dat de NAVO allesbehalve overbodig is geworden. Het trauma van die onmacht onderstreepte het nut en de noodzaak van een concreet en daad-
krachtig Europees buitenlands- en veiligheidsbeleid. Grote stappen in die richting werden gezet met de implementatie van het Europese Veiligheids- en Defensiebeleid (EVDB, 1999) - sinds het Verdrag van Lissabon het Gemeenschappelijk Veiligheids- en Defensiebeleid (GVDB, 2007) - en de Europese Veiligheidsstrategie (EVS, 2003). Maar Europa koestert grotere ambities: wetenschappers, beleidsmakers en poli-
Spanje wordt lid van de NAVO.
5 juni 1982
Een troepenmacht onder Amerikaanse leiding vernietigt de Irakese troepen die Koeweit hebben veroverd. De NAVO-infrastructuur blijkt van onschatbare waarde voor de operatie.
1 oktober 1971
3 oktober 1990
D Nederlander Joseph Luns wordt Secretaris-Generaal De van v de NAVO, en zou dat blijven tot 21 juni 1984. Hij is daarmee tot op de dag van vandaag de langstzittende d SecGen in de geschiedenis van de NAVO. S
6
tici zijn het erover eens dat de EU tegen 2020 dient te beschikken over een ‘robuuste civiele en militaire capaciteit’ die van de EU een volwaardige grootmacht moet maken en haar in staat stelt constructief om te gaan met de uitdagingen van de 21e eeuw. De NAVO wordt daarbij door hen zeer gewaardeerd en gezien als uiterst bruikbaar, maar tegelijkertijd heerst de opvatting dat, ‘improved technical cooperation between ESDP and NATO
Officiële hereniging van Oost- en West-Duitsland, waarmee het voormalige Oost-Duitsland toetreed tot de NAVO.
JASON Magazine * Nummer 1 2013
16 januari 1991
EU nothwithstanding, it must firmly be borne in mind that the primary political and strategic Euro-Atlantic partnership is between the United States and the European Union’.1 De vraag rijst dus: welke gevolgen heeft het sterker worden van Europa voor de samenwerking tussen de NAVO en de Europese Unie, en welke rol speelt het strategisch partnerschap in de onderlinge betrekkingen?
Huidige lidstaten van de NAVO en de Europese Unie
Samenwerking en het strategisch partnerschap 2
Sinds de NAVO en de EU in december 2002 officieel de handen ineensloegen is samenwerking tussen de twee intensief, en lijkt deze vanzelfsprekend. De Berlijn Plus-akkoorden die in maart 2003 werden gesloten, vormen samen met de ‘Verklaring van de EU en de NAVO over het EVDB’ de basis van het strategische partnerschap. De akkoorden stellen de EU enerzijds in staat om gebruik te maken van militaire middelen die de NAVO tot haar beschikking heeft. Anderzijds vormt de EU voor de NAVO een belangrijke partner als het gaat om het creëren van draagvlak voor NAVO-operaties. Samenwerking tussen de EU en de NAVO zou de ideale garantie voor veiligheid op het Europese continent moeten zijn. In de eerste vijf jaar na het ondertekenen van de akkoorden deed de EU twee keer een beroep op NAVO-middelen voor een militaire missie. In 2003 nam de EU de NAVO-missie in Macedonië over onder de naam Operatie Concordia, waarvoor 400 man werden ingezet. Concordia werd daarmee de eerste militaire missie van de EU. Vlak daarop volgde de EUFOR Althea-missie in Bosnië-Herzegovina, waar ter bevordering van een veilige leefomgeving een beroep werd gedaan op 7.000 man.3 Ook het commando over deze missie werd overgenomen van de NAVO. De Berlijn Plus-akkoorden lijken dus inderdaad te leiden tot efficiënte samenwerking: de NAVO met haar militaire capaciteiten neutraliseert een conflict en creëert, om de concepten van de beroemde socioloog Johan Galtung te gebruiken, zogenaamde negative peace – de afwe-
zigheid van geweld. Daarna neemt de EU de missie over en werkt met behulp van NAVO-middelen en –troepen aan positive peace – het creëren van stabiele, vreedzame en duurzame relaties tussen verschillende partijen in een conflictgebied.4 Het realiseren van samenwerking tussen twee organisaties die in veel fundamentele opzichten hetzelfde zijn is echter moeilijk gebleken; de officiële banden tussen de EU en de NAVO zijn weliswaar in enkele jaren tot stand gekomen, maar het leggen van het fundament hiervoor heeft decennia geduurd.
Historische parallellen: EDG en WEU
Al in de eerste jaren van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) werd geprobeerd een Europees buitenlands beleid tot stand te brengen. Problematisch bleek al snel dat de zes EGKS-
landen verschillende zwaartepunten in gedachten hadden voor dit buitenlands beleid, zowel eensgezind ten opzichte van de Verenigde Staten als onderling. De Verenigde Staten committeerden zich met de oprichting van de NAVO aan het garanderen van veiligheid in West-Europa. Maar waar de VS zijn blik richtte op de dreiging vanuit Oost-Europa en SovjetRusland, baarde het vooruitzicht van een West-Duitse herbewapening de EGKS veel meer reden tot zorgen. De oplossing werd echter snel gevonden: als de Duitse eenheden onderdeel zouden zijn van een Europees leger zou meer controle op de Duitse militaire middelen uitgeoefend kunnen worden. Op Frans initiatief bogen de nationale regeringen van de zes EGKSlidstaten zich over het plan een Europese Defensiegemeenschap (EDG) op te richten. Maar nog voordat dit zogenaamde Pleven-plan in 1954 geïmplementeerd
Het Warschaupact houdt op te bestaan, en de NAVO verliest zijn directe Oost-Europese tegenhanger.
1 juli 1991 7 november 1991
30 augustus 1995
De NAVO lanceert Operatie Deliberate Force, een serie luchtaanvallen gericht tegen de Bosnisch-Servische troepen tijdens de Joegoslavische Oorlogen.
Als gevolg van het einde van de Koude Oorlog, en niet los van de opheffing van het Warschaupact, lanceert de NAVO haar nieuwe Strategisch Concept (1)
JASON Magazine * Nummer 1 2013
7
EU kon worden, trokken de Fransen zich terug uit het project: in het licht van de bekoelde relaties tussen Oost en West was, volgens hen, het EDG-project te intergouvernementeel, te Atlantisch, en woog het inleveren van zo veel soevereiniteit niet op tegen de veiligheid die het EDG zou kunnen creëren. Om het vraagstuk van de Duitse herbewapening toch op te lossen keerde men zich tot plan B: het oprichten van de West-
land en Engeland voorstanders van een sterke Atlantische band, terwijl voornamelijk Frankrijk en Duitsland juist continentaal Europa willen versterken zonder te veel Amerikaanse zeggenschap over Europese aangelegenheden. Ook het falen van de Fouchet-plannen in 1964, waarbij Frankrijk poogde een Europees veiligheidsbeleid op te richten buiten de NAVO om, staan in dit teken. De scheidslijn tussen Europeanisten en Atlanticisten
www.stichtingjason.nl
Het hoofdkwartier van de NAVO in Brussel. Foto: Richard Sonneveld
Europese Unie (WEU), die zou moeten functioneren als een de facto schakel tussen de NAVO en de georganiseerde West-Europese landen. Door niet de EDG maar de NAVO de beschikking te geven over militaire middelen van de lidstaten, kon West-Duitsland opgenomen worden in de Europese gemeenschap zonder dat daar de dreiging van Duitse herbewapening mee gepaard zou gaan. De WEU was dus niet zozeer een uitgesproken samenwerkingsorgaan tussen NAVO en EU, maar faciliteerde de overdracht van informatie tussen de organisaties. De aanloop naar het mislukken van het Pleven-plan in 1954 toont aan hoe moeilijk het is om fundamenteel verschillende visies samen te smelten, ook als het algemeen belang daarmee gediend wordt. Een van de centrale oorzaken hiervan is de scheiding tussen Atlantisch-georiënteerde en Europa-georiënteerde landen binnen de EU. Traditioneel zijn Neder-
bestaat nog steeds, en zorgt ook nu nog voor frictie en tweedeling. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de discussie over de no fly zone tijdens de recente opstand in Libië.
De Europese Unie als internationale speler
Op het gebied van internationale veiligheid was de EU ondergeschikt aan de NAVO tot 1992, en misschien wel tot 2003. Daar lijkt de laatste jaren beweging in te komen, maar van grote verandering is nauwelijks sprake. Tegelijkertijd wordt vanuit alle hoeken van de wereld gekeken naar wat de EU zegt, vindt en doet op het gebied van internationale veiligheid. Is die aandacht eigenlijk wel terecht? Voor internationale actoren zijn in politiek opzicht twee elementen noodzakelijk om succesvol te zijn: een weldoordacht beleid met betrekking tot het buitenland, en beschikking tot de middelen om dat beleid uit te voeren. De huidige situatie voor
Eerste structurele samenwerkingsverband tussen de NAVO en Rusland wordt gerealiseerd.
27 mei 1997 20 december 1995 Onder de vlag van Operatie Joint Endeavor worden NAVO-troepen naar Bosnië gezonden om vrede te bewerkstelligen. Partnerlanden, waaronder ook Rusland, ondersteunen de missie actief en met militaire middelen.
8
JASON Magazine * Nummer 1 2013
Europa is dat het beschikt over het eerste, maar niet over het tweede. Dit is door Christopher Hill treffend aangeduid als de capabilities-expectations gap:5 het principe dat de kloof aanduidt tussen wat van een actor verwacht wordt en waartoe een actor daadwerkelijk in staat is. Die kloof is bij de EU groot: hoewel Europa zeker successen boekt, tonen de Joegoslavische en Kosovaarse oorlogen aan dat de EU op het moment suprême niet beschikt over voldoende middelen om een conflict te beëindigen. Een ander onderscheid dat in de academische literatuur wordt gemaakt, is tussen ‘conventioneel’ en ‘structureel’ buitenlands beleid6 Conventioneel buitenlands beleid refereert aan het beleid dat op de korte termijn gericht is op staten, militaire veiligheid, crises en conflicten. Structureel buitenlands beleid focust zich op de lange termijn: het opzetten van structuren en instituties om de veiligheid te bevorderen. De EU is een zwakke internationale speler als het gaat om conventioneel buitenlands beleid: voor haar militaire macht is ze volledig afhankelijk van de wil van de lidstaten om in Europees verband actie te ondernemen.7 Tot voor 2003 had de EU daarbij niet eens een internationale strategie. Wat structureel buitenlands bereid betreft is de EU echter een zeer belangrijke speler, omdat ze beschikt over de visie en middelen om als normexporterende actor op te treden. Middels civiele missies, bijvoorbeeld in Bosnië-Herzegovina, Macedonië, Georgië en Oekraïne, maar ook buiten Europa, zoals in de Palestijnse gebieden, Indonesië en de Democratische Republiek Congo, probeert Europa te werken aan een betere wereld door haar normen en instituties in deze gebieden te planten. De aard van zulke EU-missies verraadt de Europese kwaliteit voor het teweegbrengen van positive peace.
De toekomst van het strategisch partnerschap
De Europese Unie is een atypische grootmacht. Er wordt veel van haar verwacht, en landen overal ter wereld hebben een positief beeld van de Europese Unie8 Tegelijkertijd beschikt Europa niet over een
Tsjechië, Hongarije en Polen worden lid van de NAVO.
16 maart 1999
EU eigen leger en is het afhankelijk van de wil van lidstaten om vorm te geven aan haar buitenlands beleid, laat staan in de uitvoering daarvan efficiënt en daadkrachtig te zijn. In haar nieuwe Strategisch Concept (2010) stelt de NAVO dat een actieve en effectieve Europese Unie bijdraagt aan
“Samenwerking tussen de EU en de NAVO zou de ideale garantie voor veiligheid op het Europese continent moeten zijn.” de veiligheid van het Euro-Atlantische gebied, en betitelt het de EU als een unieke en essentiële partner voor de NAVO.9 Voor Europa geldt precies hetzelfde. Sterker nog: voorlopig kan de EU nauwelijks zonder de NAVO. Dat de Europese lidstaten niet bepaald warm lopen om meer van
hun soevereiniteit af te staan dan nodig is om de economische crises op te lossen, bemoeilijkt Europese integratie op buitenlands en defensiebeleid, en de Berlijn Plus-akkoorden beantwoorden daarom meer dan voldoende aan de Europese wensen. De NAVO heeft echter alle reden om bezorgd te zijn. Het is niet waarschijnlijk dat enige vorm van een Europees leger er snel zal komen, maar de mogelijkheid alleen al zet druk op het bestaansrecht de NAVO.10 Om de samenwerking optimaal en positief te laten zijn en blijven, dienen de onderlinge verschillen tussen de NAVO en de EU zo veel mogelijk opgelost of geminimaliseerd te worden. Dit betekent voornamelijk dat de verschillen tussen Europa en Amerika overkomen moeten worden, maar gezien de scheiding tussen Atlanticisten en Europeanisten binnen de Europese Unie is dit makkelijker gezegd dan gedaan. De groeiende mondigheid van Europa wekt bovendien wrevel bij de Verenigde Staten, die toch al een ambivalente houding jegens de EU koesteren. Als de NAVO niet verscheurd wil worden door de kloof tussen Europa en Amerika, moet het zelf opstaan en proberen de twee kampen te verenigen. Gezien de oorspronkelijke reden van oprichting van de NAVO, de vele interes-
Eindnoten
1 Álvaro de Vasconcelos, ed. (2009). What Ambitions for European Defence in 2020?, The European Union Institute for Security Studies, Paris, 160. 2 Zie voor een korte toelichting: ‘NATO-EU: a strategic partnership’, http:// www.nato.int/cps/en/natolive/topics_49217.htm (17-11-2012). 3 Stephan Keukeleire en Jennifer MacNaughtan (2008). The Foreign Policy of the European Union, Palgrave McMillan, Basingstoke, Hampshire; 186187. 4 Zie bijvoorbeeld: Johan Galtung (1996). Peace by Peaceful Means: Peace, Conflict, Development, and Civilization, International Peace Research Institute, Oslo, 1-10. 5 Christopher Hill (Sept. 1993). ‘The Capabilities-Expectations Gap, or Conceptualizing Europe’s International Role’, Journal of Common Market Studies 31:3, 305-328. 6 Keukeleire en MacNaughtan, The Foreign Policy of the European Union, 25-27. 7 In tegenstelling tot andere beleidsterreinen is het Europese buitenlands
ses die de NAVO met de EU deelt en de 21 (!) gemeenschappelijke leden, heeft het strategisch partnerschap tussen de EU en de NAVO een cruciale functie. Het is de NAVO er dan ook alles aan gelegen het maximale uit dit partnerschap te halen. Zo dicht de organisatie niet alleen de Atlantische kloof, maar neemt het ook de noodzaak bij de EU weg om snel te integreren op buitenlands en defensiegebied, en verzekert het zo haar eigen voorbestaan.■ Richard Sonneveld is eindredacteur en specialiseert zich in internationale veiligheid. Hij volgt de tweejarige research master Modern History & International Relations aan de Rijksuniversiteit Groningen. Momenteel loopt hij stage op de Directie Veiligheidsbeleid van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Hij heeft zijn bachelor Geschiedenis van Internationale Betrekkingen aan de Erasmus Universiteit Rotterdam behaald en heeft daarin als uitwisseling een half jaar aan de Universiteit van Uppssala in Zweden gestudeerd.
en veiligheidsbeleid nog altijd een strikt intergouvernementele aangelegenheid. Voor het besluiten tot en ondernemen van internationale missies in naam van Europa is de EU, ook na het Verdrag van Lissabon, genoodzaakt om toestemming van de lidstaten te krijgen. In datzelfde verdrag is echter wel een mutual assistance clause opgenomen, die lidstaten verplicht een medelidstaat bij te staan in het geval van een gewapende aanval. Zie: ‘Het Verdrag betreffende de Europese Unie, Art. 42’, http://eur-lex.europa.eu/ LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:C:2008:115:0001:01:nl:html (22-112012). 8 Zie voor een indicatie de onderzoeken van het Amerikaanse Pew Research Center: http://www.pewglobal.org/database/?indicator=28&survey= 14&response=Favorable&mode=map (22-11-2012). 9 ‘NATO-EU: a strategic partnership’, http://www.nato.int/cps/en/natolive/ topics_49217.htm (17-11-2012). 10 Ambities in deze richting worden wel degelijk openlijk geformuleerd. Zie bijvoorbeeld Art. 42.7 van het Verdrag van de Europese Unie.
De NAVO implementeert een nieuwe Strategische Concept (2).
24 april 1999
12 juni 19999
24 maart 1999-11 juni 1999 In een reactie op de Servische invasie in Kosovo begint de NAVO onder de vlag van Operatie Allied Force, een militaire operatie tegen Joegoslavië, waarbij strategische doelen in Servië werden gebombardeerd. Dit overigens zonder een mandaat van de Veiligheidsraad.
Onder de naam am KFOR start de NAVO een vrede vredesmissie in Kosovo. In acht dagen werden d Joegoslavische J l i h eenheden h d uit de regio teruggedrongen, waarna de veroverde gebieden onder toezicht van NAVOlanden werden gesteld. KFOR was het militaire onderdeel van UNMIK, de United Nations Mission in Kosovo.
JASON Magazine * Nummer 1 2013
9
Crisis
NAVO’s crisismanagement i
www.stichtingjason.nl
Het spanningsveld tussen zelfverdediging en vredestichten
Eerste officiĂŤle betrekkingen tussen de EU en de NAVO.
24 januari 2001
28 mei 2002 Oprichting van de NAVO-Rusland Raad (NRR) ter bevordering van onderlinge samenwerking. De Raad vloeide voort uit de beslissing gezamenlijk de strijd aan te gaan tegen het internationale terrorisme. Dit besluit werd overigens al op 13 september 2001 bekend gemaakt.
11 september 2001
Terroristische aanslagen in de Verenigde Staten.. Voor het eerst in haar geschiedenis beroept de NAVO zich op Artikel 5 van haar handvest.
10
JASON Magazine * Nummer 1 2013
Crisis
nt in crisis?
In oktober 2010 stelde secretaris-generaal Rasmussen dat het de hoogste tijd was voor een NAVO 3.0. Er was veel veranderd in de wereld sinds het laatste Strategische Concept (1999), waarin de NAVO haar toekomstvisie uiteen had gezet. Een inval door een vijandelijke staat vormde niet langer de grootste bedreiging voor de NAVOlidstaten, maar buitenlandse crises en gevaren, zoals terrorisme en wapensmokkel. Christiaan Duinmaijer
I
Inspectie verdachte boot in kader van antipiraterijmissie bij Somalië. Foto: flickr.com
n het Strategische Concept “Active Engagement, Modern Defence” (hierna “het Concept”) wordt geconstateerd dat anno 2010 het gevaar voor een conventionele aanval op NAVO-lidstaten klein is.1 Andere gevaren liggen echter op de loer: terrorisme, massavernietigingswapens, cyberaanvallen, wapen-, drugs- en mensensmokkel, de bedreiging van energieveiligheid en de internationale handel. Crises en conflicten buiten de grenzen van de NAVO-lidstaten kunnen de veiligheid van de lidstaten direct bedreigen. Alleen de eigen grenzen verdedigen is niet meer voldoende om de veiligheid van de NAVOlidstaten te waarborgen. Daarom zal de NAVO van tijd tot tijd genoodzaakt zijn om buiten haar grondgebied op te treden. Daarom rekent het Concept niet alleen Collective Defence tot de kerntaken van de NAVO, maar ook Crisis Management en Cooperative Security. Onder de laatste twee bezweert de NAVO door interventie en samenwerking de crises en gevaren die de veiligheid van de NAVO-lidstaten bedreigen. De nadruk ligt hierbij in de eerste plaats op nauwere politieke samenwerking met andere landen en met de internationale gemeenschap (“Cooperative Security”). Maar soms dient er daadwerkelijk door de NAVO te worden geïntervenieerd om voor haar lidstaten gevaarlijke crises en conflicten te voorkomen, te beëindigen of te stabiliseren door te helpen bij postconflict reconstructie (“Crisis Management”). In het laatste geval dient op militair, politiek en civiel gebied samen te worden gewerkt om het succes van de in-
terventie op lange termijn te garanderen. Dit klinkt allemaal veelbelovend, maar hoe succesvol verloopt de implementatie van het crisismanagementbeleid in de praktijk?
Wanneer ingrijpen?
De belangrijkste vraag op dit punt is wanneer de NAVO buiten haar grondgebied zal interveniëren. Tegen welke dreigingen moet de Alliantie optreden en hoe groot dienen deze te zijn dat de interventie noodzakelijk wordt? In voorbereiding op het huidige Concept heeft een groep van experts onder leiding van Madeleine Albright zich over deze vraag gebogen. In hun eindrapport (hierna “het Albright-rapport”) merkten de experts op dat de NAVO maar beperkte middelen heeft en niet overal kan en moet willen interveniëren.2 Zij stelden daarom voor om in het nieuwe Concept richtlijnen op te nemen voor NAVO-operaties buiten haar grondgebied. Helaas is dit advies niet opgevolgd en blijft het onduidelijk wanneer de NAVO mag interveniëren. Ook de nadien uitgebrachte richtlijn met betrekking tot besluitvorming in kader van crisismanagement geeft geen antwoord op deze vraag, maar zet alleen het besluitvormingsproces rondom interventie uiteen3 In de richtlijn wordt onderstreept dat elke crisis op zichzelf wordt beoordeeld. Deze ‘benadering per geval’ wordt nog eens onderstreept door het feit dat de NAVO aparte richtlijnen heeft uitgebracht over wat te doen als het gaat om massavernietigingswapens (2009), heropbouw (2011) en contraterrorisme
Terroristische aanslagen in Madrid, Spanje. Dit is de tweede keer dat islamitische terroristen een NAVO-lid aanvallen.
Begin van de oorlog in Irak.
20 maart 2003 03
11 maart 2004 11 augustus 2003
De NAVO neemt de eerste grote rol aan als speler in de D rreconstructie van Afghanistan na de Amerikaanse invasie met het oovernemen van het gezag over International Security and Assistance Force (ISAF), de internationale troepenmacht. A
JASON Magazine * Nummer 1 2013
11
Crisis
www.stichtingjason.nl
Bord voor NAVO-missie in Kosovo (KFOR): “Voor een rustige en veilige omgeving!”. Foto: flickr.com
(2012). Deze richtlijnen verduidelijken overigens wel de rechtsgrond voor NAVOinterventies, namelijk op verzoek van de lokale autoriteiten, binnen het mandaat van een VN-resolutie of in overeenstemming met internationaal recht.4 Hetzelfde beeld komt naar voren bij de interventies waarbij de NAVO in het afgelopen decennium betrokken was en waarop het concept van crisismanagement in het Concept is gebaseerd. Bij de meeste missies buiten NAVO-gebied, zoals Afghanistan, de Golf van Aden en Libië, worden VN-resoluties aangehaald als legitieme grondslag voor de interventie. Uitzonderingen hierop zijn de ondersteunende missies in Darfur en Somalië, die op verzoek
van de Afrikaanse Unie plaatsvonden, en de trainingsmissie in Irak op verzoek van de Irakese regering. Dat de NAVO alleen optreedt onder internationaal mandaat of op uitnodiging van de lokale autoriteiten, is vanuit internationaal rechtelijk oogpunt zeer begrijpelijk. De NAVO is gebaseerd op het idee van collectieve zelfverdediging bij een aanval, zoals in Artikel 5 van het Noord-Atlantische verdrag is opgenomen. Interventie buiten eigen grondgebied vóórdat een aanval heeft plaatsgevonden, is internationaalrechtelijk omstreden. Enkele landen, waaronder de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk, hebben betoogd dat er een recht op “anticipatory
and pre-emptive self-defence” bestaat. In de nasleep van de terroristische aanslagen van 11 september wordt de legitimiteit van dit recht internationaal breder gedragen. Zo accepteerde een VN-panel van experts in 2004 het recht op preventieve zelfverdediging bij een direct dreigende aanval.5 Maar het recht van preventieve zelfverdediging blijft controversieel en de NAVO lijkt zich niet op dit omstreden terrein te willen begeven. Zo nam zij als organisatie geen deel aan de inval in Afghanistan in 2001 of in Irak in 2003. De NAVO beperkte zich op het moment van de invallen zelf tot de verdediging van het luchtruim van haar lidstaten (respectievelijk de Verenigde Staten en Turkije) om pas na de conflictfase hulp te bieden bij de heropbouw van de binnengevallen landen. De NAVO is over de jaren bij de verschillende facetten van crisismanagement (voorkoming, beëindiging en reconstructie) betrokken geweest. Zo trad de NAVO een enkele keer op om een crisis te voorkomen, zoals het geven van humanitaire hulp bij de aardbeving in Pakistan, maar vaker intervenieerde zij om een crisis te beëindigen, zoals Kosovo en de anti-piraterijmissies bij de Hoorn van Afrika, of om te helpen bij postconflict reconstructie, zoals de ISAF missie in Afghanistan, de trainingsmissie in Irak en de KFOR missie in Kosovo. Maar in hoeverre droegen deze missies bij aan de veiligheid van de NAVO-lidstaten? De anti-piraterijmissie bij de Hoorn van Afrika ter bescherming van de internationale handel en de ISAF-missie in Afghanistan ter bestrijding van het terrorisme zijn voorbeelden van dit doeleinde. Bij de overige missies is het minder duidelijker hoe deze direct bijdragen aan de veiligheid van de Alliantieleden. Deze missies lijken meer humanitair van aard. In het eerder genoemde Albright-rapport werd opgemerkt dat de NAVO vanwege haar unieke militaire capaciteiten de beste kandidaat is voor de internationale gemeenschap om een beroep op te doen bij het bestrijden van genocide, ernstige schendingen van mensenrechten of voor humanitaire hulp.6 Dat de NAVO zonder meer bereid is om op te treden als een
Oprichting van de NAVO-Georgië Commissie ter bevordering van de onderlinge samenwerking. De oprichting staat niet los van de Russisch-Georgische oorlog.
Bulgarije, Estland, Slowakije, Slovenië, O. Letland en Litouwen worden lid van de NAVO.
2 april 2004
15 september 2008
7 augustus 2008
B Begin van de oorlog tussen Georgië en Rusland oom de provincie Zuid-Ossetië. De NAVO vveroordeelt het Russische optreden in de oorlog.
12
JASON Magazine * Nummer 1 2013
Crisis teiten zelf niet in staat zijn de veiligheid en vrede te bewaren. De NAVO zou in dat geval de taak hebben om een veilige en stabiele omgeving te creëren, waardoor de lokale autoriteiten en eventueel NGO’s de kans krijgen om het postconflict gebied wederop te bouwen. De aanwezigheid van een internationaal mandaat lijkt in het geval van Libië van groter belang te zijn dan de aanwezigheid van een dreiging voor de veiligheid van de NAVO-lidstaten.
Syrië
Militairen van de door de NAVO geleide ISAF-missie in Afghanistan. Foto: imageshack.
vredesmacht, blijkt ook uit de gezamenlijke verklaring van de NAVO en VN uit 2008.7 Hierin verklaarden zij hun samenwerking te versterken, onder meer op het gebied van bescherming van burgerbevolkingen, training, operationele coördinatie en steun. Maar deze humanitaire taken hebben feitelijk weinig te maken met de kerntaak van de NAVO: de verdediging en bescherming van de veiligheid van haar leden.
Libië
Sinds de aanname van het huidige Concept, heeft de NAVO slechts één keer deelgenomen aan een nieuwe missie buiten haar grondgebied, namelijk in Libië. De interventie vond plaats omdat een massaslachting door Gaddafi’s troepen dreigde in de Libische havenstad Benghazi, in februari 2011. De internationale gemeenschap nam VN-resoluties 1970 en 1973 aan, waarin ernstige mensenrechtenschendingen werden geconstateerd en werd opgeroepen tot een wapenembargo, no-fly zone en de bescherming van de Libische burgerbevolking. De NAVO nam in maart 2011 de leiding over de operaties om de VN-resoluties te implementeren met “Operation Unified Protector”. De NAVO greep dus op verzoek van de internationale gemeenschap in bij dit conflict
om humanitaire redenen (bescherming van de bevolking) en niet omdat de veiligheid van haar lidstaten in gevaar was. Enig gevaar ontstond pas nadat de NAVO haar missie beëindigde in oktober 2011. Zonder officieel leger waren de nieuwe autoriteiten niet in staat om de veiligheid van de bevolking te garanderen. Gewapende milities speelden voor eigen rechter, terwijl extremisten zich meester maakten van wapens uit legerdepots. Deze wapens werden vervolgens gebruikt om een terroristische vrijstaat te stichten in Noord-Mali en om een dodelijke aanval uit te voeren op de Amerikaanse ambassade in Benghazi. Ondanks de betreurenswaardige dood van de Amerikaanse ambassadeur hield secretaris-generaal Rasmussen vol dat de verantwoordelijkheid voor veiligheidssituatie in het gebied in handen lag van de lokale Libische en Malinese autoriteiten.8 De NAVO zou alleen op verzoek van de autoriteiten interveniëren of hulp bieden. Op basis van de doelstellingen van crisismanagement zou men een meer actieve bemoeienis van de NAVO op dit punt hebben verwacht. Hetzelfde volgt uit de eigen richtlijnen voor wederopbouw.9 Deze benadrukken namelijk het belang van de aanwezigheid van de NAVO in een postconflictgebied, waar de lokale autori-
Momenteel wordt er druk gespeculeerd of de internationale gemeenschap al dan niet dient in te grijpen in Syrië. De slachtingen van Gadaffi in Libië verbleken bij de tienduizenden doden die in Syrië vallen. Bovendien wordt de radicaalislamitische tak van de rebellen steeds sterker. Voor de NAVO lijkt de veiligheidssituatie van bondgenoot Turkije vooralsnog de belangrijkste aanleiding om te gaan ingrij-
“Als de NAVO al bereid is om te interveniëren buiten haar grondgebied, dan gebeurt dit vaak niet ter bescherming van de veiligheid van haar leden.” pen. Turkije heeft relatief terughoudend gereageerd op het neerhalen van een Turks gevechtsvliegtuigen en op de Syrische mortiergranaten die in Turkije belanden. Op de vraag waarom de NAVO heeft ingegrepen in Libië en niet in Syrië, antwoordde secretaris-generaal Rasmussen dat men voor een missie in Libië een internationaal mandaat en brede internationale steun had.10 Dit is niet het geval voor Syrië, omdat Rusland en China alle reso-
Kroatië en Albanië worden lid van de NAVO.
3 april 2009 19 november 2010 De NAVO neemt een nieuw Strategisch egisch Concept aan (3).
JASON Magazine * Nummer 1 2013
13
Crisis luties over Syrië in de VN-veiligheidsraad vetoën. Wel is de NAVO bereid om op verzoek het grondgebied van Turkije te verdedigen.11 Hiertoe heeft het inmiddels patriots naar de Turkse grens verscheept, om Syrische vliegtuigen te kunnen neerhalen. Een interventie in Syrië zal alleen kunnen plaatsvinden als de VN-veiligheidsraad hiertoe een mandaat geeft, of als de veiligheid van bondgenoot Turkije nog ernstiger wordt bedreigd door het Syrische leger.
En hoe nu verder?
De NAVO stelt zich terughoudend op ten opzichte van militair ingrijpen bij crises buiten haar grondgebied. Deze terughoudendheid is goed te begrijpen vanuit internationaalrechtelijk oogpunt en vanwege het feit dat militaire interventie een uiterste optie is, als alle andere opties gefaald hebben. De conclusie is dus dat ondanks de in het Concept geformuleerde intentie om te interveniëren in crises die de veiligheid van de NAVO-lidstaten bedreigen, de NAVO vooralsnog slechts heeft ingegre-
Eindnoten
“Active Engagement, Modern Defence - Strategic Concept for the Defence and Security of the Members of the North Atlantic Treaty Organization”, NAVO, 19 november 2010, www.nato.int/strategic-concept/pdf/ Strat_Concept_web_en.pdf. 2 “Assured Security; Dynamic Engagement - Analysis and Recommendations of the Group of Experts on a new Strategic Concept for NATO”, p. 9, NAVO, 17 mei 2010, www.nato.int/cps/en/natolive/official_texts_63654.htm. 3 “NATO’s assessment of a crisis and development of response strategies”, NAVO, 10 mei 2011, www.nato.int/cps/en/natolive/official_texts_75565.htm. 4 “NATO’s Comprehensive, Strategic-Level Policy for Preventing the Proliferation of Weapons of Mass Destruction (WMD) and Defending against Chemical, Biological, Radiological and Nuclear (CBRN) Threats”, NAVO, 1 september 2009, www.nato.int/cps/en/natolive/official_texts_57218.htm; “Political guidance on ways to improve NATO’s involvement in stabilisation and reconstruction”, NAVO, 23 september 2011, www.nato.int/cps/en/ natolive/official_texts_78314.htm; “NATO’s policy guidelines on counterterrorism; Aware, Capable and Engaged for a Safer Future”, NAVO, 21 mei 2012, www.nato.int/cps/en/natolive/official_texts_87905.htm. 5 Evans, M.D. (ed.), 2010, International Law, third edition, Oxford, Oxford University Press, p. 628-32. 6 “Assured Security; Dynamic Engagement - Analysis and Recommendations of the Group of Experts on a new Strategic Concept for NATO”, NAVO, 17 mei 2010, www.nato.int/cps/en/natolive/official_texts_63654.htm. 1
www.stichtingjason.nl
pen wanneer hiervoor een internationaal mandaat of steun bestaat of wanneer de lokale autoriteiten hier expliciet om vragen. Daarbij moet worden opgemerkt dat de crises die de NAVO-lidstaten sinds het Concept hebben getroffen, nog niet van dien aard zijn geweest dat ze de veiligheid van een NAVO-lidstaat fundamenteel hebben bedreigd. Momenteel treedt de NAVO buiten haar grondgebied voornamelijk op als een soort vredesmacht. Voor deze rol krijgt de NAVO veel lof vanuit de internationale gemeenschap, maar feitelijk hebben deze missies niets te maken met de kerntaak van de NAVO (verdediging van haar leden) of het in het Concept geformuleerde beleid van crisismanagement (interventie bij de bedreiging van de veiligheid van haar leden). Dus als de NAVO al bereid is om te interveniëren buiten haar grondgebied, dan gebeurt dit vaak niet ter bescherming van de veiligheid van haar leden. Het is misschien te voorbarig om al na twee jaar het concept van crisismanagement af te schrijven maar er is
vooralsnog een duidelijk verschil tussen de theorie en de praktijk te constateren. Het zou geen kwaad kunnen om deze meer met elkaar in overeenstemming te brengen door bijvoorbeeld concrete richtlijnen voor NAVO optreden buiten haar grenzen vast te stellen. Want zoals in het Albright-rapport al werd opgemerkt: “For all its assets, NATO is by no means the sole answer to every problem affecting international security. NATO is a regional, not a global organisation”.12■ Christiaan Duinmaijer is afgestudeerd in Arabische taal en cultuur aan Universiteit Leiden. Hij is lid van het Nederlandse Gezelschap van Internationale Zaken (NGIZ) en heeft een weblog over de politiek in het Midden-Oosten.
7 “Joint Declaration on UN/NATO Secretariat Cooperation”, VN en NAVO, 23 september 2008, www.streitcouncil.org/uploads/PDF/UN-NATO%20 Joint%20Declaration.pdf. 8 “Press conference by NATO Secretary General on the latest developments in Libya and Operation Unified Protector”, NAVO,21 oktober 2011, http://www.nato.int/cps/en/natolive/opinions_79807.htm; “Anders Fogh Rasmussen on NATO - We stand ready to help” [video], The Economist, 28 september 2012, www.economist.com/blogs/clausewitz/2012/09/andersfogh-rasmussen-nato, 9 “Political guidance on ways to improve NATO’s involvement in stabilisation and reconstruction”, NAVO, 23 september 2011, www.nato.int/cps/en/ natolive/official_texts_78314.htm. 10 “NATO 2020 – Shared leadership for a shared future’’ - Speech by NATO Secretary General Anders Fogh Rasmussen at the Brussels Forum (with Q&A session)”, NAVO, 23 maart 2012, www.nato.int/cps/en/natolive/opinions_85443.htm. 11 “Monthly press briefing by NATO Secretary General Anders Fogh Rasmussen”, NAVO, 1 oktober 2012, http://www.nato.int/cps/en/natolive/ opinions_90374.htm; “NATO Secretary General’s monthly press briefing”, NAVO, 10 september 2012, http://www.nato.int/cps/en/natolive/opinions_89863.htm. 12 “Assured Security; Dynamic Engagement - Analysis and Recommendations of the Group of Experts on a new Strategic Concept for NATO”, p.9, NAVO, 17 mei 2010, www.nato.int/cps/en/natolive/official_texts_63654.htm.
De NAVO (Nederland, Duitsland, VS) stuurt patriots naar Turkije om hun luchtruim te beschermen tegen Syrische vliegtuigen.
4 december 2012 De NAVO dwingt de VN-gemandateerde no-fly zone boven Libië af met operatie Unified Protector.
24 maart 2011
14
JASON Magazine * Nummer 1 2013
Japan
De NAVO en Japan: penvrienden of verloving op komst? De Japanse regering en de NAVO bewegen steeds dichter naar elkaar toe. Dit kan verstrekkende gevolgen hebben voor de veiligheidssituatie in Oost-AziĂŤ, maar ook voor de manier waarop de NAVO opereert. Lucas van Bilderbeek
J
apan en de NAVO werken steeds nauwer met elkaar samen. Hoewel er al een lange relatie wordt onderhouden door de twee, hebben er vanaf het begin van de 21e eeuw een aantal ontwikkelingen plaatsgehad die niet altijd de aandacht kregen die ze verdienen. Japan en de NAVO zijn naar elkaar toe gekropen als potentiĂŤle partners. Het lijkt er op dat zowel de NAVO als Japan een nieuwe invulling aan hun traditionele kijk op veiligheid willen geven. Voor beiden biedt betere samenwerking, en op termijn officieel partnerschap, een aantal specifieke voordelen. Hoewel de potentie er is, zijn er eveneens een aantal problemen die de relatie schade kunnen berokkenen.
regering met dezelfde tong als de Verenigde Staten, de alliantiepartner van Japan als het om veiligheidszaken gaat. Er zijn sinds 1992 al een aantal situaties geweest waarin troepen zijn uitgezonden. Toch is er pas in de 21e eeuw echt verandering gekomen in het beleid van Japan. Sinds het uitbreken van de oorlogen in Irak en Afghanistan heeft het Japanse parlement een tweetal uitzonderingswetten aangenomen die het mogelijk maakt voor de Japanese Self Defense Force (JSDF) om uitge-
Japanse militaire operaties over de grenzen
Sinds de Tweede Wereldoorlog heeft Japan een grondwet die het land verbiedt troepen over de eigen grens uit te zenden. Vanwege zijn geschiedenis als kolonisator is de Japanse regering altijd erg terughoudend geweest in zijn buitenlands beleid. In de meeste gevallen sprak de Japanse
De JS Kurama in een oefening ter voorbereiding op de Japanse bijdrage aan Operation Enduring Freedom. Foto: US Pacific Fleet (Flickr collectie)
JASON Magazine * Nummer 1 2013
15
Japan
www.stichtingjason.nl
Het donkere oorlogsverleden van Japan leidt ertoe dat hedendaagse regeringen terughoudend zijn met militair optreden. Foto: thardy1
zonden te worden naar conflictgebieden, zolang de missie bijdraagt aan de bescherming van de internationale vrede. In de praktijk kwam dit tot nu to altijd neer op wederopbouwmissies, dus geen oorlogsvoering aangezien dat nog steeds zeer gevoelig ligt in Japan. Dit resulteerde in een wederopbouwmissie in Irak, het ondersteunen van Operation Enduring Freedom met brandstofschepen, deelname aan de antipiraterijmissie voor de kust van Somalië en het uitzenden van de JSDF onder ISAF-vlag in Afghanistan. Ook heeft de Japanse regering eind 2011 een groot deel van de beperkingen op de ontwikkeling van militair materieel in samenwerking met buitenlandse partners weggenomen. Vier maanden later kondigden Japan en het Verenigd Koninkrijk een overeenkomst aan om samen defensiematerieel te gaan ontwikkelen.1 Met zowel de NAVO-lidstaten als de NAVO zelf heeft Japan een geschiedenis van samenwerking die vorig jaar resulteerde in de erkenning van Japan als “partner across the globe” door de Alliantie, voorafgegaan door een “NATO-Japan Security Agreement” in 2010. Dit nieuwe partnerschap is door NAVO ingesteld om ook die landen te kunnen betrekken die niet binnen het traditionele Atlantische gebied liggen.
Nieuwe stijl in de Japanse buitenlandse politiek
Deze ontwikkelingen duiden op een nieuwe vorm van Japanse internationale politiek. Het lijkt erop dat Japan zich steeds sterker wil profileren op het terrein van defensie. Dit is een breuk met de traditie van Japan om voor alle veiligheidspro-
16
blemen naar de VS te kijken, waaraan opeenvolgende regeringen zich hebben gehouden. Sinds de regeringsperiode van Koizumi (2001 - 2006) heeft Japan zich expliciet proactief op het internationale veld begeven. De opvolger van Koizumi, premier Abe, zette deze lijn voort en heeft zelfs geprobeerd de JSDF in 2007 naar Afghanistan uit te zenden[2]. In 2007 was premier Abe te gast bij een NAVO-top (als eerste Japanse staatshoofd ooit) waar hij aanvankelijk het voorstel tot uitzenden wilde poneren. Hij moest hier om twee redenen van af zien. Ten eerste leek de situatie in Afghanistan te gevaarlijk voor de Japanse troepen (die zich nog steeds gebonden weten aan allerlei constitutionele beperkingen, ondanks de uitzonderingswetten). Ten tweede was Abe’s steun op het thuisfront afgekalfd vanwege een aantal politieke schandalen. Hem restte niets anders dan een fonds voor Afghaanse reconstructieprojecten op te zetten. Uiteindelijk heeft dit fonds, en de projecten die eruit gefinancierd konden worden, tot een zeer goede samenwerking tussen Japan en de NAVO-partners geleid. Vanaf dat moment is Japan nauw betrokken geweest bij de missie van de NAVO in Afghanistan. De meest recente Japanse bijdrage in NAVO-verband is in de antipiraterijmissie in Djibouti die in 2008 van start is gegaan.3 Dit betrof de eerste keer sinds de Tweede Wereldoorlog dat Japan een basis buiten de grenzen opzette. Al deze ontwikkelingen duiden erop dat Japan zich sterk aangetrokken voelt tot de NAVO. Maar waar komt die aantrekkingskracht vandaan?
JASON Magazine * Nummer 1 2013
De aantrekkingskracht van de NAVO voor Japan
In de officiële retoriek die vanaf het aantreden van de regering Abe gebezigd werd, komt het idee van een “arc of freedom and prosperity”4 naar voren. Dit idee was er op gericht om niet alleen meer met de traditionele partners zoals de VS, Taiwan en andere Aziatische bondgenoten op te trekken, maar juist de banden met de NAVO, de Europese Unie (maar ook de nieuwe Europese en Kaukasische democratieën) en Zuid-Oost Azië aan te halen. Zo zou er een cirkel van democratie en vrijheid om het Euraziatisch continent gelegd worden. In dit nieuwe beleid werd het uitzenden van de JSDF en actieve deelname aan missies om de internationale vrede te beschermen, expliciet als middel genoemd. Waarom bleef Japan niet veilig onder de beschermende paraplu van de VS onder de voorwaarden van het veiligheidsverdrag? Een goede samenwerking met de NAVO heeft op het eerste gezicht niet veel speciale voordelen voor Japan. Behalve de VS is geen van de NAVO-landen een belangrijke speler in Oost-Azië of het Pacifisch gebied. Toch biedt een partnerschap met de NAVO meer voor Japan. Als Japan de JSDF wil laten bijdragen aan vredesmissies is het zeer moeilijk hier publieke steun voor te winnen in het land. Onder NAVO-vlag is dit echter al eerder gelukt (de wederopbouwmissie in Irak). Ook heeft Japan veel baat bij het uitwisselen of gezamenlijk ontwikkelen van militaire expertise en techniek. De recente overeenkomst met het Verenigd Koninkrijk is hier een voorbeeld van. Het diplomatiek
Japan samenwerken in NAVO-verband is eveneens profijtelijk voor Japan. In de Eerste Golfoorlog is er door de VS enorm veel druk op Japan gezet om te herbewapenen en de VS bij te staan. Uiteindelijk heeft de toenmalige regering slechts gigantische sommen geld betaald zonder troepen te sturen. Dit kwam Japan op veel kritiek te staan vanuit de VS. In NAVO-verband is er meer mogelijkheid voor Japan om te onderhandelen dan onder het VS-Japan veiligheidsverdrag, waar Japan zich toch altijd in de rol van het kleine broertje zal vinden, en dus weinig ruimte heeft om zelf eisen te stellen.5 De nieuwe interesse van Japan voor met name Europa wordt door sommigen gezien als het aanhalen van de banden juist op het moment dat de EU bezig was het wapenhandelembargo met China te herzien. Japan zette zeer veel diplomatieke middelen in om het opheffen van het embargo tegen te gaan. Sindsdien heeft Japan zich veel meer doen gelden in NAVO-bijeenkomsten en andere vergaderingen waar Aziatische veiligheidsproblematiek aan de orde komt.
“De NAVO kan Japan goed gebruiken om de bedreigingen van de toekomst te bestrijden.”
Het Japanse belang
Die Oost-Aziatische veiligheidsproblematiek is misschien wel de belangrijkste reden voor de Japanse regering om aansluiting bij de NAVO te zoeken. De veiligheidssituatie in Oost-Azië is onder druk komen te staan in de laatste jaren. NoordKorea vormt al lange tijd een bedreiging door rakettesten en een nucleair programma uit te voeren. In het verleden zijn herhaaldelijk Japanse burgers ontvoerd door Noord-Korea, die nog steeds in ge-
Eindnoten
vangenschap leven. De geheimhouding van de Chinese militaire capaciteit geven Japan eveneens reden tot zorg.6 Door niet alleen de VS bij de situatie te betrekken, maar ook de NAVO-landen, zou Japan meer gewicht in de diplomatieke schaal kunnen leggen. In 2007 riep premier Abe tijdens de NAVO-top over Afghanistan al op tot het nemen van stappen om NoordKorea onder druk te zetten.7 De meeste NAVO-landen zijn snel geneigd gebleken om de acties van Noord-Korea te veroordelen. Als het om de territoriale disputen tussen Japan en China (en zelfs Taiwan) gaat, is zo’n snelle veroordeling echter een stuk problematischer. Het meest nijpende dispuut is dat van de Senkaku (in Japan) of Diaoyu (in China). Beide landen maken aanspraak op de eilandengroep en hoewel Japan de controle over de eilanden voert, eist China eveneens soevereiniteit over het gebied. Er is geen duidelijkheid in de zaak aan wie de eilanden daadwerkelijk toebehoren, en dat leidt tot een potentieel explosieve situatie. Beide landen hebben verschillende vormen van historisch bewijs, maar waar de Japanse regering een internationaal rechtsgegronde oplossing zoekt, lijkt de regering van China het bilateraal te willen oplossen.
Het belang van de NAVO
De NAVO kan Japan goed gebruiken om de bedreigingen van de toekomst te bestrijden. Het ziet er naar uit dat de meeste bedreigingen van de internationale rechtsorde zich in de 21e eeuw geen “traditionele” bedreigingen zullen zijn. Juist op dat gebied is Japan een steeds beter inzetbare partner te worden, zo blijkt uit antipiraterijmissies in de Indische Oceaan en in de Golf van Aden en wederopbouwmissies in conflict- en rampgebieden. Ook op het gebied van postconflict-wederopbouw en -ontwikkeling heeft Japan al een lange geschiedenis met de NAVO. Voor de NAVO zal het lastig blijven om een goede verstandhouding met Japan te onderhouden als het aankomt op territoriale disputen zoals die met China. Dergelijke conflicten vormen een meer “traditionele” bedreiging van de vrede.
Imaki, K., 2012, Evolving Issues with Japan-U.S. Arms Exports and its Implications to Japan’s Future Defense Capabilities:Towards Synergistic Defense Capabilities for the Alliance, The Stimson Center research Paper, (beschikbaar op http://www.stimson.org/images/uploads/Imaki_Research_Paper_03192012.pdf) 2 http://www.mofa.go.jp/region/europe/pmv0701/nato.html 3 http://www.mod.go.jp/e/about/answers/anti/index.html#a5 4 Abe Shinzo, 2007, Toespraak bij het North Atlantic Council, http://www. mofa.go.jp/announce/fm/aso/speech0611.html 1
Als een dispuut zoals dat over de Senkaku/Diaoyu eilanden tot een militair treffen komt tussen Japan en China, zijn de gevolgen moeilijk te overzien.8 In het geval van escalatie van zo’n conflict zal de NAVO zich moeilijk afzijdig kunnen houden omdat de VS als grootste lidstaat zich aan haar verdrag met Japan zal houden. In dat verdrag hebben de VS en Japan namelijk vastgelegd dat ze elkaar zullen verdedigen in oorlogstijd. Of de NAVO-lidstaten ook echt tot gewapende actie over zullen gaan, zal moeten blijken. Gevolgen zijn dan eigenlijk niet te voorspellen omdat de hele wereldeconomie gigantische schade oploopt bij een conflict tussen de drie grootste economieën ter wereld. Het is dus ook niet waarschijnlijk dat China of Japan dit zo ver zal laten komen, maar de mogelijkheid kan ook niet uitgesloten worden. Sinds begin jaren negentig is er een steeds betere operationele samenwerking ontstaan tussen de Japan en de VS. Ook is de NAVO hier een grotere rol in gaan spelen, getuige de Japanse bijdragen aan NAVO- en VN-missies. Het versoepelen van de regels voor het ontwikkelen en exporteren van defensiematerieel leidt nu al tot overeenkomsten, zoals die met het VK en een overeenkomst met de EU die op het moment van schrijven besproken wordt. De keuze van Japan richt zich duidelijk op de EU en de VS als het op defensie aankomt. De NAVO lijkt hierin een steeds belangrijker rol te gaan spelen. Ook de NAVO zelf richt zich meer op nieuwe regio’s en nieuwe problematiek zoals de piraterij in de Golf van Aden. De betrekkingen tussen Japan en de NAVO verdienen het om nauwlettend gevolgd te worden in de komende jaren, zeker omdat de spanningen in Oost-Azië verder oplopen.■ Lucas van Bilderbeek studeerde Japanse Taal en Cultuur aan de Universiteit Leiden, met een specialisatie in Internationale Betrekkingen van Oost-Azië. Hij verdiept zich graag in postkoloniale analyse van en niet-traditionele vormen van veiligheidsissues.
Schriver, R., en Ma, T., 2012, The Next Steps in Japan – NATO Cooperation, The 2049 Institute Report, pp. 1 – 32 6 Tsuruoka M., 2011, ‘NATO and Japan,’ The RUSI Journal, vol. 156, no. 6, pp. 62 – 60 7 Tsuruoka M., 2009, ‘NATO’s Evolving Relationships with Asia-Pacific: Cooperation in Afghanistan and Beyond’, paper presented at the Annual Convention of the International Studies Association (ISA), New York, pp. 13–18 8 http://www.yomiuri.co.jp/job/biz/columnworld/20121105-OYT8T00965. htm 5
JASON Magazine * Nummer 1 2013
17
Thema/ABC-Wapens
ABC-W Crisis in het Midden-Oosten en daarbuiten
www.stichtingjason.nl
Is het probleem van ABC-wapens (atoom, biologisch chemisch) een probleem van het Midden-Oosten? Dat zou je wel denken als je de artikelen ziet die we hebben geschreven binnen dit thema: Syrië, Iran en Israël komen als casi prominent aan bod, met daar bovenop een interview bij de OPCW en een artikel over de mogelijkheid dat terroristen aan chemische wapens komen.
18
Laten we echter niet vergeten dat chemische wapens voor het eerst massaal werden ingezet op het ‘oude continent’, tijdens de Eerste Wereldoorlog. De enige keer dat atoombommen voor oorlogsdoeleinden werden gebruikt, was door de VS tegen Japan in de Tweede Wereldoorlog. Maar tegenwoordig zijn de ogen van de wereld gericht op die plekken waar ABC-wapens in handen zijn van onbetrouwbare of onstabiele regimes. En daar springt dit JASON-thema dan ook op in. Maar dankzij ons bezoek aan de OPCW zijn wij niet pessimistisch tegenover de voortgang die wordt geboekt in de bestrijding van chemische wapens. De toekomst van ABC-wapens is ongewis, en dat is maar goed ook.
Syrië bezit chemische wapens die het ontwikkeld heeft om Israël af te schrikken, maar die het nu dreigt te gebruiken tegen de eigen bevolking.
Egypte zette chemische wapens in tijdens de Jemenitische burgeroorlog in de jaren 60. Het land wordt ervan verdacht nog steeds onderzoek naar ABC-wapens te doen.
MATTHIJS HANNINK
JASON Magazine * Nummer 1 2013
Israël neemt een positie
van ‘deliberate ambiguity’ in wat betreft nucleaire proliferatie. De wereld gaat er met goede redenen vanuit dat het land een nucleair arsenaal heeft.
Thema/ABC-Wapens
Wapens
mische wikkeld schriku dreigt e eigen
ositie uity’ re gaat anuit eair
Irak bleek toch geen kernbommen te maken toen de VS het land in 2003 binnenviel. Saddam Hoessein beschikte wel over chemische wapens: in 1988 vermoordde hij zo’n 5.000 mensen met gifgas in de Koerdische plaats Halabja.
Iran zou nucleaire wapens ontwikkelen, hoewel het zelf beweert enkel civiele doeleinden na te streven met zijn nucleaire programma.
Pakistan is met eeuwige rivaal India nog steeds in een nucleaire wapenwedloop verwikkeld. Het land heeft kernbommen waar terroristen enkele jaren geleden verdacht dichtbij kwamen.
0
JASON Magazine * Nummer 1 2013
500
1000
19
Israël
De ogen van de wereld zijn gericht op de groeiende nucleaire machtpositie van Iran. Alles lijkt erop te duiden dat Iran een atoombom aan het vervaardigen is. Dat de productie hiervan hoogstens nog enkele jaren in beslag zal nemen, is voor Israël een nachtmerrie. Lieke Palies
www.stichtingjason.nl
I
20
sraël is als dichtbevolkt, maar relatief klein land – qua grootte ongeveer de helft van Nederland – dat bij een nucleaire aanval volledig weggevaagd zou worden. En volgens de Israëlische regering is dat gevaar zeer reëel. Dit najaar waarschuwde Benjamin Netanyahu, de huidige premier van Israël, tijdens een bijeenkomst van de Verenigde Naties dat Iran mogelijk volgend jaar al klaar is met het ontwikkelen van een nucleaire bom, en “[n]othing could imperil the world more than a nuclear-armed Iran”, aldus Netanyahu1. Mahmoud Ahmadinejad, huidig president van Iran, houdt echter stellig vol dat het nucleaire project enkel voor vreedzame doeleinden wordt ontwikkeld, en bekritiseert op zijn beurt de “arms race and intimidation by nuclear weapons and weapons of mass destruction by the hegemonic powers” en betreurt de “continued threat by the uncivilised Zionists [Israël] to resort to military action”2. Ondanks de ongemakkelijke formulering, zit er een kern van waarheid in de woorden van Ahmadinejad. De Israëlische positie ten opzichte van nucleaire wapens is namelijk ambigu. Israël heeft net als India en Pakistan het Non-proliferatieverdrag nooit ondertekend. Het neemt als enige staat de merkwaardige positie in van deliberate ambiguity ten opzichte van dit verdrag, waarmee het bevestigt noch ontkent in het bezit te zijn van kernwapens. Hierdoor is Israël niet juridisch verplicht om inspecties van het Internationaal Atoomenergieagentschap toe te laten – wat bijvoorbeeld voor Iran wel geldt (los van de discussie of Iran zich hier transparant genoeg voor openstelt). Beide landen leggen dus op hun eigen manier een gebrek aan transparantie voor de dag.
Militaire samenwerking tussen Amerika en Israel
Hoewel Amerika van het begin af aan achter Israël stond, hadden beide landen vaak last van botsende belangen. De Amerikaanse president Harry S. Truman erkende de staat onmiddellijk in 1948, maar stelde al snel een wapenembargo in. Zijn opvolger Dwight D. Eisenhower dwong Israël om zich terug te trekken uit de Gazastrook en alle Egyptische grondgebieden door te dreigen met VN-sancties. De boodschap was duidelijk: de Verenigde Staten stonden open voor militaire bescherming van de staat Israël, maar enkel onder hun eigen voorwaarden. De toenmalige Israëlische premier David Ben-Gurion benadrukte de noodzaak voor Israël om toegang te krijgen tot het ontwikkelen van nucleaire wapens om te verzekeren dat de Joodse bevolking hoe dan ook beschermd zou worden tegen een eventuele tweede Holocaust, want “Israël must be able to threaten a potential perpetrator with annihilation”3. Uiteindelijk vond Israël een bondgenoot in Frankrijk dat tot halverwege de jaren ’60 verantwoordelijk was voor de toevoer van wapens aan Israël, tot president Charles de Gaulle hier een einde aan maakte5 President Jimmy Carter was in zeer grote mate betrokken bij de totstandkoming en ondertekening van de Camp David-Akkoorden in 1977, tussen Menachim Begin en Anwar Sadat, de eerste toenadering tussen de Joodse staat en een Arabisch land. Op 22 september 1979 namen spanningen echter toe toen een verdachte flits werd waargenomen op zee tussen ZuidAfrika en Antarctica, door de Amerikaanse satelliet Vela 6911, wat mogelijk zou duiden op een atmosferische kernproef. Nog geen twee maanden daarvoor hadden de
“Israël heeft al eerder bewezen dat het tot militair ingrijpen tegen nucleaire installaties in staat is.”
JASON Magazine * Nummer 1 2013
VS en de Sovjet-Unie de internationale vredesverdragen SALT II (Strategic Arms Limitation Talks II) ondertekend, met als doel het aantal nucleaire wapens te beperken. Aanvankelijk werd gedacht dat Zuid-Afrika verantwoordelijk was voor de nucleaire test, vanwege haar geografische ligging en het feit dat de ontwikkeling van kernwapens ook daar plaatsvond. Later bleek uit onderzoek van het Internationaal Atoomenergieagentschap dat Zuid-Afrika nog lang niet klaar was voor een dergelijke vergevorderde proef.6 Ondanks het feit dat Israel het Gelimiteerde Kernstopverdrag (LTBT: Limited Test Ban Treaty) had ondertekend in 1963, dat het testen van nucleaire wapens verbood, leek het erop dat Israel wel eens verantwoordelijk zou kunnen zijn voor het Vela-incident. Voor president Carter, die voor een
Israël
Israël en de nucleaire
wapenwedloop
Muurschildering van de Israëlische premier Benjamin Netanyahu. Foto: Flickr.com
Altijd al gezworen vijanden? De verhoudingen tussen Iran en Israël waren zeker niet altijd zo gespannen. Tot de Iraanse revolutie in 1979 waren de twee landen zelfs zeer hecht; Iran leverde Israël olie in ruil voor inlichtingendiensten, wapens en ondersteuning in onderhandelingen met de Verenigde Staten in de periode dat de prowesterse sjah in Iran aan de macht was. De militaire samenwerking ging zelfs zo ver dat Israël in 1979 speciaal voor Iran een speciaal type raket had ontwikkeld in ruil voor olie ter waarde van $1 miljard, een transactie die werd onderbroken door de val van de sjah.3 groot deel de steun genoot van de grote Joodse diaspora in de Verenigde Staten, zorgde de mysterieuze lichtflits voor een uitermate ongemakkelijke situatie, dat het bondsgenootschap tussen de Verenigde Staten en Israël belemmerde.7. Ook tijdens de ambtstermijn van George H. W. Bush miste de verhoudingen tussen Amerika en Israel een zekere mate van con-
sistentie; President Bush beweerde dat hij openstond voor Israëlische vredesonderhandelingen in het Midden-Oosten, maar weigerde later tot het verstrekken van noodzakelijke leningen8. Eerder dit jaar heeft President Barack Obama nadrukkelijk aangegeven dat Israël de trouwste bondgenoot is de regio, en Amerika “will stand with Israël if they are attacked, and
JASON Magazine * Nummer 1 2013
(…) we have created the strongest military and intelligence cooperation between our two countries in history”9. Een krachtige Amerikaanse belofte, maar het is vraag hoewel waarde Israël hieraan zal hechten.
Wat gaat Israel doen?
Vanuit het perspectief van Israël zijn er maar twee keuzes: wachten tot Iran zich heeft ontwikkeld tot een nucleaire mogendheid, of Iran aanvallen om deze ontwikkeling tegen te gaan. Dat tweede loopt mogelijk uit op een groot regionaal conflict. Israël bevindt zich in een lastige positie. De vijandelijke houding van omringende Islamitische landen tegenover Israël in combinatie met de nucleaire wapenwedloop is voor veel Israëliërs zeer verontrustend. In 2010 sprak Netanyahu van ‘new calls for the extermination of
21
Israël in hoeverre Amerika Israël zal steunen als Israël de eerste aanval initieert. Een eerste Israëlische aanval kan Obama’s scepsis tegenover het Israël van Netanyahu alleen maar vergroten. Bovendien zou de Amerikaanse bevolking wel eens oorlogsmoe kunnen zijn van gewapend
“Israël neemt als enige staat de merkwaardige positie in van deliberate ambiguity ten opzichte van het Nonproliferatieverdrag.” ingrijpen in het Midden-Oosten. Het probleem ligt ook in de verschillende belangen van Amerika en Israël. Israël maakt zich minder druk over de consequenties van luchtaanvallen die Iran eventueel kunnen doen besluiten om uit het Nonproliferatieverdrag te stappen, aangezien
Israël van mening is dat Iran dit verdrag enkel als een dekmantel gebruikt waaronder de ontwikkeling van nucleaire wapens gestaag doorgaat. De Verenigde Staten hechten juist grote waarde aan de verplichte inspecties die verbonden zijn aan dit verdrag. Deze inspecties kunnen het belangrijke verschil aantonen tussen het vermogen om nucleaire wapens te ontwikkelen en daadwerkelijke bewapening.13 Het handelen van Israël wordt grotendeels beïnvloed door een siege mentality; een nationaal gevoel van isolatie en slachtofferschap, gevoed door de continue oorlogen die het land heeft uitgevochten met de Arabische wereld. De eenzame positie die het land inneemt in het Midden-Oosten maakt dialogen met regionale machten zoals Iran vrijwel onmogelijk14. Deze verharde mentaliteit leidt tot chronische alertheid voor zowel realistische (lessen geleerd uit het verleden) als mogelijke toekomstige aanvallen (de angst voor een atoombom of de staat Israël).15 De Verenigde Staten zullen een nucleaire aanval op Israël nooit accepteren, en Iran weet dit ook. Israël wil echter niet in de schaduw van een nucleair Iran komen te staan, want de littekens uit
www.stichtingjason.nl
the Jewish State’ tijdens een bezoek aan het Holocaust Museum in Jerusalem, een duidelijke verwijzing van de existentiële bedreiging die Netanyahu in een nucleair Iran ziet10 Israël heeft al eerder bewezen dat het tot militair ingrijpen tegen nucleaire installaties in staat is. Dit kwam voor het eerst duidelijk naar voren tijdens Operation Opera, een Israëlische verrassingsaanval in 1981 op de nucleaire reactor Osirak, een paar kilometer buiten Bagdad, Irak. De toenmalige minister van defensie, Ariel Sharon gaf aan dat ‘Israël cannot afford the introduction of the nuclear weapon [to the Middle East]. For us, it is not a question of balance of terror but a question of survival. We shall, therefore, have to prevent such a threat at its inception’.11 Een preventieve luchtaanval van de Israëlische Luchtmacht (IAF) zou zodanige schade toebrengen dat het Iranese nucleaire project hoogstens enkele jaren vertraging op kan lopen, aangezien de nucleaire faciliteiten van Iran – in tegenstelling tot die van Irak toentertijd – verspreid over het land liggen.12 De situatie is dan ook lang niet opgelost met een enkele luchtaanval. Daarnaast rijst ook de vraag
De Egyptische president Anwar Sadat (links), de Israëlische premier Menachem Begin (midden) en de Amerikaanse president Jimmy Carter (rechts) na het ondertekenen van de Camp Davidakkoorden in 1978. Foto: Flickr
22
JASON Magazine * Nummer 1 2013
Israël de verleden en de benauwde positie tussen vijandige staten – los van de huidige politieke onrust in buurlanden – dwingen Israël tot aanvallend handelen. Tegenstellingen en botsende belangen blijven een hoofdrol spelen in dit conflict, waarin compromissen onmogelijk lijken. Beide partijen, zowel Israël als Iran, hebben vanuit hun eigen positie gelijk, aangezien hun acties gezien kunnen worden als een wederzijdse self-fulfilling prophecy; Iran legt de nadruk op Israëls bereidheid om aanvallen in te zetten die zijn gebaseerd op onvolledige informatie, terwijl Israël de agressiviteit van Iran onderstreept, dat de internationale gemeenschap in gevaar brengt door het gebrek aan transparantie over haar eigen nucleaire productie. Wie het gelijk aan zijn zijde heeft zal lang een twistpunt blijven, maar escalatie lijkt slechts een kwestie van tijd.■ Lieke Palies heeft haar Master behaald in Near and Middle Eastern Studies, met een major Arabische Literatuur, aan de School of Oriental and African Studies in Londen. Haar masterscriptie richtte zich over de vorming van stereotypes en oriëntalistische visies van Westerse reizigers in het Midden-Oosten. Ze behaalde haar Bachelor Europese Studies met variant Rechten en Arabische taal (2010) aan de Universiteit van Amsterdam, met een eenjarig uitwisselingsprogramma voor Midden-Oosten studies en algemene literatuur aan de Universiteit van Edinburgh. Lieke’s interesse gaat uit naar het multiculturele debat en de positie van vrouwen, (etnische) minderheden en de vorming van diasporas in het Midden-Oosten.
Foto: Flickr
Eindnoten 1 2012. Israël’s Netanyahu urges ‘red line’ over nuclear Iran. BBC News. 27 september. Available at: http://www.bbc.co.uk/news/world-middleeast-19746994 [accessed on 22 October 2012]. 2 2012. UN: Iran’s Mahmoud Ahmadinejad rejects nuclear threat. BBC News. 26 september. Available at: http://www.bbc.co.uk/news/worldmiddle-east-19735848 [accessed on 22 Oktober 2012]. 3 Neff, D., 1991. The U.S., Iraq, Israël, and Iran: Backdrop to War. Journal of Palestine Studies. Vol. 20, No. 4, pp. 24. 4 Monteiro, P., and Debs, A., 2012. The Strategic Logic of Nuclear Proliferation. Available at: http://www.fflch.usp.br/dcp/assets/docs/PDF/ Monteiro_and_Debs__2012___The_Strategic_Logic_of_Nuclear_Proliferation___USP_.pdf [accessed at 29 October 2012]. 5 Gazit, M., 2000. The Genesis of US-Israëli Military-Strategic Relationship and the Dimona Issue. Journal of Contemporary History. Vol. 35, No. 3., p. 414. 6 Sokolski, H. (ed.), 2012. Nuclear Nonproliferation: Moving Beyond Pretense. Preliminary Findering of NPEC’s Project on Nuclear Nonproliferation Policy. Arlington: NPEC. P. 191-120 . 7 Sokolski, H. (ed.), 2012. Nuclear Nonproliferation: Moving Beyond Pretense. Preliminary Findering of NPEC’s Project on Nuclear Nonproliferation Policy. Arlington: NPEC. P. 121. 8 Spiegel, S. L., 2012. Obama and Israël: The Record, the Facts. The
Huffington Post. 24 October. Available at: http://www.huffingtonpost.com/ steven-l-spiegel/obama-and-Israël-the-reco_b_2008906.html [accesssed on 4 November 2012]. 9 Spiegel, S. L., 2012. Obama and Israël: The Record, the Facts. The Huffington Post. 24 October. Available at: http://www.huffingtonpost.com/ steven-l-spiegel/obama-and-Israël-the-reco_b_2008906.html [accesssed on 4 November 2012]. 10 Hendel, Y., 2012. Israëli Defense: Iran’s Nukes and Israël’s Dilemma. Middle East Quarterly. Vol. 19, No. 1, p. 33. 11 Hendel, Y., 2012. Israëli Defense: Iran’s Nukes and Israël’s Dilemma. Middle East Quarterly. Vol. 19, No. 1, p. 31. 12 Raas, W., and Long, A., 2007. Osirak Redux: Assessing Israëli Capabilities to Destroy Iranian Nuclear Facilities. International Security. Vol. 31, No. 4, p. 14. 13 Allin, D. H., 2012. Rumours of War. Survival: Global Politics and Strategy. Available at: http://www.iiss.org/survival/rumours-of-war/ [accessed at 29 October 2012]. 14 Allin, D. H., 2012. Rumours of War. Survival: Global Politics and Strategy. Available at: http://www.iiss.org/survival/rumours-of-war/ [accessed at 29 October 2012]. 15 Lloyd, D., 2012. Settler Colonialism at the State of Exception: The Example of Palestine/Israël. Settler Colonial Studies. Vol. 2, No. 1, p. 69.
JASON Magazine * Nummer 1 2013
23
OPCW
15 years of OPCW: striving towards global disarmament The Organization for the Prohibition of Chemical Weapons (OPCW) is celebrating the 15th anniversary and drawing conclusions about its existence. There is no doubt that this organization, unique in its universality and methods of functioning, has also proven uniquely effective: two-thirds of the declared chemical weapons supplies have been destroyed, with the rest on their steady way to non-existence. Successes and difficulties, international security and the future perspectives for OPCW were among the things we talked about with Mr. Michael Luhan, Spokesman and Head of Media & Public Affairs.
www.stichtingjason.nl
natalia Kadenko
24
Mr. Luhan, thank you for agreeing to this interview. To begin with, could you tell us a bit about your professional formation and your working experience at OPCW? I’ll finish my fifth year with OPCW this January. My professional formation was in journalism, working as a practicing journalist and magazine writer for the first fifteen years of my post-university career. And then I jumped the fence, what’s called, “from hack to flack”. In English professional slang, hacks are journalists, and PR people are flacks. And it’s a fairly common thing when a lot of people jump the fence and go from being a journalist showing up at the press conferences to being a flack giving a press conference, from being an antagonist of the institution to being its spokesman or defender. So I did that twenty years ago. And I have stayed on that path ever since, working in the general field of advocacy and communication. I’ve worked for 8 years for the WHO, and so I have quite a deep, secular understanding of public health and, specifically, the issues I have worked on at WHO. This is the first time I work in the sphere of arms control, disarmament and non-proliferation, and it’s a huge cultural difference. You see, as a journalist who used to work in warzones I am still not equipped with these basic instincts of suspicion, of being paranoid about following rules and regulations. But OPCW
“The situations in Libya and Syria […] thrust OPCW into the limelight in a way that it never happened in the whole now fifteen years of its existence.”
is slowly coming out of the 20th century, as I say. And we are making really considerate efforts now to be as transparent as we possibly can, to offer venues of participation for civil society, for academics having interest in the Chemical Weapons Convention and the work of OPCW, and to be as forthcoming as we can with the media. It’s very timely moment for us to achieve that kind of level of transparency because of the situations in Libya and Syria. Both of these thrust OPCW into the limelight in a way that it never happened in the whole now fifteen years of its existence. The chemical weapons issue in Syria is a major international concern. It’s part and parcel with the larger concerns about the conflict and humanitarian crisis. Speaking about Syria, the National Council has been recognized by France and might be recognized as a legitimate representative organ of Syria by other states. In that case, will OPCW approach them No. about their possible joining of the Chemical Weapons Convention? No, for a very simple reason: because governments are not members of the organizations – states are members of the organization. It’s a very key distinction to understand. Here, the case of Lybia is very interesting: it joined the Chemical Weapons Convention as a state party in 2004 under the regime of Muam-
JASON Magazine * Nummer 1 2013
OPCW mar Gaddafi, which fell last year and was replaced by the regime representing the rebel force. And the new regime automatically inherits all of the same obligations as the previous regime. It was a bit of a novel situation when a new government, in fact, discovered a small cash of chemical weapons that had not been declared by the Qaddafi. And it was a surprisingly complicated issue for us to deal with for purely legal reasons, because we don’t make any distinction between governments. We can’t; our focus is with states parties and their responsibilities. In the case of Syria, it is not a state party to the Chemical Weapons Convention: it has not even signed a convention, much less ratified it. We cannot engage with any actor concerning Syria, except engaging with the government on the official basis, and we have tried to do that for many years now, tried to encourage Syrian government representatives to really consider the benefits of joining this treaty. With little success… We’ve never had any official response to any of our overtures. They didn’t give any arguments against joining the Chemical Weapons Convention? Something like Israel’s security concerns, for instance? Israel has signed a convention, not ratified it. Syria as a nonstate party has never even signed a convention. It means that Syria has reserved for itself the legal rights to continue developing and producing chemical weapons and stockpile them. There is nothing illegal about that under international law, because Syria never signed the Convention. It does not have the legal right to use chemical weapons against anyone; a ban on use of chemical weapons is customary law now, and that’s recognized universally. Israel is a signatory (and Myanmar is another signatory state that has never ratified the Convention), but we have no legal mandate to verify that Israel or Myanmar are, in fact, complying with the provisions of the Convention. If you ratify the Convention, that means you are becoming a state party and you are subject to all the provisions of the Convention, including the verification annex. So that’s to say, whatever business Syria and Israel may have bilaterally about chemical weapons, we are really out of that argument. If the two of them were states parties, and Israel had a concern about possible chemical weapons in Syria, it could request us to undertake the challenge inspection. But because neither are states parties, we don’t comment publically on the chemical stockpiles and munitions that Syria may or may not have because we don’t know. We only know what we know on the basis of on the ground inspections, and in the absence of that, it’s useless for us to speculate. We simply don’t know. Syria is just a massively complicated situation. But we have taken a very close and systemic look at all scenarios that we can postulate that might engage us in Syria. But we’re fairly limited and, in most cases, we depend on us being requested by UN Secretary General to put our resources at the disposal of UN Secretary General for investigation that would be conducted under a UN mandate, not under an OPCW mandate, in which case our inspectors would be working as UN envoy, not as OPCW envoy. That is what we would offer them because we house a great amount of expertise when it comes to chemical industry. So we have looked at a variety of scenarios and we have been undertaking exercises of various kinds to prepare ourselves the best we could, knowing what is known about the internal circumstances.
Considering the situation in Israel and Gaza, is OPCW monitoring the situation for possible use of chemical weapons, if such chance is there at all? No. Israel is not a state party and is not obligated to make declarations to us; we cannot undertake any investigation. By way of example, during the incursion into Gaza four years ago there was quite an outcry about the use by Israel of white phosphorus and allegations that this was a violation of the Chemical Weapons Convention. First of all, again, we weren’t in a position to verify how Israel may have used this white phosphorus. It was quite evident that they have because there was a video of it – but the fact is, the white phosphorus is not classed as a chemical weapon. It is regarded as a perfectly acceptable conventional weapon, if it’s used for the purposes for which it was designed: one is to obscure the battlefield, covering it with the cloud so that the troops can move forward, and the other is to illuminate the battlefield at night. And if white phosphorus is used to deliberately target enemy forces or civilians, that could quite possibly be construed as a violation of the Convention. Any toxic chemical which through its toxic process is used to harm or to kill humans would be considered a violation of the Convention. To continue speaking about the principle of universality for the Chemical Weapons Convention, how about the possibility of incorporating Egypt? Has it been approached with the suggestions to join? Egypt and Israel actually have regularly engaged with the OPCW. Even as a non-state party you can attend our annual conference as an observer and send people to participate: we have a wide range of capacity-building activities, trainings and seminars. Both Israel and Egypt have attended our conferences and they have sent people to participate in regional meetings as observers, as well as in capacity-building activities. We have an ongoing conversation with both of these countries, which is of an entirely different nature with our nonrelationship with the Syrian regime. But, unfortunately, we have recognized for quite a long time that a continuing resistance of these three countries to join the Convention is hostage to the nuclear situation and hostage to the position of the Arab countries that Israel is a nuclear state. And it’ll last until Israel joins the Non-Proliferation Treaty and makes itself subject to IAEA inspections. I continue to think that when the Arab spring finally runs its course and after a period of stabilization it may very well improve the prospects for these remaining countries to join the Convention.
“We cannot engage with any actor concerning Syria, except engaging with the government on the official basis.”
Since we’ve brought up the different kinds of weapons of mass destruction, do you think that the Convention’s success is perhaps due to the fact that chemical weapons are… Passé? Indeed - so the states can discard their chemical weapons and concentrate on something different. We understand that the Chemical Weapons Convention was the result of a historical fluke. The end of the Cold War coincided with the end of Iran-Iraq war, which saw the large scale deployment of chemical weapons. The two of these factors combined to really motivate the United States and the former Soviet Union to conclude this treaty. It was in the course of negotiating the bioweapons convention that is was realized that if we are going to have a convention against biological weapons, we should also have
JASON Magazine * Nummer 1 2013
25
OPCW
“The core business currently is destroying chemical weapons and creating a stable effective global regime to ensure preparedness to the next phase of OPCW’s future.” a convention against chemical weapons. But it took 17 years before geopolitical circumstances combined to create the conditions to conclude this treaty. That happened in 1992 and the distinguishing aspect of the Convention vis-à-vis, for example, the bioweapons convention, is that there is a verification annex – the states parties to bioweapons convention have never been able to agree on verification. So the Chemical Weapons Convention has a very highly developed, choreographed verification regime that, depending on what kind of activity we may be talking about, ensures that you have to declare those activities to OPCW so that is goes in our database and we can monitor. In the case of the Non-Proliferation Treaty, you may know that there is a big difference between the OPCW and that treaty: the latter has never set a timeline for the five original nuclear powers to do away with their stockpiles, whereas the Chemical Weapons Convention has no such first- and second class status. All states parties have
www.stichtingjason.nl
“Chemical weapons have been called the poor man’s WMD.”
26
identical responsibilities and obligations, and the first obligation is that nobody can have chemical weapons. But yes, chemical weapons have been called the poor man’s WMD. The negotiations to conclude the Convention were mostly focused on the United States and the Soviet Union, and there was an understanding that there were some other countries here and there that also had chemical weapons programs; but of the few countries that joined nobody even suspected they had them, so this was one of the real virtues of the decision to conclude a multilateral treaty. Both the US and the Soviet Union had many years before concluded that it was most unlikely that they would ever use their massive stockpiles, which offered no strategic advantage and remained the gigantic mountains of toxicity that had be maintained. Of course, one of the other things that propelled the negotiations forward to conclude the treaty was the disintegration of the Soviet Union, when suddenly not just chemical, but nuclear stockpiles were stored under the frightful security conditions. The US Senator Richard Luger created what’s called “Nunn-Luger initiative”, or the nuclear threat initiative, after his trip to the former Soviet Union after the breakup. He went to a chemical weapons stockpile in a place called Shuchye in Siberia. Lugar famously posed for a photograph of him with an open suitcase containing a 155 mm artillery shell that was loaded with nerve agent. And he said, ‘you know, if this shell were fired into a stadium, and it properly dispersed, it would kill everybody in the stadium. ’ He could literally put it in the suitcase and walk out of the door with it! So, this was the sense of urgency to get this treaty concluded and to first of all secure the stockpiles. In fact, the US and the G8 countries provided a lot of money to the Russian Federation to get on with the business of destroying the stockpiles. Russia had good political intentions in joining the convention, declaring all the stockpiles and complying with the verification conditions so far, but it was not realistic, given the tattered state of the economy, that Russia could justify with the voters devoting all the resources to destroying the stockpiles.
The G8 partnership, together with the Nunn-Luger initiative, provided billions of dollars to the Russians to help accelerate their destruction activities. And still, they haven’t met the deadline. No, neither the Russians, no the US met the deadline, but, in retrospect, an overwhelming number of states parties to the Convention recognized that when they concluded the Convention, it was preposterously optimistic. The initial deadline was ten years! I think the one country that more or less met that deadline was Albania, because they had a tiny stockpile and destruction was entirely funded and conducted by the United States. So, the Convention had a provision where this so-called final deadline could be extended for another five years, and this deadline has just passed in April this year. But even with the additional five years, Russia’s numbers are under 70 per cent now, and those of the US surpass 90 per cent. It’s a mammoth undertaking for those two countries. When OPCW enters the post-destruction phase, what will be the priorities of its functioning? Will it perhaps focus on preliminary non-proliferation? “Non-proliferation” is the word that can’t be said – “preventing the misuse of toxic chemicals” is used instead. “Non-proliferation” immediately raises the issue between the developing countries of the South and the industrial North. “Non-proliferation” is seen as the way to put the powerless countries out of the game, while the developed ones retain their advantage. For now, the main source of unanimity for states parties to the Chemical Weapons is one thing – getting rid of chemical weapons; the prevention of making the new weapons introduces the issues of difference. OPCW has done a great job politically on keeping all the states as parties to the treaty. The core business currently is destroying chemical weapons and creating a stable effective global regime to ensure preparedness to the next phase of OPCW’s future. The issue of chemical security becomes important, especially with the issue of terrorism. OPCW tries to put the discussion about this dimension of security forward; it is, among others, the task of the Technical Secretariat to support and encourage this discussion. Third Review Conference will be the most consequential in the history of OPCW. The important business to agree on is how we are going to change to be able to contribute to the world’s security in the future. Thank you very much! Natalia werkt aan haar promotieonderzoek naar politieke problemen van internationale systemen en globale ontwikkeling in Oekraïne. Ze studeerde International Relations in Oekraïne en Nederland en rondde een minor Engelse vertaling af. Natalia liep stage bij de Oekraïense ambassade in Nederland en studeerde Duits in het kader van verschillende uitwisselingsprogramma’s in Duitsland. Naast haar studie heeft ze geschreven voor Debat en Vox Discipulorum. Haar professionele interesse ligt op het gebied van internationale immigratie en Europese immigratiepolitiek, milieubescherming en nucleair energiebeleid.
JASON Magazine * Nummer 1 2013
Terroristen
Beat ‘em to the punch: is preventive war legitimate in the age of terrorism? Imagine a situation in which the high-level official of a given country announces that a number of chemical weapons may be unaccounted for but thus far there is no exact information to provide the public. The administration fears that, should these weapons not be safe, they could be used against the civilian population or sold to a neighbouring state and, worryingly, there are no exact data on who is in current possession of the weapons or even what – if any – weapons have disappeared. Alba I. León
U.S. Army Soldiers put their gas masks on for a simulated chemical attack during a training mission near Camp Ramadi, Iraq, Sept. 25, 2007. Foto’s: flickr.
T
his nightmarish scenario was presented to U.S. Secretary of Defence Leon Panetta in late September of 2012, during an update on the situation in Syria. His country’s intelligence had lost track of chemical weapons believed to be in possession of the Assad regime, and was unable to confirm what had happened to them.1 For this reason, the declarations of President Assad that he would not use chemical weapons against the civilian population have been received with caution by the international community, amidst an already complicated internal situation.2 While the responsibility for the safe storage and the eventual destruction of chemical arsenal falls to states, one question undoubtedly surfaces when looking at situations like Syria: would it be legitimate, or even legal, to pre-empt rogue countries or terrorist groups from obtaining this arsenal through the use of preventive strikes?
Preventive war in the limelight
The eradication of chemical weapons has been a priority since the end of World War I and has gained new relevance in light of the risks of those weapons falling in the hands of groups which could use them to commit terrorist acts. The legal regime that governs over these matters, the Chemical Weapons Convention, and the agency in charge of implementing its provisions, the Organisation for the Prohibition of Chemical Weapons (OPCW), have met with great success: around 74% of all chemical weapons known to be possessed by the states parties have been destroyed to date.3 However, there are six states around the world that have refused to sign and are therefore not party to the Convention nor member of the OPCW, among which Syria.4 The country is currently in turmoil and, even though suspicions that groups other than the government may obtain chemical or biological
JASON Magazine * Nummer 1 2013
Caroline test The Caroline test establishes that in order to justify the use of force as anticipatory self-defence, there must be a necessity due to the imminence of the threat and the lack of peaceful options. Moreover, the response of the party must be proportionate to the impending threat.
weapons have thus far proved unfounded, there is a possibility that the scenario becomes real, leading to uncertainty within in the region. The government of the United States has been concerned with finding a solution to the possibility of rogue groups or governments obtaining certain types of weapons. Already in 2002, in the US National Security Strategy presented by the G.W.
27
Terroristen Bush administration the possible use of preventive war was discussed. The US president was then spearheading efforts to remove Saddam Hussein from power in Iraq, alleging that the regime possessed so-called weapons of mass destruction (WMD, including nuclear as well as chemical and biological weapons) or at least the capability to acquire or produce them. The U.S. government was adamant that the threat of future capability should not be taken lightly, even though the Iraqi regime did not pose an immediate concern to the international community at that specific point in time. The US government argued that it could be necessary to act because the Iraqi regime represented a future threat and did not rule out launching a preventive war through which all Iraqi capacity for a build-up of WMD would be wiped out.5 However, when the Bush administration sought support for its preventive Iraq invasion, international public opinion was clear: a pre-emptive attack would be contrary to the most basic legal principles in customary international law and thus the ‘preventive war’ desired by the U.S. government against Iraq was not authorised by the UNSC. That did not stop a coalition led by the United States from launching an invasion of Iraq based on the premise that the country was in possession of material to develop weapons that could pose a threat to the international order. Even though the threat proved to be nonexistent, the question remained whether a preventive measure would help to control countries, and groups which had not adhered to the international legal regimes that regulated these matters.
Right:George W. Bush was one of the main proponents of the ‘preventive war’ doctrine. Photo: U.S. Navy Mass Communication Specialist 3rd Class Kevin J. Steinberg Under: Exercise of the Georgia National Guard to protect against the effects of hazardous fallout. Photo: Sgt. Jerry De Avila, 124th Mobile Public Affairs Detachment
www.stichtingjason.nl
A turning point in the principle of self-defence?
28
Is it now time to redefine the parameters used to define self-defence? Actors have changed and along with them strategies and timeframes for action, so international law should be able to adapt to these new realities; yet, discussing self-defence within the framework of preventive or preemptive use of force exposes the ethical questions that are part and parcel of the international legal system. Self-defence is recognised in international law. It allows states to establish under what circumstances the use of force can become acceptable, including the use of military force without the approval of the United Nations Security Council (UNSC), in cases of armed attack.6 However, the use of military force is not sanctioned to prevent an attack that may be likely but is not imminent.[7] Customarily, the appropriateness of pre-emptive strikes in self-defence has been measured against the so-called Caroline test, according to
which the necessity for pre-emptive self defence must be “instant, overwhelming, and leaving no choice of means, and no moment for deliberation”.7 This does not imply that a state is left unable to defend itself, but that in order for its defence to be considered legitimate, the state must show that the use of force was proportional to the threat and a last resort. Historically, the Caroline test has been applied in cases regarding disputes only between states. However, terrorist groups have been recognised as a threat to international peace and security by UNSC Resolution 1368 and measures to combat terrorism have actually, yet somewhat ambiguously, been accepted as legitimate.8
JASON Magazine * Nummer 1 2013
Nevertheless, applying the Caroline criteria to groups such as al-Qaeda becomes incredibly difficult: pinpointing the exact location and timing of a possible attack remains easier said than done. Moreover, even if a state or a group of states sanctioned by the UN Security Council would attempt to destroy the alleged weapons in an attack, the uncertainty would be compounded by a margin of error due to speculation. While most citizens of the world are far removed from conflict scenarios where a preventive attack would become an option, the costs in civilian lives from miscalculations and errors are still too high to be acceptable as collateral damage. Further, cleanup efforts
Terroristen
“Applying the Caroline criteria to groups such as al-Qaeda becomes incredibly difficult.” of actions, in economic, but also in social and prestige terms. Launching a preventive attack in an attempt to destroy a chemical weapons arsenal clearly shows the dilemmas that states face, the costs and the perceived gains. Going down the slippery slope of ascribing capability where there may or may not even be intent is a risk that not many countries should be willing to undertake. The costs of being wrong could very well be too high.■
for agents such as sarin and mustard gas may take years and the consequences for the local populations and ecosystems would add to the potential for disaster.
Final considerations
The ban on chemical weapons has been applied by most states, showing almost universal recognition that such weapons should not be part of states’ arsenals. However, in spite of the OPCW’s success, there is still the need to control and make sure that the remaining weapons are
handled safely. While a debate on whether preventive strikes should become an accepted part of international law rages on, the idea that there may be a (possible) future threat posed by state or non state actors is not yet in itself sufficient to approve of the use of force against the territory of another state or a specific group in a preventive manner. International law is not only a means through which states seek to regulate their interactions. It is also a system that allows states to weight the costs and the benefits
Eindnoten 1 Foreign Policy, 28 September 2012, http://e-ring.foreignpolicy.com/ posts/2012/09/28/panetta_we_ve_lost_track_of_syrian_chemical_weapons [accessed 2 November 2012]. See also Foreign Policy, 24 February 2012, http://thecable.foreignpolicy.com/posts/2012/02/24/exclusive_state_department_quietly_warning_region_on_syrian_wmds [accessed 29 October 2012]. 2 Syrian State Television, via the New York Times, July 23 2012, http:// thelede.blogs.nytimes.com/2012/07/23/syrian-officials-statement-on-w-m-d/ [accessed 30 October 2012]. 3 World Eliminates 74 Percent of Known Chemical Weapons, Global Security Newswire, 23 May 2012, http://www.nti.org/gsn/article/knownchemical-arms-almost-75-percent-destroyed-opcw-chief-says/ [accessed 29 October 2012]. 4 Along with Syria, five other states (Angola, Egypt, North Korea, Somalia and South Sudan) have neither signed, nor ratified the Chemicals Weapon Convention. Israel and Myanmar, while signatory states since 1993 have
Alba I. León behaalde haar haar LLM met specialisatie in Law and Politics of International Security aan de Vrije Universiteit Amsterdam (2011). Daarvoor heeft ze in Mexico gestudeerd, waar ze oorspronkelijk vandaan komt. Gedurende haar studie heeft Alba als vrijwilligster gewerkt bij organisaties op het gebied van vredesopbouw en ontwikkelingssamenwerking en heeft voor verschillende buitenlandse bladen geschreven. Haar professionele interesse ligt op het gebied van migratie en mensenrechten. Zij is mede-eigenaar van Editio, een vertalingsbureau die werkt met het Nederlands, Spaans en Engels.
not yet ratified the Convention. For more information see http://www.opcw. org/about-opcw/non-member-states/ [accessed 27 October 2012]. 5 Pierson, C. (2004). Pre-emptive Self-Defense in an Age of Weapons of Mass Destruction: Operation Iraqi Freedom, Denver Journal of International Law and Policy, 33/1, p. 150. 6 UN Charter, Art. 51 Nothing in the present Charter shall impair the inherent right of individual or collective self-defence if an armed attack occurs against a Member of the United Nations, until the Security Council has taken measures necessary to maintain international peace and security. 7 Kirgis, F.L. (2002). Pre-emptive Action to Forestall Terrorism, ASIL Insights, available at: http://www.asil.org/insigh88.cfm. [accessed 28 October 2012]. See also: The Caroline (exchange of diplomatic notes between Great Britain and the United States, 1842), (1906). Digest of International Law 409, 412. 8 UN Security Council Resolution 1368 (2001) http://avalon.law.yale.edu/ sept11/unsecres_1368.asp
JASON Magazine * Nummer 1 2013
29
Iran
Iran en Nucleaire Z Als we de westerse media mogen geloven kan het diplomatieke hoofdpijndossier rond de Iraanse nucleaire ambities naar één vraag worden teruggebracht: moet de internationale gemeenschap toestaan dat Iran ‘de bom’ ontwikkelt? De historische achtergrond en feiten geven echter aan dat de realiteit eindeloos weerbarstiger is. Alle reden om in het licht van het thema in dit magazine wat duidelijkheid te verschaffen in deze dichte mist die lijkt te zijn ontstaan door beeldvorming. Thijs Smit
H
et gegeven dat Iran, ondanks de enorme reserves aan fossiele brandstoffen in het land, zijn zinnen heeft gezet op nucleaire energie, levert in de huidige tijd de nodige verdachtmakingen op. Hoe anders was echter het beeld toen Iran eind jaren vijftig met medewerking van de Verenigde Staten zijn eerste nucleaire stappen zette. Als volwaardig lid van de ‘moderne wereld’ was het indertijd volstrekt logisch dat de sjah zijn noble fuel niet wenste te verspillen. Dit beeld sloeg echter radicaal om toen Iran, als gevolg van de Islamitische Revolutie in 1979, werd omgedoopt tot een islamitische republiek.1
www.stichtingjason.nl
Indamming van nucleaire ambities
30
Iran, dat al sinds 1958 lid is van het Internationale Atoomenergie Agentschap (IAEA), vroeg zoals het non-proliferatieverdrag (NPV) dicteert in 1982 om assistentie en middelen van de kernmogendheden om de opbouw van een eigen nucleaire energievoorziening te kunnen voortzetten. Als het IAEA onder druk van Washington de toezegging tot assistentie een jaar later weer intrekt, lijkt het er op dat de VS het startschot hebben gegeven voor een beleid van indamming met betrekking tot de nucleaire ambities van Teheran. Hoewel het NPV stelt dat bestaande kernmogendheden staten assistentie zouden moeten verlenen bij het opstarten van een civiel nucleair programma, trekken China en Argentinië hun toezeggingen op dit gebied
eveneens in na druk van de VS. Ook Rusland zet zijn samenwerking met Iran op dit dossier op een laag pitje.
“Ondanks alle verdachtmakingen heeft Iran tot op heden, ironisch genoeg, nog nooit het NPV geschonden.” JASON Magazine * Nummer 1 2013
De alarmbellen voor de internationale gemeenschap gingen echter pas af in 2002. In dat jaar publiceerde een vanuit Europa opererende Iraanse oppositieorganisatie een rapport waaruit bleek dat Iran op twee geheime plaatsen werkte aan nucleaire faciliteiten. Iran schond hiermee echter niet het NPV - het was namelijk nog niet verplicht dit te melden omdat beide faciliteiten zich nog in een vroege aanbouwfase bevonden. Daarbij was de ambitie van Iran om, na het uitblijven van assistentie van de kernmogendheden, zelf nucleair materiaal te gaan verrijken niet in tegenspraak met de regels van het verdrag. De gewekte argwaan was echter niet meer weg te nemen bij
Iran
e Zelfbeschikking De atoomambities van Teheran in perspectief
kop in trachtte te drukken onder druk van economische sancties.3 In september 2009 werd, met het nieuws dat Iran een nieuwe ondergrondse verrijkingsfaciliteit aan het bouwen was in Fordow, duidelijk dat de sancties niet tot het gewenste resultaat hadden geleid. Dit nieuws leidde, met VN-resolutie 1929 (juni 2010), tot een nieuwe serie aan sancties tegen het Iraanse regime en daarbij schroefden de EU en de VS hun sanctieapparaat op tegen de theocratie. De nieuw opgelegde sancties zorgden ervoor dat bij het Iraanse regime iedere mogelijk overgebleven goodwill om tot meer
“De alarmbellen voor de internationale gemeenschap gingen pas af in 2002.”
Karakteristieke wandschildering op de voormalige Amerikaanse ambassade in Teheran. Foto: Flickr.com
het Westen. Iran besloot derhalve aan de onderhandelingstafel bij te schuiven met Groot-Brittannië, Frankrijk en Duitsland (E3) met als resultaat dat Iran zich vrijwillig toelegde op een tijdelijke stop van het verrijkingsprogramma.
Verharding van posities
Terwijl Teheran geen verdragsbepalingen had geschonden, was de Iraanse regering dus niettemin bereid gebleken het verrijkingsprogramma tijdelijk stop te zetten. Dit genereerde bij het Westen echter geen soepeler opstelling. Onder aanvoering van de VS was (en is) het uiteindelijke doel van alle diplomatieke inspanningen een permanente stop op de verrijking.
Toen deze uiteindelijke eis op tafel werd gelegd overspeelde de E3 zijn hand. President Ahmedinejad, die op dat moment slechts twee dagen president was, zag in het Europese verzoek een rechtstreekse schending van de eerder gemaakte afspraken en stelde: “We won’t hold talks with anyone about the right of the Iranian nation to enrich uranium.”2 Toen de Iraanse kwestie op 4 februari 2006 werd overgedragen aan de VN-Veiligheidsraad was, vanuit Iraans perspectief, de vernedering compleet en trok Iran zich terug uit elke vorm van medewerking buiten het NPV. Het leidde tot VN-resolutie 1696 waarbij de Veiligheidsraad de nucleaire ambities van de Iraanse machthebbers de
JASON Magazine * Nummer 1 2013
constructieve stappen te komen definitief verdween. Een voorbeeld hiervan was de terugtrekking van Iran bij de zogeheten ‘nuclear fuel swap deal’, een overeenkomst waarbij Iraans laag-verrijkt uranium tot 20 procent zou worden verrijkt in Rusland.4 Het uitblijven van succes van de opgelegde sancties doet het Westen haar beleid echter niet herzien. Ook recentelijk werd het sanctieapparaat verder uitgebouwd om de Iraanse leiders te bewegen het verrijkingsprogramma stil te leggen en de uitstaande vragen van IAEA, die betrekking hebben op de potentiële militaire dimensie van het nucleaire programma, beantwoord te zien.
Verdere verrijking
Ondanks alle verdachtmakingen heeft Iran tot op heden, ironisch genoeg, nog nooit het NPV geschonden. Wel voldoet Iran – door de moeizame toegang die onderzoekers van het IAEA soms verkrijgen tot de nucleaire faciliteiten in Iran – niet altijd volledig aan het vrijwillig ondertekende Additional Protocol. Dit is een aanvullende bepaling die IAEA-onderzoekers de volledige vrijheid moet geven om zonder aankondiging overal binnen te kunnen stappen. Deze bepaling is echter nog niet geratificeerd door het Iraanse parlement. Hierbij moet echter wel worden opge-
31
Iran merkt dat de VS het aanvullende protocol ook niet hebben geratificeerd.5 De nucleaire ontwikkelingen zijn tot op heden echter niet uitsluitend te herleiden tot een militair nucleair programma, maar uit te sluiten is dit ook niet. De angst die heerst binnen de internationale gemeenschap lijkt voornamelijk gebaseerd te zijn op het gegeven dat Iran op dit moment in staat is gebleken uranium te verrijken van 3,5% naar 20%. En hoewel het niveau van 90%, wat noodzakelijk is voor nucleaire wapens ver weg lijkt, kan de stap van 20 naar 90% aanzienlijk sneller worden gemaakt dan die van 3,5 naar 20%. In geen land lijkt de geschiedenis een grotere rol te spelen dan in Iran. Na de historische ervaringen van de afgelopen 200 jaar waarin Iran zich een speelbal voelde van het Westen, drijft het ayatollah-regime op een sterk gevoel van eigenwaarde wat binnen de Iraanse cultuur een immense rol lijkt te spelen. In dit licht is Teheran extra sensitief voor een ongelijke behandeling. Door Iran, buiten de verdragsbepalingen van het NPV, te weerhouden een
“Er kan moeilijk worden beweerd dat Teheran ten aanzien van zijn buitenlands beleid onbezonnen irrationeel handelt.”
www.stichtingjason.nl
eigen civiel programma op te bouwen, reikt het Westen de theocratie feitelijk het ideale instrument aan om de Iraanse bevolking duidelijk te maken dat het Westen met twee maten meet. Alhoewel de steun onder het Iraanse volk voor het regime tanende is, verwerpt slechts 19% van de bevolking de ontwikkeling van een eigen nucleaire capaciteit.6
32
Tussen ratio en trots
Het lijkt dan ook in het belang van de Iraanse machthebbers om de verdachtmakingen nooit volledig op te helderen, maar tegelijkertijd het verdrag niet te schenden. Uit de angst dat ‘de schurkenstaat’ iets achterhoudt blijft het Westen de sancties verzwaren, waardoor Teheran zijn antiwesterse opstelling kan blijven legitimeren. Het mag duidelijk zijn dat de ingeslagen weg van het Westen niet tot resultaat leidt. Een militaire oplossing waar Israël alsmaar steviger op aan lijkt te dringen zal, afgezien van het enorme risico van militaire escalatie in de regio, de
Iraans ambassadeur bij IAEA Ali Asghar Soltanieh.Foto: presstv.ir
legitimatie van het regime in haar koers alleen maar verder verstevigen. De stelling van de gezaghebbende Britse denktank IISS (International Institute for Strategic Studies) lijkt in deze plausibel: Iran lijkt af te koersen op een positie zoals Japan – een land met een geavanceerd civiel nucleair programma en een latent nucleaire wapencapaciteit, zonder daadwerkelijk te beschikken over nucleaire wapens. Een positie die vanuit de geografische ligging van Iran, waarbij het land omringd is door kernmogendheden, enigszins te begrijpen is.7 Hoewel weinigen zullen ontkennen dat er grove misstanden plaatsvinden onder het regime in Iran, kan echter moeilijk worden beweerd dat Teheran ten aanzien van zijn buitenlands beleid onbezonnen ir-
JASON Magazine * Nummer 1 2013
rationeel handelt (de beginjaren van de islamitische republiek niet meegeteld). Omdat het Westen blijft vasthouden aan een beleidslijn die strijdig is met internationale verdragen, positioneert het zich mijn inziens aan de verkeerde kant van de lijn en daarbij is het aantoonbaar contraproductief gebleken. De situatie schreeuwt dan ook om een koerswijziging. Een wellicht op het eerste oog onaantrekkelijk optie is Iran meer vertrouwen te gunnen in zijn beweringen dat het geen militaire nucleaire capaciteiten nastreeft. Een dergelijke houding zou op de middellange termijn een enorme goodwill kunnen kweken bij de Iraniërs en de geschiedenis leert ons daarbij dat de Iraanse machthebbers hier erg gevoelig voor zijn. Tegenstanders van dit beleid zullen stellen dat hiermee een
Iran
groot risico zal worden genomen, omdat het Iraanse nucleaire programma zich dan spoedig zal bevinden op het zogenoemde point of no return. Echter, met een ontbrekend publiek draagvlak in Amerika om militaire middelen in te zetten, wordt dit risico ook met het huidige beleid geïncasseerd.■ Thijs Smit is werkzaam op de Nederlandse ambassade in Addis Abeba. Hij heeft de postdoctorale Leergang Internationale Betrekkingen aan Instituut Clingendael gevolgd na cum laude af te studeren in internationale betrekkingen. Tijdens zijn masteropleiding liep hij stage op de Nederlandse ambassade in Iran.
Eindnoten 1 Linzer, D., 2005. ‘Past arguments don’t square with current Iran policy’, Washington post 27/03, p. 15. 2 Salemi, V. 2006. Iran rebuffs request to suspend enrichment. USA TODAY. Available at: http://www.usatoday.com/news/world/200604-13-iran-nuclear_x.htm [accessed 06-11-2012]. 3 Fitzpatrich, M. (2011) ‘Iran’s nuclear, chemical and biological capabilities’, The Internationale Institute for Strategic Studies, p. 28-29. 4 Ibidem p. 39-40. 5 List of IAEA member states. 2012. HOMEPAGE IAEA. Available at: http://www.iaea.org/About/Policy/MemberStates/index.html [accessed 04-11-2012]. 6 Loschky, J. & Pugliese, A., 2012. Iranians on Nuclear Military Power. GALLUP. Available at: http://www.gallup.com/poll/152633/ Iranians-Split-Nuclear-Militairy-Power.aspx [accessed 04-11-2012]. 7 Fitzpatrich, M. (2011) ‘Iran’s nuclear, chemical and biological capabilities’, The Internationale Institute for Strategic Studies, p. 25.
JASON Magazine * Nummer 1 2013
33
Syrië
Syrië en het nut van chemische wapens
Chemische wapens te midden van een burgeroorlog Syrië kreeg interesse in chemische wapens nadat het de Golanhoogte aan Israël verloor. Foto: flickr.com
www.stichtingjason.nl
De Syrische burgeroorlog heeft niet alleen de aandacht van de wereld vanwege zijn massale gruwelijkheid, maar ook omdat het regime van Assad over chemische wapens beschikt. Tot op heden heeft de internationale gemeenschap niet geïntervenieerd in het conflict. Zelfs Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten, de landen die vorig jaar de drijvende kracht vormden achter de interventie in Libië, betrachten in het geval van Syrië meer terughoudendheid. Deze drie landen hebben wel degelijk een red line voor ingrijpen: het gebruik van chemische wapens. Om de scenario’s te kunnen begrijpen waarin chemische wapens een rol spelen, is het nuttig om na te gaan of deze chemische wapens in de eerste plaats een militair-strategisch belang dienen, of dat de dreiging die uitgaat van deze wapens vooral politiek van aard is.
34
Fabian Schipper
H
et Syrische regime kreeg interesse in chemische wapens na de Zesdaagse oorlog in 1967, waarbij Israël de Golanhoogten veroverde op Syrië. Men veronderstelt dat Egypte aan de vooravond van de Jom Kippoeroorlog in 1973 chemische artilleriegranaten leverde aan Syrië.1 Deze werden echter niet gebruikt en Israël kwam als overwinnaar uit dit conflict, waarop de Syrische overheid besloot om een grotere voorraad chemische wapens op te bouwen. Deze ambitie werd verder versterkt door de
Camp David-akkoorden uit 1978 en het daaropvolgende vredesverdrag tussen Israël en Egypte in 1979. Met dit verdrag verloor Syrië zijn bondgenoot Egypte in de strijd tegen Israël. Toen Syrië vervolgens in 1982 door Israël werd verslagen in de Libanonoorlog, besloten de Syrische autoriteiten om zelf chemische wapens te ontwikkelen.2 Oorspronkelijk was het chemische wapenprogramma dus op Israël gericht. Op dat moment stonden de onderhandelingen over de Chemical Weapons Conven-
JASON Magazine * Nummer 1 2013
tion (CWC) nog in de kinderschoenen en viel Syrië internationaalrechtelijk weinig te verwijten. Het was daarom ook betrekkelijk eenvoudig om grondstoffen en materialen te kopen uit China, Noord-Korea, Iran en de toenmalige Sovjet-Unie, maar ook uit verschillende westerse landen.
Van ontkenning tot openlijke dreiging
Officieel bestaat er weinig kennis over de Syrische chemische wapens en veel informatie berust op veronderstellingen. Tot voor kort hebben de Syrische autoriteiten altijd ontkend in het bezit te zijn van chemische wapens. In 2005 ontkende Syrië formeel tegenover de Verenigde Naties interesse te hebben in chemische wapens: “The Syrian Arab Republic is a State that neither possesses nor intends to acquire weapons of mass destruction, their means of delivery, or related materials”.3 Syrië heeft de CWC niet heeft getekend en op verschillende momenten aangegeven dat ook niet te zullen doen zolang Israël niet toetreedt tot het Non-Proliferatie Verdrag en zijn nucleaire wapens ontmantelt. Gevraagd naar de ambitie om chemische wapens te ontwikkelen, verwees president Assad in een interview met het Duitse weekblad Der Spiegel in 2009 naar de staat van oorlog met Israël: “Chemiewaffen, das ist etwas anderes. Aber Sie
Syrië erwarten nicht im Ernst, dass ich Ihnen hier unser Waffenprogramm vorstelle. Wir befinden uns im Kriegszustand.”4 Dit kan worden gezien als een bevestiging dat Syrië wel degelijk chemische wapens bezit. In juli 2012 verlieten de Sy-
“Het bezit van massavernietigingswapens gaf Syrië voldoende leverage om niet gedwongen te worden om onder ongunstige voorwaarden vrede te sluiten met Israël.” rische autoriteiten de traditie van ontkenning. Ze dreigden openlijk met het inzetten van chemische wapens in het geval van een buitenlandse interventie. Dit werd door het westen gezien als een directe bevestiging van het bezit van deze wapens.5
De inzetbaarheid van chemische wapens in Syrië
De Syrische chemische wapens zijn een belangrijke troef voor Assad. Foto: Agencia Brasil / Wikipedia
JASON Magazine * Nummer 1 2013
Ondanks dat er niet officieel bekend is waar Syrië precies over beschikt, zijn er toch schattingen van het Syrische arsenaal aan chemische wapens bekend, zoals het jaarlijkse verslag van het Amerikaanse Office of the Director of National Intelligence [6] en het rapport van het James Martin Center for Nonproliferation Studies. Volgens deze organisatie zou Syrië tenminste vier installaties bezitten voor de productie van neurotoxische stoffen, waaronder het blaartrekkende mosterdgas en de zeer gevaarlijke zenuwgassen sarin en VX. Daarnaast zijn er verspreid over het land diverse opslaglocaties en bestaat er een onderzoekseenheid.7 Met name deze onderzoekstak is een bron van verontrusting voor de Amerikaanse inlichtingendienst, omdat dit onderzoek ertoe zou kunnen leiden dat Syrië onafhankelijk van buitenlandse hulp chemische wapens kan ontwikkelen. Het bezit van chemische wapens heeft alleen een toegevoegde waarde wanneer een staat ook de technologische capaciteiten bezit om deze te kunnen inzetten. Op het gebied van de hiervoor benodigde raketten is Syrië waarschijnlijk wel afhankelijk van andere landen. In de jaren zeventig en tachtig was de Sovjet-Unie de belangrijkste leverancier van raketten. Na de ineenstorting van de Sovjet-Unie, week Syrië noodgedwongen uit naar andere leveranciers, voornamelijk China,
35
Syrië
Links: Syrië bezit Scud-raketten om chemische springkoppen te kunnen lanceren. Foto: Wo st 01/ Wikipedia
www.stichtingjason.nl
Rechts: Bombardementen door de Syrische luchtmacht zijn geen uitzondering. Foto: flickr. com
36
Noord-Korea en Iran. Syrië bezit zogeheten surface to surface-raketten die de belangrijkste steden van Israël kunnen bereiken en die kunnen worden voorzien van chemische springkoppen.8 Er zijn twee soorten scenario’s denkbaar waarin Syrië zijn chemische arsenaal in zou kunnen zetten. Het eerste heeft betrekking op de strijd tegen Israël, het tweede behandelt de huidige burgeroorlog. Hoewel de chemische wapens zijn ontwikkeld voor de strijd tegen Israël, is een scenario waarin Assad zijn chemische arsenaal inzet tegen zijn eigen landgenoten, waarschijnlijker. Scenario 1: Syrië zet chemische wapens in tegen Israël Uit de Zesdaage oorlog, de Jom Kippoeroorlog en de Libanonoorlog bleek dat het Syrische leger duidelijk niet was opgewassen tegen het Israëlische leger. Het scenario waarbij Syrië het initiatief ontplooit om als eerste chemische wapens te gebruiken, is daardoor hoogst onwaarschijnlijk, omdat dit gegarandeerd tot vergelding zou leiden waarbij Syrië het onderspit zou delven. Een gerelateerd scenario, waarin Israël als eerste massavernietigingswapens zou
gebruiken, ligt evenmin voor de hand. Israël houdt er een doctrine op na dat het land niet als eerste nucleaire of chemische wapens zal gebruiken. Door de geografische omstandigheden zou Israël zelf ook last kunnen ondervinden van het gebruik van massavernietigingswapens. Bovendien zouden de politieke gevolgen hiervan niet te overzien zijn. Operation Orchard in 2007 toonde duidelijk aan dat beide landen zich goed beseffen niet gebaat te zijn bij escalatie van de conflictueuze situatie. Bij deze actie vernietigde Israël met een doelgerichte luchtaanval een complex in Oost-Syrië waar een nucleaire reactor werd gebouwd. Het feit dat Israël zich beperkte tot een effectieve hit and run-actie, en het uitblijven van een Syrische militaire reactie, geeft goed weer dat beide landen geen oorlog nastreven. Gezien de militaire superioriteit van Israël is het essentieel voor Syrië om vergeldingsmogelijkheden te hebben die dusdanig ernstig zijn dat deze Israël ervan kunnen weerhouden om een oorlog tegen Syrië te beginnen. Centraal staat daarbij het hoge aantal burgerslachtoffers dat Syrië zou kunnen veroorzaken door chemische wapens in te zetten. Tegen deze achtergrond ontstond er door
JASON Magazine * Nummer 1 2013
de nucleaire (Israël) en chemische (Syrië) wapenwedloop een strategische patstelling zoals het wurggreepeffect tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie uit de Koude Oorlog. Bovendien gaf het bezit van massavernietigingswapens Syrië voldoende leverage om niet gedwongen te worden om onder ongunstige voorwaarden vrede te sluiten met Israël, hetgeen zou neerkomen op formeel afstand doen van de Golanhoogte. In feite is noch Syrië, noch Israël erbij gebaat om als eerste massavernietigingswapens in te zetten. Het afschrikeffect en de politieke macht die daaruit voortvloeit, vormen daarmee de voornaamste functie van de chemische wapens.
“Toen Syrië door Israël werd verslagen in de Libanonoorlog, besloten de Syrische autoriteiten om zelf chemische wapens te ontwikkelen.” Bij deze scenario’s dient te worden opgemerkt dat de toekomst van de strijd tussen Israël en Syrië ongewis is. De inzet van chemische wapens tegen Israël zou als wanhoopsdaad door Assad kunnen plaatsvinden, zoals Saddam Hoessein dat deed met zijn Scud-raketten tegen Israël toen hij de Golfoorlog verloor in 1991. Maar als het regime van Assad valt, is het Israël-beleid van een nieuw regime ongewis. Een optie is dat de internationale gemeenschap een nieuwe regering dwingt om deze wapens te vernietigen.
Syrië Maar wanneer de radicale elementen in de oppositie de macht zullen grijpen, zou de strijd tegen Israël zowaar feller kunnen oplaaien. In dat geval zullen chemische wapens wederom een prominente rol gaan spelen in de machtsbalans tussen Israël en Syrië. Scenario 2: Chemische wapens in de burgeroorlog De ontwikkelingen van de afgelopen twee jaar in Syrië hebben de binnenlandse dimensie van de chemische wapens enorm in belang doen toenemen. De huidige discussie over de Syrische chemische wapens richt zich vrijwel volledig op de mogelijkheid dat het regime zijn eigen burgers ermee aanvalt. De situatie in Syrië kent geen precedent: nooit eerder is een staat die over massavernietigingswapens beschikt in een burgeroorlog van deze omvang terechtgekomen. [9] Dit maakt de situatie voor de internationale gemeenschap buitengewoon ernstig, maar eveneens uitermate complex. Naast de mogelijkheid van het regime van president Assad om chemische wapens in te zetten tegen de eigen bevolking, is er vrees dat chemische wapens in handen vallen van niet-statelijke actoren, waarop Alba Léon in haar artikel in dit magazine uitgebreid ingaat. In augustus gaven de leiders van Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten in niet mis te verstane bewoordingen aan het gebruik van chemische wapens niet te zullen tolereren. Obama verklaarde dat “a red line for us is [if] we start seeing a whole bunch of chemical weapons moving around or being
utilized”,10 waar zijn Franse collega Hollande zich bij aansloot: “l’emploi d’armes chimiques par le régime […] serait pour la communauté internationale une cause légitime d’intervention directe”11
De troeven van Assad
President Assad van Syrië heeft dankzij zijn chemische wapens twee belangrijke troeven in handen: hij kan ten eerste inspelen op het dreigement van de internationale gemeenschap om in te grijpen bij gebruik van chemische wapens. In feite heeft hij dat al gedaan door een interven-
“In juli 2012 verlieten de Syrische autoriteiten de traditie van ontkenning.” tie te delegitimeren wanneer deze zou plaatsvinden zonder dat er chemische wapens worden ingezet. Maar hij zou het dreigement ook om kunnen draaien, door juist expliciet met chemische wapens te dreigen als er buitenlandse troepen in Syrië landen. Ook die kaart speelt hij uit. Ten tweede kan hij inspelen op de angst dat chemische wapens in handen vallen van niet-statelijke actoren. Juist door die optie open te houden, geeft Assad aan dat hij de wapens wellicht doelbewust aan antiwesterse groeperingen zal doorspelen om een buitenlandse interventie te wreken. Daarmee hoopt hij eveneens een interventie van buitenaf te voorkomen. Het valt nog te bezien of de inzet van
Eindnoten 1 Pita, R., 2012. Análisis de la Amenaza Química y Biológica de Siria. Instituto Español de Estudios Estratégicos, Documento de Opinión 33/2012, pp. 2-3. www.ieee.es/Galerias/fichero/docs_opinion/2012/ DIEEEO33-2012_AnalisisAmenazaQuimicaBiologicaSiria_RenePita.pdf [geraadpleegd 29-09-2012] 2 Zuhair Diab, M., 1997. Syria’s chemical and biological weapons: Assessing capabilities and motivations. The Nonproliferation Review, 5:1, pp. 104-111. 3 Annex van de note verbale gedateerd 07-11-2005 van de Permanente Missie van de Syrische Arabische Republiek bij de Verenigde Naties, VN Veiligheidsraad, S/AC.44/2004/(02)/70/Add.3. Via: http://documents-dds-ny. un.org/doc/UNDOC/GEN/N05/605/20/img/N0560520.pdf?OpenElement [geraadpleegd 12-10-2012] 4 Von Bednarz, D., Follath, E. & Müller von Blumencron, M., 2009. Wo ist der Aufschrei? Der Spiegel, 4/2009. Via http://www.spiegel.de/spiegel/ print/d-63637460.html [geraadpleegd18-10-2012]: Chemische wapens, dat is iets anders. Maar u verwacht toch niet serieus dat ik u hier ons wapenprogramma uitleg. We bevinden ons in een oorlogssituatie. 5 MacFarquhar, N. & Schmitt, E., 2012. Syria Threatens Chemical Attack on Foreign Force. International Herald Tribune, 23-07-2012, via http://www.nytimes.com/2012/07/24/world/middleeast/chemical-weaponswont-be-used-in-rebellion-syria-says.html?_r=0 [geraadpleegd 18-10-2012] 6 Report to Congress on the Acquisition of Technology Relating to Weapons
chemische wapens in de burgeroorlog daadwerkelijk een beslissende factor zal zijn, ook omdat niemand kan overzien welke gevolgen dit teweeg zou brengen. Het meest waarschijnlijke is dat Assad zijn chemische wapens in zal zetten als laatste redmiddel als de oppositie Damascus dreigt in te nemen. In dat geval zou het slechts kortstondig uitstel van executie zijn, met gigantische aantallen slachtoffers als gevolg. Het staat echter als een paal boven water dat het politieke belang van deze wapens nu al een uitermate belangrijke rol speelt, die alleen nog maar verder toe kan nemen. Ook met betrekking tot de relatie met Israël valt te concluderen dat het politieke karakter van de Syrische chemische wapens de militair-strategische waarde overtreft. De inzet van chemische wapens kan zeer ingrijpende gevolgen hebben. Vanuit dat perspectief is het een geruststellende gedachte dat de politieke dimensie de militair-strategische waarde lijkt te overtreffen.■ Fabian studeerde Europese Studies aan de Universiteit van Amsterdam en Sevilla. Na een jaar in Parijs bij de Assemblee van de West-Europese Unie te hebben gewerkt, liep hij recentelijk stage bij de Europese Commissie.
of Mass Destruction and Advanced Conventional Munitions, Covering Jan. 1 - Dec. 31, 2011, Unclassified 721 Report, Monday, February 06, 2012. Office of the Director of National Intelligence. Via dni.gov/files/documents/ Newsroom/Reports%20and%20Pubs/2011_report_to_congress_wmd.pdf [geraadpleegd 18-10-2012] 7 Country Profile Syria: Chemical. The Nuclear Threat Initiative. Via http:// www.nti.org/country-profiles/syria/chemical/ [geraadpleegd18-10-2012] 8 Country Profile Syria: Missile. The Nuclear Threat Initiative. Via http:// www.nti.org/country-profiles/syria/delivery-systems/ [geraadpleegd 18-102012] 9 Blair, C., 2012. Fearful of a nuclear Iran? The real WMD nightmare is Syria, Bulletin of the Atomic Scientists, 1 March 2012. Via http://www. thebulletin.org/web-edition/op-eds/fearful-of-nuclear-iran-the-real-wmdnightmare-syria [geraadpleegd 12-10-2012] 10 Remarks by the President to the White House Press Corps, 20-08-2012. Via http://www.whitehouse.gov/the-press-office/2012/08/20/remarks-president-white-house-press-corps [geraadpleegd 28-10-2012] 11 Discours de M. le Président de la République, XXème Conférence des Ambassadeurs, 27-08-2012. Via http://www.elysee.fr/president/les-actualites/discours/2012/discours-de-m-le-president-de-la-republique.13809.html [geraadpleegd 28-10-2012]: Het gebruik van chemische wapens door het regime zou voor de internationale gemeenschap een legitieme reden zijn voor een directe interventie.
JASON Magazine * Nummer 1 2013
37
Mededelingen
Het volgende JASON Magazine staat in het teken van
Voedsel en
www.stichtingjason.nl
Oorlog
38
Met artikelen over - Honger als wapen in EthiopiĂŤ - De OekraĂŻnse holodomor - Visserij en veiligheid - Bedreiging van de wereldvoedselvoorziening - Conflict en honger in Jemen - China in Afrika
JASON Magazine * Nummer 1 2013
Jason
Wat is Stichting JASON? Stichting JASON is in 1975 opgericht door een aantal jongeren om te voorzien in een duidelijke behoefte aan evenwichtige informatie over internationale vraagstukken. De afkorting JASON staat voor Jong Atlantisch Samenwerkings Orgaan Nederland. In de beginjaren van JASON lag het accent vooral op vredes- en veiligheidsvraagstukken binnen de transatlantische betrekkingen. Gaandeweg verbreedde JASON, mede in aansluiting op internationale gebeurtenissen, haar aandachtsveld tot het gehele spectrum van internationale betrekkingen en veiligheidskwesties. JASON is daarbij niet gebonden aan enige politieke partij en heeft geen levensbeschouwelijke grondslag. JASON informeert op twee manieren. In de eerste plaats door de uitgifte van dit magazine, dat twee à drie keer per jaar verschijnt. In elk nummer wordt getracht een gevarieerd overzicht te geven van relevante en actuele onderwerpen binnen het brede spectrum van internationale vredes- en veiligheidsvraagstukken. Ten tweede informeert JASON door het organiseren van tal van activiteiten, zoals conferenties, debatten, lezingen, simulatiespelen en excursies. Stichting JASON heeft geen leden, het magazine is gratis verkrijgbaar voor iedereen en alle geïnteresseerden zijn van harte welkom om aan onze activiteiten deel te nemen.
Oproepen Word gratis abonnee! Het JASON-magazine is gratis verkrijgbaar voor studenten en andere geïnteresseerden. U kunt uw contactgegevens sturen naar magazine@stichtingjason.nl voor een kosteloos abonnement. Op de hoogte blijven? Stichting JASON brengt twee keer per maand een nieuwsbrief uit. Via de website kunt u zich hiervoor aanmelden. Vacatures Stichting JASON is op zoek naar ambitieuze bestuurs- en redactieleden. Heb je interesse? Stuur dan een mail naar: info@stichtingjason.nl Adverteren? Voor bedrijven en andere organisaties is het mogelijk om te adverteren in het magazine, op onze website of gedurende onze activiteiten. Via Stichting JASON is het mogelijk om zowel de specifieke doelgroep te bereiken van studenten die geïnteresseerd zijn in internationale politieke vraagstukken, alsook een interdisciplinaire doelgroep van studenten, professionals en andere geïnteresseerden. Neem voor meer informatie of een vrijblijvende offerte contact op met fondsenwerving@stichtingjason.nl
Heb je ideeën om het JASON -magaz ine nog te mak beter en? Laa t het o weten ns op onz e Face JASON book: Institu te!
Aan de vrienden van JASON Stichting JASON Jong Atlantisch Samenwerkings Orgaan Nederland heeft, zoals de meesten waarschijnlijk al weten, als kerndoel het waardevrij informeren van jongeren over internationale vredes- en veiligheidsvraagstukken. Dit doet de Stichting doormiddel van het organiseren van activiteiten en van het uitbrengen van een magazine. Graag wil Stichting JASON het magazine vaker uitbrengen en ook de informatievoorziening vergroten en verbeteren via onze website. Hiervoor is extra geld nodig. Als optie is een verplichte contributie overwogen, na jarenlang gratis ten dienste te hebben gestaan aan onze achterban. Toch hebben wij besloten om ons nog meer in te zetten als een organisatie voor het algemene nut en ons open karakter te behouden, doormiddel van vrijwillige donaties vanuit onze achterban.
Sinds korte tijd heeft de Stichting de ANBI-status (Algemeen Nut Beogende Instelling), wat het belastingtechnisch aantrekkelijk maakt voor vrienden van JASON (ook met een eigen bedrijf) om een donatie te doen aan de Stichting. Het rekeningnummer van de Stichting is 667315802. Voor meer informatie kunt u contact opnemen via info@ stichtingjason.nl. Alvast veel dank voor de ondersteuning van de activiteiten van Stichting JASON en voor de ondersteuning aan onze vrijwilligers om u te voorzien van dit niet politiek gebonden magazine. Met vriendelijke groeten, Voorzitter Stichting JASON, Pieter Rademakers
JASON Magazine * Nummer 1 2013
39