Jason magazine (1984), jaargang 09 nummer 1

Page 1

Februari 1984, ge jaargang nummer 1

Een wereld vol schulden

I ):,

Is aflossen van de internationale schuld nog mogelijk?


Inhoud van dit nummer: Secretariaat en Redactie: Ale.anderstraat 2 2514 JL Den Haag Telefoon: 070 - 60 56 58 Postgiro: 3561025 Bank: 45.68.55.548 Abonnementsprijzen

f 25,- per jaar (6 nummers, behoudens verschijning van een dubbelnummer).

Advertenties: Advertentietarieven worden U gaarne verstrekt door de penningmeester van de Stichting.

Dagelijks Bestuur Voorzitter Vice-Voorzitter Secretaris Tweede secretaris Penningmeester Hoofdredacteur JASON-magazine Leden

Piet-Heyn Gocdhart Dick Zandee Jaap de Vries Erica Veenendaal Herman van Campenhout Pieter de Baan Eveline Muusers Maarten Derks Martien de Groene

Redactioneel.

1

Het IMF: Waartoe dient het en hoe werkt het? Prof Dr. H. Visser

2

Bankkredieten en exportmogelijkheden: Onmisbaar voor de oplossing van de schuldenproblematiek . Interview met Dr. H.l. Witte veen door Maurits Do/mans, Frank E.M. Ouddeken en Jan H. Nusselder

. 11

Wat zou het gevolg van sehuldkwijtschelding voor de wereldeconomie

zijn? Mevr. Drs. S. C. Bischoff

16

De banken en de schulden van de ontwikkelingslanden Drs. C. de Pee

. 19

lorge FontanaIs, Argentijns econoom: "Niet de omvang van de schuld is zo dramatisch" . Drs. l.j. Teunissen

· 25

Schuldenlast van Oost-Europa valt wel mee. Drs. E. Dirksen

· 29

Oman, een uitzonderlijk land Maurits Do/mans

· 34

Algemeen Bestuur F. Caris

drs. M.A. van Drunen Littel R. Geurtsen drs. M.T. van der Meulen Mr. W.H.A.M . van den Muijscnbergh drs. M. Roemers drs. L. Schaaphok drs. Th.M.A. Verhagen M. Verweij J.P. Westhoff drs. F.Z.R. Wijchers Leden van het Dagelijks Bestuur zijn tevens leden van het Algemeen Bestuur.

Raad van Advies dr. W.F. van Eekelen (voorz.) H.J.M. Aben H. Gabriëls dr. A.M.C.Th. van Heel-Kasteel c.c. van den Heuvel dr. L.G.M. Jaquet R.e. Spinosa Cattela drs. EJ. van Vloten Mr. J. Vos

Redactie JASON-Magazine Hoofdredacteur Redactieleden

Pieter de Baan Maurits Dolmans Hans Fortuin Evert Jan Raven G uido Vigeveno Erik Tijdgat Jan Nusselder Govert-Jan Bijl de Vroc

Foto voorpagina: Tekening: Michael Davidson.

Prijsvraag mr. De Graaft-fonds, met als thema: "Wordt de verhouding tussen maatschappij en krijgsmacht beïnvloed door de aard en de middelen van de krijgsmacht?" Gevraagd wordt een verhandeling van 3000 à 5000 woorden. Voor de beste inzending door een studerende jongere wordt f 1000, - uitgeloofd. I

Komplete prijsvraagreglement is te verkrijgen bij Stichting Maatschappij en Krijgsmacht, Tel. 070 - 46 12 59.


Redactioneel "In het Cara"bische gebied bestaat de limbo-dans. Begeleid door opzwepende muziek moet de danser achterovergebogen onder een stok doorgaan, die steeds lager wordt opgehangen. Wie op de grond valt, of met zijn buik de grond raakt, verliest. De jaarvergadering van het IMF die in september van het vorig jaar in Washington gehouden werd, gaf een ongeëvenaard staaltje montair limbodansen te zien. De stok, die steeds verlaagd wordt, is het IMF dat zijn kredietruimte beperkt. De opzwepende muziek wordt gespeeld door de rijke landen, met de Verenigde Staten als hartstochtelijke solist. En de dansers zijn de arme ontwikkelingslanden met gigantische buitenlandse schulden. Ze hebben hun overtollig vet, de extravagante luxeconsumptie van de elite, al verloren en vermageren n u steeds verder in een wanhopige acrobatische stunt toch nog onder de stok te komen". (Roei Janssen in NRC-Handelsblad 28 september 1984). Bezuiniging en aanpassing. Dat zijn de twee heilige beleidsaanbevelingen die het IMF nu al jaren oplegt aan ontwikkelingslanden die zich in de nesten hebben gewerkt. De jaarvergadering 1983 van het Fonds geeft een heel nieuwe ontwikkeling te zien. De geïndustrialiseerde landen, met de VS voorop, vinden dat het tijd is het traditionele IMF-recept op het Fonds zelf toe te passen. Het IMF moet aanpassen en bezuinigen. Met op de achter-

grond een dreigende liquiditeitscrisis van het IMF zelf en de voortdurende vraag naar nieuwe kredieten van schuldenlanden is besloten de uitleenfaciliteiten van het Fonds (het 'toegangsbeleid') te beperken. Ondertussen is ook de waardering van het IMF veranderd. De internationale banken zagen in de jaren zeventig niets in een instelling die grotere terughoudendheid en beheersing van de snelgroeiende kapitaalstromen bepleitte. De banken vonden dat zij uitstekend zelf de oliedollars die zich op de Eurovalutamarkt opstapelden konden doorsluizen naar ontwikkelingslanden. Ze struikelden over elkaar om arme landen leningen aan te bieden, de reële rente was laag, de banken moesten hun geld kwijt en in ontwikkelingslanden wist men daar wel raad mee. Na de paniek van de schuldencrises hebben de banken zich massaal teruggetrokken uit de ontwikkelingslanden. Sinds halverwege 1982 is de kredietverlening sterk terugggelopen. Slechts onder druk van het IMF blijven de banken nog lenen. Van hun kant eisen de banken dat landen eerst een akkoord met het IMF sluiten voordat ze zelf bereid zijn wat te doen. Maar op lange termijn worden de schulden niet minder. Ze worden opnieuw gefinancierd door de banken tegen een hogere rente- en risico "spread". Alle hoop is gevestigd op het doorzetten van het economisch herstel

in de VS, daarvan moeten op den duur de ontwikkelingslanden een graantje meepikken. Maar de groei blijft nog steeds onzeker. Een ding is zeker: "We hebben én we houden nog enkele decennia een wereld vol schuld". Een schuld die we niet zomaar even kunnen wegcijferen. Een schuld waarvan het funktioneren van de internationale financiële wereld afhangt. Die of valt met de oplossing voor het schuldellvraagstuk. Een terugblik in de tijd is daarvoor onvermijdelijk. We analyseren het IMF. Waarom is het opgericht? Na dit inleidend artikel zal Dr. H.l . Witteveen ingaan op de veranderende funktie van het Fonds en op de structurele aard van de schuldenproblematiek. Vanuit de positie van de debiteuren (Tweede- en Derde Wereldlanden) en de crediteuren (de Westerse landen waaronder de commerciële banken) wordt vervolgens de schuldenlast en de eventuele kwijtschelding daarvan, bestudeerd. Twee leden van Jason hebben eind vorig jaar op uitnodiging van de Sultan, een reis gemaakt naar Oman. Achter in dit nummer vindt U het verslag dat in de vorige Jason al was aangekondigt. Het geeft aan hoe een Derde Wereldland in korte tijd zichkan ontwikkelen, en hoe een 'wijs' beleid korte metten kan maken met de onvermijdelijke problemen. HJN

Moskou: De klok moet blijven tikken in het land van de tulpenbollen NRC 13-12-'83 Door onze correspondent RAYMOND VAN DEN BOOGAARD . .. Het gisteren in Sovjetskaja Rossija, de krant van de Russische Federatie (grootste van de 15 Sovjetrepublieken) verschenen artikel is

van de twee verreweg het spannendste. De schrijver ervan, Michail Ozerov, maakt zich vooral zorgen over het bestaan van een Atlantische lobby in Nederland, die onder andere zou bestaan als de publicist J. Heldring en onlangs haar argumenten op een rijtje zou hebben

gezet in het Navo-jeugdblad Jason. Heldring en anderen zouden zich niet ontzien om met een stalen gezicht te zeggen dat de Sovjet-Unie een militaire bedreiging voor Nederland vertegenwoordigt en zodoende "zwart als wit voorstellen". . . .

Het NRC-HandcJsblad van 13-12-1983 bericht over het verslag van de Russischejoumalist Michail Dzerev van zijn reis naar Nederland , alwaar Ozero\l ken nismaakte met "het NAVO-jeugdblad" lason. Zie interview dat JASON met Dzerov had in het vorige nummer. Proeven wij rancune?


Het IMF: Waartoe dient het en hoe werkt het? Het Internationale Monetaire Fonds (IMF) is de laatste tijd vaak in het nieuws. Bij berichten over de schulden problematiek van de ontwikkelingslanden, met name in Latijns-Amerika, komen geregeld de harde eisen ter sprake die het IMF stelt bij het verlenen van zijn kredieten. Om te begrijpen waarom het IMF zulke eisen stelt, en meer in het algemeen om inzicht te krijgen in de rol van het IMF in het financiële gebeuren in de wereld, is kennis van het ontstaan, bet funktioneren en de doelstellingen van het IMF nodig. Alvorens op deze zaken in te gaan, zal ik eerst de schuldenproblematiek van de ontwikkelingslanden schetsen.

1. Internationale kapitaalstromen en de schulden van de ontwikkelingslanden Het is een nGrmaal verschijnsel dat landen die een proces van ekonomische ontwikkeling doormaken, ten behoeve van hun investeringen buitenlandse leningen aantrekken. Daarmee kan men de voor de ekonomische ontwikkeling benodigde buitenlandse grondstoffen, machines e.d. op een veel vroeger tijdstip kopen dan wanneer men eerst via de uitvoer van goederen en diensten de benodigde vreemde valuta moet zien te verdienen. Als het goed is, leveren de met de geleende middelen gepleegde investeringen later zoveel extra produktie op, dat de rente betaald en de schulden afgelost kunnen worden. Vóór de Eerste Wereldoorlog zijn op deze manier veel investeringen gefinancieerd. Zo stond in 1914 bijvoorbeeld voor een bedrag van S 4 miljard schuld van Amerikaanse spoorwegen in het buitenland uit' ). In de jaren twintig van deze eeuw werd het internationale kapitaalverkeer (waaronder niet aUeen het verstrekken van leningen, maar ook het verrichten van investeringen en de aan- en verkoop van aandelen vallen) hervat, maar tijdens de grote depressie van 1929 tot 1933 en de weinig florissante jaren daarna vielen de stromen terug tot stroompjes. Schuldenaren waren ten gevolge van de inzakkende vraag op de wereld goederenmarkt niet meer in staat aan hun verplichtingen te voldoen en de mag naar middelen ten behoeve van investeringen viel weg. Na de Tweede Wereldoorlog is het internationale kapitaalverkeer met enige vertraging weer op gang gekomen. Een nieuw element is er in gekomen door de twee oliecrises in de jaren zeventig. De prijsstijgingen van de olie (en van andere grondstoffen) berorgden vooral 2

de ontwikkelingslanden ronder belangrijke olieproduktie (Non-Oil Developing Countries, NODC2») gigantische tekorten op de lopende rekening van de betalingsbalans (welke de ontvangsten en betalingen omvat uit hoofde van de handel in goederen en diensten alsmede de betalingen en ontvangsten van dividend en rente, arbeiJsinkomen en licentiegelden e.d.). Om hun invoer op peil te houden, wat weer nodig was om de binnenlandse produktie niet af te remmen, hebben de NODC op ongekende schaal moeten lenen. Exacte gegevens van buitenlandse schuldenposities zijn niet bekend, maar dankzij de inspanningen van de Wereldbank zijn de hoeveelheid en de kwaliteit van de beschikbare informatie snel toegenomen. Naar aanleiding van de beschikbare cijfers kunnen we het volgende opmerken (zie tabel 1, pag. 21). Na de eerste oliecrisis (1973'74) nam de buitenlandse schuld van de NODC met ongeveer S 30 miljard per jaar, oplopend tot S 60 miljard, toe. Na de tweede oliecrisis, van 1979, zien we twee jaren met elk een toeneming van S 80 miljard. Deze bedragen zeggen niet aUes. We moeten rekening houden met de forse inflatie die in de jaren zeventig heerste. De reële schuld, de nominale schuld gekorrigeerd voor de wijzigingen in het prijsniveau, is minder gestegen dan men op het eerste gezicht rou denken. Een beeld van de relatieve omvang van de schuld krijgen we uit tabel 2, waar we zien dat deze voor de totaliteit van de NODC eind 1982 ten opzichte van hun bruto nationale produkt (de totale waarde van de produktie in een jaar) ruim anderhalf maal zo groot ",as als in 1973, met vooral een grote stijging in de jaren 1981 en 1982. We kunnen de buitenlandse schuld ook nog relateren aan de uitvoer van goederen en diensten, omdat die de middelen moeten leveren om rente te betalen en de schulden af

Prof. Dr. H. Visser is hoogleraar staatshuishoudkunde, in het bijzonder de leer van het geld- en kredietwezen en de internationale economie betrekkingen, aan de Vrije Universiteit in Amsterdam .

te lossen. In 1979 en 1980 zien we een relatieve daling van de schuld, maar in 1981 en 1982 weer een sterke toeneming. We zien in deze cijfers weerspiegeld dat de export van de NODe in de jaren zeventig een gunstig verloop had, wat volgens het IMF mede een gevolg was van de goede besteding die de NODe in het algemeen aan de geleende gelden hebben gegeven 3). Maar ook zien we de gevolgen van de inzinking in de westerse industrielanden na de tweede oliecrisis, die de uitvoer van de NODe gevoelig getroffen heeft. De ontwikkeling van het totaal van de uitstaande schuld van de NODe lijkt niet rampzalig, gezien de cijfers uit tabel 2. Veel ernstiger is de ontwikkeling van de schuldendienst (interestbetalingen en aflossingen) ten opzichte van de uitvoer van goederen en diensten (tabel 3). Als oorzaken zijn aan te wijzen ten eerste de stijging van de interest, ten tweede het korter worden van de looptijden van de leningen en ten derde de stagnatie in de wereldhandel. De stijging van de schuldenlast is ongelijk over de wereld verdeeld. Afrika en vooral Latijns-Amerika zijn het zwaarst getroffen (de lagere prognoses voor 1983 weerspiegelen schuldenregelingen waarbij de aflossing uitgesteld is). Meerdere landen zijn in een situatie geraakt waarin ze niet meer aan hun verplichtingen kunnen voldoen. Op grote schaal is tot herstrukturering van schulden overgegaan (niet alleen door ontwikkelingslanden, maar ook door Oost-Europese landen). Zulke herstruktureringen zijn wel eerder voorgekomen. Van 1958 tot en met 1982 zijn in totaal 80 her-


struktureringsovereenkomsten getekend, vooral tussen overheden van ontwikkelingslanden en overheden van industriële landen. In slechts 13 gevallen ging het om overeenkomsten met handelsbanken, meestal geringe bedragen betreffende. Vanaf de late zomer tot de lente van 1983 zijn echter 15 landen besprekingen begonnen over de herstrukturering van schulden tot een totaal van ongeveer S 90 miljard tegenover banken en andere partikuliere kapitaalverschaffers'). Bij deze herstruktureringen speelt het IMF een beslissende rol. Maar ook vóór het tot een crisissituatie komt kan het IMF op het toneel verschijnen. Door tijdig de hulp van het IMF in te roepen kan een land zelfs crisissituaties voorkomen. We zullen aanstonds zien hoe.

2. Het ontstaan en het doel van het IMF In de jaren dertig probeerde ieder land voor zich zijn problemen met betrekking tot het internationale handels- en betalingsverkeer op te lossen. Men devalueerde (verlaagde de waarde van de eigen valuta tegenover andere valuta's) en voerde zware belemmeringen voor het handels- en betalingsverkeer in. Daardoor maakte men de situatie voor

elkaar steeds moeilijker. Om neerwaartse spiraalbewegingen als in de jaren dertig voortaan tegen te gaan, zijn in de Tweede Wereldoorlog van Britse en Amerikaanse zijde plannen ontwikkeld om een instelling op te richten waarbinnen de daartoe benodigde internationale samenwerking zou kunnen plaatsvinden. Deze plannen leidden tijdens de monetaire en financiële konferentie van de Verenigde Naties, gehouden in juli 1944 te Bretton Woods, New Hampshire (in het Noord-oosten van de Verenigde Staten) tot het besluit een Internationaal Monetair Fonds op te richten. Die oprichting vond plaats op 27 december 1945 en het IMF begon zijn werkzaamheden op 1 maart 1947'). Het is van belang op te merken dat het IMF niet in de eerste plaats is opgericht om de ekonomische ontwikkeling van de leden landen te bevorderen. Dat was wel een verder gelegen doel, maar de werkzaamheden van het IMF moesten zich in de eerste plaats richten op het bevorderen van de groei van de internationale handel. Daartoe diende het IMF te streven naar een ongehinderd betalingsverkeer, met name wat betreft het lopende verkeer (het kapitaalverkeer mocht dus wèl aan beperkingen onderhevig blijven). De statu-

ten (articles of Agreement) van het IMF (hierna ook wel het Fonds genoemd) bepaalden dat het streven gericht moest zijn op het handhaven van vaste wisselkoersen. In 1973 is het stelsel van vaste wisselkoersen noodgedwongen losgelaten (men sprak van het ineenstorten van het stelsel van Bretton Woods). De statuten van het Fonds zijn aan de feitelijke situatie aangepast. Bij de tweede herziening van de statuten, in 1978, is het streven naar een stelsel van stabiele wisselkoersen vervangen door het streven naar een stabiel stelsel van wisselkoersen. Het IMF is opgericht als een gespe cialiseerd orgaan van de Verenigde Naties, maar funktioneert zelfstandig. De Sovjet-Unie is geen lid van het Fonds, hoewel deelnemer aan de konferentie van Bretton Woods. Het Fonds begon met 39 leden en heeft er nu ruim 100 méér, waaronder de kommunistische landen Roemenië, Joegoslavië, Kampuchea , Laos, Vietnam,

China en (sinds 6 mei 1982) Hongarije (Polen was lid tot 14 maart 1950, Tsjecho-Slowakije tot 31 december 1954 en Cuba tot 2 april 1964). Zwitserland is geen lid, maar werkt wel samen met het IMF. (Vervolg op pagina 6)

He/ hoofdkwartier van he/IMF in Washington.

3


Tabel. 2. 3. Non-Oil Developing Countries: Long-Term and Short-Term External Debt Relative to Exports and to GDP, 1973-83 1 (In per eenl) 1973

1974

1975

1976

1977

1978

1979

1980

198 1

1982

1983

11 5.4

104.6

122.4

125.5

126.4

130.2

119.2

112.9

124.9

143.3

144.4

154.7 109.4

124.9 100.9

162.4 115.4

169.5 11 7.5

179.3 11 6.8

176.9 121.8

144.3 114. 1

128.4 109.5

154.6 11 8.3

179.5 135.1

192.2 134.3

91.7 227.9 96.9

88.6 214.5 84.7

103.0 226.1 98.3

103.3 225.1 104.3

99.5 217.8 111.6

101.1 226.3 124.8

96.9 209.8 11 5.5

94.0 201.4 110.9

100.6 231.1 121.9

11 6.2 254.1 138.0

114.2 262.9 136.6

71.5 92.9 102.4 145.4 176.2

65.4 8 1.0 97.1 105.2 163.4

80.9 91.6 108.0 131.5 195.8

94.2 84.4 114.9 137.5 204. 1

103. 1 83.3 127.4 140.4 194. 1

111.4 77.7 136.4 142.4 211.5

100.8 70.2 125.6 133.8 192.9

97.4 68.2 121.6 113. 1 178.4

119.9 72.5 118.2 112.6 207.4

147.4 80.9 129.6 134.3 245.6

148.6 85.4 129.7 133. 1 242.8

22.4

21.8

23.8

25.7

27.4

28.5

27.5

27.6

3 1.0

34.7

34.7

26.2 21.7

25.5 21.2

27.7 23.0

32.3 24.4

38.5 25.4

39.3 26.6

37.4 25.8

34.0 26.3

36. 1 29.7

44.7 32. 1

43.5 32.7

20.2 20.1 26.2

19.6 20.1 25.2

22.2 20.9 26.2

22.7 24.4 27.7

23.9 24.9 28.6

25.1 24.0 31.5

24.6 24.4 28.8

25. 1 23.6 30.6

29.3 24.7 34.1

33.2 26.2 35.8

33.8 26.5 35.6

19.4 19.7 24.5 36.2 23.0

19.6 18.9 23.1 34.0 22.8

21.6 20.4 22.8 39.0 25.5

25.8 22.4 24.6 42.3 26.4

28.4 23.4 25.7 45 .4 28.4

29.4 22.3 28.6 48.3 30.3

28.9 22.2 25.1 56.0 28.8

28.8 23.2 29.0 52.6 27.0

30.6 25.2 33. 1 5 1.3 31.9

35.2 26.7 34.7 50.3 38.2

35. 1 27.1 34.5 47.4 38.6

123.6 169.0

127.0 170.0

11 6.1 152.0

109.4 137.7

119.8 140.0

136.5 148.7

137.7 155.5

23.9

24.6

23.9

24.1

27.3

30.5

30 .5

Ratio of external deb. 10 exports of goods aod services l All non路oil developing countries Sy analytical group

Net oil exporters Net Dil importcrs Major exporters of manufactures Low-income countries Other net oiJ importe rsJ

Sy region Africa Asia EUfope Middle East Western Hemisphcrc Ratio of External deb. 10 GOpl All non-oil developing countries Sy analytical groep Net oil exporters Net oil importers Major exporters of manufactures Low-incomc countries OtheT net oi l importersJ Sy region

Africa Asia Europe Middle East

Western "Hemisphere M emorandum items

Ratios 眉ncluding People's Rep. of China) l To exports: All non-ail developing countries Low-income countries

ToGDP: All non-eil developing cauntries

Sourees: World Bank, DebloT Reporting Systcm ; and Fund staff estimates and projections. I Excludes data for the Peoplc's Republic of China , except whcre nOled. FOT classification of cauntries in groups shown here , sec the introduction to this appendix (noot 2). 2 Ratio of year-cnd dcbt to exports or GDP for year indicatcd. 3 Middle-income countries that in general , export mainly primary commodities. Bron: World Economie Out look, International Monetary Fund, v.:ashington 1983, blz. 201.

- voor de indeling van de landen in 'analytische groepen': zie noot 2 - het percentage geeft aan hoeveel procent van het geld verdiend met de export (goods and services) of vao het Bruto Nationaal Produkt (GDP) zou moeten worden betaald om volledig uit de scbuld te raken. (zie p. 2, kolom 2).

4


Tabel. 3. Non-Oil Oeveloping Countries: Oebt Service Payments on Short-Term and Long-Term Externai Oebt, 1973-83' (Valucs in billions of U.S. dollars; fatias in per cent) 1973

1974

1975

1976

1977

1978

1979

1980

1981

1982

1983

17.9 6.9 11.1

22.1 9.3 12.8

25.1 10.5 14.6

27.8 10.9 16.8

34.7 13.6 21.1

50.3 19.4 30.9

65.0 28.0 36.9

76.2 40.4 35.8

94.7 55.1 39.7

107.1 59.2 47.9

93.2 55 . 1 38.1

15.9 6.1 9.8

14.4 6.1 8.3

16.1 6.7 9.4

15.3 6.0 9.3

15. 4 6.0 9.4

19.0 7.3 11.7

19.0 8.2 10.8

17.6 9.3 8.3

20.4 11.9 8.6

23.9 13.2 10.7

19.3 11.4 7.9

29.0 8.8 20. 1

21.1 7.8 13.3

24.2 9.3 14.9

24.4 9.2 15.3

27.0 9.9 17.2

34.0 11.4 22.6

32.5 11.3 21.2

24.7 12.6 12.0

30.8 18. 2 12.6

37.9 21.8 16.1

31.5 20.4 11. 1

14.5 5.6 8.9

14 .7 6.1 8.5

16.4 6.9 9.5

14.2 5.5 8.7

14.6 5.4 9.2

16.9 6.5 10.5

17 .6 7.7 9.9

17.4 9.0 8.3

19.6 11.4 8.2

23.7 12.8 10.9

17.4 10.8 6.6

14.6 6.1 8.5

13.7 5.4 8.3

14.5 5.4 9.2

12.8 4.9 7.8

10.2 4. 1 6.1

10.3 4.8 5.6

9.7 4.7 5.0

9.9 5.0 4.9

10.3 5.0 5.3

11.8 4.6 7.2

11.4 4. 1 7.3

12.7 5.4 7.2

10.6 5.2 5.5

11.8 5.3 6.5

12.9 5.4 7.4

12.7 5.8 6.9

18.2 7.7 10.5

17.3 8.7 8.6

16.6 9.5 7. 1

19.6 11.5 8. 1

20.5 12.4 8.1

19.0 10.5 8.5

8.8 2.9 5.9

6.7 2.5 4.3

8.0 2.8 5.2

8.5 2.9 5.6

9.8 3.4 6.4

12.0 4.6 7.4

11. 7 4.7 7.0

11.9 5.5 6.3

15.2 7.8 7.3

20.1 8.9 11.2

18.4 7.6 10.8

Asia Deb! service ratio) Interest payments ratio Amortization ratio 2

9.6 3.9 5.7

7.8 3.4 4.4

8.5 3.5 4.9

7.7 3.3 4.4

7.6 3.3 4.3

9.6 3.7 5.9

8.7 4.0 4. 7

8.2 4.6 3.7

9.2 5.5 3.7

9.8 5.7 4.0

9.5 5.2 4.3

Europe Debt service ratio 3 Interest payments ratio Amortization ratio 2

13.5 6. 1 7.4

13.4 6.5 6.9

14.2 6.2 8.0

13.7 5.9 7.8

14.7 6.5 8.2

16.3 8.2 8.1

18.8 9.2 9.7

19.5 10.3 9.2

20.6 12. 1 8.5

20.5 12.4 8.1

21.1 10.6 10.5

Middle East Debt service ratioJ Interest payments ratio Amortization rati0 2

20.9 5.8 15.2

14.4 4.2 10.2

16.0 4.6 11.4

13.0 3.8 9.2

14.5 5.1 9.4

13.8 5.6 8.2

15.7 5.6 10.1

13.2 5.5 7.8

17.5 6.7 10.8

17.6 7.5 10. 1

15.8 6.9 8.9

Western Hemisphere Debt service ratio 3 Interest payments ratio Amortization ratio 2

29.3 11. 1 18.2

27.9 11.9 16.1

32.2 14.2 18.0

31.4 12.3 19. 1

31.2 11.7 19.4

41.7 14.9 26.8

40.9 17.1 23.8

35.6 19.4 16.2

4 1.7 25.4 16.3

54.0 30.4 23.6

37.0 26. 1 10.9

A ll no n-o il developing counlTies Value of debt service payments Interest payments Amortization2

Ocbt service ratio) Interest payments ratio AmortizatÎon ratio 2

By analylical group Net oil exporters Oebt service ratio) Interest paymcnts ratio Amortization ratio!

Major exporters of manufacturcs

Ocbt service ratio) Interest paymcnts ratio Amortization ratio 2

Low-income countries

Debt service ratio) Interest paymcnts ratio

Amortizatien ratio

Other nel ail importers· Oebt service ratio) Interest payments ratio Amortizatien ratio 2

By region Africa Dcbt service ratio) Interest payments ratio

Amortization ratio 2

Sourees: World Bank, Debtor Reporting System ; and Fund staff estimates and projcctions. L Excludes data for the People's Republie of China prior te 1977. For classification of countries in groups shown here, sec thc introduction to this appendix. 2 On long-term dcbt only. Estimates for the period up to 1981 reneet actual amortization payments. The estimates for 1982 and 1983 reneet schedules payments, but are modified to take account of the rescheduling agreements of 1982 and early 1983. 3 Payments (interest, amortization, or both) as percentages of exports of goods and services. 4 Middle-incomc countries that, in general, export main ly primary commodities. Bron: World Economie Outlook: IMF, Washington 1983, blz. 204.

- A mortization = afbetaling van de schuld - Interest payment = rentebetaling - Het percentage geeft aan hoeveel van de export werd besteed aan schulden. (zie blz. 21.)

5


3. De middelen van het IMF Het IMF streeft zijn doeleinden na door aan de lidstaten die betalingsbalansmoeilijkheden ondervinden of zien aankomen, tijdelijk geldmiddelen te verschaffen. Die landen krijgen daardoor een adempauze waarbinnen ze, als die moeilijkheden veroorzaakt waren door hun eigen beleid, orde op zaken kunnen stellen of, als de moeilijkheden van buitenaf kwamen (bijvoorbeeld olieprijsstijgingen), zich aan de gewijzigde omstandigheden kunnen aanpassen. Zonder steun van het IMF zouden die landen anders gedwongen kunnen worden hun invoer ZO drastisch te beperken dat niet alleen de konsumptie daaronder lijdt, maar ook de produktie stagneert, doordat er geen grondstoffen en materialen meer aangevoerd kunnen worden, althans niet in voldoende mate. Het IMF ontvangt zijn middelen uit bijdragen van de leden, uit leningen en, incidenteel, uit winsten op goudverkopen. Het creëert ook zelf middelen. 3.1. De quota De ledenlanden van het IMF krijgen bij toetreding elk een quotum toegewezen, uitgedrukt in Speciale Trekkingsrechten (Special Drawing Rights, SDR's zie par. 4). Dat quotum bepaalt in de eerste plaats 'hoeveel stemmen een land in het Fonds heeft. Elk land heeft 250 stemmen plus één stem per SDR 100.000 van zijn quotum, uiteenlopend van 264 voor de Maldiven tot 126.325 voor de Verenigde Staten, en als de huidige herzieningsronde afgesloten is, van 270 voor de Maldiven tot 179.433 voor de Verenigde Staten (zie tabel 4). Veel beslissingen van het Fonds vereisen een gekwalificeerde meerderheid, hetzij van 70% van de stemmen, hetzij van 85%. Daardoor hebben de Verenigde Staten (in het geval van een 85% meerderheid) en groepen landen een vetorecht. In de tweede plaats hangt de financiële bijdrage van de leden van het IMF van het quotum af. Elk lid dient een bedrag gelijk aan het quotum aan het Fonds ter beschikking te stellen, waarvan oorspronkelijk 114 in goud en 3/ 4 in de valuta van de betreffende lidstaat. Uitbreidingen van het quotum worden nu voor 11 2 in SDR's gestort en voor 3 I 4 nog steeds in de eigen valuta ter beschikking gesteld. Dat ter beschikking stellen van de eigen valuta komt in de praktijk hier op neer, dat het IMF op elk gewenst moment de valuta van een lid kan opvragen. Het kan bijvoorbeeld De Nederlandsche Bank opdragen een bepaald bedrag in guldens aan een andere lidstaat te betalen. 6

In de derde plaats is het quotum van belang voor de mogelijkheden die een lidstaat heeft om van het Fonds te lenen. Een lidstaat kan in ruil voor de eigen valuta andere valuta van het Fonds lenen (formeel gaat het om kopen), het heeft, in het jargon van het IMF, trekkingsrechten. Uitgaande van een situatie waarin 25% van het quotum in goud en/ of SDR's is gestort, kan een lid voor een bedrag gelijk aan die 25 % tegen betaling in eigen valuta andere valuta's van het Fonds kopen, zonder dat daarbij enige restriktie geldt. Het betrokken lid heeft, met andere woorden, onvoorwaardelijke trekkingsrechten tot een bedrag van 25% van het quotum, de zogenaamde reservetranche. Een lid kan, meer algemeen gesteld, altijd vreemde valuta verwerven in ruil voor de eigen valuta, totdat het Fonds 100% van het quotum van die lidstaat in de valuta van die lidstaat bezit. Wanneer een lidstaat bijvoorbeeld guldens gekocht heeft, beschikt het Fonds over minder dan 75% van het Nederlandse quotum aan guldens en mag Nederland voor méér dan 25% van zijn quotum onvoorwaardelijk trekken. Wanneer een lidstaat van zijn reservetranche gebruik gemaakt heeft en nog meer vreemde valuta nodig heeft, kan het die valuta kopen in vier krediettranches van elk 25% van het quotum. Het Fonds gaat dan echter voorwaarden stellen aan het ekonomische beleid van die lidstaat. Trekkingen onder de krediettranches vinden veelal plaats in het kader van stand-by overeenkomsten. Dit zijn kredietbereidstellingsovereenkomsten die een lid zekerheid geven dat het tot een bepaald maximum geld van het IMF kan lenen, als het zich houdt aan de door het IMF opgelegde voorwaarden (zie hieronder par. 5 over de konditionaliteit van het Fonds). Een land van welks valuta het IMF meer dan 100% van het quotum bezit, betaalt een interestvergoeding aan het Fonds. Landen wier valuta door het Fonds uitgeleend'wordt, ontvangen een interestvergoeding. De statuten van het Fonds bepalen dat met tussenpozen van uiterlijk vijf jaar herzieningen van de quota aan de orde moeten komen. In februari 1983 is besloten tot een quotaverhoging met 47,5 % van ruim 61 miljard tot 90 miljard. Zekerheid dat deze verhoging doorgaat is pas verkregen in november 1983, toen het Amerikaanse Congres de verhoging van het Amerikaanse quotum goedkeurde. Een totaal aan quota van SDR 90 miljard wil niet zeggen dat het IMF ook tot dat bedrag aan middelen ter be-

schikking heeft om uit te lenen. Bruikbaar zijn slechts convertibele valuta's, dat zijn geldmiddelen die vrijelijk in andere valuta's inwisselbaar zijn. Dollars, Duitse marken en guldens zijn uitstekend bruikbaar, de belangstelling voor de Zaïre is minimaal.

ARTICLES OF AGREEMENT Article I Purposes Thc purposes of the International Monelacy Fund are: (i) Tc promote international monetary cooperation through a permanent institution which provides the machincry Cor consultation and collaboratio" on international monetary problems. (ii) Tc facilitate the expansion aod balanced growth of international trade, aod to contribute thereby to the promotion aod maintenance of high levels of employment and real income and to the dcvclopment of the productive resources of all members as primary objectives of economie poliey. (iii) To promote exchange stability, to maintain orderly exchange arrangements among members, and to avoid competitive exchange depreciation. (iv) To assist in the establishment of a multilateral system of payments in respect of current transactions between members and in the elimination of foreign exchange restrietions which hampcr the growth of world trade. (v) To give confidcnce to members by making the Fund's resources temporarily available to them under adequate safeguards, thus providing them with opportunity to correct maladjustments in their balance of payments without rcsorting to measures destructive of national or international prospcrity. (vi) In accordance with the abovc, to shorten the duration and lessen the degree of disequilibrium in the international of payments of membcrs. Uit: Articics of Agreement of the International Monetary Found , I.M.F., Washington 1969.

3.2. Geleende middelen De behoefte aan door het IMF beschikbaar gestelde geldmiddelen is zo groot, dat het Fonds er met de quota alleen niet komt. Het moet ook lenen. Reeds vanaf 1962 bestaan de General Arrangements to Borrow (GAB). Deze stellen het Fonds in staat van tien lidstaten, waaronder Nederland, leningen op te nemen ten behoeve van trekkingen van een tot die groep van tien behorend lid. Het betreft hier tien industrielanden met relatief omvangrijke quota. Als die leden een groot beroep doen op het Fonds, dalen de voor andere leden beschikbare middelen drastisch. De GAB waren daarom ook voor die andere leden nuttig. Inmiddels staan de onder de GAB beschik-


bare bedragen ook open voor gebruik door de andere lidstaten. Naast de groep van tien leent Saudi-Arabië voor vele miljarden SDR's aan het IMF uit. De GAB zijn onlangs verhoogd van ongeveer SDR 6 miljard tot SDR 18,5 miljard, terwijl Saudi-Arabië en een aantal industrielanden nog eens SDR 6 miljard ter beschikking stellen.

3.3. Andere kredietmogelijkheden van het IMF Mede daartoe in staat gesteld door de leningen die het IMF heeft afgesloten of kan afsluiten, heeft het naast de reservetranche en de krediettranches nog verdere mogelijkheden gecreëerd voor de leden om vreemde valuta te kopenoJ . Door gebruik te maken van deze verschillende mogelijkheden, kan een land wel tot 600% van zijn quotum trekken. Deze mogelijkheden zijn gecreëerd voor die gevallen, waarin het wegwerken van betalingsbalansonevenwichtigheden - door de mvoer via een reduktie van de totale bestedingen te verminderen - onevenredig grote problemen wu veroorzaken. Wanneer een land grotere bedragen voor langere perioden ter beschikking krijgt, heeft het een adempauze waarin het wijzigingen in zijn produktiepakket en zijn handelspatronen kan aanbrengen, wdat na verloop van tijd de betalingsbalansproblemen kunnen verdwijnen door een stijging van de uitvoer of door invoervervangende produktie. Daarnaast bestaan faciliteiten voor steun aan landen die voor hun exportopbrengsten afhankelijk zijn van een gering aantal primaire produkten (delfstoffen en agrarische produkten). De wereldmarktprijzen van die produkten kunnen nogal schommelen. Een tijdelijk lage prijs doet de exportopbrengsten van de producentenlanden sterk dalen, terwijl die opbrengsten na een paar jaar wellicht weer fors toenemen. Er is in w'n geval reden om middelen te verschaffen teneinde het betrokken lidstaat in staat te stellen de moeilijke tijden te overbruggen. Het IMF helpt ook om scherpe prijsschommelingen tegen te gaan, en wel door middelen te verschaffen voor het financieren van buffervoorraden. Die voorraden worden aangevuld bij grote oogsten, waardoor men een sterke prijsdaling kan tegengaan, terwijl ze verminderen bij slechte oogsten, wat sterke prijsstijgingen verhindert. Het Fonds is geen instelling voor ontwikkelingshulp, het heeft ook volgens zijn statuten niet het recht faciliteiten voor bepaalde groepen landen te reserveren en andere landen daarvan uit te sluiten. Toch geeft het Fonds subsidies om de interestIasten voor bepaal-

de soorten leningen aan ontwikkelingslanden te verlagen, via in naam van het Fonds losstaande juridische konstrukties. De middelen komen uit giften, inkomsten uit beleggingen en uit terugbetalingen van Trust Fund leningen, dat zijn leningen tegen een interest van 0,5 % per jaar aan ontwikkelingslanden uit de opbrengst van de verkoop van een deel van het goud van het IMF die tussen 1976 en 1980 plaatsvond.

4. Bijzondere trekkingsrechten Het meest gebruikte internationale betaalmiddel na de Tweede Wereldoorlog was de dollar. Daarnaast hielden de centrale banken goud in voorraad. De wereldhandel ging in de jaren vijftig een explosieve groei vertonen, die zich in de jaren zestig en zeventig heeft voortgezet. De daarbij benodigde steeds grotere hoeveelheid internationale betaalmiddelen zou, w meende men vrij algemeen, niet van de dollar moeten komen. Men dacht er niet op te kunnen rekenen dat personen en instellingen buiten de Verenigde Staten steeds meer dollars in voorraad wuden willen houden. Ook leek een regelmatige en tegelijk matige groei (gewenst om inflatoire ontwikkelingen voortvloeiend uit een teveel aan bestedingen tegen te gaan) van de voorraad internationale betaalmiddelen op die manier niet gewaarborgd. Een alternatief wu zijn geweest de goudprijs voortdurend te verhogen. Dat wu de landen die toevallig veel goud in voorraad hebben bevoordelen wnder dat daar een goede reden voor bestond. Het zou ook de goudproducenten Zuid-Afrika en de Sowjet-Unie bevoordelen, waar veel landen evenmin voor voelden. Om deze redenen is het IMF overgegaan tot de kreatie van een nieuw soort internationale betaalmiddelen, de Bijzondere Trekkingsrechten. In de periode 1970-'72 is SDR 9,5 miljard gecreëerd, in de jaren 1979-'81 SDR 12 miljard. SDR's worden uit het niets geéreëerd. Naar rato van de quota worden ze om niet aan de ledenlanden uitgedeeld. Aanvankelijk was de SDR, evenals de dollar, aan het goud gekoppeld: SDR 35 stond gelijk aan één troy ounce goud. Nadat het stelsel van vaste wisselkoersen definitief was losgelaten en er geen vast verband meer bestond tussen de valuta's en het goud, is de SDR uitgedrukt als het gewogen gemiddelde van een aantal valuta's, eerst van 16, met ingang van 1 januari 1981 vijf. Eén SDR is sindsdien gelijk aan US S 0,5400 + DM 0,4600 + FF 0,7400 + Yen 34.000 +

1: 0,0710 (per 14 oktober 1983 gelijk aan US S 1,05959 en aan [3,11678). Door deze vereenvoudiging hoopt men het gebruik van de SDR als re· keneenheid, ook in het partikuliere verkeer, te vergemakkelijken. In principe vindt elke vijf jaar een herziening plaats van de samenstelling van het pakket. SDR's worden aangehouden door overheden en centrale banken en inmiddels ook door een aantal andere financiële instellingen, vooral regionale ontwikkelingsbanken. Om dat aanhouden aantrekkelijk te maken, geeft het IMF een interestvergoeding. Deze is gelijk aan het gewogen gemiddelde van de interestvoeten op kortlopende schuld in de vijf landen wier valuta de waarde van de SDR bepalen. Daartegenover betaalt een lidstaat een even hoge interest op de toegewezen SDR's. Een lid dat zijn toegewezen SDR's niet gebruikt en ook geen SDR's van andere landen in betaling ontvangt, zal dus per saldo ook geen interest ontvangen of betalen.

5. De konditionaliteit van het Fonds Het IMF legt bij zijn kredietverlening voorwaarden op aan de leners. Deze voorwaarden hebben ten doel de betalingsbalansproblemen van het betrokken lid op te lossen, zodat het Fonds de uitgeleende bedragen weer binnen redelijke tijd kan terugontvangen. Zij zijn tevens gericht op het in stand houden van het internationale handels- en betalingsverkeer. Als oorzaak van betalingsbalansproblemen signaleert het Fonds van oudsher veelal een te hoog niveau van de bestedingen, niet zelden veroorzaakt door budgettekorten van de overheid. Het eist daarom vaak een terugdringen van dat budgettekort, alsmede een beperking van de geldschepping, teneinde de bestedingen af te remmen en de inflatie terug te dringen. In verband hiermee wordt ook vaak een grens gesteld aan de toegestane loon- en salarisstijgingen. Door alleen maar de bestedingen te beperken creëert men werkloosheid. Vaak stelt het IMF vast dat het kostenniveau van een land, als gevolg van een inflatieproces, te hoog is in vergelijking met het buitenland. Een devaluatie maakt dan ook heel vaak deel uit van het pakket van maatregelen. Daardoor verbetert de konkurrentiepositie van een land en hoeven de bestedingsbeperkende maatregelen minder stringent te zijn. Het is niet w dat de lopende rekening van de beta7


Wegaan/eg in Oeganda, uit fondsen van de IDA .

Iingsbalans in evenwicht gebracht moet worden. Ontwikkelingslanden mogen best een tekort hebben (zie par. 1). Een tekort op de lopende rekening, hetgeen inhoudt dat een land in het lopende verkeer meer aan het buitenland moet betalen dan het uit het buitenland ontvangt, is vol te houden als daar tegenover een stroom ontvangsten uit het buitenland in het kapitaalverkeer staat. Het beleid van het IMF is er op gericht het vertrouwen van buitenlandse kapitaalverschaffers te herstellen. Het IMF gaat er prat op dat elke dollar steun voor een aanpassingsproces de laatste jaren vier dollar aan commerciële leningen heeft gegenereerd?). Het IMF hecht nogal aan het prijsmechanisme als middel om de produktiefaktoren efficiënt in te zetten. Het wil dan ook graag allerlei prijsbeheersingsmaatregelen afschaffen. Een laag prijsplafond, voor voedingsmiddelen bijvoorbeeld, maakt het voor de producenten onaantrekkelijk de produktie uit te breiden. Lage energieprijzen doen het budgettekort van de overheid te veel toenemen, drijven de invoer van olie op en maken het werken met machines aantrekkelijker dan het zou moeten zijn, wat tot uitstoot van arbeid leidt in situaties waarin vaak al een grote werkloosheid bestaat. Ook wil het Fonds graag invoerbelemmeringen wegwerken, het is immers opgericht om het interna8

tionale handels- en betalingsverkeer te bevorderen en situaties als in de jaren dertig te voorkomen. Vooral in het kader van stand-by overeenkomsten legt een land dat met het IMF tot overeenstemming komt over het te voeren beleid, zijn beleidsvoornemens vast in een brief aan het IMF, een Leller of Intent. Wanneer de daarin vastgestelde doelen, bijvoorbeeld ten aanzien van de omvang van de binnenlandse geldschepping, niet gehaald worden, kan dat aanleiding zijn voor het Fonds om de kredietverlening stop te zetten. Om misverstanden te voorkomen: niet alleen ontwikkelingslanden moeten onder het juk van het IMF door. Ook een westers land als het Verenigd Koninkrijk moest (in 1976) aan stringente voorwaarden voldoen voor een stand-by krediet.

6. Kritiek op het IMF Het IMF oefent sterke druk uit op het beleid van de landen die middelen van het IMF nodig hebben. Het wekt geen verbazing dat het IMF ook weerstanden oproept. Van allerlei zijden krijgt het IMF kritiek. Sommigen zien het IMF als een instrument in de handen van kapitalistische regeringen en multinationale ondernemingen, die de natuurlijke vijanden zouden zijn van de onafhankelijkheid van de Derde Wereld'). Deze critici zijn er voor-

stander van om een land zo weinig mogelijk afhankelijk van het buitenland te laten zijn. Het staat een land natuurlijk vrij om zijn beleid daarop te richten. Het blijkt echter erg moeilijk te zijn om een ekonomisch ontwikkelingsproces op te zetten zonder afhankelijkheid van het buitenland. Wanneer men niet op z'n minst tech-

nische kennis en kapitaalgoederen uit het buitenland importeert, wordt het erg moeilijk het levenspeil van de bevolking te verhogen. De meeste ontwikkelingslanden nemen daarom wel ruimschoots deel aan het internationale handels- en betalingsverkeer, met alle gevaar van 'uitbuiting', wat dat ook zijn moge·), gedachtig de woorden van mevrouw Joan Robinson, in leven hoogleraar aan de universiteit van Cambridge, Engeland, en bepaald geen bewonderaar van het kapitalisme: "The misery of being exploited by capitalists is nothing compared to the misery of not being exploited at all"lOl.

Ook kommunistische landen als Joegoslavië en Hongarije richten zich op de wereldmarkten. Zij ontvangen ook, evenals Roemenië, steun van het IMF. Het IMF kan derhalve niet als een anti-socialistische instelling gekenschetst worden. In het Amerikaanse Congres bestaat juist weerstand tegen het IMF omdat dat leningen aan kommunisti(Vervolg op pagina JO).


PRESENT AND PROPOSED QUOTAS IN THE FUND Quotas Me m ~ r

Afghanistan Algeria Antigua and Barbuda

Argentina Australia Austria

67.5 427.5

3.6 802.5 1,185.0 495 .0

Quolas

Q uota Shares

(million SDRs) Proposed Present

(per cent of lotal)

Present

Proposed

0. 111 0.700 0.006

0.096 0.692

1.3 14

775.6

1.941 0.8 11

0.861

66.4

0.081

0.074

48.9 287.5

0 .049

0.054

0.319 0.038

2,080.4

0.373 0.042 2. 186

9.5

0.012

31.3

0.039 0.003

86.7 623.1

5.0 1, 113 .0 1,619,2

Member

Libya

8ahrain Bangladesh Barbados Belgium Belize

Benin Bhutan Bolivia Botswana Brw l Burma Burundi Cameroon Canada Cape Verde Central Afriean Rep. Chad Chile China Colombia Comoros Congo, Pcoplc's Rep. of Casta Rica Cyprus

49.5 30.0 228.0 25.5 1,335.0 7.2 24.0 1.7

34 . 1

298 .4

515.7

0.489

46.5

77.0

0.076

1.236

Madagascar

Malawi Maldives Malta Mauritania

5 1.0 28.5 1.4 40.5 30.0 25.5

66.4

1.798

0.084 0.047 0.002 0.066 0.049

Mauritius

40.5

53.6

802.5 225.0

1,1 65.5

0.042 0.066 1.3 14

306.6

0.368

0.047 2.329 0.570

0.041

0.084 0.039

13.5 997.5 109.5 34.5

22. 1 1,461.3 137.0 4 2.7

0.022 1.634

1.623

0.179 0.057

0.047

67 .5 2,035.5 3.0 24.0

92.7 2,941.0

0. 111 3.334

0.103

Oman

4.5

0.005 0.039 0.039 0.533

24.0

30.6

325.5

440.5 2,390.9 394.2

1,800.0

289.5 3.5 25.5 61.5 51.0

0.762 0.009 0.005 0. 135

0.790 0.009

0.172

0 . 167

0.560 0.106 0.025 0.088

0.5 15 0.099 0.020 0.078

Ecuador Egypt EI Salvador Equatorial Guinea Ethiopia

105.0

lceland India Indonesia Iran, Islamic Rep. of Iraq Ireland Israel haly Ivory Coast Jamaica Japan Jordan

2,878 .5

45 .0 13,5 3,234.0 159.0

227.5 4.5 76.5

45.0 5.9 37.5

112. 1 150.7 463.4

89.0 18.4 70.6

0.093 0.077

0.004 0 . 125

36.5 574.9 4,482.8

0.044

0.041

0 .644 4.714

0.639

73.1

0.074

17. 1

0.022 5.296 0.260

0.081 0.019

5,403.7

204.5 399.9 6.0

4.979

6.002 0.227

0.454

0.444

0.007

0.007

108.0 57.9

0. 125 0 .074

0. 120

7.5

0.010

49.2

0.061

44.1

0.064 0.008 0.055

5 1.0

67.8

375.0

530.7

0.61 4

0.049 0.075 0.589

43 ,5

59.6 2,207,7

0 .07

0.066

2.8 13

2.452 U21 1.241

1,717.5 720.0 234.1 232,5 307.5

1,009.7 1, 117.4 504.0 343,4 446.6

2,909.1

0.504 3.046

0.496

1,860.0 114.0

165.5

0. 187

0 . 184

660.0

111 .0

2,488.5 45.0 25.0 103.5 255 .9 393.3

Lao People's Dem . Rep. Lebanon Lesotho Liberia

24.0 27.9

10.5 55.5

145.5 4,223.3

73.9

1. 179

1.081 0.383 0,381

0.560 0,381 3.23 1

0. 182

0.162

4.076 0 .074

0.082

4.691

25.0

0.041

0.028

142.0

0.170

0.168

462.8 635. 3

0.419

0.5 14

0.644

0 .706

29.3

0.039

78.7 15. 1 71.3

0 .046

0.033 0.087

0.017 0.091

Pakistan Panama Papua New Guinea Paraguay Peru Philippines Portugal

37.2 2.0 50.8 45 . 1 33.9

0.074

0.041 0.002 0.056 0.050 0.038 0.060 1.294 0.341

28.5

37.3

1,422.0 348.0 51.0

2.264.8

24.0 540.0

33.7 849.5

442.5

699.0

0 .725

0 .076 0 .037 0 .944 0 .776

30.0

63.1

0.049

0 .070

427.5

0.700 0 . 111 0.074

258.0

546.3 102.2 65.9 48.4 330.9 440.4 376.6

0.403 0.3 16 0.423

0 .607 0 . 114 0.073 0 .054 0.368 0.489 0.418

66.2

114.9

0. 108

0.128

367.5 34.5

523.4 4 3.8

0.602 0.057

0.581 0.049

5.4

7.5

0.009

0.008

2.6 3.0

4.0

0 .004

4.0

2,100.0

3,202.4 85. 1

0.005 3.439 0. 103 0.003 0.076

0.004 0.004 3.557

0.095 0.003 0.064

0 . 151

0 .278

67 .5 4 5.0

34.5 246.0 3 15.0

461.6

68.2

0.884

0.057

2.525 0.513

0 .041

0.057 0.01:14

34.5

Kampuchea , Democratie Kenya Korea Kuwait

Bron : IMF Survey 4.4. 1983

0 .034 0.489 2.656 0.438

0.005

8.0 4.0

27.0 393.0

3.267 0.005 0.034

0.006 0.042 0.1 01 0.084

5.7 2.9 82.5 342.0 64.5 15.0 54.0

2.948 0.474

0.152

4.5 37.3 84.1 69.7 711.0

Haiti Honduras Hunga ry

Nepal Nelherlands

Ncw Zealand Nicaragua Niger Nigeria Norway

465.0

Gabon Gambia, The Germany, Fed. Rep. of Ghana Greece Grenada Guatemala Guinca Guinca-Bissau Guyana

Morocco

67.5

Denmark Djibouti Dominica Dominican Republic

Fiji Finland France

M exico

2.311 0.011

0.035 0.003 0.101 0.025

30.4

0.573 0.086

0.006

2.5 90.7

0. 111

(per cent of latal) Present Proposed

Luxcmbourg

Mali

8ahamas

Quota Shares

(million SDRs) Present Proposcd

Qatar Romania Rwanda SI. Lucia SI. Vincent, and the Grenadines Sào Tomé and Principe Saudi Arabia Senegal Seychelles Sierra Leone Singapore Solomon Islands Somalia South Africa Spain Sri Lanka Sudan Suriname Swaziland Swcdcn Syrian Arab Rep. Tanzania Thailand Togo Trinidad and Tobago Tunesia Turkey Uganda United Arab Emirates United Kingdom Unitcd States Upper Volta Uruguay Vanuatu Venezuela Viet Nam Western Samoa

63.0 2.0 46.5 92.4

3.2

3.0 57.9 250.2 5.0

0.005

0.006

44.2 915.7 1,286.0

0 .057 1.04 2 1.368

0,049 1.017 1.428

223. 1

0.292

169.7 49.3 24.7 1,064.3 139. 1

0 .2 16 0 .06 1

0.248 0. 188 0.055 0 .027 1. 182 0, 154

82.5

107.0

0.135

0. 119

271.5

386.6 38.4

0.445

0.155 0 ,491

0.429 0.043 0. 189 0 . 153 0 .477

0. 123 0.33 2

0 . 111 0.429

7.186

6.880 19.902

34.5 636.0

835.5 178.5 132.0 37.5 18.0 675.0 94.5

28 .5 123.0

94.5 300.0 75.0 202.6

170. 1 138.2 429.1

99.6

0.029 1.105 0 . 155

0.047 0.201

385.9 6,194.0 17,918.3

20.648

1217.0

31.6 163.8

0.206

6.9 990.0 135.0

1,371.5 176.8

4,387.5 12,607.5 24.0

9.0

0.039

0.035 0. 182

0.221

0.010 1.523 0. 196

0 .011 1.621

4.5

6.0

0 .007

0.007

19.5

43.3

0.032

0.048

61.5

77.2 613.0

0 . 101

0.086 0.68 1

0.373 0.346

Vemen Arab Republic Vemen, People's Dem. Rep. of Yugoslavia

415 .5

Zaïre Zambia Zimbabwe

228 .0 211.5 150.0

291.0 191.0

0.246

0.323 0.300 0.212

6 1.059.8

90,034.8

100.0021

100.00 1 I

0.017 0.079

Total

270.3

0.680

The sum of the individual percentage shares differs from 100.000 because of rounding. I

9


sche landen verstrekt. Anderzijds krijgt het IMF het verwijt dat het diktators in het zadel houdt en pure macht financiertIl). Van de zijde van het IMF stelt men daar tegenover dat het IMF zich niet kan bemoeien met d.e binnenlandse politieke aangelegenheden van de lidstaten (al doet het dat volgens sommige critici wèl), terwijl ook de statuten niet toestaan dat het IMF bezwaar maakt tegen het binnenlandse sociale of ekonomische beleid van een land. Als het IMF wèl onderscheid zou maken tussen verschillende regimes, zou het gauw met het IMF als mondiale instelling gedaan zijn 12). De eisen die het Fonds stelt komen wel eens hard aan. Om betalingsbalansproblemen op te lossen zijn vaak maatregelen nodig die pijn doen. Het is een natuurlijke reaktie om de geldschieter, die voorwaarden oplegt omdat hij zijn geld terug wil zien, de schuld van die pijn in de schoenen te schuiven. Soms krijgen de aanvallen op het IMF zelfs het karakter van een hetze. Zo is naar aanleiding van de onenigheden tussen het IMF en Jamaica in 1977 ·en 1978 over de voorwaarden die het IMF aan zijn kredieten verbond, van de zijde van de Novib en de VARA opgemerkt: "Grof gezegd: in Jamaica doet het IMF, tegen de wil van de bevolking en regering, wat de generaals in G:hili met de steun van de banken doen" ). Dat is inderdaad erg grof gezegd, en mijns inziens ten onrechte. Het is niet de schuld van het IMF als een land mooie sociale maatregelen wil nemen, zoals Jamaica onder de regering van Michael Manley, maatregelen die als zodanig zeer gewenst zijn, maar daar domweg de middelen niet voor heeft. In dat geval zou het buitenland kunnen bijspringen met giften, maar daar is het IMF niet voor. Overigens heeft het IMF, ondanks de ruzies, op relatief grote schaal kredieten aan Jamaica verstrekt, waarbij aandacht voor de sociale aspekten niet ontbrak 14). In het geval van Jamaica werd het IMF verweten dat het socialistische experimenten tegengaat. Dat lijkt niet terecht. Wel is het zo dat het IMF een duidelijke voorkeur aan de dag legt voor maatregelen die via prijzen en markten werken, boven een direkt regulerend ingrijpen. Een devaluatie heeft bij voorbeeld de voorkeur boven belemmering van de invoer. Wat dat betreft heeft het Fonds een beleidsvisie of, zo men wil, wereldbeeld of ideologie, die men trouwens al in de statuten aantreft.

7. Slotopmerkingen Het IMF heeft zich een belangrijke 10

plaats in het internationale monetaire bestel verworven, recentelijk zelfs een centrale plaats. Het snelle en doortastende optreden van de Managing Director van het IMF, J. de Larosière, heeft in de herfst van 1982, toen Mexico, Brazilië en Argentinië tegelijkertijd grote problemen met hun schuldendienst ondervonden, er wellicht toe bijgedragen dat een monetaire crisis op wereldschaal als in 1931 (toen banken failliet gingen en op schulden geen rente en aflossing meer werden betaald) voorkomen is. De funktie van het IMF is daarbij aan verandering onderhevig. De verwevenheid met het optreden van het bankwezen is bijvoorbeeld sterk toegenomen. Ik verwijs hiervoor verder naar de bijdrage van de heer Witteveen in dit nummer. In de Verenigde Staten is een groeiende weerstand tegen het IMF waarneembaar. Naast de oude klachten, namelijk dat het IMF aan rechtse diktaturen en aan apartheidsregimes leent en dat het IMF kommunistische landen steunt, is een nieuwe klacht opgedoken: het IMF helpt door zijn steun aan schuldenregelingen voor landen als Mexico en Brazilië banken uit de brand, terwijl die banken door hun eigen onvoorzichtige krediet beleid in de problemen zijn gekomen. Het IMF stelt op die manier de hoge winsten van die banken op hun leningen aan ontwikkelingslanden veilig l l ). Daar zit wel iets in, maar dat is geen voldoende reden om dan maar een crisis te laten uitbreken. Er zijn positiever oplossingen denkbaar, bijvoorbeeld de banken genoegen laten nemen met een lagere interest I '). Het heeft de Amerikaanse regering veel moeite gekost de verhoging van het Amerikaanse quotum in het IMF in het kader van de algemene quotaherziening door het Congres te loodsen. Het zou zeer te betreuren zijn als in de toekomst het funktioneren van het IMF door een toenemend Amerikaans isolationisme in gevaar gebracht wordt.

Noten: l.

A.G. Kenwood en A.L. Lougheed, The

Growlh of 'he International Economy 1820·1960; George Allen & Unwin, London 1971 blz. 51. H.S geeft een beschrijving van de internationale kapitaalstromen in de periode 1820·1913. 2. Landen classificatie van het Internationaal Monetair Fonds uil Wo rld Economie Outlook IMF, 1983, blz. 168, 169: "The classificat ion of countries is thc one adopted by thc Fund in December 1979 and utilized in IFSfor the March 1980 and

subsequent issues. IndusIrial counlr;es comprise Australia haly Austria Japan Luxcmbourg Belgium Netherlands Canada New Zealand Denmark Finland Norway France Spain Germany, Sweden Switzerland Fed. Rep . of Iceland United Kingdom Ireland United States The de veloping countries are divided into two groups - "oil exporting countries" and " non-oil developing countries ". Thc countries covered under the heading oil exporting counlries' are Algeria Nigeria Indonesia Oman Qatar Iran, Islamic Rep ublic of Saudi Arabia Iraq United Arab Emirates Kuwait Venezuela Libyan Arab Jamahiriya The other developing countrics, or non-oil developing coun tries, include all Fund memOOrs (as of March 3 1 1983) except those listed above as OOing "industrial countrics" o r "oil export ing countries", together with certain essent ially autonomous dependent territories for which adequate statistics arc available. 2 Where regional breakdowns of data for non-oil developing countries are shown, thc subgroups conform to the regional c1assification used in IFS. In a numOOr of tables, certain analytical subgroups of non-oil developing countries are also distinguished. These subgroupings are bascd primarily on the character of the countries' econo mie activity and the predominant composition of their exports. Since the large " non-oil" group in the basic classification includes some countries that do have significant production and/ or exports or oil, one of the analytic subgroups shown sepa rately comprises countries (outside the main oil exporting grou p mentioned above) whose oil exports exceeded their oil im ports in most years of the 1970s. The countries c1assified in the subgroup net oil exporters are Malaysia Bahrain Mexico Bolivia Congo, People's Peru Republic of the Syrian Arab Republic Ecuador Trinidad and Tabago Egypt Tunisia Gabon Within thc great majority of developing countries that are net importcrs of oil, three subgroups are distinguished. The first is major exporters of rnanufactures, including Argentina Ko rea Brazil Portugal G reece Singapore Hong Kong South Africa Israel Yugoslavia A second subgroup is the low-incorne countries, comprising 43 countries whose per capita GDP. as estimated by the Wo rld Bank, did not exceed the equivalent of $350 in 1978. These are L.csotho Afghanistan Madagascar Bangladesh Malawi Benin Maldives Bhutan Mali Burma Mauritania Burundi Cape Verde Nepal


Central Afriean Republie Chad

China, People's Republie of Comoros Ethiopia The Gambia Guinea Guinea-Bissau Haiti India Democratie Kampuchea Kenya Lao People's Democratie Rep.

Niger Pakistan Rwanda Senegal Sierra Lcone Solomon lslands Somalia Sri Lanka Sudan Tanzania Togo Uganda Upper Volta Vanuatu Viet Nam Zaïre

The third subgroups, olher nel oil imporlers, comprises middle-ineome countries (aecording 10 the World Bank 's estimates) that, in general, export mainly primary commodities. The countries in this subgroup comprise all non-oil deve loping countries that are not included amo ng " net oil exporters", "major exporters of man ufaetures", or "'ow-ineome eountries". Under the approach indicated above, eertain eountries would qualify fo r inclusion in more than one of these subgro ups but are classificd in one of them aeeording to their more predominant eharaeteristics for purposes o f analysis. Thus, India, which would qualify as a " major exporter of manufactures", and the People's Republic of China,

3.

4.

5.

6. 7. 8.

whieh to date has been a net exporter of oil, arc both c1assified as low-ineorne countries (within the oil importing subgroup) in this report. Except where otherwise specifieally indicated, Ihe U.S.S.R. and other nonmember eountries of Eastern Europe, Cuba, and No nh Korea are excJuded from the following tables. Also, it has nOl been possible to include in the tablcs a number of smal! countrics or territories for whieh trad e and paymcnts data are not availablc" . Ze zijn namelijk voor een aanzienlijk deel ten goede gekomen aan investeringen , zie World Economic Outlook, IMF, Washington 1983, blz. 140-144. Zie hierover M.S. Mendelsohn , Commercial banks and the restrucluring of cross· border debt, Group of Thirty , Ncw Vork 1983. Z ie over ontstaan en werking va n hel IMF F. de Roos e.a., Het internationale monetaire stelsel, Stenfert Kroese, Leiden 1976 H. 2; A.I . MaeBcan en P.N. Snowden, international institutions in Tntde and Finance, George Allen & Unwin , London 1981, H.3; A.W. Hooke, Thc International Monetary Fund; lts E\'olution, Organization and Activities, Pamphlet Series No. 37, 2e cd., IMF, Washingto n 1982. Zie A.W. Hookc, a.w. blz. 41 -57. World uonomic Outlook. 1983, a.w., blz. 24. Zo C. Payer, The Oeb! Trap: The IMF and the Third World, Penguin, Hannonds-

worth 1974, blz. xii , xiii. Zie H. Visser, Uitbuiling van arme landen door rijke landen, Maandschrift economie, jrg. 45 no. 7/ 8, 1981. 10. J. Robinson, Economie Philoso phy. Penguin , Harmondswonh 1964., blz. 46. 11. Zie R.L. Haan , Het IM F en de realiteit , Economisch Statistische Berichten. 18.1.1978. 12. Z ie S. OeH , On Being Grandmotherly: The Evolution of IMF Conditionality, Essays in International Finance no. 144, Prineeto n UniversilY, Prineeton, N.J . 198 1, blz. 26, en J. Gold, Political Considerations Are Prohibited Sy Artiolcs of Agree ment When th e Fund Considers Requests for Use of Resources, IMF Survey 23.5. 1983. 13. L. Boe ken en S. Banlett, Geldschieters van de wereld, Novib in sa menwerking met uitgeverij Kosmos en de VARA, Den Haag 1980, blz. 87. 14. G. R. Kineaid, Conditionality and thc use of Fund resources: Jamaica, FinanC"t! and Development. jrg. 18 no. 2, 1981 . Z ie ook A.F.P. Bakker, De beleidscondilics van hel Internationale Monetaire Fonds, Economisch Statistische Berichten. 18.2. 198 1. 15. Zie M. Huygen, 'De banken zijn gek' , Amerika en het IM F, Haagse Post 8. 10. 1983. 16. Zoals voorgeSleId door J.J. Polak , exceutive director van het IM F, in De financieel-economis('he crisis in de wereld. Preadviezen van de Vereniging voor de Staathuishoudkunde, Stcnfert Kroese. Leiden 1983. blz. 50. 9.

Het 'Xavante'-gevechtsvUegtuig, van de Embracer-fabriek in Sào Jose dos Campos Brazilië. Het is een gewild artikel in diverse landen, ook in de Derde- Wereld. Wapenindustrie en computerproduktie zijn de enige goedlopende takken van bedrijvigheid in Brazilië. Opbrengst van wapenexport kan zelfs die van koffie gaan overtreffen. Twijfelachtige ontwikkeling. (foto uit Aspecten).

11


Bankkredieten en exportmogelijkheden: Onmisbaar voor de oplossing van de schuldenproblematiek Interview met Dr. H.l. Witteveen Maurits Dolmans Frank Ouddeken Jan Nusselder Frank Ouddeken is zesde-jaars student Economie aan de Universiteit van Amsterdam. [nterview d.d. donderdag 8 december 1983.

"Herverzekering stimuleert de banken lOt het geven van nieuwe kredieten ",

" Particuliere banken die geld lenen aan landen met chronische betalingsbalanstekorten moeten hun risico kunnen verzekeren bij het IMF' . Dit propageerde Dr. H.J. Witteveen in september j.l. op de jaarvergadering van het Internationaal Monetair Fonds. Dr. Witteveen boogt op een gedegen nationale én internationale bestuurlijke ervaring. Hij was in de zestiger jaren onder andere Minister van Financiën en vice-Minister President in respectievelijk de kabinetten Marijnen en De Jong. Van 1973 tot 1978 was Witteveen als Managing Director van het IMF belast met het algemeen beleid van dit financieringsfonds. Naast zijn adviseursschap van de Raad van Bestuur van de AMROBank N.V. is Witteveen op het ogenblik ook voorzitter van de Consultative Group on International Economie and Monetary Affairli: Group of Thirty waarvan hij tevens de oprichter is. Hij is lid van een tweetal Raden van Advies en vervult een aantal commissariaten. Voor JASON onvermijdelijk, en reden genoeg om eens met deze internationaai opmerkelijke Nederlander te gaan praten. EeR exclusief interview over de oplossing van de mondiale schuldenproblematiek. Plaats van ontmoeting is het hoofdkantoor van de AMRO-Bank aan de Herengracht in onze hoofdstad. Hier pleegt Witteveen nog eens per week zijn kantoor te houden. Allereerlit praten we met hem over 'zijn' Groep van Dertig. Vervolgens komen de oorzaken van en de ontwikkelingen in de huidige schuldenproblematiek ter sprake. Daarna bespreekt Witteveen oplossingen op de korte- en respectievelijk lange termijn.

1. De Groep van Dertig Dr. Witteveen onderscheidt twee typerende aspecten van de leden van deze 12

groep economen. Ten eerste komen ze uit alle delen van de wereld, onder andere uit India, U.S.A., Phillipijnen, Brazilië, Japan en het Oost-blok. De landen van het Warschau-Pact hebben

echter slechts één vertegenwoordiger, de vice-president van de Hongaarse Nationale Bank, Janos Fekete. Het tweede kenmerk van de groep is de gedifferentieerde achtergrond van de leden. Allen hebben vanuit hun eigen vakgebied te maken met aspecten van de internationale economie. Een aantal is werkzaam als commercieel- of centraal bankier. Anderen hebben een bestuurs- of staffunctie bij grote multinationals zoals Shell, IBM, en General Motors, terwijl het Braziliaanse lid Robecto Campos, Senator in het Braziliaanse Parlement is. Twee keer per jaar komt dit gevarieerd samengestelde gezelschap bij elkaar. De discussies binnen de Groep van Dertig zijn juist ZO interessant, omdat de ingewikkelde samenhang in het internationale monetaire bestel van zoveel verschillende gezichtshoeken kan worden bekeken. Een heel succesvolle en opmerkelijke activiteit van de Groep is het houden

OF~

mlKrY


van enquêtes. Deze onderzoeken leveren de basis voor allerlei discussies over het functioneren van de internationale economie. Doelgroep voor een aantal onderzoeken zijn de particuliere banken en de grote multi-nationale ondernemingen. De goodwill die de Groep van Dertig via hun leden bij die ondernemingen heeft, verzekert een goede respons op de enquêtes. In een eerste onderzoek van de groep is een beter inzicht verkregen in het funktioneren van valutamarkten en de partijen die daar werkzaam zijn. Het tweede onderzoek is bij de commerciële banken gehouden, en geeft duidelijkheid over hun internationale credietverlening. Onlangs is een derde enquête afgerond. De ontwikkeling van 'foreign investment' van multinationale ondernemingen in het verleden en de velWachtingen daarvoor in de komende vijf jaren zijn onderzocht. Binnenkort zal dit onderzoek, met interessante resultaten, gepubliceerd worden. Om zoveel mogelijk mensen op de hoogte te stellen van de onderzoekresultaten worden de laatste jaren steeds meer publicaties uitgebracht en zijn persconferenties gegeven. Het doel van de Groep van Dertig is het velWerven van een beter inzicht in de internationale economische orde, zodat een beter beleid gevoerd kan worden_

2. Oorzaken van de financiële crises De hoofdzaak van de huidige schulden problematiek en de terugloop van de wereldhandel is volgens Dr. Witteveen allereerst gelegen in de sterke wijzigingen van het Amerikaanse monetaire beleid. Lag het accent vroeger meer op de stimulering van de economische groei (conjunctuurbeleid), nu is dit beleid vooral gericht op inflatiebestrijding. Daarbij is met name het instrument van de monetaire politiek (inkrimping van de geldhoeveelheid) gebruikt, waardoor de rentestand sterk is opgelopen. Deze rentestijging (1) leidde tot een neerwaartse wereldconjunctuur (2) en een hoge reële rente (rente minus inflatiepercentage), waardoor beleggen in de Verenigde Staten zeer voordelig werd. Een sterke stijging van de dollarkoers (3) was hiervan uiteindelijk het gevolg. Deze drie factoren hebben de financiële toestand van de ontwikkelingslanden moeilijk gemaakt. De dalende wereldconjunctuur veroorzaakt en versterkt de recessie in deze landen. Zij zien hierdoor de opbrengst van hun uitvoer dalen en moeten bovendien elke 3 of 6 maanden een hogere rente betalen om

hun schulden te kunnen aflossen. Daar komt dan nog bij dat de dollarkoers hoog is en de waarde in koopkracht van die schulden dus is toegenomen. De schulden worden nl. in dollars uitgedrukt. AI deze ontwikkelingen tesamen hebben tot de problemen geleid. Die werden nog versterkt omdat de banken steeds minder bereid zijn om nog verder te lenen. En de ontwikkelingslanden waren de laatste jaren juist gewend geraakt om steeds een deel van hun schulden met nieuw krediet van commerciële bankinstellingen te financieren. Hierdoor konden ze veel investeren en snel groeien. Dit financieringsproces is nu ineens tot stilstand gebracht en heeft tot gevolg dat juist de snel groeiende economiën in schuldenproblemen zijn geraakt_

Wantrouwen van bankiers Niemand heeft eigenlijk kunnen voorspellen dat de gevolgen van het Amerikaanse monetaire beleid zich zo zouden voordoen. Al heeft een aantal centrale bankiers wel gewaarschuwd voor de beperkte financiersmogelijkheid van de commerciële banken. Zelf verklaart Witteveen de liquiditeits crises uit een psychologisch affect bij de banken waardoor ze geen krediet meer verleenden. Aan dit affect ligt een aan de financiële markt ontleend wantrouwen ten grondslag. In het algemeen kun je stellen dat de ontwikkelingslanden een succesvolle groei doorgemaakt hebben. Na de eerste oliecrises zijn deze landen er zelfs beter in geslaagd hun groei voort te zetten dat de industriële landen. De groei in de 'Eerste Wereld' nam meer af dan die van de ontwikkelingslanden. Landen als Brazilië, Korea, Taiwan, enz. zijn destijds doorgegaan met be-

langrijke investeringsprogramma's en hebben toen weliswaar de prijs betaald van een sterk stijgende schuldenlast. Maar geld lenen was destijds, in de zeventiger jaren, bijzonder aantrekkelijk. De rentes waren nl. betrekkelijk laag, ten dele als gevolg van de inflatie. En omdat nominale rente vaak traag reageert op de prijsstijging, was de reële rente in deze periodes vaak nul of negatief. "Zolang de groei maar doorging was dit prachtig en zllg niemand hoe ernstig het kon mislopen met de gestegen schuldenlasten" .

Stabiele groei Het kweken van tekorten op de betalingsbalans had in zoverre zijn positieve kanten dat een aantal ontwikkelingslanden, ondanks de olieprijsverhogingen, toch hun groei konden voortzetten. Overigens gold dat niet voor allemaal; er zijn natuurlijk ook landen die hun begrotingstekorten meer comsumptief (bijvoorbeeld voor defensie) aanwendden, maar het grootste deel is toch wel voor produktieve investeringen gebruikt. De exporten zijn geweldig gestegen. Bij Brazilië namen deze zelfs helemaal in lijn met het nationaal produkt (10% per jaar) toe. Dat was de reden dat de banken zoveel vertrouwen in dit land koesterden. Door de grote groei van de schulden werd de inflatie echter een probleem. Hierdoor werd men afhankelijk van: de voortgang van de groei van de uitvoer, en een voortgaande bereidheid van de banken om krediet te verlenen.

De Afbraak De abruptheid waarmee de kredietver-

Hel geavanceerde technologie is Braz.iJië heel vertrouwd. Dil is de kerncentrale Angra 1 (foto Do,ien Plantenga, in: Aspecten).

13


lening aan, én de uitvoermogelijkheden van de ontwikkelingslanden veranderen, heeft de grote moeilijkheden opgeleverd. "Een meer stabiele groei van de wereldeconomie zou veel gezonder zijn geweest. Daarnaast had een beperking van de kredietverlening geleidelijker moeten plaatsvinden - misschien gedeeltelijk opgevangen door een toename van de ontwikkelingshulp-. Maar ja, dat ligt politiek erg moeilijk en werkt begrotingsproblemen in de hand". De oorzaak ligt niet in de kredietverlening zelf. Er mag dan wel kritiek zijn op de mate waarin geld is uitgeleend, maar eigenlijk was men wel blij dat de banken geld wilden lenen, omdat de groei van de ontwikkelingslanden ook voor de geïndustrialiseerde landen erg belangrijk was. "Eénderde van de uitvoer van de industriële landen gaat naar ontwikkelingslanden. Dat is ook iets dat in het Amerikaanse congres, bij de kritiek op de verhoging van de IMF-quota helemaal over het hoofd is gezien. Het is namelijk indirekt Amerikaans belang dat landen hun schulden kunnen blijven betalen, en tevens kunnen blijven importeren. En bij quotaverhogingen betreft het geweldige grote processen waarvan de gevolgen al op de korte termijn merkbaar zijn".

3 Oplossingen op korte termijn Voor oplossingen op korte termijn van de schuldenproblematiek speelt het IMF een bijzonder belangrijke rol. Het is ook de essentiële taak van het IMF. Zodra er moeilijkheden ontstaan gaat

het IMF met het betreffende land een aanpassingsprogramma uitwerken. "Door bepaalde wijzigingen in het beleid beoogt men de betalingsbalans te verbeteren. Dat betekent meestal het terugbrengen van de begrotingstekorten, het minder laten groeien van kredietverlening aan partikulieren, en soms devaluatie van de nationale munt als de wisselkoers te hoog is en deze de export belemmert. Het zijn altijd hele onaangename en pijnlijke maatregelen en alleen als landen echt in moeilijkheden komen zijn ze hiertoe bereid".

De rol van de banken De laatste anderhalf jaar hebben de banken een bijzonder belangrijke rol bij de aanpassingsprogramma's van het IMF gespeeld. Het bedrag aan trekkingsrechten op het fonds, dat het IMF zelf ter beschikking heeft, is lang niet voldoende voor de sterk uitgebreide aanpassingsprogramma's. "Tesamen met de centrale banken is erg veel druk op de commerciële bankinstellingen uitgeoefend om nieuw krediet te verlenen. Het IMF heeft destijds zelf gezegd: We kunnen alleen een programma voor een land goedkeuren en toestaan dat er uit het uit het fonds geput wordt , als we weten dat de commerciële banken ook over de brug ko-

men ". De groei van kredietverlening van die commerciële banken is het laatste jaar nl. zeer gering geworden. En wat er aan groei is, is meer te danken aan gedwongen kredieten die de banken hebben moeten geven aan landen die hun schuld herstructureren. Maar de bereidheid om vrijwillig nieuw krediet te verlenen aan ontwikkelingslanden is uitermate gering.

'Weg met het IMF! Steun de nationale souvereiniteit" Muuropschrift in Sao Pau!o, Brazilië. 14

Massapsychologie Door het grote risico én de grote bedragen die veel banken al hebben uitstaan is het niet eenvoudig de kredietverlening van banken te stimuleren. Hierbij wijst Witteveen op een psychologisch element op. De 'massapsychologie' van bankiers speelt namelijk ook een rol. "Ze praten altijd met elkaar over het geven van zoveel mogelijk krediet en kijken naar mooie tabellen in 'The [nvester' , of in 'Euromoney' om na te gaan welke banken de grootste internationale leningen hebben gegeven. Het is een soort wedstrijd. En als het misloopt, als het vertrouwen ontbreekt, dan wil plotseling niemand meer. Dan krijg je onevenwichtigheid omdat niemand meer geld wil uitlenen". In zijn toespraak voor de jaarvergadering van het IMF in september betoogde Wilteveen dan ook, dat bet Fonds en de Centrale Banken in de toekomst er naar moeten streven de kredietverlening wat regelmatiger te laten verlopen. Hij bepleitte het stabiliseren van de kredietstroom. "We moeten instrumenten krijgen, om net zoals de centrale banken op de binnenlandse kredietverlening invloed te kunnen uitoefenen op de kredietverlening op internationaal niveau". Als de banken (internationaal) te hard willen lopen moet het IMF de teugels kunnen aantrekken en de bankkredieten aan banden kunnen leggen.

Herverzekering Anderzijds moet volgens Witteveen overwogen worden om een deel van de kredieten te verzekeren. De particuliere banken lopen dan een minder groot


risico als schulden niet worden terugbetaald. Kortweg komt het neer op een internationaal monetair beleid dat op wereldschaal hetzelfde moet nastreven als het nationale monetaire beleid. Ook daar streeft men er naar de geldhoeveelheid regelmatig te laten groeien en grote schommelingen te vermijden. En omdat die geldhoeveelheid voornamelijk wordt bepaald door de kredietverlening van banken, is het nationale monetaire beleid er op gericht deze kredietverlening te beïnvloeden. Witteveen stelt dat dit ook internationaal moet gebeuren. Door kredietverzekering zal de bereidheid van banken om ook in moeilijke tijden nieuw krediet te verlenen groter worden. Deze nieuwe kredieten zullen op bun beurt moeilijkheden met betrekking tot de oude schulden voorkomen. De landen kunnen hun verplichtingen nakomen en economische groei wordt weer mogelijk_

Risicospreiding Een ander belangrijk voordeel met de aflossing van de kredieten is ook, dat áls het fout mocht lopen de pijn 'internationaal' opgevangen kan worden. En juist daarom moet herverzekring alleen gebeuren voor die kredieten die onder internationaal toezicht tot stand komen, én in het aanpassingsprogramma van het IMF passen. Herverzekeren van schulden zou het vermoeden kunnen wekken dat de kans bestaat dat die schulden wellicht niet afgelost kunnen worden. Het wordt misschien gezien als een uitstel van executie. Dit hóeft echter helemaal niet het geval te zijn. Herverzekeren van kredieten van banken gebeurt al op grote schaal bij de exportkredietverzekering. Alle geïndustrialiseerde landen hebben een 'kredietverzekeringsmaatschappij ' die enorme bedragen, tot zelfs 95% toe, herverzekert. Dat wijst er zeker niet op dat men denkt dat de schuld niet betaald zal worden. Integendeel, exportkredietverzekeringsmaatschappijen volgen de kredietwaardigheid van een land zorgvuldig en als die zorgen wekt, dan gaat het volume percentage (het deel van de schuld dat verzekerd kan worden) gewoon omlaag. Net als bij de exportkredietverzekering zullen banken voor kredieten aan ontwikkelingslanden ook premies moeten betalen. Eventuele verliezen kunnen uit die premies gedekt worden. Als zo'n hele herverzekeringscampagne via een internationale instelling als het IMF zal lopen, zullen er volgens Witteveen niet veel

landen zijn die niet aan hun verplichtingen zullen voldoen. Ze zouden zich dan helemaal buiten de internationale financiële orde plaatsen. Dit is tot op heden nog niet voorgekomen.

Andere plannen Naast het herverzekeringsvoorstel van Witteveen, zijn er nog allerlei mogelijke voorstellen gedaan om de huidige schuldencrisis op te lossen. Zo kan men de schulden consolideren. Een officiële instelling neemt dan schulden over tegen een discount, een lager rentetarief dan dat waarvoor de particuliere bank ze heeft afgesloten. Hierdoor worden deze banken bevrijd van de bevroren schulden en komt men de ontwikkelingslanden tegemoet. 'Onrealistisch' zo karakteriseert Witteveen deze voorstellen. "Wanneer banken een verlies moeten nemen op hun uitstaande vorderingen, zullen ze niet gauw bereid zijn tot nieuwe kredietverlening. En die moet juist wel vergroot worden. Het punt waar de crisis moet worden aangepakt is de stimulering van de bereidheid van de banken om weer nieuw krediet te geven",

4. Lange termijn politiek Op de lange termijn is bestedingsbeperking voor ontwikkelingslanden onvermijdelijk. De betalingsbalanstekorten moeten worden teruggebracht door de invoer omlaag te schroeven; de uitvoer heeft men namelijk niet helemaal in de hand, daar deze afhankelijk is van de vraag op de wereldmarkt. Toch kan men ook de export beïnvloeden door tegen een concurrerende prijs aan te bieden. Het al dan niet concurrerend zijn van produkten wordt in belangrijke mate bepaald door een juist niveau van de wisselkoers. Een wisse/koersaanpassing is een heel belangrijke, maar ook een pijnlijke maatregel. Haar belang ligt in het feit dat een verbetering van de betalingsbalans tegelijkertijd een herstel van de groei tot gevolg heeft. Maatregelen van bestedingsbeperking daarentegen verminderen de groei en veroorzaken werkloosheid. Op lange termijn is bestedingsbeperking dus niet voldoende. "In Brazilië treft men uitermate pijnlijke maatregelen met hele ernstige sociale gevolgen, ook voor de groei. Toch moet men er naar streven een bestedingsverschuiving van comsumptie naar investeringen tot stand te brengen. In dat opzicht zitten er in die aanpassingsprogramma's elementen

die op lange termijn positief kunnen ZIJn. Ook is het in de praktijk vaak zo dat in begrotingen, onder politieke druk, allerlei elementen insluipen die niet op groei gericht zijn (b.v. collectieve subsidies, grote bureaucratische apparaten met te veel regelingen, te ambitieuze investeringen die te kapitaalintensief zijn, grote staatsbedrijven die efficiënt zijn en met grote tekorten werken). Veranderingen van dit soort structuren zullen in het kader van een aanpassingsprogramma op lange termijn nodig zijn".

Herstel Ondanks deze binnenlandse maatregelen zal hiermee de problematiek op langer termijn niet opgelost kunnen worden. De cruciale factor voor de oplossing van het schulden vraagstuk, is gelegen in een krachtig economisch herstel van de industriële landen. In de V.S. is zo'n herstel op gang gekomen. Voor ontwikkelingslanden geeft dit de ruimte meer te exporteren en weer te gaan groeien. Een verstandig investeringsbeleid is vervolgens noodzakelijk om te zorgen dat ze er werkelijk bovenop komen. Maar Witteveen benadrukt: "De industriële landen moeten zorgen dat de groei er komt", Een ander belangrijk punt is het tevens te zorgen dat de stroom van financiële middelen naar de ontwikkelingslanden voldoende op peil blijft. "Bankkrediet is een onderdeel van die stroom. Maar men moet ook ruimte geven aan de Wereld Bank, aan de regionale ontwikkelingslanden en een verhoging van de ontwikkelingshulp. Deze verschillende kapitaalstromen moeten zo omvangrijk mogelijk zijn. Daar kan best meer aan gebeuren dan dat er op het ogenblik gebeurt". De Verenigde Staten verzetten zich tegen kapitaalvergroting van de Wereld Bank en tegen de aanvulling van de middelen van de IDA (de Internationale Ontwikkelings Associatie). Dit is een heel ongunstig element als men ervan uitgaat dat een zekere groei in de ontwikkelingslanden ook weer groei in de industriële landen tot gevolg kan hebben .

Beleid Naast het op gang brengen van een groeiende kapitaalstroom naar ontwikkelingslanden is een effectiever én gunstiger beleid in die landen misschien nog wel van veel gróter belang. Witteveen doelt op een meer liberaal beleid in de zin van een open economie, vrije kapitaalinvoer, direkte inves15


teringen, prijzen die aansluiten bij de wereldmarkt en een redelijke wisselkoers die de concurrentie handhaaft. Al deze elementen tezamen vormen een klimaat waarin een economie een gezonde. groei kan doormaken. Dit is de afgelopen jaren heel duidelijk gebleken en blijkt ook uit een studie van de Wereld Bank. Er zijn landen waar teveel gereguleerd wordt. In veel Afrikaanse landen houdt men bijv. de voedselprijs laag om de bevolking in de steden te houden. Zo'n beleid, dat erop gericht is op alles een greep te hebben werkt juist in dié landen niet, omdat ze het apparaat niet hebben om w'n ingewikkeld planningsbeleid te voeren. Ze hebben ook niet de morele kracht, en dit leidt dus tot inefficiëncy, bureaucratie en corruptie. Een goed gericht beleid van die landen is dus minstens even belangrijk als de ontwikkeling van de kapitaalstroom.

kelen naar nieuwe produkten, meer kapitaalintensieve produkten die een hogere technologie vragen. Het heeft geen zin bedrijfstakken te subsidiëren waar ontwikkelingslanden veel beter in zijn, wals textiel- en schoenindustrie, en scheepsbouw. "Tegen veel arbeid kunnen we nooit concurreren. We hebben miljarden besteed om de Nederlandse scheepsbouw te steunen. Dat is weggegooid geld, met name ook omdat het in een tijd is gebeurd waarin de arbeidsmarkt nog overspannen was. Het is alleen maar uitstel van executie, terwijl we die werven toch moeten sluiten. Veel beter kan dit geld gebruikt worden om nieuwe ondernemingsactiviteiten te verbe-

teren. Maar dit is politiek een moeilijke zaak en allemaal sneller gezegd dan gedaan".

Protectie uit den boze Wellicht het makkelijkste instrument om de 'omschakelings-pijn' op korte termijn te verlichten lijkt protectie. (o.a. door het treffen van invoerrechten). Dat is echter ook hét grote gevaar dat het herstel van de wereldeconomie bedreigt. "Hoe meer we namelijk de invoer uit de ontwikkelingslanden tegenhouden, hoe minder we kunnen verwachten dat ze hun schulden terugbetalen. We moeten dus steeds waarschuwen tegen protectie".

Omschakelen Het westen heeft voordeel ook van export naar de Derde Wereld. Je kunt ervan uitgaan dat de ontwikkelingslanden altijd minstens evenveel zullen importeren als ze exporteren. Daarom moeten ze hun produkten ook in de industrielanden kunnen afzetten. Dit moeten produkten zijn die steeds minder in de !\eïndustrialiseerde landen gemaakt worden. Voornamelijk produkten met een arbeidsintensief karakter. Openstellen van onze grenzen daarvoor wordt steeds meer een levensvoorwaarde voor onze welvaart.

Het gevaar is nu dat de westerse landen, die een hoge welvaart bereikt hebben, hun bedrijfstakken willen handhaven. "Iedere organisatie wil zijn eigen positie behouden. Vooral in Europa is daarom de dynamiek minder geworden. men heeft veel te veel getracht om marginale, achteruitgaande bedrijfstakken te beschermen en daardoor heeft men te weinig gedaan aan de ontplooiing van nieuwe activiteiten" .

Voor een grotere groei van de exporten uit de ontwikkelingslanden is een aanpassing van bedrijfstakken in de geïndustrialiseerde landen noodzakelijk wanneer de Derde Wereld die activiteiten kan overnemen. Geïndustrialiseerde landen kunnen zich dan concentreren op een hoogwaardig technische export naar ontwikkelingslanden, terwijl voor deze landen tegelijkertijd een grote groeimogelijkbeid open staat om meer arbeidsintensieve produkten naar ons te exporteren. Witteveen gelooft dat ook het beleid in de E.E.G. er veel meer op gericht moet zijn bedrijven te helpen omscha16

Al< gevolg van het omschakelingsproces leveren Zuid Korea, Hong Kong, Macao en Taiwan driekwart van de tutielinvoer in de Europese Gemeenschap vanuit ontwikkelingslanden.


Wat zou het gevolg van schuldkwijtschelding voor de wereldeconomie zijn? De titel van het aan mij gevraagde stuk doet een ogenblik de gedachte teruggaan naar het midden van de 70er jaren, toen de totale kwijtschelding van schulden een belangrijk punt van bespreking was in de onderhandelingen tussen de ontwikkelde landen en de ontwikkelingslanden. Grofweg gesteld eisten de ontwikkelingslanden een totale schuldkwijtschelding en wilden de ontwikkelde landen de zaak slechts per land bezien. Ook in deze kwestie hebben de ontwikkelingslanden niet hun zin gekregen. De vraag is of dat ligt aan de onwil die de ontwikkelde landen gebruikelijk aan de dag leggen of dat het hier gaat om een irreële eis van de ontwikkelingslanden. Voordat antwoord kan worden gegeven op de vraag welke gevolgen schuldkwijtschelding heeft op de wereldeconomie moet eerst worden bekeken om hoeveel het nu eigenlijk gaat en of de schuldenlast voor alle ontwikkelingslanden ongeveer gelijk is. Een schatting wijst uit dat de totale schulden van ontwikkelingslanden eind 1982 S 700 miljard bedroegen. I) Dat lijkt een enorm bedrag, maar het is een klein getal vergeleken met het bedrag, dat jaarlijks binnen alle landen zelf en in de internationale handel omgaat. Bovendien moet worden bedacht dat de schulden per land zeer verschillen. India en Thailand bijvoorbeeld hebben relatief geringe schulden zoals vele andere ontwikkelingslanden. Mexico, Brazilië en Venezuela hebben relatief zeer hoge schulden. Niet alleen de schuldbedragen zijn heel verschillend, ook de oorsprong van de bedragen is verschillend. Vroeger bestond de schuld van ontwikkelingslanden voor het grootste deel uit leningen van overheidsinstanties en internationale organisaties. In het midden van de jaren '70 is het aantal kredieten aan ontwikkelingslanden van kommerciële banken sterk toegenomen. Deze bankkredieten waren vooral gericht op dynamische ontwikkelingslanden, zoals Mexico, Brazilië, Venezuela, Argentinië en Zuid-Korea. Echter ook een aantal zogenaamde lage inkomenslanden' zoals Sudan, Tanzania, Haïti en Togo kregen bankkredieten. Het bedrag, dat in de tijd dat de banken het breed hadden, aan deze lage inkomenslanden is uitgeleend staat echter in geen verhouding tot het bedrag dat de dynamische ontwikkelingslanden met hogere inkomens hebben gekregen. Kwijtschelding Er bestaan dus verschillende

schulden posities in landen, zowel naar omvang als naar oorsprong. De kwijtschelding van de zogenaamde overheidsschulden is tijdens de jaren '70 langdurig onderwerp van gesprek geweest in onderhandelingen tussen ontwikkelde en ontwikkelingslanden. Dit heeft geleid tot een afspraak waarin rijke landen beloofd hebben ofwel aan de lagere inkomslanden de schulden kwijt te schelden ofwel gelijkwaardige maatregelen te nemen ten opzichte van die landen. Aangezien de afspraak vrij vaag was geformuleerd hebben de rijke landen er hun eigen interpretatie aangegeven. De Bondsrepubliek bijvoorbeeld heeft er veel aan gedaan, de V.S. heel weinig en Nederland vrij veel. Hierbij wordt van Nederland wel gezegd dat zij een sigaar uit eigen doos hebben gepresenteerd, doordat de terugbetalingen op leningen van ontwikkelingslanden niet van het ontwikkelingsplafond werden afgetrokken, doch de kwijtschelding er wel onder viel. Op het ogenblik lijkt het er niet op dat een afspraak als genoemd nog gemaakt zou kunnen worden. Dit ondanks het feit dat vele kleinere, zogenaamd lage inkomstenlanden afhankelijk zijn van een of twee grondstoffen en dat de prijs van dergelijke grondstoffen een historisch dieptepunt heeft bereikt. Het belangrijkste argument tegen algemene maatregelen op het gebied van de schuldencrisis is nu, dat schuldkwijtschelding een vorm van deviezenoverdracht is waaraan geen voorwaarden worden gesteld. In het

Mevr. Drs. S.c. Bischoff

is welenschappelijk hoofdmedewerker aan de Erasmus Uni· versiteit en lid van de Eerste Kamer voor D'66.

recente verleden is de neiging om de landen zelf voor hun beleid verantwoordelijk te stellen weer groter geworden. Nu is wel gebleken dat landen met een overgewaardeerde munt-eenheid, een kunstmatig lage rente en handelsbelemmeringen zichzelf veel moeilijkheden op de hals halen. Anderzijds waren de internationale omstandigheden van 1979-1982 slechter dan ooit, door de voortdurende recessie, de toename van handelsbelemmeringen in de geïndustrialiseerde wereld, blijvend hoge import prijzen en de al genoemde daling van de exportprijzen van grondstoffen . Voorstellen Een serieus voorstel is om de financiële problematiek van ontwikkelingslanden en met name de betalingsbalansproblematiek (waarin de aflossing van rente op eerder gemaakte schulden een belangriike faktor kan zijn) te verdelen naar interne en externe faktoren. Voor de gelden die gegeven worden ter leniging van de externe nood zouden minder stringente voorwaarden gelden dan nu gebruikelijk is, bijvoorbeeld in het kader van het Internationale Monetair Fonds.') Dergelijke genuanceerde voorstellen zouden niet moeten verdwijnen onder de dwang van de politieke neiging van het moment, om aUe moeilijkheden van ontwikkelingslanden op hun eigen dak te schuiven. Een ander voorstel is de overheidsschulden voor ontwikkelingslanden kwijt te schelden onder de voorwaarde 17


Kommerciële leningen

ontwikkelde markteconomieën

ontwikkelingslanden 26 ,8

22,8 22 ,4

P"..----1

22,6

De kommerciële leningen vormen een ander probleem. Na een geweldige groei van deze kommerciële kredieten voor ontwikkelingslanden na 1974 kwam in 1982 de ommekeer. Kommerciële kredieten aan ontwikkelingslanden werden zeer beperkt. Gehele of gedeeltelijke scbuldkwijtscheiding is hier natuurlijk niet mogelijk, tenzij de staat, of liever gezegd de belastingbetaler, hiervoor garant rou gaan staan.

25,8

21 ,3

20,5

20

14,2 10

5,7 - - _ _ 53

5, 1 _ _ _ 3,2

o~----~------~------~

1960 1970

1980

______ ______

1960 1970

- groei BNP (%)

0:::::= ..

1980 Bron World Dev. Rep. 1983 p. 43

opbrengsten van investeri ngen (%) - mate van investeringen in % voor BNP

dat de ontwikkelingslanden het vrijgekomen geld in de toekomst in vesteren. Dit voorstel klinkt op zichzelf heel sympatiek. Het gaat echter voorbij aan een van de problemen die mede de oorzaak zijn geweest van de verergering van de scbuldenproblematiek. Juist de geringere opbrengst van de investeringen gekombineerd met de hogere rente was een belangrijke faktor in de verergering van de schuldenpositie. Investeringen op zichzelf zijn dus niet genoeg. Het gaat erom dat ze voldoende opbrengen, Hiervoor is onder meer een goed ekonomisch beleid nodig van de regering, niet teveel internationale tegenvallers, maar vooral goede instituties en uitvoerders op het regionale en lokale niveau. Iedere geldstroom rou mijns inziens samen moeten gaan met de opbouw van dergelijke instituties. Liefst roveel mogelijk instituties, zodat het gevaar van een monopolie wordt voorkomen.

Van genoemde voorstellen op het gebied van de financiële problematiek lijkt het eerste voorstel, namelijk verdeling in interne en externe problemen, te verkiezen. Het is namelijk niet beperkt tot het smalle terrein van de scbulden en brengt dus niet het probleem met zich mee dat de kwistige landen beloond worden ten koste van de zuinigen. Bovendien is het bij deze benadering mogelijk om de specifieke landen problemen naast de anderen te bezien. Konkluderend lijkt bet dat ten aanzien van de overheidsschulden een algemene en bredere afspraak wenselijk is waarbij in- en externe oorzaken van de 18

~

financiële problematiek worden bezien. Deze algemene afspraak moet dan gelden wanneer over de individuele problemen van de ontwikkelingslanden wordt onderhandeld. Resultaat kan zijn dat aan geld voor leniging van moeilijkheden door externe oorzaken minder voorwaarden worden gesteld dan aan geld dat dient ter oplosing van interne moeilijkheden. De vraag welke gevolgen een algemene kwijtschelding van overheidsschulden rou hebben voor de wereldekonomie is niet precies te beantwoorden. Vermoedelijk zou een dergelijke maatregel noch grote gevolgen hebben in de zin dat hiervan een ekonomische stimulans rou uitgaan, noch grote negatieve gevolgen in de zin van vergrootte budgettekorten bij de hulpverleners. Een oplossing zoals boven omschreven zal evenmin de wereldekonomie veranderen. Wel biedt deze oplossing de mogelijkheid via een genuanceerde benadering landen te behoeden voor een failliet.

Een opzeggen van de schuld door een aantal ontwikkelingslanden zou zich wel kunnen voordoen en wel als volgt: In een aantal gevallen is het al ro dat de nieuwe leningen, die de grotere debiteuren ontvangen, niet meer voldoende zijn om de rente en aflossingen op hun schulden te betalen. De druk vanuit de bevolking om meer aandacht aan hen zelf te besteden dan aan de internationale banken wordt groter. Onderhandelingen voor de herstructurering van scbulden mislukken en het land stopt niet alleen met het betalen van rente en aflossing, maar zegt zijn gehele schuld op. Andere landen volgen. De vraag is of vervolgens het gehele internationaal financiële systeem in elkaar valt. Globaal gezien is er geen sprake van dat de banken de crisis niet rouden kunnen doorstaan. Immers, ongeveer 6% van hun aktiva bestaat uit leningen aan ontwikkelingslanden. Anderzijds hebben bepaalde banken roveel uitgeleend aan ontwikkelingslanden in verhouding tot hun kapitaal, dat een eventuele afschrijving van deze schulden dramatische gevolgen rou kunnen hebben. Het kapitaal van deze banken rou (bijna) geheel aan deze afschrijvingen opgaan en het rou hen forceren het niveau van hun leningen omlaag te brengen.S) Ten gevolge van een dergelijke afschrijving rou de in-

"THE SOLDIER CAN'T SAVE THE NATIOI Bl HI..SELF NOR THE POLITICIAN.THE IORlER.THE FARIER. THE HONEST TRADER OR THE STUDENT WE AU HAVE TO WORK TOGETHER' FlT.- lT. J. J . RAlrt.INGS

-Lage inkomenslanden . .. - Ghana: een oproep tot samenwerking van luchtmacht-luitenant Rawlings, leider van de revolutie.


terbancaire depositomarkt in gevaar kunnen komen. Momenteel worden' deposito's, die in belangrijke mate gekoncenteerd zijn bij een relatief beperkt aantal banken via de interbancaire depositornarkt, doorgesluisd naar banken met behoefte aan middelen. Schuldaflossing Een schuldopzegging door enkele grote schuldenaren zou desastreuze gevolgen kunnen hebben voor de wereldekonomie. Momenteel worden veel schulden geherstruktureerd zowel in onderhandelingen tussen privé banken en ontwikkelingslanden als overheden en ontwikkelingslanden. Veelal wordt in die onderhandelingen de schuldaflossing gespreid of opgeschort en soms wordt de rentebetaling opgeschort en bij de schuld opgeteld. De Bank voor Internationale Betalingen (BIB) in Bazel rapporteerde dat in het voorjaar van 1983 25 ontwikkelingslanden onderhandelingen waren begonnen over de herstrukturering van hun schulden. Zolang de banken de schulden herstruktureren hoeven zij de leningen niet in hun boeken af te schrijven. Dit houdt in feite in , dat alle aanpassingskosten uiteindelijk voor rekening komen van het ontwikkelingsland. Het ziet er echter naar uit dat de banken geheel ongeschonden uit de strijd zullen komen. Een deel van de schulden waarvan terugbetaling steeds onwaarschijnlijker wordt zal moeten worden afgeschreven en als dit een te grote aanslag betekent op het kapitaal van de banken zal ook de belastingbetaler in de rijke landen, via overheidsmaatregelen een steen~e bij moeten dragen aan de schuldkrisis.

Herstel wereldekonomie De vrees heeft bestaan dat de vermindering van de kommerciële kredieten zoals deze zich in 1982 voordeed op zichzelf een faktor zou zijn die de recessie rou versterken. Deze vrees was niet geheel ongegrond. Sommige middelinkomens-ontwikkelingslanden ondergaan, als gevolg van zeer sterke importbeperkingen reeds een diepe recessie. Hierdoor zijn b.V. in de V.S. banen in de exportindustrie verloren gegaan. Over het geheel gezien echter heeft de voorzichtig aantrekkende wereldekonomie nauwelijks nadelen ondervonden van de diepe recessie bij sommige van de grote schuldenaren onder de ontwikkelingslanden. Als een schuldkwijtschelding van de kommerciële banken onmogelijk blijkt te zijn waar ligt dan wel de oplosing van de schulden problematiek? Het antwoord

De ontwikkelingslanden doen de banken op hun grondvesten schudden. (cartoon Michae/ Davidson).

hierop is: In bet herstel van de wereldekonomie. Op langere termijn kunnen de banken dan een minder schoksgewijs beleid voeren in hun leningen aan ontwikkelingslanden. Dit houdt o.m. in minder leningen voor konsumptieve doeleinden in perioden waarin de banken over ruime middelen beschikken. Het houdt ook in dat banken middelen moeten blijven verschaffen als een land in moeilijkheden verkeert. De banken doen er evenmin verstandig aan, bepaalde landen de dupe te laten worden van moeilijkheden in buurlanden zoals dat recent in Oost-Europa en Latijns Amerika is gebeurd. Op kortere termijn zal het IMF de rol moeten blijven spelen die zij recentelijk heeft gespeeld, door te stellen dat het IMF geen geld zal geven aan een land in moeilijkheden, tenzij de banken er zelf ook geld instoppen. Het IMF moet dan wel voldoende geld hebben en niet alleen het IMF, ook de internationale instituties die zich vooral bezighouden met de armere landen. Daarnaast zijn verlaging van de hoge reële rentestand in de V.S., op zichzelf weer van invloed op de rente in vele landen, en terugdringing van het protektionisme van belang voor de schuldenpositie van ontwikkelingslanden. Het belangrijkste recept is echter: Herstel van de wereldekonomie.

Konklusie Konklusie is dan ook dat kwijtschelding van schulden van ontwikkelingslanden van wereldekonomie op korte en langere termijn meer zal schaden dan goed doen. De oplossing van de schuldenpositie bestaat dan ook uit een veelheid van maatregelen waarvan een aantal voorbeelden zijn opgesomd. De belangrijkste samenbindende voorwaarde wordt echter gevormd door het herstel van de wereldekonomie.

Noten Zie A.W. Clausen: Third World deb. and global recovery. Boston-Washington 1983 Wereldbank

2. Zie R. Williams c.s. International Captital Markels, Oevelopments ande prospects. Washington 1983 IMF. Lage inkomens landen zijn met een Bruto Nationaal Produkt pcr hoofd van de bevolking van S 410 of minder in 1980. Het Bruto NationaaJ Product per hoofd van de beVOlking is ruwweg alles wat men in een land met elkaar verdiend door het aantal inwoners. Zie ook wereldbank : World Development Report 1982) p. 103. 3. Zie WiJliamson. The lending policies of the lMF. Washington, August 1982, Institute for International Economics. 4. Zie noot één. 5. Zie W.R. Cline. International Deb. and tbe Stability of the World Economy. Washington september 1982. Institute for International Economics.

19


De banken en de schulden van de ontwikkelingslanden Inleiding In dit artikel over de schuldproblematiek van de ontwikkelingslanden zullen de volgende themata centraal staan. Allereerst zal enige aandacht worden geschonken aan de oorzaken die vanuit het gezichtspunt van de particuliere banken hebben geleid tot de huidige schuldenlast van de derde wereld. Vervolgens zal worden getracht, enig licht te werpen op de positie van het bankwezen in kwantitatieve zowel als in kwalitatieve zin. Daarbij zal de vraag aan de orde komen wat de gevolgen voor de banken van het eventueel niet aOossen van die schuld en/of het niet betalen van de rente zijn. Tenslotte zal worden geschetst, hoe een bevredigende oplossing van het schuldenprobleem kan worden bewerkstelligd en welke rol de banken daarbij kunnen spelen.

Het ontstaan van de huidige schuldenlast Eén van de eerste vragen die zal opkomen bij degene, die zich verdiept in het huidige schuldenprobleem, zal zijn: hoe heeft het ooit zover kunnen komen? Daarom eerst een korte uiteenzetting over het ontstaan van de hedendaagse schuldenlast. Was het vroeger zo, dat internationale organisaties en nationale overheden de belangrijkste kapitaalverschaffers van de ontwikkelingslanden waren, in de jaren zeventig is dat sterk veranderd. Door de olieprijsstijging in 1973/74 ondergingen de mondiale betalingsbalansposities een grote verandering. De lopende rekening van de OPEC-landen ging een fors overschot vertonen, en die van de industrie- en de ontwikkelingslanden een omvangrijk tekort. De behoefte aan internationale financiering met een middellange looptijd nam daardoor sterk toe, een behoefte waarin overheden en officiële financiële instellingen niet bleken te kunnen voorzien. Daartegenover toonden de OPEC-landen, vooral in de aanvangsfase van wat al snel het recyclingproces zou worden genoemd, een grote voorkeur voor beleggingen op korte termijn: kortlopende deposito's op de nationale en internationale geldmarkten. Om dit probleem van de vraag naar middellange kredieten en het aanbod van korte middelen tot een oplossing te brengen hebben de banken de techniek van de zogenaamde roll-over lening toegepast. Een roll-over lening is een lening die voor een periode tussen de vijf en tien jaar wordt versterkt, maar waarop de rente elke drie of zes maanden (de meest voorkomende looptijd aan de aanbodzijde) wordt aangepast. Op deze wijze dekten de banken het renterisico af, terwijl de 20

debiteuren toch de zekerheid hadden dat zij over langlopende leningen konden beschikken. Er moet overigens op worden gewezen, dat deze leningen niet alleen voor betalingsbalansfinanciering (general purpose loans), maar evenzeer voor ontwikkelinsprojekten worden aangewend. Maar tegenover de zekerheid van de beschikbaarheid stond de onzekerheid van de toekomstige rentebetalingen. Dat deze onzekerheid in 1980 en 1981 tot onplezierige verrassingen voor de debiteuren leidde, kan worden opgemaakt uit figuur 1, waar de rente op driemaandelijkse Eurodollardeposito's, de zogenoemde London Inter Bank Offered Rate (L1BOR) staat ingebeeld. Vooral tussen 1977 en 1981 nam deze rente scherp toe, hetgeen ook tot uitdrukking komt in gegevens van de Wereldbank omtrent rentebetalingen. In die periode groeide de schuld van alle ontwikkelingslanden tezamen jegens particuliere financiële instellingen van $ 93 mrd tot $209 mrd, terwijl de rentebetalingen toenamen van $ 4 mrd tot $ 20 mrd.' ) Inmiddels is de rente op de Eurodollarmarkt ten opzicht van de hoogtepunten van 1980 en 1981 flink gedaald, maar ,\og altijd ligt het niveau rond 10%. Vanuit het gezichtspunt van de debiteurenlanden is er veel voor te zeggen, de dollarrente te verlagen: een daling van de marktrente met één procent-punt zou na ongeveer een jaar de stroom van de rentebetalingen met ongeveer $ 4 mrd doen verminderen! 2) Zouden de internationale banken nu die rente niet kunnen verlagen, en langs die weg de schuldenproblematiek verlichten? Het antwoord daarop is: nee, want de particuliere banken bepalen niet de hoogte van de Eurodolllar-

Drs. C. de Pee ~ Adjunct-afdelingsdirecteur Economische Onderzoek bij de Algemene Bank Nederland N. V. rente. Deze is namelijk een weerspiegeling van de rente op de Amerikaanse geldmarkt, en deze wordt, naast vraagen aanbodfaktoren, voor een belangrijk gedeelte bepaald door de Amerikaanse monetaire autoriteiten. Naar verluid vormt de internationale schuldenproblematiek thans een overweging voor de Federal Reserve Board (het bestuur van het Amerikaanse centrale bank-systeem); maar de binnenlandse ekonomische situatie in de VS (konjuktuur, inflatie en de feitelijke geldgroei) heeft nog altijd een hogere prioriteit bij het formuleren en uitvoeren van het monetaire beleid in de Verenigde Staten. Tegen de tijd dat de Amerikaanse geldmarktrente ging dalen, was de situatie voor de ontwikkelingslanden op een aantal fronten evenwel verslechterd. Door de dalende prijzen van de wereldgrondstoffen (exportprodukten van vele ontwikkelingslanden) en de na-ijlende inflatie in de industrielanden ontwikkelde de ruilvoet zich voor de meeste ontwikkelingslanden ongunstig. Bovendien verminderden de afzetmogelijkheden in de industrielanden wegens de daar heersende recessie. Voorts werden de niet-olieproducerende ontwikkelingslanden getroffen door een stijging van de energieprijzen. En tenslotte werden de banken zeer terughoudend bij het verstrekken van nieuwe leningen in het algemeen, zodra zich met betrekking tot één land problemen voordeden (regio-syndroom). Het gevolg was, dat een aantal ontwikkelingslanden in betalingsmoeilijkheden kwamen: een steeds groter gedeelte van de exportopbrengsten moest voor rente- en aflossingsverplichtingen opzij worden gezet, waardoor de invoermogelijkheden werden beperkt.


Een belangrijke vraag die naar aanleiding van deze betalingsmoeilijkheden werd gesteld is: betreft het hier een liquiditeits- of een solvabiliteitsprobleem? Anders gezegd: moeten de betalingsproblemen als van tijdelijke aard worden beschouwd, en zullen de landen met een omvangrijke schuld zodra de externe omstandigheden weer enigszins verbeteren, hun renteen aOossingsverplichtingen weer nakomen? Of is de schuld van de meeste landen zo hoog opgelopen, dat deze gegevens de interne situatie niet binnen een redelijke termijn zal kunnen worden terugbetaald? In de volgende paragrafen zal worden getracht, een antwoord op deze vraag te geven.

Het aandeel van de particuliere banken in de internationale schuld Een belangrijk gedeelte van de schulden van ontwikkelingslanden kwam in de afgelopen tien jaar uit verplichtingen jegens particuliere financiële instellingen te bestaan. Zoals uit tabel 1 kan worden opgemaakt, stonden de niet-olieproducerende ontwikkelingslanden per ultimo 1983 voor S 104 mrd bij de banken in het krijt. Dat stond gelijk aan 29% van het totaal, tegen 13% per ultimo 1973. Daartegenover daalde het aandeel van de officiële crediteuren in dezelfde periode van 39 % tot 33%, hoewel daarbinnen het belang van de internationale instellingen enigzins toenam. De vraag die bij het zien van deze cijfers onmiddellijk opkomt is, of het totale internationale bankwezen niet te

genereus is geweest bij de kredietverlening aan landen met een betalingsbalanstekort (en daar vallen niet alleen ontwikkelingslanden, maar ook industrielanden onder; maar in dit artikel zullen wij onze aandacht konsentreren op de tweede groep tekortlanden, en dan nog met name de niet-olieproducerende volgens de IMF-definitie)') Het kan niet worden ontkend, dat bepaalde banken in verhouding tot hun eigen vermogen te ver zijn gegaan met hun kredietverlening aan enkele grote debiteuren-landen. Maar de positie van de banken jegens de debiteurenlanden verschilt van land tot land en van bank tot bank. De Amerikaanse banken bijvoorbeeld zijn sterk geïnvolveerd in enkele Latijns-Amerikaanse landen. Zo is bekend, dat de zogenaamde "exposure" van de tien grootste Amerikaanse banken jegens een vijftal probleemlanden - Mexico, Brazilië, Venezuela, Argentinië en Chili gemiddeld 150% van het aanwezige eigen vermogen bedraagt. Ter vergelijking: de vorderingen van de gezamenlijke Nederlandse banken op LatijnsAmerika ad f 5 mrd per ultimo 1982 belopen ongeveer 35 % van het gepubliceerde eigen vermogen. De indruk wordt wel eens gewekt, dat vele banken min of meer blindelings geld hebben verschaft aan overheden of particuliere geldvragers in tekortlanden. Niets in minder waar. In de eerste plaats hebben de meeste banken een systeem van landenrisicobeoordeling ontwikkeld. Op basis van uiteenlopende kriteria zijn zij tot een systeem van kredietlimieten voor bepaalde (kategorieën) landen gekomen. Landen die kredietwaardig worden ge-

acht zullen een hogere limiet hebben dan landen die er niet zo goed voorstaan. Limietensystemen hebben echter zo hun beperkingen: als een land zijn positie ziet verslechteren, dan is het eenvoudig die limieten terug te brengen, maar daarmee loopt de exposure nog niet terug. Daarnaast geldt: hoe goed betrouwbaar een dergelijk limietensysteem ook moge zijn, het zal nooit kunnen voorkomen dat sommige kredieten aan niet-ingezetenen niet of niet op tijd worden terugbetaald. In de tweede plaats hebben de banken die dergelijke landenlimieten hanteren ook mogelijkheden om de groei van de risico's te beperken. Internationale kredieten van flinke omvang worden doorgaans door een syndicaat verstrekt. Een syndicaat is een speciaal voor een bepaalde lening samengestelde groep banken, waarbij doorgaans één bank als leider (manager) van het syndicaat optreedt. Door de vorming van zo'n syndicaat blijft het bedrag van het risiko dat aan een lening kleeft, beperkt. In de derde plaats wordt van landen, die als minder kredietwaardig worden beschouwd een hogere prijs gevraagd dan van landen die goed staan aangeschreven. Zoals eerder opgemerkt is de rente die op een dergelijke lening moet worden betaald doorgaans gebaseerd op de Libor. Bij een middellang eurokrediet wordt deze Libor verhoogd met een bepaalde toeslag, de de spread wordt genoemd. Toegegeven moet worden, dat de hoogte van de spread, O.a. wegens het grote aantal aanbieders, niet altijd een goede weerspiegeling is van het risiko. Ondanks deze voorzorgen zijn de vor-

Tabell UitSlaande schuld van niet·olieproducerende ontwikkelingslanden (in miljarden US dollars) Totale schuld

1973 130. 1

1974 160.8

1975 190.8

Ko rte termijn schuld Lange termijn schuld

18.4 111.8

22.7 128.1

27.3 33.2 163.5 11 94.9

Internationale inste llingen

51.0 37.3 13.7

60.1 43.4 16.6

70.3 50.3 20.3

Particuliere crediteuren Niet-gegarandeerde schuld Gegarandeerde schuld Financiële instellingen Overige particuliere crediteuren

60.8 29.3 31.5 17.3 14.2

77.9 36.0 42.0 25.6 16.3

20.4 91.4 40.8 25.4 25.2

26.0 11 2.1 51.7 29.7 30.6

Naar crediteur Officiële crediteuren Overheden

Naar landengroep Netto olie-exporteurs Netto olie-importeurs Belangrijke exporteurs van industrieprodukten Landen met een laag inkomen per hoofd Overige ncfto olic-importeurs

1976 228.5

1977 1978 1979 1980 1981 278.5 336.3 396.9 474.0 555.0

1982 1983 6 12.4 664.3

42.5 235.9

49.7 286.6

58.8 102.2 338. 1 388.5

112.7 452.8

92.4 499.6

571.6

82.4 57.9 24.8

98.7 67.6 3 1.0

177.5 79.1 38.4

133.0 87.2 45.8

152.9 98.7 54.2

172.4 108.6 63.8

193.2 120. 4 72.8

2 18.7 135.3 83.3

95.1 40.8 52.4 36.7 17.6

114.8 45.9 66.6 49.0 19.8

137.3 5 1.4 85.9 59. 1 26.8

169.1 56.4 112.7 79.5 33.2

205.1 67.3 137.8 102.9 34.9

235.6 77.5 158.1 121.6 36.5

280.4 96.7 183.7 144.5 39.2

306. 4 103.9 202.2 159.5 42.7

353.0 11 3.7 239.3 193.8 45.5

34. 1 129.4 60.9 33.2 35.3

42.4 152.5 73. 1 38.3 41.1

53.3 182.7 85.2 46 .5 51.0

61.2 70.5 225.4 267.6 108.1 127.7 53. 1 59.5 64.2 80.4

79.4 309.1 145.2 67.0 96.9

96.5 356.2 170.6 73.0 11 2.7

108. 1 129.0 391.5 442.6 184.3 212.4 80 . 1 90.8 127. 1 139.4

Bron: World Economie Outlook, Occasional Paper nr. 2 1, Table 32, IMF 1983.

21


De nieuwe industrielanden, zoals Hang Kong, realiseren een forse ekonomische groei door middel van gelden van het partikuliere bankwezen.

deringen van het gezamenlijke internationale bankwezen jegens een aantal ontwikkelingslanden tot grote hoogte opgelopen. In tabel 2 wordt getoond welke landen de grootste schuldenaren van de internationale banken zijn. Uit deze cijfers blijkt duidelijk, dat het schuldenprobleem is gekonsentreerd in Latijns-Amerika. Toch is het niet voldoende, alleen te kijken naar de absolute omvang van de schuld of de snelle toename in een relatief korte tijd. Veel belangrijker is, te letten op indicatoren als schuld/ export-verhouding en de debt- service ratio (dat is renteen aflossingsverplichtingen in procenten van de uitvoeropbrengsten ). De filosofie hierachter is dat wlang tegenover een toenemende schuld een voldoende deviezengenererend vermogen staat, de toekomstige rente- en aflossingsbeta1ingen zijn gewaarborgd. De grens die voor deze schuld/export verhouding wordt aangehouden ligt op 150 Ă 200%. Het trekken van een dergelijke grens is natuurlijk nogal willekeurig. Veel hangt af van de looptijd van de schulden en het aandeel van de kommerciĂŤle schuld in het totaal (vanwege de fluktuerende rente). Met name in 1982 verslechterde de situatie drastisch. Terwijl de invoerbetalingen voor goederen en diensten van de latijnsamerikaanse landen verder terug liepen (interne aanpassing!), namen de rentebeta1ingen in hoog tempo toe. Tabel 3a geeft een indruk hoezeer

22

vooral de nieuwe industrielanden (NIC's), in tegenstelling tot de lage inkomslanden (LIC's), door de hoge rente werden getroffen. Tabel 3b laat zien hoe rentebetalingen de debt service ratio hebben beinvloed. Daartegenover stagneerden of daalden zelfs de uitvoeropbrengsten. En last but not least moest in datzelfde jaar een omvangrijk bedrag aan vluchtkapitaal worden ge-

kompenseerd. 4 ) Door dit alles werden niet alleen de tekorten op de lopende rekening groter, wdat meer leningen moesten worden opgenomen, maar

verslechterde ook de noemer in de schuld/ export verhouding. Voor de 21 grootste debiteuren onder de ontwikkelingslanden was dit cijfer in 1980 nog 125%, doch was het in 1982 gestegen tot 180%. Voor Latijns-Ameri-

Figuur 1 Rente op driemaands EurodollardeposilO'S te Londen (Libor; maandgemiddelden) 20

\r\

16

(

12

)

8

/

W

V

~

~

/

V

\~

~

4

o 1977"

1978

1979

1980

1981

1982

1983


Tabel 2

Mexico Braziliê

Argentinië Venezuela Z uid Korea

USSR Polen Ch ili

Filippijnen DDR Nigeria Indonesië Israël Hongarije Algerije

december december 1981 1979

juni 1983

55,5 49 ,6 22,9 22,3 16,9 15,9 14,7 9,6 7,2 10, 1 4,7 4,5 5,7 7,5 6,9

60,5 57,1 23,0 22,0 18,6 14,5 11 ,7 9,8 8,9 7,9 7,8 6,6 6,5 6,2 6,1

30,8 36,8 13,9 18,5 10,3 12,9 15,0 4,5 5,4 7,7 2,5 4,2 4,6 7,4 7, 1

Vorderingen van hel internationale bankwezen jegens een aantal grOlt debiteuren {in mrd SJ

Bron: Kwartaalbericht van de Bank voor Inlerna liDoale Betalingen.

ka bedroeg het in dat jaar 260%, doch voor Argentinië 390%! SI De ervaring leert dat wanneer deze verhouding boven de 200% komt, de noodzaak van een herstrukturering snel naderbij komt. En inderdaad hebben zich in 1982 en 1983 een groot aantal gevallen voorgedaan, waarin de schuldindicatoren zodanig verslechterden dat op een rescheduling werd aangedrongen. in tabel 4 zijn van de voornaamste debiteurenlanden van het bankwezen de totale schuld, de schuld/ export-verhouding en enkele gegevens omtrent de herstrukturering opgenomen. Het zijn de eerdergenoemde 21 plus zes Comecon-landen.

Gevolgen voor de banken Alleen al in 1983 hebben de particuliere banken aan rond 25 landen uitstel van betaling verleend van ongeveer S 85 mrd aan aflossingen ( en soms ook rente) en bovendien nog voor rond S 25 mrd kredieten aan deze landen verstrekt. Daarnaast hebben de Westerse overheden nog in verscheidene gevallen uitstel van betaling verleend, terwijl het beroep op het internationale Monetaire Fonds een zodanige omvang heeft bereikt, dat het Fonds zelf in liquiditeitsmoeilijkheden is geraakt. Terecht bestaat grote zorg omtrent de twee kanten van het probleem: zouden de debiteurenlanden deze gigantische bedragen wel kunnen terugbetalen, dan zal dat slechts tegen een hoge prijs kunnen gebeuren, te weten strenge aanpassingsmaatregelen die weer tot grote verliezen op investeringsprojekten in uitvoering en tot po-

litieke en sociale onrust zullen leiden. Betalen deze landen hun schulden niet terug, dan komen de particuliere banken in moeilijkheden en via het domino-effekt zou het gehele internationale monetaire stelsel op zijn grondvesten staan te schudden. Hoe denken de banken - als het al mogelijk is om over " de" mening van "de" banken te spreken - daar zelf over? Vermoedelijk zijn zij het er over eens, dat terugbetaling van alle schulden, zo dat al mogelijk zou zijn, ongewenst is. Ook in eigen land heeft elke bank debiteuren, die in Liquiditeitsmoeilijkheden zouden komen, als zij de uitstaande kredieten op korte termijn zouden moeten terugbetalen. Voorts is het voLkomen gerechtvaardigd, dat ontwikkelingslanden - die doorgaans onvoldoende besparingen voor de benodigde investeringen kunnen opbrengen - een tekort op de lopende rekening boeken, dat op de een of andere wijze moet worden gefinancierd. Dat betekent dat er een kontinue netto-stroom van kapitaal van de industrielanden naar de ontwikkelings-

landen zal plaatsvinden. Een derde argument dat vaak wordt aangevoerd is, dat landen niet, zoals bedrijven, failliet kunnen gaan. Met name dat laatste argument is in de achter ons liggende jaren nogal eens op lichtvaardige wijze gehanteerd. De indruk bestaat dat met name sommige Amerikaanse banken zich schuldig hebben gemaakt aan ongebreidelde kredietverlening, waarbij te veel aandacht werd besteed aan de marktaandelen en te weinig aandacht aan de landenrisicobeoordelingen. De ironie wil, dat juist een aantal van deze banken, toen betalingsproblemen ontstonden, ertoe neigden om hun vorderingen op te eisen, daarmee het liquiditeitsprobleem verergerend. Maar de meeste partijen in het schuldvraagstuk zullen het niet laten aankomen op het in gebreke stellen van de debiteur, noch zullen de debiteurlanden plotseLing aankondigen dat zij hun uitstaande schuld niet meer wensen terug te betaLen. De banken - vooral de grote hebben er geen belang bij , een groot bedrag aan vorderingen aLs oninbaar

Tabel3a Rentelasten

VQn

ontwikkeling!ûanden

1973·78

1979

1980

1981-

9

12

15

17

17

13

9

10

12

14

15

12

5 3

6 3

8

8

4

4

10 5

10 5

A. Rentelasten op schuld

met een variabele rente B. Gemiddelde rentelasten op de totale uitstaande schuld - nieuwe industrielanden (N IC's) 1) - landen met een middenpositie positie qua inkomen - landen met een laag inkomen

11Argentinië, Brazilië, Zuid-Korea, Mexico en Taiwan • Voorlopig .. Schattingen Bron: Exlernal Debl of developing counlries, 1982 Survey, OE CD.

Tabel3b Oebt service ratio 's van niet-olieproducerende ontwikkelingslanden

1977

1978

1979

1980

1981

1982

1983

Alle landen Totale ratio Interestbetalingen Aflossingen·

15,4 6,0 9,4

19,0 7,3 11 ,7

19,0 8,2 10,8

17,6 9,3 8,3

20,4 11 ,9 8,6

23,9 13,2 10,7

19,3 11,4 7,9

Netto-exporteurs Totale ratio Interestbetalingen Aflossingen·

27,0 9,9 17,2

34,0 11 ,4 22,6

32,5 11 ,3 21,2

24 ,7 12,6 12,0

30,8 18,2 12,6

37,9 2 1,8 16, 1

3 1,5 20,4 11 , 1

Belangrijke exporteurs van industrieprodukten Totale ratio Interestbetalingen Aflossingen·

14,6 5,4 9,2

16,9 6,5 10,5

17,6 7,7 9,9

17,4 9,0 8,3

19,6 11,4 8,2

23,7 12,8 10,9

17,4 10,8 6,6

• Alleen op lange-termijn schuld

23


aan te merken, want dat zou de winst sterk onder druk zetten. De debiteurenlanden hebben er geen belang bij , hun verplichtingen niet na te komen: waarom zouden zij hun relatie met de geldgevers op de tocht zetten? Alle partijen zullen dus trachten, een vergelijk te bereiken. In wezen is het argument, dat een land niet failliet kan gaan, ook niet onjuist. Zolang dat land natuurlijke hulpbronnen, een beroepsbevolking, een exportstruktuur e.d. heeft, er is een terugbetalingskapaciteit. Wordt deze overbelast, dan zal een herstrukturering moeten optreden, waarbij de rente- en aflossingsverplichtingen opnieuw worden vastgesteld, al of niet gedeeltelijke kwijtschelding van de rente. In de huidige uitwnderlijke omstandigheden (hoge rente, wereldrecessie, sterke dollar) is het zelfs in de meeste gevallen nodig, dat banken nieuwe leningen verstrekken. Gesproken wordt over een tempo van 7 à 10% nieuwe kredieten per jaar om te wrgen, dat de situatie in de ontwikkelingslanden beheersbaar blijft. De vraag die dan opkomt is: zijn de ban-

ken in staat en bereid tot deze extra krachtsinspanning? Het antwoord hierop is in eerste instantie afhankelijk van de uitgangspositie van de betrokken bank. Meer specifiek zal die bereidheid afhangen van de verhouding tussen de reeds uitstaande vorderingen op dat land en het eigen vermogen. In het algemeen zal het w zijn, dat een bank waarbij die verhouding reeds hoog ligt, niet snel tot additionele kredietverlening zal overgaan. Het kan echter ook voorkomen dat banken die zich reeds voor hoge bedragen hebben gekommiteerd, toch nieuwe kredieten verstrekken om hun uitstaande claims te beschermen. Naast de verhouding tussen vorderingen en eigen vermogen is van belang in hoeverre een bank in staat is, voorzieningen voor landenrisico's te treffen. Is de winstkapaciteit ruim voldoende, dan kan een bank de voorzieningen vergroten c.q. op peil houden. Bij een lage winstkapaciteit is ook de mogelijkheid om de kredietverlening aan de grote debiteurlanden uit te breiden, gering. Hierbij dient overigens te worden be-

dacht dat een bank niet altijd in de positie is, zelf haar voorzieningenbeleid te bepalen. In sommige landen schrijven de monetaire autoriteiten voor, op welke landen en in welke mate voorzieningen dienen te worden getroffen. Zij komen hierdoor evenwel voor een dilemma te staan: enerzijds dienen zij de krediteuren in eigen land te beschermen tegen eventuele dekonfitures (bedrijfsekonomisch toezicht), anderzijds dragen zij ook de verantwoordelijkheid voor het goed funktioneren van het internationale monetaire systeem. En onder de laatste nemen heden ten dage het schuldprobleem en het funktioneren van de Eurovalutaen Eurokredietmarkt een vooraanstaande plaats in. Een enkel woord over het toezicht op de Eurovalutamarkt. Slechts in enkele landen wordt de solvabiliteit van het bankwezen beoordeeld op gekonsolideerde basis, d.w.Z. met inbegrip van de buitenlandse vestigingen van de moederbank. Zowel in de Groep van Tien als in EG-verband wordt gewerkt aan maatregelen, die het gekonsolideerde solvabiliteitstoezicht binnen be-

Tabel 4 Enkele gegevens om /ren/ 27 belangrijke ontwikkelings- en Oosteuropese landen (per ultimo 1982) Totale bUÎten- Schuld-export landse schuld verhouding

(US S mrd)

Latijns Amerika Argentiniê

39 86 17 10 7 85 11 33

3,9 3,5 2,9 1,9 2,3 2,5 2,5 1,6

22 37 9 21 9 11

1,0 1,2 0,6 2,3 0,4 1,2

15 22 28 8 11 14 23

1,0 2,4 2,3 2,7 2,6 1,4 2,3

DDR Hongarije Polen Roemenië USSR Joegoslavië

13 8 26 10 20 19

1,5 1,5 4,7 1,4 0,7 1,3

Totaal: 27

61 4

Brazilië Chili

Colombia Ecuador Mexico Peru V enezuela

Aûë Indonesië Korea

Maleisië Filippijnen Taiwan Thailand

Achterstand in de betaling van

buitenlandse schuld en/ of multilaterale schuld heronderhandeling 198 1 1982 1983

Totale bankschuld die in 1983 moet worden geherstruktureerd

(US S mrd)

X X

X X X

11 ,5 17,9 4,7

X X X

X X X X

2,8 39,7 2,4 18,4

X

Midden-Oosten en Afrika

Algerije Egypte Israël Ivoorkust Marokko Nigeria Turkije

X

x

X

X X

X

X

1,6

X X

2,1 0,6

X

3,4

Oost Europa en Joegosla vië

24

X


reik zuUen brengen. Tot op heden bestaat derhalve nog onvoldoende inzicht in de verhouding tussen het eigen vermogen en internationale kredietrisico's op concern-basis van banken in een aantal landen.6)

Het schuldenprobleem in de toekomst Er kan weinig twijfel over bestaan: het internationale schuldenprobleem zal niet binnen één of twee jaar zijn verdwenen. Additionele kredietverlening door de banken, al of niet in samenwerking met het IMF, zal nodig zijn, omdat de aanpassing in de ontwikkelingslanden niet snel genoeg verloopt om de liquiditeitsproblemen op te lossen. Wel ziet het er nu, eind 1983, naar uit dat deze extra middelen er voor de grootste probleemlanden gaan komen, zij het dat daarvoor langdurige en intensieve besprekingen in het kader van de bankensyndicaten voor nodig zijn geweest. Wat in de praktijk gebeurt is het volgende. Vele banken zijn geneigd af te wachten of het IMF, na overleg met het betrokken land, bereid is om extra krediet te verlenen. Zoals bekend zal het IMF daartoe eerst overgaan als het land een programma heeft opgesteld dat is gericht op herstel van de betalingsbalans. Zo'n programma bestaat doorgaans uit maatregelen die enerzijds ten doel hebben, de bestedingen voor de invoer af te remmen en anderzijds de aanbodzijde - met name de exportstruktuur - te versterken. Is w'n programma overeengekomen, dan groeit in particuliere financiële kringen het vertrouwen, dat een land in staat is, de betalingsbalansmoeilijkbeden tot een oplossing te brengen. Volgens het huidige model verlopen de onderhandelingen over herstrukturering in drie fasen: eerst met het IMF, dan met de Parijse Klub voor de kredieten van of gegarandeerd door de Westerse overheden en vervolgens de onderhandelingsfase met de banken.

In deze opzet gaat veel tijd verloren, omdat het Fonds bij de opzet van haar reddingsplan afhankelijk is van hetgeen de Parijse Klub en de banken bereid zijn "bij te dragen" aan de oplossing van het schuld probleem. Er zijn nog meer bottlenecks: de Parijse Klub zal haar strategie afhankelijk steUen van die van de banken en andersom. Inmiddels is, juist door het frequentere voorkomen van herstruktureringsoperaties, de response van het internationale bankwezen verbeterd. De snelheid van de besluitvorming is toegenomen en de tijdhoriwn van de reschedulings is verruimd. Niet alleen over achterstallige, doch ook over binnen twee jaar vervaUende termijnen wordt thans onderhandeld. Voor een wezenlijke oplossing van het schuldprobleem is uiteraard meer nodig dan geslaagde herstruktureringsbesprekingen. Cruciaal is het herstel van de wereldekonomie, met name in de industrielanden. Wanneer de bestedingen in de westerse wereld toenemen, gaat daarvan een gunstige invloed uit op de uitvoer van de ontwikkelingslanden. Zo is berekend, dat 1% extra groei in de industrielanden voor de niet-olieproducerende ontwikkelingslanden S 11 mrd aan exportopbrengsten oplevert.') Voorwaarde daarvoor is natuurlijk wel, dat de industrielanden geen protectionistische maatregelen nemen, want daardoor wu de groei van de export van de ontwikkelingslanden worden gefrustreerd. Maar op dit moment lijkt het er op dat wij aan de vooravond staan van een conjunctureel herstel in de industrielanden. In de Verenigde Staten is het dieptepunt reeds een jaar geleden gepasseerd, in Europa ziet het er naar uit dat de groei van de produktie in 1984 weer duidelijk positief zal zijn. Een mogelijke scenario van de komende jaren is het volgende. De meeste ontwikkelingslanden zuUen van dit conjuncturele herstel in de industriële wereld voldoende kunnen

profiteren om hun lopende rekening te verbeteren en hun interne aanpassing succesvol te doen zijn. Een aantal van de landen die een herstrukturering van de schulden hebben moeten doorvoeren, zijn daarbij inbegrepen. Er zuUen enkele landen overblijven - Brazilië is daarvan het meest in het oog springende voorbeeld - waar de schuldproblematiek dermate hardnekkig is, dat verdere steun, zowel door het IMF als door de kommerciële banken niet kan worden ontbeerd. De aanduiding internationale schuldkrisis heeft dan niet meer, zoals nu nog het geval is, betrekking op een relatief groot aantal ontwikkelingslanden, doch op enkele geïsoleerde gevaUen. Voor de betrokken landen is de interne aanpassing nog lang 'niet ten einde, voor de relatief zwaar geïnvolveerde banken zal de kredietbewaking nog veel tijd en inspanning vergen.

Noten I. World Oebt Tables ExternaiDebt of Developing countries, World Bank , February 1983.

2. World Economie Outlook, pag. 17 3. Voor een interessante beschouwing ovcr de rol van de banken en de gevolgen voor het

funktioneren van het internationale montairc stelsel zij verwezen naar Dr. J.1 . Polak, In-

4.

5. 6.

7.

ternationaal beleid mei betrekking tot betalingsblillansproblemen 1973 tot 1983, in: De financieel-economische crisis in de wereld, Preadviezen voor de Vereniging voor de Staatsh uishoudkunde, H.E. Sle nfert Kroese, Leiden/ Anrwerpe n, 1983. Zie bijvoorbeeld de Financial Times van 1 december 1983 "Capilal flight added 10 lalin debt plight" World Financial Markets, lune 1983, Morgan G uanty Trust. Voor een meer uitgebreide beschouwing omtrent het toezicht op de E urova lutamarkt kan worden verwezen naar Prof. Or. C.l. Rijnvos, Risiso 's en toezicht - Een schets van de veranderde verhoudingen in het Eurokredietbedrijf, in : Het internationale bedrijf van banken - recente ontwikkelingen en verwachtingen voor de toekomst, Preadviezen voor de NIBE-jaardag 1983, NI BE-publikatie nr. 47 , Amsterdam , 1983. World Economie Outlook, ibid.

25


Argentijns econoom: lorge FontanaIs,

"Niet de omvang van de schuld is zo dramatisch" "De dramatiek van de buitenlandse schuld van de latijnsamerikaanse landen zit hem veel meer in de omstandigheden waaronder deze schuld toenam en in de huidige politieke-ekonomische en sociale situatie van deze landen, dan in de omvang van deze schuld op zichzelf".

Jorge FontanaIs kijkt mij na deze prachtige volzin waarmee hij mijn eerste vraag beantwoordt aan met een blik van: Is dat duidelijk? Nee, dat is het niet. Laat mij maar eens uitleggen hoe hij tot deze konklusie is gekomen. We zitten in een park op het gras, de kinderen van Jorge komen regelmatig vragen of we nog niet klaar zijn. Als ik aan het eind van het gesprek de bandrekorder uitzet, maakt Jorge met zijn dochtertje onmiddellijk een koprol achterover in het gras, als om weer terug te keren tot de wereld van zijn kinderen. In de tussentijd hadden we het over de wereld van de financiën, waarmee FontanaIs zich dagelijks bezighoudt lorge FontanaIs is een Argentijnse ekonoom, die de afgelopen jaren eerst bij een instituut in Venezuela onderzoek deed naar de ekonomische krisis van Latijns-Amerika en vervolgens in Mexico de supervisie kreeg over studies die in Argentinië, Brazilië, Venezuela en Mexico werden verricht naar de internationalisering van het financiële systeem in deze landen. Fontanals onderscheidt drie fasen in het proces van de groeiende schuldenlast. Drie fasen in proces groeiende scbnldenlast. FontanaIs: "In een eerste fase, van 1967 tot 1973. wanneer we een ekonomische bloeiperiode beleven en de westerse partikuliere banken toenemend geld beginnen te lenen, is er nog sprake van een zeker evenwicht. Met het door de banken geleende geld wordt een stijging van de export mogelijk gemaakt en het tempo waarin de schuld groeit gaat gelijk op met de snelheid waarmee de exporten toenemen. De toegang tot de partikuliere kredietlening - die tegen het eind van de jaren zestig voor 't eerst weer een belangrijke financieringsbron wordt - werd trouwens door de toenmalige beleidsmakers ook om een andere reden aIs

26

bijwnder gunstig ervaren. Er werden minder voorwaarden aan verbonden dan aan de officiële kredietverlening van de westerse landen, wals bijvoorbeeld die van de Amerikaanse EXIM 1) Bank. Bovendien had men het idee, dat de afhankelijkheid van de rijke landen minder groot zou zijn dan in het geval van direkte investeringen door buitenlandse ondernemingen. Dat soort ideeën kun je in de geschriften over de ekonomische politiek uit die tijd. die wij 'desarrollista, op ontwikkeling gericht' plegen te noemen terugvinden. Na 1974 beginnen de omstandigheden waaronder de schuld groeit zich echter fundamenteel te wijzigen en breekt een tweede fase aan. Vanaf dat moment wordt het voor de Latijnsamerikaanse landen nog gemakkelijker om toegang te krijgen tot de kredietverlening van het partikuliere bankwezen". Dat houdt verband met de 'oliedollars' die na de sterke verhoging van de olieprijzen in 1973 naar de banken toestromen? "Door de toevloed van oliedollars hebben de banken toen inderdaad het beheer gekregen over een hoeveelheid geld die aanzienlijk groter was dan in de j aren ervoor. Maar het waren niet alleen de oliedollars die wrgden voor een enorme toename van de internationale kredietverlening, maar vooral ook de geldstromen tussen de banken onderling. De snelle groei van deze wgenoemde interbankaire markt werd eind jaren zeventig zelfs de belangrijkste faktor voor de expansie van het internationale financiële systeem". Tussen welke banken? "Tussen de partikuliere banken onderling en ook tussen hen en de centrale banken van de industrielanden. De bloei van internationale financiële centra, niet alleen die in Londen, Zürich of New York, maar ook de zogenaamde oft-shore centra die in Hong Kong, Singapore, Panama of de Bahamas aIs paddestoelen uit de grond oprezen, is

Jan Joost Tennissen is medewerker van het Transnationallnstitute in Amsterdam. Artikelen van hem verschenen onder meer in De Groene Amsterdammer, NRC Handelsblad, 10tcrmedair en Onze Wereld.

een weerspiegeling van de beweging van fondsen tussen de banken onderling. Die geldstromen leveren kwantitatief een belangrijker bijdrage aan de toename van de internationale kredietverlening dan de toevloed van oliedollars. Harmonie Om terug te komen op wat ik begon te zeggen over de tweede fase die in 1974 aanbrak, het zijn dan vooral de banken die de impuls geven tot het aangaan van verdere schulden. Hoe graag de banken hun geld 'kwijt' willen, wordt geïllustreerd door de veelvuldige bezoeken die vertegenwoordigers van grote banken uit de Verenigde Staten, Europa en Japan afleggen aan landen aIs Venezuela, Mexico, Brazilië en Argentinië, waarbij zij uiterst gunstige voorwaarden aanbieden voor het afsluiten van leningen. Die leningen worden in sommige gevallen gebruikt om er internationale reserves mee te kweken - Brazilië voerde die tot een absurd niveau op, veel hoger dan nodig was - en in andere gevallen om de ekonornische ontwikkeling te stimuleren, maar steeds is er één gemeenschappelijke noemer: de importstruktuur verandert niet, de importen blijven afgestemd op het konsumptiepatroon van de hoge inkomensgroepen. Op grond van de toename van de buitenlandse schuld kan het niveau van importen gehandhaafd worden terwijl de exporten afnemen. Daarmee komt er een eind aan de 'harmonie' tussen stijgende schulden en toenemende exporten. (zie echter het artikel van Visser noot 3; voor Agentinië echter kan dit wel het geval geweest zijn, Red).


In sommige gevallen worden er nog wel maatregelen getroffen om de konsumptie te beperken en de importen te verminderen, maar dat gebeurt volgens het bekende "stabilisatie' recept van het Internationale Monetaire Fonds, waarbij de mensen met de lage inkomens veel sterker getroffen worden dan de mensen met de hoge inkomens. De konsumptie van luxe goederen, waarvan de invoerskomponent hoog is, is op geen enkel moment aangetast door dit soort bezuinigingsmaatregelen" .

Jij zegt dat het proces van toenemende schuld gunstig was voor de rijke mensen. Maar droeg bijvoorbeeld in het geval van Mexico niet bij aan een ekonomische groei die ook gunstig was voor de mensen met de lage inkomens? "In het geval van Mexico zien we in de periode na 1976 hetzelfde als wat zich in Brazilië zes jaar eerder had voorgedaan: een proces van ekonomische groei waarvan ook de minder bevoorrechten profiteerden. Natuurlijk waren er verschillen tussen hoeveel de ene of de andere groep er beter van werd, maar je kunt niet ontkennen dat iedereen er op vooruit ging. Maar na 1974 speelt de toename van de buitenlandse schuld zich af in een internationale kontekst van krisis, van stagnering van de wereldekonomie die gepaard gaat met exportbeperkingen voor de Latijnsamerikaanse landen. En hoewel de exporten in het geval van Mexico, Venezuela of Argentinië in bepaalde jaren niet afnamen, is toch de algemene tendens van na 1974, dat de schuld niet meer bijdraagt aan een proces van ekonomische groei waarvan alle bevolkiingsgroepen profiteren. Integendeel, de Latijnsamerikaanse landen raken in een krisis, waarbij de ekonomische groei, voordat hij tot stilstand komt, nog ongelijker wordt verdeeld. De buitenlandse schuld wordt steeds groter, aan de afgesproken schuldverplichtingen kan niet meer worden voldaan, en dan breekt omstreeks 1980 een derde, meer dramatische, fase aan, waarin steeds nieuwe schulden moeten worden gemaakt om de oude schulden af te kunnen lossen. En w komen we in een fase terecht, waarin de schuld zijn eigen schuld oplevert" . Waarvan alleen de banken profijt hebben? "het is een uiterst tegenstrijdig proces. Er blijven sociale sektoren bestaan die profijt trekken uit deze situatie, dat zijn met name diegenen die betrokken zijn bij financiële bemiddeling of bij openlijke spekulatieve aktiviteiten. De

banken blijven in principe winst maken. Maar er zijn ook banken die in moeilijkheden raken omdat zij geld geleend hebben aan industriële en agrarische bedrijven die in de problemen komen. Vanaf 1980 verscherpt de krisis zich en gaan allerlei bedrijven failliet. In sommige gevallen lijden banken daardoor grote verliezen. Maar, algemeen gesproken, kun je zeker zeggen dat het de banken voor de wind is blijven gaan". Spekulatie Wat houden die spekulatieve aktiviteiten in? "Wat er gebeurt weerspiegelt het ontbreken van het denken op de lange termijn. De ekonomische krisis die zich in 1974 voordoet na de eerste verhoging van de olieprijs, is niet een konjunkturele, tijdelijke, krisis, maar een krisis die al langer aan het rijpen was. De krisis manifesteert zich pas op dat moment, maar de wortels waren allanger aanwezig. Vanaf 1974 kunnen wij daarom spreken over een aanhoudende krisis. Er is in de Verenigde Staten en Europa nog wel sprake geweest van een herstel dat zo'n twee á drie jaar duurde, maar dat herstel was lijdelijk en de krisis is blijvend. Er zijn geen redenen om te geloven dat deze situatie binnen afzienbare tijd wordt overwon-

Het Transnalional Insitute en de Ever. Vermeer Stichting houden zich beiden bezig met het internationale geldwezen en een nieuwe ekonomischc orde. Het Transnational Institute werd in 1973 opgericht om onderzoek te doen naar de

ongelijkheid tussen de rijke en arme bevolkingsgroepen in de wereld, en alternatieve tc ontwikkelen die kunnen bijdragen aan de oplossing van dil vraagstuk . Het TNI is een onafhank elijke instelling met vestigingen in Amsterdam cn Washington. Het TNI in Amsterdam verricht onderzoek, organiseert konferenties en seminars en geeft publikatics uit. Boeken die het TNI uitgaf zijn onder meer: Orlando Letelier en Michael Moffin : The International Economie Order, Jan Joost Teunissen en Aafke Steen huis: Revolutie en realisme: de ekonomische en politieke uitdaging in Nicaragua cn Jan Joost Teunissen en Hans van Zon: De Russische omhelsing: hel Oostblok en de Derde Wereld. Voor meer informatie: Transnationallnstitute Paulus Potterstraat 20 1071 DA Amsterdam

Tel. 020 - 72 66 08

nen. Wat veel waarschijnlijker is, is dat zich een herordening in de wereldekonomie zal voortzetten, in termen van internationale arbeidsverdeling en in termen van verschillen in akkumulatiekapaciteit tussen verschillende produk-

President Joào Figueiredo van Brazilië tijdens verkiezingscampagne. 27


tiesektoren. Bovendien zal dit hele proces gepaard gaan met politieke en sociale spanningen die veel intenser zullen zijn.... " Ho, ho, voordat je verder gaat zou ik graag willen weten waaruit nu precies die spekulatie bestaat. (Begint te lachen) "Je hebt gelijk, ik liet me meeslepen door de krisis. Door de krisis bestaat er geen lange termijn perspektief meer en gaat men zoeken naar beleggingsmogelijkheden die rendabel zijn op de korte termijn. Dus het bezitten van geldswaardige papieren, van onroerend goed en dergelijke wordt verkozen boven investeringen in produktieve aktiviteiten. Dit verklaart waarom in de tweede helft van de jaren zeventig bedrijfsfusies en het opslokken van het ene door het andere bedrijf zo'n hoge vlucht namen. De financiering daarvan gebeurde zowel met de eigen winsten van de bedrijven als met kredieten die door de banken aan deze bedrijven waren versterkt. Het bekende dat bedrijven tegen een door de krisis sterk verminderde waarde opgekocht konden worden. De banken handelden op sommige momenten alleen als bemiddelaar en op andere momenten waren zij de direkt betrokkenen. Dus: fusies, spekulatie op de grondstoffen, spekulatie met bepaalde munten van landen die in moeilijkheden verkeren, spekulatie met veranderende wisselkoersen, spekulatie met de goudprijs. AI deze vormen van spekulatie zijn de laatste tien jaar een konstante geweest".

Internationale onwil Hoe afhankelijk zijn landen als Mexico, Venezuela, Brazilië en Argentinië van het internationale bankwezen? "Zolang zich in deze landen geen politieke veranderingen voordoen die een ander beleid mogelijk maken, is hun afhankelijkheid absoluut. Na het uitbreken van de schuldenkrisis in deze landen zijn er allerlei ideeën opgebloeid om gezamenlijk op te treden tegen het Internationale Monetaire Fonds en de partikuliere banken. Veel van die voorstellen zijn misschien in een niet al te verre toekomst bruikbaar, maar nu nog niet. Niet alleen vanwege de internationale onwil van de rijke landen, maar veel meer nog vanwege de onwil van de verschillende nationale regeringen om het beleid te veranderen. Want hoe verschillend ze onderling ook zijn, hun ekonomische beleid is afgestemd op het nakomen van de schuldverplichtingen". Waarom? "Zoals ik net uitlegde, is het proces van toenemende schulden nauw verbonden met een bepaalde sociale sektor. Welnu, deze groep die dit schuldenproces in gang heeft gezet en ervan heeft geprofiteerd, kan moeilijk opeens dezelfde zijn die de schuld niet langer erkent. Zonder politieke veranderingen in onze landen is het daarom moeilijk voorstelbaar dat voorstellen zoals die in akademische kringen of in internationale fora als het Sistema Económico Latino Americano of de UNCTAD worden geformuleerd, uitgevoerd zullen worden".

Weg bij Curi/ibia, Brazilië, waarvan de aanleg betaald is mei geld van de Wereldbank.

28

Er is een 'maar', geloof ik. Zelfs in het geval van Nicaragua, dat /Och een heel andere regering heeft, is men er op gericht om te voldoen aan de schuldverplichtingen en het land wil niets liever dan opnieuw toegang krijgen tot de kredietverlening van het westerse bankwezen. Dat betekent dat, welke regering je ook hebt, er een grote afhankelijkheid van het internationale bank wezen is.

Polieke veranderingen "Daar ben ik het mee eens. Dat betekent dat landen de problemen niet in hun een~e kunnen oplossen, zeker niet als zij zo afhankelijk zijn van internationale kredietverlening als Nicaragua. Ik geloof dus niet dat er nationale oplossingen van het schuldenprobleem mogelijk zijn, zelfs niet als landen als Brazilië, Mexico of Argentinië andere regeringen krijgen. Maar wat ik wel geloof, is dat politieke veranderingen in deze landen op z'n minst de mogelijkheid zullen scheppen om naar een gezamenlijke opstelling te zoeken, waardoor de onderhandelingskapaciteit vergroot zal worden. Tegenover die grotere onderhandelingskapaciteit zullen de westerse banken en industrielanden met tussenvoorstellen komen. Dus dat betekent dat, terwijl er nu ronduit wordt geweigerd om de voorwaarden te verbeteren, er straks naar wegen gezocht zal worden om de schuldenlast te verlichten. Daarbij zullen ongetwijfeld de centrale banken van de industrielanden een belangrijke rol gaan spelen. Ik ben ervan overtuigd dat er in die krin-


gen al studies zijn verricht naar mechanismen om de schuldenlast met de derDerde Wereld te verlichten. Maar die zullen pas toegepast worden als landen in de Derde Wereld gezamenlijk stelling nemen". Je hebt me verteld dat het financiële beleid niet alleen op nationaal of internationaal niveau onder de loep genomen moet worden, maar ook op het niveau van de mensen die door dit beleid zijn getroffen. (Begint te lachen) "Ik geloof dat mijn hele betoog tot dusver erg globaal is geweest en eigenlijk zou ik me nu liever met wat anders bezig willen houden. Natuurlijk is het zinnig om uit te leggen waar de krisis vandaan komt en deel te nemen aan diskussies in internationale fora. Maar ik geloof dat we aan één punt vrijwel geen aandacht hebben besteed; welke sociale gevolgen beeft het "stabilisatie" beleid, het monetaristische beleid, gehad. Die gevolgen zijn fundamenteel anders dan die van het 'desarrollista beleid' dat in de jaren zestig en begin jaren zeventig werd gevoerd". Aan welke gevolgen denk je? "Aan konkrete gevolgen voor de minst beschermde groepen, de loontrekkers, de kleine en middelgrote producenten in de industrie en in de landbouw. In de 'desarrollista' periode konden zij een zeker niveau van konsumptie en produktie handhaven dankzij de bemoeienis van de staat. In de meeste Latijns-amerikaanse landen speelde de staat een belangrijke rol, via subsidies, via gratis onderwijs, via gezondheidszorg. Dankzij die bemoeienis werden basisbehoeften veel beter bevredigd dan in onderontwikkelde landen in Azië en Afrika. Dat was wat bestond. Tegen het midden van de jaren zeventig begint de situatie echter duidelijk te verslechteren. Dat is niet alleen zo in

landen die geregeerd worden door ijzeren diktaturen zoals Uruguay, Chili en Argentinië, maar ook in landen met demokratische regeringen zoals Venezuela en Columbia". Koopkrachtvennindering Denk je in termen van ongelijke inkomensverdeling en werkloosheid? "De grote inkomens-ongelijkheid is vrijwel in geen enkel land ooit verbeterd, ook niet in tijden van ekonomische bloei. Wel heeft de koopkracht van de hele bevolking gezamenlijk tijden van vooruitgang gekend, maar de laatste vijf jaar heeft ook dat zich in vrijwel geen enkel Latijnsamerikaans land voorgedaan. Bij koopkrachtvermindering zijn de overlevingskansen van kleine en middelgrote producenten geringer dan die van grote producenten. Een grote onderneming of een multinational, die werkt met betrekkelijk weinig eigen kapitaal en een grote schuld bij de banken, kan aan de rand van een faillisement komen, maar als hij in principe rendabel is zijn financiers maar al te bereid om hem te redden. Voor een klein of middelgroot bedrijf zjt er in zo'n geval niets anders op dan de zaak te sluiten of zich voor een belachelijk lage prijs te laten opkopen door een groter bedrijf. Dát is de situatie waarin wij dankzij de in onze landen gevoerde monetaristische politiek terecht zijn gekomen. In Chili vanaf 1973, in Argentinië sinds 1976, in Brazilië de laatste twee jaar, in Venezuela vanaf 1979 en in Mexico sinds het begin van dit jaar. Samen met een aantal kollega's wil ik nu studie gaan verrichten naar de diepgaande veranderingen die zich in onze maatschappijen hebben voltrokken. Niet vanuit het gezichtspunt van de ekonomische of politieke theorie, maar vanuit het gezichtspunt van de sociale sektoren die door het monetaristische beleid getroffen zijn. Waar

zijn ze precies in getroffen en hoe? Hoezeer is hun voedselniveau aangetast? Wat hebben ze gedaan om te proberen het te handhaven, om het te verdedigen? Hoe kunnen ze georganiseerd worden om op z'n minst het oorspronkelijke niveau te herwinnen? Hetzelfde wat betreft hun huisvesting, onderwijs, gezondheidszorg. Met een dergelijke analyse kunnen we twee vliegen in een klap slaan: aan de ene kant weten we dan precies wat de gevolgen zijn geweest en aan de andere kant weten we hoezeer de mensen in staat zijn hier iets tegen te doen. Hebben ze eisen geformuleerd die te maken hebben met de wijk, met de fabriek, met het ziekenhuis, met de school? Hebben die verlangens uitdrukking gekregen via sociale bewegingen, via vakbonden, via politieke partijen? Door dat te inventariseren kun je op een veel geloofwaardiger manier globale politieke alternatieven formuleren " .

Ekonomen als jij hebben zich te veel beziggehouden met diskussies in internationale fora? "Ik zeg niet dat het fout is geweest om deel te nemen aan diskussies in internationale fora, daar moet je ook zijn. Het probleem is meer dat van een gebrek. We hebben te veel geloofd dat het ontwikkelen van ekonomische theorieën bij zou dragen aan het begrijpen en veranderen van de nieuwe vormen van afhankelijkheid. Ik geloof dat je die theorieën moet herformuleren op basis van konkrete ervaringen. Daardoor wordt het ook mogelijk, het ontwikkelen van alternatieven op een veel demokratischer wijze te laten plaatsvinden ".

Noot 1 Export-Import Bank.

29


Schuldenlast van Oost-Europa valt wel mee Situatie eind 1982 De nominale schuld in harde valuta van de gezamenlijke Oosteuropese CMEA-landen is in 1982 (gemeten in dollars) voor het eerst sinds jaren afgenomen t ).

Hieraan liggen twee faktoren ten grondslag. Ten eerste bereikte de CMEA in 1982 een handelsoverschot met de Westerse geindustrialiseerde landen en ten tweede heeft de appreciatie van de dollar in 1982 de schuld luidende in andere harde valuta verkleind als deze uitgedrukt wordt in dollars. In de jaren zeventig is de schuldenlast van het Sovjetblok sterk toegenomen. Zie tabel 1. Sinds vele jaren oefenen de centraal geleide volkshuishoudingen vraag uit naar westerse kapitaalgoederen, waarin arbeidsbesparende technologie is belichaamd. Dit vloeide voort uit hun streven naar industrialisatie en ekonomische groei. De toegenomen invoerbehoefte werd mede gefinancieerd door westerse kredieten. De bedoeling was dat deze kredieten zouden worden afgelost door de extra, uit de grotere produktiekapaciteit verkregen export. Diverse faktoren hebben deze strategie doen mislukken. De internationale ekonomische recessie speelt wellicht een rol. Zeker zo belangrijk zijn door de Oosteuropese leiders gemaakte fouten. Veel van de ingevoerde investeringsgoederen werden aangewend voor de produktie van niet naar het Westen exporteerbare goederen. Daarnaast zijn kwaliteit en samenstelling van het exportpakket vaak on-

Noten •

Met "Zuid-Slavië" doelt de auteur op Yougoslavië (Red. De CMEA (Afkorting van het engelstalige Council for Mutual Economie Assistance) staat ook bekend onder de naam Comecon. Het is een samenwerkingsverband op ekonomische gebied tussen een aantal socialistische landen, te weten de USSR, Polen, DDR, Tsjecho-Slowakije, Hongarije, Bulgarije, Roemenië, Cuba, Mongolië en Vietnam. 2 Onder schuldendienstverbouding wordt in dit verband verstaan de in een bepaald jaar te betalen rente en aflossingen van buitenlandse leningen in harde valuta als percentage van de totale exportinkomsten in harde valuta.

30

voldoende om voldoende harde valuta te kunnen verdienen. Dit alles resulteerde in een schuldenlast die alleen al aan het Westerse bankwezen (dus nog afgezien van schulden aan Westerse overheden) eind 1981 ± S 60 miljard bedroeg. Deze stijging van de schuld, tesamen met stijgende interestvoeten, stagnatie in de groei van inkomsten aan harde valuta, en het feit dat er veel korte termijnkapitaal werd geleend heeft een groei van de schuldendienstverhouding (debt service ratio") te zien gegeven. 2) Zie tabel 2.

Uit tabel 2 kan men zien dat Bulgarije gedurende die gehele periode problemen had om harde valuta te verwerven. Ook ziet men dat de situatie voor de DDR en Hongerije sterk verslechterde, en dat reeds in 1979 de situatie voor Polen zeer ernstige vormen had aangenomen. De Sovjetunie heeft niet met problemen te kampen. Zij bevond zich in de jaren zeventig in de gelukkige situatie dat de prijzen van de twee belangrijkste exportprodukten, olie en aardgas fors stegen. In het begin van de jaren tachtig werden de Oosteuropese volkshuishoudingen echter getroffen door twee belangrijke ontwikkelingen op het gebied van hun externe financiering: een "kredietstop" door het Westen en een verslechterde ruilvoet met de Sovjetunie. Aan het eind van de jaren zeventig hadden Polen en Roemenië met grote moeilijkheden te kampen met het betalen van schulden luidende in buiten-

3. Zie P. Montagnon in Tbe Banker, oktober 1983, p. 41 e.v. 4. p, Montagnon, ibid, p. 42 5. Zie D. Buchan in Tbe Banker, oktober 1983 p. 47 e.v. 6. J. Vanous, (1983) schat de netto harde valuta schuldenlast aan het Westen eind 1982 van de Sovjetunie S 8 miljard bedroeg, overeenkomend met 0,5 % van het BNP. 7. Het hierna volgende is gebaseerd op de brochure Kompensatiehandel Oost-Europa van de Exportbevordering- en V oorlichtingsdienst van het Ministerie van Economisch Zaken. 8. In Oost-Europa loopt de buitenlandse handel via "buitenlandse handel organisaties", die elk een bepaalde sektor van de economie voor hun rekenening nemen .

Drs. E. Dirksen is wetenschappelijk mt:dewerker bij de leerstoel Economie der centraal geleide volkshuishoudingen, vakgroep microeconomie van de Universiteit van Amsterdam. landse valuta. De Poolse politieke krisis leidde ertoe dat de Amerikaanse overheid, elke verdere kredietverlening aan het Oostblok stopte. Ook het internationale bankwezen, enigszins in paniek gebracht door de betalingsmoeilijkheden van Polen en Roemenië verminderde haar kredietverlening sterk. De korte termijn kredieten werden sterk teruggebracht, en ook de middellange en lange termijn kredieten en "rollover-kredieten" werden verminderd. Dit alles had ten doel de netto schuld te verminderen. Om de bestaande, in harde valuta luidende, handelstekorten te verminderen of om handelsoverschotten te verdienen, werden de Oosteuropese planners genoodzaakt om een deflatoir ekonomisch beleid te voeren. Dit leidde tot een aanzienlijk lager niveau van konsumptie en investeringen in sommige landen, b.V. Polen. Hierdoor had men beduidend minder harde-valuta-im-


porten nodig en werden ook goederen voor export vrijgemaakt, die men anders binnenlands had gebruikt. Met uitzondering van Roemenië (zelf een belangrijke energieproducent) kregen de Oosteuropese landen begin jaren tachtig ook te lijden van een verslechterende ruilvoet t.o.v. de Sovjetunie. Hieraan ten grondslag lag het feit dat de prijzen van Sovjet energie-exporten t.o.v.Oosteuropese fabrikaten sterk stegen. Volgens J. Vanous (1983) steeg, in het voetspoor van de stijgende wereldolieprijzen, de gemiddelde in roebels uitgedrukte prijs van Sovjetolie voor de Oosteuropese landen met 25-28 % in 1981 en 21-27% in 1982. Nog steeds volgens Vanous verslechterden de Oosteuropese ruilvoeten met 7% per jaar in 1981 en 1982. De noodzaak om de in roebels luidende handelstekorten met de Sovjetunie te verminderen had op de Oosteuropese landen hetzelfde effekt als vermindering van handelstekorten luidende in harde valuta. Konsumptie en investeringen moesten worden teruggebracht, om goederen vrij te maken voor export. Illustratief is tabel 3. Hieruit is te zien welk een geweldige verandering is opgetreden in de handelsbalansen van de 6 kleine Oosteuropese CMEA-Ianden. Vergeleken met een handelstekort van $ 3,1 miljard in 1980, was dit een klein overschot van $ 400 miljoen in 1981, in 1982 omgeslagen in een handelsoverschot van $ 5,1 miljard! Een nieuw perspectief wordt aan het Oosteuropese schuldenprobleem gegeven door de huidige financiële krisis in latijns Amerika. Vanous (1983, p. 28) richt de aandacht op het feit dat eind 1982 de schuldenlast van de zes kleine Oosteuropese CMEA-landen ($ 53 miljard) totaal slechts ongeveer tweederde bedroeg van de schuld van Brazilië of die van Mexico. De Oosteuropese schuldenlast kwam overeen met

Tabel 2: Schuldendienstverhoudingen (in %)

Bulgarije Tsjecho-Slowakije

DDR Hongarije Polen Roemenië

USSR

1972

1979

36 10 18 14 15 27 14

38 22 54 37 92 22 18

Bron : M . Ellman , "Economie performance of

Eastem Europe and the USSR in the 1970s", in Cintributions 10 Political Economy, March 1984.

Tabell: Netto schuld in harde vaIuIa aan het Westen (miljarden US SJ

Jaar

197 1 1975 1979 1980 198 1

Bulgarije

0.7 2.3 3.7 2.5 2. 2

TsjechoSlowakije

0.2 0.8 3. 1 3.4 3.4

DDR

Hongarije

1.2 3.5 8.4 11.2 11.0

0.8 2.2 7.3 6.3 6.7

Polen

0.8 7.4 20.0 22.0 23.2

Roemenië

1.2 2.4 6.7 9. 3 9.7

USSR 0.6 7.5 10.2 8.7 10.8

Totaal

6.0 28.9 64,7 63.4 67.0

Bron: M. Ellman, "Economie performance of Eastern Europe and the USSR in tbe 1970s" in Contributions 10 tbe Political Economy, March 1984. '

ongeveer 8% van het gezamenlijk BNP, en bedroeg per hoofd van de bevolking ongeveer $ 480. Brazilie's buitenlandse schuld daarentegen bedraagt ongeveer 30% van het BNP en die van Mexico meer dan 35%. Per hoofd van de bevolking is de Braziliaanse schuld ongeveer $ 650 en die van Mexico ongeveer $ 1100. In het licht van deze cijfers valt het Oosteuropese schuldenprobleem wel mee.

De houding van het Westerse bankwezen Wellicht aangemoedigd door bovenvermelde ontwikkeling werd aan de Tsjechoslowaakse Bank voor Buitenlandse Handel in augustus 1983 een vierjarig Eurokrediet ten bedrage van $ 50 miljoen verleend.'). Gelijktijdig was de Arab Banking Corporation in onderhandeling met de Hongaarse Nationale Bank voor een zesjarig krediet ten waarde van $ 200 miljoen, waarin ook de Wereldbank zou deelnemen. Eerder in 1983 hadden Westduitse banken reeds een krediet van DM 1 miljard aan de DDR verstrekt. Hieruit krijgt men de indruk dat er geleidelijk aan weer zaken kunnen worden gedaan met Oost-Europa. Dit betekent dat Oosteuropa's kredietwaardigheid nu iets is gestegen t.O.V. het lage niveau van begin 1982. Is het nu zo dat spoedig weer aan Oost-Europa geleend wordt op het niveau van voor 1980? Dat lijkt erg onwaarschijnlijk. Er zal wel weer geleend worden, maar de mogelijkheden zijn beperkter. Zo op het eerste gezicht lijkt het erop dat het bankwezen weer mogelijkheden in Oost-Europa heeft. Tabel 4 laat zien dat tussen december 1980 en december 1982 de CMEA-landen + Zuid-Slavië hun schulden aan het Westerse bankwezen met $ 7 miljard hebben verminderd. Vooral Polen, Roemenië, Hongarije, de DDR en Zuid-Slavië zijn hierin geslaagd, maar ook landen met een minder hoge schuldenlast (Tsjecho-Slowakije en Bulgarië) hebben dit gedaan. Dit gege-

ven, tesamen met het opheffen van de sancties van de Verenigde Staten tegen het Sovjet/ West-Europese aardgasproject, plus het feit dat Latijns-Amerika nu het grote probleem is geworden voor de internationale financieringswereld (zodat banken hun vorderingen verder willen diversifiëren) doet erop lijken dat de kansen groot zijn om weer op wat grotere schaal aan het Oostblok te lenen. Maar zover zal het voorlopig niet komen. De sterk gestegen schuJdendienstverhoudingen hebben 3 Oosteuropese landen in de groep gebracht van het herstruktureringsproces (het maken van nieuwe afspraken over een grotere termijn gespreide aflossing van leningen en interest). Polen's totale schuldenlast in harde valuta (bestaande uit schulden aan Westerse banken, Westerse overheden èn aan Oostbloklanden) bedraagt ongeveer $ 26 miljard. Dit betekent dat hier voorlopig niet veel uit te lenen valt t.b.V. nieuwe projekten. De "herstrukturering van de Poolse schuldenlast" neemt een interessante vorm aan: In augustus 1983 is bijvoorbeeld overeengekomen dat Polen $ 1,1 miljard interest zou betalen, waarvan 65 % ogenblikkelijk weer in de vorm van korte-termijn handelskredieten aan Warschau werden teruggeleend 4 ) . Deze wijze van financiering is voorlopig de enige vorm van nieuwe leningen die Polen aan de Westerse bankwezen kan verwachten. Eigenlijk wordt hier weergegeven dat Westerse banken zich realiseren, dat Polen een hopeloos geval is geworden. Toch heeft deze realisatie ertoe geleid, dat men is gaan inzien dat Polen toch wel een apart geval vormt en dat men niet alle Oosteuropese landen op één hoop kan gooien. Juist het feit dat in 1981 / 1982 alle landen over één kam werden geschoren betekende dat de Poolse betalingskrisis zich over heel Oost-Europa uitspreidde. Polen's catastrofale betalingsbalanskrisis werd op die wijze bijvoorbeeld Hongarije's liquiditeitsprobleem. Begin 1982 kreeg Hongarije met een 31


Lege schappen in een winkel in Warschau.

ernstige liquiditeitskrisis te kampen. Een aantal buitenlandse centrale banken (volgens kranteberichten die van Algerije, Irak en de USSR) verlengden niet een aantal leningen met korte looptijd, wals normaal zou zijn gebeurd. De hieruit voortvloeiende liquiditeitsbehoefte werd, via de B.l.S (Bank for International Settlements) in Basel, gedekt door Westeuropese centra e banken. Vervolgens werd door het l.M.F. hulp verleend. De omstandigheden vereisten verder dat er een restrictief beleid gevoerd moest worden, bestaande uit importvermindering en exportbevordering. Eind 1983 was Hongerije deze liquiditeitskrisis te boven gekomen. Dit was bereikt ten koste van binnenlandse konsumptie en ekonomische bedrijvigheid. Hongarije's kredietwaardigheid bevond zich toen op een niveau, dat het weer in staat was om kredieten van westerse kommerciële banken aan te trekken. Naast Polen is Zuid-Slavië (echter geen lid van de CMEA) een probleemgeval. Haar totale buitenlandse schuld bedraagt S 20 miljard. Zuid-Slavië heeft zich altijd gedistantieerd van de problemen in de overige socialistische Oosteuropese landen. Zuid-Slavië's gedecentraliseerd bestuurssysteem heeft het echter moeilijk gemaakt om iets aan oplopende handelstekorten te doen. De buitenlandse 32

schuld wordt voor een deel teweeggebracht door kommerciële banken in de individuele deelrepublieken.

Economische gevolgen van de schuldenkrisis

Roemenië is het derde land met aflossingsmoeilijkheden. In Roemenië is het echter veel eenvoudiger gebleken om de levensstandaard van de bevolking te verlagen dan in Polen. Het tekort aan komsumptiegoederen t.o.v. de daarvoor beschikbare hoeveelheid geld is in Polen veel groter dan in Roemenië (Het l.M.F. vond voor Roemenië een vermindering van het reële loon met 3% in 1982 voldoende om weer in evenwicht te komen). Maar het politieke probleem om dit op te lossen, hetzij door prijsstijgingen of door geldhervormingen is in Polen des te groter. Ook heeft het Roemenië geholpen dat het lid is van het l.M.F. Dit betekent dat l.M.F. leningen beschikbaar zijn, en dat er advies wordt gegeven. Dit heeft bijvoorbeeld ertoe geleid dat de wisselkoersen zijn aangepast en dat energieprijzen zijn verhoogd. De ervaringen in Polen, Zuid-Slavië en Roemenië hebben een belangrijk inzicht teweeg gebracht. Een centraalgeleide socialistische volkshnishouding in de orthodoxe zin kan op korte termijn sneller en effektiever reageren op een schuldenkrisis dan een meer gedecentraliseerde socialistische volkshuishouding met een federale staatsinrichting.

De schuldenlast kan als resultaat hebben, dat de onderlinge band tussen de CMEA-Ianden sterker wordt, zodat de CMEA als instelling versterkt wordt door de ekonomische problemen van het Oostblok. Economisch gezien is de CMEA nooit een daverend succes geweest. Ondanks veel rhetoriek dat socialistische planning vrije-markteconomieproblemen als inflatie en recessie had opgelost zijn ook de CMEA -lidstaten hier niet ge· spaard voor gebleven. Op sommige gebieden als gezamenlijke onderzoeksen ontwikkelingsprogramma's zijn behoorlijke resultaten geboekt. Men is er echter niet in geslaagd de kloof tussen het Westen op het gebied van efficiency en doelmatigheid te overbruggen. In het algemeen hebben de lidstaten handel met het Westen geprefereerd boven onderlinge handel, die bovendien negatief beïnvloed wordt door de praktijk van bilateralisme en het bestaan van inconvertibele valuta. Door het opdrogen van de kredietstroom en westerse handelssancties wordt men nu wel gedwongen tot onderlinge samenwerking. Duidelijk is dat sanering van de schuldenlast binnen de CMEA grote prioriteit geniet. Zoals tabel 4 laat zien is de netto schuld van de CMEA aan het Westerse bankwezen in 1982


Tabel 3: Handelsbalansen in harde valuta van Oosteuropese CMEA -lidsrQlen 1980-82 (in miljoenen lopende dollars)

Land

Definitie

Bulgarije

niet-socialistisch niet-socialistisch niet socialistisch

Tsjeçho-Slowakije

DDR HongarijeRoemenië

harde valuta·· harde valuta" harde valuta··

USSR

niet-socialistisch

Polen Totaal van zeven CMEA-Ianden

1980

1981

1982

987 7 -1655 -102 -792 -1517 2993

651 315 59 -83 -751 216 87

623 498 1500 461 500 1525 4550

494

9657

-79

• Handelsbalans berekend op basis van f.o.h. exponen en c.i.f. importen ··inklusief harde-valutahandel met socialistische landen. Bron: J . Vano us, "Convert ible surrency indehtedness of the CMEA countries, its implications, and outlook lor 1983-87", NATO-COLLOQUIUM t983.

Tabel 4: Bankleningen aan Oost-Europa (uitslaande bedragen in miljoenen $) 1980 december Bulgarije Tsjecho-Slowakije

DDR Hongarije Polen Roemenië

USSR Zuid-Slavië Totaal

2.876 3.545 9.928 8.002 16.173 5.776 13.438 10.403 70. 141

1981 juni december 2.324 3.264 10.388 6.991 14.699 5.428 14.479 10.530 68.103

2.371 3.319 10.729 7.714 15.228 5.067 16.278 10.680 71.386

1982

juni december 2.103 2.919 9.351 6.418 13.797 4.469 14.917 9.967 63 .936

2.067 2.914 8.859 6.757 13.9 10 4.243 14.596 9.821 63.101

Bron: P. Montagnon, "Eastem E urope : is it çom ing back to the market?", in The Banker, October 1983.

met ongeveer S 8 miljard gedaald, zodat het saneringsbeleid inderdaad succes heeft. Zoals hierboven geschetst wordt er echter wel een grote prijs voor betaald. Terugbrengen van konsumptie en investeringen gaat samen met sterk venninderde importen uit het Westen. Dat betekent dat men ook import van de zo noodzakelijke westerse technologie terugdraait. Dit heeft weer negatieve effekten op de ekonomische groei. De schuldenlast heeft binnen de CMEA ook voor enige politieke spanningen gezorgd. Aan de Oostduitsers is gevraagd enige hulp aan Polen te bieden, iets wat met weinig enthousiasme begroet werd. Roemenië heeft om meer Sovjet-olie gevraagd, terwijl de andere Oosteuropese landen zeker niet meer zullen krijgen, tenzij ze in dollars betalen. Maar dit is nog niets vergeleken met de gevolgen van de door stijgende energieprijzen, verslechterende ruilvoet tussen de kleine CMEAlidstaten en de Sovjetunie. De afgelopen jaren heeft de Sovjetunie Oosteuropa gesubsidieerd met goedkope olie.

Dit was een gevolg van het binnen de CMEA vigerende prijssysteem. Dit komt erop neer dat de prijs die men onderling voor goederen betaalt, gebaseerd is op het voortschrijdend vijfjaars gemiddelde van wereldmarktprijzen. In een tijd van spectaculair stijgende prijzen (met name voor olie) wordt zodoende altijd minder betaald dan de op dat moment geldende wereldmarktprijs, (Als de prijzen weer gaan dalen werkt een dergelijk systeem tegengesteld, men zal dan hogere prijzen moeten betalen dan de dan heersende wereldmarktprijzen). Dit is met name belangrijk omdat de industriële sektor in de Oosteuropese landen, vergeleken met het Westen, zeer energieintensief is. Nu tracht men allerlei maatregelen te nemen om verspilling van energie tegen te gaan. Dit is echter niet eenvoudig, juist vanwege de verouderde energie-intensieve produktiestruktuur. Er zijn nu tekenen die erop wijzen dat de Sovjetunie erop gebrand is dat de Oosteuropese landen hun schulden aan haar in een of andere vorm terug-

betalen. Om te beginnen is het niveau van de olieleveranties bevroren op het niveau van 1980. Dat betekent een lagere groei van de Oosteuropese volkshuishoudingen. De olie, die nu niet aan Oost-Europa wordt geleverd, wordt nu verkocht op de wereldmarkt tegen harde valuta. Die heeft de Sovjetunie hard nodig om haar importen van voedsel en technologie enigzins op peil te houden. Dit betekent dat de Oosteuropese volkshuishoudingen, willen zij een verdere groei handhaven, op de wereldmarkt hun additionele oliebehoeften moeten dekken. Dat kan neerkomen op een totale extra behoefte aan harde valuta van ettelijke miljarden dollars per jaar. Bovendien gaan de olieprijsstijgingen van 1977-80 nu zwaar wegen in de binnen de CMEA gehanteerde prijsformule. Dit betekent' dat binnen de CMEA nu ook prijzen worden berekend, die het huidige hoge wereldmarktniveau benaderen. De naar verhouding toch al niet grote schuldenlast van de Sovjetunie behoeft op de middellange termijn niet veel groter te worden'l. De dalende olieprijzen zijn, zoals hiervoor geschetst, opgevangen door een hoger olieexportvolume. Daarnaast is zij in het bezit van reusachtige aardgasreserves. Deze zijn voor een belangrijk deel substitueerbaar voor aardolie, zeker voor wat betreft export naar het Westen om daar harde deviezen te verwerven. De vooruitzichten voor de Sovjeteconomie zijn op dit gebied zeer redelijk. Politiek gezien kan binnen de CMEA de Poolse economische krisis gezien worden als het resultaat van het aanknopen van te nauwe banden met het internationale bankwezen. Dit kan betekenen dat de druk om de onderlinge ekonomische en politieke banden aan te halen, groter wordt. In het verband van de gevolgen van een oplopende schuldenlast kan ook een vermelding van de handelspolitieke ontwikkeling niet achterwege blij-

Polen platzak . .. 33


ven"). Deze ontwikkeling bestaat uit verbreiding van de zogenaamde kompensatiehandel. Onder kompensatiehandel wordt een kommerciële transaktie verstaan, waarbij voorzieningen worden getroffen, in één kontrakt of in een aantal gerelateerde kontrakten, voor betaling door middel van levering van goederen en/ of diensten in aanvulling op of in de plaats van een financiële afwikkeling. Het beperken van de handelstekorten met het Westen heeft er gaandeweg toe geleid dat het stellen van kompensatie-eisen is toegenomen. De omvang en de aard van deze eisen kunnen verschillen Kern echter is dat, wil men naar OostEuropa exporteren, men gekonfronteerd wordt met eisen om in ruil geheel of gedeeltelijk genoegen te nemen met Oosteuropese artikelen. Het is moeilijk een cijfermatig inzicht in de omvang en de betekenis van de kompensatiehandel te geven. Dit komt door de grote verscheidenheid aan soorten kompensatietransakties en door de gescheiden afwikkeling van verkoop- en tegenkooptransakties. In het algemeen veronderstelt men dat de totale omvang van de m.b.t. OostEuropa aangegane kompensatieverplichtingen 15-25% bedraagt van de totale uitvoer van die landen. De export van energie wordt logischerwijs buiten de kompensatiesfeer gehouden. (Ter kompensatie aangehouden goederen, zullen in het algemeen die zijn, welke in het Westen niet zo gemakkelijk te verkopen zijn). Men verwacht dat in de naaste toekomst bovengenoemd percentage kan gaan oplopen tot 35-40% van de totale Oosteuropese uitvoer. Het is zeer goed mogelijk dat, daar het Westerse bedrijfsleven op

deze handelsnormen niet zeer happig is, het volume van de Oost-Westhandel nadelig beïnvloed zal worden. Het streven naar kompensatieverplichtingen vloeit voort uit het streven van de Oost europese landen om evenwicht op de goederenrekening te krijgen. Tot voor kort werd in Oost-Europa het standpunt genomen dat kompensatie een zaak was tussen Westerse exporteurs en de betrokken Oosteuropese handelsorganisatie'). In Roemenië is echter in 1981 een nieuwe wet van kracht geworden, waarin bepaald wordt dat er evenwicht in de buitenlandse handel dient te bestaan, en dat elke afzonderlijke buitenlandse handelsorganisatie, mede via de kompensatiehandel, naar extern evenwicht dient te streven.

Politieke gevolgen van de schuldenkrisis Behalve de Oosteuropese konsument is er nog een ander slachtoffer van de door de Poolse schuldenkrisis ingezette gebeurtenissen. Dat is de zogenoemde "paraplutheorie" . Hieronder wordt de in de Westerse bankkringen levende gedachte verstaan, dat in het geval een van de kleinere Oosteuropese landen de aflossingenverplichtingen aan het Westen niet meer zou kunnen nakomen, de Sovjetunie deze verplichtingen wel op zich zou nemen. M.a.w. men ging ervan uit, dat Moskou nooit zou toestaan dat een van de CMEA-lidstaten "bankroet" zou raken. Dit is niet het geval gebleken. De Sovjetunie is niet bereid gebleken de Poolse verplichtingen op zich te nemen, hoewel wel degelijk financiële hulp aan Polen is geboden. Het is zeer goed mogelijk, dat dat een van de redenen is waarom een Sovjetinvasie in Polen in 1980-81 uitgebleven is, daar dat betekent zou

hebben dat de Sovjetunie de schuldenlast op zich zou hebben moeten nemen. Een ander politiek gevolg van de opgelopen schuldenlast waren de moeilijkheden die Roemenië in 1983 kreeg met de Verenigde Staten. Als gevolg van het door de schuldenlast "aanhalen van de ekonomische broekriem" werd in Roemenië (waar elke gelegenheid wordt aangegrepen om aan de deviezen te komen) een" emigratiebelasting" ingesteld. Roemenen die het land wilden verlaten moesten daarvoor een naar verhouding groot bedrag betalen. De regering-Reagan dreigde echter met tegenmaatregelen, namelijk het intrekken van de "meestbegunstigingsstatus" van Roemenië op de Amerikaanse markt. Dit leidde ertoe dat de plannen voor een emigratiebelasting werden opgeborgen. Een geheel ander mogelijk gevolg van de schuldenkrisis kan zijn dat Polen lid wordt van het I.M.F. In november 1981 is daar een aanvraag voor gedaan. De drie Oosteuropese I.M.F. leden, Hongarije, Roemenië en niet CMEA-lid ZuidSlavië hebben alledrie leningen van het I.M.F. verkregen. Men kan zeggen dat de leningen aan Hongarije een nuttige bijdrage heeft geleverd aan het afwenden van een ernstige liquiditeitskrisis. Lidmaatschap van het I.M.F. betekent echter ook dat Westerse ekonomische ideeën enige invloed krijgen. So=ige orthodoxe planeconomen vinden dit te ver gaan, sommige westerse politici zijn van mening dat socialistische landen toch geen rekening houden met westerse adviezen. Men kan konkluderen met de waarneming dat het I.M.F. de enige instelling is via welke westerse gedachten op economisch gebied op voor het Oostblok aanvaardbare wijze geventileerd kunnen worden.

Arbeiders van Cdansk! De staking Is voorbij! Oe regering heeft al onze wensen jngewll~ IIgd. en morgen beg innen wo weer in dl! miJnen!

34

Literatuur ~ . Buchan: "Rescheduling the problem debts",

The Banker, oktober 1983 B. Caplan: "Tensions increase in Comecon", in The Banker, oktober 1983 M. Ellman: "Economie performance of Eastem Europe and the USSR in the 1970s", in Contributions to Political Economy, maart 1984. Exportbevordering· en Voorlichtingsdienst, Min. van Economische Zaken, Compensatie· handel Oost· Europa P. Fallon en D. Shirrcff: "lbc betrayal of East Europe", in Euromoney, september 1982 P. Montagnon: "Estem Europe: is it coming back to thc market?" in Tbe banker, oktober 1983 J. Vanous: "Convertible Currency indebtedness of thc CME A countries, its implications, and outlook for 1983,87". NATO-Colloquium 1983 JO


Oman, een uitzonderlijk land Na de uitgestrekte golven van de blikkerende zandwoestijn, afgebakend door het lichtblauwe water van de Arabische Golf, komen de gekartelde roodgrijze bergen van Oman. Van bovenaf gezien lijkt er weinig te gebeuren; afgezien van hier en daar een vlek groen en een spoor van vaag-groene struikjes langs de loop van een wadi maakt het een uiterst onherbergzame indruk. In de zomer zindert de lucht echt van de hitte - 50' soms - maar ook in de winter schijnt de zon genoeg om binnen de kortste keren vuurrood rond te lopen. En het is droog in Oman, kurkdroog. Het regent er heel zelden, maar dan staat ook de hele woestijn meteen in bloei, zegt men. De enige uitzondering is het "zuiden": de stad Salalah, gelegen aan de kust van de Indische Oceaan, is omgeven door een balve cirkel van bergen die de door de moesson aangeblazen wolken opvangt en is in de winter dan ook prachtig groen. De overgang van woestenij aan de ene kant van de berg naar het groen aan de andere kant is zo plotseling dat bet bijna de oorsprong lijkt te zijn van een oud verhaal. In de Sharquijah wordt in Wadi Bani Khalid namelijk verteld dat een kloof in de Djebel Mughl geopend kan worden door de magische woorden "Salàm bin Salliem Salàm" uit te spreken. Zo verkrijgt men toegang tot een onbekend prachtig droomland met bloeiende tuinen en koele rivieren. En aan dit "Sim sala bim, Sesam open U" moest ik denken toen ik werd uitgenodigd als lid van de "Nederlandse Jeugddelegatie" een reis te maken naar het Sultanaat Oman, waarvan ik tot dan toe - om eerlijk te zijn - nooit veel gehoord had. De delegatie, bestaande uit een tiental Nederlandse jongeren, zou meedoen aan de viering van bet jeugdjaar in Oman, ter gelegenheid van de 13e Nationale Feestdag in dat land. In totaal waren er zo'n vijftig landen uitgenodigd voor de festiviteiten.

• • •

Maurits Dolmans

mitische scholen lager onderwijs. Sultan Said was er bepaald niet op gesteld als de hoofden van welgestelde families probeerden hun wons in Engeland op kostscholen te doen, en dat gebeurde dan ook veelal in het geheim. Zelf echter stuurde hij zijn zoon Qaboos naar Sandhurst, de opleiding voor Engelse eliteofficieren, waar hij het uitstekend deed. Hij besteedde er echter zijn tijd niet aan militaire zaken alleen : hij toonde interesse voor ekonomie, beo stuurskunde etc. en toen hij na een half jaar dienst in de Britse NA VOtroepen in West-Duitsland en na verdere studies naar Oman terugkeerde met allerlei nieuwerwetse ideeën in zijn hoofd sloot zijn vader hem geschrokken op in Salalah, "om zich te wijden

De greep naar de macht De Nationale Feestdag is de herdenking van de dag waarop de huidige Sultan van Oman staatshoofd werd. Sultan Qaboos bin Said bin Taimoer al Bu-Saidi had op 23 juli 1970 besloten dat het hoog tijd werd dat het roer in Oman zou omgaan. Zijn vader, Sultan Said bin Taimoer, streefde ernaar, geschrokken als hij was van de toenemende invloeden van buitenaf, het land steeds meer af te sluiten van de buitenwereld teneinde oude waarden te kunnen handhaven. Westerse zaken waren uit den boze, in het hele land waren naar schatting nauw 14 ziekenbedden te vinden, in een ziekenhuisje in de hoofdstad Museat, ooit gesticht door de Nederlands Hervormde Kerk van Amerika. De nefaste invloed van het dragen van wnnebrillen werd aangevochten door die brillen kortweg te verbieden. De infrastruktuur bestond uit niet veel meer dan de 10 km geasfalteerde weg van Museat naar Muttrah, die in 1929 vol trots geopend was voor de vier auto's in het land. Muziek maken was zelfs des duivels en als wdanig niet toegestaan, evenals alkohol, en rookwaren, sinds 1866. Met het onderwijs was het ook al niet al te best gesteld. In het hele land kregen krap negenhonderd scholieren, uitsluitend jongens, op een paar traditionele isla-

• ~

~

Sultan Qaboos bin Said a/ Bu-Said, Staatshoofd van Oman.

35


aan de studies van klassiek Arabisch en de Islam" wals dat heet in de officiële biografie van de huidige Sultan. Dat vermocht hem echter niet wzeer te boeien dat hij zich erin wu verliezen, wals zijn voorvader Said bin Ahmad. Toen de problemen in Oman zich begonnen op te stapelen en Sultan Said zowel de kommunistische opstandelingen als de Islamitische niet meer aan leek te kunnen, gebeurde hetzelfde als enige jaren tevoren in Abu Ohabi: Qaboos ontsnapte uit zijn paleis - met behulp van of op aandrang van de Britten - en verving zijn vader, die twee jaar later in Londen overleed.

Tegenstellingen a) De Regio's Het begin was moeilijk, want er moest onmiddellijk gehandeld worden om te voorkomen dat het land uiteen zou vallen. In het zuiden, Dhofar, dat aan het kommunistische Jemen grenst, was een door dat land opgezette 'bevrijdingsoorlog' ontstaan. Dhofar behoort ethnisch gezien eigenlijk toch al meer tot Hadramaut (het tegenwoordige Jemen) en in de voorafgaande jaren was er een goede voedingsbodem voor opstand ontstaan doordat Sultan Said het gewest volledig had uitgebuit. Qaboos wist de opstand echter te onderdrukken, enerzijds met militaire hulp van de voormalige Sjah van Iran, anderzijds door een grootscheeps ekonomisch hulpprogramma op te zetten dat de revolutie de wind uit de zeilen nam. Goede verbindingen werden aangelegd met het noorden, hetgeen ook van strategisch belang was, waterputten werden geslagen, en de voedselaanvoer tegen betaalbare prijzen werd gegarandeerd. Voor volksgewndheid en onderwijs tenslotte werden behoorlijke voorzieningen getroffen. Ook de eer werd gered: voormalige revolutionairen vonden een plaats in de militie, de nationale firqa. De stabiliteit in Ohofar lijkt verzekerd, nu de Sultan regelmatig in Salalah resideert, en bet gebied ontwikkeld wordt. Bovendien is er oulangs nog een grondslag gelegd voor een verbetering in de verhoudingen tussen Oman en Zuid-J emen, dat tot voor kort nog als uitwijkbasis voor het Popular Front for tbe Liberation of Oman and the Occupied Arab Gulf (PFLOAG) fungeerde. Dhofar was echter niet het enige deel van het land waar problemen waren of konden ontstaan. Vooral in de binnenlanden van Oman, lang geïsoleerd 36

door woestijn en bergen, bestaat een lange traditie van zelfstandigheid. De reis van Museat aan de kust naar Nizwa die nu per auto w'n twee uur duurt, nam voorheen per kameel een vijftal dagen in beslag, om nog maar niet te spreken van de verder gelegen gebieden. Het binnenland stond door dat isolement veel minder bloot aan invloeden van buitenaf, en men is er nog steeds geslotener en meer traditioneel ingesteld. De stamverbanden zijn er nog nauw. De tijden dat elk dorp, voorzien van een versterking in de vorm van een ronde toren om zich te beschermen tegen de bewoners van een naburig dorp, een autarkische leefgemeenschap vormde zijn nog maar pas voorbij. In tegenstelling hiermee hebben de kustbewoners een lange geschiedenis van handelskontakt met de buitenwereld. Dat heeft ertoe geleid dat men daar wat meer openstaat voor externe invloeden. De handelaars brachten niet alleen nieuwe waren aan, zij kwamen ook met nieuwe ideeën en denkwijzen, en een kosmopolitische levensinslag. Omaanse zeelui waagden zich met hun scheepjes tot in China; Sindbad de Zeeman die in Oman geboren wu zijn staat voor hen model.

b) de Godsdienst De kloof tussen binnenland en kust, heeft ook van doen met religieuze tegenstellingen. Afgezien van enkele groepjes Soennieten en Shi'iten is de belangrijkste islamitische stromimg in Oman die der Ibadhi. Centraal in het denken van deze stroming staat de puurheid van de ' Islam, zoals dat door de profeet Mohammed en door de vroege khaliefah's Abu Bakr en Omar werd uitgedragen. De Koran (het geopenbaarde woord van Allah) en de Soenna (het Pad, de handelingen en gedachten van de Projeet) worden door hen dan ook streng uitgelegd en gehandhaafd. Kenmerkend voor de Ibadhi is de strikte kode voor persoonlijk gedrag, waarbij de nadruk ligt op goede werken, en op de gelijkheid van alle mensen. Ibadhi's hadden bovendien de gewoonte hun Imams, hun geestelijke en wereldlijke leiders zelf te kiezen, en wel op grond van persoonlijke bekwaamheden. De stichter van de dynastie waartoe de Sultan behoort, Ahmad bin Said, werd in 1741 tot Iman gekozen, vanwege zijn successen tegen de Perzen die door zijn tegenstanders, de Gháfiri, het land waren binnengehaald. De waardigheid ging over op zijn won Said. Die was echter meer religieus geïnteresseerd en wees wdra hij er de kans

toe had zijn eigen won Hamid als 'wali', gouverneur, aan. Op deze wijze kwam er een scheiding tussen de beide machten tot stand die lange tijd gevolgen wu hebben. Na de dood van Said in 1811 werd er een tijdlang geen nieuwe Iman gekozen, en de opvolgers van Hamid konden de wereldlijke macht voor zich blijven opeisen. Dit betekende niet dat de problemen uit de wereld waren, want in het geïsoleerde binnenland blijven tradities lang leven. In 1913 werd voor het eerst sinds honderd jaar weer een Iman aangewezen, en tot de jaren vijftig heersten zij in feite over het binnenland. Taimoer bin Faisal, overgrootvader van Qaboos, werd er zelfs toe gedwongen te erkennen dat hij zich niet in de zaken van de stammen daar mocht mengen. Vanaf 1920 tot ± 1950 leefden toen Imans en Sultans redelijk rustig naast elkaar, maar dat mocht niet zo blijven. Vermoedens van grote oliereserves verscherpten de bestaande stammentegenstellingen (Gbáfiri tegen Hináwi) en politieke erfvijandschappen (al Bu Saidi tegen het Imamaat). De machtsstrijd die volgde is een goed voorbeeld van wat in Oman al zo dikwijls was gebeurd: al dan niet uitgenodigd mengden buitenlandse mogendheden zich in de strijd en grote belangen werden bo' ven de hoofden van de stammen uitgevochten. Een eerste naar olie zoekende expeditie van de Iraq Petroleum Company (1PC) werd door de Iman de toegang tot het binnenland ontzegd omdat IPC een concessie van de Sultan had en de Iman geen oliewinning wilde toestaan. Een der facties in het binnenland, de Gháfiri, toonde zich echter opstandig en riep na eerst een vergeefs beroep op Groot-Brittannië gedaan te hebben,

De Sullan meI zijn aUlo, Ier gelegenheid van de opening van de JO km weg lussen Museaten MUllrah, in 1929. TOl in de jaren '60 was dit de enige in heel Oman.


Dorpsscene op de lebel Akhdar (Groene berg).

Saoudische hulp in. Saoudi-Arabië bezette daarop de oase Buraimi, met financiële steun van Aramco, een oliemaatschappij die ook een oogje op het gebied had. Aramco betrok de Verenigde Staten in het probleem, om een arbitrage op te zetten. De Sultan op zijn beurt riep Groot-Brittannië te hulp om de Saoudi's te verdrijven en zijn kandidaat, de lPC, te beschermen. Nadat de poging tot arbitrage mislukt was vanwege een door de Saoudi's veroorzaakt omkopings- en bedreigingsschandaal, bezetten de Sultan en de Engelsen de oase. De Iman nu beschouwde dat als een regelrechte inmenging in zijn interne aangelegenheden - hij had meer aandacht voor de traditionele machtsstrijd dan voor die tussen de verschillende landen en hun oliemaatschappijen - en reageerde met aanvallen op de kust, waarop de Sultan met zijn troepen het binnenland bezette. Jemen mengde zich in het strijdgewoel via het People's Front for the Liberation of Oman and the Occupied Arab Gulf, en Irak via het National Democratie Front for the Liberation of Oman and the Occupied Arab Gulf. Iran werd door de Sultan uitgenodigd, Egypte en Saoudi-Arabië steunden de Iman. Zo golfde een guerilla heen en weer. Pas in 1970 kwam er meer duidelijkheid in de situatie: Bij de troonsbestijging van Qaboos deden de Saoudi's afstand van hun claims op Buraimi en

gaf de lman zijn onafhankelijkheid, die hij in feite toch al had verloren, op. Degenen die dat niet accepteerden, zoals de Hináwi-factie in het binnenland, moest evenals de PFLOAG in het zuiden met militaire macht tnt zwijgen worden gebracht. Toen de delegaties Nizwa bezochten, een stadje met fort in het binnenland, kostte het moeite om zich in te denken dat nog maar kort geleden de 'rebellenvlag' van het fort waaide, en dat de oude man met zijn antieke geweer en Khandjar (kromdolk) die het fort beheerde nog tegen de Sultan gevochten kon hebben. Door de groeiende integratie van kust en binnenland lijken de Ibadhi's politiek uitgeschakeld te zijn. Toch is het de vraag hoe lang dat zo blijft. Tenslotte kan een Ibadhi alleen een door hen gekoz~n Iman als wettig heerser erkennen, en zolang de Sultan geen Irnan is blijft er wat smeulen. En er hoeft er maar een aanleiding te zijn (het gegeven dat de sociaal-economische ontwikkeling aan de kust geen gelijke tred houdt met die van het binnenland?) om het vuur weer aan te wakkeren. Religieus fanatisme lijkt verder niet op de loer te liggen, ondanks het Islamitisch reveil dat overal de kop opsteekt: de stroming staat bekend als tolerant.

c) de Volkeren Behalve met regionale en politiek-

godsdienstige verschillen heeft Oman te kampen met verschillen tussen Omani onderling en tussen Omani en immigranten. Wat de Omani onderling betreft: eerder is al gewezen op de stammentegenstellingen, met name op die tussen Hináwi en Gháfiri, die eeuwenoud kunnen zijn. Sommigen vinden hun oorsprong in de trek van de stammen uit Jemen (de stam Azd, in de 2e eeuw na Chr.) en die uit NoordArabië de stam Nizár, in de 4e eeuw na Chr.) en de botsingen die daaruit resulteerden. Ook immigranten geven soms kopzorgen. Pakistani en Indiërs werken als gastarbeiders en hebben daarmee verbonden problemen. Baluchistani, afkomstig van het door de vorige Sultan aan Pakistan verkochte Baluchistan vormen een heel eigen groep en ook Oman heeft" een koloniale erfenis". In de elfde eeuw hadden Omani Mombassa gesticht dat zij 1698 heroverden op de Portugezen . Ook Zanzibar, een eiland voor de Oostkust van Centraal Afrika, was met onderbrekingen deel van het Omanitische rijk en er woonde een grote Arabische bevolkingsgroep. In 1862 scheidde het zich af van Oman onder heerschappij van de Afrikaanse tak van de Al Bu Said-dynastie, hoewel het dertig jaar later Brits protektoraat werd. In 1964 werd de Sultan, die net een maand tevoren onafhankelijk was geworden, van de troon gestoten door een 'Revolutionaire Raad van de Volksrepubliek Zanzibar'. Sinds die omwenteling en de vereniging met Tanganyika tot Tanzania in hetzelfde jaar zijn veel Afrikaanse Omani teruggekeerd naar hun "moederland" omdat zij in Zanzibar met de nek werden aangekeken. Hun grootgrondbezit was bovendien verdeeld onder de lokale bevolking. De Sultan ontving de berooide Omani hartelijk, maar velen hebben moeite zich te re-integreren in Omani. Ondanks dat hun opleiding vaak vele malen beter is geweest dan die van de Omani zelf, spreekt vooral de oudere generatie meer Swahili dan Arabisch. Zelf hebben we gemerkt dat de "Zanzibarians" lang niet door iedereen werden geaccepteerd. Ook Europeanen vormen een gesloten groep. Veel topposities in handel en organisatie zijn noodzakelijkerwijs in hun handen. Het leger bijvoorbeeld wordt gerund door de Britten, terwijl Nederlanders met Britten de hoogste plaatsen in de olieindustrie bezetten. De Omanitische regering voert weliswaar beleid van Omanisering, maar zij wil alleen buitenlanders door Omani laten vervangen als die wat opleiding en ervaring betreft minstens even ge-

37


schikt zijn voor de funktie. Door de achterstand die het land door het beleid van Sultan Said heeft opgelopen kan het nog wel enige tijd duren voordat er voldoende Omaans kader is opgeleid. In de tussentijd is het niet te vermijden dat hier en daar wrevel ontstaat over de positie van de westerlingen. Overigens heeft de Omaanse regering de zaak stevig in de hand, en "neo-koloniale situaties" zijn praktisch onmogelijk. Het is niet-Omani bijvoorbeeld verboden huizen of land in eigendom te hebben en Omanisering is niet zomaar een loos begrip.

Nation-building Veel van de tegenstellingen tussen Noord en Zuid, kust en binnenland Hináwi en Gháfiri, AI Bu Said en Imamaat heeft Sultan Qaboos energiek moeten aanpakken. Zijn beleid is er onder andere op gericht zijn onderdanen ervan te doordringen dat zij tot één natie, één volk behoren. Vlag, volkslied en portretten van de Sultan zijn dan ook alomtegenwoordig, en vooral om de Nationale Dag toont Museat zich een sprookjesachtige stad door een zee van lichtjes in de nationale kleuren rood, wit en groen. Stammentegenstellingen worden door allerlei maatregelen steeds meer ongedaan gemaakt, en de stamverbanden verzwakken toch al door de moderne ontwikkelingen. Dat bleek heel treffend bij het uitwisselen van adressen (een onvermijdelijk ritueel na een internationale ontmoeting van jongeren). Meer dan één Omani wilde, gevraagd naar zijn stamnaam die eigenlijk niet opgeven: "Mijn naam en die van mijn vader zijn voldoende, tenslotte is de ene stam niet beter dan de ander en zijn we aUemaal Omani" . En hij was niet eens van een stam met een lage status. Aan het isolement van afgelegen regio's wordt eveneens een eind gemaakt waarbij televisie evenzeer nuttig blijkt als een uitgebreid wegennet. De Sultan blijft ook zelf niet in

-.,.

....... ~~ , ..~"'. \....

Museat zitten, hij reist op en neer naar Salalah, en er werd ons zelfs verteld dat hij tegenwoordig vergezeld van een groot gevolg de binnenlanden ingaat om zich te laten zien en doen gelden. In het binnenland wordt het gezag uitgeoefend door wali's, burgemeesters, die rechtstreeks' aan hem verantwoording verschuldigd zijn, en de regio in de Raadgevende Vergadering vertegenwoordigen. Als wali worden doorgaans eerbiedwaardige mannen met groot locaaJ aanzien gekozen. Het hele proces waar de Sultan aan bouwt kan worden omschreven als "Nation building", wat echter grote inspanning en een voorzicbtige politiek vergt. Van groot belang is tevens dat de bevolking ervaart dat het gezag uit één duidelijk herkenbaar centrum komt, en voor het hele land geldt. En dat centrale gezag moet ook nog aanvaardbaar zijn.

Legitimatie

Her nationaal symbool van Oman: twee gekruiste zwaarden, en de traditionele khandjar, de kromdolk die door iedere zichzelf respecterende Omani op officiële gelegenheden wordt gedragen.

38

... ~~J,.

Traditionele waterleiding aangelegd zo 'n 2500 jaar geleden . .. In het kader van de 'water· ontwikkeling' worden ze goed onderhouden.

De eerste indruk die men als cynisch westerling van het regime in Oman kan krijgen, is dat er sprake zou zijn van een nogal overdreven persoonsverheerlijking. Aan alle lantaarnpalen hangen portretten van Sultan Qaboos (was dat aUeen voor de NationaJe

Dag?), en de haven bij Museat is naar hem vernoemd evenals de universiteit. Geen krantepagina kan worden omgeslagen zonder dat men meerdere malen door de Sultan wordt aangekeken. Toch bleek in de gesprekken die we met Omani en buitenlanders hadden dat de Sultan ('Super Q' wordt hij genoemd) echt wordt bewonderd en een enorme populairiteit geniet. En dat al dertien jaar lang. Met binnenlandse Omani hebben we niet veel kunnen praten, maar ook daar heeft Qaboos een groeiende goodwill. Carter vertelde in zijn boek "Tribes in Oman" dat de Sultan zelfs sinds kort in de begroetingsceremonie opgenomen is: op de vraag of men gezond is komt volgens de standaardformule het antwoord "Dankzij Gods wil, en ook de Sultan is er nog". Eigenlijk is het ongelooflijk dat Sultan Qaboos zo'n grote populariteit heeft kunnen verkrijgen nadat zijn vader de dynastie bijna onmogelijk had gemaakt. Hij heeft dan ook aUeen door zijn persoonlijk optreden als sterk, doortastend en vooruitziend heerser zover kunnen komen. AUes wat er tot nu toe is gebeurd komt op zijn krediet: de' militaire overwinning op de PFLOAG, de ontwikkeling van het zuiden,


de ekonomische en sociale vooruitgang in het land, enzovoort. Sinds 1970 zijn vele programma's opgezet, te beginnen met onderwijs en medische voorzieningen. De drie basisscholen met de 900 leerlingen die het land in 1970 telde werd snel uitgebreid door vele buitenlandse leraren aan te trekken, en nu hebben 140.000 scholieren les op ± 450 scholen. De Sultan ziet onderwijs als het bouwen aan de toekomst: zonder kader komt een land niet vooruit. Hij staat bekend - en dat wordt dan ook onmiddellijk uitgebuit - als een grote kindervriend, die een partikulier weeshuis onderhoudt dat men op al zijn reizen volgt. Ook heeft hij besloten een persoonlijk geschenk aan zijn land te geven: Qaboos University. Er verrijst nu 'in the middle of nowhere', op een half uur afstand van de hoofdstad, een universiteit, inclusief studentenvoorzieningen (natuurlijk voor jongens en meisjes gescheiden), professoren wijk en Moskee, die het hele complex overziet. Dat laatste is kenmerkend voor Oman en voor de voorzichtigheid van de Sultan. Het onderwijs is weliswaar modem opgezet - bijvoorbeeld niet meer gericht op uit het hoofd leren, maar op praktisch denken - maar toch is het niet de bedoeling dat de godsdienst en daarmee het hele sociale systeem in het land door jonge wetenschappers omver wordt geworpen. Er wordt dus, ook op

de lagere en middelbare scholen, veel aandacht besteed aan Omani waarden en cultuur, terwijl de religie overal wordt ingepast. Vroeger werden religieuze studies van de andere studies gescheiden gehouden; nu vindt men in elk boek naast de feitelijke gegevens eveneens de relevante passages uit de Koran. Dit neemt niet weg dat men heimelijk wel eens ongerust is. "De eerste tien à vijftien jaar levert het geen problemen op", zei iemand ons, "omdat men zich nog idealistisch kan wijden aan het opbouwen van het land en de studenten zich Sultan Said's regime nog herinneren. Voor hen is er ook zeker nog volop plaats in de maatschappij na de studie: er kunnen tenslotte nog heel wat buitenlanders vervangen worden terwijl ook de ontwikkeling mankracht vereist. Maar ik moet er niet aan denken wat er gebeurd als de groei vermindert en er een ontevreden elite ontstaat . .. " . En bovendien : mensen

die voor zichzelf denken willen ook voor zichzelf beslissen, zodat de Sultan op den duur zijn autocratisch bewind op zijn minst zal moeten aanpassen aan het onvermijdelijk groeiende verlangen van de nieuwe intellektuelen naar meer invloed op de besluitvoering. De vooropstelling van de gezondheidszorg, tweede punt in het ontwikke-

lingsmodel, heeft de Sultan ook geen windeieren gelegd. Vanuit het niets is een systeem opgebouwd dat kan konkurreren met westerse landen, en bovendien nog gratis is ook. Uitgebreide inentingscarnpagnes zijn gevoerd en ziektes als trachoma, een oogziekte die tot blindheid kan leiden en waarvan 1/ 3 van de bevolking leed, zijn teruggedrongen. Nog vele andere maatregelen zijn te noemen die de bevolking rechtstreeks helpen, zoals "waterontwikkeling" . Dit soort programma's, tezamen met de opbouw van diverse zaken als infra-

structuur, sociale verzekering, een postdienst (tot 1970 was er slechts één smoezelig kantoortje in Museat) hebben de Omaanse bevolking in 10 jaar tijd zo plotseling geconfronteerd met een betere levensstandaard, een zo grote tegenstelling met de donkere jaren van voor 1970 dat Sultan Qaboos kan rekenen op groot enthousiasme en een enorme portie persoonlijke populariteit.

Autoritair Tenslotte is hij, en hij alleen, degene die aan het hoofd heeft gestaan en nog staat van het apparaat dat deze zegeningen over het land uitstrooide. En het wordt door iedereen herhaald: het beleid getuigt van grote wijsheid. Het is duidelijk hoe het land geregeerd

Als de Sultan in de jaren '20 afwezig was, werd hij vervangen door een speciaal 'kabinet': de burgemeester van de hoofdstad, de staatsraad voor godsdienstaangelegenheden, die voor financiën (IJ, en die vanjuslitie.

39


wordt. Om het in een woord uit te drukken: autoritair. Sultan Qaboos persoonlijk vaardigt de wetten uit, de ministerraad is aan niemand dan aan hem verantwoording verschuldigd, de Gespecialiseerde Raden (wals de Raad voor Ontwikkeling, voor Water, voor Financiën) staan onder zijn voorzitterschap, en ministers van Defensie, Justitie en Financieel-economische zaken zijn er niet eens, want die zaken doet de Sultan zelf af. Men kan vanuit het westen wellicht kritiek willen uitoefenen op een dergelijk dictatoriaal aandoend optreden, maar dat wu onrecht doen aan Qaboos en zijn land. Ten eerste sluit de regeringsvorm ten dele aan op de bestaande tradities (hoewel in het binnenland de Ibadhi's gewoon waren hun eigen heerser te kiezen), maar wat belangrijker is, is dat Qaboos' beleid ook zijn gezag heeft gerechtvaardigd. Stel bijvoorbeeld dat onmiddellijk na de machtsovername ook maar een deel van de beslissingsmacht bij een rechtstreeks gekozen parlement wu hebben gelegen, dan was het land wellicht nog steeds ver onderontwikkeld. De interne tegenstellingen die w kenmerkend waren voor die jaren, wuden uitvoering van ieder besluit - w het al genomen kon worden - onmogelijk gemaakt hebben. En wnder de doortastende besluiten die het land bijeen hielden en een aantal structurele veranderingen op gang brachten, zou het land nu misschien nog wnder eenheid en wnder ontwikkeling zijn. Dit alles betekent niet dat alles maar bij het oude moet blijven, en dat beseft de Sultan ook. Hij is van mening dat de inspraak gelijke tred moet houden met de mogelijkheden die de vooruitgang biedt, en blijkbaar is de tijd al gekomen om deelname van meer personen in de besluitvorming toe te staan. Daarbij speelt op lange termijn natuurlijk ook mee dat er een gezagsstructuur moet ontstaan die niet meteen ineenstort mocht de Sultan komen te overlijden. Tenslotte heeft hij (nog) geen troonopvolgers. Bij decreet van Sultan Qaboos werd in 1981 een Raadgevende Staatsvergadering (State Consultative Counci1) ingesteld, die hem een advies moet dienen op sociaal en economisch gebied. Rechtstreeks gekozen door het volk is de Raad niet maar bij de benoemingen wordt er wel naar gestreefd om een redelijke weerspiegeling te geven van het land: een tiental vice-ministers zijn lid, vijf andere regeringsvertegenwoordigers, alsmede zeven prominente zakenlui en drieëntwintig regionale vertegenwoordigers (de wali's, die hun eigen dorp of district vertegenwoordigen en bij wie de

40

bevolking direct terecht kan met klachten of problemen. Sinds kort trekt de Sultan ook zelf door het land om direct met zijn onderdanen te 'praten'). Het lijkt is een begin, een voorzichtig begin, wals men van Qaboos gewend is, van een meer gespreide deelname aan de besluitvorming. En een groei naar meer inspraak lijkt onvermijdelijk, want de afgestudeerden en de groeiende middenklasse zullen te zijner tijd hun aandeel opeisen. Het tweede vijfjarenplan, dat nog geldt, heeft al verdergaan de doelstellingen. Het draait vooral om diversificatie van de economie, die nog teveel van de olie-export afhangt, en om zelfvoorziening om de importen te beperken. De Sultan verklaarde in 1980: ' ... Self-reliance is to be the keynote of all our plans for the future. Our first priority must therefore be the consolidation and expansion of our economy. lt has long been our intention that our econom y shou/d be so diversified that our dependence ·on the one resource - oi/- is reduced. To do this we must exploit our country's other natural resources and our industrial potential to the full. We shall not waste Our efforts and Dur resource on meaningsless prestige projects ... ". De geplande groei is 23 % per jaar, die voor twee derden door de staat moet

worden opgebracht. De staat is begonnen met het aanleggen van reserves: elke maand wordt 15% van de olieinkomsten opzij gelegd en geïnvesteerd in aandelen, vreemde valuta, goudreserves en dergelijke. Oman heeft nog wat leningen uitstaan en is dit jaar voor het eerst sinds tijden weer op de markt gaan lenen, 'Maar waarom wuden we alles betalen van ons eigen geld of leningen onmiddellijk gaan aflossen als die voor een deel zacht zijn (tegen een paar procent), en we ons eigen geld elders tegen tien à vijftien procent kunnen uitzetten?' Landbouw en industrie, visserij en handel, in het kort alles wat niet met olie van doen heeft wordt extra gestimuleerd. En ook dat gebeurt wel op een wijze die economische groei koppelt aan legitimatie van het regime. Een vissersman wees ons trots op zijn bootje dat hij van Sultan Qaboos had gekregen, evenals andere vissers en maakte duidelijk dat hij zijn vis ook niet meer koste wat kost binnen drie uur na de ontvangst hoefde te verkopen, want hij had er nog een koelinstallatie bij gekregen ook. In Qatar schijnt iedere familie een bedrag contant in de hand te krijgen als 'winstdeling' van de olie-opbrengst, in Oman krijgen ze een bootje, een kudde, een ploeg met wat land of wat dies meer zij. Daaruit blijkt wel hoezeer de regering de nadruk legt op stimuleren van eigeri initiatief en zelfwerkzaamheid. (Wordt vervolgd)

Direkt kontakt met de onderdanen: Sultan Qaboos in gesprek met een binnenlands dorpshoofd, oot zijn problemen kan spuien.


Wijs economisch beleid Voorlopig echter heeft de Sultan nog steeds de touwtjes in handen, en dat is ook voor de ekonomie niet nadelig geweest. Vóór 1967 was de Omaanse economie niet veel bijzonders, en de uitvoer bestond voornamelijk uit wat gedroogde vijgen, dadels, de wierook waar Oman zo bekend om is, en tabak. Deze handeltjes leverden Oman dan zo'n één miljoen pond sterling per jaar op. De ontwikkeling van de olievoorraden begon al in 1967, onder Sultan Said, en in het jaar van Qaboos' troonsbestijging waren de inkomsten uit export al verzeventigvoudigd. Nu worden ze geschat op ± 1057 miljoen Omani Rial, ongeveer f 9.500 miljoen. Zonder deze vetpot (hoewel gering in vergelijking met andere landen van Arabië) zou Oman zoch nooit hebben kunnen ontplooien zoals het gedaan is. "Ze hebben er geluk mee gehad; het is teveel om arm te zijn, te weinig om decadent te worden", zei iemand. In de eerste jaren slorpte de oorlog in Dhofar en de ontwikkeling van dit gebied ongekontroleerd grote bedragen op, en Oman moest flink lenen om rond te komen. Hieraan moest een eind komen, de de remedie werd gevonden in lange termijn planning. Voor 1976-1980 werd het eerste vijfjarenplan opgesteld dat goede resultaten kende. Vooral de basisbehoeften voor ontwikkeling kregen aandacht: infrastruktuur, onderwijs en volksgezondheid. En de gemiddelde groei lag rond de 20% .

-


JASON in het kort

beeld te geven van de behandelde problematiek. Behalve het JASON· Magazrne verschijnen ook regelmatig zgn. mini JASON's, die als inleidingen bij aktiviteiten kunnen dienen. Een greep uit recent verschenen nummers van JASON-Magazine: Eenzijdige ontwapening: voorbeeld of waanbeeld? De West-West relatie: Partners in dilemma. In en om hel Kremlin, buitenlandse politiek van de Sovjet-Unie. Regionale onrust en Westerse belangen. Wat gebeurt er in Latijns Amerika?

is in 1975 opgericht door een aantal jongeren is niet gebonden aan enige politieke of maatschappelijke groeperingen bestudeert internationale vraagstukken organiseert lezingen , conferenties en internationale uitwisselingen geeft het tweemaandelijkse blad JASON-Magazine uit dat iedere keer aan een speciaal thema is gewijd richt zich op alle jongeren tot 35 jaar

Doelstellingen JASON is een jongerenorganisatie die zich ten doel stelt jongeren de gelegenheid te bieden zich met internationale vraagstukken bezig te houden. Vrede en veiligheidsproblematiek, de verhouding Oost-West, vraagstukken over bewapening en ontwapening, enz. JASON wil een wezenlijke bijdrage leveren aan de discussie over internationale vraagst ukken en de internationale samenwerking. JASON kent geen levensbeschouwelijke of ideologische basis en is niet gebonden aan enige politieke partij of maatschappelijke groepering.

JASON Magazine Zes maal per jaar brengt JASON een eigen Magazine uit. De redactie tracht, dOOf in ieder nummer een actueel thema te behandelen, vanuit zoveel mogelijk invalshoeken , de lezer een afgerond

Lezingen, conferenties, studiedagen, uitwisselingen... JASON organiseert tal van aktiviteiten die kunnen bijdragen aan het vormen van een menig, aan het vaststellen van een standpunt. Lezingen, studiedagen, conferenties, simulatiespelen, uitwisselingen ... Iedere herfst organiseert JASON bovendien een zgn. Nationale Conferentie.

JASON over de grenzen JASON kijkt ver over de grenzen. Letterlijk en figuurlijk. Via zusterorganisaties in o.m. Frankrijk, Italië. Groot-Brittanië en de Verenigde Staten worden veel internationale contacten gelegd. Regelmatig worden in verschillende landen (studie-) bijeenkomsten en internationale seminars georganiseerd.

Voor wie is JASON interessant? JASON staat open voor alle jongeren die zich voor internationale zaken interesseren. Voor een proefnummer van JASON-Magazine kan men zich wenden tot het secretariaat. Beter is het natuurlijk direkt een abonnement te nemen. Ook donateurs zijn bij JASON van harte welkom. Wie via donaties het werk van JASON wil steunen kan daartoe contact opnemen met de penningmeester of direct een gift storten op het giro- of bankrekeningnummer van JASON . Secretariaat JASON Alexanderstraat 2 2514 JL Den Haag Tel. 070 - 60 56 58 Degenen die voor het schrijven van een artikel of het geven van suggesties, denken een bijdrage aan toekomstige nummers van JASON Magazine te kunnen leveren, worden van harte aangespoord zich i n verbinding te stellen met: Pieter de Baan Telefonisch bereikbaar op 070 - 1448 16, Hooigracht 11 ,23 12 KM Leiden

INDEX JASON MAGAZINE 1983 1 8icentennial

4 Macht en ethiek in de internationale betrekkingen

Mr. A.J. Slichting Prof. Dr. A. van 5tadtn

Prof. Mr. H.R. van Gunsttrtn Mr. Drs. C. D. dtJong

Dutch contribution to NAVO. The curren! state of American - European relations: how troubled is OUT Atlantic partnership? Ir. J. Cornt/is Dutch infrastructure for aircraft research and developmenl. The Iwo-way street , which way 10 go? Drs. Chr. Sandtrs Dr. Ir. A.E. Pannenborg Philips and the wordwide competition. Mr. K. G. de Vries Attitudes of the Netherlands and the European dimension. Prof. Dr. Jhr. F.A .M. The European dimension in the West- West A/ting von Geusau relations Report of a visit by the JASON-delegation in the American capital: Impressions trom Washington.

2 Naar een nieuwe NAVO-strategie? Maj. R. Groot en drS. Singe/sma Prof. dr. R. Boekt r Gen. B. W. Rogtrs Dr. P.M.E. Volttn Dr. A . P. Sehmid Dr. G .K. Timmtrman

Naar een nieuwe NA VO-strategie? moet de Aexible Response worden aangepast? Defensie zonder kernwapens "Improve our conventional capabilities" Het offensief in het militaire denken van de Sovjet-Unie. Sociale verdediging - een dagdroom? Een contextuele oriëntatie op het gebied van oorlog en vrede.

3 West-Duitsland, geplaagd door het verleden Friso Wit/enga Arjtn van Rijn Hans de Brabandtr Dick Zandtt Pieter de Baan Getr' van Loon Ritn Geurtsen

Politieke kultuur en demokratie in Duitsland. Partijpolitiek in West-Duitsland van Adenauer tQt en met Koh!' Duitsland in West en Oosl : de historische achtergronden van de deling. De Ostpolitik van de Bondsrepubliek Duitsland. Naar een nieuwe NAVO-strategie? (verslag JASON-konterentie). Buitenlandse politiek en Binnenlandse handel (verslag). 1982/1983: Keerpunt van Westerse veiligheid? (verslag).

J. van HouweJingen

Dr. R.B. Soetendorp Prof. Dr. Ir. J.J.c. Voorhotvt Mr. H. van den Broek Erjk Tijdgal

Ethiek versus politiek? De dominee en de koopman : samen aan een s0-

bere dis. Macht en ethiek in de buitenlandse politiek. Een pragmatisch buitenlands beleid. Idealisme en realisme in het buitenlands beleid. Nederland niet gebaat bij neutraliteitspolitiek . De ' Realpolitiek' van Henry Kissinger.

5 Kernwapens de kerk uit? J.E. Vlm Veen R. Jobst Bart Tromp P.B.R. de Geus J. Douma MaurÎlS Dolmans Maurits Do/mans Diek Zandtt tn Maurits Dolmans Diek Zandtt

De ontwikkeling van het Interkerkelijk Vredcsberaad. De vredesbeweging ICTO. ··Zo was er het concilie dat de kruisboog wilde verbieden als een GOOe onwelgevallig wapen" . De invloed van de Nederlandse kerken op de West-Europese defensie. De Bijbel over geweld en vrede. Publieke opinie, de kerken en de buitenlandse p0litiek . "Het Doel en de Middelen". Waarover gaat de interne diskussie binnen ·De Nederlandse Vredesbeweging'? European Institute for Security Matters. Naar een Europees veiligheidsbeleid?

6 La France: Marianne en rose Drs. B. P. L. StetflS M. Blaisst E. Tijdgal en E.J. Ravtn Diek Zandu en Jan van dt Veldtn

Frans-Nederlandse betrekkingen: overbrugbare tegenstellingen? De clan van Mitterand. Verslag van een ontmoeting met Mikhail Ozerov. Verslag van het JASON-Simulatiespel 1983.

7 Mini-JASON De beslissing viel 's nachts: een simulatiespel van J. van de Velde.


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.