Eerste uitgave 2009 Uitgeverij Tempus maakt deel uit van The History Press The Mill, Brimscombe Port Stroud, Gloucesterhire GL5 2QG Verenigd Koninkrijk www.thehistorypress.co.uk www.uitgeverijtempus.be Š Bouke Billiet, 2009 Alle rechten voorbehouden. Alle rechten op reproductie, vertaling en adaptatie, zelfs gedeeltelijk en onder gelijk welke vorm, zijn voorbehouden voor alle landen. wettelijk depot: D/2009/8557/008 ISBN: 978-90-76684-97-0 NUR 1: 320 (Literaire non-fictie algemeen) NUR 2: 694 (Cultuur- en mentaliteitsgeschiedenis) Gedrukt in Groot-BrittanniÍ
Het huis met de achterdeur een familie uit Laarne vertelt haar twintigste eeuw
Bouke Billiet
Elza
Elvire
Gerard
x Adolf De Wilde
Maria
Veerle
Gemma
Godelieve
Jef
x Robert De Kegel
x Julien De Rocker
x Rita De Backer
Marijke
Lieve
Bart
Toon
Peter
Lutgart
An
x Valerie Heugebaert
Tine
Eef
Yigitcan
FrĂŠ
Gedeeltelijke stamboom van de belangrijkste personages
Leonard Baetens x Maria Van Overmeire
Adrienne
Germaine
Suzanne
x Gustaaf Van De Velde
x Petrus Van Zwol
x Clement Baeten
Roland
Dirk
Pol
Jan x Anita Blervacq
Annelies
Anne-Marie
Jeroen
Guido
Marc
x Yvette Cattoir x Myriam Haes
Tom
Hugo
Cindy
Herman
x Denise De Wannemaeker
Gunter
Rita
Koen x Nele Van Kersavond
Ferre
Luc
Magda
x Cyriel Van Rysselberghe
Davy
Roger
Blanche
x Daniel Billiet x Marie-Christine Llabres
Els
Bouke
Helena
Hendrik
I
Adrienne Toen vader wist dat hij ging sterven, heeft hij zijn duiven eigenhandig de nek omgewrongen, ik moest van hem mee naar ’t duivenkot en erop kijken. Hij deed dat niet om wreed te doen, maar om gerust te zijn dat dat toch al geregeld was. Hij stierf een maand voor hij vijftig moest worden, ik was dan tien. Wij kwamen thuis en mijn moeder haar zuster zat daar zo bedrempeld te kijken, midden in ons huiskamer zogezegd, met haar blauwe schort aan. In de laatste weken voor zijn dood had de tuberculose mijn vader zo ziek gemaakt dat, toen onze Roger ziek was en lag te schreeuwen, hij er niet beter op vond dat kind van nog maar een paar maand gewoon uit zijn wiegske te pakken en op de vloer te leggen. Hij was er alleen mee thuis, want moeder moest gaan werken bij de boeren en de rest was naar school of in de fabriek. Wij zijn allemaal een dag uit ons huis gemoeten toen vader stierf. De dokter had tegen moeder gezegd: ‘Als ge hier blijft wonen, ga je ze allemaal kwijtraken.’ Hij beweerde dus dat 7
het aan het huis lag. Alles werd afgeplakt en van die mannen met kielen kwamen en spoten iets om dat te ontsmetten. Van mijn vader herinner ik me zoveel niet. Hij zong soms voor ons en wandelde door de velden met zijn handen op zijn rug. En ik zie hem ook nog in zijn bed liggen toen hij gestorven was. Hij had veel vrienden, ’t schijnt dat hij in schoon mensel ijk heid zijn t ijd voor u it wa s. A l d ie Baetensmannen waren lieve, ’t waren geen ruwe, geen van hen zou ooit een tik geven aan zijn vrouw. Die gemene praat van uit Daens, dat kwam er niet uit. Pas op, hij dronk wel graag ne keer. Dat was in de week gaan werken, maar op zondag, als hij met zijn duiven was weggeweest, dan kwam hij thuis en moest hij hem daar zetten, want hij kost hem niet meer verroeren omdat hij zo zat was. Maar dat werd getolereerd, omdat hij voor de rest altijd aan ’t werken was. Elza heeft wel ne keer verteld dat hij alle avonden voor ons zong en ons in zijn arms nam, maar ik herinner het mij niet. Ge kunt er nergens voor betalen, maar als het kon zou ’k toch graag nog een paar momenten krijgen met mijn vader. Hij was meestergast geweest aan de weefgetouwen in de fabriek van Hanus en had goed verdiend. Toen hij stierf, moest ons moeder zeven kinderen weten te onderhouden zonder dat loon, en kindergeld of weduwegeld trok ze ook niet. Dat was een fout van iemand op het bureau van de fabriek, die had tegen haar gezegd: ‘Marja, uwe man is zo ziek, ge moet nog alle maanden die afdragingen geven, maar ge moet dat niet meer betalen. Als hij terug gezond is, kunt ge weer betalen.’ Daarmee was ze natuurlijk met niets in orde en kreeg ze niets, want vroeger kenden de mensen niets van sociale wetten. Ge kunt peinzen wat voor jeugd wij gehad hebben. 8
Mijn moeder was te trots om haar hand uit te steken, dus wij zijn allemaal gaan werken toen we veertien waren, ’t was vroeger geen mode van langer naar school te gaan. Alleen Germaine heeft mogen voortstuderen, dat was moeder haar lievelingske. Ik studeerde nochtans ook goed, maar ons Germaine was als kind zwaar ziek geweest, dus die mocht alles. Ons moeder was een kloeke vrouw en het was een harde, ze ontzag ons niet en heeft ons nooit veel genegenheid gegeven. Alleen ons Germaine kreeg altijd alles. Ze zeggen altijd dat ik een neste was, een lastige, terwijl ik alleen maar vond dat wij ook nog wat plezier mochten maken in het leven en niet alleen moesten werken. Wij woonden in de Schoolstraat in Laarne, in een klein huisje dat mijn moeder destijds nog voor tienduizend frank had gekocht. In onze kinderjaren was dat maar een tochtige bedoening: het is nog geweest dat wij geen dekens hadden, dan werden we gedekt met kleren. In die tijd, toen we nog echt klein waren, hadden we ook nog geen goed dak, en die kleren waren dan ’s ochtends berijmd of soms lag er zelfs wat sneeuw op. De mensen kwamen vroeger altijd langs de achterdeur binnen. De voordeur werd niet gebruikt, dat was voor speciaal volk. Je kwam dus binnen langs de keuken. Dan ging je naar de living, maar vroeger was dat de woonkamer, daar stonden wat meubeltjes. We hadden een vloer van kleine tegeltjes waarop ’s zaterdags van dat schoon wit zand werd gestrooid; we gingen daar dan over met een bosken zodat dat allemaal krullekes waren gelijk, patroontjes in het zand; dat lag dan mooi. Er was een redelijk grote slaapkamer beneden en boven de voute waren nog twee kleine slaapkamertjes. Zanne heeft heel lang bij moeder geslapen en de rest lag verdeeld over al die andere kamerkes. Een badkamer hadden wij niet, g’ had u maar te wassen in een bassein met warm water 9
van de stoof. Maar dat was alleen op zondag, binst de week was dat maar een kattewaske. Ons tanden poetsten we met zeep, in den oorlog was dat heel slechte zeep, precies zand. Versiering en al, dat hadden we niet, maar dat heeft een mens ook niet echt nodig. Ik rappeleer mij wel dat moeder een globe had, een glas met een gekruiste Lieve Heer en Maria Magdalena en Onze Lieve Vrouw voor hem geknield. Ze had ook een kinkee, want wij hadden dan nog geen elektriciteit, dat was een koperen petroleumlamp met een kapje op en een lichtje erin. Je moest dat dan afstellen, als het te hoog brandde, werd het glas zwart, en te laag had je te weinig licht. Ons moeder heette Maria. Eigenlijk heette ze Maria Van Overmeire, maar ze zeiden Maria Wietses, want haar vader heette Karel Lodewijk, Charles Louis dus, en ze noemden hem Wiet. Moeder kwam zelf uit een groot nest, ze had zeven zussen en een oudste broer, dat was een voorkind. Die hebben ook miserie gekend want moeder vertelde altijd het verhaal van de haring: Edward, haar broer, was drie dagen op consult geweest bij ’t leger en toen hij terugkwam, ‘peins ne keer,’ zei mijn moeder dan, ‘peins ne keer, hij kwam thuis en wij hadden de hele tijd hard gewerkt’ – en wij dachten, ze zal zeggen, ‘hij kreeg een hele schel hesp’ – maar ze zei: ‘Hij kreeg een hele haring.’ Ge kunt u voorstellen hoe weinig die elf mensen aten. Een hele haring, ik hoor het mijn moeder nog zeggen. Wij gingen altijd te voet naar onze tantes om onze nieuwjaar te wensen. En als wij dan op ’t gescheidene van Laarne en Beervelde liepen, toonde moeder ons altijd waar ze opgegroeid was, in een huizeken in de Rivierstraat. Tante Eugenie, ’Uzeni zeiden wij, woonde met haar gezin op ’t Zand, ze waren ingetrokken bij een boer. Die vertrok met melk naar Gent en kwam met drank in zich terug naar huis. In die tijd dronk ’t grootste deel van de mannen. Als er mise10
rie was begonnen ze te drinken. Niet dat ze hun vrouw sloegen of het loon verdronken, maar ja, een dronken man kan geen orde houden. Dat was ook vroeger zo geweest bij ons vader thuis en er waren daar nog drie jonge meisjes, niemand vertelde hen dat ze niet in ’tzelfde bed mochten slapen of van dezelfde kop drinken en dus werden ze ziek en gingen ze een na een dood van de tbc.
Elza Ik weet niet waarom mijn moeder mij niet graag zag. Of misschien weet ik het wel, maar dat maakt eigenlijk niet uit. Ik ben gekweekt bij mijn grootmoeder. Daar heb ik ne keer iet verschrikkelijks meegemaakt. Ik was nog een stom kind en mijn grootvader stond in de stal te werken. En ik deed more, modder dus, in de kom van den hond. ‘Eten,’ zei ’k, ‘eten!’ Maar ja, dat was more, kende gij nen hond die more eet? En hij heeft mij gebeten, hier op mijn hoofd. ’t Is wel dat grootvader in de stal was, want anders… Rogeetje was de jongste, hij was van ’32, en ik was de oudste, van ’t jaar tien. Na mij was er eentje doodgeboren en daarna kwam Gerard. Elvire, of Vier gelijk wij zeiden, was van 1916. Wij werkten al toen vader stierf. Dan Adrienne, van 1922. Na haar kwam eerst Germaine en dan Suzanne in ’27. Dan Blancheke en in ’32 nog Roger. Wij zijn allemaal thuis geboren met een achterwaarster. Dat waren er gewoonlijk die graag dronken, ik herinner me dat nog van toen Roger geboren is dat die redelijk besneukeld was, ’t is te zeggen, na de bevalling natuurlijk. Dat zijn er acht, maar Blanche stierf al na achttien maanden. De dokter heeft nooit uitgelegd wat dat precies was, in die tijd deden ze dat niet, maar ons moeder heeft daarvan gepraat 11
tot op haar sterf bed. Moeder zei altijd dat ’t een ongelooflijk slimme was omdat ze alle liedjes kon zingen. Of dat nu zo was of niet doet er eigenlijk niet toe, ge kunt eraan zien hoeveel verdriet moeder daarvan had. Wij woonden in de Schoolstraat, dat is vlakbij het kerkhof. Als het regende, wilde moeder haar altijd gaan toedekken. ‘Dat kind heeft koud,’ zei ze. In die paar woorden die ontsnapten uit haar vanbinnenste konden wij dan toch zien dat ze gevoelens had, want voor de rest merkten wij daar niet veel van. Blancheke was gestorven aan een hersenvliesontsteking en de dokter zei, ‘Marja,’ want in Laarne zeggen we Maria met een j, ‘ge moet u troosten, want had het moeten genezen, ’t zou een sukkelaarke geweest zijn.’ Rechtover ons woonde een vrouw die dan bij mijn moeder kwam om haar wat te troosten. Haar kleinkind was de leeftijd van ons Germaine en mocht dan bij ons op de voutekamer slapen, als troost. Met dat vader stierf, moest ik zijn rol zo wat overnemen omdat ik de oudste was, dus ik werkte voor het gezin. Wij werkten allemaal, zelfs Rogeetje, hoe klein hij ook was. Ge moogt dat zo niet zeggen, maar ons Adrienne was toch een beetje lui. Moeder had daar natuurlijk problemen mee, want alles was goed geregeld, ieder had op zijn toer iets te doen. Bijvoorbeeld vandaag kuisen en morgen schotels wassen. Dat was maar dat, maar als ze iets moest doen, was ’t altijd mispatat. Ze maakte graag plezier, ons Adrienne, en ze had gelijk, maar ja, ’t werk moest ook gebeuren. Dat deed ik dan meestal. Om vijf uur begon ik in de fabriek, ik stond aan de spoelmolens. Na dat werk ging ik naar huis, dan stond het middageten klaar. En tegen twee uur was ik terug weg, dan stond ik in de bloemen tot zeven uur, dat was ook alle dagen behalve twee maand in de winter, maar dan ging ik naar een café dat ook 12
een beenhouwerij was. En zo zes dagen op zeven, want op zondag mocht er natuurlijk niet gewerkt worden. Dan gingen we naar de mis en ’t lof en de vespers en rustten we. Met dat ik de oudste was, moest ik zorgen dat alles in orde was thuis als moeder er niet was, maar als ze thuiskwam, stond het haar toch niet neig aan. Alles wat ik deed, zag moeder als commentaar. Elvire was bij de KAJ, die moest altijd vergaderingen ineen steken, of anders was ze op ronde om Lenteleven, dat was hun tijdblad, te gaan ronddragen, die werkte niet over in de fabriek.
Kajotstersgebed Mijn Jezus, ik offer U op: heel mijn dag, mijn werk, mijn strijd, mijn vreugde en mijn droef heid. Maak dat ik door U denke, met U werke, in U leve. Maak dat ik U beminne uit geheel mijn hart en U diene met al mijn krachten. Ik vraag U ook die genade voor al mijn medekajotsters. Moget Gij heersen in de fabriek, op ’t atelier, het bureel, de school, de kazerne, in al onze woningen. Sta vooral de jonge arbeidsters bij, die vandaag in gevaren verkeren. Mogen zij in Uw liefde bevestigd blijven. Mogen onze overleden medearbeidsters door Uw Goddelijke Barmhartigheid, in vrede rusten. H. Hart van Jezus, zegen de V.K.A.J. H. Hart van Jezus, heilig de V.K.A.J. H. Hart van Jezus, heers over de V.K.A.J. Koningin der Apostelen, bid voor ons.
13
Benieuwd naar de rest van het boek? Het is te koop in de krantenwinkels en boekhandels in Laarne en Kalken bij de auteur 0498 57 45 96 on-line via www.proxis.be