Twynstra Gudde / Storrm CS / HĂśtte
| Transities | kunnen drie mensen de wereld doen omslaan?
Bij een transitie gaat een deel van de maatschappij over naar een andere orde. Dit kan zich uitstrekken over technische systemen, politieke opvattingen, bestuurlijke ordening, culturele verschijningsvorm, waarheidsbouwwerken, instituties en dergelijke. Een transitie gaat altijd over meerdere individuen, objecten en organisaties. Welke veranderingen een beschouwer daarvan opmerkt, hangt af van de bril die hij opzet: een ingenieur ziet bij de informatierevolutie andere veranderingen dan een socioloog. Degene die de verandering wil beĂŻnvloeden moet vele brillen hanteren.
Hoofdrapport, webversie
Twynstra Gudde / Storrm CS / Hรถtte
| Transities | kunnen drie mensen de wereld doen omslaan?
ir. H.R.M. te Riele (STORRM C.S. adviseurs & ontwerpers) ing. S.A.M. Duifhuizen (Twynstra Gudde Management Consultants) drs. M. Hรถtte (Hรถtte Milieu Management) ir. G. Zijlstra (Twynstra Gudde Management Consultants) ing. M.A.G. Sengers (Twynstra Gudde Management Consultants) Amersfoort, 28 januari 2000 176878/SDU/WAP/Hoofdrapport/Webversie www.twynstra.com / www.storrmcs.nl
Dit document is ook verschenen als VROM-publicatie Milieustrategie 2000/2 (www.minvrom.nl)
Twynstra Gudde / Storrm CS / Hötte
Voorwoord: de beïnvloedbare samenleving
De ontwerpende overheid maakte plaats voor een faciliterende overheid toen de samenleving in de denkershoofden omsloeg van maakbaar naar autonoom. In onze adviespraktijk zagen we sindsdien tijdens duurzaamheidsdiscussies de roep om een sterke overheid. Een roep van architecten, aannemers en institutionele beleggers, die milieuwetten bestempelden als een gemeenschappelijke vijand die het vermoedelijk aan het rechte eind heeft en daarom respect verdient. Van milieugroeperingen die met de terugtredende overheid ook een deel van de oplossingen zagen verdwijnen. Van beleids-ambtenaren zelf, die hun inspiratie als koud afwaswater zagen weglopen. De voordelen waren echter óók ontegenzeglijk. De omslag leverde een scala aan beleidsoplossingen op die voorheen onmogelijk leken1. In die zin verrijkte het beeld van de faciliterende overheid het arsenaal aan beleidsinstrumenten. Verrijken past hier beter dan vervangen, omdat de oude pressie- en dwanginstrumenten op de achtergrond bleven bestaan. Sommige sociologen beweren dat het zoeken naar oorzaak en gevolg bij maatschappelijke veranderingen een hopeloze zaak is. De wereld is daarvoor te complex. Dit is ongetwijfeld op teleurstellende ervaringen en overlevering gestoeld. Er zijn echter ook observeerders die wel werkbare verklaringen menen te kunnen vinden voor complexe situaties. Sommigen daarvan schrijven dat ze delen van het vertrouwde wereldbeeld daartoe vervangen door minder gebruikelijke elementen. In hun beeld van de wereld maken lineaire relaties plaats voor niet-lineaire. Ze nemen instabiliteit van maatschappelijke verbanden standaard op in hun denkraam. Ze kiezen ervoor continue verandering als een gegeven te nemen in plaats van te werken met steady-state-schema's. Misschien is het in navolging van deze denkers ook voor beleids-makers mogelijk om opnieuw het wereldbeeld te verrijken. Met ditmaal het besef erbij dat indien meer wereldbeelden uitgenut (gestapeld) worden, het oplossingsdomein toeneemt. Dit rapport Transities is geschreven vanuit het wereldbeeld van de beïnvloedbare, continu wijzigende samenleving. Vanuit het idee dat 3 tot 5 mensen een hele samenleving van koers kunnen laten veranderen. Vanuit het vermoeden dat breed draagvlak kweken op zich nog niet de financiële middelen, de visie en het doorzettingsvermogen verschaft die nodig zijn voor bijvoorbeeld de opbouw van een nieuwe generatie openbaar vervoer. Het bevat niet de ultieme analysemethode voor transities. Het probeert complexe relaties die optreden tijdens transities te modelleren. De totstandkoming van het rapport verliep als innovaties zelf: veel ideeën testen en verwerpen voor er iets bruikbaars ligt. We hebben gezocht en gewikt, en stuitten daarbij op een manier voor beleidsmakers om tegen een veranderende wereld aan te kijken. Voor dit rapport zijn we ten eerste dank verschuldigd aan onze opdrachtgever, de directie Strategie en Planvorming van het Ministerie van VROM, in de persoon van Ronald Fredriksz en de door hem geformeerde begeleidingscommissie. Zonder hun fiat voor onze 1
Zie ook Silent Revolution, VROM/VNO-NCW, 1998
Twynstra Gudde / Storrm CS / Hรถtte
experimenterende werkwijze hadden we beslissende denkstappen niet kunnen zetten in het laatste stadium van ons project. Daarnaast zijn we veel dank verschuldigd aan Jan Bas Loman van Twynstra Gudde Management Consultants. Hij heeft ons met het wereldbeeld vertrouwd gemaakt dat tot een andere analyse zou leiden van de cases dan die we oorspronkelijk voorzagen. We danken verder Maurits Butter (TNO-STB), Robert van den Hoed (TU Delft, Industrieel Ontwerpen), Michiel Schwarz (zelfstandig adviseur), Hans Achterhuis (TU Twente) en John Grin (Universiteit van Amsterdam) voor hun deskundige inbreng. Ten slotte danken wij alle experts en sleutelfiguren die al dan niet belangeloos in de Versnellingskamer met ons wilden nadenken over cruciale slaagfactoren van transities. Wij hebben het onderzoek als bijzonder inspirerend ervaren: rode oortjes. We hopen iets hiervan op de lezer te kunnen overbrengen. De auteurs.
Twynstra Gudde / Storrm CS / Hötte
Inhoudsopgave
Voorwoord: de beïnvloedbare samenleving 1 1 .1 1 .2
Het waarom en hoe van dit rapport Waarom deze studie? Werkwijze
2 2 2 4 4 4 5 5 6 7 7 9
2 2 2 2 2 2 2 2
2 .1 .2 .3 .4 .5 .6 .7 .8
De literatuur over sleutelbegrippen Vier sleutelbegrippen toegelicht Innovatie Trendbreuk Organisatiestabiliteit Transitie Schranken van transities Beïnvloedbaarheid van grote veranderingen De rol van flux in transities
3 3 3 3 3 3 3 3
3 .1 .2 .3 .4 .5 .6 .7 .8
Innovatie nader verdiept De start van innovaties Diffusie van innovaties Onvoorzienbare gevolgen De macro-economische rol van innovaties Innovatie en cultuur passen zich wederzijds aan Verspreiding vereist sociologische processen Veel indelingswijzen Culturele waarden achter materiële substitutie
10 10 10 11 11 11 12 13 14
Trendbreuk nader verdiept Tijdsas minder belangrijk Voorbeelden
16 16 16
5 5 5 5
5 .1 .2 .3 .4
Transitie nader verdiept De samenhang in verandering One-goal pulling versus multiple-pushing Een model voor transities Twee voorbeeldcases
18 18 19 19 21
6 6 6 6
6 .1 .2 .3 .4
Aramis: poging tot een nieuw OV-systeem De case Duurzaamheidindicatie Aramis, de analyse Modellering causaliteit van Aramis
22 22 29 29 31
4 4 .1 4 .2
Twynstra Gudde / Storrm CS / Hรถtte
7 7 7 7 7 7 7 7
7 .1 .2 .3 .4 .5 .6 .7 .8
8 8 .1 8 .2 8 .3 8 .4 8 .5 8 .6 8 .7 8 .8 8 .9 8 .10 8 .11 8 .12 8 .13 8 .14 8 .15
Biologisch grondgebruik: 80 jaar treuzelen en dan ineens boom! Wat is biologisch grondgebruik? Fasen in de transitie Factoren die ontwikkeling biologisch grondgebruik bevorderden Factoren die de ontwikkeling van biologisch grondgebruik remden Duurzaamheidindicatie Modellering causaliteit van biologische landbouw Dominante factoren na bestudering van het causaliteitsschema Literatuur en bronnen biologische landbouw
40 40 44 45 46 47 48 52 55
Reflectie Nieuwheid Wat kan op een causaal model gefundeerd worden? Hoe valide is de causaal-verbandmethode? Is de methode universeel toepasbaar? Heeft het model ordenende waarde? Heeft het model voorspellende waarde? Is de methode communiceerbaar? Eerst data en dan causaal model of andersom? Liever actoren dan factoren Kunnen bestaande verworvenheden er in ondergebracht worden? Biedt onze kennis nu al inspiratie voor duurzaamheidbeleid? Rol van de overheid Schuld Hoe een nieuwe transitie aan te pakken? Tot slot
56 56 56 56 57 57 57 58 58 58 58 59 60 60 61 61
Twynstra Gudde / Storrm CS / Hötte
1
Het waarom en hoe van dit rapport Dit rapport belicht zes maatschappelijke omslagen, waarvan er in deel 1 (dit deel) twee in detail zijn uitgewerkt. Sommige daarvan duurden 30 jaar. Andere lopen al anderhalve eeuw. We trachten veel kennisbronnen en invalshoeken samen te brengen, zes voorbeelden te beschrijven en voor twee ervan oorzaak-gevolgrelaties te verbeelden.
1.1
Waarom deze studie? De schrijvers hebben kennisontwikkeling op het oog: het verzamelen en toegankelijk beschrijven van basiskennis over mechanismen achter sprongsgewijze brede veranderingen in de maatschappij (Transities). Het gaat om het verwerven van enig inzicht in drijvende krachten en belemmeringen achter omslagen die invloed hebben op technologische systemen, gedrag, maatschappelijke structuur en cultuur. De directie Strategie en Planvorming van VROM zou haar soort duurzaamheidbeleid graag door dit soort inzichten laten beïnvloeden, evenals haar debat met strategen van haar ministerie en ministeries als EZ, LNV en OC&W. Wie over transities denkt, denkt over innovaties en gedragswijzigingen. Maar ook, zo blijkt uit onze studies, over verkiezingsuitslagen, wetenschappelijke mode, voedselschaarstewetten, onvoorziene rampen en inspirerende veranderprofeten. Wij willen die veranderdynamiek enigszins snappen. Waarom raakt biologisch grondgebruik medio jaren ‘90 ineens op dreef, terwijl de basis ervan al in 1913 overeind stond? Waarom duurt het 150 jaar voor de opleiding van de Nederlandse vrouw die van de man evenaart? Waarom kunnen wél in zowat 10 jaar 100 miljoen servers worden aangesloten op internet? Waarom wordt een vernieuwend Frans vervoerssysteem dat een innovatiesprong zou hebben betekend, een achtste wereldwonder, na twintig jaar investeren van de ene op de andere maand gestopt? Hoe bestaat het dat Chirac en Balladur zich erin laten fotograferen, terwijl amper twee maanden later de minister van Financiën de stop eruit trekt? Dit project heeft de ambitie het mechanisme achter dit soort veranderingen te verduidelijken, en ervan te leren.
1.2
Werkwijze Daar het onderwerp alle gevaar van ontsporen kent (‘onderzoek de wereld’), hebben we gekozen voor frequent overleg tussen opdrachtteam en opdrachtgever. Een deel van de koers in dit project is dus tijdens de uitvoering bepaald. Afbakening, uitsluiting en keuze vormden een onvermijdelijk deel van het werk. Tot ons onderzoek behoorde bijvoorbeeld niet het beoordelen of een maatschappelijke omslag al dan niet duurzaam is, al zijn de zes transitievoorbeelden wel met duurzaamheid in het achterhoofd geselecteerd. Eén transitiecase fungeerde als proef voor het in kaart brengen van actoren en krachten. Het resultaat van de analyse en presentatie van de eerste case bepaalden de werkwijze voor de overige vijf. De uitkomsten van de Versnellingskamersessies bepaalden onze laatste stap, de causaliteits- of ‘systeemdenken’-stap. We zijn na een korte literatuurstudie in het begin, blijven bijlezen gaandeweg het project. Dit liet toe de koers onderbouwd te kunnen wijzigen. Idealiter hadden we uit de transitievoorbeelden afgeleid welke beleidsperspectieven er zijn voor de overheid bij welk type transitie. Idealiter kenden we aan verschillende typen
2
Twynstra Gudde / Storrm CS / Hรถtte
van veranderprocessen handelingsvoorkeuren toe voor de overheid. Dat bleek in dit project een brug te ver. We sluiten niet uit dat die analyse wel te maken is, maar de tijd ontbrak ons ervoor. Het is wel gelukt uit de transities een model af te leiden dat relaties en krachten een plaats geeft. Het komende hoofdstuk geeft, voorafgaand aan de voorbeeldstudies, de resultaten van een kort literatuuronderzoek over sleutelbegrippen.
3
Twynstra Gudde / Storrm CS / Hötte
2
2.1
De literatuur over sleutelbegrippen
Vier sleutelbegrippen toegelicht Dit hoofdstuk is het resultaat van een beknopt literatuuronderzoek, van gesprekken met vooral Nederlandse deskundigen en van eigen reflectie. Het geeft werkomschrijvingen voor de kernbegrippen innovatie, trendbreuk en transitie. Deze sluiten waar mogelijk aan bij de projectdocumenten binnen VROM. Verder komt een model voor organisatieinstabiliteit en het denken in samenhangende systemen aan bod.
2.2
Innovatie Innovatie is invoering van iets nieuws: "een technische of industriële vernieuwing". Het betreft dus een vernieuwing of uitvinding met een belangrijke, specifiek-technische component. Het vormgeven van materie is hiervoor essentieel. Een uitvinding zonder meer is blijkbaar onvoldoende voor een innovatie. Het gaat ook om invoering en acceptatie. Voorbeelden van innovatie zijn de uitvinding en diffusie van ballpoint, radio, chip, flash-memory en chipknip. In dit project gebruiken we het door sommigen gehanteerde sociale innovatie of gedachte-innovatie niet. Deze technische ontwikkelingen worden als een motor gezien voor diepgaande maatschappelijke veranderingen. De techniek is nauwelijks scheidbaar verbonden met de andere elementen van de maatschappij. De techniek beïnvloedt de cultuur, die de politiek beïnvloedt, die de structuur beïnvloedt, die de techniek weer beïnvloedt. Wellicht is het dan ook realistischer om te spreken van veranderingen met een hoge technologiecomponent (bijvoorbeeld de gevolgen van alle benzinemotoren vervangen door waterstofmotoren) en veranderingen met een lage technologiecomponent (de gevolgen van iedereen op cursus kussen). Een andere benadering is het niet langer spreken van een sociale trendbreuk of een innovatie, maar het kijken met een sociale dan wel technische bril naar eenzelfde maatschappelijke verandering. Veel kennisbronnen beschouwen de rol van personen als één van de sleutels voor het slagen van innovatie. Dit is een bemoedigend teken voor de zoektocht naar invloed van overheid op transities. Minder goed van pas komt de overtuiging van uiteenlopende disciplines: je weet wat je verandert, maar je weet eigenlijk nooit de gevolgen. Dit zet een streep door het wereldbeeld van de planbare toekomst. Gelukkig laat het dat van de beïnvloedbare toekomst overeind. Er zijn vele indelingswijzen van innovaties. Ze zijn niet allemaal even bruikbaar voor ons onderzoek. Zo kunnen kleine én grote innovaties verstrekkende maatschappelijke gevolgen hebben. Op zoek naar de oorzaak van omwenteling van materieel-technische netwerken stuitten we op het onderscheid tussen ontwrichtende en ondersteunende innovaties2. Door ontwrichtende innovaties wijzigen netwerken en machtsverhoudingen zich. Dit komt doordat de waarden waarop marktsucces gebaseerd is, zich wijzigen. Een voorbeeld: een marktleidend netwerk dat harddisks voor PC's levert, concurreert op kilobytes per dollar. Dit wordt totaal overruled door een nieuw netwerk dat op kilobytes per kubieke centimeter uitblinkt, dat start in een onschuldig lijkende laptop-markt, en
2
Clayton Christensen: The Innovator's Dilemma, When new technologies cause great firms to fall, Harvard 1997
4
Twynstra Gudde / Storrm CS / Hötte
dat zich technisch zodanig snel ontwikkelt dat het oude netwerk uiteindelijk zelfs op zijn eigen waardenmix wordt verslagen. En dit gebeurt niet éénmaal in de PC-industrie, het gebeurt driemaal in successie. Tegenover ontwrichtende innovaties staan ondersteunende innovaties. Hierbij blijven de waardenmix en de machtsverhouding in het netwerk intact. Het intrigerende is dat marktleiders wel eenvoudig de ondersteunende innovaties kunnen veroorzaken of bijbenen, maar uiterst moeilijk de ontwrichtende innovaties blijken te kunnen volgen. Ontwrichtende innovaties zorgen dus meestal voor nieuwe partijen, nieuwe netwerken en nieuwe product-dienstprospects. 2.3
Trendbreuk Trend heeft als uitleg: het algemeen verloop dat cijfers gedurende een periode vertonen; neiging; tendens; ontwikkelingslijn. Trendbreuk kan, deze uitleg volgend, worden gedefinieerd als: afwijking van het algemeen verloop of de ontwikkelingslijn gedurende een periode. Trendbreuken hebben dus te maken met afwijking van de normale verandering, met tijdsperioden en met verwachtingen. Het projectteam stuitte op tweeërlei uitleg van het woord trendbreuk. De eerste volgt het dagelijks spraakgebruik. Daarin staat trendbreuk voor een markante of drastische wijziging in maatschappelijke ontwikkelingslijnen. Dit kan op vele onderwerpen en vele niveaus plaatsvinden. Sociologen kunnen trendbreuken signaleren, maar ook economen, filosofen, ingenieurs en bestuurskundigen. Het woord trendbreuk verwijst in deze uitleg niet naar enkele specifieke disciplines. Voorbeelden van deze trendbreuken: de plotselinge versnelling naar biologisch grondgebruik, het moratorium op kernenergie, de opkomst van economie als beslissingscriterium in milieukwesties, de opkomst van het massatoerisme, de opkomst van de plekloze kantoorinrichting, de opkomst van vraaggestuurde logistieke ketens. Het vollopen van de A2 (of het centrum van Den Haag) met files heeft echter niets met trendbreuken te maken; de huidige situatie is extrapoleerbaar uit het verleden en daarmee gewoon trendvolgend in plaats van trendbrekend. Voor de tweede uitleg volgen we de betekenis in sommige beleidsdocumenten. Trendbreuk staat dan voor markante of significante verandering in consumptie- en productieprocessen. Ze heeft consequenties voor benodigde kennis (ze maakt bijvoorbeeld andere scholing noodzakelijk), voor structuur (andere productieketens, geografische structuren en vervoerspatronen) en voor consumptiegedrag. Doorgaans ligt een aantal technische innovaties aan de basis van een trendbreuk. Deze tweede uitleg positioneert trendbreuk dus tussen innovatie en transitie in. In beide definities bestaat een transitie uit vele trendbreuken.
2.4
Organisatiestabiliteit Op onze zoektocht stuitten we op een model voor het veranderingsgedrag van organisaties en de rol van individuen daarbij: het fluxmodel. Het fluxmodel 3 is gebaseerd op de gedachte dat individuen, organisaties, netwerken en hun omgeving altijd in een staat van continue verandering zijn. Organisaties zijn nooit in rust (in tegenstelling tot het steady state model), maar hooguit in dynamisch evenwicht met hun omgeving. 3
Zie o.m. Gareth Morgan: Images of Organization, Berett-Koehler Publishers, 1998
5
Twynstra Gudde / Storrm CS / Hötte
Dit dynamisch evenwicht houdt in dat de verandering van de organisatie gelijk op gaat, zowel in richting als in snelheid, met de veranderingen van de omgeving waaraan de organisatie haar legitimiteit ontleent. Indien dit evenwicht verdwijnt (de organisatie gaat sneller, langzamer of een andere kant uit), dan wordt de organisatie instabiel. De oude gewoontes, methoden en procedures blijken niet meer te werken. Wat er vervolgens gebeurt hangt af van wat individuen of groepen doen. Of de organisatie komt krakend tot stilstand, óf (groepen van) individuen ondernemen actie, benutten de ruimte voor creativiteit die ontstaan is, en de organisatie gaat hierdoor op een nieuw plan functioneren (wat dit is hangt af van de situatie). Deze gedachte volgend, zijn in elke organisatie en elk netwerk doorlopend twee typen krachten actief: de stabiliserende (die de organisatie beschermen tegen invloeden van buitenaf) en de dynamiserende krachten, die de organisatie willen aanpassen aan de wijzigende omgeving. Elke omslag dient aan de stabiliserende krachten te worden uitgelegd als een hogere, externe zaak dienend. Zo worden bijvoorbeeld autoontwerpwijzigingen verdedigd vanuit maatschappelijke eisen voor schonere lucht. Experimenten met persoonlijk-vervoerunits worden gelegitimeerd door minder ruimtegebruik en filevermindering. In dit fluxmodel meten organisaties hun succes minder af aan de afstand tot het geplande doel (bijvoorbeeld tot de duurzame samenleving), dan aan de afstand tussen hun eigen ontwikkeling en die van de omgeving waaraan ze hun legitimiteit ontlenen. 2.5
Transitie Een maatschappelijke transitie is een samenhangend stel trendbreuken dat leidt tot een andere ordening van een deel van de maatschappij. Dit kan zich uitstrekken over technische systemen, politieke opvattingen, bestuurlijke ordening, culturele uitingsvormen, waarheidssystemen, samenwerkingen en dergelijke. De term is overgebleven na het verwerpen van de alternatieven ‘Duurzame innovatie’ (naar onze mening teveel verwijzend naar de technologische kant van maatschappelijke vernieuwing), en ‘Trendbreuken’ (etymologisch gezien algemeen bruikbaar voor abrupte veranderingen op elk schaalniveau). Transitie wordt veel minder algemeen gebruikt dan trendbreuk en innovatie. In de muziek is een transitie een "overgang via tussenliggende tonen naar een andere toonsoort". De overgang staat daarbij centraal. Aan de bovenkant is voor de transitie-definitie blijkbaar de sky the limit. Welke veranderingen nog een transitie mogen heten aan de onderkant staat niet vast. Je kunt de overgang naar het papierloze kantoor een transitie noemen. Maar is thuiswerken louter een trendbreuk of ook een transitie? Enkele voorbeelden van transities: - van nomadische stammen naar landbouwers met permanente vestiging - van stammen naar nationale staten, en van nationale staten naar supranationale unies - van Middeleeuwen (adel, landbouw, kerk en 'memento mori') naar Renaissance (burgerij, nijverheid, steden en 'carpe diem') - van product- naar diensteconomie, van grondstof- naar kenniseconomie - van de moderne naar de duurzame samenleving. Voor een transitie zijn meerdere trendbreuken nodig. Hierbij zijn individuen, organisaties, netwerken en instituties betrokken. Zij beïnvloeden de wereld en worden er op hun
6
Twynstra Gudde / Storrm CS / Hötte
beurt door beïnvloed. Als de fluxgedachte bruikbaar is voor het verklaren van overgangsgedrag bij organisaties, zal ze ook een plek moeten krijgen in een theorie voor complete transities. Uit de definitie van transities volgt dat uiteenlopende objecten in de samenleving een verandering ondergaan. Ook hiervoor worden verschillende indelingen gehanteerd. Wij hanteren als leidraad dat bij een transitie tenminste een aantal van onderstaande objecten drastisch verandert. Objecten van verandering
Potentiële verandering
Goederen, producten, technologie, productieprocessen, diensten
++
Wetenschappelijke kennis, vaardigheden
++
Gedrag, handelingswijzen, consumptiepatronen
++
Structuren, ordeningen (bestuurlijk/politiek/maatschappelijk/economisch)
++
Instituties (afspraken, samenwerkingsverbanden, wetten)
++
Cultuur (normen, waarden, denkbeelden, behoeften)
++
Legenda: ++: kan sterk veranderen bij een transitie. 2.6
Schranken van transities Uit onze zes studies blijkt dat het per geval verschilt bij welk object in de samenleving een transitie begint. Soms neemt een omwenteling in normen en waarden uiteindelijk de halve samenleving (structuren, systemen, wetten, producten) mee. Soms start een transitie bij een reeks technische innovaties, die een vergaande invloed uitoefent op gedrag, normen en instituties. Niet alle objecten hoeven tegelijkertijd te wijzigen. Uiteindelijk zullen wel veel objecten mee moeten. Een achterblijvend object (bijv. wetten die niet worden bijgesteld terwijl de wetenschap en techniek, het gedrag en de normen al lang veranderd zijn), kan wel de voortgang van de hele transitie vertragen. Dit hebben we het schranken van de transitie genoemd.
Figuur 1:
2.7
Schranken van de hexagon: ontwikkeling van hoekpunten wordt geblokkeerd doordat één vastzit
Beïnvloedbaarheid van grote veranderingen We stuitten op vele lijsten met voorwaarden voor geslaagde innovaties, bedrijfscultuurwijzigingen en andere omslagen. Sommige bronnen wijzen op crisis, visie en kans4 bij 4
Vermaak, Managers leren groen concurreren, Holland Management Review, nr 40, 1994
7
Twynstra Gudde / Storrm CS / Hötte
besluitvormers, als startpunt voor het wijzigen van bedrijfsstrategieën. Voor het succesvol uitvoeren horen daar vervolgens persoonlijkheid, motivatie van anderen en sociale vaardigheden bij. De in Nederland zo succesvolle projectmatig-werkendoctrine wijst op doelomschrijving, fasering, teamopbouw en dergelijke. Vinkenburg5 wijst daarentegen op minder geijkte zaken als spiritualiteit en reflexiviteit die van een groep een krachtige groep maken. Hij heeft het over een sociale dimensie van verandering (wie zijn erbij betrokken?), een betekenisgevende dimensie (wiens belangen worden gediend?), een inhoudelijke, een ordenende (waaronder de bijsturende) en de voorwaardelijke dimensie. Diverse casebeschrijvingen wijzen bovendien nog op de factor toeval. We vonden twee stromingen ter verklaring van grote technisch-economische ontwikkelingen. De eerste stelt dat de wetenschappelijke infrastructuur bepaalt wat er de komende decennia gaat gebeuren. De kracht van individuen wordt in dit model overschaduwd door de rijdende trein van kennisinstituten, universiteiten, beleidsprogramma's en onderzoekslaboratoria. Ofwel het verleden bepaalt de toekomst. Dit is de padafhankelijke stroming. Hier tegenover staat een stroming die stelt dat door processen tussen individuen in principe alles mogelijk is, dus ook richtingverandering van een maatschappij. Dit is de sociaal-constructivistische stroming. Van de Amerikaanse econoom Bernstein ontleenden we de volgende observatie. De Amerikaanse (industriële) maatschappij is tussen 1940 en 1980 niet wezenlijk gewijzigd (op de commerciële televisie, antibiotica en het straalvliegtuig na) 6. Zonder werkelijke competitie van buitenaf, gesterkt door de oorlogsoverwinning, zagen de leiders in de VS geen reden tot fundamentele verandering of innovatie. Terwijl in Europa en Japan na de oorlog in nieuwe fabrieken nieuwe producten werden ontworpen en nieuwe managementteams beslisten over de lancering van nieuwe kleine automodellen, bleven de Amerikanen geloven in hun vertrouwde weg en de erop rijdende slagschepen. Deze stilstand resulteerde in de jaren ‘70 en ‘80 in een diepe industriële crisis met autofabrikanten in het epicentrum. Vanaf het midden van de jaren ‘70 stond de exportmachine Amerika daardoor in zijn achteruit. In korte tijd was de traditionele infrastructuur waardeloze ballast geworden, evenals de distributietechnieken en constructiemethoden. Op dat moment van instabiliteit startte Paul Volcker (FED) zijn oorlog tegen de inflatie in de VS, daarmee een monetair-fiscale revolutie veroorzakend. Parallel hieraan startten Pickens en Milken binnen de industrie en de financiële wereld een aanval op de vermolmde managementtechnieken, die elk detail van bedrijfsvoering zou veranderen: van balanstechnieken tot organisatiestructuur. De New Economy in de VS is er één van constante competitie, beperkte prijsstellingsmacht, en met kostenreductie als drijfveer voor innovatie. Bernstein stelt dus dat, toen de situatie er rijp voor was, de transitie in essentie werd veroorzaakt door drie mensen. Naast de omstandigheden zijn enkele personen, hun karakters en hun posities hier doorslaggevend als ontstekingspunt. Ook andere bronnen geven voorbeelden van grote omwentelingen die door enkele individuen worden gestart. Latour stelt dat verstrekkende beslissingen door kleine netwerkjes van 3 tot 5 personen genomen worden.
5 6
Vinkenburg, Stimuleren tot perfectie, Kluwer 1995 Peter L. Bernstein, Are Networks Driving the New Economy?, Harvard Business review, nov. ‘98
8
Twynstra Gudde / Storrm CS / Hötte
2.8
De rol van flux in transities Hoe kan een handvol individuen de complexe netwerken in een samenleving vérgaand beïnvloeden? De maatschappelijke krachten zijn immers veel groter dan die van 3 à 4 individuen? De oorsprong van deze vraag is – denken we – de steady-state-bril die we gewend zijn op te zetten bij het kijken naar verandering. Deze bril ziet situaties en organisaties alsof ze in rust zijn. Ze ziet aan beide zijden van een verandering een rustperiode. Ministers denken in termen van draagvlak verwerven is noodzakelijk voor verandering: iemand die een grote verandering wil, zal eerst een draagvlak moeten creëren onder de machtigen, anders lukt het nooit om over die energiebult heen te komen die verandering vereist. Een aanhanger van de continue beweging ziet iets anders in dezelfde case. Hij bedenkt dat een maatschappelijke situatie louter bestaat omdat op het moment van observeren alle bewegingen pro sterker zijn dan de bewegingen contra. De biologische landbouw blijft driekwart eeuw achter omdat én de kennisinfrastructuur en innovaties andere waarden bedienen, én de wetten gedateerd zijn, én de productkwaliteit beroerd is, én het imago een luchtje heeft én de distributeurs er niet aan willen én de traditionele landbouw zo'n grote exportvlucht neemt, én er een agrarische blokvorming is in de politiek. Vanaf de jaren ’70 komt er echter beweging op al deze terreinen. Er ontstaat een balans tussen pro en contra medio jaren '90. Vanuit deze balans hoeft slechts één sterke actor kracht te ontwikkelen (in dit geval Ahold) en het systeem gaat in de tegenovergestelde richting lopen. Deze visie van continue verandering is zelfs vol te houden bij materiële systemen. Een metro bestaat bij de gratie van miljoenen mensen die elke dag weer besluiten die metro te nemen, te onderhouden en te vernieuwen. Als de machinisten twee weken staken, vinden de reizigers alternatieven, neemt het autogebruik toe, en heeft diezelfde metro al minder bestaansrecht gekregen. Het systeem is minder reëel geworden7. In de hoofdstukken 6 en 7 werken wij deze gedachte uit in twee voorbeelden, waarbij de steady-state-theorie ons niet voldoende verklaringen biedt om de waargenomen werkelijkheid te begrijpen. We gebruiken hiervoor zogenaamde causale analyses die - meer dan we hebben gezien bij bovenstaande auteurs - aandacht besteden aan de samenhang van het complex verweven maatschappelijke systeem. Dit is inclusief cultuur, inclusief wetten, inclusief het gedrag van actoren, de kennisinfrastructuren en dergelijke. Voorafgaand aan de voorbeelden verdiepen we in de hoofdstukken 3, 4 en 5 de kernbegrippen innovatie, trendbreuk en transitie.
7
aldus Latour in het boek Aramis
9
Twynstra Gudde / Storrm CS / Hötte
3
Innovatie nader verdiept “Above all, innovation is work rather than genius”8 Innovatie betekent de invoering van een technische of industriële vernieuwing met een belangrijke specifiek-technische component. Hierover is veel geschreven door economen, techniekhistorici, -sociologen en -filosofen.
3.1
De start van innovaties Stimulansen voor technische vindingen zijn veelal onverwachte gebeurtenissen, ongerijmdheden van allerlei aard (bijv. groeiende markt en tegelijk dalende winst), proceseisen (bijv. zoeken naar veiliger en sneller personenverkeer), branchestructuur- en marktwijzigingen, demografische veranderingen, perceptieomslagen in de markt en de opkomst van nieuwe kennis. De laatste soort wordt het meest op handen gedragen, heeft de langste doorlooptijd, zorgt voor de meeste frustratie en slachtoffers, en is het moeilijkst stuurbaar. Voor de maatschappelijke verspreiding zijn ondernemers nodig en voor de uitvinding en het geschikt maken voor een productomgeving, technici. Daarvóór speelt zich nog de fase af van nieuwe theorievorming: de fundamentele wetenschap. Een doorlooptijd van 50 jaar, van theorie tot verspreiding, is dit geval normaal9, zelfs anno 2000. De handelingen van uitvinder of ondernemer worden in de regel gecoördineerd door commerciële of politieke belangen. De persoonlijke motieven van de uitvinder en wetenschapper kunnen uiteenlopen van onverholen nieuwsgierigheid, via intellectuele uitdaging, tot ontzag voor de schoonheid van de natuur. Van altruïsme tot het streven naar persoonlijk gewin, van geloven in een betere toekomst tot angst voor een vijand of wedijver met de concurrent.
3.2
Diffusie van innovaties De levensloop10 van innovaties is meestal grillig. Het productidee begint ergens in een schuur, op een R&D-afdeling of onder de douche. Na ontwikkeling volgt de verspreiding (diffusie) in de maatschappij. Vaak vervangen innovaties een deel van de voorgaande systemen (substitutie). Dikwijls bieden ze meer en andere functies dan het voorgaande systeem (de fiets was ten opzichte van het paard gymnastisch, sportief, viriel, riskant, een bijzondere behendigheid vergend en daardoor exclusief11). De samenleving reageert in hoge mate op de emotionele waarde achter een innovatie:
8
The discipline of Innovation, Peter F. Drucker, Harvard Business Review, reprint, dec 98.
9
Zie Drucker
10
Levensloop in de klassieke zin van: Opkomst, doorgroei, volwassenheid en verdwijning.
11
Zie H. Baudet, Een Vertrouwde Wereld, Bert Bakker, 1986
10
Twynstra Gudde / Storrm CS / Hötte
met het product ontwaart zij de droom daarachter12. Veel bronnen tonen als illustratie van de levensloop graag een S-curve (afzetaantallen in fase van opkomst, doorgroei, volwassenheid). De praktijk is weerbarstiger en laat nogal eens kalligrafische wendingen zien. Red Flag Act Sommige innovaties komen op eigen kracht tot diffusie (zonder exogene krachten die corrigeren of verhinderen). Andere krijgen vanaf de aanvang te maken met een net van regels en voorwaarden in de maatschappij, zoals de radio zodra die het amateurstadium ontsteeg. In Engeland is de ontwikkeling van de auto 31 jaar opgehouden door de Red Flag Act (1865): een verplichting dat elke auto vergezeld moest worden door drie man, waarvan er één met een rode vlag voorop moest lopen13. In onze projecttermen: de transitie schrankte 31 jaar door een blokkerende institutie. Innovaties verdwijnen zodra de vraag wijzigt of er een opvolger komt die beter past bij de vraag of de wensen van de betrokken actoren. 3.3
Onvoorzienbare gevolgen Verandermanagers14,15 technologieassessors16, techniekfilosofen17 en techniekhistorici valt op dat de gevolgen van ingrepen in een maatschappij deels onvoorspelbaar van aard zijn: je weet precies wat je verandert, maar je weet nooit zeker wat de gevolgen zijn 18. Dat geldt al binnen organisaties, en zeker voor hele netwerken. Elke ingreep heeft onvoorzienbare gevolgen. Vanzelfsprekend kunnen de effecten dan ook contraproductief werken voor het bereiken van de doelen waar het allemaal om begonnen was. Waarschijnlijk zijn doelen dan ook minder geschikt dan richtingen van verandering.
3.4
De macro-economische rol van innovaties Innovaties worden verondersteld sterke aanjagers van economische activiteit te zijn. Innovaties creëren tijdelijk monopolies in een competitieve omgeving, waardoor bovengemiddelde en beschermde winstmarges mogelijk worden19. De ondernemer wordt daarbij een centrale rol toebedeeld, al is de literatuur verdeeld over de mate van invloed van de afnemers op het op gang komen van innovaties. De overheid als afnemer met eigen wensen duikt geregeld op als aanjager van innovatie: ingeblikt voedsel voor leger en handelsvloot. Maar ook als regelgeefster stimuleert ze verandering: de elektrische auto’s in Californië.
3.5
Innovatie en cultuur passen zich wederzijds aan Innovaties schikken zich aanvankelijk meestal naar de bestaande gedragspatronen in de 12
ook Philips Corporate Design spreekt van de hierarchie: need, desire, dream (Wintertafel Productontwikkeling,
Twijnstra Gudde, Slot Zeist, 1999) 13
Baudet, p74
14
Jan Bas Loman, Verkenning toepassingsmogelijkheden chaos-theorie, diagnose en inter-
venties, Twijnstra Gudde, september 1998 15
L. de Caluwé, Denken over veranderen in vijf kleuren, ts. Management & Organisatie, augustus 1998
16
Rathenau Instituut, Annual Report 1997, Den Haag
17
Van der Wal, filosofen over techniek, lezingen-cyclus KIvI, winter 1998/99.
18
Zie De Caluwé
19
de econoom Schumpeter
11
Twynstra Gudde / Storrm CS / Hötte
maatschappij. Naarmate de diffusie vordert, keert dit proces zich om: mensen passen hun gedrag aan aan de inmiddels alom aanwezige nieuwe productsystemen. Een innovatie kan leiden tot louter productvervanging, maar ook tot gedrag- en normvervanging. Ook de technologieassessment gaat ervan uit dat er een intensieve interactie is tussen technologie, cultuur en structuur in een maatschappij. Innovaties vervullen een rol in de strijd tussen achterblijvers en pioniers op de grens van oude en nieuwe cultuur. Vaak is die cultuurwending pas achteraf zichtbaar. Pas toen de televisie zijn vanzelfsprekende status had bereikt, werd duidelijk dat de afhankelijkheden veel verstrekkender waren dan bij de radio. Een cultuurfilosofische benadering Ook de techniekfilosoof Achterhuis is van mening dat techniek (en ook de fysieke omgeving van de mens, die met behulp van techniek wordt gevormd) de mens sterk beïnvloedt. In sommige gevallen gaat het om fundamentele verandering van normen, waarden, gedrag, behoeften en het zelfbeeld van mensen. In een interview met ons illustreerde Achterhuis dit met drie voorbeelden, te weten de invloed van veranderende huisvesting, de invoering van de glasbak en het gebruik van een elektrische auto. Veranderingen in de huisvesting van mensen hebben privacy mogelijk gemaakt. Nog niet zo lang geleden was het gewoon dat ouders en kinderen in één ruimte sliepen. In die tijd werd seksualiteit veel minder geassocieerd met intimiteit en privacy, domweg omdat hiertoe de fysieke mogelijkheden niet aanwezig waren. Een student van Achterhuis deed 20 jaar geleden een onderzoek naar de mogelijkheden voor gescheiden inzameling van glas. Ondervraagden reageerden doorgaans ongeïnteresseerd, niet begrijpend en afwijzend. Het was teveel werk, men had geen zin om te rijden, en bovendien kon de overheid het afval toch achteraf scheiden? De student kwam tot de conclusie dat het neerzetten van glasbakken zinloos was. Maar toen de bakken eenmaal stonden op de hoeken van de straat, was de tocht naar de glasbak snel ingeburgerd. Een laatste voorbeeld betreft een situatie in de VS waar een aantal gezinnen elektrische auto’s enkele maanden uitprobeerde. De fabrikant wilde onderzoeken of de auto’s technisch voldeden. Uiteindelijk bleek dat door het gebruik van een elektrische auto de kijk van mensen op vervoer veranderde. Verplaatsingen werden minder vanzelfsprekend. Men moest het vooraf beter plannen, want je gaat minder snel en je actieradius neemt af (de accu’s moeten weer worden bijgeladen). Een autotocht werd hierdoor leuker gevonden, het kreeg weer een element van avontuur. Men raakte al snel aan de langzame, geluidloze elektrische auto verknocht. Gewone auto’s werden na verloop van tijd vooral lawaaiig en stinkend gevonden. Nadat de proefperiode voorbij was en de elektrische auto’s waren ingeleverd, ebde deze attitude weer langzaam weg. Het inzicht dat techniek en fysieke omgeving de mens sterk beïnvloeden, maakt de vraag legitiem of dergelijke mechanismen bewust kunnen worden ingezet voor een beïnvloeding van normen, waarden, behoeften en gedrag om zodoende een bijdrage te leveren aan een duurzame ontwikkeling. Achterhuis werkt dit concept onder meer uit in ideeën over de moraliserende werking van apparaten. Een voorbeeld: een door temperatuur verkleurende lak op een verwarming, zodat je van veraf ziet of die aan staat. 3.6
Verspreiding vereist sociologische processen Hoewel we in dit document innovatie nadrukkelijk verbinden met vernieuwing van technische systemen (producten, technische infrastructuur en het management daar-
12
Twynstra Gudde / Storrm CS / Hötte
van20) wijzen vele bronnen erop dat innovatie altijd draait om materie én mensen. Materialisering van een nieuw productidee komt louter tot stand dankzij mensen die hun doelen met het vernieuwende idee verwezenlijkt zien worden, mensen die ondersteunen, doorzetten, politieke verantwoordelijkheid nemen, beïnvloed worden, verleid worden, het systeem gaan gebruiken, die het becommentariëren en dergelijke21. …If diligence, persistence and commitment are lacking, talent, ingenuity, and knowledge are of no avail. 3.7
Veel indelingswijzen Innovaties kunnen op vele wijzen worden gecategoriseerd. Een aantal bronnen brengt een scheiding aan tussen product- en procesinnovaties. Met proces wordt in dat geval bedoeld de voortbrengingswijze, de productie- of distributiewijze. Sommigen stellen dat procesinnovaties leiden tot een kwalitatief beter product en tot productiviteitsstijgingen. Productinnovaties leiden op hun beurt tot andere verschijningsvormen van het product. Vaak zijn product- en procesinnovaties echter met elkaar verstrengeld. Het opkomen van lassen leidde tot andere staalarchitectuur dan tot dan toe met klinknagels gebruikelijk was. Evenzo leidde de eis tot minimalisering van de cassetterecorder (Sony) tot nieuwe productietechnieken. Er zijn meerdere hiërarchieniveaus waarop innovaties plaatsvinden. Ze bestaan vaak uit een cluster of zwerm van technologieveranderingen opgebouwd uit vele deelinnovaties. De ‘zwerm’ telecommunicatie bestaat bijvoorbeeld onder meer uit telefonie, facsimile, fotofacsimile, videotex, radio en mobiele telefoon. De computer (1946) volgde pas nadat zes kennisgebieden afzonderlijk waren ontwikkeld: binair rekenen, het concept van de rekenmachine, de ponskaart (1890), de elektronische switch (1906), de logicasymbolen (1913) en het programmeerconcept (1914). Sommige innovaties hebben een incrementeel karakter. De nieuwe technische oplossing wijkt slechts gedeeltelijk af van de voorganger. Andere worden beschouwd als radicaal, revolutionair. Dit zijn basisinnovaties. Eigenlijk wordt de term basisinnovatie alleen gebruikt voor innovaties met grote economische en maatschappelijke gevolgen. In de techniek wordt de term basispatent gereserveerd voor een patent dat een hele nieuwe klasse van apparaten (en daarmee marktaandelen) beschermt. Basisinnovaties kunnen leiden tot definiërende technologie voor een bepaald tijdperk (het stenen, bronzen of ijzeren tijdperk; het nucleaire, computer-, kennis- en informatietijdperk). De chip kan worden gezien als zo’n basisinnovatie. Basisinnovaties horen thuis bij één bepaalde technologie en versterken de positie van deze technologie in de samenleving door de economische en culturele gevolgen: aanpassing en gewenning. Enkele voorbeelden van basisinnovaties: het wiel, de fiets, de radiobuis, de transistor en de chip, de radio (met daarbinnen de overgang van kristalontvanger naar draadspoel), de televisie, de digitale beeldverwerking (met daarbinnen digitale fotografie), van chartaal geld naar chipknip. Milieugerichte innovatiedenkers brengen graag een reeks aan in het bereik dat innovaties hebben: proceswijziging, productwijziging, productherontwerp, functie-innovatie, systeemwijziging. Hierbij staat functie-innovatie voor het op andere wijze vervullen van eenzelfde functie (groenteabonnement in plaats van supermarkt). Bij systeemwijziging
20
Deze omschrijving stamt van Nijkamp e.a., in Transportation, planning & the future, Wiley, New York, 1997
21
Bruno Latour, Aramis or the Love of Technology, Harvard Cambridge, 1996
13
Twynstra Gudde / Storrm CS / Hötte
gaat zowat alles op de schop in het netwerk dat voorheen de functievervulling mogelijk maakte (van telefoon naar messengerboys?22). Voor zover wij begrijpen is de scheiding tussen geen van deze vier een scherpe. Misschien is de scheiding van ondersteunende en ontwrichtende innovaties belangrijker voor het begrijpen van transities. Met ondersteunende innovaties bedient de producent (of het netwerk) de waardenmix van alle betrokkenen beter dan voorheen. Marktleiders blijven marktleiders en de klantenkring blijft ongewijzigd. Ontwrichtende innovaties passen aanvankelijk niet bij de waardenmix van de belangrijkste afnemers en marktleiders. Ze worden daarom in eerste instantie door de grootste leveranciers en klanten genegeerd. De vernieuwing gaat zich daarom ontwikkelen in een nichegebied waar afwijkende eisen worden gesteld en maakt daar een groei en verbetering door. Zodra het nieuwe systeem sterk genoeg is gaat het alsnog de concurrentie met de marktleiders aan en walst als laatste stap de oorspronkelijke netwerken omver. Hoewel de uitontwikkelde marktleiders meestal uitstekend opletten, worden ze toch vaak overvallen. Ze zien de nieuwkomers wel aankomen, hebben zelfs al ervaring in eigen huis met de nieuwe technologie, maar beschouwen het als inferieur presterend op de waardenmix van hun belangrijkste afnemers23. Voorbeelden van ontwrichtende innovaties zijn harddiskvernieuwingen die via de laptopindustrie (waar niet op dollar per kilobyte geconcurreerd wordt maar op grammen, robuustheid en millimeters per kilobyte) alle oorspronkelijke desktopharddisks hebben weggevaagd. Tijdens geen van de vier generatiewisselingen in harddisktechnologie is er een marktleider overeind gebleven. In lijn hiermee wijzen sommigen24 erop dat innovaties vaak tot ontwikkeling komen in relatief windstille gebieden. Zij noemen dit technologische nichegebieden. Het bewust sturen ervan heet dan strategisch nichemanagement. 3.8
Culturele waarden achter materiële substitutie De mens is een wezen met techniek. De moderne milieuproblemen vloeien voort uit onze manier van omgaan met techniek in de moderne tijd (vanaf de 15e/16e eeuw)25, uit onze culturele waarden. "In de eerste plaats is het beeld van de bolvormige aarde één van de belangrijkste vruchten van de wetenschappelijke technologische revolutie waarmee de moderne tijd begon. Deze zelfde revolutie maakt korte metten met Moeder Aarde. Het idee dat de aarde een weldadig goede moeder was die met de grootste vrijgevigheid haar gaven schenkt, moest, zoals Agricola in zijn in 1566 verschenen verdediging van de mijnbouw, De Remetallica, stelt, verdwijnen. Pas hierdoor kwam de weg vrij voor een winstgevende technologische exploitatie van de hele aarde, waarvan voor Agricola de mijnbouw het prototype was".26 In ons moderne denken (het modernisme, en meer specifiek het functionalisme) gaan we ervan uit dat de zin van technische systemen vooral functievervullend is. Ze bezitten geen waarde in zichzelf, geen juridische of morele status. Ze zijn daardoor inwisselbaar voor andere, betere systemen. Dit is een verschil met bijvoorbeeld de waardering van mensen (mensen die te lang zijn worden niet inwisselbaar geacht voor types met een
22
Variant op frase We don’t need telephones, we have messenger boys, uit DTO Vision, Ten Hage & Stam, 1997
23
Zie Clayton Christensen, The Innovator’s Dilemma, When new technologies cause great firms to fall, Harvard 1997
24
o.m. J. Schot, in Vervoerssystemen voor de 21e Eeuw, TUT 1997
25
Zie van de Wal, KivI lezingencyclus 1999
26
H. Achterhuis, Natuur tussen mythe en techniek, Ambo 1995
14
Twynstra Gudde / Storrm CS / Hรถtte
praktischer afmeting). Het westerse denken gaat ervan uit dat het inwisselen voor betere technische systemen in principe eindeloos door kan gaan, zolang er bij eindgebruikers behoefte is aan de functievervulling27. Tot aan de opkomst van het ecologisch bewustzijn heeft het moderne denken deze eindeloze verbetering verondersteld zonder maatschappelijke prijs te zijn28. Het was reeds Plato die sprak over de "homo faber" (werkmens) die in iedere boom het hout ziet dat hij zou kunnen opleveren voor de mens. Alles wordt afhankelijk gemaakt van het nut dat het voor de mens kan hebben, het verliest zijn intrinsieke waarde.29)
27
Zie Van der Wal
28
Een zeer leesbare reactie hierop komt van de projectgroep Eternally Yours, Visions on product endurance, O10
Publishers, Rotterdam 1997 29
Zie Achterhuis.
15
Twynstra Gudde / Storrm CS / Hötte
4
Trendbreuk nader verdiept
Trendbreuken doorbreken een bestaande situatie of ontwikkeling. Een trendbreuk lees je af aan een reeks van onverwachte gebeurtenissen, niet aan één gebeurtenis. We kiezen er in dit project voor om trendbreuken alleen op maatschappelijk niveau te beschouwen, waarmee trendbreuken binnen één enkele organisatie vervallen. Is bij innovaties objectief zichtbaar dat er een nieuw apparaat is uitgevonden, bij trendbreuken ligt dat wat anders30. Soms zal voor de één een verandering in de lijn der verwachting zijn, terwijl de ander dezelfde verandering totaal niet voorziet. Door het element verwachting in de definitie van trendbreuk op te nemen, wordt dit etiket eigenlijk subjectief. We brachten reeds twee definities ter sprake: óf een trendbreuk kan bij alle disciplines voorkomen, óf een trendbreuk slaat louter op het maatschappelijk gevolg van een technische innovatie. In de eerste uitleg kan de verandering technisch van aard zijn, maar dat hoeft helemaal niet. Er zijn trendbreuken in denken over waarheid, omgaan met euthanasie, dansstijlen, de consumptie van materiële geneugten. Een innovatie is pas een trendbreuk als hij aan het begin staat van een reeks technische ontwikkelingen. Zo gedefinieerd luiden basisinnovaties een technische trendbreuk in. De tweede uitleg beperkt zich tot de maatschappelijke productie- en consumptieprocessen ten gevolge van een wijziging aan objecten (dingen). Het is aannemelijk dat, in analogie van innovaties, ook trendbreuken ergens beginnen en vervolgens grote invloed kunnen hebben op allerlei onderdelen van een maatschappij: voor benodigde kennis (ze maken bijvoorbeeld een andere scholing noodzakelijk), voor structuur (andere netwerken, geografische structuren, vervoerspatronen), voor consumptiegedrag enzovoort. Het lijkt ons tevens aannemelijk dat bij trendbreuken allerlei rollen, te vervullen door mensen, een absolute voorwaarde zijn. 4.1
Tijdsas minder belangrijk Hoewel trendbreuken de reputatie hebben plotseling op te treden, hoeft dat volgens onze definitie niet. Ook richtingveranderingen die zich voltrekken over honderden jaren mogen trendbreuk heten in ons project. Zolang ze maar een afwijking vormen van de verwachte ontwikkeling tot dan toe.
4.2
Voorbeelden Voorbeelden van trendbreuken: de opkomst van de gedrukte advertenties, de opkomst van venture capitalists, de opkomst van vliegvervoer en massatoerisme, de opkomst van de intensieve veeteelt met krachtvoer, en de akkerbouw met kunstmest, de opkomst van teelt in kassen, de opkomst van sociale wetgeving en voorzieningen, de leegloop van
30
Of er een uitvinding gedaan is of niet hangt niet af van de bril van de beschouwer (dit in tegenstelling tot trendbreuk en transitie)
16
Twynstra Gudde / Storrm CS / HĂśtte
steden ten gevolge van pestepidemieĂŤn.
17
Twynstra Gudde / Storrm CS / Hötte
5
Transitie nader verdiept
Bij een transitie gaat een deel van de maatschappij over naar een andere orde. Dit kan zich uitstrekken over technische systemen, politieke opvattingen, bestuurlijke ordening, culturele verschijningsvorm, waarheidsbouwwerken, instituties, etc. Een transitie gaat altijd over meerdere individuen, objecten en organisaties. Welke veranderingen een beschouwer daarvan opmerkt, hangt af van de bril die hij opzet: een ingenieur ziet bij de informatierevolutie andere veranderingen dan een socioloog. Degene die de verandering wil beïnvloeden zal vermoedelijk vele brillen moeten hanteren. 5.1
De samenhang in verandering Technology assessors en techniekfilosofen31 wijzen ook hier op de samenhang tussen maatschappelijke ontwikkelingen, wetenschappelijke ontwikkelingen en besluitvormingsprocessen. Het HOP-project bijvoorbeeld, dat fundamentele veranderingen in de openbaarvervoerssituatie in Noord-Brabant wil bewerkstelligen, beschrijft de factoren die het OV in die provincie 'naar de afgrond duwen'. Het toont de wederkerige invloed tussen technische systemen, politiek en bestuur, gedrag en mentaliteit, maatschappelijke ontwikkelingen en principes van ruimtelijke ordening. Eén en ander wordt gelardeerd met tientallen citaten uit interviews, samen gebundeld onder de titel: En zo is het allemaal gekomen. Tijdens onze Versnellingskamersessies gaven specialisten op uiteenlopende gebieden op de vraag Wat vindt u doorslaggevende redenen waardoor de transitie rond vrouwen en arbeidsparticipatie zich heeft voltrokken? de volgende top vijf: 1. de steeds dóórgaande wens van vrouwen tot zelfbeschikking 2. de opkomst van voorbehoedsmiddelen 3. het wegvallen van het sociale vangnet/de ontzuiling/de individualisering 4. de vereenvoudiging van huishoudelijke processen 5. het streven naar sociale, economische en psychische onafhankelijkheid. In onze projecttermen is hun top vijf dus een cocktail van universele en steeds terugkerende intenties, materiële innovatie, cultuur- en gedragswijziging. Tijdens deze Versnellingskamersessies gaven de specialisten op de vraag Wat vindt u doorslaggevende redenen waardoor de evolutie rond kantoorinrichting zich sinds 1920 is blijven voltrekken? vervolgens als top vijf: 1. de steeds nieuwe technologische mogelijkheden 2. de voortdurende wens om tot efficiencyverbetering te komen
31
bijvoorbeeld het Rathenau-instituut en het DTO-programma
18
Twynstra Gudde / Storrm CS / Hötte
3. de veranderende normen en waarden ten aanzien van hiërarchie, werkbeleving, relatie tussen werkgever en werknemer 4. het management van en de zorg voor de werknemer als kapitaal van de onderneming 5. het veranderende en steeds complexer wordende communicatiepatroon. Ook hier zien we dus een mix van technische innovaties, universele drijfveer, cultuur, materiële innovatie, cultuur- en gedragswijzigingen. 5.2
One-goal pulling versus multiple-pushing Zowel bij de vrouwenemancipatie als bij kantoorinnovatie is een individu-overstijgende drijfveer aan te wijzen: - de steeds dóórgaande wens tot zelfontwikkeling - de voortdurende wens tot efficiencyverbetering. Ondanks stationaire perioden en terugslagen (bijvoorbeeld door wetten, restricties of oorlogen), blíjft dit thema terugkomen. Steeds aangepast aan de tijdsgeest en steeds gedragen door nieuwe individuen. Zo beschouwd zijn emancipatie en kantoorinrichtingevolutie autonome ontwikkelingen. De eerste heeft echter een doel dat zo ongeveer vanaf 1900 vaststond: iedereen moet zich kunnen ontwikkelen naar eigen talent en ambitie. De tweede heeft dit niet en ontwikkelt zich daardoor grotendeels anarchistisch. Ook de case rond internetontwikkeling blijkt een aaneenschakeling van innovaties, snel opkomende macht en zelfsturing.
5.3
Een model voor transities Voor onze zes voorbeeldstudies hebben we zogenaamde veranderposters opgesteld. Twee zijn er achter in dit verslag opgenomen. Ze tonen data, gebeurtenissen, krachten en veranderobjecten die het verloop van een transitie kenmerken. Ze verduidelijken het transitieverloop in de tijd, maar zeggen nog niets over waar je zodanig had kunnen roeren, dat de ontwikkeling werd beïnvloed. Voor twee studies hebben we dan ook een tweede model getest: dat van causale verbanden ofwel het systeemdenken. Dit model houdt rekening met de samenhang tussen vele maatschappelijke elementen. Het systeemdenken komt voort uit de wereld van het verandermanagement. Systeemdenken " Give me a lever long enough ... and single-handed I can move the world " Systeemdenken is het leren zien van het geheel. Het is een framework om relaties te zien in plaats van elementen, om patronen van verandering te zien in plaats van momentopnames. We hebben ons leven lang geleerd problemen op te delen, de wereld te fragmenteren. Veel complexe problemen zijn hierdoor beter hanteerbaar geworden, maar we betalen een verborgen prijs. We verliezen het contact met het grotere geheel. We proberen het geheel te zien door de delen met elkaar te verbinden, op te sommen, te organiseren32. Systeemdenken is juist een gevoeligheid voor de onderlinge verbondenheid van elemen32
Peter Senge, The Fifth Discipline, Currrency Doubleday, 1990/1994
19
Twynstra Gudde / Storrm CS / Hötte
ten die levende systemen hun unieke karakter geeft. De principes komen voort uit de ontwikkeling van de natuurkunde en sociale wetenschappen gedurende de twintigste eeuw, die de laatste dertig jaar breder zijn toegepast. De doorbraak was het rapport 'Limits to growth' van de Club van Rome ('72), waarin voor het eerst de hele wereld als dynamisch systeem beschreven werd. Systeemdynamische modellen beschrijven niet-lineaire oorzaak-gevolgrelaties en het gedrag hiervan in de tijd. Om de beschrijving zo objectief mogelijke te maken is de inbreng vanuit verschillende disciplines nodig (intersubjectief maken). Het gaat immers om persoonlijke waarneming waaraan ieder zijn eigen betekenis geeft, gevoed door ervaring, opleiding en tijdsbeeld. Systeemdynamische analyses maken het mogelijk complexe veranderingen zichtbaar te maken en inzicht te krijgen in de factoren die meer of minder invloed hebben op het totale systeemgedrag. De visualisering ervan draagt bij aan analyseerbaarheid en de communicatie. Het hefboomprincipe Het doel van systeemdenken is het vinden van acties en veranderingen in structuren die kunnen leiden tot belangrijke en blijvende verbeteringen. Kleine maar goed gerichte acties die de systeemdynamiek optimaal gebruiken, kunnen onverwacht grote gevolgen hebben. Cause-loop diagrams Eén van de uitgangspunten is dat het gedrag van complexe systemen wordt bepaald door een causale feedbackstructuur. Er bestaan twee basisvormen van terugkoppeling in systemen: de zichzelf versterkende lus (reinforcing loop) en de zichzelf remmende lus (balancing loop). De samenhang tussen de variabelen is niet-lineair: er is een onderlinge verbondenheid (interrelationships) in plaats van lineaire oorzaak-gevolgrelaties. Verder kan een terugkoppeling vertraagd worden (delay), wat vaak de oorzaak is van nieteffectieve beslissingen. Archetypen Sommige structuren blijken keer op keer, in uiteenlopende systemen, terug te komen. Deze archetypen onthullen simpele principes achter complexe onderwerpen. Ze maken het mogelijk om hefboompunten te herkennen. Voorbeelden zijn: grenzen aan de groei, symptomatische oplossingen, het eroderen van doelen en tragedy of the commons (''what's right for the part is wrong for the whole''). Omdat elk systeem zijn eigen dynamiek en set van variabelen heeft, zijn de resultaten van analyses in de regel niet te generaliseren. Wel kunnen de genoemde archetypen optreden, en zijn economische subsystemen rond vraag en aanbod veelal vergelijkbaar. Gaming en scenario's Op een systeemdynamisch model kunnen scenario’s gebaseerd worden. Een scenario is in dit verband een consistente verzameling toestanden van deze variabelen, zoals een redelijke economische groei gaat samen met een redelijke werkgelegenheid. De functie van deze scenario’s is nadrukkelijk niet om de waarheid of toekomst te bepalen. Het doel is de consequenties van extreme waarden zichtbaar te maken. Dit kan ondersteund worden door een spelsimulatie, waarin het beslissingsgedrag van actoren in een scenario wordt gesimuleerd en de effecten van de beslissingen op het veld inzichtelijk worden. Het doel van een dergelijke exercitie is om elke actor individueel en alle actoren als collectief betere beslissingen te leren nemen voor de toekomst. Beter betekent hier
20
Twynstra Gudde / Storrm CS / Hรถtte
gebaseerd op meer inzicht en overzicht over de werking van het systeem, ook in veranderde omstandigheden. 5.4
Twee voorbeeldcases Voor twee transities hebben we het fluxidee uitgewerkt tot causaliteitsschema's. De ene transitie is geslaagd, de andere mislukt. De geslaagde betreft de diffusie van biologisch grondgebruik in Nederland. De mislukte gaat over het opzetten van een nieuw openbaarvervoersysteem in Frankrijk als opvolger van de metro: Aramis. Van de overige vier hebben we geen causaal-verbandanalyses gemaakt. Die vier zijn minder diep uitgewerkt en opgenomen in deel twee van dit rapport: Kantoorinrichting, Internet, Vrouw & Arbeid en Milieubeleid. De volgende criteria speelden een rol bij het selecteren van onze zes voorbeelden. - de beschikbare literatuur - de verwachting dat we aan een case handelingsperspectieven voor de overheid kunnen ontlenen - de begrijpelijkheid en inspiratie voor een breed publiek - de eis dat alle cases samen een gevarieerde bos bloemen vormen: variatie in onderwerp, actoren, omvattendheid, invloed van de overheid, mate van succes, tijdsbestek en mate waarin techniek het epicentrum vormt - de relatie met duurzaamheid - onze eigen interesse (niet onbelangrijk).
21
Twynstra Gudde / Storrm CS / Hötte
6
Aramis: poging tot een nieuw OV-systeem
‘No technological project is technological first and foremost’33
6.1
De case Onderwerp Deze case toont een vervoersomwenteling waaraan 20 jaar is gewerkt, maar die niet is afgemaakt. Was dat wel gelukt, dan lag een wereldwijde impuls voor openbaarvervoersystemen voor de hand die de grens tussen individueel en collectief vervoer zou vervagen. We denken dat de analyse van waarom deze introductie niet is volbracht ons iets leert over innovaties waarbij publieke en overheidskrachten samenwerken. De case gaat over innovatie in een stedelijke omgeving. Het nieuwe vervoerssysteem moet de nadelen in het huidige stadsvervoer tegengaan: de mensenmassa en lage gemiddelde snelheid van de metro, de files en stank van de straatweg en de inflexibiliteit van de trein- en traminfrastructuur. Tegelijk moet het systeem stromen mensen kunnen vervoeren van en naar alle arteriën in de omgeving. De innovatie heet Aramis. Bron De geraadpleegde bron is het boek van de Franse technieksocioloog Bruno Latour: Aramis, or the Love of Technology (Harvard University Press, 1996). Latour's methode van onderzoek is die van de relativistische sociologie: alle informatie komt louter uit 50 interviews, zonder daar een metasociologie bovenop te zetten. De werkelijkheid van de geïnterviewden wordt daarmee dé werkelijkheid34, ook al staan verklaringen van geïnterviewden soms haaks op elkaar. Het nadeel van één enkele bron is natuurlijk de beperktheid ervan. Het is echter de enige bron die we aantroffen die zo diep op motieven en meningen ingaat. Poster Op de volgende pagina staat de verkleinde poster van de Aramiscase. In de bijlage is een grotere versie in kleur te vinden.
6.1.1
Startsituatie De startsituatie is het stadsvervoerssysteem zoals dat nu ook nog bestaat in Parijs: bussen, metro, taxi's en auto's. Tijdens de projectstart is de verwachte ontwikkelingsrichting als volgt. Auto's zijn het beste (maar ook het duurste) urbane transportmiddel. De snelheid zal echter tot onacceptabele niveaus dalen. Ze zullen bovendien de lucht tot gevaarlijke concentraties vervuilen.
33
Latour, Aramis, Harvard University Press 1996, p32
34
Dit in tegenstelling tot de klassieke sociologie, waarin de wetenschap meer weet dan de actoren. De actoren zijn
slechts informanten om er daarna de theorieën op los te laten.
22
Twynstra Gudde / Storrm CS / Hötte
6.1.2
Gewenste toekomstsituatie Het project moet de eerste fase worden van een nieuw vervoerssysteem in een nieuw aan te leggen wijk in het zuiden van Parijs (Petite Ceinture). Het betreft een metrobaan met losrijdende kleine wagons die elkaar nauwkeurig volgen op kleine afstand, met ieder een eigen aandrijving en besturing. Een netwerk met vele start- en eindpunten is mogelijk, zonder dat passagiers hoeven over te stappen tijdens hun reis. In buitenwijken kunnen enkele wagons rijden, op drukke verkeersaders lange treinen. In de uitgebreide versie worden stations off-line gebouwd, waardoor je niet hoeft te stoppen als in een andere wagon iemand wenst uit te stappen. Het vervoerssysteem moet een toevoeging worden naast de auto. Er wordt van wachttijden gesproken in de orde van 40 seconden in plaats van de huidige 3 minuten (metro).
6.1.3
Tijdslijn Grote lijn De ontwikkeling kende bijna negentien jaar doorlooptijd: van 1969 tot 1987. 61 miljoen Euro is besteed aan contractuele verplichtingen. Bij aanvang heeft het concept de status van een collectieve droom die past in het tijdsbeeld: Personal Rapid Transit systemen (geen privé-auto’s meer, maar ook geen massavervoerssysteem). Tenminste tien grote ondernemingen in Europa zijn er halverwege de jaren ‘70 mee bezig. Het enthousiasme is algemeen: bij de professionals, de pers en het grote publiek.
D e
Objecten van verandering Full-system testbaan
Testresultaten
Finish 1987
Stop project
mee ert and ver pij p ha tsc aa Delen van de m
De ma atsc
techniek toegepast in rakettechniek
1987
Kennis
hap pij ve ran de rt
1999
ee m
Voorbereidingsfase
Aramis vervoersysteem
Systemen
De variabele veiligheidsafstand toegepast in metrotracees
Testresultaat vrij goed
Communistische minister treedt af
Politiek rechts treedt aan op sleutelpositie
1987
Wijzigen door politieke verschuivingen
Intenties
Aramis wordt symbool voor bestuurlijk links en komt zo uit het slop
Opening full system testbaan (1200 meter)
Actoren
1985-86
• RATP (metro parijs; regie autonome des transports parisiens) directeur: mr. M. Quin Hoofd R&D: Mr. M. Maire. • INRETS (onderzoeksinstituut, Institut national de recherche sur les transports) • Matra Transport • Ministerie van Financiën
De electromotor toegepast in metrostellen
Oplevering nieuwe schaalmodellen en prototype
Wereld tentoonstelling afgeblazen door Chirac
1987
1984 Contract voor full system testbaan getekend
1982
Objecten van verandering
Innovaties variabele veiligheidsafstand en toepassing IC's
Onderzoek
Introductie microprocessor
1986
Drie sleutelposities verschuiven naar linkse signatuur (directeur RATP, minister Transport, premier Frankrijk)
Partijen hebben verschillende doelen met Aramis
Ontwerpfase
Kennis
Ontwikkelcommittee
Modellen Systemen
1982
Materiaal
Nieuw prototype
Intenties
1980-82
Actoren 1975
Na vele loctiestudies valt de keuze op Zuid-Parijs
Innovatie electrische motor
Eerste onderzoeken en theoretische modellen
Algemene onvrede ov-systemen (traag, mensenmassa’s, stank, files, inflexibele infrastructuur)
Intenties
Actoren
Eerste werkende model in Orly
ch ts aa
ap pe lij
1970 1972 Wereldwijd momentum voor individuele vervoerssystemen
Matra en onderzoeksinstituut (INRETS) sluiten contract voor prototype
1970 High-tech bedrijf Matra koopt patent Bardet
Matra zoekt diversificatie
Vervoerskundigen zoeken wereldwijd nieuw OV-systeem
ke on t
wi kk elin gen init iëre n
n
M
• RATP (metro parijs; regie autonome des transports parisiens) directeur: naar M. Girard Hoofd R&D: Mr. M. Maire. • INRETS (onderzoeksinstituut, Institut national de recherche sur les transports) • Matra Transport • Baudet
1971
1974
in iti ër e
Kennis
Gebrekkige communicatie politici & technici
Interesse van openbaarvervoerdeskundigen: van individueel transport naar massa-transport (TGV, autom. Metro)
Start ontwikkelcommittee: Parijse metro (RATP) als projectleider, Matra, Lokale overheid (Ile-de-France), Min.transport, DATAR, en Orly
Objecten van verandering Plannen en contracten
Project ligt technisch stil, ontwikkelteam leeggehaald voor ontwikkeling automatische metro in Lille
1980
• RATP (metro parijs; regie autonome des transports parisiens) directeur: mr. M. Quin Hoofd R&D: Mr. M. Maire. • INRETS (onderzoeksinstituut, Institut national de recherche sur les transports) • Matra Transport
1974
Initiatieffase
Mitterrand's plan voor wereldtentoonstelling Parijs (1989) geeft impuls aan Aramis
Contracten
1969 Parijse-regioontwikkelingsmij (DATAR) start met specialist (Bardet) studie naar nieuw OVsysteem
n eli ikk tw on ke j li e app tsch Maa
Frankrijk ambieert een technisch vooraanstaande positie
n ge
1962 403MVDH1b
©
Start
23
Twynstra Gudde / Storrm CS / Hötte
Financiers, technici, wetenschappers en een vervoersmaatschappij zijn intensief betrokken bij Aramis vanaf het begin. De Parijse RATP is de contracting authority (maître d'ouvrage), het high-tech bedrijf Matra de opdrachtnemer (maître d'oeuvre). Tijdens de negentien jaar doorlooptijd veranderen het Aramisconcept en de politieke omgeving herhaaldelijk. Het basisidee blijkt echter na negentien jaar redelijk overeind te zijn gebleven. Een full-system testbaan werkt redelijk in 1987. Iedereen beschouwt het als technisch haalbaar. De hardware is in orde, de software levert nog grote problemen op. Geschatte resterende ontwikkelingstijd: vijf maanden. Matra investeert vervolgens geen twee miljoen francs in technische vervolmaking zolang de overheid geen toezegging doet over een concrete lijn. De politici op hun beurt hebben de overtuiging dat Matra en de RATP niet in het concept geloven. Het project wordt binnen drie maanden daarna geëlimineerd. Gedetailleerd verloop In 1969 start in Parijs een studie naar een nieuw openbaar-vervoersysteem. Vertrekkend vanuit de functie programmed seats wordt vanaf 1970 gewerkt aan een concept van losse, niet-mechanisch gekoppelde wagons. Elke wagon kan zich voegen naar een trein maar ook individueel voortbewegen. Gesteund door een wereldwijd momentum zetten ambtenaren de innovatie uit binnen het bestaande OV-netwerk. Begin 1974 al wordt het technisch haalbaarheidsstadium afgesloten met een prototypesite in Orly en presentatie op een wereldtentoonstelling. Daarna volgt een zwalkende periode met diverse locatiestudies door heel Frankrijk en technische en infrastructuursimplificatierondes tot 1980. Twee jaar lang volgen er geen activiteiten. Het ontwikkelteam wordt zelfs ontbonden ten behoeve van de ontwikkeling van een automatische metro in Lille. In 1981 wordt in een samenvatting geschreven dat het technisch oordeel nog steeds zeer positief is en dat een zeer snelle oprichting van een technisch experimenteercentrum aanbevolen is. Dit technisch oordeel is in opdracht van de RATP-directeur geschreven na een aanvankelijk veel sceptischer versie van zijn technisch verantwoordelijke. Deze directeur overtuigt de Matradirectie en samen overtuigen ze de politici. Aramis wordt vervolgens een symbool van vooruitgang voor nieuw-links (een nieuwe Minister van Transport, een kersverse directeur van de RATP, zijn managing director en vanaf 1981 een linkse president Mitterand). Zoals gezegd zijn op dat moment de technici juist nogal sceptisch over de technische haalbaarheid. (“Sceptics were regarded retro-grade. It’s hard to argue in a situation like that”).Vanaf 1982 worden nieuwe locatiestudies uitgevoerd door heel Frankrijk en er volgt weer een simplificatieronde. Alle politieke aandacht leidt in 1984 tot heractivering van het project. In 1985 wordt een nieuw schaalmodel gepresenteerd. In 1987 worden testwagons gebouwd en getest op een testbaan van 1.200 meter lang. De full-system testbaan wordt door de technici als een succes betiteld. In 1986 treedt Chirac aan (de rechtse eerste minister), in 1987 gevolgd door de uittocht van de communistische ministers. Er tussenin treedt een meer rechtse directeur aan bij de RATP. In december 1987 wordt het project beëindigd met een klein afscheidsfeestje. Zes maanden ervoor leek het nog het achtste wereldwonder. Niemand steunt het meer. Vrijwel niemand begrijpt waarom het programma uiteindelijk in zo korte tijd gestopt is. Het heeft dan 500 miljoen francs gekost. De maatschappelijke behoefte aan een oplossing voor het vervoersprobleem is intussen alleen maar nijpender geworden.
24
Twynstra Gudde / Storrm CS / Hötte
6.1.4
Actoren Tot de projectomgeving (het Aramisnetwerk) behoren overheden, commerciële bedrijven, nutsbedrijven, wetenschappers en politici. De RATP (Parijse metro) en Matra (producent van systemen voor ruimtevaart en defensie) tekenden vroeg in het traject een overeenkomst om het Aramissysteem te ontwikkelen. Sleutelactoren: RATP (Régie Autonome des Transports Parisiens; 1981-1986 monsieur Quin; vanaf 1982 M. Girard), met hun hoofd R&D, monsieur M. Maire INRETS (Institut National de Rechêrche sur les Transports) Matra Transport (dir. M. Etienne; CEO Lagardère en de ontwerpteams). Betalende actoren: DATAR (regionale overheid: machtig planningsorgaan met grootse ambitie inzake groei van de Parijse regio, rapporteert rechtstreeks aan de premier; 3.4 miljoen fr.) Matra (10 miljoen fr.) Vliegveld Orly + Air France (afdeling algemene studies; 1 miljoen fr.) als leverancier van de testlocatie en logistieke kennis. Orly's doel: een vervoerssysteem voor enkele honderden meters DTT (financier; representeert Ministerie van Transport; 1 miljoen fr.; Minister van Transport Fiterman) Île-de-France: de regionale overheid (0,5 miljoen fr.) RATP (Technische ontwikkelaars van koppeling, motor, computersoftware; 0.362 miljoen fr.). Overige actoren: de exploitant: Vervoersmaatschappij RATP de Minister van Financiën de wetenschappers/ingenieurs (om Gerard Bardet/kinematica specialist) de leiders in de landelijke politiek (Mitterand, Balladur en Chirac) als publieke sponsor de Afdeling Publieke Werken.
6.1.5
Stimulerende krachten Stimulerende krachten voor Aramis waren: de collectieve droom van eind jaren '60 zorgt voor een gemeenschappelijk, onbekritiseerd startmotief de ingenieurspoot van de RATP wil een systeem dat start bij de functievervulling voor de klant Matra wil diversificeren (overeenkomstig de managementtijdgeest). Het bedrijf zit vooral in ruimtevaart en militaire industrie (o.m. satellieten) DATAR (regionale ontwikkelingsmaatschappij; rechtstreeks onder de president van Frankrijk) wil de regio rond Parijs opstuwen de politieke wil om innovatieve techniek uit Frankrijk te tonen op een wereldtentoonstelling zorgt ervoor dat het project in 1980 weer uit het slop gehaald wordt Aramis moet een showcase worden op de World Fair te Parijs in 1989 het wordt vanaf 1982 een politiek vlaggeschip voor links, met de betekenis: we moderniseren de RATP de technische samenvattingen bleven positief de RATP wilde een concurrerend systeem in Lille aftroeven (VAL) de landelijke politiek wilde Frankrijk op technologisch gebied weer eens tonen aan
25
Twynstra Gudde / Storrm CS / Hötte
-
-
6.1.6
de wereld er is een zeer gemotiveerd ontwikkelteam (Matra en de RATP) enkele uitbreidingen van metrolijnen blijken uit te draaien op financiële rampen. Er wordt gezocht naar alternatieven. Aramis wordt een alibi voor de RATP om de publieke roep om uitbreiding van metrolijnen te laten verstommen locale politici bieden de RATP aan om bij een nieuwe Parijse brug alvast rekening te houden met Aramisbehoeften.
Remmingen De remmende krachten voor het bereiken van verandering zijn onderverdeeld in normale (in elk project voorkomende) remmingen en zwaarwegende. Zwaarwegende remmingen waren: - financiering van dit soort fundamentele en langdurige research voor één specifiek object met onzekere marktwaarde is vrijwel onmogelijk - het systeem wordt negentien jaar ontwikkeld, inclusief alle wijzigingen, zonder dat partijen met elkaar in strijd gaan over het ontstane concept. Dit laat zien volgens Latour dat niemand zich zodanig met het researchproject verbonden voelt, dat hij na fundamentele discussies met de overige actoren (staanplaatsen, andere locatie, afzien van de niet-mechanische koppeling, etc.) er veranderingen in aanbrengt. De politici niet (voor hen is een researchproject van vier jaar al onverkoopbaar en niet te managen). De media niet (die verliezen direct hun geduld en enthousiasme). Het ministerie van Financiën niet. De regio niet (die wil niet jaren wachten op een vervoersoplossing). De producent Matra niet (die is niet uit op research maar op direct commercialiseerbare techniek: development). De opdrachtgever RATP niet (die is zeer geïnteresseerd in enkele spin-offs – de motor en de koppeling - van het project, maar niet in het hele concept). Omwille van de spin-offs voor andere projecten wordt de testsite door de RATP – de opdrachtgever! - geduld - er bestaan geen directe lijnen tussen researchers en politici, waardoor elk researchproject moet worden verpakt in stukjes die een politicus wél gewend is. (Het publieke wetenschapsbeeld is dat techniek een snel antwoord heeft op alle vragen.) Het gevolg is dat als het systeem in 1987 zich eindelijk technisch vrij goed bewezen heeft op een 1.200 meter lange proefbaan, er bij vrijwel geen van de sleutelactoren de politieke wil is om komende investeringen te verdedigen. Matra weigert te investeren in vervolmaking zonder het zekere vooruitzicht van een werkelijke lijn. De locale politiek krijgt van Matra en RATP de indruk dat ze een praktijktoepassing (o.m. specifieke brug in Parijs) ontwijken, waardoor de motivatie bij die politici sterk daalt. Omdat niemand als aanjager fungeert, doet het Ministerie van Financiën wat het van nature, bij afwezigheid van tegenkrachten doet: het trekt de stop eruit, omdat een volgende fase van het OV-systeem zo kostbaar wordt. Normale remmingen In elk normaal ontwikkelproject zijn er tientallen factoren waardoor het afgeremd wordt. De belangrijkste voor Aramis waren: - het project integreert niet best in de cultuur van de RATP. De RATP is door de ambtenaren projectverantwoordelijk gemaakt. Doel van de RATP is echter om duizenden vervoersmiddelen te laten rijden en tienduizenden chauffeurs tevreden te houden - wereldwijd gaan vervoersoperators slechts zelden mee in de ontwikkeling van deze zogenaamde people movers. Naar hun mening moet hetzelfde geld in de conventionele metro-ontwikkeling gestopt worden - als Aramis de VAL-ontwikkeling (de automatische metrolijn in Lille) had tegengehouden was de RATP bereid geweest Aramis te elimineren. Het Aramisteam werd zelfs
26
Twynstra Gudde / Storrm CS / Hötte
-
-
-
-
-
-
leeggehaald op het moment dat er veel meer politieke druk achter VAL zat grondtransport/RATP heeft geen goede verstandhouding met het Ministerie van Financiën de bestuurlijk zeer ingewikkelde structuur van Parijs maakt vernieuwingen zeer moeilijk de veranderende omgeving tijdens het project is van invloed op het project. In 1981 komt er een verschuiving naar links door twee communisten op sleutelposities (dir. RATP en minister van Transport). Matra is bang om genationaliseerd te worden. Na 1981 en 1987 maakt het land een sprong naar rechts. Het in 1987 net opgerichte centrum voor techniekexperimenten (ondertekend door een communistische minister) wordt bevroren 35 zodra de communistische minister aftreedt de technologische problemen en de ontwikkelingskosten leiden tot simplificaties, waardoor het concept van het systeem op drift raakt. De wagons gaan van 4 naar 6 naar 10 naar 2x10 passagiers en van autonoom bestuurbare naar half-autonome wagons naar een omnibussysteem. De stops gaan van louter begin en eind naar elke halte. Het eerste ontwerp is een dicht netwerk van kleine units zonder tussenstops. Het ontwerp eindigt als één lijn met niet-omkeerbare tienpersoonsunits die fungeren als een bus; voor iedereen gewoon stoppend waar hij niet moet zijn. Niemand wordt hier opgewonden van door het managementconcept van strikt gefaseerd uitwerken (eerst alle componenten gereed en daarna pas een locatie zoeken en implementeren) in plaats van concentrisch ontwikkelen (alles eerst grof vastzetten, daarna verfijnen), wordt de site (Parijs) pas in een laat stadium bekend. Deze Parijs-locatie-eisen leiden tot drastische veranderingen (afmetingen, capaciteit, etc.) een concurrerend systeem (VAL, een onbemande metro) gaat rijden in Lille en wordt een succes. Het is ontwikkeld door dezelfde partijen en ingenieurs als Aramis. Matra verliest zijn interesse in systemen anders dan VAL, omdat VAL te verkopen is en Aramis nog niet alles moet idiot proof worden de wagens moeten aan het eind van de dag terug naar een gebalanceerde verdeling over het hele net de reizigers zitten, en kunnen niet staan, wat een elastische capaciteit zoals bij bussen en metro's ('proppen') onmogelijk maakt de politiek vraagt ineens om intrinsieke veiligheid36, iets wat bij dit vervoerssysteem in het begin (net als vliegtuigen) onmogelijk lijkt de World Fair 1989 wordt afgelast de operators zelf zijn er pas in een laat stadium bij betrokken in 1980 wordt de keuze voor een site in Parijs gemaakt. Parijs is een problematische omgeving: de reizigersvolumes fluctueren er dramatisch, het is een bestuurlijk zeer complex gebied (waardoor één locale driver ontbreekt), en men is veroordeeld tot de RATP, die niet in staat is risicovolle projecten te starten (uit de zeer grote bedrijfsomvang komt een diep gevoel van verantwoordelijkheid voort, waardoor perfectionisme de boventoon voert) de nieuwe Minister van Financiën is geen voorstander van Aramis. Halverwege de jaren ‘80 komt er een nieuwe RATP-directeur (Soulas, ex-generaal inspecteur van Financiën). Deze heeft goede banden met de Minister van Financiën (hij was vroeger zijn woordvoerder). Hij was zelf sceptisch over Aramis en hoeft niets te doen omdat de minister de stop eruit trekt.
35
Door de Budget office (Min v. Financiën), that “rules France”, P130
36
intrinsieke veiligheid: bij een onverwachts gebeurtenis, kiest het systeem automatisch het veiligste niveau van
opereren
27
Twynstra Gudde / Storrm CS / Hötte
6.1.7
Bijzondere gebeurtenissen Interne gebeurtenissen zijn: - in 1980 wordt tijdens de periode van windstilte het hele ontwikkelingsteam leeggehaald voor andere projecten. Matra en de RATP zijn periodiek weinig geïnteresseerd in de voortgang - in 1981 wordt Quin, een communist, directeur van RATP - op het moment dat de RATP-directeur op het punt staat Aramis de nek om te draaien (1981), wordt Aramis een symbool voor links (tot en met de president aan toe). Hierdoor komt het weer tot leven37. De RATP-directeur draait bij en vraagt zijn technicus een positief rapport te schrijven, dat voortzetting rechtvaardigt - in 1982 wordt Girard managing director bij de RATP. Deze wordt pro-Aramis vanwege het vernieuwende concept en de wereldtentoonstelling - de directeur van de RATP wisselt eind 1986 van een public-relations-man naar Soulas, een financiën-man. De RATP accepteert de bezuinigingen door het Ministerie van Financiën. De nieuwe man besluit Aramis niet op te nemen in het volgende vijfjarenplan. Externe gebeurtenissen voor Aramis: - door de oliecrisis in 1975 valt de roep om complexe vervoerssystemen weg. De toekomst is voor eenvoudige railsystemen. Voor 1975 waren er honderden projecten, tot aan bewegende voetpaden toe. Erna speelde ieder op zeker - door verkiezingen en benoemingen tussen 1980 en 1985, verschuiven de politiek en administratuur naar rechts. Vanaf 1981 ontstaan er daardoor netwerkjes met andere belangen - Chirac besluit geen World Fair te houden in Parijs in 1989 om politieke redenen. Op die Fair zou Aramis tentoongesteld worden aan het grote publiek - in 1981 komt er een communistische Minister van Transport, Fiterman, die sterk voor Aramis is. Samen met Quin wordt Aramis een symbool voor links - VAL wordt een succes in Lille, waarna Matra niet meer geïnteresseerd is in nietmateriële koppelingen.
6.1.8
Deelinnovaties en trendbreuken Aramis vereist aan deelinnovaties en trendbreuken: - het combineren van disciplines: de vakgebieden kinematica (tot dan toe toegepast op bierflesjes en jampotjes) en menselijk vervoer - deelinnovaties: . het scheiden van het instappen (de toegangsfunctie) en het rijden (de transportfunctie), iets wat tot dan toe niet voor mogelijk was gehouden . de contactloze koppeling (wagons op korte afstand) . de motor . de variabele veiligheidsafstand (CMD) tussen 2 wagons . de toepassing van software en chips op een moment dat dat nog niet gebruikelijk is - trendbreuk in gedrag: publiek moet leren omgaan met systeem van kleine onafhankelijke cabines (waarin bijv. anonimiteit afneemt en waarvan het koetswerk onveilig lijkt door de lichtheid) - trendbreuk in bestuurderscultuur: de RATP en de vakbeweging moet het bestuurdersloze concept absorberen en accepteren.
37
Latour noemt dit contextualisering: de omgeving gaat ermee op de loop
28
Twynstra Gudde / Storrm CS / Hötte
6.2
Duurzaamheidsindicatie De Aramis-vervoersmodulen worden niet-mechanisch gekoppeld. Ze raken elkaar nooit. De afstand tot de voorganger wordt berekend en constant gehouden zolang ze in een treinopstelling rijden. Hierdoor hoeven de wagons niet bestand te zijn tegen botsingen en wordt een grote gewichtsreductie mogelijk. Het is bij auto's nodig om een mens te omgeven met 1.200 kilo glas, staal, rubber en plastics, wat allemaal meeversnelt en afremt. Het Aramiskoetswerk wordt daarentegen een eierschaal. Voor duurzaamheid lijkt dit een forse stap in de goede richting. Zekerheid is hierover echter niet te krijgen. Het voldoet niet louter een vergelijking te maken tussen 1 km autovervoer met 1 km Aramisvervoer. De introductie zal het gedrag van Parijzenaars veranderen. Niet alleen auto- en busreizigers, maar ook voetgangers en fietsers zullen het nieuwe systeem als substituut kiezen. De enige mogelijkheid om te komen tot een duurzaamheidindicatie is het vergelijken van de jaarbehoefte vervoer bij een Zuid-Parijzenaar mèt Aramis, met de jaarbehoefte vervoer van die Zuid-Parijzenaar zonder Aramis. Een nadeel van Aramis is de elektrische voortstuwing, die verliest al een factor 2,5 aan energie-inhoud voor er nog maar 1 meter gereden is, louter door de energieomzetting. Vanaf 2005 is waterstofvoortstuwing wellicht een alternatief. Van grote invloed op de milieucijfers is de mate waarin de geplande 650 wagons leeg of bijna leeg rijden. Weerstand bij het publiek zou een milieuvoordeel overigens wel eens in de weg kunnen staan: een reiziger is gewend aan stevige compartimenten en voelt zich onveilig in dunne eierschalen.
6.3
Aramis, de analyse Reflectie door Latour zelf Latour stelt de volgende diagnose. Aramis heeft op papier veel mee: de wens van de gebruiker centraal willen stellen, gedreven partijen die elkaar nodig hebben, politieke dekking, deskundige technici, kapitaal, systeembouwers en een overheid die namens de klanten spreekt. Er zijn intentieverklaringen getekend die meer zekerheid bieden dan een wisselende minister of directeur. Het blijkt niet dat het technisch onhaalbaar is. De organisatie is niet gebrekkig. De behoefte aan een nieuw systeem wordt alleen maar dringender door de jaren heen. Het mikt niet op verdringing maar aanvulling van de auto. Latour stelt dat economie vooral een contextwaarde heeft, een inbeddingswaarde. Er zijn mensen die besluiten dat een bepaalde economische waarde teveel of te weinig is. Dit zijn geen absolute normen. Als er een politieke wil is, kan het betaald worden. Als die er niet is, dan is elke investering teveel. Latour stelt dat er geen zware politiek is bedreven door één van de partijen om het project om zeep te brengen. Hij stelt dat het voor het grootste deel een normaal proces is geweest, inclusief normale aarzelingen, zoals je dat ook zult tegenkomen bij Airbus, VAL en dergelijke. Het enige dat echt fout is gegaan is volgens Latour, is dat de actoren niet met elkaar fundamenteel hard-tegen-hard in discussie zijn gegaan om Aramis om te vormen tot een concept waarin elke partij zich kon vinden. Sommigen blijven daardoor alleen geïnteresseerd in onderdelen van het systeem, andere blijven het project vijandig benaderen. Iedereen was daarmee op een verschillend moment klaar. De schrijvers van dit rapport zullen met de causale analyse overigens tot een andere
29
Twynstra Gudde / Storrm CS / Hötte
conclusie komen (zie verderop in dit hoofdstuk). Onze reflectie op Latour's analyse Latour gaat bij het in kaart brengen steeds door tot op het niveau van personen. Dus niet: de politieke constellatie, het Ministerie van Financiën. Maar hij dringt door tot op het niveau van kleine netwerkjes van 4 à 5 personen (het systeem Aramis denkt bij zichzelf: I’ll exist if they agree, I’ll die if they quarrel). Er is zo’n netwerkje dat besluit dat Aramis beïnvloed wordt door een politieke wending (terwijl op hetzelfde moment kostbare ruimtevaartprojecten wel doorgaan). Er is er één dat besluit dat Aramis economisch niet haalbaar is. Er is er één dat besluit dat het technisch niet haalbaar is. Zoals het netwerkje rond Frederique, Mitterand, Fiterman, etc. In elk – ook technologisch – project komen naast objectieve berekeningen ook Macchiavelliaanse voor. Deze komen samen in de research- en conferentiekamers. De vraag is nooit wat de technisch of sociologisch beste oplossing is, maar wat het beste sociotechnische compromis is. 98% van de innovatieprojecten verdwijnt tijdens steeds terugkerende evaluatierondes. Technische ontwikkeling is dus zeker niet autonoom, aldus Latour. Latour: no project is born profitable, effective or brilliant. Existence has to be added to it continuously. Technology is no such thing as inertia. (…) There’s no autonomy to keep them alive. Latour onderscheidt twee modellen waarmee ideeën tot fysieke werkelijkheid kunnen worden omgezet: de diffusie en de translatie. In het eerste geval blijft een idee zichzelf en iedereen die mee wil doen moet het accepteren zoals het oorspronkelijk was. Het komt tot succes omdat de uitvinder er zelf sterke schouders onder zet, of omdat het idee zo sterk is dat het autonoom weet door te groeien. Bij het tweede model verandert het idee elke keer als een nieuwe groep zich er eigenaar van moet gaan voelen. VAL in Lille had meer weg van het tweede model: het begon klein en werd steeds groter en complexer door de wensen van de markt. Aramis lijkt meer op de eerste: het oorspronkelijk idee liet eigenlijk niet toe dat het veranderd werd omdat dan de essentie en aantrekkelijkheid verdwenen. Suggesties rol overheid naar aanleiding van Latour's analyse De overheid is in deze case zeer prominent in beeld gebracht. Enkele sturingssuggesties die af te leiden zijn van Latour's boek: - ga bij het analyseren van veranderingen door tot op persoonsniveau (niet ophouden bij: de politieke constellatie moet zodanig zijn dat...) - het managen van een nieuw systeem is het managen van mensen en dingen tegelijkertijd - vrijwel niemand in de samenleving is bereid verder te gaan dan direct toepasbare vernieuwing: evolutionaire ontwikkeling. Dus wel development, maar geen research. Als je dit wel wilt, zul er je aparte systemen voor overeind moeten houden. - Dit kan vermoedelijk op uiteenlopende manieren en verdient nadere aandacht. Zo kunnen wetten een ontwikkeling, langer dan personen, beschermen tegen weersinvloeden. Ook is het mogelijk dat de garantie dat spin-offs gecommercialiseerd mogen worden, ondernemingen langer bindt. Ten derde worden beschermde proeftuinen voor ontwikkeling en volwassenwording (nichemanagement) al tijden genoemd als opties. Hiervoor is het nodig dat de overheid haar eigen opstelling verandert inzake het meespelen in het maatschappelijke systeem. Zolang de overheid zichzelf louter als facilitator ziet, blijft de oplossingsruimte voor complexe problemen beperkt
30
Twynstra Gudde / Storrm CS / Hötte
- door intensieve interactie van de sociale arena en de technische arena wordt een researchproject levensvatbaar. Scheiding van die twee leidt tot het overlijden van het project (“The technicians couldn’t sell the project except by saying it was feasible, to come up with adequate funding... Sceptics were regarded retrograde. It’s hard to argue in a situation like that”) - naarmate een technische verandering vordert, wordt de rol van techniek steeds kleiner en die van de politieke push steeds groter. Innovaties kunnen technisch haalbaar zijn, maar overlijden door afwezigheid van sterke overheidspush.
Causale samenhang Aramis-ontwikkeling B
A Veronderstelde oplossingspotentie nieuw systeem
+
Actor wisselingen in aansturend systeem
Contracten doeldefinitie bij aanvang project
Eerdere blamages politici
-
Invloed Min. van Financiën
+
+
+
Media instemming
Overheidsinvesteringen in nieuw systeem
+
Private investeringen in nieuw systeem
+
Delay
-
+ Verkeersnood
+
Positieve ervaringen buitenland
Verwachte kosten nieuw systeem
+ Vertrouwen private partijen in overheidsintenties
+
Afhankelijkheid l.t.-beleid van verkiezingen/ benoemingen
+
Rendementsverwachting nieuw systeem
-
+
Potentieel financieel risico ontwikkeling
Verwacht prijspeil conventioneel systeem
-
403MVDH1i
Garantstelling ontwikkelkosten door overheid
+ In wetten & gebruiken geaccepteerde beleidskoers wijzigingen
Sociaal gehalte regeerakkoord
Legenda
B ©
6.4.1
Innovatiebeleid
Inzet & motivatie ontwikkelteam
+
+
6.4
+
+
A Lobby pro
Innovatieklimaat
R1
+
R2
Draagvlak voor vernieuwing OV-systeem
Lobby contra vernieuwing
+
+
+
+
Politieke wil om OV-systeem te vernieuwen
Economische voorspoed
Vorderingen ontwerp
Gelijkheid doelen in aansturend systeem
+
+
-
Vertrouwen bij overheid in technische haalbaarheid
+
Nieuwe innovaties in samenleving
+
-
+
Communicatie over doelen gaandeweg
Veronderstelde beperkingen nieuw systeem
+
R1= de ‘Vorderingen van het ontwerp’-cirkel R2= de ‘Politieke wil’-cirkel
Modellering causaliteit van Aramis Causaliteitsschema We hebben een causaliteitsschema gemaakt voor Aramis. In bovenstaande figuur treft u het causaliteitsschema aan. Een pluspijl betekent: indien de factor waaruit de pijl vertrekt zou toenemen, neemt de factor waarin de pijl uitmondt ook toe. Een minpijl betekent: indien de vertrekfactor zou toenemen, neemt de aankomstfactor af. Alleen de sterkste verbanden zijn voorzien van een pijl.
6.4.2
Toelichting causaliteitsschema De dynamiek van Aramis wordt bepaald door twee cirkels. In de ene staat de politieke wil centraal, van invloed op de overheidsuitgaven. In de tweede staat de projectvordering centraal. Beide cirkels worden door veel externe factoren beïnvloed.
31
Twynstra Gudde / Storrm CS / HĂśtte
De ontstaansdynamiek van Aramis is hoog indien beide cirkels elkaar versterken (opslingeren) en indien de balancerende factoren (remmers) zich gedeisd houden, zodat de beweging van het totale mechanisme richting verwezenlijking van Aramis gaat. Indien alle bewegingen elkaar ongeveer in balans gaan houden, bijvoorbeeld omdat de politieke constellatie wijzigt na verkiezingen en daardoor veel gerelateerde bewegingen omslaan, is slechts een kleine kracht (waar dan ook in de cirkels) voldoende om alle dynamiek te stoppen. De vordering van Aramis is dan nihil en de treintjes liggen vanaf dat moment te roesten op een achterafveldje bij Parijs. Latour zoekt in zijn boek naar de negatieve kracht die Aramis’ dood werd. Hij stelt dat het de verschillen in doelstelling van alle partijen waren. Met het voorgaande schema vragen wij ons af waarom het systeem niet overeind is gehouden door positieve tegenkrachten. Welke positieve bewegingen hielden op te bestaan? Negatieve krachten zijn er immers altijd. 6.4.3
De causaliteitsmatrix Het causaliteitsschema toont alleen de sterkste oorzaak-gevolgverbanden. Tussen veel factoren bestaan echter ook zwakkere oorzaak-gevolgrelaties. Dit beseffende, is van elke factor naar elke andere een invloed te schatten. We hebben dat gedaan in onderstaande matrix, de zogenaamde causaliteitsmatrix.
32
Twynstra Gudde / Storrm CS / Hรถtte
Legenda: 0 = geen invloed van de actieve factor op de passieve factor 3 = sterke invloed van de actieve factor op de passieve factor
33
Twynstra Gudde / Storrm CS / Hötte
6.4.4
Onze voorwaarden voor verwezenlijking van Aramis Los van Latour's analyse komen de auteurs tot de onderstaande gevolgtrekkingen. Intuïtieve voorwaarden Zonder bestudering van de case zou je kunnen verwachten dat voor elk nieuw vervoerssysteem twee factoren dominant zijn voor het verwezenlijken: de verkeersnood in de samenleving en de overheidsuitgaven om het nieuwe systeem te ontwikkelen. Voorwaarden op grond van de poster Na bestudering van de historie en de veranderposter zou je kunnen verwachten dat naast verkeersnood en overheidsgeld politieke voorkeuren, wetenschappelijke mode en gelijkvormigheid van ieders doelstelling erbij komen. Voorwaarden op grond van causaliteitsschema Na het maken van een causaliteitstekening zou je kunnen concluderen dat uiteindelijk de factor overheidsuitgaven centraal staat, omdat die de meeste andere factoren beïnvloedt (er vertrekken de meeste pijlen vandaan). Uit het causaliteitsschema lijkt het zinloos je als overheid voor dit onderwerp bovengemiddeld te concentreren op: - draagvlak (staat teveel aan andere invloeden bloot om effectief op te kunnen sturen door één partij) - gelijkheid doelen (idem) - private investeringen (idem). In het causaliteitsschema is de dynamiek van Aramis gemodelleerd als twee cirkels. Als je deze elkaar zoveel mogelijk wilt laten versterken, zou je je kunnen concentreren op het opheffen van de remmers: - verlaag het door de private partijen verwacht financieel risico van de ontwikkeling - verklein de afhankelijkheid van het LT-verkeersbeleid van verkiezingen en benoemingen - laat de overheid zich garant stellen voor de ontwikkelkosten - ga actorwisselingen tegen in het aansturende systeem - zorg dat uitsluitend ''schone'' politici de scepter voeren - verklein de invloed van de Minister van Financiën - neutraliseer de lobby contra vernieuwing.
6.4.5
Dominante factoren na doorrekening van de causaliteitsmatrix Eén auteur heeft de matrixscores geschat. De resultaten staan vermeld in de tabellen 1 en 2. Deze twee tabellen vormen de assen van de grafiek erna. Tabel: Mate van activiteit van de Aramisfactoren (van meeste naar minste invloed op andere factoren) Factor
Invloedsscore
Afhankelijkheid LT-beleid van verkiezingen/benoemingen Verkeersnood Veronderstelde beperkingen nieuw systeem Veronderstelde oplossingspotentie nieuw systeem Vorderingen ontwerp Private investeringen in nieuw systeem Overheidsinvesteringen in nieuw systeem
46 43 41 40 39 38 35
34
Twynstra Gudde / Storrm CS / Hötte
Economische voorspoed Politieke wil tot vernieuwing OV-systeem Positieve ervaringen buitenland met nieuw systeem Innovatiebeleid Verwachte kosten nieuw systeem Contracten en doeldefinitie bij aanvang Eerdere blamages politici Draagvlak voor vernieuwing OV-systeem Potentieel economisch risico ontw. Project Verwacht prijspeil conventioneel vervoer Gelijkheid doelen bij aansturende actoren Rendementsverwachting nieuw systeem Communicatie over doelen gaandeweg Instemming media Nieuwe innovaties in samenleving Invloed Minister van Financiën Lobby pro vernieuwing Lobby contra vernieuwing Vertrouwen overheid in technische haalbaarheid Wetten en beleidsgebruiken Actorwijzigingen in aansturend systeem Sociaal gehalte regeerakkoord Vertrouwen bij private partijen in overh. intenties Inzet en motivatie ontwikkelteam Garantstelling ontwikkelkosten door overheid Innovatieklimaat
33 33 32 30 29 29 27 27 25 25 24 24 24 24 23 23 20 20 19 19 19 19 18 18 16 13
Tabel: Mate van passiviteit van factoren (van meest naar minst door andere factoren gestuurd) Factor
Passiviteit score
Overheidsinvesteringen in nieuw systeem Private investeringen in nieuw systeem Vertrouwen bij private partijen in overh. intenties Politieke wil tot vernieuwing OV-systeem Draagvlak voor vernieuwing OV-systeem Inzet en motivatie ontwikkelen Instemming media Lobby pro vernieuwing Gelijkheid doelen bij aansturende actoren Invloed Minister van Financiën Lobby contra vernieuwing Garantstelling ontwikkelkosten door overheid Innovatieklimaat Potentieel economisch risico ontwikkeling Verkeersnood Veronderstelde oplossingspotentie nieuw systeem Sociaal gehalte regeerakkoord Veronderstelde beperkingen nieuw systeem Rendementsverwachting nieuw systeem Nieuwe innovaties in samenleving Innovatiebeleid
70 59 52 51 49 48 45 40 39 36 35 34 34 30 28 24 22 21 21 19 18
35
Twynstra Gudde / Storrm CS / Hรถtte
Communicatie over doelen gaandeweg Vertrouwen overheid in technische haalbaarheid Afhankelijkheid LT-beleid van verkiezingen/benoemingen Vorderingen ontwerp Economische voorspoed Actorwijzigingen in aansturend systeem Verwacht prijspeil conventioneel vervoer Verwachte kosten nieuw systeem Wetten en beleidsgebruiken Contracten en doeldefinitie bij aanvang Positieve ervaringen buitenland met nieuw systeem Eerdere blamages politici
18 17 16 14 12 12 11 10 6 4 3 0
36
Twynstra Gudde / Storrm CS / Hรถtte
37
Twynstra Gudde / Storrm CS / Hötte
Op basis van de matrix en grafiek lijken de volgende conclusies aannemelijk. Stuurfactoren De belangrijkste stuurders bevinden zich dus linksboven 38: - het lange-termijnbeleid van de overheid. Dat moet zo weinig mogelijk afhankelijk zijn van verkiezingen en de daaropvolgende benoemingen - de verkeersnood. Die moet zo hoog mogelijk zijn - de onvoorziene beperkingen die tijdens de ontwikkeling aan het licht komen. Deze moeten zo klein mogelijk blijven - de vorderingssnelheid van het ontwerp, moet zo hoog mogelijk liggen - de oplossingspotentie van het nieuwe systeem. Deze moet zo groot mogelijk zijn en blijven - de doeldefinitie bij aanvang, het innovatiebeleid en de kosten. Factoren die de dynamiek sterk sturen, maar moeilijk te beïnvloeden zijn door één partij De factoren rechtsboven zijn belangrijk voor sturing, maar moeilijker beïnvloedbaar omdat er vele andere factoren op van invloed zijn: - de private investeringen - de overheidsinvesteringen over de jaren heen - de politieke wil. Volgerfactoren: niet op sturen Op grond van de matrix zou je tevens de volgende (soms opmerkelijke) punten mogen vaststellen: bovengemiddeld concentreren op het draagvlak is oninteressant, omdat dat door teveel factoren wordt beïnvloed en je er zelf geen rechtstreekse invloed op hebt. Wel heeft het zin je op de politieke wil (die er direct na zit in de tekening) te concentreren concentreren op het vertrouwen bij private partijen is minder interessant om dezelfde redenen ook concentreren op media-instemming is minder interessant. Dit wordt door vele factoren beïnvloed en beïnvloedt zelf maar gemiddeld (dit past bij de stelling dat 3 mensen een samenleving kunnen veranderen) wetten en beleidsgebruiken zijn minder interessant om op te concentreren actorstabiliteit in het aansturend systeem is ook niet bovengemiddeld belangrijk vertrouwen bij de overheid in de technische haalbaarheid is ook niet bovengemiddeld belangrijk zelfs het sociale gehalte van het regeerakkoord is slechts facultatief het innovatiebeleid is veel belangrijker dan het werkelijke innovatieklimaat. 6.4.6
Discussie over de uitkomsten van de grafiek Aramis 1.
38
Socioloog Latour stelt dat het tekort aan communicatie over doelen gaandeweg het project de das om heeft gedaan. Dat als kernfactor aanwijzen is discutabel op grond van ons causaliteitsmodel. Ons model volgend, hebben eerst politieke veranderingen veel positieve kracht doen afnemen en de Aramisorganisatie in ontbindende richting beïnvloed. Het vertrouwen van private partijen nam af. Vervolgens bleek elke willekeurige tegenwerkende ontwikkeling voldoende om het geheel te laten stoppen. In dit geval was dat de Minister van Financiën, die deed wat hij bij af-
volgens de ene auteur die de matrix heeft ingevuld
38
Twynstra Gudde / Storrm CS / HĂśtte
2.
3.
wezigheid van tegenontwikkelingen altijd zal doen: de stop eruit trekken. Terwijl politieke wil belangrijk is voor de dynamiek, blijkt het politieke systeem (in Frankrijk) niet bestand tegen zulke lange ontwikkeltrajecten. Het zou interessant zijn na te gaan waarom dit verschilt bij ruimtevaartprogramma's van bijvoorbeeld de ESA of NASA. Maatschappelijk draagvlak laten voor wat het is, is voor een beleidsomgeving onorthodox. Ook omdat in ons schema politieke wil daar direct uit volgt. Onze verklaring voor deze uitkomst is dat een columnist, het journaal noch de werknemers gelden ter beschikking stellen, en dat degenen die dat wel doen, zich niet primair door deze meningen laten leiden in hun beslissing. Daarom is het begrijpelijk dat in Parijs de eerste metro werd aangelegd door een zeer zelfbewuste burgemeester, die op voet van oorlog stond met de bestaande spoorwegen. Concentreren op het vertrouwen bij private partijen in overheidsintenties is minder interessant volgens de grafiek. Geld uitgeven komt niet door louter vertrouwen. Daar zit de werkelijke stap naar uitgeven nog tussen, en volgens de grafiek is dat wat anders.
Was Aramis een mislukt voorbeeld van een transitie, de transitie in hoofdstuk 7 lijkt wĂŠl door te zetten: het biologisch grondgebruik.
39
Twynstra Gudde / Storrm CS / Hötte
7
7.1
Biologisch grondgebruik: 80 jaar treuzelen en dan ineens boom!
Wat is biologisch grondgebruik? Biologisch grondgebruik behelst landbouw en veeteelt. In de biologische landbouw wordt gestreefd naar een lagere milieubelasting en naar een mens- en natuurvriendelijke productiewijze. Er wordt aandacht geschonken aan de onderlinge afhankelijkheid van natuurlijke processen (bodem, seizoen) in het agro-ecosysteem. Centraal daarbij staat het ontwikkelen en behouden van een vruchtbare bodem waarbij het gebruik van synthetisch-chemische gewasbeschermingsmiddelen en kunstmeststoffen wordt uitgesloten. Organische meststoffen worden gebruikt en er vindt preventieve gewasbescherming plaats door toepassing van bepaalde teeltmaatregelen en preparaten op basis van kruiden en mineralen. Omwille van het welzijn van dieren wordt de biologische veehouderij gekenmerkt door een lagere veedichtheid en normen voor onder meer de aard van de huisvesting, de buitenuitloop, de oppervlakte per dier en de hoeveelheid licht en buitenlucht. Het knippen en inkorten van staarten, tanden, en snavels is niet toegestaan. Ook in de normen voor het voederrantsoen wordt rekening gehouden met de aard van het dier en de groei of productie in relatie tot de stofwisseling. De balans tussen de mineralengift en het mineralenoverschot wordt daarbij zo evenwichtig mogelijk gehouden.
7.1.1
Het ontstaan van biologische landbouw De huidige praktijk van biologische landbouw is ontstaan uit alternatieve landbouwproductiemethoden die zich in het begin van deze eeuw in Noord-Europa ontwikkelden. Drie grote bewegingen vormden de belangrijkste voorlopers: - de biologisch-dynamische landbouw - de Howard-Balfour landbouw - de organisch-biologische landbouw. Voor de biologisch-dynamische landbouw is de antroposofie de inspiratiebron. Deze onder leiding van Rudolf Steiner opgestelde filosofische theorie is een reactie op de ontwikkelingen van het materialisme in de beginjaren, rond 1910. De biologischdynamische landbouwmethode is door de Duitser Pfeiffer (één van Steiners volgelingen) ontwikkeld. Hierbij staat de samenwerking van biologische processen en dynamische (kosmische) krachten in de natuur centraal. Aanhangers van biologisch-dynamische landbouw zijn ervan overtuigd dat hiermee de kwaliteit van de geproduceerde voedingsmiddelen behouden en versterkt wordt. De Howard-Balfour (of organische) landbouw is in de jaren '45- '48 ontstaan in Engeland op basis van de theorieën van Sir Howard Balfour omtrent het composteren en benutten van mineraalreserves in de ondergrond met behulp van diepwortelende klavers en kruiden.
40
Twynstra Gudde / Storrm CS / Hötte
De organisch-biologische landbouw is gebaseerd op de ideeën van de Zwitserse dr. H.P. Rusch en dr. H. Muller uit de jaren '40. Centraal staat het principe van de kringloop van de "lebende Substantz" in de natuur. Deze binnen de theorie als onvernietigbaar geachte nucleïnezuren beschrijven een eeuwigdurende kringloop en hebben het vermogen defecten in chromosoomsystemen en ziekten te verhelpen. Sindsdien zijn (wereldwijd) mondjesmaat boeren en tuinders op deze (en verwante) biologische of ecologische productiemethoden overgestapt. De echte doorbraak begon pas in de jaren '70, toen het milieubewustzijn in de wereld flink toenam. In die periode ontstond een landbouwmethode onder de naam " ecologische landbouw" die we nu samen met de eerdergenoemde stromingen rekenen tot de biologische sector. Poster Op de volgende pagina treft u de verkleinde poster van de case over biologisch grondgebruik aan. De bijlage bevat een grotere versie in kleur. 7.1.2
De groei van biologische landbouw De omvang van de biologische landbouw is in Nederland qua volume nog steeds zeer bescheiden, maar er is sinds de jaren '80 sprake van een versnelde groei, en er is een schaalsprong waar te nemen eind jaren '90.
Biologische landbouw
Omslagfase
D e
Groeiende ECO-lifestyle, afnemende maatschappelijke waardering traditionele boeren
Verbreding afzetkanalen biologische producten
Structuur
2000
pij ap ch ts aa m
Groei biologische landbouw > 10 % per jaar
mee ert and ver
De ma ats cha pp ij v era nd Hervorming/ er herstructurering t
1999
Maatschappelijk debat genetische gemodificeerde organismen
Cultuur
varkens en pluimvee sector
1997
AH gaat in eco-offensief
Gedrag
Omvorming tot acceptabele en positieve traditionele landbouw
PvA biologische landbouw Min. LNV
Milieuzorg binnen detailhandel
- Grootwinkelbedrijven - Ministerie LNV - Intermediaire organisaties - Keuring en controle organisaties - Natuurvoedingswinkels - Kwaliteitsbewuste en (milieu)kritische consument
1992
Regeling groen beleggen Min. Financiën
Groei milieu- en natuuropleidingen
Markt ziet kansen in eco-lifestyle en consumptiepatronen
1e Nota biologische landbouw Min. LNV
Hoogconjunctuur, grotere bereidheid meer te betalen voor biologische landbouwproducten
Negatieve gevoelens consument inzake biotechnologie
Diversifiëring detailhandel (biedt alternatieve en biologische productenlijn aan)
1995
Actoren
1999
Inzet proefbedrijven op biologische productiebedrijven
1996 Overschakeling op biologische productie op basis van bedrijfseconomische argumenten
K r a c h t e n
ee m
Objecten van verandering
Finish
Gifschandalen en veterinaire epidemieën leiden tot kritischer wordende consumenten
1991
Actiegroepen wijzen op welzijn van dieren
Geitenwollen sokken imago biolandbouw
EU-verordening voor biologische productie
1985
1991 Oprichting SKAL
Objecten van verandering Aandacht voor milieu en gezondheid
1988 Introductie biologische groenteabonnementen
Coöperatieve afzet Cultuur
Systemen
Kennis
Gedrag
Pioniersfase
1980 (Micro)verontreinigingen in voedselketen
Actoren
Exploderende grondprijzen
EKO-keurmerk
1980
- Milieu- en natuurorganisaties - Early adaptors/ideologen - Natuur- en reformwinkels - Kritische en milieubewuste consument - Direct verkopende boeren - Coöperaties
Groeiende bewustwording milieu en gezondheid
jaren '80
Biologische coöperatie Demeter
Oprichting vakgroep Alternatieve Landbouw LUW
Hogere prijs, geringere beschikbaarheid, kwaliteit en assortiment biologische landbouwproducten
Maatschappelijke weerstand overproductie binnen de EU Gebrek aan landbouwkundige vernieuwing
jaren '70
1960
Eerste natuurvoedingswinkels
Objecten van verandering Behoud en versterking natuurlijke potenties ecosysteem
1955
1946 Alternatieve landbouwproductiemethoden (ideologische boeren)
Intenties
Absoluut voedseltekort wettelijk verplichte productieprogramma's
Organische landbouw
Technologie Theorieën over biologische en kosmische processen
1940
Kennis
Zorg om de vruchtbaarheid van de bodem
Biologische landbouw
Reactie op het opkomende materialisme en de mechanisatie en agroficatie van de landbouw
Actoren - Filosofen - Wetenschappers - Ideologen
ap pe l
in it i
ch ts aa
ër e
n
M
Theoretische & filosofische fase
Professionalisering afzetkanalen
1985
Eerste Nederlandse wetgeving over biologische landbouw
Kritischer consumptief gedrag
1980
Attitude Rabobank
ijk e
1945: Theorieën van Sir Howard-Balfour
on tw ikk eli nge n in itië ren
1910: Filosofie van Rudolph Steiner: antroposofie
1913
Biologisch dynamische landbouw
ke elij app tsch Maa
n ge lin ke ik w t on
1910 403MVDH1e
©
Start
41
Twynstra Gudde / Storrm CS / Hötte
Tabel: Groei biologisch grondgebruik in ha (bron IKC-V) Jaar Aantal bedrijven oppervlakte in ha 1972 85 450 1976 120 900 1979 170 1.800 1983 210 2.200 1986 278 2.750 1989 359 6.540 1991 439 9.230 1993 455 11.150 1994 512 11.150 1995 521 12.790 1996 554 14.330 Qua areaal biologische landbouw behoort Nederland tot de middenmoot van Europa. Denemarken, Duitsland en Oostenrijk zijn de koplopers. Cijfers van recentere datum zijn niet gevonden, maar op basis van de lopende aanvragen voor overschakelingsubsidie blijken er alleen al in 1999 136 bedrijven (3.701 ha) over te willen gaan op biologische landbouw. Ondanks deze groeicijfers omvat de biologische landbouw nog steeds maar 1% van het areaal landbouwgrond in Nederland. 7.1.3
Verklaringen van de groei De laatste jaren is de biologische landbouw dus zowel in areaal als in aantal bedrijven sterk gegroeid. De omschakeling van boeren van gangbare naar biologische landbouw wordt in verband gebracht met de toegenomen belangstelling van consumenten voor het biologische product. Deze belangstelling valt samen met de aandacht van consumenten voor thema’s als gezondheid, milieuvriendelijkheid van de productie, de effecten van de productie op de leefomgeving en, niet te verwaarlozen, de bereidheid van consumenten om hiervoor ook een meerprijs te betalen. Was het in de jaren '70 en '80 zo dat biologisch geproduceerde voedingsmiddelen slechts direct vanaf de boerderij of via de natuurvoedings- of reformwinkels te verkrijgen waren, inmiddels vinden de biologische producten hun weg via de gangbare afzetkanalen. Hierdoor zijn grotere groepen consumenten ermee bekend geworden, is het afzetkanaal geprofessionaliseerd en zijn de afzetmogelijkheden uitgebreid. Ondanks dat hebben de biologische producten tot nu toe een klein marktsegment. Marktleiders in de retail (AH, Schuitema, Unigro) zien op het moment van schrijven substantiële groeimogelijkheden in de groene producten en hebben de biologische producten tot één van hun strategische speerpunten gemaakt. Behalve een commerciële drijfveer zijn hieraan ook het ethisch en maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef debet. Ook aan de productiezijde zijn er motieven die agrariërs doen besluiten over te schakelen op biologisch grondgebruik. De voorlopers in de jaren '60 en '70 gingen veelal vanuit ideologische motieven overstag. De milieu- en natuurorganisaties hebben in de jaren '70 en ' 80 actie gevoerd tegen bijvoorbeeld chemische gewasbescherming en kistkalveren (Milieudefensie, Nederland Gifvrij, Stichting Lekker Dier, Dierenbescherming). Onder deze publieke druk zijn agrariërs zich bewust geworden van de kwetsbare positie en het negatieve imago van hun product.
42
Twynstra Gudde / Storrm CS / HĂśtte
Ook de productieoverschotten en het daarmee gepaard gaande prijsbeleid en de quotering hebben de ontwikkeling bevorderd. Van veel agrariĂŤrs (met name in de melkveehouderij, varkensmesterij en akkerbouw) liepen de inkomsten terug. Biologisch grondgebruik bleek een welkom alternatief. De agrarische sector is sinds het NMP een belangrijke doelgroep van het Nederlandse milieubeleid en derhalve met nieuwe wetten en regels geconfronteerd. Het beleid ten aanzien van verzuring (ammoniakemissie), vermesting (mineralenoverschot) en verstoring (stank, verdroging) heeft bijgedragen aan een inperking van de mogelijkheden voor een traditioneel agrarisch bedrijf. Investeringen benodigd voor het beperken van emissies (afdekking mestopslag, emissiearme mestaanwending, mechanische onkruidbestrijding, nieuwe pesticiden, gesloten teeltmethoden) dan wel de daarvoor noodzakelijke schaalvergroting en mechanisatie hebben boeren een duw in de rug gegeven richting een (meer) op biologische grondslag gebaseerde productiemethode. Naast de toegenomen milieukosten spelen de stijgende productiekosten (arbeid, energie, productieruimte, quota, heffingen) een rol. In de varkenshouderij heeft zich de laatste jaren een crisis voorgedaan: lage vlees- en biggenprijzen door een Europees overschot, rampzalige veterinaire problemen (blaasjesziekte, varkenspest), exportverboden en stijgende energie- en milieukosten. Het droeg allemaal bij aan een omslag in de acceptatie van traditionele productiemethoden. Alle bedrijfstakken binnen de landbouw kampen in meer of mindere mate met een slechter wordend imago en een lager wordende maatschappelijke waardering. Kwesties zoals de gifpieper, hormoonpreparaten, BSE en kistkalveren hebben de afzetkansen van vele landbouwproducten negatief beĂŻnvloed. Ook is het boerenbedrijf zelf in problemen geraakt door externe milieufactoren. Bodemverontreiniging, dioxine-uitstoot van afvalverbrandingsinstallaties en besmet slootwater hebben veel consumenten aangespoord meer dan voorheen kritisch te kijken naar de productiewijze en herkomst van voedingsmiddelen. 7.1.4
Genetisch gemodificeerde organismen Ondanks een stilzwijgende groei in het begin van de jaren '90 zijn genetisch gemodificeerde organismen tegenwoordig veelvuldig negatief in het nieuws. Het feit dat genetische modificatie kan zorgen voor een grotere resistentie tegen ziekten en een lagere behoefte aan gewasbeschermingsmiddelen, lijkt de markt minder vertrouwen in te boezemen dan de onbekende risico's van genetisch gemodificeerde organismen. Door perikelen rondom doorgestraald voedsel, BSE-koeien/ziekte van Creutzfeld-Jacob en het dioxinehoudende Belgische kippenvoer heeft het vertrouwen van de consument behoorlijke deuken opgelopen. Het aantal natuurwinkels en de omzet hierin heeft hier de laatste jaren alleen maar van kunnen profiteren. En in hun gevolg de supermarkten. Mede op grond van deze emotionele voorbeelden groeit de vraag naar biologische producten op het moment van schrijven zeer sterk. Albert Heijn verwacht dat binnen afzienbare tijd 20 tot 30% van de consumenten ecoproducten af gaat nemen en voert dan ook een miljoenencampagne om ecoproducten te promoten. Eco is volgens reclamebureaus binnenkort geen hype meer, maar een levensstijl.
43
Twynstra Gudde / Storrm CS / Hötte
De rechtszekerheid voor biologische boeren is in de jaren '90 beter beschermd door standaardisatie en harmonisatie van biologische productievoorschriften. De biologische productie en verwerking zijn in de Europese Unie vastgelegd en beschermd met wetgeving. Zo is vastgelegd dat in de biologische landbouw: - voor de bemesting gebruik wordt gemaakt van dierlijke mest, compost, stikstofbindende gewassen en enkele natuurlijke producten. Kunstmest is niet toegestaan - gebruik wordt gemaakt van vruchtwisseling, natuurlijke resistentie in planten en dieren en natuurlijke plaagbestrijders om ziekten en plagen tegen te gaan - dieren veel ruimte hebben, en hokken met stro en een buitenuitloop. Couperen en snavelkappen zijn niet toegestaan - medicijnen in de veehouderij alleen mogen worden toegepast ter bestrijding van ziekten en dus niet preventief. Standaard medicijnen in het voer en groeihormonen zijn verboden - biologische producten vrij zijn van genetisch gemodificeerde bestanddelen. Voor de bescherming van ecoproducten bestaan verschillende Nederlandse keurmerken (onder andere EKO en Demeter). De controle van biologische productie, verwerking en handel wordt in Nederland hoofdzakelijk uitgevoerd door de controleorganisatie SKAL. De SKAL ziet toe op (wettelijk gedefinieerde) productievoorschriften voor de biologische landbouw en geeft daarmee de consument een garantie voor een betrouwbaar product en de producent rechtszekerheid voor een eerlijke concurrentie. 7.2 7.2.1
Fasen in de transitie De eerste golf De biologische landbouw is dus de uitkomst van drie alternatieve theorieën en methodieken en het resultaat van de landbouwmethoden die in Noord-Europa werden ingevoerd aan het begin van deze eeuw. Al deze voorlopers waren erop gericht problemen van de gangbare landbouw te voorkomen. Dit betreft de kwaliteit van de geteelde producten, de bodemvruchtbaarheid en de ziekten en plagen. Het is dus een reactie op de gangbare landbouw, die gericht is op kwantiteit en productieverhoging, en heeft geleid tot teeltmethoden die – volgens de aanhangers – leiden tot een vicieuze cirkel van ziekten en plagenbestrijding. Oorzaken daarvan zijn de verminderde bodemvruchtbaarheid, de verminderde innerlijke kwaliteit van het product, het optreden van resistentie en een verschuiving in de soortensamenstelling van onkruidgezelschappen. De biologische landbouw heeft zich in de beginfase vooral als een ideologische en filosofische stroming gekenmerkt (reactie op de ontwikkeling van het materialisme in die tijd). De meeste aandacht ging in die fase uit naar de productiemiddelen (bodem, zaaigoed, bemesting).
7.2.2
De tweede golf In de jaren '70 en ' 80 kwamen er behalve vele volgelingen uit de milieubewustwording ook aanhangers om pragmatische marktoverwegingen overschakelden. Deze pragmatische stroming heeft de aandacht meer gericht op de productiegoederen zelf (kwaliteit van melk, vlees, groente, eieren, etc.) dan op de productiemethoden.
7.2.3
De derde golf In de jaren '90 heeft zich een omslag voorgedaan in het voordeel van de biologische landbouw. Binnen de economische omstandigheden en het overaanbod van voedings-
44
Twynstra Gudde / Storrm CS / HĂśtte
middelen groeide de behoefte aan teelttechnisch onberispelijke maar tegelijkertijd kwalitatief hoogstaande producten. Schandalen rond besmette voedingsmiddelen maakten een grote groep consumenten kritisch in de aanschaf van voedingsmiddelen. Biologische producten kregen hiermee een grotere doelgroep en afzetmarkt. De detailhandel begreep deze verandering en introduceerde, zodra de kwaliteit van de producten voldoende was, groene producten op de schappen van de supermarkten. Een omslag naar een vraagmarkt was ontstaan. De veranderingen binnen de landbouw zijn op te vatten als wijzigende structuren (de zeer sterke kennisinfrastructuur), instituties (keuringscertificaten en wetten) en systemen. Biologische landbouw heeft een wezenlijke positie ingenomen binnen het landbouwschap, de afzetkanalen, in het landbouwonderwijs en de onderzoeksinstellingen. Voor wat betreft systemen zijn de productiemethoden door biologische landbouw aan het verschuiven gegaan (onder meer wisselteelt, organische bemesting, niet-synthetische gewasbeschermingsmiddelen, gemengde bedrijfstypen). 7.3
Factoren die de ontwikkeling van biologisch grondgebruik bevorderden Een groot aantal factoren droeg bij aan het succes: - antroposofie heeft als filosofische inspiratiebron bijgedragen aan de basisprincipes van de biologische landbouw, zoals het niet-gebruiken van oplosbare minerale meststoffen en de autonomie van het landbouwbedrijf dankzij een "polycultuur veeteeltsysteem" (samenwerking biologische processen en kosmische krachten) - groeiende bewustwording en weerstand tegen het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen en de aantasting/uitputting van de bodemvruchtbaarheid - opkomst van organisaties en verenigingen op het gebied van biologische productie; - invloed van uiteenlopende crises en crisissferen (met positieve en negatieve effecten op de biologische landbouw) waardoor de landbouw is geteisterd. Deze varieerden van productieproblemen, waardoor een direct voedseltekort ontstond (tot de jaren '60), tot financiĂŤle problemen als gevolg van overproductie, natuurschade, ziekten en plagen; - structurele prijsdalingen voor traditionele landbouwproducten, onder andere door ingrepen in de marktordening, grotere concurrentie en (periodieke) overproductie van vele traditionele teeltgoederen (varkens, graan, melk) - noodzakelijk geworden productiebeheersing binnen de traditionele landbouw (meer ruimte voor alternatieven) - het zoeken naar kwaliteitsverbetering met een hogere marge - hoger wordende productiekosten (met name grond- en milieukosten en minder kosten voor energie, kunstmest en krachtvoer) - afnemende waardering voor de land- en tuinbouw en de agrarisch ondernemer - uitbreiding en professionalisering van de afzetmarkt voor biologische producten (van natuurvoedingswinkel naar supermarkt) - schandalen rond besmette voedingsmiddelen van intensieve veehouderij en monoculturen (gifpieper, groeihormonen, BSE, dioxine, PCB's, pest) - toenemende aandacht voor het welzijn van dieren en de actiebereidheid hiervoor van de consument en belangenorganisaties - de door vele agrariĂŤrs als doodlopende weg ervaren gang naar schaalvergroting, intensivering en mechanisering van het agrarisch bedrijf - wettelijke regelingen en beschermingsconstructies voor biologische productiemethoden - stimuleringsmaatregelen vanuit de overheid en productschappen, onder meer voor: . demonstratieprojecten . onderzoek
45
Twynstra Gudde / Storrm CS / Hötte
-
-
7.4
. consumentenvoorlichting . kennisverspreiding en -uitwisseling . onderwijs en nascholing . marktontwikkeling en afzetbevordering . kwaliteitsbewaking en -controle . overschakeling kritischer wordende consument, aandacht voor kwaliteitsproducten, vrees voor residuen in voedingsmiddelen negatieve consumentengevoelens rondom nieuwe technologieën in de landbouwproductie (onder andere genetische modificatie, dikbilkoeien, oormerken etc.) installatie van controleorganisaties voor het waarborgen van de kwaliteit van biologische productiemethoden en producten Nederlandse (en Europese) samenwerking van biologische producentenorganisaties: NVEL, BD-vereniging, Biologica, Werkgroep Biologische Landbouw van het Landbouwschap, de NRLO, Platform Biologische landbouw en voeding) ontdekken van marktkansen voor detailhandel en voedingsmiddelenindustrie opzet en financiële ondersteuning van verschillende onderzoeks- en onderwijscentra voor biologische landbouwproductiemethoden MacSharry plannen (Europese hervorming van de landbouw, braakleggen) alternatieve teeltmogelijkheden door introductie van nieuwe alternatieve biologische gewassen en agrificatiemogelijkheden averechtse effecten van de reacties en antwoorden vanuit de traditionele landbouw op pogingen van de overheid tot inkrimping van varkensstapel, mestoverschotten, etc. (aanvechten voor de rechter van publiek gesteunde beleidsmaatregelen, demonstraties).
Factoren die de ontwikkeling van biologisch grondgebruik remden - absolute voedseltekorten in periodes voor en na de Tweede Wereldoorlog waardoor omschakelingsmogelijkheden doorkruist werden door wettelijk verplichte aanleg van (grootschalige) akkerbouwgrond; - belemmerende criteria die gesteld werden/worden bij de toewijzing van overschakelingsubsidies (minimaal 2 jaar agrarisch bedrijf, binnen 2 jaar volledig overgeschakeld, minimale bedrijfsgrootte, maximaal subsidiebedrag); - weerstand vanuit traditionele agrariërs (bedreigend), ook wel de bio-ergernis genoemd: "10% groei van niks is weer niks"; - het ontbreken van een eigen specifieke productie- en afzetstructuur en het moeten concurreren met staande organisaties; - het in de eerste tientallen jaren ontbreken van een systematisch strategisch plan voor het verbeteren van de bedrijfsvoering, verwerkings- en handelskanalen; - hogere prijzen van biologische producten (als gevolg van hogere arbeidsinzet, beperktere productie per eenheid grond, minder efficiënte logistiek in de distributie, hogere marges in verband met kleinere hoeveelheden en lagere doorstroomsnelheid in de detailhandel); - omschakeling naar biologische landbouw kost vaak meer dan twee jaar. In die tussentijd loopt de boer financieel risico en lijdt hij verlies door productieverlies (teeltschade, ziektes). Steun voor omschakeling loopt vaak te kort. Wie bovenstaande lijsten bekijkt, ontkomt niet aan verwondering over het feit dat er tientallen heftige tegenbewegingen nodig zijn geweest om de ontwikkeling van de Nederlandse landbouw van koers te laten veranderen. Blijkbaar zat de traditionele landbouw érg stevig in het zadel. We hebben de indruk dat de halve maatschappij inmiddels was veranderd (consumentengedrag, cultuur en ethiek, innovatiehelden,
46
Twynstra Gudde / Storrm CS / Hötte
politieke intenties voor de toekomst), maar dat door de instituties (wetten, infrastructuur, samenwerkingsverbanden, politieke bescherming) de transitie schrankte. Toen dat deel van het hexagon eenmaal loskwam, werd de verandering als een shocktherapie doorgevoerd, werden de agrariërs speelbal in de chaos en was het persoonlijk leed bijzonder groot.
7.5
Duurzaamheidindicatie Biologisch grondgebruik heeft veel relaties met duurzaamheid. Bij de productie staat het ontwikkelen en beschermen van een vruchtbare bodem centraal. Er is veel aandacht voor de natuurlijke processen in het agro-ecosysteem. Toevoegingen en daarmee verontreinigingen van het natuurlijke systeem worden zoveel mogelijk voorkomen. Door afstemming van de bodem, de plantaardige en dierlijke productie, het denken en werken met kringlopen en relatief kleine gemengde bedrijfstypen ontstaat bedrijvigheid die in tijd en kwaliteit naar een in principe duurzaam niveau kan groeien. Ook in sociaal-economisch oogpunt vervult de biologische landbouw een rol. Het gaat dan om de benutting van locale en streekeigen potenties en het versterken van locale en regionale economie. Sociaal-maatschappelijk liggen er kansen in de natuur- en landschapsontwikkeling wanneer het bedrijf in een juiste relatie weet om te gaan met de omgeving. Door de arbeidsintensieve productie schept de biologische landbouw meer werkgelegenheid en zijn er mogelijkheden voor combinaties met sociale functies (hulpverlening, socialisatieprojecten, educatie), mits de samenleving deze functies honoreert.
Groei van biologisch grondgebruik in Nederland +
+
Geiten wollen sokken imago
R4 Gifschandalen en veterinaire epidemieën
+
+
+
-
Wetgeving voedingsmiddelen & landbouw
productiemethoden
+
Agrarisch blokvorming in de Nederlands politiek
-
Emotionele en rationele drempels voor omschakeling naar biologisch grondgebruik
+ Positieve attitude o.a. Rabobank t.o.v. biologische landbouw
Concurrentie door nietbiologisch geproduceerde voedingsmiddelen
+
-
Prijspeil biologische landbouwproducten en voedingsmiddelen
Kennis en vaardigheden in de biologische landbouwproductie keten
-
Extra risico's teelmethoden
-
Normale koopgewoonten consument
Arbeidsintensiviteit biologische landbouw
-
Aantal op biologische grondgebruik overgeschakelde bedrijven
+
+
Delay
-
R3
Afwijkende kwaliteit
-
-
Emotionele en rationele drempels bij de omschakeling naar biologisch grondgebruik
Aanloopproblemen
Kloof tussen vraag en aanbod biologische landbouwproducten
Leveringsbetrouwbaarheid
Beperkt assortiment
-
+
Beschikbaarheid biologische producten
+
+ Traditioneel en
-
Vraag naar biologische landbouwproducten
R1
Reclame/promotie voor biologische landbouw producten in retail
R2
Premies voor de overschakeling op biologisch grondgebruik
+
-
+
Begrip voor biologische landbouw bij massa
+
+ historisch bepaalde
-
+
Aandacht voor milieu binnen het landbouwbeleid
Agrarisch conservatisme
+
-
Populariteit biologische landbouwproducten
+
Invloed van de natuur en milieu organisaties
+
+
Bewustwording van consument voor milieu en gezondheid
+
Rebound effecten
Angst voor genetisch gemodificeerde voedingsmiddelen
+
403MVDH1h
Extra investeringen
Legenda R1= de ‘Nu ook bij Super de Boer’-cirkel
Bio-ergernis
R2= de ‘Landbouwers gaan overstag’-cirkel R3= de ‘Kennis en Kwaliteit’-cirkel
©
R4= de ‘Nu lust ik het niet meer’-cirkel
47
Twynstra Gudde / Storrm CS / HĂśtte
7.6
7.6.1
Modellering causaliteit van biologische landbouw
Causaliteitsschema Een causaliteitsschema van biologisch grondgebruik kan er uitzien als op de vorige pagina. Een pluspijl betekent: indien de factor waaruit de pijl vertrekt zou toenemen, neemt de factor waarin de pijl uitmondt ook toe. Een minpijl betekent: indien de vertrekfactor zou toenemen, neemt de aankomstfactor af.
7.6.2
Toelichting causaliteitsschema De dynamiek van biologisch grondgebruik wordt in dit schema bepaald door de volgende vier cirkels: - de 'Nu ook bij Super de Boer'-cirkel - de 'Landbouwers gaan overstag'-cirkel - de 'Kennis en kwaliteit'-cirkel - de 'Nu lust ik het niet meer'-cirkel. Deze kunnen elkaar tegenwerken of versterken. Jarenlang zijn de bewegingen in de vier cirkels blijkbaar zodanig geweest dat de totale vordering van biologisch grondgebruik minimaal was. Pas in de jaren '90 is door tientallen ontwikkelingen de balans zodanig in evenwicht gekomen dat enkele sterke actoren (Ahold) en gebeurtenissen (besmettingsschandalen) voldoende waren om de koers substantieel te beĂŻnvloeden.
7.6.3
De causaliteitsmatrix Het causaliteitsschema toont alleen de sterkste oorzaak-gevolgverbanden. Tussen veel factoren onderling bestaan echter ook oorzaak-gevolgrelaties. Dit beseffende, is van elke factor naar elke andere factor een invloed te schatten. We hebben dat gedaan in de causaliteitsmatrix op de volgende pagina. Legenda: 0 = geen invloed tussen twee factoren; 3 = sterke invloed tussen twee factoren.
48
Twynstra Gudde / Storrm CS / Hรถtte
Indien de resultaten worden uitgezet in een grafiek, ontstaat het beeld zoals weergegeven op de dรกรกrop volgende pagina.
49
Twynstra Gudde / Storrm CS / Hรถtte
50
Twynstra Gudde / Storrm CS / Hötte
7.6.4
Intuïtieve conclusies Op basis van bestaande kennis en ervaringen met biologische landbouw veronderstelden we aanvankelijk dat de groei van biologisch grondgebruik beïnvloed wordt door: - het ondersteunen van bedrijfsomschakeling (niet alleen korte termijn) - het stimuleren van onderzoek en opleiding - het controleren op productiemethodes, voorschriften en keurmerken - het faciliteren van alternatieven ten tijde van crises in de sector - het laten aansluiten van marktontwikkeling bij wijzigende percepties van de consumenten - het verbeteren de logistiek in de verwerkings- en afzetsystemen - het voorlichten van consumenten: communiceer over de sterke punten van biologische landbouw (kwaliteit en milieu) - het stimuleren van verkoop vanuit de boerderij en groenteabonnementen.
7.6.5
Conclusies op grond van het causaliteitsschema Na het maken van het diagram wordt met name onze aandacht getrokken door factoren met de meeste causaliteitspijlen: - de bewustwording van consument voor milieu en gezondheid (omdat er veel beïnvloedingspijlen uit vertrekken) - de populariteit van biologische landbouwproducten (omdat er veel beïnvloedingspijlen in uitmonden) - de verkoop van biologische landbouwproducten in de reguliere retail (idem) - emotionele en rationele drempels bij de omschakeling naar biologisch grondgebruik (idem). Op basis van het causaliteitsschema zouden deze vier factoren tot aanzwengeling of versnelling van de reinforcing loop moeten kunnen leiden indien de remmende factoren worden gedempt dan wel de versterkende factoren worden gestimuleerd. Daarbij gaat het om het volgende: - het wijzigen van het geitewollensokkenimago van biologische producten - het vergroten van de beschikbaarheid van biologische producten - het voorkomen van reboundeffecten ('ik koop al biologische producten dus ik kan het me best veroorloven') - het vergroten van het assortiment, de leveringsbetrouwbaarheid en de kwaliteit van bioproducten - het verruimen van biologische productiesystemen als groene financiering door banken - het terugbrengen of compenseren van aanloopproblemen bij omschakeling naar biologisch grondgebruik - het zorgdragen voor cultuurverandering in de landbouwsector ten gunste van biologisch grondgebruik.
7.6.6
Hoe denken geraadpleegde experts erover? We vroegen twee landbouwkundig experts op persoonlijke titel om hun mening over de factoren pro en contra de ontwikkeling van biologisch grondgebruik. Zij hadden wel de transitietekst gelezen, maar niet het causaliteitsschema gezien. Hun mening volgt hierna. Dominante factoren pro biologische landbouw: - de milieueffecten van reguliere landbouw, waardoor de overheid (en anderen) onder
51
Twynstra Gudde / Storrm CS / Hötte
-
-
-
-
meer op zoek ging naar milieuvriendelijkere alternatieven (die er ook waren) nieuwe allianties van (deels nieuwe) actoren (zie bijvoorbeeld Appèl op Groen) die een belang hadden bij biologische producten (en daardoor landbouw), niet langer alleen in de 'groene' en antroposofische hoek, maar ook supermarkten en het CBL waardoor biologische producten onder meer minder geitewollensokkerig werden er heeft een zekere verzakelijking plaatsgevonden van de biologische sector en de nietbiologische sector ziet brood in biologische producten (o.a. door invloed maatschappelijk verantwoord ondernemen, maar ook door puur commerciële motieven). Voorbeeld: Groene Weg Slagerijen laten (een deel van) hun distributie door een ‘reguliere’ vleesproducent doen (die overigens biologisch en niet-biologisch naast elkaar doet) misschien wel welvaartstoename in combinatie met meer aandacht voor immateriële zaken: doordat mensen gemiddeld meer te besteden hebben, zijn ze bereid meer voor hun voedsel te betalen (relatief nemen de voedingsbestedingen af, absoluut nog altijd toe) als dat een toegevoegde waarde heeft en hogere behoeften bevredigt toenemend belang van gezondheid in combinatie met gezondheiddenken in het imago van de reguliere landbouw door recente ziektes en besmettingen.
Dominante factoren contra biologische landbouw gebrek aan gezichtsbepalende personen c.q. agressieve of ten minste wervende verkoopmethoden het geitewollensokkenimago. 7.7
Dominante factoren na bestudering van het causaliteitsschema Eén auteur heeft de matrixscores geschat. De resultaten staan vermeld in onderstaande tabellen. Deze tabellen vormen samen de assen van de grafiek erna. Tabel: Mate van activiteit van de biologisch-grondgebruik-factoren (van meeste naar minste invloed op de andere factoren) Factor
Invloedsscore
Bewustwording consument voor milieu en gezondheid Gifschandalen en veterinaire epidemieën Verkoop biologische landbouwproducten in reguliere retail Verkoop promotie en retail Kennis en vaardigheden in de biologische productieketen Prijspeil biologische landbouwproducten en voedingsmiddelen Begrip biologische landbouw bij de massa Aantal bedrijven met biologisch grondgebruik Invloed natuur- en milieuorganisaties Concurrentie niet-biologisch geproduceerde voedingsmiddelen Aandacht voor milieu binnen het landbouwbeleid Angst voor genetisch gemodificeerde voedingsmiddelen Traditioneel en historisch bepaalde landbouwproductiemethoden Populariteit biologisch landbouwproducten Vraag naar biologische landbouwproducten Arbeidsintensiteit biologische landbouw Gap tussen vraag en aanbod biologische landbouwproducten Extra investeringen/teelttechn./risico's bij omschakeling naar biologisch grondgebruik Positieve attitude (o.a.) RABO-bank t.o.v. biologische landbouw Normale koopgewoonten consument Assortiment/leveringsbetrouwbaarheid/afwijkende kwaliteit biologische
34 34 32 31 31 31 30 27 26 26 25 25 25 24 22 21 20 20 19 19 19
52
Twynstra Gudde / Storrm CS / Hötte
producten Reboundeffecten van milieubewustwording Premies voor de overschakeling op biologisch grondgebruik Emotionele & rationele drempels bij omschakeling naar biologisch grondgebruik
19 15 11
Tabel: Mate van passiviteit van de factoren van biologisch grondgebruik (van meest naar minst door andere factoren gestuurd worden) Factor Emotionele en rationele drempels bij de omschakeling naar biologisch grondgebruik Concurrentie niet-biologisch geproduceerde voedingsmiddelen Verkoop biologische landbouwproducten in reguliere retail Aantal bedrijven met biologisch grondgebruik Populariteit biologische landbouwproducten Begrip biologische landbouw bij de massa Aandacht voor milieu binnen het landbouwbeleid Positieve attitude (o.a.) RABO-bank t.o.v. biologische landbouw Vraag naar biologische landbouwproducten Bewustwording consument voor milieu en gezondheid Verkoop promotie en retail Normale koopgewoonten consument Gap tussen vraag en aanbod biologische landbouwproducten Premies voor de overschakeling op biologisch grondgebruik Extra investeringen/teelttechn./risico's bij omschakeling naar biologisch grondgebruik Kennis en vaardigheden in de biologische productieketen Prijspeil biologische landbouwproducten en voedingsmiddelen Invloed natuur- en milieu-organisaties Assortiment/leveringsbetrouwbaarheid/afwijkende kwaliteit biologische producten Traditioneel en historisch bepaalde landbouwproductiemethoden Reboundeffecten van milieubewustwording Angst voor genetisch gemodificeerde voedingsmiddelen Arbeidsintensiteit biologische landbouw Gifschandalen en veterinaire epidemieën
Passiviteitscore 40 38 37 36 34 31 31 31 27 27 26 25 24 24 24 22 21 17 17 16 12 11 9 6
Het causaliteitsschema brengt ons tot de volgende conclusie. Sturingsfactoren De factoren die de grootste invloed hebben39 bevinden zich linksboven in de matrix: - gifschandalen en veterinaire epidemieën - prijspeil biologische landbouwproducten en voedingsmiddelen - invloed van natuur en milieuorganisaties - angst voor genetisch gemodificeerde voedingsmiddelen. Indien de overheid de verspreidingsdynamiek wil bevorderen, zou ze waar mogelijk op deze elementen moeten sturen.
39
volgens de auteur die de matrix heeft ingevuld
53
Twynstra Gudde / Storrm CS / Hötte
Sturingsfactoren die echter zelf weer sterk beïnvloed worden (en daardoor moeilijk te beïnvloeden zijn door één partij) bevinden zich rechtsboven in de matrix: - bewustwording consument voor milieu en gezondheid - verkoop biologische landbouwproducten in de reguliere retail - verkoop promotie en reclame in de retail - kennis en vaardigheden in de biologische productieketen - begrip voor biologische landbouw bij de massa - aantal bedrijven overgeschakeld op biologisch grondgebruik - aandacht voor milieu binnen het landbouwbeleid - populariteit biologische landbouwproducten - concurrentie van niet-biologisch geproduceerde voedingsmiddelen. Indien de overheid de verspreidingsdynamiek wil bevorderen, zou ze deze elementen in de gaten moeten houden omdat ze belangrijk zijn voor beïnvloeding van de totale dynamiek. Factoren die als indicatoren voor de voortgang kunnen dienen bevinden zich rechtsonder in de matrix Op de volgende factoren zou gemonitord kunnen worden. Ze zijn niet als eerste geschikt als sturingselement, maar juist te zien als de uiteinden van de diffusie van biologisch grondgebruik. Daarom zijn ze wel geschikt om op te monitoren: - signalen over emotionele en rationele drempels bij omschakeling naar biologisch grondgebruik - positieve attitude van banken ten opzichte van biologische landbouw - vraag naar biologische landbouwproducten - kloof tussen vraag en aanbod biologische landbouwproducten - extra investeringen/teelttechnieken/risico’s bij omschakeling - normale koopgewoonten consument - premies voor overschakeling op biologisch grondgebruik. 7.7.1
Discussie uitkomsten biologisch grondgebruik 1. Opvallend is dat de populariteit van biologische producten en het milieubeleid binnen de landbouw volgens de causaliteitsmatrix niet de meest sturende factoren zijn. Een reden hiervoor is dat deze factoren op hun beurt weer sterk beïnvloed worden door andere factoren en daarmee instabiel zijn. Hetzelfde geldt voor de verkoop van biologische producten in de retailkanalen, de promotie ervan en het begrip voor biologische landbouw bij de massa. Premies voor de overschakeling op biologisch grondgebruik blijken in de matrix zelfs erg weinig invloed te hebben 2. Het inzetten van crises om vastgelopen organisaties of systemen in beweging te krijgen is bekend en als veranderkundig principe vaak beschreven. In deze zin zouden de gifschandalen of andere crises als hefboom kunnen worden gebruikt om de groei van biologisch grondgebruik te forceren, onder andere door gebruik te maken van de gretigheid waarmee de publieke opinie hierop ingaat. Voor de overheid is een dergelijke werkwijze natuurlijk discutabel te noemen. In dit kader past ook de angst voor genetisch gemodificeerde voedingsmiddelen. Het actief sturen op bedreiging en angst is weinig diplomatiek en past niet in de sfeer van de duurzame samenleving. 3. Het actief beïnvloeden van het prijspeil ligt wél voor de hand. Slechts weinig overheidsinstrumenten zijn daar nu op gericht (groenfinanciering). Actief sturen met BTW-tarieven zou daaraan kunnen worden toegevoegd. 4. Verder blijkt uit de matrix dat de historisch bepaalde productiemethoden (de traditionele boer) maar zeer beperkt van invloed is op het biologisch grondgebruik. In feite
54
Twynstra Gudde / Storrm CS / HĂśtte
ziet de agrarische sector zich anno 2000, na jaren van sturende invloed, geplaatst voor een situatie waarin zij zelf gestuurd wordt door krachten in haar omgeving. De invloedspijlen die tussen 1940 en 1980 vertrokken vanuit de agrarische wereld, zijn nu omgedraaid. Speelbal in plaats van speler door de eigen instituties te lang vast te zetten in een veranderende omgeving. 7.8
Literatuur en bronnen biologische landbouw - Notitie Biologische Landbouw; Tweede Kamer 16 september 1992 - IT Journaal (nieuwskrant voor KLV), dossier Biologische Landbouw, oktober 1997 - Alternatieve landbouw, inventarisatie, evaluatie en aanbevelingen voor onderzoek, Ministerie LNV 1974 - 50 Jaar Nederlandse Landbouw, H. Hovius 1967 - De biologische landbouw, Directoraat Generaal X van de EG, 1994 - Appèl Groen Licht voor de Biologische Landbouw, Platform Biologische Landbouw en Voeding, 1996 - Publiciteitscentrum Biologische Landbouw, Wageningen - Binnenlands Bestuur nr. 20 1999 - Diverse reisverslagen over biologische landbouw binnen de EG van LEI-DLO, 1996 - Websites van het Ministerie van LNV, de CML, het platform Biologica, de SKAL, Landbouw Universiteit Wageningen.
55
Twynstra Gudde / Storrm CS / Hötte
8
Reflectie
Eigenlijk gaat het in dit project niet zozeer om de cases zelf. De vraag is of de kennis en de methode die we gehanteerd hebben, ons bruikbare inzichten verschaffen voor VROM over transities, hun beïnvloedbaarheid en de rol van de overheid daarbij. 8.1
Nieuwheid Causaal-verbandanalyses zijn al enige tijd bekend uit de literatuur, maar ze worden tot nu toe niet gebruikt bij de directie Strategie en Planvorming van VROM. Nieuw voor deze afdeling is het modelleren volgens vernette systemen in plaats van lineaire (zoals als prijs omhoog dan minder rijden).
8.2
Wat kan op een causaal model gefundeerd worden? Het is bekend uit de literatuur en de adviespraktijk dat dit soort dynamische modellen kan dienen als fundering voor: - scenariodenken - computersimulatie, waarbij softwarematig de reactie van actoren binnen ondernemingen of de samenleving wordt gesimuleerd als eerste test voor het invoeren van vernieuwend beleid - spelsimulatie (gaming), waarbij personen het gedrag van actoren in de samenleving spelen als eerste test voor het invoeren van vernieuwend beleid - het benoemen van factoren waarop beleidsmakers gaan sturen en factoren waarop ze gaan monitoren - het verhogen van het bewustzijn van de strategiemakers van de mechanismen in de samenleving. Dit is een zuiver leerdoel.
8.3
Hoe valide is de causaal-verbandmethode? De causaal-verbandmethode is een subjectieve methode: mensen benoemen op basis van kennis en inzicht de factoren, hun relaties en de betekenis daarvan. Bij dit soort methoden ga je ervan uit dat iedereen zijn eigen werkelijkheid creëert, dat werkelijkheden van deskundigen geldig zijn. Een econoom ziet andere veranderingen dan een industrieel ontwerper, bosbouwer of socioloog, en het model verkrijgt meer geldigheid naarmate meer deskundigen hun versie inbrengen. Het gaat dus niet zozeer om verificatie van het model dan wel om aanvulling of verrijking. De overtuigendheid neemt dus toe met het aantal betrokkenen. In dit project hebben we vijf personen betrokken bij het opstellen van de causaliteitsschema's. Slechts één persoon heeft de causaliteitsmatrix ingevuld. Dit is een smalle basis voor conclusies. Uit Verkenningen in beleidsanalyses40 haalden we het volgende citaat: 40
Geurts en Vennix; uitg. Kerckebosch, Zeist, 1989
56
Twynstra Gudde / Storrm CS / Hötte
“Wetenschappers uit de betrokken disciplines (economen, sociologen, organisatiedeskundigen, filosofen) hebben vaak kritiek op onderdelen van causaal-erbandanalyses. Zij zien principes en gewoonten uit hun vakgebied onvoldoende terug. Bovendien twijfelen ze aan het nut van de exercitie: hun discipline kan immers de kennis met meer detail leveren. Het kost veel moeite om specialisten duidelijk te maken dat de waarde van een causaal-verbandschema steekt in de integrale aanpak: waar specialisten slechts op onderdelen kennis kunnen leveren, probeert het schema het geheel inzichtelijk te maken. Het model is veeleer bedoeld om een pragmatische adequate beschrijving van het totale systeem te geven met alle voor de oplossing van bepaalde beleidsproblemen relevante aspecten”. Uit dezelfde bron: “Over de empirische data het volgende: in de systeemdynamische traditie gaat men ervan uit dat alle variabelen (factoren) die conceptueel van belang zijn in principe moeten worden opgenomen. Ze weglaten zou struisvogelpolitiek zijn. Het alternatief zou speculatieve uitspraken opleveren op grond van zwak onderbouwde, maar wel volledige modellen. Een gevoeligheidsanalyse zal deels moeten uitmaken hoe belangrijk bepaalde van deze relaties zijn voor de uitspraken die men op grond van de model-output doet.” 8.4
Is de methode universeel toepasbaar? Wijzigt de modellering van een case met de tijd? Waarschijnlijk wel, al verschillen de meningen hierover. De methode van de causale systemen wordt universeel toepasbaar indien er uit de voorbeelden universele modules (archetypen) worden afgeleid, die anderen weer kunnen inspireren bij het maken van hun transitiemodel. Er ontstaat dan een metataal die boven de cases staat. Hoewel geen twee situaties hetzelfde zijn, zullen er analogieën ter inspiratie voorkomen. Bijvoorbeeld in vele projecten waarbij de wisselwerking tussen overheidsinvestering en particuliere investering een rol speelt. Of bij vele veranderingen waarbij gebruiken en wetten jaren achterblijven om vervolgens met geweld los te scheuren.
8.5
Heeft het model ordenende waarde? Toen we startten kregen we een lijst van circa 120 factoren die transities beïnvloeden. De causaliteitsschema’s per case maken een prioritering mogelijk naar de sterkte waarin specialisten denken dat factoren een systeem beïnvloeden. Dit beschouwen we als winst op het gebied van ordening.
8.6
Heeft het model voorspellende waarde? Het becommentariëren van transities uit het verleden is één ding. Maar wat kun je met dit soort verbanden bij overgangen die op dit moment in de samenleving nodig zijn? Neem ter illustratie eens enkele problemen die beleidsaandacht hebben op het moment van schrijven: - gedragsbeïnvloeding bij consumenten (bijv. kunnen een productscript en terugkoppeling het gedrag gunstig en voldoende beïnvloeden?) - fileproblemen oplossen - landbouw hervormen - de nieuwe rol van de overheid - het doorbreken van glazen plafonds voor vrouwen in arbeidsorganisaties.
57
Twynstra Gudde / Storrm CS / Hötte
We denken dat cruciale onderdelen van deze punten met causaal-verbandanalyses te modelleren zijn en vervolgens te simuleren. In welke mate de simulaties voorspellende waarde hebben, is ons nog niet duidelijk. Er zijn Nederlandse wetenschappers die zich daar al enige tijd mee bezig houden. Uit de eerder genoemde bron haalden we het volgende citaat: “Beleidsmakers die zich met heel concrete inhoudelijke problemen bezighouden vinden in causaal-verbandanalyses vaak niet datgene terug waarnaar ze zoeken. In een causaal-verbandanalyse wordt een dusdanig hoog systeemniveau nagestreefd dat het loskomt van de problematiek van alledag. Dit maakt dat je het systeem kunt begrijpen zonder je te verliezen in details. Het moet inzichtelijk en beperkt blijven”; door de bomen moet het bos zichtbaar blijven”. De auteurs van dit rapport zouden deze handschoen graag opnemen, zoals ze dat geprobeerd hebben bij de modellering van Aramis en van biologisch grondgebruik. Een voorbeeld zou kunnen zijn een modellering van kwesties rond gedragsbeïnvloeding door productscriptwijzigingen (zie projecten bij NOVEM/drs. I. Brand en UT/drs. Jelsma). 8.7
Is de methode communiceerbaar? Het ziet ernaar uit dat dit soort exercities eigenlijk participatief tot stand moet komen. Daar zijn twee redenen voor. Ten eerste blijken bij het overdragen van een causaalverbandanalyse, buitenstaanders een grote kennisachterstand te hebben. De opsteller kan na de grondige analyse volstaan met een hoger abstractieniveau. Een beleidsambtenaar heeft of neemt vaak te weinig tijd om zich alle onderliggende informatie eigen te maken om tot hetzelfde inzichtniveau te komen. Het werken met visueel hulpmateriaal, zoals computer-animaties en posters, kan dit nadeel verkleinen maar niet voorkomen. Causaal-verbandanalyses zijn arbeidsintensief (door de analyse, interviews en discussiesessies). Een tweede reden voor participatie van de beleidsambtenaren is dat hun inzicht niet gemist kan worden in de verrijking van het model. Causaal-verbandanalyses maken betekent dus voldoende tijd reserveren in eigen huis voor participatie en meebouwen.
8.8
Eerst data en dan causaal model of andersom? Onze werkwijze is geweest: eerst historische data, daarna het causaal-verbandschema. Dit kan ook omgedraaid worden. Met behulp van historische cases kan de juistheid van causaal-verbandschema’s en -analyses getoetst worden. Het lijkt ons een goed idee om de analyse nogmaals uit te voeren voor één of enkele van de vier overige cases.
8.9
Liever actoren dan factoren Deze methode concentreert zich op meer op factoren dan op actoren. Dat is jammer, daar we eerder stelden dat transitieanalyses idealiter tot op het niveau van groepjes actoren afdalen. Elke factor heeft relaties met actoren. Bij biologisch grondgebruik komen boeren in een chaotisch (= niet door henzelf beheerst naar snelheid en richting) verlopende overgang als het totale systeem een plotselinge versnelling doormaakt. Het is de moeite waard hierover meer kennis te verwerven.
8.10
Kunnen bestaande verworvenheden er in ondergebracht worden? In welke mate kunnen de bestaande beleidspraktijken een plaats krijgen in het concept?
58
Twynstra Gudde / Storrm CS / Hötte
De wens van beleidsmakers met een klein hefboompje een grote verandering te bewerkstelligen Deze wens is uitstekend inpasbaar in ons traditiedenken. De voorwaarde is dat er al potentiële energie in het systeem zit. Bijvoorbeeld dat vier van de vijf hoekpunten de laatste jaren al zijn opgeschoven en er al spanning is ontstaan met een achterblijvende actor of deelsysteem. Houd belangen van partijen in de gaten Het in de gaten houden van belangen van partijen (favoriet onderwerp bij convenanten) is uit te leggen als het begrijpen van stukjes van de causaliteit. Nichemanagement Een veel terugkomend onderwerp in de innovatiesturing is nichemanagement: het in een beschermd milieu tot ontwikkeling brengen van een gewenste technologie, die laten doorgroeien en vervolgens vrij laten op de markt. We hebben geen bijzondere aandacht kunnen schenken aan het inpassen van niche-management in onze transitiemodellering. Dat is jammer. 8.11
Biedt onze kennis nu al inspiratie voor duurzaamheidbeleid? Het was niet zozeer onze opdracht, maar het blijft interessant je af te vragen of er inspiratie uitgaat van de beschreven transities voor het duurzaamheidbeleid. Hieronder enkele punten: - zowel bij kantoorautomatisering als bij emancipatie speelt er een eeuw lang een individuoverstijgende kracht (respectievelijk het streven naar kostenreductie en achterstandsopheffing) die, steeds aangepast aan de tijdgeest, de ontwikkeling voortstuwt. De vraag is of duurzaamheid ook zo’n kracht kan vinden die individuoverstijgend werk doet - zowel bij emancipatie en de biologisch-grondgebruikcase als bij milieubeleid blijkt dat boeken en andere publicaties van denkers grote invloed kunnen hebben op de samenleving. Het is de moeite waard na te denken of VROM dit mechanisme nog beter kan inzetten in de toekomst - uit de emancipatiestudie blijkt dat normen en waarden in tien jaar kunnen omslaan, maar dat het gevecht tegen instituties (wetten, gebruiken, statuten, conventies) onmetelijk veel energie en tijd heeft gekost. Zo bezien is elke wet een fixatie voor lange tijd. Wetten, hoe nodig ook, verdienen daarom met argwaan te worden bekeken. Ze zetten de continue verandering op één hoekpunt vast - uit Aramis volgde het opmerkelijke resultaat dat media en draagvlak vaak minder belangrijk zijn dan iedereen denkt. Degenen die de besluiten nemen, laten zich daar blijkbaar niet primair door leiden. Een verfrissend punt, maar nog onvoldoende gehard - een ander inzicht is dat we hebben laten zien dat niet alle ontwikkelingen in een transitie (cultuur, techniek, gedrag, etc.) tegelijk aangepakt hoeven te worden als we een brede verandering willen inzetten. Begin maar ergens en zorg dat de rest op acceptabele afstand volgt (niet schrankt), lijkt het devies voorlopig - simulering (computersimulatie en spelsituaties) van dynamiek zou wel eens een zeer gunstige voorbereiding kunnen zijn op werkelijke overheidsinterventies. Deze simulaties kunnen op de causaal-verbandanalyses worden geënt - het begint aannemelijk te worden dat een handvol krachtige personen op sleutelplaatsen in de samenleving de grote ommekeer kunnen bewerkstelligen - wie meekijkt in de analyse beïnvloedt de resultaten. Vele kijkers verrijken daarmee het resultaat. De overheid kan hiervan gebruik maken door eenzelfde case te laten becommentariëren door verschillende disciplines. Elke zal haar eigen oplossingsgamma produceren. De overheid kan vervolgens de krenten uit de pap zoeken als inspira-
59
Twynstra Gudde / Storrm CS / Hötte
-
-
-
-
8.12
tie voor nieuw beleid zowel bij biologisch grondgebruik als milieubeleid hebben crises grote invloed gehad op de snelheid van de transitie. Crisis (= grote verandering met niet door betreffende actor beheerste richting en snelheid) kan dus functioneel zijn. In biologisch grondgebruik was de crisis disfunctioneel voor de traditionele boeren, maar functioneel voor de alternatieve boeren, de milieubeweging, de Duitse antiwasserbomben-consument en misschien zelfs grotendeels voor de beleidsmakers hoe krijg je commitment van marktpartijen? Het is interessant met het hexagon en causaal verband in het achterhoofd na te denken over wanneer partijen bereid worden om commitment af te geven voor verbeteringen de Linux-ontwikkeling die in de case Internet beschreven wordt (oplossen van problemen door een wereldwijd netwerk van vrijwilligers die het probleem van internet plukken, het oplossen en vervolgens mailen aan de probleemcoördinator) is inspirerend voor het oplossen van technische en organisatorische duurzaamheids-problemen kan de overheid tot vernieuwend beleid komen? Onder welke omstandigheden zijn overheden in staat te komen tot vernieuwende netwerken en inzichten? We hebben ontwrichtende innovaties toegelicht als tegenpool van ondersteunende innovaties. Bij ondersteunende innovaties blijven de waardenmix, netwerken en achtsverhoudingen intact. Bij ontwrichtende innovaties echter wijzigen netwerken en machtsverhoudingen zich, omdat de waarden waarop succes gebaseerd is, zich wijzigen. Het intrigerende is dat marktleiders eenvoudig de ondersteunende innovaties veroorzaken of volgen, maar uiterst moeilijk in ontwrichtende innovaties blijken te kunnen excelleren. Zowel ondersteunende als ontwrichtende innovaties kunnen overigens klein en fundamenteel zijn. Stel dat er voor deze observatie, gedaan door Christensen in de computerindustrie, een analogie geldt in beleidsnetwerken. Dan kan een ambtenaar zich met recht afvragen welke categorieën beleidsoplossingen en netwerkinnovaties buiten beeld blijven, louter omdat de overheid overlegt en beslist met de marktleidende partijen op het gebied van productie, handel, onderzoek en consultancy. Met deze partijen zal het uiterst moeilijk zijn om vernieuwingen door te voeren die een nieuwe waardenmix als basis hebben. Ze zullen, bijvoorbeeld omdat ze hun grootste klanten om een mening vragen, de bestaande waarden in stand houden, terwijl sommige daarvan juist wel eens de oorzaak zouden kunnen zijn gebrek aan vorderingen in het duurzaamheidsproces.
Rol van de overheid We vermoeden dat de faciliterende rolopvatting van de overheid (en zeker niet de scheidsrechtersrol) lang niet altijd voldoende is om een beweging van een samenhangend systeem op gang te brengen, te versnellen of van richting te laten omslaan. De overheid mag dan geen regisseur van het systeem zijn, ze onderschat zichzelf door louter facilitatie, ze is wél onderdeel ervan. Het gaat om kracht en beweging die de overheid inbrengt in dit systeem: remmingen wegnemen, actief optreden (' de eerste meisjesschool'), intenties uitspreken en daarnaar handelen, maar ook zelf participeren, ontwikkelen en tegenbewegingen stuiten.
8.13
Schuld Het wordt duidelijk dat bij complexe bewegingen de kleinste factoren belangrijk worden als het systeem in bijna-evenwicht komt. Schuld toewijzen (geliefd onderwerp voor de media en de politiek) is in zo'n geval nauwelijks interessant.
60
Twynstra Gudde / Storrm CS / HĂśtte
8.14
Hoe een nieuwe transitie aan te pakken? Op basis van het geleerde geven wij hier een suggestie voor de aanpak van een nieuwe transitievraag. 1. Kies veranderobjecten Kies voor een nieuw transitie-onderwerp eerst de sleutelfactoren die waarschijnlijk bij de omslag betrokken moeten zijn (bijvoorbeeld het aantal personenauto's, het aantal reiskilometers per inwoner). 2. Beschrijf causaliteit Teken de causaliteit rond elk van deze sleutelfactoren: wat versterkt wat? Verrijk het beeld met nader onderzoek, interviews en interactie met deskundigen. 3. Werk matrix uit voor alle relaties tussen alle factoren 4. Stel een plan van beĂŻnvloeding op 5. Simuleer de praktijk in een computer- en spelsimulatie. Kijk wat er gebeurt in de simulatie 6. Stel het plan van beĂŻnvloeding bij 7. Stuur in de praktijk op stuurvariabelen 8. Monitor op volgvariabelen 9. Verrijk het model indien er nieuwe mechanismen blijken.
8.15
Tot slot De auteurs hebben niet bepaald het idee alles gelezen te hebben dat verrijkend is voor ons model. Ze zouden het bijzonder jammer vinden indien de opdrachtgever niet met dit onderwerp zou doorgaan, aanvullende kennis zou verzamelen en het volgens de principes van de lerende organisatie ter beschikking zou stellen aan medewerkers.
61
Kennis
Intenties
Systemen
Systemen
Materiaal
Intenties
Kennis
Intenties
Kennis
Contracten
Modellen
Full-system testbaan
Eerste onderzoeken en theoretische modellen
• RATP (metro parijs; regie autonome des transports parisiens) directeur: naar M. Girard Hoofd R&D: Mr. M. Maire. • INRETS (onderzoeksinstituut, Institut national de recherche sur les transports) • Matra Transport • Baudet
Actoren
Plannen en contracten
Objecten van verandering
• RATP (metro parijs; regie autonome des transports parisiens) directeur: mr. M. Quin Hoofd R&D: Mr. M. Maire. • INRETS (onderzoeksinstituut, Institut national de recherche sur les transports) • Matra Transport
Actoren
Ontwikkelcommittee
Onderzoek
Objecten van verandering
• RATP (metro parijs; regie autonome des transports parisiens) directeur: mr. M. Quin Hoofd R&D: Mr. M. Maire. • INRETS (onderzoeksinstituut, Institut national de recherche sur les transports) • Matra Transport • Ministerie van Financiën
Actoren
Wijzigen door politieke verschuivingen
Testresultaten
Objecten van verandering
D
e
ch
M
ch ts aa nt wi kk eli nge n in itië ren
Vervoerskundigen zoeken wereldwijd nieuw OV-systeem
ap pe lij ke o
Nieuw prototype
1982
Delen van de techniek toegepast in rakettechniek
Algemene onvrede ov-systemen (traag, mensenmassa’s, stank, files, inflexibele infrastructuur)
ts aa m
ee rt m nde era ij v p ap
1987
Innovatie electrische motor
1975
1982
1987
1970
Start
Parijse-regioontwikkelingsmij (DATAR) start met specialist (Bardet) studie naar nieuw OVsysteem
1969
Eerste werkende model in Orly
1974
Na vele loctiestudies valt de keuze op Zuid-Parijs
1980
Opening full system testbaan (1200 meter)
High-tech bedrijf Matra koopt patent Bardet
Start ontwikkelcommittee: Parijse metro (RATP) als projectleider, Matra, Lokale overheid (Ile-de-France), Min.transport, DATAR, en Orly
1974
Innovaties variabele veiligheidsafstand en toepassing IC's
Oplevering nieuwe schaalmodellen en prototype
1985-86
Testresultaat vrij goed
1987
Stop project
1984
Matra en onderzoeksinstituut (INRETS) sluiten contract voor prototype
1972
1980-82
tsch Maa
Project ligt technisch stil, ontwikkelteam leeggehaald voor ontwikkeling automatische metro in Lille
Contract voor full system testbaan getekend
e app
li ke ik ntw eo k j li
Matra zoekt diversificatie
De electromotor toegepast in metrostellen
De variabele veiligheidsafstand toegepast in metrotracees
m
ng
De ma ats cha pp ij v era nd er t
en
i
Wereldwijd momentum voor individuele vervoerssystemen
Aramis wordt symbool voor bestuurlijk links en komt zo uit het slop
Frankrijk ambieert een technisch vooraanstaande positie
Interesse van openbaarvervoerdeskundigen: van individueel transport naar massa-transport (TGV, autom. Metro)
Drie sleutelposities verschuiven naar linkse signatuur (directeur RATP, minister Transport, premier Frankrijk)
Communistische minister treedt af
Mitterrand's plan voor wereldtentoonstelling Parijs (1989) geeft impuls aan Aramis
Introductie microprocessor
n
Voorbereidingsfase
Ontwerpfase
Initiatieffase
ee ni tië re
Finish
©
1986
403MVDH1b
1962
1970
1971
Gebrekkige communicatie politici & technici
Partijen hebben verschillende doelen met Aramis
1987
Wereld tentoonstelling afgeblazen door Chirac
Politiek rechts treedt aan op sleutelpositie
1999
Twynstra Gudde / Storrm CS / Hötte
Bijlagen
62
Omslagfase
Pioniersfase
Theoretische & filosofische fase
Cultuur
Gedrag
Structuur
Systemen
Gedrag
Cultuur
Kennis
- Filosofen - Wetenschappers - Ideologen
Actoren
Theorieën over biologische en kosmische processen
Behoud en versterking natuurlijke potenties ecosysteem
Kennis
Intenties
Technologie
Objecten van verandering
- Milieu- en natuurorganisaties - Early adaptors/ideologen - Natuur- en reformwinkels - Kritische en milieubewuste consument - Direct verkopende boeren - Coöperaties
Actoren
(Micro)verontreinigingen in voedselketen
Aandacht voor milieu en gezondheid
Objecten van verandering
Alternatieve landbouwproductiemethoden (ideologische boeren)
Kritischer consumptief gedrag
Coöperatieve afzet
Overschakeling op biologische productie op basis van bedrijfseconomische argumenten
Verbreding afzetkanalen biologische producten
- Grootwinkelbedrijven - Ministerie LNV - Intermediaire organisaties - Keuring en controle organisaties - Natuurvoedingswinkels - Kwaliteitsbewuste en (milieu)kritische consument
Actoren
Groeiende ECO-lifestyle, afnemende maatschappelijke waardering traditionele boeren
Objecten van verandering D
m
ap pe lij ke on tw ikk
mee
M eli nge n in itiër
en
1980 Biologische coöperatie Demeter
1945: Theorieën van Sir Howard-Balfour
Maatschappelijk debat genetische gemodificeerde organismen
Groei milieu- en natuuropleidingen
Milieuzorg binnen detailhandel
e
rt nde era ij v p ap ch ts aa
1991
1980
Organische landbouw
1946
Eerste Nederlandse wetgeving over biologische landbouw
Oprichting SKAL
Regeling groen beleggen Min. Financiën
1995
AH gaat in eco-offensief
1999
1996
1988 Introductie biologische groenteabonnementen
ch ts aa
63
Start
Biologisch dynamische landbouw
1913
Biologische landbouw
1940
Oprichting vakgroep Alternatieve Landbouw LUW
jaren '80
EU-verordening voor biologische productie
1991
PvA biologische landbouw Min. LNV
1997
Eerste natuurvoedingswinkels
jaren '70
EKO-keurmerk
1985
1e Nota biologische landbouw Min. LNV
1992
Inzet proefbedrijven op biologische productiebedrijven
Groei biologische landbouw > 10 % per jaar
2000
Finish
ve ran de rt
m
n ge lin ke ik w t on
Diversifiëring detailhandel (biedt alternatieve en biologische productenlijn aan)
Omvorming tot acceptabele en positieve traditionele landbouw
ke elij app tsch Maa
1910: Filosofie van Rudolph Steiner: antroposofie
Hervorming/ herstructurering varkens en pluimvee sector
De ma ats cha pp ij
i
Zorg om de vruchtbaarheid van de bodem
©
1980
1985
403MVDH1e
1910
1955
1960
Professionalisering afzetkanalen
Maatschappelijke weerstand overproductie binnen de EU
Absoluut voedseltekort wettelijk verplichte productieprogramma's
Reactie op het opkomende materialisme en de mechanisatie en agroficatie van de landbouw
1999
Hoogconjunctuur, grotere bereidheid meer te betalen voor biologische landbouwproducten
Exploderende grondprijzen
Actiegroepen wijzen op welzijn van dieren
Groeiende bewustwording milieu en gezondheid
Gebrek aan landbouwkundige vernieuwing
Attitude Rabobank
Gifschandalen en veterinaire epidemieën leiden tot kritischer wordende consumenten
Negatieve gevoelens consument inzake biotechnologie
Markt ziet kansen in eco-lifestyle en consumptiepatronen
K r a c h t e n
Hogere prijs, geringere beschikbaarheid, kwaliteit en assortiment biologische landbouwproducten
Geitenwollen sokken imago biolandbouw
ee ni tië re n
Biologische landbouw
Twynstra Gudde / Storrm CS / Hötte