Sleetse levens en vergeefse dromen The Kinks – Face To Face (1966)
Al hadden ze alleen maar ‘You Really Got Me’ gemaakt, dan nog zouden The Kinks gelden als een van de invloedrijkste popgroepen van de jaren zestig. Het vuige bluesnummer uit 1964, gekenmerkt door een aanstekelijke gitaarriff en keiharde no-nonsense zang, was na twee slecht ontvangen covers hun eerste nummer 1-hit en wordt wel beschouwd als een voorloper van de Amerikaanse garagerock en de Britse heavy metal. Generaties popmuzikanten zouden geïnspireerd worden door het vervormde geluid dat gitarist Dave Davies uit zijn little green amp (een gemolesteerde Elpico-versterker)
134
liet komen ter begeleiding van de zang van zijn oudere broer Ray. Groepen als The Who, Led Zeppelin, The Jimi Hendrix Experience en Sex Pistols zouden er hun voordeel mee doen, en in 1978 werd het nog door hardrockband Van Halen de Amerikaanse top-40 in gespeeld. Maar het bleef niet bij ‘You Really Got Me’, en ook niet bij nummers in hetzelfde straatje, zoals ‘All Day and All of the Night’. The Kinks maakten nog een hele reeks klassieke singles en albums, en hun stijl waaierde uit over diverse genres. Ray Davies (1944) zou de geschiedenis ingaan als een tekstdichter die als geen ander ironische kanttekeningen plaatste bij de Swinging Sixties en op een bitterzoete manier afrekende met de Britse klassenmaatschappij. Zijn teksten gingen over de sleetse levens en vergeefse dromen van de bewoners van de buitenwijken – albumtitels als The Kinks Are the Village Green Preservation Society en Arthur (Or the Decline and Fall of the British Empire) spreken boekdelen. Davies gaf stem aan wat hij zelf the silent majority noemde: ‘De mensen die stilletjes in een restaurant of de metro zitten en door niemand worden opgemerkt. Wie zijn wij om te denken dat er niets in hen omgaat, dat hun levens saai en onbetekenend zijn?’ Conceptalbums, daarin specialiseerden The Kinks zich. Hun eerste maakten ze al in 1966 met Face To Face, een halfjaar vóór het verschijnen van Sgt. Pepper’s Lonely Hearts Club Band. Het gros van de teksten zou je kunnen omschrijven als kleine sociologische ‘vignetten’ van het middenklassenleven in Engeland, ook was het oorspronkelijk de bedoeling dat de veertien liedjes aaneengesmeed zouden worden met geluidseffecten. De platenmaatschappij stak daar een stokje voor, maar de resten van het idee zijn nog in een paar gevallen te horen – het onweer aan het begin van ‘Rainy Day in June’, de golfslag in ‘Holiday in Waikiki’ – en het album begint
135
met een rinkelende telefoon en een mannenstem die zegt: ‘Hullo, who is that speaking, please?’ Dat eerste nummer, ‘Party Line’, is erg Beatlesachtig, terwijl ‘House in The Country’ muzikaal op een lp van The Rolling Stones had kunnen staan, en ‘Holiday in Waikiki’ een Chuck Berry-pastiche is. Maar de rest is typisch Kinks, met als bindend element de naïeve, ongepolijste stem van Ray Davies. Wat te denken van ‘Rosie Won’t You Please Come Home’, met de regel ‘Since you joined the upper classes, you don’t know me anymore’, of het springerige ‘Dandy’, waarin Davies de toekomst schetst van een mooie jongen met bindingsangst. Het zijn nauwe verwanten van ‘Sittin’ on My Sofa’, ‘A Well Respected Man’ en ‘Dedicated Follower of Fashion’, liedjes uit dezelfde periode die helaas op Face To Face ontbreken omdat het vroeger de gewoonte was dat ep’s niet op langspeelplaten terechtkwamen. Ook in de arrangementen is er ruimte voor experiment. In ‘Too Much on My Mind’ (over wat we tegenwoordig een burn-out zouden noemen) klinkt op de achtergrond – en als het nummer is afgelopen – een klavecimbel, bij wijze van saluut aan ‘In My Life’ van The Beatles. En ‘Fancy’ is gebaseerd op een raga, een traditionele Indiase melodie, en wordt net als ‘Norwegian Wood’ (december 1965) en ‘Paint It Black’ (mei 1966) ondersteund door sitarklanken. Het mag lijken dat Ray Davies zich hier aan copycatgedrag schuldig maakte, maar in werkelijkheid waren het The Kinks die de popwereld op het spoor hadden gezet van de Indiase muziek. Al in juli 1965 brachten ze het door sitar beheerste ‘See My Friends’ uit, een nummer waarvoor het idee kwam tijdens een tussenstop in Bombay op een Aziatische tournee. George Harrison en Brian Jones waren kennelijk onder de indruk. Hoogtepunt van Face To Face is het voorlaatste nummer, ‘Sunny Afternoon’, een van de grootste zomerhits van 1966.
136
Het is een tragikomisch verhaaltje over een rijkaard die door het geluk in de steek is gelaten. De fiscus heeft al zijn geld gevorderd, er is beslag gelegd op zijn jacht, zijn vriendin heeft hem verlaten (‘telling tales of drunkenness and cruelty’) en er rest hem weinig anders dan het mooie weer: ‘Now I’m sitting here, sipping at my ice cold beer, lazing on a sunny afternoon’. Ook de muziek heeft iets looms, met een schitterend basloopje dat als een trappetje steeds verder naar beneden gaat, en de relaxte zang en dito begeleiding. Een beter nummer zou Davies niet meer componeren, hoewel ‘Waterloo Sunset’ en ‘Lola’ dicht in de buurt kwamen. The Kinks waren begonnen als rhythm-and-bluesband, maar hadden zich binnen een paar jaar ontwikkeld tot een volwassen popgroep, die net als The Beatles op briljante wijze de Amerikaanse rock-’n-roll verbond met de Britse music-halltraditie. Face To Face luidde een gouden periode in die zou duren tot in de jaren zeventig en waarvan de sound dertig jaar later een van de fundamenten werd van de britpop. Zonder The Kinks hadden Blur, Pulp en Supergrass heel anders geklonken – minder leuk en vooral minder cutting edge. ps
137
InVLOeden Op tHe KInKs USA 50S-60S Little Richard – Here’s Little Richard (1957). Het eerste singletje van The Kinks was zijn ‘Long Tall Sally’. Ze begonnen net als de meeste Britse bandjes met veel covers. Muddy Waters – At Newport (1960). Een ommekeer in de geschiedenis van de blues en de rock: elke Britse bluesjongen kende deze lp. The Beach Boys – Pet Sounds (1966). Zelfs al verloor Ray Davies de Amerikaanse muziek een beetje uit het oog toen The Kinks een aantal jaren de toegang tot het land ontzegd was, de arrangementen en koortjes bereikten hem wel. The Velvet Underground – White Light/White Heat (1968). Ray Davies bewonderde Lou Reed enorm, andersom is diens ‘Sister Ray’ een verwijzing naar Davies, die drie jaar later met ‘Lola’ ook een androgyne hoofdpersoon creëerde.
UK 60S The Rolling Stones – The Rolling Stones (1964). Tijdgenoten, en geestverwanten met veel liefde voor zwarte Amerikaanse muziek. The Beatles – Rubber Soul (1965). Tijdgenoten die iedereen vooruit waren. Toegankelijke popmuziek met een dubbele laag. Small Faces – Small Faces (1966). Een flinke scheut rhythm-and-blues in de rock-’n-roll: een geluid dat behalve The Kinks ook Led Zeppelin en later Paul Weller zou inspireren. The Who – The Who Sell Out (1967). In navolging van The Beatles probeerden vrijwel alle Britse bands hun geluid te verbreden, zonder hun harde rock te verliezen. Pink Floyd – The Piper at the Gates of Dawn (1967). Debuutalbum met Syd Barrett in de hoofdrol, vol opmerkelijk theatrale, soms sprookjesachtige liedjes en dito arrangementen.
aLBUms Van tHe KInKs Kinks (1964). Debuut met de klassieker ‘You Really Got Me’ – de uitvinding van de hardrock. Kinda Kinks (1965). Haastige maar prima opvolger telt ten minste één nieuw hoogtepunt: ‘Tired of Waiting for You’. The Kink Kontroversy (1965). De band gaat steeds beter spelen, en krijgt ook meer een eigen geluid. Inclusief de single met twee a-kanten: ‘Till The End of the Day/Where Have All the Good Times Gone’. ‘Dedicated Follower of Fashion’ (1966). Sommige prijsnummers verschenen alleen op single of ep. De typisch Britse ironie komt in deze hit goed over het voetlicht. Face To Face (1966). Het album waarop voor het eerst alles samenvalt. Something Else by The Kinks (1967); The Kinks Are The Village Green Preservation Society (1968); Arthur (Or the Decline and Fall of the British Empire) (1969); Lola Versus Powerman and the Moneygoround, Part One (1970). De albums beginnen steeds meer op rockopera’s te lijken. Maar het rockt hard en erg goed. Muswell Hillbillies (1971). Ray Davies op de Amerikaanse countryrocktoer op het laatste Kinks-album dat er echt toe doet. One for the Road (1980). Het heilig vuur is soms nog voelbaar op deze livedubbelaar, waarvan ‘Lola’ voor de tweede keer een wereldhit werd.
wat te BeLUIsteren na FaCe tO FaCe UK 70S David Bowie – Diamond Dogs (1974). Hard rockend conceptalbum waarin Bowie van George Orwell verklankt in de geest van The Kinks. Brinsley Schwarz – The New Favorites of Brinsley Schwarz (1974). Zwanenzang van een van de beste pubrockbands ooit, met Nick Lowe’s klassieker ‘(What’s So Funny ’Bout) Peace, Love and Understanding’. The Jam – All Mod Cons (1978). Elf puntige liedjes van Paul Weller plus een cover van ‘David Watts’, de b-kant van de Kinks-hit ‘Autumn Almanac’. The Clash – London Calling (1979). Breed uitwaaierend meesterwerk: veelzijdig, geëngageerd en invloedrijk.
UK 80S-00S Pretenders – Pretenders (1980). IJzersterk debuut van de band rond Chrissie Hynde, inclusief een cover van ‘Stop Your Sobbing’ van idool Ray Davies, met wie ze later zou trouwen en van wie ze weer later zou scheiden. The Smiths – The Queen Is Dead (1986). Rinkelende, soms rockende gitaren, scherpe teksten, theatrale presentatie met music-hallinvloeden. Kirsty MacColl – Kite (1989). De mooiste van de veel te vroeg overleden zangeres, met een ontroerende versie van de Kinks-hit ‘Days’. Blur – Modern Life Is Rubbish (1993). Een van de origineelste Britse bands uit de jaren negentig, vanwege de scherpe humor van Damon Albarn vergeleken met zowel The Kinks als The Jam. Pulp – Different Class (1995). Behalve een plaat die klinkt als het beste van britpop, ook een thematisch interessante plaat over de Britse maatschappij (‘Common People’). Oasis – (What’s the Story) Morning Glory? (1995). Dankzij de oorlogvoerende broertjes Liam en Noel Gallagher de meest Kinks-achtige van alle britpopbands. The Libertines – Up the Bracket (2002). Geweldig debuut van de rommelige band van Pete Doherty en Carl Barât, die elkaar in absurd evenwicht hielden.
USA 70S-00S Van Halen – Van Halen (1978). Heerlijk debuut bevat een even lekkere als overbodige cover van ‘You Really Got Me’: Amerikaanse hardrockers geven de British Invasion een tikje terug. Big Star – Third/Sister Lovers (1978). Een schroeiende versie van ‘Till The End of the Day’ van de band van Alex Chilton. Samen zouden ze het nummer nog eens dunnetjes overdoen op Ray Davies’ soloplaat See My Friends (2010). The Replacements – Let It Be (1984). Eerste gedisciplineerd klinkende album van rommelig combo rond de even briljante als recalcitrante Paul Westerberg. Dum Dum Girls – I Will Be (2010). Op het nijdige af, zo snel en scherp klinken deze postpunkers onder aanvoering van Kristin ‘Dee Dee’ Gundred. Elf liedjes binnen een halfuur – alsof het 1964 is.