Nederlands Leeropdrachtenboek Jacqueline Buhler Evelien Otte Geertje Plug Erica Renckens Marjan van Verseveld ďťż
Op niveau onderbouw 2e editie Leerjaar 1 vwo
17405_ONO2_1vwo_compleet boek.indb 1
26/06/15 13:22
Vormgeving
Methodeoverzicht
Omslag en blokopeningen:
Op niveau onderbouw 2e editie is op de volgende manier opgebouwd:
Sproud, Sanneke Prins Binnenwerk: DATBureau,
leerjaar 4 4b
4k
4gt
Amsterdam
leerjaar 3 3b
3k
3gt
3h
3v
leerjaar 2 2bk
2(k)gt
2(t)h
2hv
2v
leerjaar 1 1bk
1kgt
1th
1hv
1v
Opmaak Imago Mediabuilders, Amersfoort
De methode is voor de leerling op drie manieren te gebruiken: boek
Bureauredactie
leerling boek
Bureau Sproet, Arnhem
docent
mix
digitaal
boek + startlicentie
totaallicentie
boek + startlicentie boek + startlicentie of totaallicentie totaallicentie
Dyslexie In de opmaak hebben we zo veel mogelijk rekening gehouden met dyslectische leerlingen.
Over ThiemeMeulenhoff ThiemeMeulenhoff is dé educatieve mediaspecialist en levert educatieve oplossingen voor het Primair Onderwijs, Voortgezet Onderwijs, Middelbaar Beroepsonderwijs en Hoger Onderwijs. Deze oplossingen worden ontwikkeld in nauwe samenwerking met de onderwijsmarkt en dragen bij aan verbeterde leeropbrengsten en individuele talentontwikkeling. ThiemeMeulenhoff haalt het beste uit élke leerling. Meer informatie over ThiemeMeulenhoff en een overzicht van onze educatieve oplossingen: www.thiememeulenhoff.nl of via de Klantenservice 033 448 3600. ISBN 978 90 06 62610 0 Tweede druk, tweede oplage, 2015 © ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2015 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 j° het Besluit van 23 augustus 1985, Stbl. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie (PRO), Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp (www.stichting-pro.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet) dient men zich tot de uitgever te wenden. Voor meer informatie over het gebruik van muziek, film en het maken van kopieën in het onderwijs zie www.auteursrechtenonderwijs.nl. De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.
Deze uitgave is volledig CO2-neutraal geproduceerd. Het voor deze uitgave gebruikte papier is voorzien van het FSC®-keurmerk. Dit betekent dat de bosbouw op een verantwoorde wijze heeft plaatsgevonden.
17405_Voorwerk blok 1-6_vwo.indd 2
24/07/15 09:38
Inhoud
Introductie
4
Leerstofoverzicht
6
Blok 1
8
Blok 2
60
Blok 3
116
Blok 4
173
Blok 5
226
Blok 6
279
Register
323
Afspraken en regels Schrijven
325
Leesplan
326
Rubrics Schrijven
327
Rubrics Spreken
329
Rubrics Gesprekken
331
Verantwoording
333
17405_ONO2_1vwo_compleet boek.indb 3
26/06/15 13:22
Introductie
Over Op niveau onderbouw 2e editie Fictie
Deze paragraaf gaat over jeugdboeken, gedichten en schrijvers, waarbij je lees- en discussievragen beantwoordt.
Grammatica
Je leert hoe de taal is opgebouwd en hoe je zinnen moet ontleden.
Spelling
Je oefent het foutloos leren schrijven van werkwoordsvormen en andere woorden.
Over taal
Je vergroot je woordenschat en je komt te weten hoe taal in het dagelijks leven wordt gebruikt.
Lezen
Je leert hoe teksten in elkaar zitten, zodat je ze beter kunt begrijpen.
Schrijven
Je leert hoe je goede teksten kunt schrijven.
Spreken, kijken en luisteren
Je leert beter spreken, kijken en luisteren.
Projectopdracht
Een opdracht waarbij je toepast wat je in het blok hebt geleerd.
Twee routes Je kunt de opdrachten op twee manieren doorwerken: Per blok (lineair) of per vaardigheid (modulair). Lineair
Modulair
17405_ONO2_1vwo_compleet boek.indb 4
26/06/15 13:22
Introductie
Methodesite Op de website www.opniveau-online.nl staat aanvullend materiaal: leerling formulieren kijk- en luisterfragmenten woordenlijsten en begrippen werkwijzer grammatica en grammatica-
startlicentie
animaties werkwijzer werkwoordspelling bijspijkeropdrachten bij de lesstof leesapp opstroommodule alle onderdelen van de leerlingstartlicentie lesstof (theorie en opdrachten)
totaallicentie
docent alle onderdelen van de leerlingstartlicentie docentenhandleiding antwoorden lesbrieven Jonge Jury
alle onderdelen van de startlicentie alle onderdelen van de leerlingtotaallicentie toetsen Schooltas (pdf van leeropdrachtenboek)
Leesapp In de leesapp van Op niveau staan diverse leestips voor jeugdboeken. Je kunt onder andere zoeken op leeftijd, genre en moeilijkheidsgraad. Opstroommodule Als je volgend jaar naar een hoger niveau gaat, kun je je kennis bijspijkeren met de opstroommodule. Lesbrieven Jonge Jury Elk jaar komen er nieuwe lesbrieven van Jonge Jury over de nieuwste boeken. Verwijzingen Voor deze opdracht heb je (een computer met toegang tot) internet nodig.
Bij deze opdracht hoort een formulier dat je kunt vinden op www.opniveau-online.nl.
Deze opdracht kun je bewaren in je fictiedossier.
Voor deze opdracht heb je een van de drie rubrics nodig. Deze staan achter in het boek en op de website. Bij deze opdracht hoort een kijk- of luisterfragment dat je kunt vinden op de website. 1F
2F
2F Een verwijzing naar het referentiekader taal (1F - Op weg naar 2F – 2F)
O B I T Een verwijzing naar OBIT. R T T I Een verwijzing naar RTTI. Alle opdrachten en toetsen van Op niveau onderbouw 2e editie zijn gelabeld volgens de methodieken OBIT en de RTTI. Deze labeling staat in het grijs (OBIT) en blauw (RTTI) voor de opdracht.
17405_ONO2_1vwo_compleet boek.indb 5
26/06/15 13:22
Leerstofoverzicht
1 havo/vwo
blok 1
blok 2
blok 3
1 Fictie
Verhaal • Martha Heesen (Biezel) • fictie en non-fictie • leesboek uitkiezen: leesvoorkeur
Verhaal • Eva Weaver (De poppenspeler van Warschau) • hoofdpersoon en bijfiguur • genres Gedicht • strofe • rijm • ritme
Verhaal • Ludo Enckels (Reinhart. De vloek van het zwaard) • tijd in verhalen: tijd waarin het speelt, vertelde tijd, tijdloze verhalen • leeservaring: mening geven met beoordelingswoorden
2 Grammatica
Zinsontleding • werkwoord en werkwoordsvormen • persoonsvorm (pv) • infinitief (inf ) • voltooid deelwoord (vdw) • persoonsvorm vinden: tijdproef & getalproef • werkwoordelijk gezegde (wwg) met te • scheidbaar samengesteld werkwoord • onderwerp (ond)
Zinsontleding • zin • zinsdeel • bouwplan van een zin • zinsdelen herkennen
Zinsontleding • bouwplan van een zin • lijdend voorwerp (lv) • wel of geen lijdend voorwerp? Woordsoortbenoeming • werkwoord • lidwoord (lw) • zelfstandig naamwoord (znw) • bijvoeglijk naamwoord (bnw) • voorzetsel (vz)
3 Spelling
• persoon, getal, tijd • persoonsvorm tegenwoordige tijd • ik-vorm, stam, aangepaste stam • ik-vorm + t • jij/je achter de persoonsvorm • infinitief • dictee: i/ie, ou/au, e-, a-, o-, u- of oe-achtige klank, klinkerverenkeling, medeklinkerverdubbeling
• klankveranderend werkwoord • klankvast werkwoord • persoonsvorm verleden tijd • stam, ik-vorm • ’t kofschip • voltooid deelwoord • dictee: ch-/g-klank, k-klank, zj-/sj-klank, sis-klank, nj-/lj/rj-klank
• meervoud van zelfstandige naamwoorden • bijvoeglijk naamwoord (bnw) • stoffelijk bijvoeglijk naamwoord • bijvoeglijk naamwoord afgeleid van voltooid deelwoord • dictee: herhaling blok 1 & 2, bijvoeglijke naamwoorden
4 Over taal
Woordenschat • schooltaalwoorden • woorden uit de media • woordraadstrategie – woordenboek: zoekwoord, grondvorm – synoniemen Taalbeschouwing • figuurlijk taalgebruik • letterlijk taalgebruik • beeldspraak • spreekwoorden en uitdrukkingen
Woordenschat • schooltaalwoorden • woorden uit de media • woordraadstrategie antoniemen Taalbeschouwing • beeldtaal, pictogrammen
Woordenschat • schooltaalwoorden • woorden uit de media • woordraadstrategie omschrijving in de tekst Taalbeschouwing • woordvorm: samenstelling, afleiding • vrouwelijke vorm van mannelijke woorden • trappen van vergelijking • uitdrukkingen
5 Lezen
• leesdoel bepalen • tekstdoelen: informeren, uitleg geven, mening laten vormen, overtuigen, overhalen, amuseren • tekstsoorten • tekstvormen • tekstdoel voorspellen • publiek
• oriënterend lezen • titel • tussenkopjes • bron • onderwerp • deelonderwerp • alinea • samenvatten • informerende teksten
• inleiding, middenstuk, slot • manieren van inleiden • manieren van afsluiten • alinea: kernzin, toelichting, voorbeelden • informerende & uiteenzettende teksten
6 Schrijven
• tekstdoel en schrijfdoel • taalgebruik • publiek • tekst herschrijven (synoniemen) • taalverzorging: – geen afkortingen – hoofdletters en leestekens (punt, uitroepteken, vraagteken)
• 5W+1H-vragen • titel • onderwerp • deelonderwerp • alinea • informerende tekst: nieuwsbericht & e-mail • taalverzorging: taalgebruik afstemmen op publiek
• woordweb • overzicht van woordsoorten • zoekvraag • informatie zoeken • bron vermelden • schrijfplan gebruiken • alinea: kernzin, toelichting, voorbeelden • tussenkopjes • inleiding schrijven • slot schrijven • informerende tekst
7 Spreken, kijken en luisteren
• monoloog, dialoog, groepsgesprek • doel • publiek • leestekens, spreekpauze • stemgebruik: toonhoogte, tempo, volume, intonatie • directe rede-indirecte rede • tekst voordragen
• luisterdoel • luistermanieren: globaal, precies, selectief • precies luisteren: aantekeningen maken • onderwerp • deelonderwerp • formele taal-informele taal • voice-overtekst • informatieve presentatie
• inleiding, middenstuk, slot • manieren van inleiden • manieren van afsluiten • instructie opvolgen • ondersteunend beeld • instructie geven
8 Project
• presentatie over boek/film/tv-serie Fictie, Lezen, SKL
• informerende tekst over bekend merk en ontwerp • bouwtekening uitwerken tot verhaal logo Fictie, Grammatica, Lezen Spelling, Over taal, Lezen, Schrijven
17405_ONO2_1vwo_compleet boek.indb 6
26/06/15 13:22
van het zwaard) eelt, vertelde
mwoorden
van voltooid
blok 4
blok 5
blok 6
Verhaal • Terry Pratchet (Volk) • spanning: gevaarlijke omgeving, gevaarlijke situatie, onverwachte wending, cliffhanger, vermoeden, uitstel • realistisch verhaal • niet-realistisch verhaal Gedicht • rijmschema • binnenrijm, eindrijm • gekruist rijm, gepaard rijm, omarmend rijm • bijzonder taalgebruik: herhaling, opsomming, tegenstelling, overdrijving
Verhaal • Eoin Colfer (W.A.R.P., De onwillige moordenaar) • personen beschrijven • hoofdpersoon en bijfiguur • eigenschappen • helper en tegenstander • vertelperspectief: ik-perspectief, hij/zij-perspectief
Verhaal • Daan Remmerts de Vries (Tijgereiland) • onderzoek doen voor een verhaal • herhaling Gedicht • verbanden tussen strofen: opsomming, tegenstelling
Zinsontleding • bouwplan van een zin • meewerkend voorwerp (mv) met voorzetsel aan • bijwoordelijke bepaling (bwb) Woordsoortbenoeming • persoonlijk voornaamwoord (pers. vnw)
Zinsontleding • bouwplan van een zin • meewerkend voorwerp (mv) met voorzetsel voor Woordsoortbenoeming • zelfstandig werkwoord (zww) • hulpwerkwoord (hww)
• herhaling
• samenstellingen: tussen-n • verkleinwoorden • dictee: herhaling blok 1 t/m 3, verkleinwoorden
• bezitsvorm: s of ’s • cijfers en getallen • dictee: herhaling blok 1 t/m 4, • samenstellingen met/zonder tussen-n, bezitsvormen
• woorden afbreken: lettergrepen, afbreekteken • afkortingen • dictee: herhaling blok 1 t/m 5
Woordenschat • schooltaalwoorden • woorden uit de media Taalbeschouwing • woordraadstrategie delen van het woord herkennen • samenstellingen • verwijswoorden
Woordenschat • schooltaalwoorden • woorden uit de media • woordraadstrategie voorbeeld in de tekst Taalbeschouwing • voorvoegsels en achtervoegsels • woordkeuze en woordgevoel
Woordenschat • schooltaalwoorden • woorden uit de media • woordraadstrategie afbeeldingen bekijken + herhaling woordraadstrategieën blok 1 t/m 5 Taalbeschouwing • herhaling
• globaal lezen • grondig/intensief lezen • hoofdzaak-bijzaak • hoofdgedachte • verwijswoorden • samenvatten • informerende teksten
• feit-mening • objectieve teksten- subjectieve teksten • mening geven • teksten vergelijken • betogende teksten • aansporende/ activerende teksten
• herhaling
• zoekvraag formuleren • betrouwbare informatie zoeken • hoofdzaak-bijzaak • hoofdgedachte • schrijfplan maken • uiteenzettende tekst • taalverzorging: juiste verwijswoorden
• objectief-subjectief • formeel-informeel • mening geven • aansporende/ activerende tekst: reclametekst • betogende tekst: ingezonden e-mailbericht
• herhaling
• lichaamstaal • interview samenvatten • hoofdzaak-bijzaak • hoofdgedachte • woord omschrijven • mondelinge recensie
• discussie • betoog • objectief-subjectief • mening-feit • stelling • escalatie • conflict
• herhaling
• nieuwsbericht schrijven bij foto’s Lezen, Schrijven
• reclametekst schrijven en rollenspel over klacht Lezen, Schrijven, SKL
• infographic over het vak Nederlands Alle vaardigheden
eglijke
g in de tekst woorden
eelden eksten
eelden
Leerstofoverzicht
17405_ONO2_1vwo_compleet boek.indb 7
26/06/15 13:22
Blok Fictie 2.1 2.2 2.3
99
Voorbereiding op het schrijven. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 99 Informerende teksten: nieuwsbericht en e-mail. . . . . . . . . . . .101 Taalverzorging . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .105 Spreken, kijken en luisteren
2.16 2.17
88
Oriënterend lezen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 88 Onderwerp, deelonderwerp, alinea. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 91 Schrijven
2.13 2.14 2.15
84
Woordenschat . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 84 Taalbeschouwing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 87 Lezen
2.11 2.12
78
Weet je het nog?. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 78 Persoonsvorm in de verleden tijd. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 79 Voltooid deelwoord. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 81 Over taal
2.9 2.10
71
Zinsontleding – Weet je het nog?. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 71 Zinsontleding – Zinsdelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 72 Spelling
2.6 2.7 2.8
61
Lekker lezen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 61 Over lezen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 66 Gedicht. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 68 Grammatica
2.4 2.5
2
108
Kijken en luisteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .108 Spreken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .111 Projectopdracht
115
60
17405_ONO2_1vwo_compleet boek.indb 60
26/06/15 13:23
2
Fictie
Voordat je aan deze paragraaf begint: • weet je wat fictie is. (blok 1)
2F
Aan het einde van deze paragraaf: • kun je zeggen bij welk genre een boek hoort; • herken je de hoofdpersoon en de bijfiguren in een verhaal; • weet je hoe een gedicht verschilt van een verhaal.
2.1 Lekker lezen Pas goed op de jas
5
10
15
20
25
Warschau 1938 Ik was twaalf toen de jas werd gemaakt. Nathan, onze kleermaker en goede vriend, maakte hem in de eerste week van maart 1938 voor mijn grootvader. Het was het laatste jaar in vrijheid voor Warschau en voor ons. Nathan woonde in een winkeltje op een hoek aan het eind van de Piwnastraat in de oude wijk, vlak bij onze bovenwoning. Hij stond bekend om zijn grote vakmanschap en vanuit de hele stad kwamen de mensen naar hem toe. Hij kreeg nooit genoeg van zijn naalden en draden en werkte als een ijverige spin, alsof de draden rechtstreeks uit zijn handen kwamen. Die draden, een enorme collectie kleuren en tinten, die allemaal keurig netjes op een plank lagen, hielden hemden, broeken en allerlei soorten jassen bij elkaar en konden, zo zou later blijken, niet alleen lengtes en maten veranderen, maar ook levens. (…) Dit was waar het allemaal begon, in dat kleine, stoffige kleermakerswinkeltje. Mijn grootvader die de maat werd genomen en die vervolgens zijn handen over de verschillende materialen liet glijden die als een feestmaal voor hem lagen uitgestald en zijn vingertoppen precies de goede stof liet kiezen. Hij was een maand eerder tot hoogleraar benoemd en de op maat gemaakte jas was zijn manier om dat te vieren. Opa noemde mij Mika, een afkorting van Mikhael, geschenk van God. Maakte het afkorten van mijn naam mij tot een kleiner geschenk? Ik was mager en niet erg groot voor mijn twaalf jaar, maar ik was vlug en leergierig. Mijn hele kamer was bezaaid met boeken. Er lag er zelfs eentje onder mijn kussen. Er was op de hele wereld niemand op wie ik zo dol was als op opa. Na de dood van mijn vader was hij mijn beste vriend geworden. Ik noemde hem Tatus of Papa, en soms opa. Wij vormden een zonderling gezin: ik had geen broertjes of zusjes om ruzie mee te maken of kattenkwaad mee uit te halen. Ons gezin bestond uit mijn mama, de oude man en ik – een driehoek van drie generaties. Toen wij een week later teruggingen naar de winkel van Nathan, kon opa niet wachten om zijn nieuwe overjas te passen. Het was alsof hij een nieuw huis ging betrekken, een opwindender en mooiere woning.
61
17405_ONO2_1vwo_compleet boek.indb 61
26/06/15 13:23
Fictie
30
35
40
45
2
‘Wat vind je ervan, Mika?’ Met een brede glimlach op zijn gezicht bekeek hij zich van alle kanten in de grote spiegel. Hij wachtte mijn antwoord niet af. ‘Goed werk, Nathan, oude vriend. Wat mooi gemaakt! Ach, wat is algebra vergeleken met zulk vakmanschap?’ Hij gaf de kleermaker een klap op zijn schouder, rekende af en toen gingen we weg. Op weg naar huis, via de lange route, stapte opa zo trots als een pauw door de keienstraten van Warschau, met zijn handen diep in de grote zakken van de jas. In 1938 liepen we nog vrij rond door de stad, waar de Joodse cultuur bloeide. Het was een prachtige stad, onze stad. Aan dat alles zou snel een wreed einde komen. Grootvader was hoogleraar in de wiskunde aan de Universiteit van Warschau, een intelligente, trotse man die door zijn studenten werd aanbeden. Met zijn ronde brillenglazen en rustige, zware stem was hij het toonbeeld van een professor, terwijl zijn lange gestalte, hoekige trekken en dikke, zwarte haar, dat boven zijn linkerslaap doorschoten was met wit, respect afdwongen. Hij hield van de duidelijkheid van getallen en hoe alles klopte wanneer je er maar voldoende tijd en aandacht aan besteedde. ‘Op getallen kun je altijd rekenen’, zei hij vaak. Maar een paar maanden na onze wandeling van de kleermaker naar huis zou ik een andere kant van hem ontdekken, ver verwijderd van algebra, logica en abstracte getallen. En dan zou ik erachter komen dat getallen ons niet konden redden. Steeds meer dingen worden voor Joden verboden en uiteindelijk komt er een einde aan hun vrijheid. In oktober 1940 dwingen de Duitsers alle Joden te gaan wonen in een klein deel van de stad Warschau, het Joodse getto.
50
55
60
65
70
Het was altijd een dichtbevolkt deel van de stad geweest en hoewel veel van de woningen mooie, drie verdiepingen tellende gebouwen waren, voorzien van ijzeren balkons, waren de meeste straten smal en donker. De Duitsers hadden alle niet-Joden gedwongen de wijk te verlaten om plaats voor ons te maken en toen we het getto betrokken, werden we verwelkomd door een griezelige stilte. (…) We liepen in stilte en droegen onze bezittingen in oude koffers en geïmproviseerde rugzakken. Mensen trokken karren achter zich aan of duwden kinderwagens voort vol dozen, donsdekens, kussens en pannen en sommigen balanceerden hun kostbaarheden zelfs op hun hoofd. (…) Toen we het getto vanaf de oostzijde aan de Nalewskistraat binnengingen, keek ik nog één keer achterom. Ik moest niet alleen mijn vriendjes achterlaten en mijn school, maar ook mijn herinneringen aan chlopek, hinkelen, zoska en de vele andere spelletjes die we speelden, onze picknicks in het Krasinskipark, uitstapjes naar de meren met mama en Tatus, en ons heerlijke appartement. Toen ik door de poort van het getto ging, werd ik beroofd van mijn kinderjaren en alles wat mij dierbaar was geweest. En toch bleken wij in zekere zin meer geluk te hebben dan vele anderen. Een voormalige collega van mijn grootvader was lid van de Judenrat, de Joodse Raad, en hij had best een behoorlijke woning voor ons gevonden: een klein appartementje op de eerste verdieping in de Gesiastraat, de straat van de gans. Nummer 19 – wat ik probeerde op te vatten als een gunstig voorteken, aangezien ik op 19 mei jarig ben. Terwijl wij een appartement met twee slaapkamers betrokken, hadden veel grote gezinnen slechts één kamer tot hun beschikking, of nog erger, moesten op straat blijven tot ergens een plekje voor hen kon worden gevonden. Soms zaten er wel negen mensen in één
62
17405_ONO2_1vwo_compleet boek.indb 62
26/06/15 13:23
2
75
80
85
90
95
100
105
110
115
Fictie
kamer. We wisten dat we geluk hadden, maar moesten wij onze ruimte niet afstaan aan een groot gezin? Op 16 november waren de Duitsers klaar met de muur en sloten ze het getto af. Ik was veertien jaar oud. Dat was het moment waarop de jas veranderde. Grootvader, die niet alleen intelligent was, maar ook heel praktisch van aard, besloot dat hij, als hij ooit ergens anders naartoe zou worden gebracht – want Warschau ontvluchten was nu geen optie meer – zijn meest waardevolle bezittingen bij zich moest zien te houden. Zakken waren een prima oplossing: kleine, grote, piepkleine, verborgen in de dieptes van zijn jas. De eerste was een klein zakje aan de linkerkant, ter hoogte van zijn hart. Het was eerder een gleuf dan een zichtbaar zakje, maar toch – voor zijn gouden horloge, het enige wat hij nog had dat van zijn vader was geweest. In de loop van de tijd voegde hij steeds meer zakken toe: een hele diepe aan de binnenkant, ter hoogte van zijn lever, voor foto’s: mijn vader als jongetje en die waarop hij trots zijn kind, mij dus, vasthoudt, mijn moeders breed lachende gezicht. Foto’s die ik steeds opnieuw wilde zien. (…) Grootvader voegde de ene na de andere zak toe aan zijn overjas en op een dag bedacht hij dat hij kleine zakjes in de zakken ging naaien. Dan zouden ze, zelfs als een zak werd doorzocht, die extra lagen niet vinden. Langzaam maar zeker werd zijn jas een enorm labyrint: deze zak stond in verbinding met die, maar weer niet met deze; hier liep het dood en deze liep weer van links naar rechts. Terwijl mensen hun leven waagden voor valse paspoorten of tunnels groeven tussen het getto en andere delen van de stad, vond grootvader steeds slimmere manieren om nog meer zakken in zijn jas te zetten, net zo lang tot hij de enige was die er nog de weg in wist. Hij maakte een selectie van zijn lievelingsboeken en stopte die in de plooien. Een extra stel ondergoed stopte hij rechts. Een reservebril, manchetknopen en zakdoeken links. Hij droeg zijn jas met trots en naarmate de tijd verstreek en de situatie om ons heen verslechterde, toen de kilo’s van ons af vlogen vanwege ons karige dieet, dacht ik wel eens dat de jas het enige was wat hem nog overeind hield. (…) De jas en grootvader waren onafscheidelijk, als hand en handschoen. Toen, in juli 1941, twee dagen voor zijn drieënzeventigste verjaardag, werd alles anders. Toen ik vanuit ons huis de straat opliep, leefde hij nog. Een buurvrouw was de trap op komen rennen om ons te halen, bleek en buiten adem, met paniek in haar stem. ‘Ze hebben hem neergeschoten, kom vlug, vlug!’ Angst greep me bij de keel. Ik herinner me een korte pauze, een talmend moment waarin niets gebeurde en waarin ik me niet kon verroeren. De buurvrouw hijgde zo erg dat ze bijna niet uit haar woorden kon komen. ‘Hij kon zijn mond niet houden, het was dat meisje weer. Hij kon er niet meer tegen, kom vlug.’ Zo zachtmoedig en gereserveerd als hij was, toch kon mijn grootvader niet zwijgen bij het zien van de wreedheid die ons omringde: mensen die werden geschopt en bespuugd, die werden geslagen, getreiterd of nog erger – die werden neergeschoten als honden, alsof het een spelletje was. Hij weigerde gewend te raken aan de bezetters, aan het dagelijkse onvoorspelbare geweld. Die ochtend hadden soldaten opnieuw de jonge vrouw in het huis tegenover het onze gekweld. Ze hadden haar naar buiten gesleurd, een pistool tegen haar hoofd gezet en haar opgedragen zich uit te kleden. Grootvader was naar haar toe gelopen en had zijn jas opengeknoopt om hem beschermend om haar heen te slaan, toen ze hem
63
17405_ONO2_1vwo_compleet boek.indb 63
26/06/15 13:23
Fictie
120
125
130
135
140
145
150
2
hadden neergeschoten. Zomaar, van dichtbij. Mijn Tatus, de zachtaardigste man die ik kende. Tegen de tijd dat ik er was, was het meisje al verdwenen. Later hoorde ik dat zij het op een gillen had gezet, haar kleren bij elkaar had gegrist en was weggerend. Toen ik bij grootvader was en bij hem neerknielde, gingen zijn ogen een heel klein stukje open. ‘Pas goed op de jas, Mika, mijn jongen …’ Het was niet veel meer dan een fluistering. Toen zakten zijn ogen dicht en viel zijn hoofd opzij in mijn schoot. ‘Haal hem hier weg’, snauwde een van de soldaten. Hij wierp nog een blik op grootvader en aarzelde. ‘Wacht, dat is een goeie jas, trek die man zijn jas uit. Geef die jas maar aan mij, jochie.’ Toen kwam moeder in beweging. Ze had naast mij gestaan, versteend als de vrouw van Lot, een zoutpilaar, en hield stevig mijn hand vast. Opeens liet ze me los en begon te jammeren en te gillen, terwijl ze haar armen in de lucht stak en keer op keer met haar handen op haar borst beukte. En terwijl ze dat deed, schuifelde ze van mijn grootvader weg, in de richting van de andere huizen. ‘Halt’s Maul. Houd je bek, mens. Stil!’ schreeuwde de soldaat. Ze bonkte op de eerste de beste deur. ‘Houd daarmee op, hoer die je bent, anders schieten we je neer!’ Ze draaide zich niet om. In de consternatie en geholpen door buren, trokken wij grootvader voorzichtig zijn jas uit. Er verzamelden zich steeds meer mensen om ons heen. Een groepje mannen tilde Tatus op en droeg hem naar het huis en opeens zag ik Nathan in de menigte staan. Ik had geen idee waar hij vandaan was gekomen, maar de knokige handen van de oude kleermaker hielpen mij snel de jas aan te trekken. Terwijl ik hem de mantel om me heen liet slaan, voelde ik me stram en levenloos, als een van Nathans houten paspoppen. Het was de eerste keer dat ik de jas had aangedaan. Ik had grootvader er wel eens om gevraagd, maar hij had geweigerd en gezegd: ‘Dat brengt ongeluk, Mika, jij bent nog niet aan de beurt.’ Het gewicht van de jas was ongelooflijk; ik kon amper ademhalen met het gewicht van mijn grootvaders bezittingen, het gewicht van zijn leven, om me heen. Maar ik moest me haasten, ik moest rennen – om zijn laatste wens te vervullen. De jas omhulde me als een warm, zwaar wezen en het leek wel alsof hij me nieuwe energie bezorgde, want ik rende bij de soldaat vandaan, naar boven, naar ons kleine appartement. Uit: Eva Weaver, De poppenspeler van Warschau.
Lees- en discussievragen Opdracht 1 T1 B I T2
1 a Wat heeft de grootvader van Mika te vieren wanneer dit verhaal begint? b Hoe viert hij dat? 2 Vertel in ongeveer vier zinnen wat je weet over de relatie tussen Mika en zijn grootvader. 3 a Waar wordt kleermaker Nathan mee vergeleken? b Door welke overeenkomst is dit beeld zo passend?
64
17405_ONO2_1vwo_compleet boek.indb 64
26/06/15 13:23
2
T1
B
T2 T1 T2 T1
I B T B
T2
I
Fictie
4 In regel 76 vertelt Mika dat de jas veranderde. Waarom besluit grootvader de jas te veranderen? 5 Waarom vindt Mika dat hij na de verhuizing toch nog geluk heeft gehad? 6 a Hoe kwam het dat Mika’s grootvader werd neergeschoten? b Wat vind jij van zijn actie? Leg je antwoord uit. 7 Hoe komt de jas in handen van Mika en niet in handen van de Duitse soldaat? 8 Maak een tekening van Mika’s grootvader in zijn jas. 9 a Is dit verhaal fictie of non-fictie? b Betekent dit dat alle personen in het verhaal in werkelijkheid niet bestaan of bestaan hebben? Leg je antwoord uit. 10 Leg uit of het boek waar dit verhaal uit komt bij jouw leesvoorkeur past of niet. Zou je het hele boek willen lezen?
Leestips Andere boeken over gebeurtenissen in de Tweede Wereldoorlog:
Kijk de leook op esap p
Mister Orange – Truus Matti Linus woont in New York. Zijn oudere broer Apke vertrekt als soldaat naar Europa om te vechten tegen Hitler. Linus is trots, maar ook bezorgd over wat Apke zou kunnen overkomen. Hanna’s reis – Martine Letterie De Joodse Hanna is geen lieverdje, zeker niet als ze samen is met haar vriendin Anneke. Ze wordt opgepakt en naar een tehuis gestuurd. Ze is woedend, maar haar ouders vinden het goed. Zij denken dat ze in het tehuis veilig is voor de Duitsers. Gevangen vogel – Ria Lazoe Nina uit Amsterdam ziet hoe haar ouders door de Duitsers worden opgepakt. Wat hebben ze gedaan en waar zijn ze nu? Op de boerderij van haar oom is Nina veilig, maar de vragen over haar ouders laten haar niet los. Oorlogswinter – Jan Terlouw In de hongerwinter van 1944-45 moet Michel een brief bezorgen aan Bert. Als die wordt opgepakt, leest Michel de brief zelf. In het bos zit een gewonde Engelse piloot verstopt. Moet Michel nu zelf deze man gaan verzorgen?
65
17405_ONO2_1vwo_compleet boek.indb 65
26/06/15 13:23
Fictie
2
Over Eva Weaver De poppenspeler van Warschau is het eerste boek van Eva Weaver, een kunstenares die in Duitsland geboren is, maar sinds een aantal jaren in Engeland woont. Ze geeft cursussen waarin ze mensen helpt hun creativiteit te ontdekken. Ze gelooft dat kunst mensen kan helpen om in moeilijke tijden sterk te blijven.
2.2 Over lezen Opdracht 2 T1
B
1 Wie is de hoofdpersoon in het verhaal Pas goed op de jas? 2 Schrijf twee namen op van bijfiguren in het verhaal. 3 Schrijf drie zinnen op uit het verhaal waardoor je iets te weten komt over wat de hoofdpersoon voelt. 4 Welke twee verschillende gevoelens heeft de hoofdpersoon over de plek waar hij woont na de verhuizing? 5 Wat is in het verhaal Pas goed op de jas de opdracht van de hoofdpersoon? 6 Is er in een verhaal altijd maar een hoofdpersoon? Leg je antwoord uit. 7 Lees de theorie over hoofdpersoon en bijfiguren en controleer of je antwoorden kloppen.
Hoofdpersoon en bijfiguren De belangrijkste persoon in een verhaal noem je de hoofdpersoon. Veel verhalen hebben een hoofdpersoon, maar soms zijn er twee hoofdpersonen of nog meer. Je kunt een hoofdpersoon herkennen door te letten op de volgende dingen: • Van een hoofdpersoon kom je het meest te weten. Je leest wat deze persoon doet en hoe hij of zij eruitziet, maar ook wat hij of zij denkt en voelt. Je leert deze persoon dus heel goed kennen. • Het grootste deel van het verhaal ‘beleef’ je vanuit een hoofdpersoon. Je ziet de gebeurtenissen door zijn of haar ogen. • Een hoofdpersoon heeft in het verhaal een belangrijk probleem of een opdracht. Hij of zij heeft een duidelijk doel: het probleem oplossen of de opdracht volbrengen. Andere personen in het verhaal noem je bijfiguren. Deze personen zijn minder belangrijk, je komt over hen minder te weten en je leert hen minder goed kennen dan de hoofdpersoon.
66
17405_ONO2_1vwo_compleet boek.indb 66
26/06/15 13:23
2
Fictie
Genres Leesboeken en verhalen kun je verdelen in verschillende verhaalsoorten. Een ander woord voor verhaalsoort is genre. Je weet bij welk genre een verhaal hoort door te kijken welk onderwerp belangrijk is in het verhaal. Voorbeelden van genres zijn avonturenverhaal, oorlogsverhaal, liefdesverhaal, probleemverhaal, grappig verhaal, meidenverhaal, historisch verhaal of sprookje.
Opdracht 3 T1
B
T2 T
1 Bij welk genre hoort het verhaal Pas goed op de jas dat je hebt gelezen bij opdracht 1? 2 Hierna staan drie flapteksten van leesboeken. Bij welk genre horen deze boeken? a Wolfram Reinhart wordt opgeleid om zijn vader op te volgen als heer van Groenenk, maar hij kiest voor een spannend leven als ridder. Wolfram wordt een gevierd krijger, maar de verboden liefde voor de knappe Magdalena, dochter van een vrijgevochten beeldhouwer, drijft hem terug naar Groenenk. Zijn vader heeft een andere bruid voor Wolfram uitgekozen en verdrijft daarom Magdalena van zijn land. Wolfram laat alles achter om haar te zoeken. Zijn reis brengt hem door heel Europa tot in het MiddenOosten, langs gewelddadige toernooien en wrede kruistochten. Wat hij onderweg meemaakt, verandert hem voorgoed. Ondertussen blijft hij dromen van zijn geliefde. Zal hij haar ooit terugvinden? b De zestienjarige Adam heeft van een veroordeelde misdadiger te horen gekregen dat er binnenkort een ongeluk gaat gebeuren in Nederland. Onduidelijk is wanneer precies, of waar. Samen met zijn klasgenote Wicky gaat Adam op onderzoek uit. Stapje voor stapje komen zij achter een verschrikkelijk plan – binnen drie dagen gaat een ramp plaatsvinden die niet te voorkomen valt … Als je echt niet meer weet hoe je verder moet, kan het Morelli-principe je helpen. c Jimmie ligt in het ziekenhuis. Hij weet niet meer wat er precies gebeurd is. Maar één ding is duidelijk: het is zijn schuld dat Bram dood is. Hij vertelt een verpleegster over hun vriendschap, die zo vreselijk eindigde maar prachtig begon. Bram die alles durfde! Met wie hij de mooiste avonturen beleefde! Tot mensen de dupe werden van zijn experimenten. Langzaam wordt het Jimmie duidelijk dat Bram hem gebruikte. Dan herinnert hij zich ook weer die verschrikkelijke dag toen ze afscheid namen. 3 Schrijf de titel op van het laatste boek dat je zelf gelezen hebt of van een boek dat je wel zou willen lezen. Bij welk genre hoort dit boek? 4 Wat is jouw lievelingsgenre? Leg uit wat je aanspreekt in dit genre. 5 Van welk genre houd jij helemaal niet? Leg uit wat je tegenstaat in dit genre. 6 Bedenk een titel voor een probleemverhaal, een avonturenverhaal en een sprookje. Aan de titel moet je meteen kunnen zien bij welk genre het verhaal hoort.
67
17405_ONO2_1vwo_compleet boek.indb 67
26/06/15 13:23
Fictie
2
Opdracht 4 T1
B
T2
1 Ga naar www.jongejury.nl en zoek daar de lijst met boeken. Hoeveel genres gebruikt de Jonge Jury voor het indelen van de boeken waarop je kunt stemmen voor de Prijs van de Jonge Jury? 2 Hoe kun je in de lijst met boeken zien bij welk genre een boek hoort? 3 Schrijf de genres onder elkaar en geef bij elk genre een korte uitleg wat met dit genre bedoeld wordt. 4 Leg uit waarom sommige boeken in de lijst bij twee genres horen. 5 Zoek op internet informatie over het boek Kinderen van Moeder Aarde van Thea Beckman. Bij welke twee genres hoort dit boek? 6 Boeken indelen in genres kan handig zijn als je op zoek bent naar een boek dat bij jouw voorkeur past. Toch heeft het indelen ook een nadeel. Welk nadeel is dat?
2.3 Gedicht Tekst 1 Spadoken Wat kraduipt er, wat sladuipt er in de tuin door de straduiken? Wie kladappert met de luiken, wie kladopt er op het raam? Wie kradabbelt aan kozijnen, wie fladappert met gordijnen? Wie fladuistert steeds mijn naam?
Daar stadommelt en schaduifelt een schadaduw op mij af … Een stademmetje zegt zacht:
Wie sladaat opeens die deur dicht met een keiharde kladap? Wat kradaakt en wat knaderpt er halverwege de tradap?
‘Ik wil een sladokje water. Kun jij bij het lichtknadopje? En kun jij bij de kradaan? Ik dradoomde van spadoken.’
Wie schadarrelt door het huis heen in het donker van de nacht? Een schadim uit het gradaf?!
Ik schadater: ‘Bangerik! Kom, kladim bij mij in bed met dradop voor de schradik.’
Uit: Judy Elfferich, Er zit een feest in mij.
68
17405_ONO2_1vwo_compleet boek.indb 68
26/06/15 13:23
2
Fictie
Opdracht 5 T1
B
T2
T1 T2
T
Lees tekst 1, het gedicht Spadoken, en beantwoord daarna de vragen. 1 Hoeveel personen komen in dit gedicht voor? 2 Wie zouden deze personen kunnen zijn? 3 Vertel in eigen woorden wat er in het gedicht gebeurt. 4 In het gedicht komen rare niet-bestaande woorden voor. Leg uit waarom deze woorden goed bij de gebeurtenissen in het gedicht passen. 5 Wie is in het gedicht de grootste bangerik? Leg je antwoord uit. 6 a Wat doet de schrijfster van het gedicht om de niet-bestaande woorden te maken? b Kies zelf zes woorden en doe daarmee hetzelfde. c Gebruik jouw ‘rare woorden’ in een kort gedicht.
Gedichten Opdracht 6 T1
B
1 Bekijk en lees het gedicht Spadoken nog eens. Schrijf drie dingen op waarin gedichten anders zijn dan verhalen. Kijk vooral naar de vorm. 2 Hoeveel strofen heeft het gedicht Spadoken? 3 Kijk naar de rijmende woorden in het gedicht. Welk patroon valt je op? 4 Over welk gevoel gaat het gedicht Spadoken? 5 Schrijf de eerste strofe van het gedicht over. Lees de strofe hardop en luister goed naar het ritme van de regels. Zet een streepje onder de lettergrepen waar de klemtoon op ligt. 6 Lees de theorie hierna goed door en controleer je antwoorden van deze opdracht.
Gedichten zijn anders dan verhalen. Een gedicht gaat over één gebeurtenis, moment of gevoel. Een gedicht herken je aan de volgende kenmerken: • De regels zijn niet helemaal vol geschreven. Er is veel wit op de pagina. • De regels staan in groepjes bij elkaar. Een groepje regels noem je een strofe. • In een gedicht komt soms rijm voor. • Een gedicht heeft ritme. Je hoort dat goed als je het gedicht hardop leest. Niet elk gedicht heeft al deze kenmerken. Zo zijn er bijvoorbeeld gedichten die niet zijn verdeeld in strofen en er zijn ook gedichten zonder rijm.
69
17405_ONO2_1vwo_compleet boek.indb 69
26/06/15 13:23
Fictie
2
Toets Opdracht 7 T2
T
I
1 Kies een boek dat jou aanspreekt. Je mag het boek nog niet eerder hebben gelezen. Lees het hele boek. 2 Maak bij het boek een vriendenpagina van de hoofdpersoon. Je kunt de vriendenpagina op twee manieren maken: knip afbeeldingen uit tijdschriften of maak ze zelf, plak ze op een vel A4 of A3 en schrijf de tekst erbij, of werk in Word op A4- of A3-formaat, plak afbeeldingen van het internet of eigen afbeeldingen in je document en typ de tekst erbij. 3 De vriendenpagina bestaat uit de volgende onderdelen: a Een afbeelding van iemand die de hoofdpersoon voorstelt. Ga na hoe de hoofdpersoon in het verhaal wordt beschreven of hoe hij of zij in jouw verbeelding eruitziet. Zoek een afbeelding die past bij deze beschrijving of maak zelf een afbeelding van iemand die lijkt op de hoofdpersoon. Vraag wel altijd toestemming voordat je een afbeelding van iemand maakt en gebruikt! Geef de hoofdpersoon een plaats in het midden van de vriendenpagina. Schrijf de naam van de hoofdpersoon onder de afbeelding. Schrijf er ook nog enkele andere gegevens bij, zoals leeftijd, het probleem dat deze persoon heeft in het verhaal en eigenschappen van deze persoon. b Afbeeldingen van de bijfiguren in het verhaal. Geef deze afbeeldingen een plaats om de hoofdpersoon heen. Trek lijnen van de hoofdpersoon naar de bijfiguren en schrijf bij de lijn wat hun relatie is, bijvoorbeeld ‘vader’ of ‘vriendin’. Schrijf onder elke afbeelding de naam van de bijfiguur. c Een afbeelding of tekening die laat zien bij welk genre het verhaal hoort. Geef deze afbeelding een plaats in het midden boven de hoofdpersoon. Schrijf het genre erbij. Als het verhaal tot meer dan één genre behoort, kies je meer afbeeldingen. d De titel en de schrijver van het boek. Geef deze een plaats onder aan de vriendenpagina. 4 Geef de vriendenpagina een mooie opmaak.
70
17405_ONO2_1vwo_compleet boek.indb 70
26/06/15 13:24
2
Grammatica
Een zin bestaat uit verschillende delen, zoals onderwerp en werkwoordelijk gezegde. De meeste zinnen bestaan uit meer delen dan deze twee. In deze paragraaf ontdek je hoe je de verschillende zinsdelen herkent en hoe je kunt variëren met zinnen. Je zult merken dat grammatica leuk kan zijn.
Voordat je aan deze paragraaf begint: 2F • kun je de persoonsvorm, het werkwoordelijk gezegde en het onderwerp in een zin benoemen. (blok 1) Aan het einde van deze paragraaf: • kun je het bouwplan van een basiszin vaststellen; • kun je bij gegeven werkwoorden een bouwplan voor een zin maken; • kun je zinnen in zinsdelen verdelen; • kun je vaststellen of een zin grammaticaal correct is.
2.4 Zinsontleding – Weet je het nog? Opdracht 1 T1
B
1 Leg uit wat het onderwerp en wat het werkwoordelijk gezegde is van de volgende zinnen. Gebruik voor je uitleg twee mogelijkheden per zin. a In deze bungalow vliegen vliegen vervelend in het rond. b Apen apen een ander altijd na. 2 a Wat valt je op bij de uitleg van zin b? b Probeer een verklaring te vinden voor dat wat je is opgevallen. 3 Vergelijk je antwoord met dat van een klasgenoot. 4 Bespreek zo nodig de verschillen. Opdracht 2
T 1
B
Schrijf het werkwoordelijk gezegde en het onderwerp van de volgende zinnen op. 1 In de tv-gids van volgende week zal een artikel over de nieuwe televisieserie verschijnen. 2 Die bekende filmster uit de James Bond-films herken jij nooit! 3 Mijn zusje van zes zegt de uitzendingen van dat dansprogramma geweldig te vinden. 4 Vult Sven de bon voor een dagje Efteling zo meteen in? 5 Voor haar verjaardag zal Joli alle afleveringen van haar lievelingsserie krijgen. 6 Elke week zendt mijn favoriete zender Discovery geweldig mooie natuurprogramma’s uit.
71
17405_ONO2_1vwo_compleet boek.indb 71
26/06/15 13:24
Grammatica
2
2.5 Zinsontleding – Zinsdelen Opdracht 3 T2
I
1 Welke van de volgende uitspraken zijn begrijpelijke zinnen? a Op zijn mountainbike fietst over bospaden. b De meeste honden blaffen. c De leraar de paragraaf over de farao’s. d Hij komt. e Lopen de hele nacht door. 2 a Wat is een zin volgens jou? Schrijf jouw omschrijving van het begrip zin op. b Leg je keuze(s) bij vraag 1 uit. 3 Lees de theorie hierna. Bekijk je antwoorden en wijzig ze als het nodig is. 4 Maak begrijpelijke zinnen van de uitspraken die je niet bij vraag 1 hebt genoemd. 5 Vergelijk je zinnen met die van een klasgenoot. Bespreek de verschillen.
Een zin is een verzameling woorden. Deze woorden vormen samen een tekst waarvan de betekenis duidelijk is. Een zin bestaat uit twee basisdelen: • een deel dat ‘zegt’ wat de handeling is (= werkwoordelijk gezegde). • een deel dat ‘zegt’ wie/wat de handeling uitvoert (= onderwerp). voorbeeld 1 De verslaggevers
schrijven
In deze zin is schrijven de handeling en de verslaggevers voeren de handeling uit.
De zin van voorbeeld 1, ‘De verslaggevers schrijven’, is een erg korte zin. Je kunt de zin uitbreiden door er delen aan toe te voegen. Deze delen geven extra informatie. Je bedenkt voor het schrijven van de zin wat je wilt toevoegen. Hiervoor gebruik je vraagwoorden als wat, wie, aan wie, met wie, wanneer, waar, waarmee en waardoor. voorbeeld 2 De verslaggevers
schrijven
wat?
wanneer?
waar?
Opdracht 4 T1
B
Kijk naar voorbeeld 2. 1 Breid de zin De verslaggevers schrijven uit met één deel. Je laat weten wat de verslaggevers schrijven. 2 Breid de zin verder uit met het deel wanneer. Bepaal zelf de volgorde van de delen. 3 Breid de zin nog een keer uit met het deel waar. Bepaal zelf de volgorde van de delen. 4 Wissel je zinnen uit met die van een klasgenoot en ga na of de opdracht goed is uitgevoerd.
72
17405_ONO2_1vwo_compleet boek.indb 72
26/06/15 13:24
2
Grammatica
De delen waaruit een zin bestaat, noem je zinsdelen. Een zinsdeel kan uit één woord of uit meer woorden bestaan. Elk zinsdeel heeft een betekenis. Het laat bijvoorbeeld weten wie iets doet, wat er gebeurt, met wie iets gebeurt, wanneer iets gebeurt, waar iets gebeurt of hoe iets gebeurt. Om ervoor te zorgen dat de lezer de betekenis van het zinsdeel begrijpt, staan de woorden van een zinsdeel bij elkaar. De zin uit voorbeeld 2 bestaat uit vijf zinsdelen met elk hun eigen betekenis.
Opdracht 5 T1
B
De zinnen 1 t/m 6 zijn korte zinnen die bestaan uit een onderwerp en een werkwoordelijk gezegde. Maak elke zin langer door er één zinsdeel aan toe te voegen. Denk niet te lang na. Schrijf op wat er in je opkomt. 4 Onze thermoskan lekt … 1 De conducteur controleerde … 5 De Olympisch kampioenen ontvangen … 2 Het deurtje van de poort klemt … 6 Het ooievaarspaar maakt … 3 De bandleden rustten uit …
Opdracht 6 T1 T2
I
1 Breid de zinnen van opdracht 5 nog een keer uit, nu met een antwoord op de vraag wanneer? 2 a Welke zinnen zijn minder goed te begrijpen? b Hoe komt dat volgens jou? 3 Vergelijk deze zinnen met je zinnen uit het antwoord van opdracht 5. a Welke zinsdelen mis je? b Welke vraag hoort bij deze zinsdelen?
Voordat je een zin schrijft, denk je na over de informatie die je erin wilt zetten. Je maakt als het ware een bouwplan voor je zin. Bij sommige werkwoorden weet je van tevoren dat je bepaalde zinsdelen moet toevoegen en andere zinsdelen mag toevoegen. Dit heeft te maken met de betekenis van het werkwoord. voorbeeld De betekenis van het werkwoord neerleggen zorgt ervoor dat je altijd twee vragen stelt en dus twee delen moet toevoegen: 1 Wie legt neer? 2 Wat legt de persoon neer? neerleggen
Wie?
ander zinsdeel
Wat?
ander zinsdeel
ander zinsdeel
Bouwplan A
73
17405_ONO2_1vwo_compleet boek.indb 73
26/06/15 13:24
2
Grammatica
De basiszin bestaat uit drie delen. Je mag de zin langer maken door er delen aan toe te voegen. Wie voert de Wat is de Wat (is Hoe? handeling uit? handeling? nodig)? De trainer
legt … neer
de bal.
De trainer
legt … neer
de bal
Wanneer?
Waar?
met beide handen voor de training op het veld.
voorbeeld Vanwege de betekenis van het werkwoord hardlopen is één vraag voldoende: Wie/wat loopt hard? hardlopen
Wie?
ander zinsdeel
ander zinsdeel
ander zinsdeel
Bouwplan B
De basiszin bestaat uit twee delen. Je kunt de zin langer maken door er andere delen aan toe te voegen. Wie/wat voert de handeling uit?
Wat is de handeling?
Wat (is nodig)?
De man
loopt hard.
x
De man
loopt hard
x
Hoe?
Wanneer?
Hoeveel?
makkelijk
na zijn werk
tien kilometer.
Opdracht 7 T1
B
1 Neem het schema hieronder over. Schrijf de volgende werkwoorden bij ‘Wat is de handeling?’ onder elkaar op: plukken, stoeien, opleiden, doorsturen, gitaarspelen, begrijpen. Wie/wat voert de handeling uit? Wat is de handeling?
Wie/wat (is nodig)?
plukken
74
17405_ONO2_1vwo_compleet boek.indb 74
26/06/15 13:24
2
Grammatica
2 Bij welk van de werkwoorden van vraag 1 stel je altijd twee vragen? Schrijf in de twee kolommen eigen zinsdelen op. 3 Bij welk van de werkwoorden van vraag 1 is één vraag voldoende? Schrijf in de kolom een eigen zinsdeel op. 4 Breid het schema uit met twee kolommen. Boven de ene schrijf je Waar? en boven de andere Wanneer? 5 Schrijf in deze kolommen eigen zinsdelen op. 6 Vergelijk je ingevulde schema met dat van een of meer klasgenoten. a Zijn er verschillen? b Probeer samen een verklaring voor de verschillen te vinden. c Roep de hulp in van je docent als jullie vragen hebben. Opdracht 8 T1
T2
I
1 Is de opbouw van de volgende zinnen goed of fout? Leg je antwoord uit. a Na schooltijd snoepen de kinderen spijkers van de grond. b Melchior kamt elke ochtend de spiegel. 2 Stel je voor dat je deze zinnen in een tekst hebt gebruikt. Je docent rekent ze fout. Waarom doet hij dat?
Zinsdelen herkennen Als je zelf de schrijver van een tekst bent, maak je je eigen zinnen volgens een bouwplan. Wanneer je de lezer van een tekst bent, zijn de zinnen al gemaakt. Om erachter te komen wat de schrijver precies bedoelt, moet je een zin in zinsdelen kunnen verdelen en de betekenis van de delen achterhalen. R
Op deze manier verdeel je een zin in zinsdelen: 1 Zoek de persoonsvorm. Zet een verticale streep voor en achter de persoonsvorm. Het woord of de woorden vóór de persoonsvorm vormen een zinsdeel. 2 Maak van de overgebleven woorden begrijpelijke delen. Zet er een streep achter. Alleen begrijpelijke delen vormen een zinsdeel. Een zinsdeel kun je in z’n geheel op een andere plaats in de zin opschrijven. De betekenis van de hele zin moet dan hetzelfde blijven. 3 Bekijk hoeveel zinsdelen de zin heeft.
75
17405_ONO2_1vwo_compleet boek.indb 75
26/06/15 13:24
Grammatica
2
voorbeeld De uitvinder bewaarde zijn tekeningen nooit. De uitvinder | bewaarde | zijn tekeningen nooit. 1 De persoonsvorm = bewaarde De uitvinder | bewaarde | zijn | tekeningen nooit. 2 Zet ik een streep achter zijn? (fout) Nee, dat is onbegrijpelijk; zijn is niet te verplaatsen: Zijn | bewaarde | de uitvinder | tekeningen nooit. (fout) De uitvinder | bewaarde | zijn tekeningen | nooit. Zet ik een streep achter tekeningen? Ja, dat is een zinsdeel. zijn tekeningen hoort bij elkaar: Zijn tekeningen | bewaarde | de uitvinder | nooit. Elk zinsdeel is een antwoord op een vraag: 3 De zin heeft vier zinsdelen De uitvinder
bewaarde
zijn tekeningen nooit.
Wie?
Handeling?
Wat?
Wanneer?
In een zin staan de werkwoorden niet altijd naast elkaar. Toch vormen alle werkwoorden en delen van werkwoorden van een zin samen een zinsdeel. voorbeeld 1 Volgens onderzoekers | raken | we | sneller | ge誰rriteerd. (vijf zinsdelen) 2 Knapt | de klusjesman | de twee slaapkamers | voor de lente | op? (vier zinsdelen)
Opdracht 9 T1
B
1 Verdeel alle zinnen van opdracht 2 op de goede wijze in zinsdelen. Sla na elke zin een regel over. 2 Schrijf onder elk zinsdeel het vraagwoord dat bij het zinsdeel hoort. Opdracht 10
T1
I
Maak van de volgende zinnen goede zinnen. 1 over kwam redacteur spelfouten de tegen veel de in tekst voetbalwedstrijd de. 2 schrijver lezers de voor een in gebundeld mooiste de boek heeft verhalen zijn dik. 3 liggen archeologen verborgen verschillende veel in Egyptische de volgens piramides schatten. 4 vuiltjes dun vocht oog beschermt mens tegen van infecties een laagje het en de.
76
17405_ONO2_1vwo_compleet boek.indb 76
26/06/15 13:24
2
Grammatica
Opdracht 11 T1
I
B
1 Maak bij de volgende werkwoorden een zin: uitsturen, staren, beloven, verdwijnen, meemaken, injecteren. Houd je aan het volgende: – Bij twee werkwoorden maak je een zin waarin het werkwoord een voltooid deelwoord is. – Bij twee werkwoorden maak je een zin waarin het werkwoord een infinitief is. – Bij twee werkwoorden maak je een zin waarin het werkwoord een persoonsvorm in de verleden tijd is. – De zinnen bestaan uit vier of meer zinsdelen. 2 Ruil je zinnen met de zinnen van een klasgenoot. 3 a Zet strepen tussen de zinsdelen. b Schrijf het aantal zinsdelen achter de zin. 4 Heeft je klasgenoot goede zinnen gemaakt? Licht je antwoord toe. 5 Bespreek het werk van je klasgenoot met hem/haar. Opdracht 12
T1
B
T2
1 Verdeel de volgende zinnen op twee manieren in zinsdelen. a De voorzitter riep de secretaresse met de microfoon. b De opvarenden hebben de drenkeling met de reddingsboei kunnen redden. 2 Leg het betekenisverschil bij elke zin uit. Opdracht 13
T2
B
Je hebt geleerd dat werkwoorden een handeling uitdrukken. Werkwoorden kunnen ook een proces of een toestand uitdrukken: Proces: De sneeuw dwarrelt naar beneden. Toestand: De sneeuw ligt op de daken. 1 Schrijf nog twee werkwoorden op die een proces uitdrukken. 2 Schrijf nog twee werkwoorden op die een toestand uitdrukken. 3 Maak het schema voor de basiszin voor de werkwoorden van vraag 1 en 2.
77
17405_ONO2_1vwo_compleet boek.indb 77
26/06/15 13:24
Spelling
2
In het vorige blok heb je geleerd hoe je werkwoorden in de tegenwoordige tijd moet spellen. Als je wilt schrijven over dingen die al zijn gebeurd, dan gebruik je de verleden tijd of het voltooid deelwoord.
Wie gisteren ging vliegen, zegt heden ik vloog. Dus zegt u misschien ook van wiegen ik woog? Nee, pardon. Want ik woog is afkomstig van wegen. Maar … is nu ik voog een vervoeging van vegen? En dan vervoegt men het woord zoeken als ik zocht, en dus hoort bij vloeken misschien ook ik vlocht? Alweer mis, want dit is afkomstig van vlechten, maar ik hocht is geen goede vervoeging van hechten. Uit: Frits Faulhaber, Tra la labirinto de la gramatiko.
Voordat je aan deze paragraaf begint: • ken je het verschil tussen de stam en de ik-vorm van een werkwoord. (blok 1)
2F
Aan het einde van deze paragraaf: • kun je klankveranderende (sterke) werkwoorden onderscheiden van klankvaste (zwakke) werkwoorden; • kun je de persoonsvorm vervoegen in de verleden tijd; • kun je het voltooid deelwoord vervoegen.
2.6 Weet je het nog? Opdracht 1 T1
B
Sommige persoonsvormen in tekst 2 zijn verkeerd gespeld. 1 Schrijf deze persoonsvormen over en zet de verbeterde vorm erachter. 2 Leg uit waarom jouw spelling wel goed is.
Tekst 2 De oom van Klaas vermoed dat zijn buurman zijn huis gaat uitbouwen. Elke dag wandelt hij achter het huis langs en hij ziet daar steeds meer bouwmaterialen verzameld worden. Daar wordt je toch kwaad van? De buurman benadeeld met zijn nieuwe uitbouw zijn buren, omdat zij dan minder zonlicht binnenkrijgen. Daarom verzendt Klaas’ oom vandaag een bezwaarschrift aan de gemeente. Ik denk dat hij beter eerst kan praten met zijn buurman. Voor je het weet ontaard een misverstand in een grote burenruzie. Dat kan niet zijn wat Klaas’ oom en zijn buurman bedoelt.
78
17405_ONO2_1vwo_compleet boek.indb 78
26/06/15 13:24
2
Spelling
2.7 Persoonsvorm in de verleden tijd R
Er bestaan twee soorten werkwoorden: klankveranderende en klankvaste werkwoorden. Bij klankveranderende of sterke werkwoorden verandert de klank in de verleden tijd (v.t.). voorbeeld infinitief
ik-vorm v.t.
houden
ik hield
nemen
ik nam
Opdracht 2
T1
B
braden
uitkiezen
genezen
klagen
krimpen
afschrikken
graven
rijgen
zwerven
scheiden
erven
snuiten
1 Selecteer de klankveranderende werkwoorden uit het schema en schrijf ze over. 2 Schrijf van deze werkwoorden de ik-vorm in de verleden tijd op. 3 Vergelijk je antwoorden met die van een klasgenoot. Bespreek de verschillen. Opdracht 3
T2
B
Heb je op de basisschool de regel van ’t kofschip geleerd? Misschien noemden jullie het ’t fokschaap, kofschiptaxi of ’t ex-kofschip. 1 Leg aan een klasgenoot uit waar je ’t kofschip voor gebruikt. 2 Zijn jullie het met elkaar eens? Bespreek eventuele verschillen.
79
17405_ONO2_1vwo_compleet boek.indb 79
26/06/15 13:24
2
Spelling
Klankvaste of zwakke werkwoorden zijn werkwoorden waarvan de klank niet verandert. De persoonsvorm in de verleden tijd schrijf je met de ik-vorm + te(n) of ik-vorm + de(n).
R
voorbeeld infinitief
persoonsvorm v.t.
bakken
ik bakte
planten
wij plantten
grijnzen
ik grijnsde
verantwoorden
wij verantwoordden
Om te bepalen of je + te(n) of + de(n) moet schrijven, kun je de regel van ’t kofschip gebruiken. Bij deze regel ga je uit van de stam van het werkwoord (zie blok 1). Schrijf ik-vorm + te(n). Is de laatste letter van de stam een medeklinker uit ’t kofschip? Schrijf ik-vorm + de(n). Is de laatste letter van de stam geen medeklinker uit ’t kofschip? De letter x telt ook als een medeklinker uit ’t kofschip, omdat die klank eindigt op een s. De stam van waxen krijgt dus + te(n). voorbeeld infinitief
stam
’t kofschip?
persoonsvorm v.t.
proeven
proev
nee
ik proefde
sussen
suss
ja
wij susten
Opdracht 4 T1
B
Schrijf de persoonsvorm op in de verleden tijd. Gebruik bij twijfel ’t kofschip. 1 Julian … (branden) zijn vingers aan de strijkbout. 2 Zoë’s haar … (glanzen) nadat ze het met een rauw ei had gewassen. 3 De timmerman … (dichten) het gat dat de boze jongen in de deur had getrapt. 4 De schipbreukelingen … (overleven) dagenlang op niks anders dan regenwater. 5 Volgens de gebruiksaanwijzing … (zaaien) Liam de zonnebloempitten in de achtertuin. 6 Vroeger … (downloaden) ik tv-series, maar tegenwoordig stream ik ze direct. 7 De politicus … (flirten) met de gedachte om het onwaarschijnlijke verhaal van zijn carrière in boekvorm uit te brengen. 8 Bij het afscheid op de luchthaven … (omhelzen) Finn zijn beste vriend nog een keer. 9 Omdat Saar nu al twee weken flink … (hoesten), had ze de huisarts gebeld. 10 Tijdens de Tour de France … (zoeven) de wielrenners vlak langs onze auto.
80
17405_ONO2_1vwo_compleet boek.indb 80
26/06/15 13:24
2
Spelling
Opdracht 5 T1
B
Het Nederlands heeft een aantal werkwoorden uit het Engels overgenomen. Deze woorden vervoeg je op dezelfde manier als Nederlandse werkwoorden. Schrijf de persoonsvorm op in de verleden tijd. 4 wij … (babysitten) 1 ik … (matchen) 5 jij … (jammen) 2 jullie … (dumpen) 6 hij … (grillen) 3 de regisseur … (timen)
2.8 Voltooid deelwoord Opdracht 6 T1
T2
I
1 Schrijf de voltooide deelwoorden uit de volgende zinnen op en zet de ik-vorm in de verleden tijd erachter. a De plannen voor komend weekend zijn op het laatste moment gewijzigd. b Na de lange winterwandeling hebben mijn vingers nog een uur getinteld. c We zijn goed uitgerust tijdens het lange weekend aan zee. d Toen ik het nieuwtje hoorde, heb ik wel even mijn wenkbrauwen gefronst. e De nieuwsgierige vrouw heeft stiekem gegluurd naar haar nieuwe buren. f Lynn heeft het nummer van die vervelende jongen geblokt. 2 Welk patroon zie je als je kijkt naar de d’s en t’s in de voltooide deelwoorden en de persoonsvormen? 3 Welke conclusie kun je daaruit trekken? 4 Hoe bepaal jij of een voltooid deelwoord op een d of een t eindigt?
Bij klankveranderende werkwoorden is de spelling van het voltooid deelwoord gemakkelijk: je schrijft precies op wat je hoort. Gebleven, verlaten, besloten. Klankvaste werkwoorden hebben een voltooid deelwoord dat eindigt op -t of -d. Er zijn twee manieren om de goede eindletter te bepalen. R
1 Maak het voltooid deelwoord langer door er een bijvoeglijk naamwoord van te maken. Luister of je aan het eind een d of een t hoort. voorbeeld infinitief
bijvoeglijk naamwoord
voltooid deelwoord
rijpen
het gerijpte fruit
hij is gerijpt
rimpelen
de gerimpelde huid
hij is gerimpeld
2 Twijfel je of je een d of t hoort? Pas dan de regel van ’t kofschip toe: Is de laatste letter van de stam een medeklinker uit ’t kofschip? De laatste letter van het voltooid deelwoord is -t. Is de laatste letter van de stam geen medeklinker uit ’t kofschip? De laatste letter van het voltooid deelwoord is -d.
81
17405_ONO2_1vwo_compleet boek.indb 81
26/06/15 13:24
Spelling
2
Opdracht 7 T1
B
1 Vervoeg het werkwoord in de volgende zinnen als voltooid deelwoord. a Hoewel de leeuw … (temmen) is, kan hij nog steeds gevaarlijk zijn. b Na jarenlang ontkennen heeft de acteur nu toch zijn buitenechtelijke kind … (erkennen). c De muggenbult op mijn rug heeft wel twee dagen … (jeuken). d Marco heeft meteen … (douchen) nadat hij in het water was gevallen. e Die plantjes hebben goed … (gedijen) bij een warm en vochtig klimaat. f Tijdens de nachtelijke treinreis zag ik mijn gezicht … (weerspiegelen) in de ruiten. g Op ons balkon hebben we aan het eind van de middag heerlijk … (zonnebaden). h De voortdurende grapjes over zijn haar hebben Luuk … (krenken). i Ik heb een kwartier door de kamer … (ijsberen) voor ik wist wat me te doen stond. j Momenteel is Tess alleen nog maar … (focussen) op het overleven van de toetsweek. 2 Vergelijk je antwoorden met die van een klasgenoot. Hebben jullie dezelfde antwoorden? Opdracht 8
T2
B
1 Teken een schema met pijlen waarin je de regel van ’t kofschip voor het voltooid deelwoord uitlegt. Begin het schema met de infinitief. Een klasgenoot moet met behulp van jouw schema kunnen opzoeken of hij -t of -d moet schrijven. 2 Wissel je schema met dat van een klasgenoot. Kun je met het schema van je klasgenoot de werkwoorden uit opdracht 7 vervoegen? Bespreek samen de problemen die je eventueel tegenkomt. Opdracht 9
T1
I
Er is een derde manier om te bepalen of je een d of een t schrijft in de verleden tijd en in het voltooid deelwoord. In deze opdracht ga je die manier stap voor stap ontdekken. 1 Neem het schema op pagina 83 over. Schrijf in de eerste kolom de stam op van de gegeven werkwoorden. 2 Bepaal van de laatste klank van de stam of je je stem gebruikt als je hem uitspreekt. Dit doe je door twee vingers op je adamsappel te leggen. Als je nu ‘aaa’ zegt, voel je je adamsappel zachtjes trillen. Dat komt doordat je je stem gebruikt. Als je fluistert, gebruik je je stem niet en zal je adamsappel dus ook niet trillen. Spreek de laatste klank van de stam uit zoals hij klinkt in het werkwoord. Vul in de tweede kolom ‘ja’ of ‘nee’ in. 3 Schrijf in de laatste kolom het voltooid deelwoord op met behulp van ’t kofschip. 4 Wat valt je op als je kijkt naar de d’s en t’s in de voltooide deelwoorden en het gebruik van je stem? 5 Welke conclusie kun je daaruit trekken? 6 Test deze derde manier met de werkwoorden rappen, lunchen, gamen en pushen. Krijg je hetzelfde voltooid deelwoord als met de methode van ’t kofschip?
82
17405_ONO2_1vwo_compleet boek.indb 82
26/06/15 13:24
2
schrobben
Spelling
stam
Stem? ja/nee
voltooid deelwoord
schrobb
ja
geschrobd
aerobiccen bluffen joggen glimlachen douchen bloeien rekken rollen rennen schrapen sieren missen proeven mixen lozen
Opdracht 10 T1
B
Vervoeg de werkwoorden in de volgende zinnen. Gebruik voor de pv alleen de verleden tijd. 1 Zijn tegenstander was minder sterk dan Mick had … (vrezen). 2 De accountant bleek te hebben … (knoeien) met de boekhouding van de zakenman. 3 Er … (kleven) nogal wat nadelen aan het plan dat Huib had bedacht. 4 De drone … (landen) per ongeluk in de tuin van de achterbuurman. 5 Het heeft mij niet … (verbazen) dat jij geslaagd bent. 6 In het begin … (minachten) Koen zijn stiefvader, maar nu zijn ze de beste vrienden. 7 Het flesje cola is … (ontploffen) doordat het te lang in de vriezer lag. 8 Het water … (golven) over de rand van het zwembad. 9 Layla … (uploaden) direct de selfie die ze met haar hartsvriendin had genomen. 10 Een lekke band … (vergroten) de afstand tussen de twee autocoureurs. Dictee Opdracht 11
T1
B
Maak het dictee. Luister hiervoor naar de instructies van je docent.
83
17405_ONO2_1vwo_compleet boek.indb 83
26/06/15 13:24
Over taal
2
Een beeld zegt meer dan duizend woorden. Dat geldt zeker voor deze pictogrammen. Weet jij waar je ze kunt tegenkomen? Waar staan ze voor?
Insta
Aan het einde van deze paragraaf: • begrijp je de betekenis van verschillende schooltaalwoorden; • begrijp je de betekenis van verschillende moeilijke woorden; • kun je antoniemen herkennen; • kun je beeldtaal herkennen en begrijpen.
2F
2.9 Woordenschat Schooltaalwoorden Opdracht 1 T1
B
1 Vorm tweetallen en verdeel onderling de onderstaande schooltaalwoorden. dominant – (de) evaluatie – (de) feedback – globaal – impulsief – (het) instinct – intensief – introduceren – motiveren – oriënterend – primair – prominent – (het) segment – selecteren – sporadisch – (de) tegenstelling 2 Schrijf de betekenis op van jouw woorden. Als je twijfelt over de betekenis, mag je een woordenboek gebruiken. 3 Schrijf met elk woord een zin waaruit de betekenis al een beetje blijkt. Werkwoorden mag je vervoegen. Onderstreep het schooltaalwoord. 4 Ruil je zinnen en schrijf de betekenis op van de onderstreepte woorden. 5 Vergelijk jullie opgeschreven betekenissen. Kloppen ze? Als je twijfelt, kun je het woordenboek erbij pakken of raad vragen aan je docent.
84
17405_ONO2_1vwo_compleet boek.indb 84
26/06/15 13:24
2
Over taal
Woorden uit de media Opdracht 2 T1
B
Schrijf de grondvorm op van de vetgedrukte woorden en zet de betekenis erachter. Kies uit de betekenissen onderaan. Er blijven twee betekenissen over. 1 Weet jij nog wat de definitie is van ‘minutieus’? 2 De zwemmer heeft zich twee jaar lang gefocust op de Olympische Spelen. 3 Met een gericht schot hielp de aanvaller zijn team naar de overwinning. 4 Geld is een instrument dat door mensen is bedacht om het uitwisselen van goederen of diensten gemakkelijker te maken. 5 Tijdens de Eerste Wereldoorlog wist Nederland neutraal te blijven. 6 Het nieuwe programma neemt de productie van verschillende beautyproducten onder de loep. 7 Uit onderzoek bleek dat de brandmelder niet was afgegaan, omdat de sensor stuk was. 8 Tien minuten voor aanvang klinkt een signaal dat de laatste bezoekers de concertzaal in drijft. 9 In dit stadium van de film merk je pas dat de hoofdpersoon eigenlijk helemaal niet zo’n fijne man is. 10 Tijdens de wiskundeles hebben we geturfd hoe vaak de docent zijn keel schraapt. groot sportcomplex – teken dat iets gaat gebeuren – hulpmiddel – omschrijving – fase – onderdeel dat kan waarnemen – met een precies doel voor ogen – onpartijdig – verschil – met streepjes tellen – richten, concentreren – nauwkeurig bekijken
Antoniemen Opdracht 3 T1
T2
B
1 Selecteer uit onderstaande woorden de synoniemen en schrijf deze op. krimpen – tegenwerken – labyrint – oorlog – illustratie – zwijgen – toekomst – doolhof – pantoffels – groeien – spreken – hinderen – verleden – vrede – afbeelding – sloffen 2 Van de woorden die overblijven, kun je ook tweetallen maken. Schrijf deze tweetallen op. 3 Wat valt je op als je kijkt naar de tweetallen die je bij vraag 2 hebt opgeschreven? Wat is hun onderlinge verband?
85
17405_ONO2_1vwo_compleet boek.indb 85
26/06/15 13:24
Over taal
2
Woordraadstrategie 3: Zoek naar een antoniem Als je een moeilijk woord tegenkomt, kun je soms de betekenis raden met behulp van een antoniem in de tekst. Dat is een woord met een tegengestelde betekenis. Zo is lang bijvoorbeeld het antoniem van kort. Een signaalwoord geeft soms aan dat je een antoniem kunt verwachten. Een signaalwoord wijst op een verband tussen twee zinnen of zinsdelen, in dit geval op een tegenstelling.
R
voorbeeld • De film leek heel boeiend, maar bleek uiteindelijk juist saai. • Hoewel Daisy ingetogen overkomt, kan zij ook erg uitbundig zijn. Antoniemen kun je soms herkennen door het gebruik van een voorvoegsel: voorbeeld niet-:
(niet-)bestaand, (niet-)alledaags
im-:
(im)moreel, (im)populair
on-:
(on)acceptabel, (on)leesbaar
a(n)-:
(a)sociaal, (an)alfabeet
de(s)-:
(de)monteren, (des)infecteren
il-:
(il)legaal
in-:
(in)direct, (in)formeel
ir-:
(ir)reëel, (ir)regulier
Opdracht 4 T1
B
1 Schrijf de vetgedrukte woorden uit tekst 3 over. 2 Van sommige vetgedrukte woorden vind je een antoniem in de tekst. Schrijf dit erachter. Kies voor de overige woorden een antoniem uit de lijst hieronder. Let op, in deze lijst staan een paar woorden te veel. formeel – want – passief – partijdig – toenmalig – mits 3 Leid met behulp van het antoniem de betekenis van het vetgedrukte woord af. Schrijf deze betekenis op.
Tekst 3 Tijdens de ledenvergadering van de voetbalvereniging houdt de secretaris nauwkeurig bij wie present is. Hij is meedogenloos: elk absent lid krijgt een rood kruisje voor zijn naam, tenzij hij zich netjes heeft afgemeld. In dat geval is hij mild en krijgt het lid alleen een klein streepje voor zijn naam. De secretaris is een traditioneel man, van de oude stempel. Hij heeft weinig affectie voor zijn vooruitstrevende voorgangster. Zij had de hele ledenadministratie omgezet in een digitaal systeem waar hij niks van begrijpt. Met veel moeite (en de hulp van zijn zoon) heeft hij alle bestanden uitgeprint, zodat hij het werk weer gewoon analoog kon doen. Overzichtelijk en eenvoudig. De voorzitter van de voetbalvereniging begrijpt weinig van zijn afkeer van de vorige secretaris. Hij vindt haar een vriendelijk meisje dat zich altijd actief inzet voor de club. Maar als voorzitter moet hij neutraal blijven, dus hij had besloten de secretaris niet op zijn chagrijnige gedrag naar haar aan te spreken. Althans, zolang hij zijn secretariële werk goed blijft doen.
86
17405_ONO2_1vwo_compleet boek.indb 86
26/06/15 13:24
2
Over taal
Opdracht 5 T1
I
Herschrijf tekst 4: vervang de vetgedrukte woorden door een antoniem.
Tekst 4 Gistermiddag hebben we na school bij Thijs thuis een nieuw racespel gespeeld. Mijn zus vindt karten kinderachtig, maar ik vind het gewoon een spannend spel. Als je het speelt, word je vanzelf vrolijk. Mijn zus speelt graag een spel waarbij ze veel moet denken. Met veel verrassende puzzels en moeilijke raadsels om op te lossen. Dat vind ik onbegrijpelijk.
Opdracht 6 T1
I
T2
Het woord gezond heeft twee antoniemen. 1 Schrijf beide antoniemen op. 2 Deze antoniemen zijn geen synoniemen van elkaar. Leg dit uit.
2.10 Taalbeschouwing Beeldtaal Opdracht 7 T1
B
Bekijk afbeelding 1 t/m 6. Schrijf van elk pictogram op waar je het kunt tegenkomen en wat het betekent.
Afbeelding 1
Afbeelding 2
Afbeelding 3
Afbeelding 4
Afbeelding 5
Afbeelding 6
Ook zonder woorden kun je iets duidelijk maken, bijvoorbeeld door een afbeelding te gebruiken. Dat heet beeldtaal. Als beeldtaal goed wordt gebruikt, kun je er heel snel informatie mee doorgeven. Bijvoorbeeld over hoe je je voelt, wat je moet doen (of juist niet) of wie iets heeft gemaakt. Ook mensen die een andere taal spreken, begrijpen direct wat er staat. Pictogrammen zijn voorbeelden van beeldtaal.
Opdracht 8 I
T
Ontwerp zelf een pictogram voor een van de volgende boodschappen: – Geen schoenen en tassen op tafel. – Op dit feest wordt geen alcohol geschonken. – Loop rustig in de gangen. – Ruim je eigen afval op.
87
17405_ONO2_1vwo_compleet boek.indb 87
26/06/15 13:24
Lezen
2
Soms is het niet nodig of mogelijk een tekst helemaal van begin tot eind te lezen. In deze paragraaf leer je dan ook hoe je snel een idee krijgt van het onderwerp van een tekst. In de volgende paragrafen Lezen leer je nog meer manieren waarop je een tekst kunt lezen en ook wanneer je voor een bepaalde manier kiest.
Voordat je aan deze paragraaf begint: • kun je het tekstdoel, de tekstsoort en de tekstvorm van een tekst benoemen. (blok 1)
2F
Aan het einde van deze paragraaf: • kun je met de stappen van oriënterend lezen het onderwerp van een tekst bepalen; • weet je wat een alinea is; • kun je een passend tussenkopje voor een alinea bedenken; • weet je dat een alinea over een deelonderwerp gaat.
2.11 Oriënterend lezen Opdracht 1 T 1
B
Bij deze opdracht werk je samen met een klasgenoot. 1 Dek tekst 5 af met een blaadje. Beantwoord de vragen en schrijf jullie idee over de inhoud van de tekst op. a Lees de tekst achter 1. Waarover gaat de tekst volgens jou? b Lees de tekst achter 2. Waarover gaat de tekst? Klopt je antwoord bij 1? Pas het antwoord zo nodig aan. c Lees de tekst achter 3. Geven de woorden nieuwe informatie? Klopt je antwoord bij 1 of 2 nog? Pas het antwoord eventueel aan. d Lees de tekst achter 4. Is er nieuwe informatie? Wat heeft deze informatie met je antwoord op de vorige stap te maken? e Lees de tekst achter 5. Welke nieuwe informatie is er? Voegt deze informatie iets toe? f Lees de tekst achter 6. Welke nieuwe informatie is er? Past deze informatie bij je idee over de inhoud van de tekst? g Lees de tekst achter 7. Welke nieuwe informatie is er? Past deze informatie bij je idee over de inhoud van de tekst? h Lees de tekst achter 8. Staat er nieuwe informatie in deze tekst? Klopt je idee over de inhoud van de tekst nog? i Lees de tekst achter 9. Geeft de bron nog nieuwe informatie? Zo ja, welke? j Kijk naar de afbeelding bij 10. Voegt de afbeelding nog informatie toe? 2 Schrijf je conclusie over de inhoud van de tekst op. Vul de volgende zin aan: Deze tekst gaat over … Gebruik maximaal tien woorden.
88
17405_ONO2_1vwo_compleet boek.indb 88
26/06/15 13:24
2
T2 I T1
Lezen
3 a Wat is het tekstdoel van deze tekst? b Wat is de tekstsoort van deze tekst? 4 Vergelijk jullie antwoorden met die van klasgenoten. 5 Wat weet je al over dit onderwerp? Schrijf op wat je al weet. 6 Wil je nog meer weten over dit onderwerp? Leg uit waarom wel of niet. 7 Welke informatie verwacht je onder de tussenkopjes ‘Stam en takken’, ‘Vuren’, ‘Lerende hersenen’, ‘Uitlopers en wortels’ en ‘Sterke hersencellen’ te krijgen?
Tekst 5 1
Hoe werkt jouw ‘breinfabriek’?
2 Er zijn ongeveer zestig tot honderd miljard hersencellen in je brein. We hebben twee hersenhelften, de linker- en de rechterhersenhelft. Die hersenhelften staan niet los van elkaar, en zijn eigenlijk één geheel. De vorm van de hersenen lijkt op het binnenste van een walnoot. Laten we eens een hersencel onder de loep nemen. 3
Stam en takken …………….…………….……………..………….………….………….…………
4
Vuren …………….…………….……………..………….………….………vuurt……… …………….…………….……………..………….………….………….…………
5
Lerende hersenen …………….…………….……………..………….………….………….…………
6
Uitlopers en wortels …………….…………….……………..………….………….………….…………
7
‘Sterke’ hersencellen …………….…………….……………..………….………….………….…………
8
us de volgende keer als je denkt: Oh, dat is zo moeilijk om te D leren, dat lukt me nooit!, moet je maar eens aan je brein denken. Juist door veel te oefenen, het uit te proberen en ermee te puzzelen, wordt je brein sterker. Er groeien meer takken en wortels aan je hersencellen en het paadje is een snelweg geworden.
9
Naar: Gerjanne Dirksen. Help, ik word slimmer! Begrijp het brein en leer beter.
10
89
17405_ONO2_1vwo_compleet boek.indb 89
26/06/15 13:24
Lezen
2
Als je snel wilt weten welk tekstdoel een tekst heeft en over welk onderwerp een tekst gaat, lees je een tekst oriënterend. Je beslist dan of je de tekst helemaal wilt lezen. Bij oriënterend lezen zet je de volgende stappen. Je bekijkt: • de titel. Deze staat boven de tekst en geeft óf aan waarover de tekst gaat óf juist niet om ervoor te zorgen dat je nieuwsgierig wordt naar de tekst. • de eerste zinnen. Deze geven je meestal een idee over het onderwerp van de tekst. • de tussenkopjes. Die maken duidelijk waarover de tekst gaat die eronder staat en ze maken een tekst overzichtelijker. • de laatste zinnen. Deze herhalen meestal waarover de tekst gaat. • de anders gedrukte woorden. Deze woorden zijn meestal belangrijk voor de inhoud van de tekst. • de illustratie. Een beeld kan extra informatie over het onderwerp geven of een tekst aantrekkelijker maken. • de bronvermelding. Deze geeft aan waar de informatie vandaan komt en of die betrouwbaar is. Oriënterend lezen
1
Hoe werkt jouw ‘breinfabriek’?
2 Er zijn ongeveer zestig tot honderd miljard hersencellen in je brein. We hebben twee hersenhelften, de linker- en de rechterhersenhelft. Die hersenhelften staan niet los van elkaar, en zijn eigenlijk één geheel. De vorm van de hersenen lijkt op het binnenste van een walnoot. Laten we eens een hersencel onder de loep nemen. 3 Stam en takken ………………………………………………………………………………………. 4 Vuren …………………………………………………………… vuurt …………………
titel
eerste zinnen
tussenkopje
anders gedrukte woorden
………………………………………………………………………………………. 5 Lerende hersenen ………………………………………………………………………………………. 6 Uitlopers en wortels ………………………………………………………………………………………. 7 ‘Sterke’ hersencellen ………………………………………………………………………………………. 8 Dus de volgende keer als je denkt: Oh, dat is zo moeilijk om te leren, dat lukt me nooit!, moet je maar eens aan je brein denken. Juist door veel te oefenen, het uit te proberen en ermee te puzzelen, wordt je brein sterker. Er groeien meer takken en wortels aan je hersencellen en het paadje is een snelweg geworden. 9
Naar: Gerjanne Dirksen. Help, ik word slimmer! Begrijp het brein en leer beter.
10 illustratie
laatste zinnen bronvermelding
90
17405_ONO2_1vwo_compleet boek.indb 90
26/06/15 13:24
2
Lezen
Opdracht 2 T1
B
1 Maak op basis van de theorie en de afbeelding over oriënterend lezen een stappenplan dat uit maximaal vijftig woorden bestaat. 2 Vergelijk je stappenplan met dat van een klasgenoot. 3 Wijzig als het nodig is je eigen stappenplan. 4 Schrijf het stappenplan achter in je schrift of op een aparte kaart, zodat je het altijd bij de hand hebt.
2.12 Onderwerp, deelonderwerp, alinea Nadat je de stappen van oriënterend lezen hebt gezet, kun je in één woord of in enkele woorden aangeven wat het onderwerp van de tekst is. Een onderwerp bestaat vaak uit verschillende deelonderwerpen. Een stukje tekst over een van die deelonderwerpen noem je een alinea. Een alinea begint altijd op een nieuwe regel. voorbeeld Onderwerp: leertips Deelonderwerpen: • mindmap maken • wrts gebruiken • herhalen
Tekst 6 Hoe werkt jouw ‘breinfabriek’?
5
10
15
Er zijn ongeveer zestig tot honderd miljard hersencellen in je brein. We hebben twee hersenhelften, de linker- en de rechterhersenhelft. Die hersenhelften staan niet los van elkaar, en zijn eigenlijk één geheel. De vorm van de hersenen lijkt op het binnenste van een walnoot. Laten we eens een hersencel onder de loep nemen. Stam en takken De vorm van een hersencel kun je vergelijken met de vorm van een boom. Er is een stam en er zijn takken. Die takken noem je dendrieten. De stam noem je het axon. De takken ontvangen informatie, net alsof het oortjes zijn. De stam met de boomwortels geeft informatie door aan andere cellen, net alsof het mondjes zijn. Zo ‘praten’ of communiceren hersencellen met elkaar. Je krijgt zo een heel netwerk van met elkaar pratende of babbelende neuronen. En bij dat babbelen zijn duizenden of miljoenen hersencellen betrokken. Dat noemt een breinonderzoeker een neuraal netwerk. De boom kan natuurlijk ook op zijn kant liggen!
91
17405_ONO2_1vwo_compleet boek.indb 91
26/06/15 13:24
Lezen
20
25
30
35
40
45
50
55
2
Vuren De hersencel kan contact maken met andere hersencellen, en daardoor een boodschap doorgeven. Als er contact wordt gemaakt tussen cellen en een boodschap wordt doorgegeven, zegt men wel dat de hersencel vuurt naar een andere cel. Er wordt een heel klein beetje elektriciteit doorgegeven. De totale hoeveelheid energie die je brein verbruikt in een uur kun je vergelijken met een lampje van 15 Watt dat een uur brandt. Lerende hersenen Er gebeurt van alles met je hersencellen als je iets onder de knie probeert te krijgen, iets nieuws wilt leren of iets oefent. In eerste instantie maken cellen met elkaar contact die daarvoor nooit eerder of zelden contact met elkaar hadden. Er worden nieuwe verbindingen gemaakt. Het contact is eerst zwak. Maar als steeds weer dezelfde cellen met elkaar contact maken, met elkaar babbelen en ‘vuren’, dan veranderen die cellen uiteindelijk. Uitlopers en wortels Wanneer je regelmatig hetzelfde oefent of uitprobeert, dan krijgen de takken (dendrieten) meer uitlopers en de stam (het axon) krijgt meer wortels. Er ontstaan meer mondjes en meer oortjes bij een hersencel. De hersencellen kunnen het signaal hierdoor makkelijker en sneller opvangen en doorgeven. Ze ‘praten’ makkelijker met elkaar. Het contact tussen de hersencellen die keer op keer contact met elkaar maken is sterker geworden. ‘Sterke’ hersencellen Breinprofessor Jaap Murre heeft het zo gezegd ‘Neuronen die samen vuren, worden goede buren’. De hersencellen zijn ‘sterker’ geworden. Het contact tussen die ‘buurcellen’ is beter geworden. Dingen die je eerst moeilijk vond om te leren, zijn dan veel makkelijker. Bijvoorbeeld wiskunde of Frans leren of moeilijke breuken maken of schaken of tennis. Als je hersencellen ‘sterker’ worden, kun je dingen steeds beter en wordt het makkelijker om meer te leren en bij te leren. De cellen worden aan elkaar verbonden in een sterk netwerk. Je kunt het vergelijken met een paadje dat je vaak loopt. Stel, je loopt door een veld met lange grashalmen. Je loopt er doorheen en in het begin is het maar een klein spoor. De eerste keer kun je nog net zien waar je hebt gelopen. Als je het paadje niet meer loopt, zie je er na een tijdje waarschijnlijk niets meer van. Maar als je er veel over loopt, wordt dat paadje uiteindelijk een heel grote weg. Dus de volgende keer als je denkt: Oh, dat is zo moeilijk om te leren, dat lukt me nooit!, moet je maar eens aan je brein denken. Juist door veel te oefenen, het uit te proberen en ermee te puzzelen, wordt je brein sterker. Er groeien meer takken en wortels aan je hersencellen en het paadje is een snelweg geworden. Naar: Gerjanne Dirksen. Help, ik word slimmer! Begrijp het brein en leer beter.
92
17405_ONO2_1vwo_compleet boek.indb 92
26/06/15 13:24
2
Lezen
Opdracht 3 T 1 B T2 T1 T2 T1 T2
1 Uit hoeveel alinea’s bestaat tekst 6? 2 Lees de titel van tekst 6. a Wat bedoelt de schrijver met breinfabriek? b Wat is de functie van de titel? Leg je antwoord uit. A De lezer nieuwsgierig maken. B Het onderwerp van de tekst noemen. 3 Lees de tekst onder het tussenkopje ‘Stam en takken’. a Welk verschil in betekenis is er tussen babbelen en praten? b Wanneer is er volgens de tekst sprake van een neuraal netwerk? c Is praten een synoniem voor communiceren? Leg uit waarom wel/niet. 4 Lees de tekst onder het tussenkopje ‘Vuren’. a Leg in eigen woorden uit wat er gebeurt als een hersencel vuurt. b Waarom staat het woord vuurt schuin gedrukt? c Wat is het deelonderwerp van dit deel? 5 Lees de tekst onder het tussenkopje ‘Lerende hersenen’. a Wat bedoelt de schrijver met ‘onder de knie krijgen’? b Leg in vier stappen uit wat er met je hersencellen gebeurt als je iets nieuws leert of iets oefent. T1 c Wat is het deelonderwerp van dit deel? 6 Lees de tekst onder het tussenkopje ‘Uitlopers en wortels’. Wat gebeurt er in je hersenen als je iets oefent? T2 7 Lees de tekst onder het tussenkopje ‘Sterke hersencellen’. Stel je voor: je oefent een week lang dertig Engelse woorden. Daarna gebruik je de woorden niet meer. Hoe ziet het ‘pad’ in je hersenen eruit? Is dat een ‘paadje’ of een ‘snelweg’? Gebruik voor je antwoord maximaal dertig woorden. I 8 a Vind je de titel goed bij de inhoud van de tekst passen? Leg je antwoord uit. T1 b Bedenk zelf een andere titel die bij de inhoud van de tekst past. T2 c Leg uit waarom je juist die titel hebt gekozen. T1 9 Welke nieuwe informatie ben je door de tekst te weten gekomen? T2 10 a Bedenk een vraag over de inhoud van de tekst. Schrijf deze vraag en het antwoord op. b Stel je vraag aan een klasgenoot en controleer zijn antwoord. Opdracht 4 T1
B
T2 T 1 I T2 T1 B
1 Bekijk de afbeelding, lees de titel en het eerste tussenkopje van tekst 7. Voorspel in een zin van maximaal vijf woorden het onderwerp van de tekst. 2 Zet één voor één de stappen van oriënterend lezen. Verander als het nodig is je antwoord op vraag 1. Lees de hele tekst. 3 Leg in eigen woorden uit wat bedoeld wordt met de vragen waren afgestemd op de verschillende leeftijdscategorieën. 4 Wat is een taboesfeer? 5 a Bedenk een tussenkopje voor de tekst van de alinea die begint met Sebastiaan weet. b Leg uit waarom je dat tussenkopje kiest. 6 Schrijf uit de tekst een synoniem voor wijsneuzen op.
93
17405_ONO2_1vwo_compleet boek.indb 93
26/06/15 13:24
Lezen
T2 T 1 T2 I
T1
B
2
7 Het tussenkopje ‘Geen wijsneuzen’ past boven de alinea. Leg uit waarom en gebruik twee voorbeelden uit de tekst. 8 a Wat is een vooroordeel? Gebruik maximaal 35 woorden voor de uitleg van dit woord. b Welk vooroordeel is er over hoogbegaafden? 9 a Vind jij SlimmerIQen een goed initiatief voor de doelgroep van hoogbegaafden? Leg uit waarom wel/niet. b Sebastiaan denkt dat het programma een goede manier is om vooroordelen over hoogbegaafden de wereld uit te helpen. Ben jij het met hem eens? Leg uit waarom wel/niet. 10 a Wat is het belangrijkste tekstdoel van tekst 7? b Leg uit waarom je voor dat tekstdoel kiest. c Wat is de tekstsoort? d Wat is de tekstvorm?
Tekst 7 SlimmerIQen Er zijn spelshows genoeg op de Nederlandse tv, maar er was er nog geen speciaal voor hoogbegaafden. Hoog tijd, vindt een bekende RTL-presentator. Want er zijn te veel vooroordelen over deze slimmeriken. Dus bedacht hij SlimmerIQen. Sebastiaan (13) is een van de kandidaten. ‘Ik was wel in voor wat uitdaging.’ 5
10
15
20
25
Alle leeftijden In SlimmerIQen nemen zestien hoogbegaafden van alle leeftijden het in verschillende rondes tegen elkaar op. Ze worden getest op algemene kennis, ruimtelijk inzicht en geheugen. Maar wacht eens even: alle leeftijden. Is dat niet oneerlijk? ‘Nee hoor’, verzekert Sebastiaan. ‘We werden in verschillende leeftijdscategorieën ingedeeld. Daarop waren de vragen ook afgestemd. Ik zat in de groep van dertien- tot twintigjarigen, maar een student weet niet per se meer dan ik. Veel komt toch aan op logisch en creatief denken. De oudere kandidaten hebben qua algemene kennis wel een voorsprong. Die hebben in hun leven al veel meer dingen opgepikt. Maar qua geheugen hebben zij natuurlijk weer een achterstand.’ Geen wijsneuzen SlimmerIQen is gemaakt in samenwerking met Mensa, de vereniging voor hoogbegaafden. Het doel van het programma is om hoogbegaafdheid uit de taboesfeer te halen. Hoe lastig vindt Sebastiaan het om over zijn hoogbegaafdheid te praten? ‘Niet. Ik ben een gewone jongen, alleen dan wat slimmer. Al vinden sommige mensen mij een nerd. Maar ik heb nooit last gehad van mijn hoogbegaafdheid. Ik vind het juist wel handig. Ik hoef nooit zo lang te leren terwijl anderen klagen dat ze uren boven hun boeken hangen. Veel van mijn vrienden zijn ook slim. Soort zoekt toch soort. Ik weet niet of zij ook hoogbegaafd zijn. Ze zijn nooit getest.’
94
17405_ONO2_1vwo_compleet boek.indb 94
26/06/15 13:24
2
30
35
40
Lezen
Sebastiaan weet het zelf sinds zijn zesde. ‘Ik verveelde me in groep 3 enorm en toen hebben mijn ouders me laten testen. Ik ben daarna naar een speciale basisschool voor hoogbegaafden gegaan. Nu zit ik op het gymnasium. Daar verveel ik me niet hoor, maar ik vind het niet bijzonder moeilijk. Ik kon dus wel wat meer uitdaging gebruiken. Daarom heb ik me voor deze quiz opgegeven.’ De vragen en opdrachten waren volgens Sebastiaan echt goed gemaakt. ‘Uitdagend, maar ook weer niet zo moeilijk dat het compleet kansloos was. Het enige wat ik lastig vond, was dat je soms iets onder tijdsdruk moest doen.’ En is zo’n programma een goede manier om eventuele vooroordelen over hoogbegaafden de wereld uit te helpen? ‘Dat denk ik wel. Wat volgens mij het grootste vooroordeel is dat er over hoogbegaafden bestaat? Dat we betweters zijn. Dat is dus niet zo.’ Uit: Maartje Dammers, ‘Ik ben een gewone jongen, alleen dan wat slimmer.’ In: 7Days.
Opdracht 5 T 1 B T2 I B T1 T2
I
T1
T2
B I
1 Oriënteer je op de inhoud van tekst 8. Zet één voor één de stappen van oriënterend lezen. 2 a Beschrijf in maximaal vijf woorden het onderwerp van de tekst. b Wat is de functie van de titel? c Uit hoeveel alinea’s bestaat de tekst? 3 a Schrijf op wat jij al over het onderwerp weet. b Wat verwacht je over het onderwerp te weten te komen? Lees de hele tekst. 4 Is bespieden (r. 14) een synoniem voor observeren (r. 3)? Leg je antwoord uit. 5 a Waarom lijkt het geen zin te hebben om achter in een klaslokaal te turven als manier van onderzoek? b Waardoor herkent Patrick van Veen in een klaslokaal wel de pesters en slachtoffers? 6 a De tussenkopjes zijn vragen. Passen de vragen goed bij de belangrijkste informatie van de tekst eronder? Leg je antwoord uit. b Bedenk in de plaats van elk tussenkopje een ander tussenkopje dat past bij de belangrijkste informatie van de tekst eronder. Je formuleert geen nieuwe vraag en gebruikt maximaal vier woorden per kopje. 7 Welke reden kunnen pesters voor hun pestgedrag hebben? 8 Welke dingen heeft het onderzoek opgeleverd? 9 a Beschrijf in eigen woorden wat een pestsensor is. b Is een pestsensor de oplossing tegen pesten volgens jou? Leg uit waarom wel/niet. 10 Vind je de titel goed bij de tekst passen? Leg je antwoord uit. 11 Bedenk twee vragen bij de tekst. Schrijf de vragen en de antwoorden daarbij. 12 a Stel je vragen aan een klasgenoot. b Controleer zijn antwoorden.
95
17405_ONO2_1vwo_compleet boek.indb 95
26/06/15 13:24
Lezen
2
Tekst 8 Het zijn net apen
5
10
15
20
25
30
35
Apies kijken. Dat deed bioloog Patrick van Veen regelmatig. Door ze te observeren leerde hij bijvoorbeeld een hoop over hun pestgedrag. Omdat pesten op scholen ook zo’n belangrijk thema is, besloot de onderzoeker zich te verplaatsen naar de klas. ‘Grappig genoeg is er wereldwijd pas twee keer een vergelijkbaar onderzoek bij mensen gedaan. Onderzoek doen door achter in de klas te gaan zitten en ouderwets te turven, dat gebeurt niet zo vaak’, vertelt Van Veen. Misschien niet zo gek: we weten allemaal dat pestkoppen zich liever niet voor de neus van de leraar misdragen. Een klaslokaal lijkt dus niet de ideale plek om pesters te bespieden. Maar wie met een getraind oog kijkt ziet meer, zo blijkt. Van Veen ontdekte dat je slachtoffers en pesters ook in het klaslokaal wel degelijk kunt herkennen. Wat werd er onderzocht? Gedurende twee weken werd alles wat de leerlingen deden bijgehouden. ‘We gebruikten testdagen om kinderen te laten wennen aan onze aanwezigheid, en om een paar pesters, slachtoffers en neutrale kinderen te selecteren. Voor we hen gingen volgen, bespraken we de ervaringen met de docent en lieten we de leerlingen een lijstje invullen.’ Van Veen observeerde kinderen van rond de elf jaar, maar wil in een later stadium ook middelbare scholen onderzoeken. ‘Pubers zijn lastiger te volgen, omdat ze per dag op veel meer plekken zijn.’ En, wat kwam eruit? Pestgedrag ziet er bij mensen precies zo uit als bij apen, zegt Van Veen: ‘Pesters vertonen vaak storend gedrag. Springen, gillen en de les in de war sturen bijvoorbeeld. Ze kijken ook vaak naar buiten. Slachtoffers zitten opvallend vaak zonder reden aan hun haren of kleding, of ze focussen overdreven op een tekening of huiswerk.’ Dus we kunnen pesters herkennen. En nu? ‘Nu kunnen we gerichtere vragen stellen. Ik zou bijvoorbeeld graag willen weten waarom deze leerlingen pesten’, vertelt Van Veen. Hij heeft al wel een idee: ‘Voor apen is pesten een soort ontdekkingstocht. Hoe vaak kan ik jou stompen voor je kwaad wordt? Dat vindt een aap fijn om te weten. Het leert hem waar hij zelf staat.’ Het testen van een nieuwe leraar, een populaire hobby onder pubers, is volgens Van Veen net zoiets. Hoe ver kun je gaan?
96
17405_ONO2_1vwo_compleet boek.indb 96
26/06/15 13:24
2
40
45
Lezen
Oké, maar wat hebben we daar nu aan? Hoe meer je te weten komt over de motieven, hoe gerichter je kunt proberen pesten tegen te gaan. ‘Ik was een keer bij een leerkracht die steeds net ingreep voor er gepest kon worden. Alsof ze een extra sensor had. Jammer voor mij. Ik wilde dat pestgedrag juist observeren. Maar het was wel heel bijzonder’, vertelt Van Veen. Zijn onderzoek leverde een heldere definitie van pestgedrag op, en een instrument om slachtoffer- en pestgedrag te herkennen. Klinkt simpel, maar zoiets bestond nog helemaal niet. De bioloog wil deze hulpmiddelen toegankelijk maken, zodat docenten allemaal zo’n pestsensor kunnen ontwikkelen. ‘Een soort handboek, het liefst online, want dan kan ik de informatie steeds updaten.’ Uit: Malou van Zwieten. Het zijn net apen. In: 7Days.
Opdracht 6 I T2 T1
B
I
Je hebt tekst 8 helemaal gelezen. Beantwoord de volgende vragen. 1 a Waar gaat de tekst over? Vat de tekst samen in maximaal 55 woorden. b Wat ben je te weten gekomen door het lezen van de tekst? 2 a Wat is het tekstdoel volgens jou? b Wat is de tekstsoort? 3 a Klopte je voorspelling van het onderwerp van de tekst? b Heb je problemen ervaren bij het begrijpen van woorden en delen van zinnen? c Zou je een ander deze tekst aanraden? Leg uit waarom wel/niet.
97
17405_ONO2_1vwo_compleet boek.indb 97
26/06/15 13:24
Lezen
2
Opdracht 7 T1
B
T2
I
T1 B T2 T1
1 Is het mogelijk bij tekst 9 één voor één de stappen van oriënterend lezen te zetten? Leg je antwoord uit. 2 Lees de tekst. a Bedenk voor de woorden ontward (titel), in zwang raakten (r. 1) en beheersen (r. 4) makkelijker woorden of omschrijvingen. b Waarom mochten zeelui alleen op het schip als ze de verschillende typen knopen beheersten? 3 a Kun jij na het lezen van de tekst aan iemand uitleggen wat een platte knoop, een schootsteek, een paalsteek of een mastworp is? Leg je antwoord kort uit. b Wat zou het uitleggen makkelijker maken? 4 a Uit welke bron komt tekst 9? b Is de bron bestemd voor een breed of een kleiner gespecialiseerd publiek? Leg je antwoord uit. c Is tekst 9 voor hetzelfde publiek als bij antwoord b geschreven? Leg je antwoord uit. 5 a Wat is het tekstdoel? b Wat is de tekstsoort?
Tekst 9 Scheepsknopen ontward
5
10
15
Voordat metalen bevestigingsmiddelen en kabels in zwang raakten, was het leggen van knopen de enige manier om zeilen, materieel en voorraden aan boord van zeeschepen vast te maken. Zeelui moesten verschillende typen knopen beheersen, wilden ze door de kapitein op het schip worden toegelaten. Tegenwoordig gebruiken vooral watersportliefhebbers en wedstrijdzeilers de oude knopen nog naast modernere bevestigingsmiddelen. Er zijn veel soorten knopen. Op schepen worden vooral steken, verbindingsknopen en lussen gebruikt De populairste knopen zijn de platte knoop, schootsteek, de paalsteek en de mastworp. Om de zeilen te spannen of om onderdelen van het schip (zoals de zijzwaarden) vast te maken, kun je ook andere knopen kiezen, zoals de trompetsteek (om een touw in te korten) en de overhandse achtknoop. Verder werden (en worden) knopen vaak gebruikt om een boot aan de ringen of de meerpalen op de kade te leggen. Een bekende knoop hiervoor is de slipsteek. Deze heeft een lus die je makkelijk lostrekt als je weggaat. Uit: Scheepsknopen ontward. In: Know how.
98
17405_ONO2_1vwo_compleet boek.indb 98
26/06/15 13:24
2
Schrijven
Goede teksten schrijven is een hele kunst. Die kunst ga je stap voor stap leren. Bij het schrijven van een tekst moet je rekening houden met verschillende onderdelen, zoals de indeling van de tekst, de eisen van de tekstsoort, de taalverzorging. In deze paragraaf leer je de opbouw van een aantal informatieve teksten en een aandachtspunt voor taalverzorging.
Voordat je aan deze paragraaf begint: • kun je het taalgebruik voor je publiek bepalen; (blok 1) • kun je een tekst schrijven waarvan de inhoud bij het schrijfdoel past. (blok 1)
2F
Aan het einde van deze paragraaf: • kun je het schrijven van een informerende tekst voorbereiden; • kun je het onderwerp en de deelonderwerpen voor je tekst bepalen; • kun je een tekst in alinea’s verdelen; • kun je een tekst herschrijven op basis van feedback; • kun je verschillende soorten informerende teksten schrijven.
2.13 Voorbereiding op het schrijven Informerende teksten, zoals nieuwsberichten en informatieve teksten in kranten, hebben als doel de lezer iets nieuws te laten weten. Voor het schrijven van deze teksten beantwoord je van tevoren in elk geval de 5W+1H-vragen.
Wie? Wat? Waar? Wanneer?
De antwoorden op de vragen gebruik je voor je tekst. In een informerende tekst staat alleen informatie.
Waarom? Hoe?
Informerende tekst
99
17405_ONO2_1vwo_compleet boek.indb 99
26/06/15 13:24
Schrijven
2
Opdracht 1 T1
T
T2
I T1
1 Kies een van de vier afbeeldingen 7 t/m 10. 2 a Stel bij de afbeelding de 5W+1H-vragen. b Schrijf de antwoorden op de 5W+1H-vragen onder elkaar. Deze antwoorden zijn de informatie voor de tekst. 3 Voordat je start met schrijven, maak je een overzicht. a Schrijf in een paar woorden op met welke informatie je gaat beginnen. b Bepaal de volgorde van de informatie en schrijf de punten in een paar woorden in je overzicht. 4 Schrijf de tekst. 5 Lees je tekst goed door. a Staat de informatie in de goede volgorde? b Krijgt de lezer antwoord op de 5W+1H-vragen? c Pas de tekst aan als dat nodig is.
Afbeelding 7
Afbeelding 8
Afbeelding 9
Afbeelding 10
Opdracht 2 T1
I
T2 I T
1 a Ruil je tekst met die van een klasgenoot. b Lees de tekst van je klasgenoot goed door. Beantwoord de vragen 5a en 5b van opdracht 1 voor de tekst van je klasgenoot. c Schrijf je feedback in en/of onder de tekst. d Geef de tekst met je feedback terug aan je klasgenoot. 2 a Lees de feedback van je klasgenoot. b Herschrijf je tekst.
100
17405_ONO2_1vwo_compleet boek.indb 100
26/06/15 13:25
2
Schrijven
2.14 Informerende teksten: nieuwsbericht en e-mail Een nieuwsbericht heeft altijd een duidelijk onderwerp. Dat zie je meestal terug in de titel. Aan de hand van de antwoorden op de 5W+1H-vragen bepaal je deelonderwerpen. Deze beschrijf je in de alinea’s van de tekst. Je begint een nieuwsbericht meestal met een alinea waarin heel beknopt de 5W+1H-vragen zijn beantwoord. Titel
O
.................................................................................................................................................................................. ..................................................................................................................................................................................
N
........................ .................................................................................................................................................................................. ..................................................................................................................................................................................
alinea/deelonderwerp 1
........................ .................................................................................................................................................................................. ..................................................................................................................................................................................
alinea/deelonderwerp 2
........................ .................................................................................................................................................................................. ..................................................................................................................................................................................
alinea/deelonderwerp 3
D E R W E
.................................................................................................................................................................................. ..................................................................................................................................................................................
R
Bron
P
Opdracht 3 I T2
1 Bekijk het schema van afbeelding 11. 2 Bepaal per onderdeel het hokje dat past bij jou. 3 Bepaal bij welk onderdeel of bij welke onderdelen je op het eind van het blok een hokje wilt opschuiven. 4 Schrijf op bij welk onderdeel je jezelf wilt verbeteren. Bewaar deze aantekening(en) goed. Bij opdracht 12 heb je ze nodig. Opdracht 4 ##XRUB##
T1
I B
I
T
I
1 a b c d
Lees je eigen tekst van opdracht 2 nog een keer. Over welk onderwerp gaat de tekst? Schrijf dit in maximaal vijf woorden op. Welke deelonderwerpen herken je in de tekst? Schrijf deze op. Verdeel de tekst in alinea’s. Als je bij een deelonderwerp maar een paar regels tekst hebt, voeg dan twee deelonderwerpen samen tot een nieuw (groter) deelonderwerp. 2 Bedenk bij het onderwerp een titel. 3 a Herschrijf de tekst als een nieuwsbericht voor de website van de plaatselijke krant. b Schrijf de titel boven de tekst. c Schrijf aan het begin van de eerste alinea de plaatsnaam waar je schrijft en je naam. d Verdeel de tekst per deelonderwerp in alinea’s. 4 Lees je tekst nog een keer goed door en verbeter hem als het nodig is.
101
17405_ONO2_1vwo_compleet boek.indb 101
26/06/15 13:25
Schrijven
2
Rubrics Schrijven onderdeel
nr. 1F
op weg naar 2F
2F
inhoud
4
Het doel van mijn tekst is met wat moeite te ontdekken.
Het doel van mijn tekst is in grote lijnen duidelijk.
Het doel van mijn tekst is duidelijk en mijn tekst is goed afgestemd op het schrijfdoel.
structuur
10 Ik verdeel mijn tekst in alinea’s. Regelmatig beginnen de zinnen binnen een alinea op een nieuwe regel waar dat niet hoort. De scheiding tussen twee alinea’s is regelmatig op een plek waar die niet hoort.
Ik verdeel mijn tekst in alinea’s. Soms beginnen de zinnen binnen een alinea op een nieuwe regel waar dat niet hoort. De scheiding tussen twee alinea’s is soms op een plek waar die niet hoort.
Ik verdeel mijn tekst in correcte alinea’s. De zinnen binnen een alinea volgen elkaar op.
publiekgerichtheid
13 Ik kan het publiek steeds vaker aanspreken op een manier die bij hen past. Ik kan al beter de goede toon kiezen.
Ik spreek het publiek aan op een manier die meestal bij hen past. Ik kies de goede toon.
Ik spreek het publiek aan op een manier die bij hen past. Ik kies de goede toon.
woordenschat
14 Ik gebruik vooral woorden die vaak voorkomen. Ik gebruik woorden die te moeilijk/te makkelijk zijn.
Ik gebruik ook woorden die minder vaak voorkomen en varieer mijn woordgebruik een beetje. Ik gebruik steeds minder woorden die te moeilijk/ te makkelijk zijn.
Ik varieer mijn woordgebruik goed en gebruik ook woorden die niet zo vaak voorkomen. Soms maak ik nog fouten met uitdrukkingen. Ik gebruik geen woorden die te moeilijk/te makkelijk zijn.
taalverzorging
15 Alle zinnen beginnen met een hoofdletter en eindigen met een punt. In de rest van de interpunctie maak ik nog vaak fouten. Ik maak mijn zinnen steeds minder vaak te lang/te kort.
Alle zinnen beginnen met een hoofdletter en eindigen met een punt. In de rest van de interpunctie maak ik soms nog fouten. Ik maak mijn zinnen niet te lang/te kort.
Mijn interpunctie is meestal goed. De interpunctie maakt het makkelijk om de tekst te volgen. Ik maak mijn zinnen niet te lang/te kort.
16 Ik maak nog regelmatig Ik maak bijna geen fouten Ik gebruik altijd fouten in de zinsbouw. Mijn meer in de zinsbouw. goedlopende en tekst is wel goed te begrijpelijke zinnen. begrijpen. Afbeelding 11
102
17405_ONO2_1vwo_compleet boek.indb 102
26/06/15 13:25
2
Schrijven
Opdracht 5 T1
I
T2 I T
1 Lees tekst 10. 2 Het lijkt je interessant deel te nemen aan het jongerenpanel en iets aan een goed doel bij te dragen. Je hebt nog wel een aantal vragen. Daarom besluit je de organisatie een e-mail te sturen. Bedenk zes vragen voor de e-mail. Gebruik daarvoor de 5W+1H-vragen. 3 Bereid het schrijven voor. Schrijf de zes vragen op met een korte toelichting erbij. 4 Zet de informatie voor je e-mail in de goede volgorde. 5 Schrijf de eerste versie van je e-mail. – Schrijf alle informatie in de goede volgorde op. – Verdeel de tekst per deelonderwerp in alinea’s. – Maak begrijpelijke zinnen. – Houd rekening met je doel en publiek.
Tekst 10 UNICEF jongerenpanel UNICEF werkt wereldwijd aan een beter leven voor kinderen. En wie anders weet wat belangrijk is voor kinderen dan jonge mensen zelf? Daarom heeft UNICEF het jongerenpanel in het leven geroepen. Het UNICEF jongerenpanel bestaat uit tien jongeren tussen de 13 en 18 jaar die meepraten, meedenken en meebeslissen met UNICEF. Rachna: ‘Ik heb heel veel geleerd over het werk van UNICEF. Niet alleen in de wereld, maar ook hier in Nederland. Alle inspirerende verhalen van collega’s die we op het hoofdkantoor te horen hebben gekregen, hebben me veel geleerd over wat voor een geweldige organisatie UNICEF is!’ Esmee: ‘Ik leerde dat je met samenwerken veel verder komt, want mensen helpen kun je niet alleen.’ Koen: ‘Het meest fantastische vond ik toch echt dat we over iets mee mochten denken of mee mochten beslissen en er ook echt naar geluisterd werd. En dat zodra het definitieve plan werd gepresenteerd, er echt elementen in zaten die wij bedacht hadden.’ Nieuwsgierig geworden naar dit jongerenpanel? Heb je vragen? Stuur een mail aan jongerenpanel@unicef.nl.
Van: www.unicef.nl.
103
17405_ONO2_1vwo_compleet boek.indb 103
26/06/15 13:25
Schrijven
2
Opdracht 6 T2
I
1 Vorm met drie klasgenoten een groepje. 2 a Geef jullie e-mail aan elkaar door, zodat je alle teksten hebt gelezen. b Let bij het lezen op de inhoud, op de alinea’s en het taalgebruik. Gebruik voor je feedback de rubrics Schrijven (afbeelding 11). 3 Schrijf bij elke e-mail twee punten op die je goed vindt en twee punten die anders moeten. 4 a Maak met elkaar op een apart papier een overzicht van de punten die jullie goed vinden. b Maak ook een overzicht van de punten die anders moeten. 5 Selecteer de belangrijkste aandachtspunten voor het schrijven van een e-mail aan een bedrijf of stichting. 6 Lees de theorie hierna en vergelijk jullie lijst met de theorie.
Afspraken en regels Schrijven 3 Als je informatie wilt geven of vragen kun je een e-mail schrijven. Meestal schrijf je dan een e-mail aan een bedrijf of aan iemand die je niet goed kent. Voor zo’n e-mail moet je een paar regels goed onthouden. • Schrijf in de onderwerpregel het onderwerp van je e-mail. • Begin de e-mail met een aanhef (Beste meneer De Groot, Beste mevrouw Van Belzen, Geachte meneer/mevrouw,). Je begint de aanhef altijd met een hoofdletter. Achter de aanhef zet je een komma en je drukt twee keer op enter. • Schrijf in de eerste zinnen wat het onderwerp is en waarom je de e-mail schrijft. • Verdeel de tekst van je e-mail in alinea’s. • Eindig je e-mail met een slotzin. Druk daarna twee keer op enter. • Sluit af met de slotformule: Met vriendelijke groet, • Schrijf je naam en eventueel telefoonnummer op. • Gebruik beleefde taal.
R
Opdracht 7 T2
B
I T2
T I
1 Bekijk de e-mail die je bij opdracht 5 hebt geschreven nog een keer. a Heb je in je e-mail de regels uit de theorie toegepast? b Heb je de vragen voldoende toegelicht, zodat duidelijk is wat je wilt weten en waarom dat is? 2 Herschrijf de e-mail als dat nodig is en pas de regels allemaal toe. 3 Lees je e-mail goed door en beoordeel hem aan de hand van het beoordelingsmodel in de uitwerkingen.
104
17405_ONO2_1vwo_compleet boek.indb 104
26/06/15 13:25
2
Schrijven
2.15 Taalverzorging Afspraken en regels Schrijven 4 In een informerende tekst schrijf je meestal over een onderwerp waar je veel vanaf weet. Je moet dan extra rekening houden met de woorden die je gebruikt. Woorden die voor jou bekend zijn, zijn soms voor de lezer helemaal niet bekend. Verder moet je niet te lange zinnen maken in je tekst. De lezer raakt dan de draad kwijt en stopt met lezen.
R
voorbeeld Te lange zin Bij het bedenken van de invulling van een leuke avond voor onze klas gisteren had je om de meningen van iedereen te verzamelen beter gebruik kunnen maken van die handige Post-its dan de briefjes en potjes lijm die je nu hebt gebruikt, want die handige papiertjes die bedoeld zijn voor notities hebben een plakstrip waarmee je ze gemakkelijk zonder dat je zit te knoeien op grote vellen papier of ergens anders op kunt plakken en als het moet weer verwijderen.
voorbeeld Herschreven zin Gisteravond had je voor het verzamelen van de ideeën voor de invulling van een leuke avond beter Post-its kunnen gebruiken. Deze handige papiertjes kun je vanwege de plakstrip zonder geknoei opplakken en weer verwijderen.
Opdracht 8 T1
B
Herschrijf de volgende zinnen. – Schrijf een eenvoudiger woord op voor de vetgedrukte woorden. – Vervang een te lange zin zo nodig door een aantal kortere zinnen. 1 De staatssecretaris heeft de feedback op haar nieuwe wetsvoorstel verwerkt en bij de evaluatie vervolgens haar keuzes gemotiveerd. 2 Een groep dierenbeschermers heeft zich de afgelopen twee jaar intensief beziggehouden met een onderzoek waarbij ze het leven van circusdieren onder de loep namen, omdat er signalen waren waaruit bleek dat veel circussen in toenemende mate een prominentere rol aan de wilde dieren gaven, terwijl er sporadisch aandacht schijnt te zijn voor de leefomstandigheden van deze dieren. 3 Tijdens de introductie van de wet op het verbod van wilde dieren in het circus heeft de secretaris veel tegengestelde reacties geturfd. 4 Opmerkelijk is dat veel aanwezigen impulsief reageren en aangeven dat ze zich niet op de voor- en nadelen georiënteerd hebben. 5 Op basis van de geselecteerde en overwegend globale informatie kan ik in dit stadium van het onderzoek alleen nog maar neutraal zijn.
105
17405_ONO2_1vwo_compleet boek.indb 105
26/06/15 13:25
Schrijven
2
Opdracht 9 T 1
I
1 Ruil je herschreven zinnen met die van een klasgenoot. 2 Lees de zinnen van je klasgenoot en beantwoord de volgende vragen: – Staat alle informatie in de herschreven tekst? – Staat de informatie in een begrijpelijke volgorde? – Is voor de vetgedrukte woorden een goed alternatief gekozen? – Heb je nog andere opmerkingen? Licht je antwoord toe. 3 Geef de zinnen en je opmerkingen terug aan je klasgenoot. 4 Herschrijf je zinnen als je vindt dat je klasgenoot goede opmerkingen heeft gemaakt.
Eindopdracht Toets Opdracht 10
T1 T2
B I T
I
Lees tekst 11. In deze blog vertelt Lucas over restjes voedsel en de ideeën die hij heeft om voedselverspilling tegen te gaan. In de laatste alinea stelt hij een aantal vragen aan de lezer. Je hebt wel een antwoord op zijn vragen, dus je laat hem weten wat je van zijn ideeën vindt. 1 Schrijf de vragen uit het slot van tekst 11 op. 2 Beantwoord elke vraag. Je schrijft je eigen antwoord op. 3 Bepaal het onderwerp en de deelonderwerpen voor je tekst. 4 Schrijf voor elke alinea een kladversie en verwerk hierin de deelonderwerpen. 5 Bedenk voor je e-mail aan Lucas een eerste zin en een afsluitende zin. In de eerste zin noem je het onderwerp. In de tweede zin het doel van je e-mail. 6 Schrijf de e-mail aan Lucas. – Houd je aan de regels voor de e-mail. – Verdeel de tekst goed in alinea’s. – Maak niet te lange zinnen. – Gebruik passende woorden. – Schrijf de informatie in een begrijpelijke volgorde. 7 Controleer je e-mail en verbeter hem als dat nodig is. Opdracht 11
T2
I
1 Vond je het makkelijk of moeilijk om informatie bij de onderdelen van je tekst te bedenken? Leg je antwoord met voorbeelden uit. 2 Vond je het makkelijk of moeilijk om deelonderwerpen bij de informatie op te schrijven? Leg je antwoord met voorbeelden uit. 3 Vond je het makkelijk of moeilijk om een e-mail volgens de regels te schrijven? Leg je antwoord met voorbeelden uit. Opdracht 12
T 2
I
1 2 3 4
Bepaal voor de onderdelen van afbeelding 11 het hokje dat nu bij jou past. Neem je aantekeningen van opdracht 3 voor je. Heb je jezelf verbeterd? Waarom wel/niet? Wat ga je de volgende keer verbeteren of anders doen?
106
17405_ONO2_1vwo_compleet boek.indb 106
26/06/15 13:25
2
Schrijven
Tekst 11 Restjes eten Na het avondeten hebben wij vaak wat eten over. ‘Zonde om weg te gooien’, zegt mijn vader dan. Vervolgens stopt hij het in een bakje dat hij achter in de koelkast een plekje geeft. We vergeten het bakje en een week later haalt mijn moeder het eruit. De stinkende beschimmelde massa gaat meteen de prullenbak in. De poging om verspilling tegen te gaan, loopt weer in de soep … Het beste is natuurlijk om precies die hoeveelheid te kopen en klaar te maken, die je ook werkelijk gaat opeten. Dat is haast onmogelijk, want je weet nooit van tevoren hoeveel trek iedereen heeft. Oplossingen voor voedselverspilling Zou een deal met de buren niet handig zijn? Zij brengen ons hun restjes en op die dag kopen wij wat minder in. Maar als ze een keer niks overhebben zijn we de klos, en bovendien, als we zo’n afspraak hebben gaan de buren waarschijnlijk automatisch al meer koken. Nee, de oplossing moet gemakkelijker zijn. Wat dacht je van een centraal inleverpunt in elke wijk waar iedereen zijn restjes dumpt? Daar kan een restaurant van worden opgericht, of een machine die al het eten tot een grote soep verwerkt. Dan gooi je aan de ene kant je eten erin en aan de andere kant komt er een soep uit. Waarschijnlijk gaan alle wijkbewoners wel direct over hun nek bij het zien van een groenig drabje waarin zo’n 70 verschillende maaltijden in zijn verwerkt, waarvan 32 over de datum. Wellicht zitten er ook nog wat hondendrollen en bladeren in, die door kwajongens in de machine zijn gegooid. 50 kilo per persoon Ik heb het nu alleen over de voedselverspilling in ons gezin, maar dit komt natuurlijk bij vrijwel elk gezin voor. In elke straat, in elke stad en de gehele westerse wereld. In Nederland wordt jaarlijks 50 kilo eten per persoon weggegooid. 50 kilo, onvoorstelbaar! En dat terwijl een groot deel van de bevolking het met heel weinig eten moet doen. Hier moet echt een goede oplossing voor komen, en wel gauw ook. Varken Mijn ideeën zijn leuk bedacht, maar niet erg praktisch. Tot er een goed idee komt van een natuurkundig-biologisch genie, moeten we waarschijnlijk maar onze eigen oplossingen aanhouden. Zo is kliekjesdag bijvoorbeeld helemaal geen slecht idee. De inlevermachine laat ik maar zitten, wegens gebrek aan belangstelling. Maar hé? Wat dacht je van een varken in je tuin, die alle restjes opeet en omzet in varkensvlees? Herken je voedselverspilling? Wat vind je ervan en wat vind je van mijn ideeën? Heb jij een ander idee? Laat het me weten. Stuur je idee naar restjeseten@ lucas.nl. Uit: Lucas Versteeg, Restjes eten. In: 7days.
107
17405_ONO2_1vwo_compleet boek.indb 107
26/06/15 13:25
Spreken, kijken en luisteren
2
Als je naar een programma kijkt of luistert, kun je vaak in één woord of enkele woorden zeggen waar het over gaat. In de paragraaf Lezen heb je gezien hoe je het onderwerp en de deelonderwerpen van een tekst kunt vinden. Als je zelf een presentatie houdt, is ook die opgebouwd rond een onderwerp en enkele deelonderwerpen.
Voordat je aan deze paragraaf begint: • kun je het doel en het publiek van een programma benoemen. (blok 1)
2F
Aan het einde van deze paragraaf: • kun je verklaren wat je luisterdoel is; • ken je drie verschillende luistermanieren en weet je wanneer je ze toepast; • kun je het onderwerp van een (luister)fragment benoemen; • kun je een fragment kort in eigen woorden samenvatten; • ken je het verschil tussen formeel en informeel taalgebruik; • kun je een korte informatieve presentatie houden.
2.16 Kijken en luisteren Luisterdoelen en luistermanieren Als je luistert naar een spreker, bijvoorbeeld naar je docent of naar een radioprogramma, dan heb je ook altijd een doel. Dit is je luisterdoel.
Opdracht 1 T1
I B
1 In het vorige blok heb je geoefend met de verschillende doelen van (gesproken) teksten. Zijn deze tekstdoelen ook te gebruiken als luisterdoelen? Leg uit waarom wel/niet. 2 Welk luisterdoel heb jij in de volgende situaties? Licht je antwoord elke keer toe. a Je biologieleraar doet voor hoe je een proef moet uitvoeren. Je moet het daarna zelf doen. b Noah en Luc waren te laat met het inleveren van een werkstuk en hebben daarom een onvoldoende gekregen. Ze ruziën over wie de schuldige is. Jij bent nieuwsgierig wie er gelijk heeft, dus je luistert naar alle details van hun discussie. c Je luistert naar je mentor die uitgebreid aan de klas vertelt wanneer het schoolfeest is en wat het thema is dit jaar. Je kunt alles ook nalezen op de website van school. d Je zapt langs alle radiozenders om te horen of er ergens goede muziek tussen zit. 3 Kijk nog eens naar de situaties bij vraag 2. Luister je in alle situaties altijd even goed naar alles wat er gezegd wordt of maak je verschil? Licht je antwoord toe. 4 Lees de theorie over luistermanieren. Op welke manier luister je in de situaties bij vraag 2?
108
17405_ONO2_1vwo_compleet boek.indb 108
26/06/15 13:25
2
Spreken, kijken en luisteren
Je kunt op verschillende manieren luisteren: globaal, precies en selectief. R
luistermanier
uitleg
voorbeeld
globaal
in grote lijnen een spreker volgen
Je wilt weten waar een interview over gaat of je kijkt naar hoe een spreker zich gedraagt. Je let alleen op de belangrijkste zaken.
precies
nauwkeurig luisteren, je moet de tekst Je kijkt en luistert nauwkeurig naar een kunnen samenvatten instructiefilmpje over het bakken van een appeltaart, zodat je precies weet welke ingrediënten je nodig hebt en hoe je de taart bereidt.
selectief
gericht zoeken naar uitspraken of beweringen; je hebt maar een klein beetje informatie nodig
Je toneeldocent maakt een lijst met namen bekend van mensen die een rol krijgen in de komende musical. Je luistert alleen of hij jouw naam ook noemt.
Opdracht 2 T1
B
Lees de volgende drie situaties en beschrijf hoe je luistert: globaal, precies of selectief. 1 Je luistert naar het journaal. Je docent heeft je de opdracht gegeven om het onderwerp van één nieuwsitem uit het journaal te onthouden. 2 Een maand of drie geleden is je nicht op schoolkamp geweest. Je broer gaat binnenkort op hetzelfde kamp en hij vroeg aan jou of je haar kon vragen hoe het was. Je nicht geeft je een veel te gedetailleerd verslag, van minuut tot minuut. Eigenlijk interesseert het je geen snars, maar je wilt je broer straks wel iets kunnen vertellen. 3 Je beste vriend zit op karate. Hij vertelt over zijn training en het aankomend toernooi. Jij vindt karate ook heel erg leuk, wilt er ook graag op, dus zijn verhalen interesseren je mateloos.
Onderwerp en deelonderwerpen Net als teksten hebben televisieprogramma’s of filmpjes ook een onderwerp, dat uit verschillende deelonderwerpen kan bestaan. Bij het onderdeel Lezen staat hoe je een onderwerp kunt vinden en hoe je het moet omschrijven. Zo kort mogelijk geef je aan waar een tekst (of fragment of programma) over gaat.
109
17405_ONO2_1vwo_compleet boek.indb 109
26/06/15 13:25
Spreken, kijken en luisteren
2
Opdracht 3 T1
B
Lees eerst de vragen door. Kijk en luister daarna naar het filmpje en beantwoord de vragen. 1 Wat is het doel van het filmpje? 2 Voor welke doelgroep is het filmpje gemaakt? 3 Wat is het onderwerp? 4 Benoem de eerste twee deelonderwerpen. 5 Noem ten minste drie onderwerpen waarover ‘YouTubers’ filmpjes maken. 6 Wat moet je doen om gevonden te worden op YouTube? 7 Welke belangrijke tip krijg je als je zelf filmpjes gaat maken? Opdracht 4
T1
B
Lees eerst de volgende vragen. Kijk en luister vervolgens naar het fragment en beantwoord daarna de vragen. 1 Wat is het onderwerp? 2 Beschrijf het eerste deelonderwerp. 3 Wat is het doel van het fragment? 4 Noem ten minste acht boodschappen (voorlichtingsonderwerpen) die in de spots worden gegeven. 5 Hoe heb je geluisterd om deze vragen te beantwoorden: globaal, precies of selectief? Opdracht 5
T1
B
Neem de volgende woorden over. Luister nog een keer, achterhaal de betekenissen en schrijf ze achter de woorden op. Als je er niet uitkomt, gebruik dan een woordenboek. 1 belerend 5 integratie 2 aanvankelijk 6 slogans 3 animaties 7 gegrift 4 effectiever
Aantekeningen maken Als je moet onthouden wat je hoort en ziet, dan moet je precies luisteren. Het is verstandig om dan aantekeningen te maken. Enkele tips voor het maken van aantekeningen: • Luister goed naar alles wat er wordt gezegd. • Schrijf alleen de belangrijke dingen op die je moet onthouden (soms zegt een spreker erbij dat het extra belangrijk is, of hij praat harder met meer nadruk). • Schrijf de informatie zo schematisch mogelijk op. Gebruik streepjes, getallen, pijlen, rijen en schema’s. • Stel vragen als je iets niet goed begrepen hebt. Beter goede aantekeningen dan iets wat niet klopt! • Laat af en toe een regel leeg, dan kun je later nog iets aanvullen. • Werk je aantekeningen zo snel mogelijk uit, zodat je geen belangrijke zaken vergeet.
110
17405_ONO2_1vwo_compleet boek.indb 110
26/06/15 13:25
2
Spreken, kijken en luisteren
Opdracht 6
T1
B
T2
I
I
Kijk en luister naar het fragment. Het komt uit een oud journaal en het gaat over het plaatsen van een gaszinker (gasleiding) in de Westerschelde. 1 In het fragment komen de volgende twee uitdrukkingen voor. Leg in eigen woorden uit wat hiermee bedoeld wordt. Gebruik zo nodig een woordenboek. a ‘knappe koppen’ b ‘alles liep op rolletjes’ 2 Luister nogmaals naar het fragment en maak aantekeningen. 3 Vergelijk je aantekeningen met die van een klasgenoot. Welke verschillen zijn er? Vul elkaar zo nodig aan. 4 Vat het fragment samen in maximaal tachtig woorden. Gebruik hiervoor je aantekeningen.
2.17 Spreken Formeel en informeel taalgebruik In een informeel gesprek met vrienden, familie of goede bekenden praat je op een andere manier dan in een formeel gesprek met bijvoorbeeld de dokter of schooldirecteur. Je bent dan beleefd, gebruikt nette woorden en spreekt de ander aan met u. Wat je zegt en op welke manier, hangt af van je publiek. R
formeel
informeel
• Je spreekt de ander aan met ‘u’. • Je gebruikt nette taal. • Je bent netjes en beleefd.
• ‘Je’ en ‘jou’ zeggen mag. • Je mag ‘vlottere’ taal gebruiken (spreektaal, straattaal, dialect). • Grapjes maken mag!
Opdracht 7 T1
B
Lees de volgende situaties en beschrijf of het taalgebruik formeel of informeel is. 1 Je gaat naar je docent en vraagt: ‘Geachte heer, hebt u er op enigerlei wijze bezwaar tegen als ik een klein ogenblik uw hoogst interessante les verlaat om op een toilet een petieterig plasje te plegen?’ 2 Je komt je buurmeisje van vijf tegen en vraagt haar of haar roze bloemetjesjurk nieuw is. 3 Je ouders zijn in gesprek met de rector van school, omdat je gisteren voor de zevende keer de les uit bent gestuurd. 4 Je zit tijdens een verjaardag met al je vrienden enorm op te scheppen over je nieuwe tablet. 5 Die nieuwe tablet is trouwens snel kapot en je moet naar de winkel om te vragen of deze binnen de garantietermijn kan worden gerepareerd. Je spreekt met de directeur van de zaak.
111
17405_ONO2_1vwo_compleet boek.indb 111
26/06/15 13:25
Spreken, kijken en luisteren
2
Opdracht 8 T2
I
Je bent op weg naar school getuige van een botsing tussen twee auto’s. Deze gebeurtenis vertel je aan verschillende mensen. Schrijf op of je dit op een formele of informele manier doet en wat je precies zou zeggen. 1 Je vertelt het aan je ouders. 2 Je moet het aan de politie vertellen, die je verklaring opneemt over wat er precies is gebeurd. 3 Je moet op school aan je docent uitleggen waarom je te laat op school bent. 4 Je vertelt je vrienden wat er is gebeurd.
Informatieve presentatie Bij een informatieve presentatie draag je informatie over aan kijkers of luisteraars. Net als een tekst bouw je zo’n presentatie op rond een onderwerp en meerdere deelonderwerpen. Bij je presentatie spreek je duidelijk en in een rustig tempo. De toon is serieus, maar zorg wel voor genoeg afwisseling in je stem door te variëren in het volume en de intonatie. Verschillende vormen zijn mogelijk: bij een radiopresentatie of een voice-over ben je als spreker niet in beeld. Bij een groepspresentatie luistert én kijkt het publiek naar de spreker. Je kunt gebruikmaken van hulpmiddelen, zoals een spiekbriefje, een voorleestekst, materialen, beelden of geluid.
Opdracht 9 T1
B
I
I
T
Kijk goed naar het volgende fragment. 1 Wat is het onderwerp? 2 Op welk moment kreeg je een idee van wat het onderwerp was? 3 In het fragment zie je beelden en hoor je alleen muziek. Er mist tekst. Schrijf in eigen woorden voor het filmpje een voice-overtekst: een vertelstem die commentaar geeft op wat er te zien is. Je mag gebruikmaken van internet. Beantwoord eerst deze vragen voordat je de tekst schrijft: a Wat is je spreekdoel? b Wie is je publiek? c Wat weet je publiek al over het onderwerp? (Met andere woorden: hoe leid je je verhaal in?) d Hoe bouw je je verhaal verder op? e Hoe eindig je met je verhaal? 4 Geef bij je tekst aan op welke tijden de zinnen bij het fragment uitgesproken moeten worden. 5 Oefen je tekst en let tijdens het spreken op tempo, volume en intonatie. 6 Draag de tekst voor terwijl het fragment op de achtergrond speelt.
112
17405_ONO2_1vwo_compleet boek.indb 112
26/06/15 13:25
2
Spreken, kijken en luisteren
Rubrics Spreken onderdeel
nr. 1F
op weg naar 2F
2F
voorbereiding
1
De informatie die ik voor een presentatie heb gezocht, is vaak niet compleet.
De informatie die ik voor een presentatie heb gezocht, is meestal bijna compleet. De gevonden informatie is meestal belangrijk voor mijn presentatie.
De informatie die ik zoek voor een presentatie is altijd compleet. Alle informatie is belangrijk voor mijn presentatie.
structuur
6
Er is een opbouw in mijn presentaties, maar de samenhang is nog niet altijd duidelijk.
Mijn presentaties zijn ingedeeld in inleiding, middenstuk en slot, maar nog niet alles staat op de goede plek.
Mijn presentaties zijn correct ingedeeld in inleiding, middenstuk en slot.
8
Ik kan een onderwerp niet Ik kan een onderwerp goed verdelen in verdelen in deelonderwerpen. deelonderwerpen. De scheiding tussen twee deelonderwerpen is niet altijd duidelijk of natuurlijk.
Ik kan een onderwerp verdelen in goede deelonderwerpen. De scheiding tussen twee deelonderwerpen is duidelijk.
9
Het lukt me nog niet goed om rekening te houden met tijd. Daardoor zijn mijn presentaties te lang of juist te kort.
Ik ben me bewust van de tijd die ik heb voor mijn presentaties en houd daar rekening mee. Tijdens de presentatie vind ik het moeilijk om mijn verhaal aan te passen om me aan de tijd te houden.
Ik ben me bewust van de tijd die ik heb voor mijn presentatie en houd daar rekening mee. Tijdens een presentatie kan ik mijn verhaal samenvatten als ik merk dat ik te weinig tijd heb.
publiekgerichtheid
11 Ik ben me bewust van de voorkennis van mijn publiek, maar het lukt me niet daar rekening mee te houden. De toon van de tekst en het taalgebruik sluiten redelijk aan bij het publiek.
Ik houd goed rekening met de voorkennis van mijn publiek. De toon van de tekst en het taalgebruik sluiten goed aan bij het publiek.
Ik houd rekening met de voorkennis van mijn publiek en speel daarop in op een manier die daarbij past. De toon van de tekst en het taalgebruik sluiten goed aan bij het publiek.
taalgebruik en techniek
14 Ik ben soms niet goed te verstaan. Ik spreek dan te hard of te zacht, binnensmonds, te snel of te langzaam.
Ik ben goed verstaanbaar. Ik spreek bijna altijd met het goede volume en tempo en spreek de woorden duidelijk uit.
Ik ben goed verstaanbaar. Ik spreek altijd met het goede volume en tempo en spreek de woorden duidelijk uit.
Afbeelding 12
113
17405_ONO2_1vwo_compleet boek.indb 113
26/06/15 13:25
Spreken, kijken en luisteren
2
Opdracht 10 T2
I
Kijk terug naar opdracht 9. 1 Heb je je aan je spreekdoel gehouden? Licht je antwoord met voorbeelden toe. 2 Was je verhaal duidelijk en samenhangend? Licht je antwoord toe. 3 Wat zou je de volgende keer anders doen? Opdracht 11
I
I
1 2 3 4
Bekijk het schema van afbeelding 12. Bepaal per onderdeel het hokje dat past bij jou. Bepaal bij welk onderdeel of bij welke onderdelen je een hokje wilt opschuiven. Schrijf op bij welk onderdeel je jezelf wilt verbeteren.
Toets Opdracht 12 I
T
Geef een informatieve presentatie van minimaal vier en maximaal zes minuten. Kies een van deze onderwerpen: A de werking van je brein (zie Lezen) B de overeenkomsten tussen mensen en apen (zie Lezen) C voedselverspilling (zie Schrijven) Bij de voorbereiding van je informatieve presentatie kun je de teksten gebruiken uit de paragrafen Lezen en Schrijven. Je mag ook informatie uit andere bronnen halen, zoals internet. – Maak een opzet voor je presentatie met behulp van de 5W+1H-vragen (zie Schrijven). – Zorg ervoor dat je presentatie goed is opgebouwd. – Verwerk in je presentatie minimaal drie deelonderwerpen (zie Schrijven). – Bedenk een inleiding waarmee je de aandacht trekt van de luisteraars. – Sluit je presentatie goed af, bijvoorbeeld met een conclusie of een samenvatting. – Stem de inhoud van je presentatie en je taalgebruik af op het publiek: je klasgenoten. Maak eventueel gebruik van een spiekbriefje en/of maak er een powerpointpresentatie bij. Je mondelinge presentatie mag er niet afhankelijk van zijn. Let tijdens het spreken op de volgende zaken: – Richt je op het totale publiek, niet op één persoon. – Blijf binnen de tijd. – Denk aan tempo, volume en intonatie: spreek rustig, zorg dat je goed verstaanbaar bent en varieer in toonhoogte. Opdracht 13
T2
I
1 Bekijk het resultaat dat je voor opdracht 12 hebt behaald. 2 Neem je aantekeningen van opdracht 11 voor je en leg deze naast het resultaat. 3 Komen je antwoorden bij opdracht 11 overeen met de resultaten van opdracht 12? Waarom wel/niet?
114
17405_ONO2_1vwo_compleet boek.indb 114
26/06/15 13:25
2
Projectopdracht
In deze opdracht: • lees je teksten oriënterend; (Lezen) • schrijf je een informerende tekst; (Schrijven) • spel je persoonsvormen correct; (Spelling) • ontwerp je een logo. (Over taal)
Mijn merk! In deze opdracht ga je aan de slag voor een jongerentijdschrift. Schrijf een informerende tekst over een bekend merk en ontwerp een nieuw logo. Je werkt alleen of in tweetallen. Projectopdracht T1 T T2
T1 I
1 Kies een bekend merk met een logo dat jij mooi vindt. 2 Onderzoek eerst hoe het merk en het logo zijn ontstaan. Doe dat zo: – Zoek met de 5W+1H-vragen bij jouw merk en logo informatie op internet. – Lees de zoekresultaten oriënterend, lees alleen bruikbare pagina’s grondig. – Noteer het antwoord op jouw vragen, noteer ook de url van de websites. 3 Onderzoek bij jouw merk de rol van tekst en beeld in reclames. Doe dat zo: – Bekijk een aantal tv- of tijdschriftreclames van jouw merk. – Leg uit of de belangrijkste rol is weggelegd voor tekst (geschreven of gesproken) of voor beelden. 4 Het jongerentijdschrift waarvoor je werkt, maakt een themanummer over beeldtaal. Schrijf hiervoor een informerende tekst over beeldtaal bij het door jou gekozen merk. – Kies voor je tekst vier deelonderwerpen. Schrijf over elk deelonderwerp een alinea. – Gebruik de informatie die je gevonden hebt bij vraag 2 en 3, maar schrijf de tekst in je eigen woorden. – Geef de tekst een passende titel en gebruik enkele passende afbeeldingen. – Noteer onder de tekst de websites die je hebt gebruikt. – Schrijf je tekst in de verleden tijd als je vertelt over het ontstaan van het merk en het logo. Schrijf in de tegenwoordige tijd als je vertelt hoe het nu is. – Maak de zinnen niet te lang en zorg ervoor dat het taalgebruik begrijpelijk is voor de lezer. 5 Markeer in je tekst alle persoonsvormen. Controleer of je alle persoonsvormen goed hebt gespeld en verbeter ze zo nodig (zie Spelling blok 1 en blok 2). 6 Ontwerp een nieuwe, creatieve of grappige versie van het logo van jouw merk of verander het logo zo, dat het lijkt op het logo van een ander beroemd merk. Het logo moet wel herkenbaar blijven. Werk je ontwerp duidelijk en netjes uit op A4-formaat. 7 Lever je tekst in met jouw ontwerp van het nieuwe logo. 8 Je tekst en logo worden beoordeeld met het beoordelingsformulier.
115
17405_ONO2_1vwo_compleet boek.indb 115
26/06/15 13:25