Nederlands Leeropdrachtenboek Jacqueline Buhler Evelien Otte Geertje Plug Erica Renckens Marjan van Verseveld ďťż
Op niveau onderbouw 2e editie Leerjaar 1 vmbo-t/havo
17142_ONO_th_blok1-6.indb 1
3/04/15 11:47
Vormgeving
Methodeoverzicht
Omslag en blokopeningen:
Op niveau onderbouw 2e editie is op de volgende manier opgebouwd:
Sproud, Sanneke Prins Binnenwerk: DATBureau,
leerjaar 4 4b
4k
4gt
Amsterdam
leerjaar 3 3b
3k
3gt
3h
3v
leerjaar 2 2bk
2(k)gt
2(t)h
2hv
2v
leerjaar 1 1bk
1kgt
1th
1hv
1v
Opmaak Imago Mediabuilders, Amersfoort
De methode is voor de leerling op drie manieren te gebruiken: boek
Bureauredactie
leerling boek
Bureau Sproet, Zutphen
docent
mix
digitaal
boek + startlicentie
totaallicentie
boek + startlicentie boek + startlicentie of totaallicentie totaallicentie
Dyslexie In de opmaak hebben we zo veel mogelijk rekening gehouden met dyslectische leerlingen.
Over ThiemeMeulenhoff ThiemeMeulenhoff is dé educatieve mediaspecialist en levert educatieve oplossingen voor het Primair Onderwijs, Voortgezet Onderwijs, Middelbaar Beroepsonderwijs en Hoger Onderwijs. Deze oplossingen worden ontwikkeld in nauwe samenwerking met de onderwijsmarkt en dragen bij aan verbeterde leeropbrengsten en individuele talentontwikkeling. ThiemeMeulenhoff haalt het beste uit élke leerling. Meer informatie over ThiemeMeulenhoff en een overzicht van onze educatieve oplossingen: www.thiememeulenhoff.nl of via de Klantenservice 088 800 20 15. ISBN 978 90 06 92155 7 Tweede druk, eerste oplage, 2015 © ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2015 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 j° het Besluit van 23 augustus 1985, Stbl. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie (PRO), Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp (www.stichting-pro.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet) dient men zich tot de uitgever te wenden. Voor meer informatie over het gebruik van muziek, film en het maken van kopieën in het onderwijs zie www.auteursrechtenonderwijs.nl. De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.
Deze uitgave is volledig CO2-neutraal geproduceerd. Het voor deze uitgave gebruikte papier is voorzien van het FSC®-keurmerk. Dit betekent dat de bosbouw op een verantwoorde wijze heeft plaatsgevonden.
17142_ONO_th_blok1-6.indb 2
3/04/15 11:47
Inhoud
Introductie
4
Leerstofoverzicht
6
Blok 1
8
Blok 2
63
Blok 3
119
Blok 4
172
Blok 5
225
Blok 6
271
Register
310
Afspraken en regels Schrijven
312
Leesplan
313
Rubrics Schrijven
314
Rubrics Spreken
316
Rubrics Gesprekken
318
Verantwoording
319
17142_ONO_th_blok1-6.indb 3
3/04/15 11:47
Introductie
Over Op niveau onderbouw 2e editie Fictie
Deze paragraaf gaat over jeugdboeken, gedichten en schrijvers, waarbij je lees- en discussievragen beantwoordt.
Grammatica
Je leert hoe de taal is opgebouwd en hoe je zinnen moet ontleden.
Spelling
Je oefent het foutloos leren schrijven van werkwoordsvormen en andere woorden.
Over taal
Je vergroot je woordenschat en je komt te weten hoe taal in het dagelijks leven wordt gebruikt.
Lezen
Je leert hoe teksten in elkaar zitten, zodat je ze beter kunt begrijpen.
Schrijven
Je leert hoe je goede teksten kunt schrijven.
Spreken, kijken en luisteren
Je leert beter spreken, kijken en luisteren.
Projectopdracht
Een opdracht waarbij je toepast wat je in het blok hebt geleerd.
Twee routes Je kunt de opdrachten op twee manieren doorwerken: Per blok (lineair) of per vaardigheid (modulair). Lineair 1 havo/vwo
blok 1
blok 2
blok 3
blok 4
blok 5
blok 6
1 Fictie
Verhaal • Anke Kranendonk (Daar gaan we weer) • fictie en non-fictie • leesboek uitkiezen: leesvoorkeur
Verhaal • Martine Letterie (Hanna’s reis) • hoofdpersoon en bijfiguur • genres Gedicht • strofe • rijm • ritme
Verhaal • Annejoke Smids (Verlaten) • tijd in verhalen: tijd waarin het speelt, tijd die voorbijgaat in een verhaal • leeservaring: mening geven met beoordelingswoorden
Verhaal • Jacobine de Brauw (Lek) • personen beschrijven • hoofdpersoon en bijfiguur • eigenschappen
Verhaal • Bianca Mastenbroek (Vrij!) • onderzoek doen voor een verhaal • herhaling Gedicht • bijzonder taalgebruik: opsomming, tegenstelling
2 Grammatica
Zinsontleding • werkwoord en werkwoordsvormen • persoonsvorm (pv) • infinitief (inf ) • voltooid deelwoord (vdw) • persoonsvorm vinden: tijdproef & getalproef • werkwoordelijk gezegde (wwg) met te • scheidbaar samengesteld werkwoord • onderwerp (ond)
Zinsontleding • zin • zinsdeel • bouwplan van een zin • zinsdelen herkennen
Woordsoortbenoeming • werkwoord • lidwoord (lw) • zelfstandig naamwoord (znw) • bijvoeglijk naamwoord (bnw) • voorzetsel (vz)
Verhaal • Rob Ruggenberg (De boogschutter van Hirado) • spanning: gevaarlijke omgeving, gevaarlijke situatie, raadsel, cliffhanger, uitstel • realistisch verhaal • niet-realistisch verhaal Gedicht • rijmschema • gepaard rijm, gekruist rijm • bijzonder taalgebruik: herhaling, opsomming Zinsontleding • lijdend voorwerp (lv) • wel of geen lijdend voorwerp?
Woordsoortbenoeming • persoonlijk voornaamwoord (pers. vnw)
• herhaling
3 Spelling
• persoon, getal, tijd • persoonsvorm tegenwoordige tijd • ik-vorm, stam, aangepaste stam • ik-vorm + t • jij/je achter de persoonsvorm • infinitief • dictee: i/ie, ou/au, e-, a-, o-, u- of oe-achtige klank, klinkerverenkeling, medeklinkerverdubbeling
• klankveranderend werkwoord • klankvast werkwoord • persoonsvorm verleden tijd • stam, ik-vorm • ’t kofschip • voltooid deelwoord • dictee: ch-/g-klank, k-klank, zj-/sj-klank, sis-klank, nj-/lj/rj-klank
• meervoud van zelfstandige naamwoorden • bijvoeglijk naamwoord (bnw) • stoffelijk bijvoeglijk naamwoord • bijvoeglijk naamwoord afgeleid van voltooid deelwoord • dictee: herhaling blok 1 & 2, bijvoeglijke naamwoorden
• samenstellingen: tussen-n • verkleinwoorden • dictee: herhaling blok 1 t/m 3, samenstellingen met/zonder tussen-n, verkleinwoorden
• bezitsvorm: s of ’s • cijfers en getallen • dictee: herhaling blok 1 t/m 4, bezitsvormen
• woorden afbreken: lettergrepen, afbreekteken • afkortingen • dictee: herhaling blok 1 t/m 5
4 Over taal
Woordenschat • schooltaalwoorden • woorden uit de media • woordraadstrategie - woordenboek: zoekwoord, grondvorm - synoniemen Taalbeschouwing • figuurlijk taalgebruik • letterlijk taalgebruik • beeldspraak • spreekwoorden en uitdrukkingen
Woordenschat • schooltaalwoorden • woorden uit de media • woordraadstrategie antoniemen Taalbeschouwing • beeldtaal, pictogrammen
Woordenschat • schooltaalwoorden • woorden uit de media • woordraadstrategie omschrijving in de tekst Taalbeschouwing • woordvorm: samenstelling, afleiding • vrouwelijke vorm van mannelijke woorden • trappen van vergelijking • uitdrukkingen
Woordenschat • schooltaalwoorden • woorden uit de media Taalbeschouwing • woordraadstrategie delen van het woord herkennen • samenstellingen • verwijswoorden
Woordenschat • schooltaalwoorden • woorden uit de media • woordraadstrategie voorbeeld in de tekst Taalbeschouwing • voorvoegsels en achtervoegsels • woordkeuze en woordgevoel
Woordenschat • schooltaalwoorden • woorden uit de media • woordraadstrategie afbeeldingen bekijken + herhaling woordraadstrategieën blok 1 t/m 5 Taalbeschouwing • herhaling
5 Lezen
• leesdoel bepalen • tekstdoelen: informeren, uitleg geven, overtuigen, overhalen, amuseren • tekstsoorten • tekstvormen • tekstdoel voorspellen • publiek
• oriënterend lezen • titel • tussenkopjes beoordelen • bron • onderwerp • deelonderwerp • alinea • samenvatten • informerende teksten
• inleiding, middenstuk, slot • manieren van inleiden • manieren van afsluiten • tussenkopjes bedenken • uiteenzettende teksten
• alinea: kernzin, toelichting, voorbeelden • verwijswoorden
• globaal lezen • grondig/intensief lezen • hoofdzaak-bijzaak • hoofdgedachte • samenvatten
• herhaling
6 Schrijven
• tekstdoel en schrijfdoel • taalgebruik • publiek • tekst herschrijven (synoniemen) • taalverzorging: – geen afkortingen – hoofdletters en leestekens (punt, uitroepteken, vraagteken)
• 5W+1H-vragen • titel • onderwerp • deelonderwerp • alinea • informerende tekst: nieuwsbericht & e-mail • taalverzorging: taalgebruik afstemmen op publiek
• woordweb • overzicht van woordsoorten • zoekvraag • informatie zoeken • bron vermelden • schrijfplan gebruiken • tussenkopjes • inleiding schrijven • slot schrijven • informerende tekst
• zoekvraag formuleren • betrouwbare informatie zoeken • alinea: kernzin, toelichting, voorbeelden • schrijfplan maken • uiteenzettende tekst • taalverzorging: juiste verwijswoorden
• hoofdzaak-bijzaak • hoofdgedachte • formeel-informeel • mening geven • betogende tekst: ingezonden e-mailbericht
• herhaling
7 Spreken, kijken en luisteren
• monoloog, dialoog, groepsgesprek • doel • publiek • leestekens, spreekpauze • stemgebruik: toonhoogte, tempo, volume, intonatie • directe rede-indirecte rede • aankondiging • presentatie over boek/film/tv-serie Fictie, Lezen, SKL
• luistermanieren: globaal, precies, selectief • onderwerp • woordweb • instructie opvolgen • ondersteunend beeld • instructie geven
• deelonderwerp • inleiding, middenstuk, slot • manieren van inleiden • manieren van afsluiten • precies luisteren: aantekeningen maken • informatieve presentatie
• formele taal-informele taal • ‘nieuwsbericht’ presenteren • stelling • mening geven: redenen • betoog
• lichaamstaal • hoofdzaak-bijzaak • woord omschrijven • discussie
• herhaling
• studietips verzamelen en pictogrammen ontwerpen Lezen, Schrijven, Over taal
• informerende tekst over jeugdboekenserie Fictie, Schrijven, SKL
• spannend verhaal schrijven en vertellen Fictie, Grammatica, Schrijven, SKL
• nieuwsbericht schrijven bij foto’s Lezen, Schrijven
• infographic over het vak Nederlands Alle vaardigheden
8 Project
17142_ONO_th_blok1-6.indb 4
Modulair
3/04/15 11:47
Introductie
Methodesite Op de website www.opniveau-online.nl staat aanvullend materiaal: startlicentie
totaallicentie
leerling formulieren kijk- en luisterfragmenten woordenlijsten en begrippen werkwijzer grammatica en grammaticaanimaties werkwijzer werkwoordspelling bijspijkeropdrachten bij de lesstof leesapp opstroommodule alle onderdelen van de leerlingstartlicentie lesstof (theorie en opdrachten)
docent docentenhandleiding alle onderdelen van de leerlingstartlicentie antwoorden lesbrieven Jonge Jury
alle onderdelen van de startlicentie alle onderdelen van de leerlingtotaallicentie toetsen Schooltas (pdf van leeropdrachtenboek)
Leesapp In de leesapp van Op niveau staan diverse leestips voor jeugdboeken. Je kunt onder andere zoeken op leeftijd, genre en moeilijkheidsgraad. Opstroommodule Als je volgend jaar naar een hoger niveau gaat, kun je je kennis bijspijkeren met de opstroommodule. Lesbrieven Jonge Jury Elk jaar komen er nieuwe lesbrieven van de Jonge Jury over de nieuwste boeken. Verwijzingen Voor deze opdracht heb je (een computer met toegang tot) internet nodig.
Bij deze opdracht hoort een formulier dat je kunt vinden op www.opniveau-online.nl.
Deze opdracht kun je bewaren in je leesmap.
Voor deze opdracht heb je een van de drie rubrics nodig. Deze staan achter in het boek en op de website. Bij deze opdracht hoort een kijk- of luisterfragment dat je kunt vinden op de website.
Deze opdracht is een plusopdracht. 1F
2F
2F Een verwijzing naar het referentiekader taal (1F - Op weg naar 2F – 2F)
O B I T Een verwijzing naar OBIT. R T T I Een verwijzing naar RTTI. Alle opdrachten en toetsen van Op niveau onderbouw 2e editie zijn gelabeld volgens de methodieken OBIT en de RTTI. Deze labeling staat in het grijs (OBIT) en blauw (RTTI) voor de opdracht.
17142_ONO_th_blok1-6.indb 5
3/04/15 11:47
Leerstofoverzicht
1 havo/vwo
blok 1
blok 2
blok 3
1 Fictie
Verhaal • Anke Kranendonk (Daar gaan we weer) • fictie en non-fictie • leesboek uitkiezen: leesvoorkeur
Verhaal • Martine Letterie (Hanna’s reis) • hoofdpersoon en bijfiguur • genres Gedicht • strofe • rijm • ritme
Verhaal • Annejoke Smids (Verlaten) • tijd in verhalen: tijd waarin het speelt, tijd die voorbijgaat in een verhaal • l eeservaring: mening geven met beoordelingswoorden
2 Grammatica
Zinsontleding • werkwoord en werkwoordsvormen • persoonsvorm (pv) • infinitief (inf ) • voltooid deelwoord (vdw) • persoonsvorm vinden: tijdproef & getalproef • werkwoordelijk gezegde (wwg) met te • scheidbaar samengesteld werkwoord • onderwerp (ond)
Zinsontleding • zin • zinsdeel • bouwplan van een zin • zinsdelen herkennen
Woordsoortbenoeming • werkwoord • lidwoord (lw) • zelfstandig naamwoord (znw) • bijvoeglijk naamwoord (bnw) • voorzetsel (vz)
3 Spelling
• persoon, getal, tijd • persoonsvorm tegenwoordige tijd • ik-vorm, stam, aangepaste stam • ik-vorm + t • jij/je achter de persoonsvorm • infinitief • dictee: i/ie, ou/au, e-, a-, o-, u- of oe-achtige klank, klinkerverenkeling, medeklinkerverdubbeling
• klankveranderend werkwoord • klankvast werkwoord • persoonsvorm verleden tijd • stam, ik-vorm • ’t kofschip • voltooid deelwoord • dictee: ch-/g-klank, k-klank, zj-/sj-klank, sis-klank, nj-/lj/rj-klank
• meervoud van zelfstandige naamwoorden • bijvoeglijk naamwoord (bnw) • stoffelijk bijvoeglijk naamwoord • bijvoeglijk naamwoord afgeleid van voltooid deelwoord • dictee: herhaling blok 1 & 2, bijvoeglijke naamwoorden
4 Over taal
Woordenschat • schooltaalwoorden • woorden uit de media • woordraadstrategie - woordenboek: zoekwoord, grondvorm - synoniemen Taalbeschouwing • figuurlijk taalgebruik • letterlijk taalgebruik • beeldspraak • spreekwoorden en uitdrukkingen
Woordenschat • schooltaalwoorden • woorden uit de media • woordraadstrategie antoniemen Taalbeschouwing • beeldtaal, pictogrammen
Woordenschat • schooltaalwoorden • woorden uit de media • woordraadstrategie omschrijving in de tekst Taalbeschouwing • woordvorm: samenstelling, afleiding • vrouwelijke vorm van mannelijke woorden • trappen van vergelijking • uitdrukkingen
5 Lezen
• leesdoel bepalen • tekstdoelen: informeren, uitleg geven, overtuigen, overhalen, amuseren • tekstsoorten • tekstvormen • tekstdoel voorspellen • publiek
• oriënterend lezen • titel • tussenkopjes beoordelen • bron • onderwerp • deelonderwerp • alinea • samenvatten • informerende teksten
• inleiding, middenstuk, slot • manieren van inleiden • manieren van afsluiten • tussenkopjes bedenken • uiteenzettende teksten
6 Schrijven
• tekstdoel en schrijfdoel • taalgebruik • publiek • tekst herschrijven (synoniemen) • taalverzorging: – geen afkortingen – hoofdletters en leestekens (punt, uitroepteken, vraagteken)
• 5W+1H-vragen • titel • onderwerp • deelonderwerp • alinea • informerende tekst: nieuwsbericht & e-mail • taalverzorging: taalgebruik afstemmen op publiek
7 Spreken, kijken en luisteren
• monoloog, dialoog, groepsgesprek • doel • publiek • leestekens, spreekpauze • stemgebruik: toonhoogte, tempo, volume, intonatie • directe rede-indirecte rede • aankondiging
• luistermanieren: globaal, precies, selectief • onderwerp • woordweb • instructie opvolgen • ondersteunend beeld • instructie geven
• woordweb • overzicht van woordsoorten • zoekvraag • informatie zoeken • bron vermelden • schrijfplan gebruiken • tussenkopjes • inleiding schrijven • slot schrijven • informerende tekst • deelonderwerp • inleiding, middenstuk, slot • manieren van inleiden • manieren van afsluiten • precies luisteren: aantekeningen maken • informatieve presentatie
8 Project
• presentatie over boek/film/tv-serie Fictie, Lezen, SKL
• studietips verzamelen en pictogrammen ontwerpen Lezen, Schrijven, Over taal
17142_ONO_th_blok1-6.indb 6
• informerende tekst over jeugdboekenserie Fictie, Schrijven, SKL
3/04/15 11:47
eelt, tijd die
mwoorden
van voltooid
Leerstofoverzicht
blok 4
blok 5
blok 6
Verhaal • Rob Ruggenberg (De boogschutter van Hirado) • spanning: gevaarlijke omgeving, gevaarlijke situatie, raadsel, cliffhanger, uitstel • realistisch verhaal • niet-realistisch verhaal Gedicht • rijmschema • gepaard rijm, gekruist rijm • bijzonder taalgebruik: herhaling, opsomming
Verhaal • Jacobine de Brauw (Lek) • personen beschrijven • hoofdpersoon en bijfiguur • eigenschappen
Verhaal • Bianca Mastenbroek (Vrij!) • onderzoek doen voor een verhaal • herhaling Gedicht • bijzonder taalgebruik: opsomming, tegenstelling
Zinsontleding • lijdend voorwerp (lv) • wel of geen lijdend voorwerp?
Woordsoortbenoeming • persoonlijk voornaamwoord (pers. vnw)
• herhaling
• samenstellingen: tussen-n • verkleinwoorden • dictee: herhaling blok 1 t/m 3, samenstellingen met/zonder tussen-n, verkleinwoorden
• bezitsvorm: s of ’s • cijfers en getallen • dictee: herhaling blok 1 t/m 4, bezitsvormen
• woorden afbreken: lettergrepen, afbreekteken • afkortingen • dictee: herhaling blok 1 t/m 5
Woordenschat • schooltaalwoorden • woorden uit de media Taalbeschouwing • woordraadstrategie delen van het woord herkennen • samenstellingen • verwijswoorden
Woordenschat • schooltaalwoorden • woorden uit de media • woordraadstrategie voorbeeld in de tekst Taalbeschouwing • voorvoegsels en achtervoegsels • woordkeuze en woordgevoel
Woordenschat • schooltaalwoorden • woorden uit de media • woordraadstrategie afbeeldingen bekijken + herhaling woordraadstrategieën blok 1 t/m 5 Taalbeschouwing • herhaling
• alinea: kernzin, toelichting, voorbeelden • verwijswoorden
• globaal lezen • grondig/intensief lezen • hoofdzaak-bijzaak • hoofdgedachte • samenvatten
• herhaling
• zoekvraag formuleren • betrouwbare informatie zoeken • alinea: kernzin, toelichting, voorbeelden • schrijfplan maken • uiteenzettende tekst • taalverzorging: juiste verwijswoorden
• hoofdzaak-bijzaak • hoofdgedachte • formeel-informeel • mening geven • betogende tekst: ingezonden e-mailbericht
• herhaling
• formele taal-informele taal • ‘nieuwsbericht’ presenteren • stelling • mening geven: redenen • betoog
• lichaamstaal • hoofdzaak-bijzaak • woord omschrijven • discussie
• herhaling
• spannend verhaal schrijven en vertellen Fictie, Grammatica, Schrijven, SKL
• nieuwsbericht schrijven bij foto’s Lezen, Schrijven
• infographic over het vak Nederlands Alle vaardigheden
eglijke
g in de tekst woorden
maken
ekenserie
17142_ONO_th_blok1-6.indb 7
3/04/15 11:47
Blok Fictie 2.1 2.2 2.3
102
Voorbereiding op het schrijven. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .102 Informerende teksten: nieuwsbericht en e-mail. . . . . . . . . . . .104 Taalverzorging . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .108 Spreken, kijken en luisteren
2.16 2.17
92
Oriënterend lezen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 92 Onderwerp, deelonderwerp, alinea. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 95 Schrijven
2.13 2.14 2.15
87
Woordenschat . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 87 Taalbeschouwing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 91 Lezen
2.11 2.12
81
Weet je het nog?. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 81 Persoonsvorm in de verleden tijd . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .82 Voltooid deelwoord. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .84 Over taal
2.9 2.10
74
Zinsontleding – Weet je het nog?. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 74 Zinsontleding – Zinsdelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 75 Spelling
2.6 2.7 2.8
64
Lekker lezen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 64 Over lezen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 69 Gedicht. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 71 Grammatica
2.4 2.5
2
111
Kijken en luisteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .111 Spreken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .113 Projectopdracht
118
63
17142_ONO_th_blok1-6.indb 63
3/04/15 11:49
Fictie
Voordat je aan deze paragraaf begint: • weet je wat fictie is. (blok 1)
2
2F
Aan het einde van deze paragraaf: • kun je zeggen bij welk genre een boek hoort; • herken je de hoofdpersoon en de bijfiguren in een verhaal; • weet je hoe een gedicht verschilt van een verhaal.
2.1 Lekker lezen De weddenschap Amsterdam, januari 1942
5
10
15
20
25
Steeds kleiner wordt Hanna. Ze schrompelt ineen. Tegen de tijd dat ze bij het politiebureau zijn aangekomen, is ze kleiner dan een erwt. Het verbaast haar dat de agent achter de balie haar nog kan zien. ‘Overtreding verkeersbeperking,’ zegt de begeleidende agent. ‘Ze moet in de cel tot vier uur morgenochtend.’ Het is echt waar, ze moet in de cel. Tot op dit moment heeft ze gehoopt dat het anders zou aflopen. Onder haar oogharen gluurt ze naar de agent achter de balie. Laat die alsjeblieft zeggen dat Hanna daar te jong voor is en dat ze als de donder naar haar moeder moet worden gebracht. Maar de man knikt en loopt naar een schrijfmachine. Ingebracht door… en hij schrijft de naam op van de oudere agent. Dan kijkt hij naar haar. ‘Naam, geboortedatum?’ ‘Hanna Engelsman, geboren 9 december 1926.’ De agent trekt zijn wenkbrauwen op en zijn ogen schieten even naar de agent die haar binnenbracht. ‘Ja, het is een dochter van Jesaja de jatter. De appel valt niet ver van de stam, zullen we maar zeggen. Die familie is er aan gewend dat er af en toe een niet thuis is ’s nachts.’ Hanna stamelt: ‘Mijn moeder…’ Maar ze kan niet praten, nu ze een erwt is. ‘Dat had je dan maar eerder moeten bedenken.’ De oudere agent tikt tegen zijn pet. ‘Goede dienst.’ En hij loopt terug naar de deur waardoor ze binnengekomen zijn. ‘Kom maar mee,’ zegt de balieagent. ‘Dan breng ik je naar de cel.’ De cel. Haar vader heeft al meerdere keren in de gevangenis gezeten omdat hij op de vuist ging met een agent. Het politiebureau is voor hem bekend terrein, maar voor Hanna is het de eerste keer. Ze wil naar huis, naar moeder. De agent trekt een deur open en wijst op een eenvoudig bed met twee dekens erop. ‘Daar kun je slapen tot vier uur, dan kom ik je eruit halen.’ Hanna stapt aarzelend op het bed af en achter haar doet de agent de deur op slot. Alsof ze een boef is. Is het nou zo erg wat ze gedaan heeft? Het was een geintje, een weddenschap… In haar hoofd zoekt ze naar de woorden voor een excuus, zoals ze dat
64
17142_ONO_th_blok1-6.indb 64
3/04/15 11:49
2
30
35
40
45
50
55
60
65
Fictie
straks ook aan haar moeder kan vertellen. Die kent Anneke niet. Hoe moet ze moeder uitleggen wat er met Anneke is? Ze begrijpt er zelf niet veel van. De eerste ontmoeting met Anneke was pas een paar weken geleden. Hanna stormde de winkel uit, waar ze voor de zoveelste keer ruzie had met dat mens van Blom. Hanna was haar dienstmeisje, maar het betekende niet dat ze haar voor rotte vis mocht uitmaken. Toen was ze tegen een onbekend meisje op geknald. ‘Ruzie?’ vroeg het kind en ze gebaarde in de richting van de winkel. Hanna knikte. Ze kon niets zeggen. Ze trilde nog steeds van woede en ze vertrouwde haar eigen stem niet. ‘Werk je daar?’ vroeg het meisje verder. Hanna haalt diep adem. ‘Als dienstmeisje. Sinds een paar maanden. Dat heeft een oom van mijn moeder geregeld.’ Ze begon in de richting van haar huis te lopen. Het meisje bleef naast haar en maakte een sprongetje, zodat hun benen in hetzelfde ritme gingen. Ze was kleiner dan Hanna en iets tengerder. Het dunne blonde haar raakte haar schouders net niet. ‘Ik heet Anneke. Ik ben veertien en ik werk bij naaiatelier Van Heusden hier verderop. Ik ben naaister,’ vertelde ze. ‘Hoe heet jij en hoe oud ben je?’ ‘Hanna, vijftien.’ ‘Die mensen van de winkel waar jij werkt, dat zijn joden!’ Hanna grijnsde. ‘Dat ben ik ook, een jood. Kan je dat wat schelen?’ Haar stem schoot ongewild fel uit. ‘Tuurlijk niet,’ zei Anneke, maar ze keek Hanna niet aan toen ze dat zei. ‘We zijn allemaal wat. Ik ben gereformeerd.’ Zo was het begonnen. Wie was er ook alweer over die weddenschap begonnen? Zij zelf. Stomme sukkel. Anneke praatte over het zwembad, en dat ze daar in de zomer zo graag naartoe ging. Hanna ook natuurlijk, maar zij mocht niet meer. En daar was ze chagrijnig van geworden. Ze wilde dat Anneke zich even net zo vervelend zou voelen als zij. Toen bedacht ze de weddenschap. Anneke moest die middag na werktijd een gerepareerde bloes wegbrengen. ‘Dat zou ik niet pikken, onbetaald klusjes voor de baas doen,’ had Hanna gezegd. ‘Wedden dat je niet tegen hem durft te zeggen dat hij maar een ander moet zoeken?’ Jammer genoeg durfde Anneke het wél te doen. Ze was teruggegaan naar haar baas om te zeggen, dat ze na werktijd geen bezorgingen meer zou doen. Toen mocht zij iets voor Hanna verzinnen. En dat deed ze: dat Hanna niet op straat zou durven blijven na negen uur, spertijd. ‘Overtreding verkeersbeperking’, zoals die agent dat deftig noemde. Nou, Hanna durfde het wel. En nu is ze hier. De volgende ochtend om vier uur mag Hanna weer naar huis. Haar bezorgde moeder heeft een bordje soep voor haar bewaard. Om acht uur gaat Hanna weer naar haar werk bij de familie Blom.
70
Als Hanna die avond de deur van Blom weer achter zich dichttrekt, staat Anneke aan de overkant, precies zoals de vorige dag: jas los, handen in de zakken. Haar stoerheid lijkt onaangetast door het gebeurde van gisteren. Hanna’s hart gaat sneller kloppen, niet van blijdschap maar van de zenuwen. Nu Anneke weer voor de deur staat, weet Hanna dat ze een volgende weddenschap zullen afsluiten. Als het vandaag niet gebeurt, zal het morgen zijn. Eerst moet Anneke, maar dan is ze zelf weer aan de beurt. Ze steekt de straat over en Anneke komt naast haar lopen, net als gisteren.
65
17142_ONO_th_blok1-6.indb 65
3/04/15 11:49
Fictie
75
80
85
90
95
100
105
110
115
120
2
‘Je hebt het overleefd,’ stelt ze vast. ‘En je bent je baan niet kwijt.’ ‘Klopt.’ Hanna kijkt om en ziet dat mevrouw Blom haar door de etalage nakijkt. Weer is er die beklemming. Houdt iedereen haar in de gaten? Gek wordt ze ervan. Dan kijkt ze opzij en vraagt: ‘Wat zeiden je ouders?’ Anneke was gisteren tenslotte door een agent thuisgebracht. Omdat ze een jaar jonger was, hoefde zij niet de cel in. Anneke kleurt licht en mompelt iets onverstaanbaars. Aha! Het is niet makkelijk geweest! Mooi zo. Voor Hanna ook niet. Ze dringt aan. ‘Nou?’ ‘Ik heb op mijn donder gekregen,’ zegt Anneke dan. ‘Flink. En als ik vanavond niet op tijd thuis ben, komt mijn moeder me voortaan elke avond na het werk ophalen.’ Ze knoopt nu haar jas dicht en begint steeds sneller te lopen. ‘En jij?’ Haar stem is zacht, alsof ze het antwoord niet wil horen. ‘Ik heb tot vier uur ’s ochtends in de cel gezeten,’ zegt Hanna vlak. De boodschap is heftig genoeg, ze hoeft het niet aan te dikken. ‘Mijn moeder zorgde ervoor dat ik vanochtend weer op tijd op mijn werk was.’ Ze snuift. ‘Stel je voor dat ik mijn baan zou kwijtraken…’ Al snel blijft Anneke staan. ‘Ik moet hier naar rechts. Ik zie je morgen.’ Hanna schudt haar hoofd. ‘Morgen ben ik eerder vrij. Zaterdag werk ik niet, maar jij vast wel. Dan kom ik je ophalen na je werk. Hoe laat ben je klaar? Half één? Goed. Ik zal zorgen dat ik een nieuwe weddenschap voor je heb.’ Ze draait zich om en loopt naar huis. Waarom heeft ze dat nou gezegd? Ze wil die weddenschap niet meer. Ze zal iets verzinnen dat Anneke niet durft. Dan is het vanzelf afgelopen. ‘Je moet vragen of een Duitse soldaat je wil zoenen.’ Hanna zet de handen in haar zij en kijkt triomfantelijk naar Anneke. Ze heeft er lang over nagedacht, maar iets ergers kan ze niet bedenken. En zo te zien is Anneke het met haar eens. Vol walging kijkt ze Hanna aan en ze doet een stap naar achteren. ‘Wat ben jij een vies kind, zeg. Zoenen… Getsie. Het idee is al te smerig voor woorden.’ Anneke schudt haar hoofd en beent met grote stappen weg van het naaiatelier, waar Hanna op haar heeft staan wachten. Die kijkt haar na en ziet hoe haar blonde vriendin de roodgebreide muts stevig over haar oren trekt. Alsof ze zo kan zorgen dat Hanna’s woorden niet meer binnen kunnen komen. Op de hoek van de straat blijft Anneke staan en ze draait zich om. Aarzelend gaat Hanna op haar af. Doet ze het toch? Of zal ze nu zeggen dat ze haar nooit meer wil zien? ‘Goed,’ zegt Anneke als Hanna voor haar staat en haar blauwe ogen lijken van staal. ‘Hoe kom ik aan zo’n soldaat?’ Hanna’s hart slaat een slag over. Het is niet waar. Ze gaan door. Een golf van misselijkheid slaat door haar heen. Ze slikt en haalt diep adem. ‘Op het Centraal Station, daar sterft het van de militairen.’ Ze heeft gisteravond alle tijd gehad om hierover na te denken. ‘Dan gaan we daarheen.’ Anneke pakt haar arm en trekt haar mee. Ze praten niet onderweg. De nieuwe weddenschap overheerst alles. Af en toe gluurt Hanna opzij en dan ziet ze Annekes verbeten gezicht. Tanden op elkaar geklemd, kaaklijn strak gespannen. Waarom gaat Anneke hierin mee? Ze is een vriendin, maar ook weer niet. Veel tijd om erover na te denken heeft Hanna niet. Ze rennen bijna door de straten, recht op het station af. Anneke weet feilloos de weg, terwijl Hanna er bijna nooit komt. Als ze het Damrak aflopen, wordt hun doel steeds duidelijker. Het station is zo indrukwekkend dat het een soort paleis lijkt. Veel groter dan het Paleis op de Dam. Anneke begint langzamer te lopen en ze pakt Hanna’s arm. Tegenover de ingang blijven ze staan.
66
17142_ONO_th_blok1-6.indb 66
3/04/15 11:49
2
125
130
135
140
145
Fictie
‘Hoe pakken we het aan?’ Anneke probeert zakelijk te klinken, maar is er toch niet een kleine trilling in haar stem? Gelukkig. Helemaal onoverwinnelijk is ze dus toch niet. ‘We moeten de hal in en kijken of we zonder perronkaartje op een perron terecht kunnen komen. Anders moet je een soldaat in de hal aanspreken.’ Anneke perst haar lippen tot een streep. ‘Als ik dit durf… dan ben ik heel benieuwd wat jij hierna gaat doen.’ Kippenvel trekt over Hanna’s rug. Zover heeft ze nog niet nagedacht. Eigenlijk gelooft ze diep in haar hart niet dat Anneke deze opdracht tot het einde toe zal volbrengen. ‘Eerst maar eens zien of je het durft,’ zegt ze dan. Anneke zet haar kraag op en steekt de handen diep in haar zakken. En dan gaat ze als eerste het station in. Het is er druk. Mannen en vrouwen lopen gehaast naar de perrons. Twee Duitse agenten wandelen heen en weer met hun handen op de rug. Anneke port met een elleboog in haar zij en knikt in hun richting. ‘Grünen…’* Ja, dat ziet Hanna ook. Dat maakt hun opdracht nog veel moeilijker. Waarom doen ze dit spel? Ze moeten ermee ophouden, nu. Dan botst er iemand tegen haar aan. Hanna draait zich om. Twee jonge soldaten die spottend een buiging voor hen maken. ‘Meine Damen…’ Anneke springt naar voren en grijpt een ervan bij de arm. ‘Zou u mij willen kussen?’ vraagt ze beleefd. Lieve hemel. Het kind is gek. Een moment lang lijkt Hanna’s hart niet meer te kloppen. De soldaten grinniken schaapachtig. Ze zijn maar een paar jaar ouder dan zij. ‘Dass die Mädchen hier in Holland so…’ stottert de een, maar hij kan zijn zin niet afmaken. De twee Grünen komen naast hen staan en bekijken Anneke en Hanna van top tot teen. ‘Mitkommen!’ * Duitse politieagenten
Uit: Martine Letterie, Hanna’s reis.
Denken en praten over het verhaal Opdracht 1 B T2 T1 I B I T2
1 In regel 17 staat: ‘Maar ze kan niet praten, nu ze een erwt is. ’ Wat bedoelt Hanna hiermee? 2 Hoe komt het dat ze zich zo voelt? 3 In regel 15 zegt de agent over Hanna: ‘De appel valt niet ver van de stam.’ Wat betekent dit? 4 Welke regel hebben Hanna en Anneke overtreden? 5 Waarom mag Hanna niet meer in het zwembad komen? 6 Waarom is Hanna begonnen met de weddenschappen? 7 Hanna wil stoppen met de weddenschappen. Hoe probeert ze dat te doen? 8 Anneke reageert anders dan Hanna had verwacht. Hoe voelt Hanna zich dan? 9 Heeft Hanna in werkelijkheid bestaan? Leg je antwoord uit en gebruik in je antwoord het woord ‘fictie’. 10 Leg uit of het boek waar dit verhaal uit komt bij jouw leessmaak past of niet. Zou je het hele boek willen lezen?
67
17142_ONO_th_blok1-6.indb 67
3/04/15 11:49
Fictie
2
Leestips Andere boeken over gebeurtenissen in de Tweede Wereldoorlog:
Kijk de leook op esap p
Ik kan nog steeds niet vliegen – Anna Woltz Luuk en Ida mogen na de Hongerwinter op krachten komen in een gastgezin in Denemarken. Ida mist vooral haar vader en gaat naar hem op zoek. Zal ze hem vinden? Mister Orange – Truus Matti Linus woont in New York. Zijn oudere broer Apke vertrekt als soldaat naar Europa om te vechten tegen Hitler. Linus is trots op hem, maar ook bezorgd over wat Apke zou kunnen overkomen. Gevangen vogel – Ria Lazoe Nina uit Amsterdam ziet hoe haar ouders door de Duitsers worden opgepakt. Wat hebben ze gedaan en waar zijn ze nu? Op de boerderij van haar oom is Nina veilig, maar de vragen over haar ouders laten haar niet los. Familiegeheim – Caja Cazemier en Martine Letterie Eva en haar nichtje Annefloor zien dat er bijna niemand naar de begrafenis van hun opa komt. Hoe komt dat? En wie is de oude vrouw die van een afstand toekijkt? De meisjes ontdekken dat dit alles te maken heeft met wat er in de oorlog met hun familie gebeurde.
Over Martine Letterie Martine Letterie is geboren in 1958. Ze werd docent Nederland, schreef schoolboeken en ze werd jurylid voor een belangrijke boekenprijs in Nederland, de Gouden Griffel. Haar eerste kinderboek kwam uit in 1996. Veel van haar boeken gaan over de Tweede Wereldoorlog, zoals Bommen op ons huis en Oorlog zonder vader. In de oorlog maakten mensen soms verkeerde keuzes met grote gevolgen. Ze wil dat kinderen door het lezen van haar boeken daarover gaan nadenken.
68
16951_blok 02_01-Fictie.indd 68
7/04/15 15:38
2
Fictie
2.2 Over lezen Genres Leesboeken en verhalen kun je verdelen in verschillende verhaalsoorten. Een ander woord voor verhaalsoort is genre. Je weet bij welk genre een verhaal hoort door te kijken welk onderwerp belangrijk is in het verhaal. Voorbeelden van genres zijn avonturenverhaal, oorlogsverhaal, liefdesverhaal, probleemverhaal, grappig verhaal, meidenverhaal en historisch verhaal.
Opdracht 2 T1
B
T2
I
T
1 Bij welk genre hoort het verhaal De weddenschap dat je hebt gelezen bij opdracht 1? 2 In tekst 1 staan drie flapteksten van leesboeken. Bij welk genre horen deze boeken? 3 Schrijf de titel op van het laatste boek dat je zelf gelezen hebt of van een boek waar je over gehoord hebt en dat je wel zou willen lezen. Bij welk genre hoort dit boek? 4 Wat is jouw lievelingsgenre? 5 Van welk genre houd jij helemaal niet? 6 Bedenk een titel voor een liefdesverhaal, een avonturenverhaal en een grappig verhaal. Aan de titel moet je meteen kunnen zien bij welk genre het verhaal hoort.
Tekst 1 a Op het strand gilt een meisje het uit van de pijn. Met brandwonden wordt ze afgevoerd. Zit er gif in het zand? Welnee, het was maar een kwal, wordt er gesust – want het strand zit dagelijks vol zorgeloze, geld uitgevende toeristen. Daan verveelt zich dodelijk tussen die toeristen, totdat ze Nazim tegenkomt, die haar met zijn diepbruine ogen verleidt om samen de duinen in te gaan. Ze verkennen een onderaards gangenstelsel, waar ze tot hun schrik niet alleen zijn. Ze stuiten op duistere types en raken verwikkeld in een giftig complot‌
69
17142_ONO_th_blok1-6.indb 69
3/04/15 11:49
Fictie
2
b De veertienjarige Nicolas van Schauburg is de zoon van een Hollandse officier in het leger van Napoleon. In het jaar 1812 trekken Nicolas en zijn vader samen met soldaten uit heel Europa op tegen Rusland. Maar Rusland geeft zich niet zo snel gewonnen en het avontuur zet Nicolas’ leven op zijn kop. Terwijl Moskou in brand staat, sluit hij vriendschap met Alexander, zoon van een Russische edelman. De twee jongens gaan mee op een missie om een vredesvoorstel van Napoleon aan de Russische tsaar over te brengen. Maar een tegenstander zit hen op de hielen en de reis naar Petersburg blijkt vol gevaren. Zal het ze lukken om op tijd het hof van de tsaar in Petersburg te bereiken?
c Hazim is twaalf, maar tegen toeristen moet hij zeggen dat hij veertien is. Zes dagen per week werkt hij als kindarbeider in een muffe koperslagerij in de Marokkaanse stad Fez. Via zijn vriend Youssef leert hij Robert kennen, een buitenlander die een gastenverblijf heeft. Robert wil Youssef en Hazim helpen. Maar gaandeweg ondervindt Hazim dat Roberts bedoelingen niet altijd even zuiver zijn.
Opdracht 3 T1
B
I
I
1 a Ga naar www.jongejury.nl en zoek daar de lijst met boeken. Hoeveel genres gebruikt de Jonge Jury voor het indelen van de boeken waarop je kunt stemmen voor De Prijs van de Jonge Jury? b Hoe kun je in de lijst met boeken zien bij welk genre een boek hoort? c Schrijf de genres onder elkaar en geef bij elk genre een korte uitleg wat met dit genre bedoeld wordt. d Leg uit waarom sommige boeken in de lijst bij twee genres horen. 2 Zoek op het internet informatie over het boek Zeekoorts van Rebecca Noldus. Bij welke twee genres hoort dit boek? 3 Bedenk zelf twee genres die je kunt toevoegen aan de lijst van de Jonge Jury. Ontwerp voor jouw genres ook een pictogram dat er goed bij past.
70
17142_ONO_th_blok1-6.indb 70
3/04/15 11:49
2
Fictie
Hoofdpersoon en bijfiguren De belangrijkste persoon in een verhaal noem je de hoofdpersoon. Je kunt de hoofdpersoon herkennen door te letten op de volgende dingen: • Van de hoofdpersoon kom je het meest te weten. Je leest wat deze persoon doet en hoe hij of zij eruitziet, maar ook wat hij of zij denkt en voelt. Je leert deze persoon dus heel goed kennen. • Het grootste deel van het verhaal ‘beleef’ je vanuit de hoofdpersoon. Je ziet de gebeurtenissen door zijn of haar ogen. • De hoofdpersoon heeft in het verhaal een belangrijk probleem of een opdracht. Hij of zij heeft een duidelijk doel: het probleem oplossen of de opdracht volbrengen. Andere personen in het verhaal noem je bijfiguren. Deze personen zijn minder belangrijk, je komt over hen minder te weten en je leert ze minder goed kennen dan de hoofdpersoon.
Opdracht 4 T1
B
I B
1 Wie is de hoofdpersoon in het verhaal De weddenschap? 2 Schrijf twee namen op van bijfiguren in dat verhaal. 3 Schrijf twee zinnen op uit het verhaal waardoor je iets te weten komt over wat de hoofdpersoon voelt. 4 Welke twee verschillende gevoelens heeft de hoofdpersoon over haar vriendin? 5 Wat is in het verhaal De weddenschap het probleem van de hoofdpersoon?
2.3 Gedicht Opdracht 5 T1 I T1
I B
T2
I
Lees tekst 2, het gedicht Oorlog. Geef daarna antwoord op de vragen. 1 In het gedicht komen drie plaatsen voor. Welke drie plaatsen zijn dat? 2 Leg uit wat de tweede plaats in het gedicht met de oorlog te maken heeft. 3 In de oorlog waren er dingen die voor kinderen best leuk waren. Welke drie dingen lees je in het gedicht? 4 Wat bedoelt de dichter in regel 20 met ‘Dan lag je een tijdje dood in het gras’? 5 Welk woord komt in het gedicht vijf keer voor? 6 Welk ander woord hoort bij het woord uit vraag 5? Het komt maar een keer voor in het gedicht. 7 Was de ik-persoon in het gedicht in de oorlog wel of niet bang? Leg je antwoord uit.
71
17142_ONO_th_blok1-6.indb 71
3/04/15 11:49
Fictie
2
Tekst 2 Oorlog ’t Was oorlog. We zaten gewoon in de klas Je was bang… voor een vak waar je slecht in was Je was bang… voor een beurt, zo ineens voor het bord Niet bang voor de oorlog, maar voor je rapport 5
10
15
20
De Duitse soldaten marcheerden maar an De Duitse soldaten, wat zongen die dan? ‘Er bloeit een wit bloempje daarginds op de hei’ Of: ‘In de maand mei is de winter voorbij’ We vonden het mooi, zo’n soldatenlied Het kwaad dat ze deden, dat kenden we niet Soms was er doodsangst, door het gerucht Van vliegtuigen, met mooi weer in de lucht Mooi weer, dat betekende levensgevaar In een kelder zaten we dicht bij elkaar En de buurman speelde zo dapper voor spook En we moesten er nog wel om lachen ook We hadden na een bombardement Nieuw speelterrein, met gras en cement Daar speelde je dat je gesneuveld was Dan lag je een tijdje dood in het gras Je maakte een voetbal of ook wel een bom Van proppen papier, elastiekje er om Het leven ging meestal gewoon maar zijn gang Soms was je toch bang. Soms ben ik nog bang Willem Wilmink, Oorlog. Uit: Kwam dat zien! Kwam dat zien!, Querido’s Poëziespektakel 1.
Gedichten Gedichten zijn anders dan verhalen. Een gedicht gaat over één gebeurtenis, moment of gevoel. Een gedicht herken je aan de volgende kenmerken: • De regels zijn niet helemaal vol geschreven. Er is veel wit op de bladzijde. • De regels staan in groepjes bij elkaar. Een groepje regels noem je een strofe. • Een gedicht heeft rijm. • Een gedicht heeft ritme. Je hoort dat goed als je het gedicht hardop leest. Deze kenmerken zie je niet altijd allemaal bij een gedicht. Zo zijn er gedichten die niet zijn verdeeld in strofen en zijn er ook gedichten zonder rijm.
R
72
17142_ONO_th_blok1-6.indb 72
3/04/15 11:49
2
Fictie
Opdracht 6 T1 B
1 Hoeveel strofen heeft het gedicht Oorlog? 2 Lees het gedicht Oorlog nog eens. Schrijf twee keer twee rijmende woorden op in twee regels die na elkaar komen. 3 Over welk gevoel gaat het gedicht Oorlog? 4 Schrijf de eerste strofe van het gedicht over. Lees de strofe hardop en luister goed naar het ritme van de regels. Zet een streepje onder de lettergrepen die nadruk krijgen. Toets Opdracht 7
T
I
T1
##XLEES##
1 Kies een boek dat jou aanspreekt. Je mag het boek nog niet eerder hebben gelezen. Lees het hele boek. 2 Maak bij het boek een vriendenpagina van de hoofdpersoon. Je kunt de vriendenpagina op twee manieren maken: – foto’s uit tijdschriften knippen of zelf maken en op een vel A4 of A3 plakken en de tekst erbij schrijven of werken in Word op A4- of A3-formaat; – foto’s van het internet of je eigen foto’s in je document plakken en de tekst erbij typen. 3 De vriendenpagina bestaat uit de volgende onderdelen: a Een foto van iemand die de hoofdpersoon voorstelt. Ga na hoe de hoofdpersoon in het verhaal wordt beschreven of hoe hij of zij in jouw verbeelding eruitziet. Zoek een foto die past bij deze beschrijving of maak zelf een foto van iemand die lijkt op de hoofdpersoon. Vraag wel altijd toestemming voordat je een foto van iemand maakt en gebruikt! Geef de hoofdpersoon een plaats in het midden van de vriendenpagina. Schrijf de naam van de hoofdpersoon onder de foto. Schrijf er ook nog enkele andere gegevens bij, zoals leeftijd, het probleem dat deze persoon heeft in het verhaal en eigenschappen van deze persoon. b Foto’s van de bijfiguren in het verhaal. Geef deze foto’s een plaats om de hoofdpersoon heen. Trek lijnen van de hoofdpersoon naar de bijfiguren en schrijf bij de lijn wat hun relatie is, bijvoorbeeld ‘vader’ of ‘vriendin’. Schrijf onder elke foto de naam van de bijfiguur. c Een foto of tekening die laat zien bij welk genre het verhaal hoort. Geef deze foto een plaats in het midden boven de hoofdpersoon. Schrijf het genre erbij. Als het verhaal bij meer dan één genre hoort, kies je meer foto’s. d De titel en de schrijver van het boek. Geef deze een plaats onder aan de vriendenpagina. 4 Geef de vriendenpagina een mooie opmaak.
73
17142_ONO_th_blok1-6.indb 73
3/04/15 11:49
Grammatica
2
Je weet dat in elke zin een werkwoord voorkomt dat de handeling aangeeft: de persoonsvorm. Daarnaast staan in de meeste zinnen ook een onderwerp en andere werkwoorden. Veel zinnen bestaan uit meer delen dan alleen het onderwerp en het werkwoordelijk gezegde. Gelukkig maar, want anders zouden lezen en schrijven erg saai zijn. In deze paragraaf leer je hoe eenvoudig zinnen eigenlijk zijn opgebouwd.
Voordat je aan deze paragraaf begint: 2F • kun je de persoonsvorm, het werkwoordelijk gezegde en het onderwerp in een zin benoemen; (blok 1) • kun je de tijdproef en de getalproef toepassen. (blok 1) Aan het einde van deze paragraaf: • weet je wat een zinsdeel is; • kun je zinnen in zinsdelen verdelen; • kun je grammaticaal correcte zinnen herkennen; • kun je bij gegeven werkwoorden een bouwplan voor een zin maken.
2.4 Zinsontleding – Weet je het nog? Opdracht 8 T1 B 1 Op welke fiets fietst Melchior naar het station? Is fiets of fietst in deze zin het werkwoordelijk gezegde? 2 Willen jullie vanavond om tien uur de hond uitlaten? Welk werkwoord is de persoonsvorm? 3 Leg je antwoorden op de vragen 1 en 2 op twee manieren uit. Gebruik in je uitleg de tijdproef en de getalproef. Opdracht 9 T1
Schrijf het werkwoordelijk gezegde en het onderwerp op van de volgende zinnen. 1 De meeste leerlingen hebben deze vraag overgeslagen. 2 De zwarte beer zal over een paar weken aan zijn winterslaap beginnen. 3 Stuur je de bijlage deze keer mee? 4 Binnenkort zullen de politieagenten fietscontroles uitvoeren. 5 De kapster heeft mijn haar in een sportief model geknipt. 6 Biedt je vader deze stripboeken voor een euro aan? 7 Roberto zat tijdens de saaie biologieles te slapen. 8 Mijn iPad laat sinds gistermiddag een zwart scherm zien.
74
17142_ONO_th_blok1-6.indb 74
3/04/15 11:49
2
Grammatica
2.5 Zinsontleding – Zinsdelen Opdracht 10 T1
I
I
B
T1
I
1 Welke van de volgende uitspraken zijn begrijpelijke zinnen? A Stapt in de verkeerde bus. B De leeuwen liggen. C Barbara de halve marathon. D Peuters brabbelen. E Grote tractoren op het land. F De vrachtwagenchauffeur rijdt. 2 a Wat is een zin volgens jou? Schrijf jouw omschrijving van het begrip zin op. b Leg je keuze(s) bij vraag 1 uit. 3 Lees de theorie hieronder. Bekijk je antwoorden en wijzig ze als het nodig is. 4 Maak begrijpelijke zinnen van de uitspraken die je niet bij vraag 1 hebt genoemd. 5 Vergelijk je zinnen met die van een klasgenoot. Bespreek de verschillen.
Een zin is een verzameling woorden. Deze woorden vormen samen een tekst waarvan de betekenis duidelijk is. Een zin bestaat uit twee basisdelen: • een deel dat ‘zegt’ wat de handeling is (= werkwoordelijk gezegde). • een deel dat ‘zegt’ wie/wat de handeling uitvoert (= onderwerp). voorbeeld 1 Lennox en Damian
voetballen
In deze zin is voetballen de handeling en Lennox en Damian voeren de handeling uit. De zin van voorbeeld 1 is een erg korte zin. Je kunt de zin uitbreiden door er delen aan toe te voegen. Deze delen geven extra informatie. Je bedenkt voor het schrijven wat je wilt toevoegen. Hiervoor gebruik je vraagwoorden als wat, wie, aan wie, met wie, wanneer, waar, waarmee en waardoor. voorbeeld 2 Lennox en Damian
voetballen
Met wie?
Wanneer?
Waar?
75
17142_ONO_th_blok1-6.indb 75
3/04/15 11:49
Grammatica
2
Opdracht 11 T1
B
Kijk naar voorbeeld 2. 1 Breid de zin ‘Lennox en Damian voetballen’ uit met één deel. Je laat weten met wie Lennox en Damian voetballen. 2 Breid de zin verder uit met het deel wanneer. Bepaal zelf de volgorde van de delen. 3 Breid de zin nog een keer uit met het deel waar. Bepaal zelf de volgorde van de delen. 4 Ruil je zinnen met die van een klasgenoot. Heeft je klasgenoot de opdracht goed uitgevoerd? Leg je antwoord uit. 5 Bespreek je antwoord op vraag 4 met je klasgenoot.
De delen waaruit een zin bestaat, noem je zinsdelen. Een zinsdeel kan uit één woord of uit meer woorden bestaan. Elk zinsdeel heeft een betekenis. Het laat bijvoorbeeld weten wie iets doet, wat er gebeurt, met wie iets gebeurt, wanneer iets gebeurt, waar iets gebeurt of hoe iets gebeurt. Om ervoor te zorgen dat de lezer de betekenis van het zinsdeel begrijpt, staan de woorden van een zinsdeel bij elkaar. De zin uit voorbeeld 2 bestaat uit vijf zinsdelen met elk hun eigen betekenis.
Opdracht 12 T1
B
De zinnen 1 tot en met 6 zijn korte zinnen die bestaan uit een onderwerp en een werkwoordelijk gezegde. Maak elke zin langer door er één zinsdeel aan toe te voegen. Denk niet te lang na. Schrijf op wat er in je opkomt. 1 Veel honden blaffen … 2 Tamara luistert … 3 De TNT-medewerker bezorgt … 4 De hoofdinspecteur ontving … 5 Jasper kocht … 6 De moederaap verzorgt … Opdracht 13
T1
I T1
B
1 Breid de zinnen van opdracht 12 nog een keer uit. Je vult elke zin nu aan met een antwoord op de vraag wanneer? 2 a Welke zinnen zijn minder goed te begrijpen? b Hoe komt dat volgens jou? 3 Vergelijk deze zinnen met je zinnen uit het antwoord van opdracht 12. a Welke delen mis je? b Welke vraag hoort bij deze delen?
76
17142_ONO_th_blok1-6.indb 76
3/04/15 11:49
2
Voordat je een zin schrijft, denk je na over de informatie die je erin wilt zetten. Je maakt als het ware een bouwplan voor je zin. Bij sommige werkwoorden weet je van tevoren dat je bepaalde zinsdelen moet toevoegen en andere zinsdelen mag toevoegen. Dit heeft te maken met de betekenis van het werkwoord.
wassen
wie?
voorbeeld De betekenis van het werkwoord wassen zorgt ervoor dat je altijd twee vragen stelt en dus twee delen moet toevoegen: 1 Wie wast? 2 Wat wast de persoon?
Grammatica
wat?
ander zinsdeel
ander zinsdeel
ander zinsdeel
Bouwplan A
De basiszin bestaat uit drie delen. Je mag de zin langer maken door er delen aan toe te voegen. Wie voert de Wat is de handeling uit? handeling?
Wat (is nodig)?
Jessica
wast
haar handen.
Jessica
wast
haar handen
Waarmee?
Wanneer?
Waar?
met zeep
voor het eten
in de keuken.
miauwen
wie?
voorbeeld De betekenis van het werkwoord miauwen zorgt ervoor dat ĂŠĂŠn vraag voldoende is: Wie/wat miauwt?
ander zinsdeel
ander zinsdeel
ander zinsdeel
Bouwplan B
De basiszin bestaat uit twee delen. Je mag de zin langer maken door er andere delen aan toe te voegen. Wie/wat voert de handeling uit?
Wat is de handeling?
Wat (is nodig)?
De poes
miauwt.
x
De poes
miauwt
x
Hoe?
Wanneer?
Waar?
zachtjes
elke morgen
voor mijn deur.
77
17142_ONO_th_blok1-6.indb 77
3/04/15 11:49
Grammatica
2
Opdracht 14 T1 B
1 Neem het schema hieronder over. 2 Bij welke van de werkwoorden uit het schema stel je altijd twee vragen? Schrijf in kolom 1 en 3 eigen zinsdelen. 3 Bij welke van de werkwoorden uit het schema is één vraag voldoende? Schrijf in kolom 1 een eigen zinsdeel. 4 Breid het schema uit met twee kolommen. Boven de ene schrijf je waar? en boven de andere wanneer? 5 Schrijf in deze kolommen eigen zinsdelen. 6 Schrijf voor elke zin uit hoeveel delen de zin bestaat. 7 Vergelijk je ingevulde schema met dat van een of meer klasgenoten. a Zijn er verschillen? b Probeer samen een verklaring voor de verschillen te vinden. c Roep de hulp in van je docent als jullie vragen hebben. Wie/wat voert de handeling uit?
Wat is de handeling?
a
omhakken
b
schrijven
c
branden
d
doorstrepen
e
slapen
f
helpen
Wie/wat (is nodig)?
78
17142_ONO_th_blok1-6.indb 78
3/04/15 11:49
2
R
Grammatica
Het herkennen van zinsdelen Als je zelf de schrijver van een tekst bent, maak je je eigen zinnen volgens een bouwplan. Wanneer je de lezer van een tekst bent, zijn de zinnen al gemaakt. Om erachter te komen wat de schrijver precies bedoelt, moet je een zin in zinsdelen kunnen verdelen en de betekenis van de delen achterhalen. Op deze manier verdeel je een zin in zinsdelen: 1 Zoek de persoonsvorm. Zet een streep voor en achter de persoonsvorm. Het woord of de woorden vóór de persoonsvorm vormen een zinsdeel. 2 Maak van de overgebleven woorden begrijpelijke delen. Zet er een streep achter. Alleen begrijpelijke delen vormen een zinsdeel. De betekenis van de hele zin moet hetzelfde blijven. Een zinsdeel kun je in zijn geheel op een andere plaats in de zin zetten. 3 Bekijk hoeveel zinsdelen de zin heeft. voorbeeld Gisteren struikelde de clown over de emmer. 1 De persoonsvorm = struikelde 2 Zet ik een streep achter de clown? Zet ik een streep achter over?
3 De zin heeft vier zinsdelen.
➔ Gisteren | struikelde | de clown over de emmer. ➔ Gisteren | struikelde | de clown | over de emmer. ➔ Ja, dat is een zinsdeel. Gisteren | struikelde | de clown | over | de emmer. (fout) ➔ Nee, dat is onbegrijpelijk; over is niet te verplaatsen: Over | struikelde | de clown | de emmer. (fout) ➔ over de emmer hoort bij elkaar: Gisteren | struikelde | de clown | over de emmer. ➔ Elk zinsdeel is een antwoord op een vraag: Gisteren | struikelde | de clown | over de emmer. Wanneer? | Handeling? | Wie? | Waarover?
In een zin staan de werkwoorden niet altijd naast elkaar. Toch vormen alle werkwoorden en delen van werkwoorden van een zin samen een zinsdeel. voorbeeld 1 Ga | je | morgen | mijn vraag | beantwoorden? (vier zinsdelen) 2 In de vakantie | slaapt | Pascal | nooit | uit. (vier zinsdelen) In zin 1 vormen de werkwoorden Ga beantwoorden samen één zinsdeel. In zin 2 vormen de delen slaapt uit ook samen één zinsdeel.
79
17142_ONO_th_blok1-6.indb 79
3/04/15 11:49
Grammatica
2
Opdracht 15 T1
B
1 Verdeel alle zinnen van opdracht 9 op de juiste wijze in zinsdelen. Sla na elke zin een regel over. 2 Schrijf onder elk zinsdeel het vraagwoord dat bij het zinsdeel hoort. Opdracht 16
T1 B
In de volgende zinnen staan de zinsdelen in de verkeerde volgorde. Schrijf de zinsdelen in de goede volgorde. Verdeel de zinnen op de juiste wijze in zinsdelen. 1 De klanten de telefoniste vroeg naar hun ervaring. 2 Vervangen de fietsenmaker heeft gistermiddag mijn achterwiel. 3 Onze mentor uit zijn hoofd kent alle namen inmiddels. 4 Mijn ouders voor de lol in de kerstvakantie skiën gaan. 5 Maakte allerlei wiskundeopgaven in de zomervakantie Cheyenne. 6 Op zomaar mij belde je? Opdracht 17
T1 B
Soms heb je te maken met lange zinsdelen. Verdeel de volgende zinnen in zinsdelen. Pas de stappen goed toe. 1 De nieuwe omroeper van het voetbalstadion heeft de supporters tijdens de spannende wedstrijd voor zakkenrollers gewaarschuwd. 2 Eindelijk konden de meeste reizigers na de urenlange onnodige vertraging hun lange reis vervolgen. 3 Het antwoord op die vraag heb ik uren later op de laatste pagina van dit boek gevonden. 4 Morgen mogen de leerlingen na een toetsweek met erg veel toetsen in een geweldig attractiepark een dagje genieten.
80
17142_ONO_th_blok1-6.indb 80
3/04/15 11:49
2
Spelling
In het vorige blok heb je geleerd hoe je werkwoorden in de tegenwoordige tijd spelt. Soms wil je ook schrijven over dingen die al zijn gebeurd. Dan gebruik je de verleden tijd of het voltooid deelwoord. In deze paragraaf leer je hoe je dat doet.
Tekst 3 Verwarrende werkwoorden Lopen wordt liep, maar hopen niet hiep. Laten wordt liet, maar praten niet priet. Komen wordt kwam, maar dromen niet dram. Uit: Joke van Leeuwen, Waarom een buitenboordmotor eenzaam is.
Voordat je aan deze paragraaf begint: • ken je het verschil tussen de stam en de ik-vorm van een werkwoord. (blok 1)
1F
Aan het einde van deze paragraaf: • kun je klankveranderende (sterke) werkwoorden onderscheiden van klankvaste (zwakke) werkwoorden; • kun je de persoonsvorm vervoegen in de verleden tijd; • kun je het voltooid deelwoord vervoegen.
2.6 Weet je het nog? Opdracht 18 T1
B
In tekst 4 staan hele werkwoorden vetgedrukt. Vervoeg deze werkwoorden tot de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd.
81
17142_ONO_th_blok1-6.indb 81
3/04/15 11:49
Spelling
2
Tekst 4 Liefde als pijnstiller Wist je dat liefde pijnstillend werken? Dat blijken uit onderzoek van Amerikaanse wetenschappers. Je voelen minder pijn als je naar je geliefde kijkt. Dat worden veroorzaakt door stofjes in je hersenen. Je brein activeren namelijk het gebiedje dat een rol spelen bij beloningen. De stofjes uit dat gebied zorgen ervoor dat je je fijn voelt. Dus, vinden je de afspraak bij de tandarts van volgende week doodeng? Zorgen dat je je ‘crush’ bij je hebt, dan gebeuren je niks!
Opdracht 19 T1
B
Zie je hieronder de stam of de ik-vorm van verschillende werkwoorden? Licht je antwoord toe. noter – raz – zitt – durv
2.7 Persoonsvorm in de verleden tijd R
Er bestaan twee soorten werkwoorden: klankveranderende en klankvaste werkwoorden. Bij klankveranderende of sterke werkwoorden verandert de klank in de verleden tijd (v.t.). voorbeeld infinitief
ik-vorm v.t.
lopen
ik liep
vinden
ik vond
Opdracht 20 T1
B
1 Schrijf uit het schema alleen de klankveranderende werkwoorden over. 2 Schrijf van deze werkwoorden de ik-vorm in de verleden tijd op. 3 Vergelijk je antwoorden met die van een klasgenoot. Bespreek de verschillen. breken
zuigen
stoppen
krabben
nemen
missen
brengen
komen
leven
worden
besluiten
plaatsen
82
17142_ONO_th_blok1-6.indb 82
3/04/15 11:49
2
R
Spelling
Klankvaste of zwakke werkwoorden zijn werkwoorden waarvan de klank niet verandert in de verleden tijd. De persoonsvorm in de verleden tijd schrijf je met de ik-vorm + te(n) of ik-vorm + de(n). voorbeeld
’t
infinitief
persoonsvorm v.t.
kloppen
ik klopte
boffen
wij boften
verbazen
ik verbaasde
antwoorden
wij antwoordden
k c
f h
s p
Om te bepalen of je de ik-vorm + te(n) of + de(n) moet schrijven, kun je de regel van ’t kofschip gebruiken. Deze regel bestaat uit drie stappen: 1 Neem de stam van het werkwoord. 2 Bepaal de laatste letter van de stam. 3 Komt die letter voor als medeklinker in ’t kofschip? ➔ Schrijf ik-vorm + te(n). Komt die letter niet voor als medeklinker in ’t kofschip? ➔ Schrijf ik-vorm + de(n). De letter x telt ook als een medeklinker uit ’t kofschip, omdat die klank eindigt op een s. De stam van waxen krijgt dus + te(n). voorbeeld schroeven
vissen
1 De stam van schroeven is schroev
1 De stam van vissen is viss.
2 De laatste letter van de stam is een v.
2 De laatste letter van de stam is een s.
3 De v komt niet voor in ’t kofschip, dus je schrijft de ik-vorm + de(n) ➔ schroefden.
3 De s komt wel voor in ’t kofschip, dus je schrijft de ik-vorm + te(n) ➔ visten.
83
17142_ONO_th_blok1-6.indb 83
3/04/15 11:49
Spelling
2
Opdracht 21 T1 B
Schrijf de persoonsvorm op in de verleden tijd. Gebruik de regel van ’t kofschip als je twijfelt. 1 Jonas … (beseffen) dat hij te laat op school zou komen. 2 Het … (plenzen) zo hard dat we even gingen schuilen in een bushokje. 3 Daniëlla … (tobben) lang voordat ze besloot welke telefoon ze wilde kopen. 4 Na de kus op haar wang … (zweven) Hanna zwijmelend naar huis. 5 De buurman … (lozen) zijn afval vroeger illegaal in het bos. 6 De leerlingen … (starten) een inzamelingsactie voor een grotere kooi voor het schoolkonijn. 7 De schoenafdrukken … (leiden) de agenten al snel naar de inbrekers in het schuurtje. 8 De opvallende poster … (vergroten) de kans dat veel mensen de website zouden bezoeken. 9 De verzekering … (vergoeden) de schade die de storm had veroorzaakt. 10 De vriendinnen … (proesten) het uit toen hun docent een slok nam van zijn koffie met zout. Opdracht 22
T1
B
Het Nederlands heeft veel werkwoorden overgenomen uit het Engels, zoals mixen en racen. Ook voor deze werkwoorden geldt de regel van ’t kofschip. Let op: zorg dat het woord goed uitgesproken kan worden. Daarvoor moet je soms een e aan de stam toevoegen. Racen wordt dus ik racete en niet ik racte. Schrijf de persoonsvorm op in de verleden tijd. 1 spammen – ik … 2 gamen – ik … 3 beatboxen – ik … 4 timen – ik … 5 saven – ik …
2.8 Voltooid deelwoord Opdracht 23 B T1 T2
In blok 1 heb je in de paragraaf Grammatica geleerd hoe je het voltooid deelwoord herkent. 1 Schrijf de voltooide deelwoorden uit de volgende zinnen op. 2 Schrijf achter elk voltooid deelwoord de ik-vorm in de verleden tijd. a Mijn vader had na de spruitjes een lekker toetje beloofd. b Er werd opvallend veel gekucht tijdens het prachtige concert. c We hebben echt geboft met het mooie weer vorig weekend. d De betekenis van het woord ‘vriend’ is door de sociale media veranderd. e Vanaf de kade hebben we naar het cruiseschip gezwaaid. f Het smeltwater heeft geleid tot vele overstromingen. 3 Zet een blauwe streep onder de d’s in de voltooide deelwoorden en persoonsvormen en een rode streep onder de t’s. 4 Wat valt je op? 5 Welke conclusie kun je daaruit trekken over de regel van ’t kofschip?
84
17142_ONO_th_blok1-6.indb 84
3/04/15 11:49
2
R
Spelling
Bij klankveranderende werkwoorden is de spelling van het voltooid deelwoord gemakkelijk: je schrijft precies op wat je hoort: gewonnen, gezien, gekregen. Klankvaste werkwoorden hebben een voltooid deelwoord dat eindigt op -t of -d. Er zijn twee manieren om de juiste eindletter te bepalen. 1 Maak het voltooid deelwoord langer door er een bijvoeglijk naamwoord van te maken. Luister of je aan het eind een d of een t hoort. voorbeeld infinitief
bijvoeglijk naamwoord
voltooid deelwoord
verstuiken
de verstuikte enkel
ik heb verstuikt
bellen
het gebelde nummer
hij heeft gebeld
2 Twijfel je of je een d of t hoort? Pas dan de regel van ’t kofschip toe: Is de laatste letter van de stam een medeklinker uit ’t kofschip? ➔ De laatste letter van het voltooid deelwoord is -t. Is de laatste letter van de stam geen medeklinker uit ’t kofschip? ➔ De laatste letter van het voltooid deelwoord is -d.
Opdracht 24 T1
B
1 Vervoeg het werkwoord als voltooid deelwoord. a De conducteur wilde zeker weten dat hij alle kaartjes had … (controleren). b Die knappe acteur is vroeger op school veel … (pesten). c Verschillende ouders hebben … (klagen) bij de directeur van de school. d Na een uurtje in de vriezer is die fles water zeker … (bevriezen). e Kun jij mij vertellen wat er gistermiddag op het schoolplein is … (gebeuren)? f Die laffe jongens hebben een gehandicapte man … (beroven). g Heb je je vanochtend bij de conciërge … (melden)? h De jury was behoorlijk … (verrassen) door het optreden van de dansgroep. i We hebben hard … (juichen) toen de koning in zijn koets langsreed. j Als straf hebben de jongeren de graffiti van de muur … (schrobben). 2 Vergelijk je antwoorden met die van een klasgenoot. Hebben jullie dezelfde antwoorden?
85
17142_ONO_th_blok1-6.indb 85
3/04/15 11:49
Spelling
2
Opdracht 25 T2
B
1 Teken een schema met pijlen waarin je stap voor stap de regel van ’t kofschip voor het voltooid deelwoord uitlegt. Begin het schema met de infinitief. Een klasgenoot moet met behulp van jouw schema kunnen opzoeken of hij -t of -d moet schrijven. 2 Wissel je schema met dat van een klasgenoot. Kun je met het schema van je klasgenoot de werkwoorden uit opdracht 23 vervoegen? Bespreek samen de problemen die je eventueel tegenkomt. Opdracht 26
T1
B
Vervoeg de werkwoorden in de volgende zinnen. Gebruik voor persoonsvormen alleen de verleden tijd. 1 Het heeft gisteren bijna de hele dag … (regenen). 2 De agent … (vermoeden) dat de brutale jongen tegen hem stond te liegen. 3 Dit jaar heb ik mijn verjaardag … (vieren) in het buurthuis. 4 Remy … (fronsen) haar voorhoofd toen ze de vraag op het bord zag staan. 5 De stoere jongen wilde best toegeven dat hij had … (huilen) tijdens de film. 6 Ik … (durven) niet te kijken toen de beslissende penalty werd genomen. 7 De wandelaars … (lessen) hun dorst bij het bergbeekje. 8 Het heeft mij niet … (verbazen) dat Pieter te laat kwam. 9 Felice heeft haar abonnement op het glamourblad … (verlengen). 10 Toen ik drie was, zijn we … (verhuizen) naar de andere kant van het land. Dictee Opdracht 27
T1
B
Maak het dictee. Luister hiervoor naar de instructies van je docent.
86
17142_ONO_th_blok1-6.indb 86
3/04/15 11:49
2
Over taal
‘Een beeld zegt meer dan duizend woorden.’ Dat is een bekende uitdrukking. Soms heb je heel veel woorden nodig om iets te vertellen, terwijl een goed gekozen plaatje de boodschap in één keer duidelijk kan maken. Weet jij waar je deze plaatjes kunt tegenkomen en wat ze betekenen?
Aan het einde van deze paragraaf: • begrijp je de betekenis van verschillende schooltaalwoorden; • begrijp je de betekenis van verschillende moeilijke woorden; • kun je antoniemen herkennen; • kun je beeldtaal herkennen en begrijpen.
1F
2.9 Woordenschat Schooltaalwoorden Opdracht 28 T1
B
Schrijf van de onderstreepte schooltaalwoorden de grondvorm op. Zet de betekenis erachter. Kies uit de betekenissen onderaan de opdracht. 1 Onze tante is altijd heel dominant aanwezig tijdens familiefeestjes. 2 Tjeerd vertelde globaal wat er was gebeurd, maar de details liet hij achterwege. 3 Malika reageerde impulsief op de harde knal en dook onder haar stoel. 4 Dieren kunnen niet anders dan hun instinct volgen. 5 Na intensieve gesprekken wisten de klasgenoten uiteindelijk hun ruzie op te lossen. 6 De school wil een nieuw betaalsysteem introduceren tijdens de schoolfeesten. 7 Het schoolbestuur kon zijn keuze voor het nieuwe systeem niet goed motiveren. 8 In een oriënterend gesprek probeerde de coach in te schatten of de speler in het team zou passen. 9 Een uitsmijter zorgt er primair voor dat er geen foute types het café binnenkomen. 10 Dat kleine bedrijf heeft een groot segment van de markt in handen. 11 De jury zal uit alle inzendingen die vijf beste selecteren en uitnodigen voor de grote finale. 12 In tegenstelling tot wat je misschien zou verwachten, gaan de meeste leerlingen elke dag met plezier naar school. onbewust gedrag of gevoel – in de eerste plaats – in grote lijnen – het tegengestelde – deel – zonder nadenken – overheersend – (uit)kiezen – onderbouwen – hevig, diepgaand – invoeren – beeldvormend
87
17142_ONO_th_blok1-6.indb 87
3/04/15 11:49
Over taal
2
Woorden uit de media Opdracht 29 T1
B
Schrijf de grondvorm van de onderstreepte woorden op. Zet de betekenis erachter. Kies uit de betekenissen onderaan. 1 Tijdens de opgravingen vond een archeoloog munten uit de tijd van de Romeinen. 2 Het vroege overlijden van zijn moeder heeft het werk van deze schrijver sterk beïnvloed. 3 De tweedehands smartphone die Nicky had gekregen was nog in prima conditie. 4 Dit formulier dient voor het aanvragen van een nieuwe identiteitskaart. 5 De redenen waarom de leerlingen zich hadden opgegeven voor deze cursus, bleken heel divers. 6 ‘Eindelijk hebben we een prijs gewonnen in de loterij!’, jubelde de buurvrouw. 7 Toen ik mijn oude fiets beter bekeek, zag ik dat er behoorlijk wat aan mankeerde. 8 De gymles zorgt voor variatie tijdens een lange schooldag. 9 Sinds de grote brand verkeert de mooie boekhandel in een moeilijke positie. 10 De popster werd met veel gegil ontvangen. Door zijn eigen fans welteverstaan.
zich bevinden – toestand – verschillend – uiteraard – wetenschapper die oude voorwerpen opgraaft en bestudeert – bedoeld zijn voor – afwisseling – invloed uitoefenen op iets of iemand – niet in orde zijn – roepen van vreugde
Antoniemen Opdracht 30 T2
B
1 Zoek van vier woorden in de linkerrij het synoniem in de rechterrij. Schrijf deze woordparen op. 2 Er blijven vier woorden over in de linkerrij. Ook deze woorden hebben in de rechterrij een woord dat erbij hoort. Schrijf ook deze woordparen op. 3 Wat valt je op als je kijkt naar de betekenis van de tweetallen die je bij vraag 2 hebt opgeschreven? rijwiel
ouderwets
explosie
schrijver
modern
aanval
auteur
fiets
snel
vijand
vriend
bang
angstig
ontploffing
verdediging
traag
88
17142_ONO_th_blok1-6.indb 88
3/04/15 11:49
2
R
Over taal
Woordraadstrategie: Zoek naar een antoniem Als je een moeilijk woord tegenkomt, kun je soms de betekenis raden door te zoeken naar een antoniem in de tekst. Dat is een woord met een tegengestelde betekenis. voorbeeld Warm is het antoniem van koud. Licht is het antoniem van donker. Lief is het antoniem van gemeen. Soms kun je een antoniem al zien aankomen, doordat er in de tekst een signaalwoord wordt gebruikt. Een signaalwoord wijst op een verband tussen twee zinnen of zinsdelen, in dit geval op een tegenstelling. voorbeeld • De puzzel leek heel complex, maar bleek uiteindelijk juist eenvoudig. • Hoewel Daisy ingetogen overkomt, kan zij ook erg uitbundig zijn. In dit voorbeeld zijn maar en hoewel signaalwoorden. Ze helpen je: let op, hier komt een tegenstelling! Sommige antoniemen lijken op elkaar, maar zijn elkaars tegengestelden door het voorvoegsel: voorbeeld on-
in-
im-
betrouwbaar – onbetrouwbaar
correct – incorrect
perfect – imperfect
gepland – ongepland
direct – indirect
moreel – immoreel
gedwongen – ongedwongen
efficiënt – inefficiënt
populair – impopulair
Stappenplan moeilijke woorden Deze strategie is een onderdeel van het stappenplan waarmee je de betekenis van een moeilijk woord kunt afleiden (pagina 34).
89
17142_ONO_th_blok1-6.indb 89
3/04/15 11:49
Over taal
2
Opdracht 31 T1 B
1 Schrijf de onderstreepte woorden uit tekst 5 over. 2 Van de woorden 1, 2 en 4 vind je een antoniem in de tekst. Schrijf dat erachter. 3 Kies voor de andere twee woorden een antoniem uit: gezellig – moeilijk – pessimist – tenzij – saai. Let op: je houdt een paar woorden over. 4 Leid met behulp van het antoniem de betekenis van het onderstreepte woord af. Schrijf deze betekenis op.
Tekst 5 De (1) huidige generatie jongeren is over het algemeen heel (2) vrijgevig. Tieners geven regelmatig geld aan goede doelen, (3) mits ze zeker weten dat hun donatie goed zal worden besteed. Daarnaast zijn ze ook bereid zich (4) actief in te zetten en de handen uit de mouwen te steken. Dit is een groot verschil met zo’n vijftien jaar geleden. De toenmalige jeugd was over het algemeen gierig en passief. De economische crisis was nog niet begonnen en iedereen kon zonder problemen voor zichzelf zorgen. Hoewel er tegenwoordig meer armoede is, is de jongere van nu vaker een (5) optimist: als we elkaar helpen, zal alles goed komen.
Opdracht 32 T2
B
Herschrijf tekst 6. Vervang de onderstreepte woorden door een antoniem.
Tekst 6 De film die we gisteravond zagen, was heel spannend. We waren te laat in de bioscoop, maar de chagrijnige medewerker liet ons toch de zaal in. De thriller had heel positieve recensies gekregen in de krant. We verwachtten er dus veel van. De beroemde acteur speelde een brutale man die wraak wilde nemen op zijn baas. Het slot van de film was erg verrassend.
90
17142_ONO_th_blok1-6.indb 90
3/04/15 11:49
2
Over taal
2.1 Taalbeschouwing Beeldtaal Ook zonder woorden kun je iets duidelijk maken, bijvoorbeeld door een plaatje te gebruiken. Dat heet beeldtaal. Als je beeldtaal goed gebruikt, kun je er heel snel informatie mee doorgeven. Bijvoorbeeld over hoe je je voelt:
Over wat je moet doen (of juist niet):
Over wie iets heeft gemaakt:
Ook mensen die een andere taal spreken, begrijpen direct wat er staat. Pictogrammen zijn voorbeelden van beeldtaal.
Opdracht 33 T2
B
Bekijk afbeelding 1 tot en met 6. Schrijf van elk pictogram op waar je het kunt tegenkomen en wat het betekent.
Afbeelding 1
Afbeelding 2
Afbeelding 3
Afbeelding 4
Afbeelding 5
Afbeelding 6
Opdracht 34 I
T
Ontwerp zelf een pictogram voor een van de volgende boodschappen: – Verboden te spieken. – Pas op voor harde muziek! – Spreek hier Nederlands. – Dit is de kantine.
91
17142_ONO_th_blok1-6.indb 91
3/04/15 11:49
Lezen
2
Dagelijks krijg je met heel veel teksten te maken. Soms is het niet nodig of mogelijk ze helemaal van begin tot eind te lezen. In deze paragraaf leer je hoe je snel een idee krijgt van het onderwerp van een tekst.
Voordat je aan deze paragraaf begint: • kun je het tekstdoel, de tekstsoort en de tekstvorm van een tekst benoemen. (blok 1)
2F
Aan het einde van deze paragraaf: • kun je met de stappen van oriënterend lezen het onderwerp van een tekst bepalen; • weet je wat een alinea is; • weet je wat een tussenkopje is; • weet je dat een alinea over een deelonderwerp gaat.
2.11 Oriënterend lezen Opdracht 35 T1 B
Bij deze opdracht werk je samen met een klasgenoot. 1 Dek tekst 7 af met een blaadje. Beantwoord de vragen hieronder en schrijf jullie idee over de inhoud van de tekst op. a Lees de tekst bij 1. Waarover gaat de tekst volgens jou? b Lees de tekst bij 2. Waarover gaat de tekst? Klopt je antwoord bij 1? Pas het antwoord zo nodig aan. c Lees de tekst bij 3. Is er nieuwe informatie? Waarom staat het woord wedstrijdje schuingedrukt? Wat heeft deze informatie met je antwoord op de vorige stap te maken? d Lees de tekst bij 4. Welke nieuwe informatie is er? Voegt deze informatie iets toe? e Lees de tekst bij 5. Welke nieuwe informatie is er? Past deze informatie bij je idee over de inhoud van de tekst? f Lees de tekst bij 6. Staat er nieuwe informatie in deze tekst? Klopt je idee over de inhoud van de tekst nog? g Lees de tekst bij 7. Staat er nieuwe informatie in deze tekst? Klopt je idee over de inhoud van de tekst nog? h Kijk naar de afbeelding bij 8. Voegt de afbeelding nog informatie toe? i Lees de tekst bij 9. Geeft de bron nog nieuwe informatie? Zo ja, welke? 2 Schrijf je conclusie over de inhoud van de tekst op. Waarover gaat de tekst, denk je? Gebruik maximaal tien woorden. 3 a Wat is het tekstdoel van deze tekst? b Wat is de tekstsoort van deze tekst? 4 Vergelijk jullie antwoorden met die van klasgenoten. T2 I 5 Wat weet je al over dit onderwerp? Schrijf op wat je al weet.
92
17142_ONO_th_blok1-6.indb 92
3/04/15 11:49
2
T1
Lezen
6 Wil je nog meer weten over dit onderwerp? Leg je antwoord uit. 7 Welke informatie verwacht je onder ‘Toets- en overhoorprogramma’s op internet’, ‘Uit je hoofd in eigen woorden’, ‘10 keer 1 is meer dan 1 keer 10’ en ‘Pauzeer’ te krijgen?
Tekst 7 1
Breintips voor slim leren Je kunt je eigen brein beïnvloeden. Nu je dat weet, wordt leren al een stuk gemakkelijker en leuker! Maar alleen maar oefeningen maken of het ‘stampen’ van feitjes is niet de handigste en leukste manier om te leren. Gebruik deze tips om op een betere en leukere manier te leren.
2
Herhaal en oefen
3
Toets- en overhoorprogramma’s op internet
wedstrijdje
4
Uit je hoofd in eigen woorden
5
10 keer 1 is meer dan 1 keer 10
6
Pauzeer
7
8 9
Naar: Gerjanne Dirksen, Help, ik word slimmer! Begrijp het brein en leer beter. Scriptum Psychologie.
93
17142_ONO_th_blok1-6.indb 93
3/04/15 11:50
Lezen
2
Als je snel wilt weten welk tekstdoel een tekst heeft en over welk onderwerp een tekst gaat, lees je een tekst oriënterend. Je beslist dan of je de tekst helemaal wilt lezen. Bij oriënterend lezen zet je de volgende stappen. Je bekijkt: • de titel. Deze staat boven de tekst en geeft óf aan waarover de tekst gaat óf juist niet om ervoor te zorgen dat je nieuwsgierig wordt naar de tekst. • de eerste zinnen. Deze geven je meestal een idee over het onderwerp van de tekst. • de tussenkopjes. Die maken duidelijk waarover de tekst gaat die eronder staat en ze maken een tekst overzichtelijker. • de laatste zinnen. Deze herhalen meestal waarover de tekst gaat. • de anders gedrukte woorden. Deze woorden zijn meestal belangrijk voor de inhoud van de tekst. • de illustratie. Een beeld kan extra informatie over het onderwerp geven of een tekst aantrekkelijker maken. • de bronvermelding. Deze geeft aan waar de informatie vandaan komt en of die betrouwbaar is. voorbeeld Tekst 7
Oriënterend lezen
Breintips voor slim leren
titel
Je kunt je eigen brein beïnvloeden. Nu je dat weet, wordt leren al een stuk gemakkelijker en leuker! Maar alleen maar oefeningen maken of het ‘stampen’ van feitjes is niet de handigste en leukste manier om te leren. Gebruik deze tips om op een betere en leukere manier te leren.
eerste zinnen
tussenkopje
Herhaal en oefen
Toets- en overhoorprogramma’s op internet
wedstrijdje
anders gedrukte woorden
Uit je hoofd in eigen woorden
tussenkopje
10 keer 1 is meer dan 1 keer 10
tussenkopje
Pauzeer
tussenkopje
laatste zinnen
illustratie Naar: Gerjanne Dirksen, Help, ik word slimmer! Begrijp het brein en leer beter. Scriptum Psychologie.
bronvermelding
94
17142_ONO_th_blok1-6.indb 94
3/04/15 11:50
2
Lezen
Opdracht 36 T1
B
1 Maak op basis van de theorie over oriënterend lezen een stappenplan dat uit maximaal 50 woorden bestaat. 2 Vergelijk je stappenplan met dat van een klasgenoot. 3 Wijzig als het nodig is je eigen stappenplan. 4 Schrijf het stappenplan achter in je schrift of op een aparte kaart, zodat je het altijd bij de hand hebt.
2.12 Onderwerp, deelonderwerp, alinea Nadat je de stappen van oriënterend lezen hebt gezet, kun je in één woord of in enkele woorden aangeven wat het onderwerp van de tekst is. Een onderwerp bestaat vaak uit verschillende deelonderwerpen. Een stukje tekst over een van die deelonderwerpen noem je een alinea. Een alinea begint altijd op een nieuwe regel. voorbeeld Onderwerp: dierenleed Deelonderwerpen: • proefdieren • circusdieren • bio-industrie
Opdracht 37 T1
B
T2 T1
1 a Uit hoeveel alinea’s bestaat tekst 8? b Schrijf van elke alinea de eerste twee en de laatste twee woorden op. 2 Lees de titel van tekst 8. a Wat bedoelt de schrijver met ‘slim leren’? b Wat is de belangrijkste functie van de titel? A het onderwerp van de tekst noemen B de lezer nieuwsgierig maken 3 Lees de eerste zinnen van de tekst onder ‘Herhaal en oefen’. Waarom staat ‘sterker’ (regel 7) tussen aanhalingstekens? 4 Lees de tekst onder ‘Toets- en overhoorprogramma’s op internet’. a In deze tekst staat het woord wedstrijdje schuingedrukt. Waarom dat woord en niet een ander woord? b ‘Van overhoorprogramma’s op het internet leer ik niks, want ze zijn voor iedereen hetzelfde.’ Welke redenen tegen deze uitspraak kun je vinden in deze alinea? 5 Lees de tekst onder ‘Uit je hoofd in eigen woorden’. Waarom is het volgens de tekst beter om wat je geleerd hebt op te schrijven of aan een ander te vertellen? 6 Wat bedoelt de schrijver met ‘10 keer 1 is meer dan 1 keer 10’? Gebruik voor je antwoord maximaal 20 woorden. 7 Lees de tekst onder ‘Pauzeer’. a Wat is het deelonderwerp van deze alinea? b Waarom is een korte pauze waarin je beweegt belangrijk? 8 Welke nieuwe informatie ben je door de tekst te weten gekomen?
95
17142_ONO_th_blok1-6.indb 95
3/04/15 11:50
Lezen
9 10
2
Welke titel vind je beter bij de tekst passen? A De huidige titel: Breintips voor slim leren B Een andere titel: Oefen en herhaal! a Bij vraag 3a van opdracht 35 heb je het tekstdoel opgeschreven. Past dat antwoord nog steeds? b Bij vraag 7 van opdracht 35 heb je verwachtingen opgeschreven. Zijn deze uitgekomen? Licht je antwoord toe.
Tekst 8 Breintips voor slim leren Je kunt je eigen brein beïnvloeden. Nu je dat weet, wordt leren al een stuk gemakkelijker en leuker! Maar alleen maar oefeningen maken of het ‘stampen’ van feitjes is niet de handigste en leukste manier om te leren. Gebruik deze tips om op een betere en leukere manier te leren. 5
10
15
20
25
Herhaal en oefen Als je veel herhaalt en oefent, maak je de contacten tussen de hersencellen in je brein ‘sterker’. Het is daarbij belangrijk dat je elke keer op een andere manier herhaalt of het wat spannender maakt. En trouwens, net als bij oefenen in de sportschool moet je brein ook af en toe even rusten. Toets- en overhoorprogramma’s op internet Er zijn allerlei overhoor- en toetsprogramma’s op internet te vinden. Voor de basisschool en voor de middelbare school. Je kunt zelfs meestal kiezen welk lesboek jij gebruikt op school. En soms kun je ook een wedstrijdje doen tegen andere kinderen online, dan wordt het natuurlijk helemaal leuk. Uit je hoofd in eigen woorden En weet je wat hartstikke goed werkt wanneer je iets hebt geleerd? Om het in eigen woorden na te vertellen of in eigen woorden op te schrijven wat je nog weet over dat onderwerp. Uit je hoofd… Dit is goed voor de herhaling, maar laat je ook diep nadenken. Wat ook kan: leg het een ander eens uit! Je leert beter en onthoudt het langer. 10 keer 1 is meer dan 1 keer 10 Hak de tijd voor het leren van een proefwerk op in stukjes en verdeel dat over meerdere dagen. Je kunt beter in een paar keer leren en oefenen, dan alles in 1 één keer. Zelfs als je in totaal dezelfde tijd eraan besteedt. Dus als je moet leren voor een proefwerk, zorg er dan voor dat je op tijd begint en verdeel het over meerdere dagen. Dan onthoud je het geleerde beter en langer.
96
17142_ONO_th_blok1-6.indb 96
3/04/15 11:50
2
30
35
Lezen
Pauzeer Houd regelmatig kleine pauzes van zo’n tien minuten nadat je een tijdje hebt geleerd. En doe dan iets heel anders in die pauzes, zoals bijvoorbeeld even een oefening met een bal of even jongleren of even tekenen. Het werkt het beste als je even beweegt! Je hersencellen kunnen dan echt tot rust komen en er gaat meer zuurstof naar je brein. En als je dan weer begint, kijk dan terug op wat je voor je pauze hebt gedaan. Dit waren wat tips die je kunt gebruiken bij het leren. Doen hoor, want ze zullen je zeker helpen bij het leren. Het is dus duidelijk dat je je eigen brein kunt beïnvloeden en beter kunt worden. Vergeet daarbij niet te rusten. Dat is ook belangrijk voor je brein. Naar: Gerjanne Dirksen, Help, ik word slimmer! Begrijp het brein en leer beter. Scriptum Psychologie.
Opdracht 38 T1 T2 T1 T2 T1 T2 I I
B
1 Lees de titel en de tussenkopjes van tekst 9. Voorspel in een zin van maximaal 15 woorden de inhoud van de tekst. 2 Zet één voor één de stappen van oriënterend lezen. Verander als het nodig is je antwoord op vraag 1. 3 Lees de tekst helemaal. Wat bedoelt de schrijver met de volgende uitspraken? a ‘sloegen ze steil achterover’ (regel 5) b ‘haalt haar neus er niet voor op’ (regel 8) 4 Om welke twee redenen is de archeologe zo enthousiast over de stinkende vondst? 5 Welke nuttige informatie hebben de onderzoekers al uit hun stinkende vondst gehaald? 6 Wat is het deelonderwerp van de tekst onder het tussenkopje ‘Stukjes informatie’? 7 Schrijf uit de tekst een synoniem op voor: a het woord latrine. b het woord poep. 8 a Wat is het tekstdoel van tekst 9? b Wat is de tekstsoort van tekst 9? c Wat is de tekstvorm van tekst 9? 9 a Vond je het leuk deze tekst te lezen? Licht je antwoord toe. b Had je deze tekst ook gelezen als je hem in een krant of tijdschrift was tegengekomen? Leg je antwoord uit. 10 Vat de inhoud van de tekst in maximaal 50 woorden samen.
97
17142_ONO_th_blok1-6.indb 97
3/04/15 11:50
Lezen
2
Tekst 9 Middeleeuwse wc’s gevonden Archeologen die aan het graven waren in het centrum van het Deense stadje Odense, deden deze week een vondst met een luchtje eraan. Ze groeven een stel middeleeuwse wc’s op, compleet met grote houten tonnen vol met poep.
5
10
15
20
Stinkende vondst Toen ze de tonnen openmaakten, sloegen ze steil achterover van de lucht die eruit kwam. De inhoud rook nog gewoon naar stront. Zevenhonderd jaar oude poep welteverstaan, want de tonnen stammen uit ongeveer 1300. Hoofdarcheoloog Maria Elisabeth Lauridsen haalt haar neus er niet voor op, ze is razend enthousiast over de stinkende vondst. ‘Het is heel bijzonder dat de poep zo goed bewaard is gebleven,’ jubelt ze in een persbericht. ‘Van oude poep kun je heel veel leren. Wat mensen aten bijvoorbeeld en of ze ziektes hadden.’ Stukjes informatie Het onderzoeksteam van Lauridsen kon meteen veel nuttige informatie uit de uitwerpselen halen. Zo konden ze aan de samenstelling van de poep duidelijk zien dat er veel frambozen in het middeleeuwse stadje gegeten werden. Daarnaast vonden de poeponderzoekers ook allerlei stukjes mos, leer en wol. Die zijn als toiletpapier gebruikt. De poeptonnen waren oorspronkelijk gemaakt om vis in te bewaren, waarschijnlijk zijn ze pas later omgebouwd tot latrines, voorlopers van de wc’s van tegenwoordig. De tonnen maken deel uit van een veel grotere opgraving in Odense. Rond de plek van de poeptonnen zijn ook resten van huizen en stallen gevonden.
Naar: Nathalie Strijker, Vondst met een luchtje. 7Days.
98
17142_ONO_th_blok1-6.indb 98
3/04/15 11:50
2
Lezen
Opdracht 39 T2 I
B
I
1 In tekst 10 ontbreken de tussenkopjes. Wat is het nadeel daarvan? Leg je antwoord uit. Lees de tekst helemaal. 2 a Wat bedoelt de schrijver met “die nog ‘vol’ waren”? (regel 1-2) b Waarom heeft de schrijver ‘vol’ tussen aanhalingstekens geplaatst? 3 Welk synoniem voor toiletten gebruikt de schrijver? 4 Schrijf in eigen woorden op wat de schrijver bedoelt met: a ‘in perfecte conditie verkeerden’ (regel 2-3) b ‘waartoe de opgravingen dienden’ (regel 4) 5 Welk synoniem voor poep gebruikt de schrijver van tekst 10? 6 Vergelijk de informatie uit tekst 9 en tekst 10 met elkaar. Schrijf de drie belangrijkste verschillen op. 7 In de laatste zin van de tekst geeft de schrijver een advies. a Wat wil hij voorkomen? b De opmerking is ook grappig, want wanneer gebruik je de opmerking ‘boven de pot hangen’ ook wel? 8 Vergelijk het tekstdoel, de tekstsoort en de tekstvorm van tekst 9 en 10 met elkaar. Schrijf de overeenkomsten en/of verschillen op. 9 Welke tekst vind jij plezieriger om te lezen? Licht je antwoord toe.
Tekst 10 Funen Eiland – Denemarken Archeologen vonden afgelopen maart twee 700 jaar oude toiletten die nog ‘vol’ waren. Van de potten uit de 14e eeuw werd gezegd dat ze nog in perfecte conditie verkeerden en dat ondanks de vele jaren het meteen duidelijk was, waartoe de opgravingen dienden. Met dank aan de lucht… 5
Onderzoekers hopen een beter beeld te krijgen van wat mensen in Denemarken tijdens de middeleeuwen aten door de ontlasting goed te ontleden. In het gebied wordt nog steeds flink gegraven. Zo werden vaten die werden gevonden onder het Vilhelm Werners Plein in Odense, op het eiland Funen, vroeger gebruikt voor het vervoer van goederen en voor de opslag van vis.
10
Toeristen kunnen het gebied bezoeken en op dinsdag en donderdag een gratis tour krijgen of een workshop archeologie bijwonen. Maar blijf er niet te lang boven de pot hangen. Naar: www.telegraaf.nl.
99
17142_ONO_th_blok1-6.indb 99
3/04/15 11:50
Lezen
2
Opdracht 40 T1
B
1 Oriënteer je op de inhoud van tekst 11. Zet één voor één de stappen van oriënterend lezen. 2 a Beschrijf in maximaal vijf woorden het onderwerp van de tekst. b Wat is de functie van de titel? c Wat bedoelt de schrijver met deze titel? Schrijf het eerste wat in je opkomt op. d Uit hoeveel alinea’s bestaat de tekst? 3 a Schrijf op wat jij over het onderwerp weet. b Wat verwacht je over het onderwerp te weten te komen? T2 4 Welk synoniem voor fiets heeft de schrijver gebruikt? T1 5 Om welke twee redenen plakt Jan-Willem de fietsbanden niet? T2 6 Schrijf in eigen woorden op wat Jan-Willem bedoelt met: a ‘hoe ze hun fiets moeten onderhouden’ (regel 18) b ‘Ze geven niks voor niks en weinig voor een beetje.’ (regel 32) T1 7 Schrijf alle tips voor jongeren op die in de tekst onder ‘Doe-het-zelfreparaties’ staan. Begin elke tip met een werkwoord. 8 Schrijf in eigen woorden op wat de volgende zin betekent voor de inkomsten van Jan-Willem: (…) ‘moet hij het voor zijn inkomsten toch niet hebben van de werkplaats’. 9 a Wat is het deelonderwerp van de tekst onder het tussenkopje ‘Fietsen’? b Wat is het deelonderwerp van de tekst onder het tussenkopje ‘Veel variatie’? 10 a Wie is het bedrijf van Jan-Willem oorspronkelijk begonnen? b Welke leuke kanten heeft het beroep van fietsenmaker volgens Jan-Willem? c Lijkt het beroep fietsenmaker jou leuk? Waarom wel/niet?
Tekst 11 Fiets ’m erin!
5
10
Nederland heeft de hoogste fietsdichtheid per inwoner ter wereld. Met 19 miljoen bruikbare fietsen voor ongeveer 16,5 miljoen Nederlanders lopen we ver voor op nummer twee: Denemarken. Maar die fietsen gaan natuurlijk ook weleens kapot en ze moeten zo nu en dan gecheckt worden. Daar hebben we in Nederland genoeg fietsenmakers voor, onder wie Jan-Willem. In de werkplaats hangt een gezellige sfeer. Mensen met fietsen waaraan wat mankeert lopen zo nu en dan binnen, om niet veel later met een gerepareerd rijwiel weer naar buiten te lopen. ‘Ik doe de meeste reparaties aan banden, remmen en verlichting,’ vertelt Jan-Willem. Banden plakken, dat doet hij niet meer: ‘Ik vervang eigenlijk altijd de binnenband. Dat kost minder tijd waardoor de kosten lager blijven. Bovendien weet je bij een nieuwe binnenband vrijwel zeker dat hij niet meer leegloopt, terwijl je bij het plakken maar moet zien of de band niet nog steeds langzaam leegloopt.’
100
17142_ONO_th_blok1-6.indb 100
3/04/15 11:50
2
15
20
25
30
35
40
Lezen
Doe-het-zelfreparaties Veel van de reparaties die hij uitvoert, zouden mensen zelf ook kunnen doen. ‘Tegenwoordig weet bijna niemand meer hoe je een band plakt, terwijl dat toch flink wat kosten kan besparen,’ stelt hij. Vooral jongeren weten eigenlijk niet meer hoe ze hun fiets moeten onderhouden, waardoor ze vaak de werkplaats van Jan-Willem binnenlopen. ‘En dan vinden ze het raar als ik ze laat betalen, omdat hun vader het gratis doet.’ Wat kunnen jongeren naast hun banden plakken nog meer doen om hun fiets heel te houden? Jan-Willem: ‘Het zijn vooral de kleine dingen. Door je fiets goed schoon te houden, niet te steigeren en de banden op spanning te houden, kun je veel reparaties voorkomen.’ Fietsen Hoewel Jan-Willem op een dag aardig wat reparaties verricht, moet hij het voor zijn inkomsten toch niet hebben van de werkplaats. Het meeste verdient hij aan zijn winkel. Daar verkoopt hij namelijk nieuwe fietsen, waarnaar de vraag altijd hoog blijft. ‘De laatste tijd zie je dat er ook steeds meer aandacht komt voor elektrische fietsen,’ vertelt hij. ‘Dan gaan Sparta en Gazelle ook weer nieuwe cursussen aanbieden zodat ik die fietsen mag verkopen en bepaalde onderdelen kan repareren.’ Die cursussen zijn overigens niet gratis. Het Gazelle-T-shirt dat hij aanheeft ook niet. ‘Ze geven niks voor niks en weinig voor een beetje,’ vat hij samen, ‘maar dat is niet raar hoor, gebeurt bij automonteurs ook.’ Veel variatie Jan-Willem is al de derde generatie fietsenmakers in het bedrijf en er komen ook drie generaties klanten in de winkel. Hoewel hij dus al heel lang bezig is met het vak fietsenmaker, gaat het niet vervelen. ‘Elke dag kom je weer iets anders tegen. Daarnaast is er veel variatie: contact met de klanten, werken met je handen, contact met collega’s, het is dus heel divers.’ Een mooi, oer-Hollands beroep dus. Hopelijk willen meer jongeren fietsenmaker worden, want die blijven nodig. ‘Zolang mensen blijven fietsen, hebben fietsenmakers werk.’ Naar: Bram van Hulten, Fiets ’m erin! 7Days.
Opdracht 41 T2 I T1 B
1 Kijk terug naar je antwoorden op vraag 2a van opdracht 40. a Bij vraag 2a van opdracht 40 heb je het onderwerp van de tekst voorspeld. Klopt je voorspelling? b Als je bij vraag a nee hebt geantwoord, leg dan uit waardoor dat komt. 2 Vind je dat de titel bij de inhoud van de tekst past? Leg je antwoord uit. 3 a Bij vraag 3b van opdracht 40 heb je je verwachting opgeschreven. Is die uitgekomen? Licht je antwoord toe. b Welke nieuwe informatie ben je te weten gekomen door het lezen van de tekst? 4 a Wat is het tekstdoel van tekst 11? b Wat is de tekstsoort van tekst 11?
101
17142_ONO_th_blok1-6.indb 101
3/04/15 11:50
Schrijven
2
Voor het schrijven van teksten zijn er een aantal punten waarmee je rekening moet houden, zoals de indeling van de tekst, de taalverzorging en de vormen van de tekstsoorten. Een advertentietekst heeft een andere vorm dan een e-mail en die heeft weer een andere vorm dan een nieuwsbericht. In deze paragraaf leer je de opbouw van een aantal informatieve teksten en besteed je aandacht aan taalverzorging.
Voordat je aan deze paragraaf begint: • kun je het taalgebruik voor je publiek bepalen; (blok 1) • kun je een tekst schrijven waarvan de inhoud bij het schrijfdoel past. (blok 1)
2F
Aan het einde van deze paragraaf: • kun je het schrijven van een informerende tekst voorbereiden; • kun je het onderwerp en de deelonderwerpen voor je tekst bepalen; • kun je een tekst in alinea’s verdelen; • kun je een tekst herschrijven op basis van feedback; • kun je verschillende soorten informerende teksten schrijven.
2.13 Voorbereiding op het schrijven Informerende teksten, zoals nieuwsberichten en informatieve teksten in kranten, hebben als doel de lezer iets nieuws te laten weten. Voor het schrijven van deze teksten beantwoord je van tevoren in elk geval de 5W+1H-vragen. De antwoorden op de vragen gebruik je voor je tekst. In een informerende tekst staat alleen informatie.
Wie? Waar?
Wat? Wanneer?
Waarom?
Hoe?
Informerende tekst
102
17142_ONO_th_blok1-6.indb 102
3/04/15 11:50
2
Schrijven
Opdracht 42 T1 T T2 T1
1 Kies een van de vier afbeeldingen. 2 a Stel bij de afbeelding de 5W+1H-vragen. b Schrijf de antwoorden op de 5W+1H-vragen onder elkaar. Deze antwoorden zijn de informatie voor de tekst. 3 Voordat je start met schrijven, maak je een overzicht. a Schrijf in een paar woorden op met welke informatie je gaat beginnen. b Bepaal de volgorde van de informatie en schrijf de punten in een paar woorden in je overzicht. 4 Schrijf de tekst. 5 Lees je tekst goed door. a Staat de informatie in de goede volgorde? b Krijgt de lezer antwoord op de 5W+1H-vragen? c Pas de tekst aan als dat nodig is.
Afbeelding 7
Afbeelding 8
Afbeelding 9
Afbeelding 10
Opdracht 43 T2 I
1 a Ruil je tekst met die van een klasgenoot. b Lees de tekst van je klasgenoot goed door. Beantwoord de vragen 5a en 5b van opdracht 42 voor de tekst van je klasgenoot. c Schrijf je feedback in en/of onder de tekst. d Geef de tekst met je feedback terug aan je klasgenoot. 2 a Lees de feedback van je klasgenoot. b Herschrijf je tekst.
103
17142_ONO_th_blok1-6.indb 103
3/04/15 11:50
Schrijven
2
2.14 Informerende teksten: nieuwsbericht en e-mail Een nieuwsbericht heeft altijd een duidelijk onderwerp. Dat zie je meestal terug in de titel. Aan de hand van de antwoorden op de 5W+1H-vragen bepaal je deelonderwerpen. Deze beschrijf je in de alinea’s van de tekst. Je begint een nieuwsbericht meestal met een alinea waarin heel beknopt de 5W+1H-vragen zijn beantwoord. Titel
O
.................................................................................................................................................................................. ..................................................................................................................................................................................
N
........................ .................................................................................................................................................................................. ..................................................................................................................................................................................
alinea/deelonderwerp 1
........................ .................................................................................................................................................................................. ..................................................................................................................................................................................
alinea/deelonderwerp 2
........................ .................................................................................................................................................................................. ..................................................................................................................................................................................
D E R W
alinea/deelonderwerp 3
E
.................................................................................................................................................................................. ..................................................................................................................................................................................
R
Bron
P
Opdracht 44 T1
I
T2
T1
1 a b c d
Lees je eigen tekst van opdracht 42 nog een keer. Over welk onderwerp gaat de tekst? Schrijf dit in maximaal vijf woorden op. Welke deelonderwerpen herken je in de tekst? Schrijf deze op. Verdeel de tekst in alinea’s. Als je bij een deelonderwerp maar een paar regels tekst hebt, probeer je twee deelonderwerpen samen te voegen tot een nieuw (groter) deelonderwerp. 2 Bedenk bij het onderwerp een titel. 3 a Herschrijf de tekst als nieuwsbericht voor de plaatselijke krant. b Schrijf de titel boven de tekst. c Schrijf aan het begin van de eerste alinea: – de plaatsnaam waar je schrijft; – je naam. d Verdeel de tekst per deelonderwerp in alinea’s. 4 Lees je tekst nog een keer goed door en verbeter hem als het nodig is. Opdracht 45
I T2
1 Bekijk het schema van afbeelding 11. 2 Bepaal per onderdeel het hokje dat past bij jou. 3 Bepaal bij welk onderdeel of bij welke onderdelen je op het eind van het blok een hokje wilt opschuiven. 4 Schrijf bij welk onderdeel je jezelf wilt verbeteren. Bewaar deze aantekening(en) goed. Bij opdracht 53 heb je ze nodig.
104
17142_ONO_th_blok1-6.indb 104
3/04/15 11:50
2
Schrijven
Rubrics Schrijven onderdeel
1F
op weg naar 2F
2F
inhoud
Het doel van mijn tekst is met wat moeite te ontdekken.
Het doel van mijn tekst is in grote lijnen duidelijk.
Het doel van mijn tekst is duidelijk en mijn tekst is goed afgestemd op het schrijfdoel.
structuur
Ik verdeel mijn tekst in alinea’s. Regelmatig beginnen de zinnen binnen een alinea op een nieuwe regel waar dat niet hoort. De scheiding tussen twee alinea’s is regelmatig op een plek waar dat niet hoort.
Ik verdeel mijn tekst in alinea’s. Soms beginnen de zinnen binnen een alinea op een nieuwe regel waar dat niet hoort. De scheiding tussen twee alinea’s is soms op een plek waar dat niet hoort.
Ik verdeel mijn tekst in correcte alinea’s. De zinnen binnen een alinea volgen elkaar op.
publiekgerichtheid
Ik kan het publiek steeds Ik spreek het publiek aan op Ik spreek het publiek aan op vaker aanspreken op een een manier die bij hen past. een manier die bij hen past. manier die bij hen past. Ik kies de juiste toon. Ik kies de juiste toon. Ik kan al beter de juiste toon kiezen.
woordenschat
Ik gebruik vooral woorden die vaak voorkomen. Ik gebruik woorden die te moeilijk/te makkelijk zijn.
Ik gebruik ook woorden die minder vaak voorkomen en varieer mijn woordgebruik een beetje. Ik gebruik steeds minder woorden die te moeilijk/te makkelijk zijn.
Ik varieer mijn woordgebruik goed en gebruik ook woorden die niet zo vaak voorkomen. Soms maak ik nog fouten met uitdrukkingen. Ik gebruik geen woorden die te moeilijk/te makkelijk zijn.
taalverzorging
Alle zinnen beginnen met een hoofdletter en eindigen met een punt. In de rest van de interpunctie maak ik nog vaak fouten. Ik maak mijn zinnen steeds minder vaak te lang/te kort.
Alle zinnen beginnen met een hoofdletter en eindigen met een punt. In de rest van de interpunctie maak ik soms nog fouten. Ik maak mijn zinnen niet te lang/te kort.
Mijn interpunctie is meestal goed. De interpunctie maakt het daardoor makkelijk om de tekst te volgen. Ik maak mijn zinnen niet te lang/te kort.
Ik maak nog regelmatig Ik maak bijna geen fouten fouten in de zinsbouw. Mijn meer in de zinsbouw. tekst is wel goed te begrijpen.
Ik gebruik altijd goedlopende en begrijpelijke zinnen.
Afbeelding 11
105
17142_ONO_th_blok1-6.indb 105
3/04/15 11:50
Schrijven
2
Tekst 12 Een verantwoord slippertje? Lost Soles! Stel je voor, de zwarte rook van in brand gestoken autobanden. Dat is in Afrika nog dagelijkse praktijk door het gebrek aan een goed recyclingprogramma. Slecht voor het milieu, dus dat kan beter. Met Lost Soles bieden we een alternatief en hergebruiken we de autoband als zool voor een nieuw product. Deze zool is met de hand gesneden en daardoor ruw en stoer. De steentjes nog tussen het profiel, maximaal grip en natuurlijk onverslijtbaar! De bovenzijde is afgewerkt met zomerse kleuren van stoffen van de lokale Afrikaanse markt. Van ‘do good’ naar ‘feel good’. Want Lost Soles zijn verantwoord, maar ook nog eens waanzinnig leuk. We hebben een mooie collectie samengesteld en van deze beperkte oplage is een deel voor jou gereserveerd! Onderscheiden, kleurrijk, comfortabel en door de handgesneden zool robuust en stoer. Volledig handgemaakt is elk paar Lost Soles uniek. Net als jij. Meer informatie? Mail aan sonpakkie@slippertje.nl t.a.v. Mark van Velzen. Naar: Sonpakkie, Een verantwoord slippertje? Lost Soles! www.oneplanetcrowd.nl/project/lostsoles.
Opdracht 46 T
T1 T2
1 Lees tekst 12. 2 Het onderwerp van deze tekst spreekt jou aan. Je wilt wel van die slippers kopen en je denkt dat meer mensen dit willen. Om ook anderen enthousiast te maken voor de slippers, heb je nog wat informatie nodig. Je wilt nog informatie over de volgende deelonderwerpen: – de makers van de slippers; – het bedrijfje; – de acties in Afrika van het geld voor de slipper. 3 Bereid het schrijven van de e-mail voor. Gebruik de 5W+1H-vragen en schrijf op wat je precies wilt weten. 4 Zet de informatie voor je e-mail in de goede volgorde. Hiervoor schrijf je wat je wilt schrijven in een paar woorden onder elkaar. 5 Schrijf de eerste versie van je e-mail. – Begin de tekst met zinnen waarin je uitlegt hoe je aan de informatie komt. – Schrijf alle informatie in de goede volgorde. – Verdeel de tekst per deelonderwerp in alinea’s. – Maak begrijpelijke zinnen. – Houd rekening met je doel en publiek. – Eindig de tekst op een beleefde manier. – De tekst heeft tussen de 100 en 150 woorden.
106
17142_ONO_th_blok1-6.indb 106
3/04/15 11:50
2
Schrijven
Opdracht 47 I T2
1 Vorm met drie klasgenoten een groepje. 2 a Geef jullie e-mail aan elkaar door, totdat je alle teksten hebt gelezen. b Let bij het lezen op de inhoud, op de alinea’s en het taalgebruik. Gebruik voor je feedback de rubrics Schrijven (afbeelding 11). 3 Schrijf bij elke e-mail twee punten op die je goed vindt en twee punten die anders moeten. 4 a Maak met elkaar op een apart papier een overzicht van de punten die jullie goed vinden. b Maak ook een overzicht van de punten die anders moeten. 5 Maak samen een lijst met aandachtspunten voor het schrijven van een e-mail aan een bedrijf. 6 Lees de theorie hieronder en vergelijk jullie lijst met de theorie.
Afspraken en regels Schrijven 3 Als je informatie wilt geven of vragen kun je een e-mail schrijven. Meestal schrijf je dan een e-mail aan een bedrijf of aan iemand die je niet goed kent. Voor zo’n e-mail moet je een paar regels goed onthouden. • Schrijf in de onderwerpregel het onderwerp van je e-mail. • Begin de e-mail met een aanhef (Beste meneer Van Bemmel, Beste mevrouw De Vries, Geachte meneer/mevrouw,). Je begint de aanhef altijd met een hoofdletter. Achter de aanhef zet je een komma en je drukt twee keer op enter. • Schrijf in de eerste zinnen wat het onderwerp is en waarom je de e-mail schrijft. • Verdeel de tekst van je e-mail in alinea’s. • Eindig je e-mail met een slotzin. Druk daarna twee keer op enter. • Sluit af met de slotformule: Met vriendelijke groet, • Schrijf je naam en eventueel telefoonnummer op. • Gebruik beleefde taal.
R
Opdracht 48 T
T1
1 Bekijk de e-mail die je bij opdracht 46 hebt geschreven nog een keer. a Heb je de regels uit de theorie in je e-mail toegepast? b Heb je de vragen voldoende toegelicht, zodat duidelijk is wat je wilt weten en waarom dat is? 2 Herschrijf de e-mail als dat nodig is en pas de regels allemaal toe. 3 Lees je e-mail goed door en beoordeel hem aan de hand van het beoordelingsmodel.
107
17142_ONO_th_blok1-6.indb 107
3/04/15 11:50
Schrijven
2
2.15 Taalverzorging Afspraken en regels Schrijven 4 In een informerende tekst schrijf je meestal over een onderwerp waar je veel vanaf weet. Je moet dan extra rekening houden met de woorden die je gebruikt. Woorden die voor jou bekend zijn, zijn soms voor de lezer helemaal niet bekend. Verder moet je niet te lange zinnen maken in je tekst. De lezer raakt dan de draad kwijt en stopt met lezen.
R
voorbeeld: Te lange zin Vanmorgen waren we weer eens veel te laat op school, omdat we eerst terug moesten rijden, omdat je je telefoon was vergeten en je daarna ontdekte dat de huiswerkopdracht die je voor geschiedenis moest maken nog op je bureau lag en nu ben ik het echt helemaal beu en rijd niet meer met je mee als je je niet beter voorbereidt. Herschreven zin Ik rijd niet meer met je mee als je je niet beter voorbereidt. Doordat jij vanmorgen je telefoon en de huiswerkopdracht voor geschiedenis vergat, waren we weer te laat. Dat ben ik beu.
Opdracht 49 T1
B
1 Herschrijf de volgende zinnen. – Schrijf een eenvoudiger woord voor de onderstreepte woorden. – Vervang elke zin door een aantal kortere zinnen. a De zwemkleding van Sonpakkie is zwemkleding die je om diverse redenen moet aanschaffen. De kleding biedt een doorlopende en intensieve bescherming tegen de zon. b Dit jaar hebben we bijzondere slippers geselecteerd uit het segment van de producten die nu nog dienen voor een klein publiek. De makers hopen dat de eigenaars van de slippers hun aankoop op de website motiveren, zodat ook anderen de slippers kopen. c Ook al investeer je impulsief een klein bedrag dan jubelen we al, want daarmee ondersteun je een ondernemer bij het verder introduceren van zijn of haar duurzame project. Opdracht 50
T2
I
1 Ruil je herschreven zinnen met die van een klasgenoot. 2 Lees de zinnen van je klasgenoot en beantwoord de volgende vragen: – Staat alle informatie in de herschreven tekst? – Staat de informatie in een begrijpelijke volgorde? – Is voor de onderstreepte woorden een goed alternatief gekozen? – Heb je nog andere opmerkingen? Licht je antwoord toe. 3 Geef de zinnen en je opmerkingen terug aan je klasgenoot. 4 a Bekijk de opmerkingen van je klasgenoot bij je eigen zinnen. b Herschrijf de zinnen als dat nodig is.
108
17142_ONO_th_blok1-6.indb 108
3/04/15 11:50
2
Schrijven
Tekst 13 WEEK VAN HET DUURZAME PRODUCT 10 t/m 17 april Wij vinden het belangrijk ons steentje bij te dragen aan een duurzame wereld. Ken je een duurzaam product? Nomineer het!! Stuur informatie over het product en jouw redenen voor nominatie aan mevrouw Janneke de Boer. Op 10 januari kiezen we twee producten. SAMEN GEVEN WE DE WERELD TOEKOMST!!
Eindopdracht Toets Opdracht 51
T1
T
T2
Op de startpagina van de website van je school heb je tekst 13 gelezen. Jij bent nog steeds enthousiast over de Lost Soles-slippers. Je wilt dit product nomineren voor jullie week van het duurzame product. Je wilt mevrouw De Boer op de hoogte stellen van het bestaan van de slippers. Verder haal je uit de tekst redenen om mee te doen aan deze actie. Je besluit een e-mail te sturen aan mevrouw De Boer. In het middenstuk van je mail schrijf je drie alinea’s. 1 Lees tekst 13. Waarover moet je in elk geval iets schrijven in je e-mail? 2 a Schrijf het onderwerp van je tekst op. b Bepaal de drie deelonderwerpen bij het onderwerp waarover je gaat schrijven. 3 Schrijf in een paar woorden op wat je allemaal over de deelonderwerpen gaat schrijven. – Gebruik de 5W+1H-vragen. – Gebruik informatie uit tekst 12. – Voeg ook eigen (verzonnen) informatie toe. 4 Schrijf voor elke alinea een kladversie en verwerk hierin de deelonderwerpen. 5 Bedenk voor je e-mail een eerste zin en een tweede zin. In de eerste zin noem je het onderwerp. In de tweede zin noem je het doel van je e-mail. Bedenk ook een afsluitende zin. 6 Schrijf de e-mail. – Houd je aan de regels voor de e-mail. – Verdeel de tekst goed in alinea’s. – Maak niet te lange zinnen. – Gebruik passende woorden. – Schrijf de informatie in een begrijpelijke volgorde op. – Gebruik minimaal 150 en maximaal 200 woorden. 7 Controleer je e-mail en verbeter hem als dat nodig is.
109
17142_ONO_th_blok1-6.indb 109
3/04/15 11:50
Schrijven
2
Opdracht 52 T2 I
1 Vond je het makkelijk of moeilijk om je deelonderwerpen te bedenken? 2 Vond je het makkelijk of moeilijk om je deelonderwerpen uit te werken? Leg je antwoord met voorbeelden uit. 3 Vond je het makkelijk of moeilijk om een e-mail volgens de regels te schrijven? Leg je antwoord met voorbeelden uit. Opdracht 53
T2
1 Bepaal voor de onderdelen van afbeelding 11 het hokje dat aan het eind van de paragraaf bij jou past. 2 Neem je aantekeningen van opdracht 45 voor je. 3 Heb je jezelf verbeterd? Waarom wel/niet? 4 Wat ga je de volgende keer verbeteren of anders doen?
110
17142_ONO_th_blok1-6.indb 110
3/04/15 11:50
2
Spreken, kijken en luisteren
In het vorige blok heb je geleerd dat teksten en programma’s een doel hebben. Als je luistert, heb je ook een doel: je wilt bijvoorbeeld iets leren, vermaakt worden of alleen de hoofdlijnen meekrijgen. Je luistert dan ook op verschillende manieren. In deze paragraaf ga je je verder bezighouden met een soort handleiding: de instructie. Bij het onderdeel Spreken leer je hoe je zelf een goede instructie kunt geven.
Voordat je aan deze paragraaf begint: • kun je het doel en het publiek van een programma benoemen. (blok 1)
2F
Aan het einde van deze paragraaf: • ken je drie verschillende luistermanieren en weet je wanneer je ze toepast; • kun je een instructie herkennen en begrijpen; • weet je hoe je gesproken teksten kunt ondersteunen met beelden; • kun je zelf een instructie geven.
2.16 Kijken en luisteren Luistermanieren Opdracht 54 T1 B
Je gaat kijken en luisteren naar een filmpje met tips bij verliefdheid. 1 Welke tips verwacht je te krijgen? 2 Wat zal het doel zijn van het filmpje? Kijk naar het filmpje en beantwoord de volgende vragen. 3 Wat is tip nummer 1? 4 Waar gaat het filmpje over? 5 Vat alle tips die je hoort kort samen. 6 Kijk terug naar vraag 3 tot en met 5. a Lees de theorie op pagina 112 over luistermanieren. b Komt de theorie overeen met de manier waarop jij hebt geluisterd voor je antwoorden op de vragen 3 tot en met 5? Licht je antwoord toe.
111
17142_ONO_th_blok1-6.indb 111
3/04/15 11:50
2
Spreken, kijken en luisteren
Je kunt op verschillende manieren kijken en luisteren: globaal, precies en selectief. R
luistermanier
uitleg
voorbeeld
globaal
in grote lijnen een spreker volgen, het onderwerp bepalen
Je wilt weten waar een documentaire over gaat. Je let alleen op de belangrijkste zaken.
precies
nauwkeurig luisteren, aantekeningen Je luistert nauwkeurig naar het maken zodat je de tekst kunt samenvatten navigatiesysteem dat vertelt hoe je moet fietsen, welke weg je moet inslaan.
selectief
gericht luisteren naar uitspraken of beweringen, je hebt maar een beetje informatie nodig
Je docent maakt de cijfers bekend van de laatste toets en je luistert alleen naar jouw naam en je cijfer.
Opdracht 55 T1
B
Lees de volgende situaties en geef aan hoe je luistert: globaal, precies of selectief. 1 Je geschiedenisleraar vertelt over de Romeinen en hun beschaving. Je hebt binnenkort een toets. 2 Je moet een werkstuk maken over drugsverslaving. Op de radio is een interview aan de gang over verslavingen in het algemeen. Er komen verschillende verslaafden aan het woord, maar jij bent alleen geïnteresseerd in iemand die een drugsverslaving heeft. 3 Je ziet na lange tijd je tante weer eens. Ze vertelt je een veel te uitgebreid verhaal over haar baas en collega’s. Je raakt een beetje verveeld. 4 Je bent net verhuisd en weet niet waar de supermarkt is. Je vraagt iemand op straat om aanwijzingen. 5 Je beste vriend zit op karate. Hij vertelt over zijn training en het aankomende toernooi. Jij bent niet zo gek op sport en houdt meer van lezen.
Instructies Opdracht 56 T1
B
Kijk en luister globaal naar het filmpje. 1 Wat is het onderwerp? 2 Beschrijf het publiek waarvoor het filmpje is bedoeld. 3 Waar kom je dit soort filmpjes tegen? 4 Lees de vragen bij opdracht 57 door. Hoe ga je luisteren om deze vragen te beantwoorden: globaal, precies of selectief?
112
17142_ONO_th_blok1-6.indb 112
3/04/15 11:50
2
Spreken, kijken en luisteren
Opdracht 57 T1
B
Kijk en luister nog een keer naar het filmpje en beantwoord de vragen. 1 Wat heb je nodig om van een melkpak een portemonnee te maken? 2 Wat doe je als je een nietje tussen de tussenschotten ‘jaagt’? 3 Welke zin is niet waar? Leg je antwoord uit. A In het filmpje is de eerste stap al gemaakt. B In het filmpje wordt een karnemelkpak gebruikt. C In het filmpje zie je altijd duidelijk wat de jongen doet. Opdracht 58
I
B
T2
1 Speel het filmpje nog een keer af en maak aantekeningen. Vat in een stappenplan samen hoe je van een melkpak een portemonnee maakt. Gebruik je eigen woorden. 2 a Vergelijk je stappenplan met dat van een klasgenoot. b Bespreek de verschillen en verander zo nodig je stappenplan.
2.17 Spreken Instructie geven Op school, maar ook bij de sportclub of zelfs thuis moet je weleens iets uitleggen aan anderen. Je bent bijvoorbeeld vast weleens aangesproken op straat door iemand die de weg kwijt was. Bij het geven van een instructie moet je de activiteiten en/of handelingen opsplitsen in verschillende stappen, anders is je instructie niet te volgen. Als er een stapje ontbreekt of de volgorde klopt niet, dan kan de luisteraar jouw instructie niet uitvoeren.
113
17142_ONO_th_blok1-6.indb 113
3/04/15 11:50
Spreken, kijken en luisteren
2
voorbeeld De volgende instructie legt in zes stappen uit hoe je muziek op je iPod moet zetten. Lees de stappen maar eens door. Als je alle stappen volgt, staat er muziek op je iPod. Maar wat als stap 5 niet gegeven wordt? Dan lukt het niet. Probeer maar! Wat heb je nodig? • een iPod (met kabel) • een computer • iTunes • muziek Uitleg Stap 1 Als eerste heb je iTunes nodig. Dit is een programma net als Windows Media Player, om muziek mee af te spelen. Het is helemaal gratis te downloaden op deze pagina. Zodra je dit programma gedownload hebt, kun je het installeren. Stap 2 Open iTunes. Er wordt misschien gevraagd of je je muziek wilt importeren. Dit is niet nodig, je kunt dit altijd later nog doen. Stap 3 Om de muziek toe te voegen aan iTunes ga je naar Bestand en kies je voor ‘Map aan bibliotheek toevoegen’. Hier kun je de map kiezen waar al je muziek in staat. iTunes zal dan deze muziek importeren, waarna alle liedjes in je iTunes bibliotheek staan. Je kunt ook kiezen voor ‘Bestand aan bibliotheek toevoegen’ om één enkel liedje toe te voegen. Ten slotte kun je de muziek nog slepen naar je iTunes-venster. Stap 4 Sluit nu je iPod aan op de computer. Deze zal vervolgens in iTunes onder het kopje ‘Apparaten’ komen te staan. Klik in iTunes je iPod aan. Stap 5 Kies nu bovenin voor het tabblad ‘Muziek’. Hier moet je uiteraard ‘Muziek synchroniseren’ aanvinken om de liedjes toe te voegen. Stap 6 Eventueel kun je nog kiezen om enkele afspeellijsten (als je die hebt) te synchroniseren. Als je de juiste instellingen gekozen hebt, kies je voor ‘Synchroniseren’. De liedjes zullen nu op je iPod gezet worden. Uit: www.hoemoetje.com/liedjes-op-je-ipod-zetten.
114
17142_ONO_th_blok1-6.indb 114
3/04/15 11:50
2
Spreken, kijken en luisteren
Een instructie moet dus volledig zijn. Als je één stap overslaat, klopt het niet meer. Wanneer je een instructie geeft, is het belangrijk dat je je aan een aantal regels houdt: • Gebruik werkwoorden (doe-woorden) in de gebiedende wijs. • Geef signaalwoorden om de volgorde duidelijk te maken (eerst, vervolgens, dan, daarna, ten slotte, als laatste). • Zorg dat je begrijpelijke taal gebruikt. • Wees volledig.
Opdracht 59 T2
T
Werk met z’n tweeën. Elk van jullie kiest een van de instructies (a of b). De ander maakt aantekeningen. 1 a Beschrijf in stappen hoe je vanuit het lokaal waar je nu zit naar de aula moet lopen. b Beschrijf in stappen hoe je vanuit de aula naar de fietsenstalling moet lopen. 2 Laat je klasgenoot controleren of de instructie klopt (als het van je docent mag, probeer het dan in het echt). 3 Klopte de instructie? Zo ja: goed gedaan, je bent klaar met de opdracht. Zo nee, waar is het misgegaan? Klopte de instructie niet of is er slecht geluisterd? Licht je antwoord toe. Opdracht 60
T2
T
Werk met z’n tweeën. Geef elkaar instructie over hoe je een boek moet kaften. 1 Bedenk bij 1 tot en met 6 in afbeelding 12 wat je gaat zeggen en schrijf het in steekwoorden op. 2 Geef de instructie aan je klasgenoot. 1 2 3 Bespreek samen na hoe de instructies zijn gegaan. a Had je de afbeelding nodig om de instructie van je klasgenoot te 3 kunnen begrijpen? 4 b Kon je uit de instructie begrijpen hoe je een boek moet kaften? Licht je antwoord toe. 5
6
Afbeelding 12
115
17142_ONO_th_blok1-6.indb 115
3/04/15 11:50
Spreken, kijken en luisteren
2
Tekst en beeld Gesproken tekst en beeld vullen elkaar aan. Door beeld kan een gesproken tekst duidelijker worden, maar andersom geldt dat ook. Als je een presentatie of instructie geeft, kun je beelden gebruiken om die te ondersteunen. Let daarbij op de volgende punten: • Gebruik alleen beelden bij de belangrijkste onderwerpen. • Gebruik een beeld om iets ingewikkelds uit te leggen. • Kies goede beelden, met mooie kleuren. Nietszeggende of onduidelijke plaatjes versterken je presentatie niet! Ze leiden alleen maar de aandacht af van waar het om gaat. • Gebruik niet te veel beelden: één ‘sterk’ plaatje heeft meer effect dan tien matige plaatjes. • Gebruik geen of weinig tekst in je beeld. Het gaat in een presentatie om wat jíj te zeggen hebt en tekst in een beeld leidt de aandacht van de luisteraar af. voorbeeld Bij een weerbericht gebruikt de weerman of -vrouw beelden om uit te leggen wat voor soort weer het gaat worden, bijvoorbeeld een hogedrukgebied dat mooi weer aankondigt of zware bewolking als er veel regen op komst is.
116
17142_ONO_th_blok1-6.indb 116
3/04/15 11:50
2
Spreken, kijken en luisteren
Opdracht 61
T
Bij opdracht 62 ga je een instructie of uitleg geven over een zelfgekozen onderwerp. Denk aan iets wat je goed in stappen kunt uitleggen en/of voordoen. T1 1 Kies je onderwerp. Bijvoorbeeld: – Hoe je een bepaald gerecht moet klaarmaken. – Hoe je een bepaald computerspel moet spelen. – Hoe je iets moet knutselen. – Wat de (spel)regels van een bepaalde sport zijn. 2 a Maak of zoek beeldmateriaal op internet of in tijdschriften waarmee je jouw instructie kunt versterken. b Selecteer je beeldmateriaal. Let op de punten uit de theorie over tekst en beeld. I 3 a Schrijf de instructie in stappen op. Let op de regels uit de theorie over instructie geven. b Controleer of alle aanwijzingen compleet zijn en pas de instructie zo nodig aan. Toets Opdracht 62 T T2
Geef een instructie of uitleg aan je klasgenoten van minimaal drie en maximaal vijf minuten. 1 Kijk naar je uitwerkingen van opdracht 61. Maak er een goedlopend verhaal van dat binnen de tijd past. Houd rekening met de voorkennis van je klasgenoten. 2 Oefen de instructie, zodat je hem zonder tekst of spiekbriefje kunt geven. I 3 Presenteer je instructie met beeld(en) aan de klas. Let tijdens het spreken op de volgende zaken: – Spreek rustig en goed verstaanbaar. Zorg ervoor dat iedereen je kan volgen. – Varieer in toonhoogte en intonatie, zodat je de aandacht van je klasgenoten vasthoudt. – Laat geen stiltes vallen. – Blijf binnen de tijd. 4 Vraag na de instructie aan je klasgenoten of er nog vragen zijn. Beantwoord de vragen zo goed mogelijk.
117
17142_ONO_th_blok1-6.indb 117
3/04/15 11:50
Projectopdracht
2
In deze opdracht: • lees je teksten oriënterend; (Lezen) • schrijf je studietips; (Lezen, Schrijven) • ontwerp je pictogrammen. (Over taal) TREK KADER GROTER/KLEINER TOTDAT DIT NIET MEER ZICHTBAAR IS
Leer slimmer Opdracht 63
In deze opdracht maak je een kaart met tips om beter te leren en ontwerp je je eigen pictogrammen. Wat werkt beter: tekst of beeld? Werk alleen of in een tweetal. T1 T, I 1 Kijk nog eens terug naar tekst 8 op pagina 96-97 en de samenvatting die je daarvan maakte bij opdracht 38. Neem de vijf tips uit je samenvatting over. T2 2 Vul de vijf tips uit tekst 8 aan met nog drie andere tips. Doe dat zo: – Bekijk op internet minstens vijf sites waar studietips te vinden zijn. Lees de tekst op de sites oriënterend en bepaal zo of je een tekst helemaal wilt lezen of niet. – Kies de drie beste sites en neem van elke site een studietip over. Schrijf de tip en de uitleg bij de tip in je eigen woorden op. Noteer ook de naam van de site. – Zet de acht tips in een logische volgorde. Dit is de kladversie van je tekst. I 3 Ontwerp bij alle acht tips een pictogram dat laat zien wat de tip inhoudt. 4 Maak een kaart met tips om beter te leren voor brugklassers. De kaart mag niet groter worden dan een A4. Geef de kaart een passende titel. Maak van de kaart drie verschillende versies: – een versie met alleen maar pictogrammen, zonder tekst; – een versie met pictogrammen en korte teksten; – een versie met langere teksten en tussenkopjes, zonder pictogrammen. T2 I 5 Vergelijk in een groepje de verschillende kaarten. Welke kaart heeft de beste tips? Welke versie werkt volgens jullie het best? Bespreek hoe dat komt. 6 Lever de kladversie en de drie verschillende versies van je tipkaart in. Je werk wordt beoordeeld met het beoordelingsformulier.
118
17142_ONO_th_blok1-6.indb 118
3/04/15 11:50