Leerwerkboek A
3 vwo
Leerwerkboek A
3 vwo
3 vwo
Leerwerkboek A
Nynke Bottinga
Alette Fieggen
Alinde Haan
Geertje Plug
1 vmbo-bk vmbo-kgt vmbo-gt/havo havo/vwo vwo
2 vmbo-bk vmbo-kgt vmbo-gt/(h) havo/(vwo) vwo
3 vmbo-b vmbo-k vmbo-gt havo vwo
4 vmbo-b vmbo-k vmbo-gt
Bureauredactie
MR Taal
Vormgeving
Studio Michelangela
Over ThiemeMeulenhoff
ThiemeMeulenhoff ontwikkelt slimme flexibele leeroplossingen met een persoonlijke aanpak. Voor elk niveau en elke manier van leren. Want niemand is hetzelfde.
We combineren onze kennis van content, leerontwerp en technologie, met onze energie voor vernieuwing. Om met en voor onderwijsprofessionals grenzen te verleggen. Zo zijn we samen de motor voor verandering in het primair, voortgezet en beroepsonderwijs.
Samen leren vernieuwen.
www.thiememeulenhoff.nl
ISBN 978 90 0623833 4
Eerste druk, eerste oplage 2024
© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2024
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën,
Omslagfotografie
Studio Kluif
Opmaak
Crius Group
opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 j° het Besluit van 23 augustus 1985, Stbl. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie (PRO), Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp (www.stichting-pro.nl).
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet) dient men zich tot de uitgever te wenden. Voor meer informatie over het gebruik van muziek, film en het maken van kopieën in het onderwijs zie www.auteursrechtenonderwijs.nl.
De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.
Deze uitgave is volledig CO2-neutraal geproduceerd. Het voor deze uitgave gebruikte papier is voorzien van het FSC®-keurmerk. Dit betekent dat de bosbouw op een verantwoorde wijze heeft plaatsgevonden.
Structuur
hoofdstuk inhoud
thema Aan de hand van een thema werk je aan je taalvaardigheid. Je gaat aan de slag met het geven, beoordelen en interpreteren van informatie. Je leest, beluistert en schrijft teksten en je oefent met het voeren van gesprekken en met presenteren. Tegelijkertijd werk je aan persoonlijke vaardigheden zoals bronnen kritisch lezen, en je mening vormen over wat je leest. Daarnaast vergroot je je woordenschat met schooltaalwoorden, themawoorden en woorden uit de teksten.
fictie In deze hoofdstukken gaat het over de kracht van het verhaal. Je maakt kennis met verschillende verhalen, je leest en vertelt verhalen en je luistert ernaar. Je leert praten, schrijven en presenteren over de verhalen die je leest en je leert hoe je zelf verhalen kunt schrijven.
taalverzorging grammatica Je leert met welke woordsoorten en zinsdelen zinnen kunnen worden opgebouwd, zodat je dit in teksten op de juiste manier kunt toepassen.
spelling Je oefent de regels van spelling en leestekens, zodat je deze in teksten op de juiste manier toepast.
formuleren Je leert zinnen logisch en goed op te bouwen, zodat je in teksten of gesprekken correcte zinnen kunt formuleren.
taalbewustzijn Je leert meer over taalgebruik, taalvarianten en woordvorming, zodat je meer inzicht krijgt in het verschijnsel taal.
• Formatieve evaluatie: De thematische hoofdstukken en fictiehoofdstukken werken toe naar een eindopdracht waarin je alles uit het hoofdstuk toepast. Deze hoofdstukken sluiten af met een terugblik waarin je terugkijkt op het hoofdstuk, jezelf beoordeelt en bepaalt wat je beter wilt doen.
• Zelftoets en dictee: In de hoofdstukken taalverzorging sluit je de onderdelen grammatica, spelling en formuleren af met een zelftoets. Bij spelling kun je ook oefenen met een dictee.
• Differentiatie: Wil je verder oefenen op jouw niveau? Online vind je extra oefeningen op verschillende niveaus bij de thematische hoofdstukken en de hoofdstukken taalverzorging.
Licentie
Alle opdrachten en theorie staan ook in de online leeromgeving. Daar kun je ook extra oefenmateriaal vinden, bijvoorbeeld van andere niveaus en andere leerjaren.
Taalvaardigheden
Lezen, luisteren, schrijven, spreken, fictie
Vakoverstijgende vaardigheden
Bijv. begrijpen, analyseren, interpreteren, discussiëren, samenvatten
Wij zijn taal
Taalkennis Spelling, grammatica, formuleren, woordenschat, taalbewustzijn
Ontwikkeling identiteit
Bijv. kitisch denken, sociaal-culturele vaardigheden, samenwerking, motivatie, bewustzijn van de kracht van taal
- Sociale en culturele vaardigheden
1 Start: Introductie fictie
1 Grammatica Woordsoorten:
Herhaling: - Zelfstandig werkwoord, hulpwerkwoord, koppelwerkwoord
Zinsdelen:
Herhaling: - Naamwoordelijk gezegde - Bouwplan van een zin - Bijstelling - Bijvoeglijke en bijwoordelijke bepaling
2 Duik in verhalen
1) Sholeh Rezazadeh, De hemel is altijd paars
2) Edward van de Vendel, De dagen van de bluegrassliefde
3) Erna Sassen, Er is geen vorm waarin ik pas - Leeservaring beschrijven - Leestips
2 Spelling
Werkwoordspelling:
Herhaling: - Werkwoordsvormen: persoonsvorm, infinitief, voltooid deelwoord
- Gebiedende wijs
Leestekens: - Koppelteken
Spellingregels: - Samenstellingen
3 Verhalen vertellen
- Fanfictie
- Dialogen schrijven
4 Over verhalen en poëzie
Marita de Sterck, Mirakel
- Verhalen
- Meer of minder realistisch - Levensechte personages - Beeldspraak - Stijlfiguren
5 Eindopdracht Fanfictie schrijven
- Kritisch denken - Informatievaardigheden - Creatief denken - Mediawijsheid
1 Start: Over taal Woordenschat (online)
Terugblik
3 Formuleren
- Formuleringsfouten: dubbele ontkenning, als/ dan, verkeerd (verwijs) woord, congruentiefout
Herhaling: - Hoofdletters en leestekens - Duidelijke zinnen schrijven
- Formeel en informeel taalgebruik
4 Taalbewustzijn
- Geschiedenis van het Nederlands
2 Je moedertaal leren Groepsgesprek over taalverwerving - Schrijfdoelen en tekstsoorten
1 Grammatica Woordsoorten: - Betrekkelijk voornaamwoord m.i.a. - Voornaamwoordelijk bijwoord
Herhaling: - Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord - Wederkerend en wederkerig - Vragend, aanwijzend en onbepaald voornaamwoord
Zinsdelen: - Samentrekking
Herhaling: - Hoofd- en bijzin - Voegwoord
2 Spelling
Werkwoordspelling:
Herhaling: - Werkwoorden in samengestelde zin
- Werkwoorden uit het Engels
Leestekens: - Trema
Spellingregels: - Meervoud
3 Meertaligheid
Dilemma beschouwen en presenteren
- Hoofdzaken, bijzaken, kernzin
- Spreekplan
4 Taal en gevoel
Beschouwende tekst schrijven
- Functies van tekstgedeelten
- Bronvermelding en citaat
5 Nieuwe talen
Beschouwende pitch geven
- Tekststructuren - Zinsverbanden, alineaverbanden, signaalwoorden
6 Eindopdracht Onderzoek naar meertaligheid in de klas
Terugblik en differentiatie
3 Formuleren
- Bronvermelding toevoegen
- Formuleringsfouten: foutieve samentrekking, contaminaties, dat/als-constructie
Herhaling:
- Verwijswoorden
- Signaalwoorden
- Stijlfiguren
4 Taalbewustzijn
- Taal- en spraaktechnologie
1 Start: Over toekomst Woordenschat (online)
2 Vroeger en nu Schrijven over nostalgie
- Aantekeningen maken
- Tekststructuren - Functies van tekstgedeelten
3 De toekomst van jouw omgeving Pitch geven
- Formeel en informeel gesprek
- Spreekplan - Aandacht vasthouden
4 De toekomst van de mens
Sollicitatiebrief schrijven en sollicitatiegesprek voeren
- Zakelijke e-mail
5 De toekomst in verhalen Recensie schrijven
6 Eindopdracht
Presenteer je eigen toekomstverhaal
Terugblik en differentiatie
H6 Verhalen over kansen
H7 Taalverzorging 3
- Sociale en culturele vaardigheden
1 Start: Introductie fictie
1 Grammatica Woordsoorten:
Herhaling: - Voegwoord - Telwoord - Bijwoord - Alle woordsoorten
Zinsdelen: - Samengestelde zin met bijzin
- Bijvoeglijke bijzin - Beperkende en uitbreidende bijvoeglijke bijzin
2 Duik in verhalen
1) Kristin Hannah, Aan het einde van de wereld
2) Karin Amatmoekrin, Het gym
3) Will Smith, Will - Setting - Genres - Leestips
3 Verhalen vertellen
- Creatief schrijven
- Een verhaal vaart geven - Vertelvolgorde
4 Over verhalen en poëzie
Murat Isik, Wees onzichtbaar
- Proloog en epiloog
- Vertelperspectief
- Verteltempo
- Motief en thema
- Soorten rijm
5 Eindopdracht Verhaal schrijven en vertellen
2 Spelling Werkwoordspelling:
Herhaling: - Werkwoordsvormen
Leestekens: Herhaling: - Komma - Puntkomma - Dubbele punt
Spellingregels: - Homofonen - Werkwoord als bijvoeglijk naamwoord
Herhaling: - Bijvoeglijk naamwoord
3 Formuleren
- Formuleringsfouten: foutieve inversie en foutieve begrenzing - Stijlfiguren
Herhaling: - Wederkerend voornaamwoord - Vaste voorzetsels
4 Taalbewustzijn - Bedreigde talen
H8 Gezondheid H9 Taalverzorging 4 H10 Cultuur
- Informatievaardigheden - Probleemoplossend denken en handelen
1 Start: Over gezondheid Woordenschat (online)
1 Grammatica Woordsoorten:
Herhaling: - Voornaamwoorden
- Alle woordsoorten
Zinsdelen: - Beknopte bijzin - Meervoudig samengestelde zin
- Alle zinsdelen
H11 Verhalen over verschillen
- Kritisch denken - Sociale en culturele vaardigheden - Creatief denken en handelen
1 Start: Over cultuur Woordenschat (online) 1 Start: Introductie fictie
2 De fysieke gezondheid van jongeren Luisteren naar een podcast - Manieren van luisteren
2 Spelling Werkwoordspelling: Herhaling: - Alle werkwoordsvormen
Leestekens: - Accenttekens
Spellingregels: Herhaling: - Meervouds-n bij verwijzingen
2 Waarom cultuur? Vergaderen over cultuur - Aandacht vasthouden - Vergadering
3 De mentale gezondheid van jongeren
Betoog schrijven en evalueren
- Soorten argumenten - Argumentatiestructuur
4 Zorg voor elkaar Een jongereninitiatief schrijven en promoten - Drogredenen
3 Formuleren
- Verkeerd aansluitende beknopte bijzin
- Formuleringsfouten: foutief pleonasme, foutieve tautologie, storende herhaling
- Metonymia
Herhaling: - Alle stijlregels
4 Taalbewustzijn - Schriftsystemen
3 Verschillende culturen Respectvol gesprek voeren - Gesprekstechnieken
2 Duik in verhalen 1) Simone Atangana Bekono, Confrontaties 2) Yorick Goldewijk, Duizend & ik 3) Jaap Robben, Zomervacht - Moraal - Leestips
3 Verhalen vertellen
- Opmaak van verhalende teksten - Persoonlijke leesvoorkeur
4 Van wie is cultuur? Tekst schrijven - Samenvatten
4 Over verhalen en poëzie
Rodaan Al Galidi, Hoe ik talent voor het leven kreeg
- Spanning
- Recensie
- Soorten gedichten
- Enjambement
5 Verschillen in gezondheid Beargumenteren en in gesprek gaan - Spreekplan
Terugblik
6 Eindopdracht Betoog schrijven over gezondheid op school
Terugblik en differentiatie
5 Kun je culturen beoordelen?
Debat en protest - Argument, tegenargument en weerlegging
- Debat
6 Eindopdracht
In gesprek met de klas
Terugblik en differentiatie
5 Eindopdracht Pleinpoëzie schrijven
Terugblik
In de leerwerkboeken kom je de volgende symbolen tegen.
Ga naar de Op niveau-website of zoek iets op internet.
Je werkt aan de vaardigheid Lezen.
Je werkt aan de vaardigheid Kijken.
Je werkt aan de vaardigheid Luisteren.
Je werkt aan de vaardigheid Schrijven.
Je werkt aan de vaardigheid Spreken of Gesprekken.
Werk aan je persoonlijke ontwikkeling én aan Nederlands
Werk samen met een of meer klasgenoten.
Het boek geeft het niveau van het leesfragment aan.
Bij deze opdracht gebruik je strategieën van Woordenschat.
Verliefd zijn en liefhebben zijn belangrijk voor ieder mens. Ze bepalen voor een deel hoe je leven verloopt en er horen intense emoties bij. Ze stellen je ook voor grote vragen: wanneer volg ik mijn hart en wanneer moet ik verstandig zijn? Wat is echte liefde? Wat zijn mijn grenzen en wat zijn mijn mogelijkheden? Verhalen helpen je om te begrijpen wat liefde met je doet en welke keuzes je kunt maken. Omdat juist verhalen dat kunnen doen, is liefde een thema in zoveel boeken, films en liedjes. Laat je meenemen in een wereld van liefde!
Je leert:
1 je uiten over diversiteit, liefde en andere culturen;
2 uitleggen hoe herkenbaar een verhaal voor jou is;
3 uitleggen hoe realistisch een verhaal is;
4 het denken, voelen en handelen van personages evalueren;
5 uitleggen wat een verhaal met je doet;
6 relaties tussen personages beschrijven;
7 beeldspraak herkennen en benoemen;
8 stijlfiguren herkennen en benoemen;
9 je persoonlijke reactie op een verhaal onderzoeken door zelf verhalen te schrijven.
In jouw vriendengroep vindt het volgende gesprek plaats.
'Vind jij dat Aryan uit de kast moet komen ?'
'Aryan? Hoezo?! Is hij gay dan?'
'Ja joh, dat ziet je toch zo…!'
'Jij hebt gewoon een vooroordeel. En als het al zo is, dan heeft hij misschien z'n redenen om niet uit de kast te komen. Zijn ouders bijvoorbeeld?'
'Dat is toch ook een vooroordeel? Alsof alle moslimouders tegen homo's zijn.'
'Zo bedoel ik het niet. Maar Aryans ouders zijn erg traditioneel. Dus stel nou dat zij er wél slecht op reageren, wat moet hij volgens jou dan doen?'
'Dat is wel een dilemma, ja…'
Bekijk de leerdoelen van dit hoofdstuk.
Welke drie leerdoelen kunnen jou iets opleveren om op een goede manier verder te komen in zo'n gesprek?
LEERDOELEN
• Je kijkt vooruit naar de dingen die je in dit hoofdstuk gaat leren.
2 Luisteren naar liefdesliedjes
Luister en kijk naar de volgende liedjes: 1) Maan, Beloof je dat, 2) Snelle, Kleur en 3) Claude, Layla
a Welke boodschap over liefde haal je er bij de verschillende liedjes uit?
b Welk liedje verwoordt voor jou het best wat echte liefde is?
Leg je keuze uit. Gebruik een of twee citaten uit de liedtekst.
c Er zijn veel verhalen, films en liedjes over liefde.
Waar houd jij van?
◯ liefde als hoofdthema
◯ liefde als een van de thema's ◯ liever helemaal geen liefde als thema
Je leert:
• je uiten over diversiteit, liefde en andere culturen;
• het denken, voelen en handelen van personages evalueren;
• uitleggen wat een verhaal met je doet;
• relaties tussen personages beschrijven.
lezen
3 Een kort verhaal lezen (1)
Lees het verhaal De hemel is altijd paars
LEERDOELEN
a Stel je voor dat jij Arghavan bent. Zou jij blij worden van deze tweede ontmoeting met Mees? Leg je antwoord uit.
b Arghavan kan niet stoppen met glimlachen. Waardoor komt dat?
c Welk vermoeden krijg je over hoe het verder zal gaan tussen Arghavan en Mees? Neem (delen van) zinnen over waar je je vermoeden op baseert.
d Stel dat het niets wordt tussen Mees en Arghavan.
Bedenk twee originele zinnen waarmee je de lezer daar alvast een vermoeden van wilt geven.
e Verliefdheid kan in je omgeving verschillende reacties oproepen. Hoe zouden de familie en vrienden van Arghavan en Mees kunnen reageren als zij verliefd op elkaar worden?
Noem in ieder geval twee verschillende mogelijkheden en geef er uitleg bij.
Arghavan heeft in Amsterdam een winkel in tweedehands spullen. In de lunchpauze plakt ze een briefje op de deur dat ze tot één uur pauze heeft. Ze luncht dan op het gras tussen de bomen. Een poosje geleden ontmoette ze tijdens zo'n pauze Mees, die altijd langs haar winkel komt, onderweg naar muziekles, en haar erop wees dat het al bijna één uur was.
Terwijl ik bezig ben met het vastnaaien van een knoop op een regenjas springt ineens de geur van onrijpe walnoot de winkel binnen. Onwillekeurig draai ik mijn hoofd in de richting van de geur. Mees heeft weer zijn zwarte tas bij zich en draagt een donkerblauw T-shirt.
'Dus ben je gewoon neerslachtig?' 5 10
'Hoe was je les?' Ik weet niet waarom dit het eerste is wat ik zeg. Ik veeg mijn haar van mijn voorhoofd achter mijn oor.
Hij kijkt even naar zijn tas en zegt: 'Prima, het gaat altijd goed. Je ziet er moe uit.'
Ik slik. Ik zie mezelf. Een vrouw met slordig haar, gezwollen ogen waaronder donkere kringen zitten. Ik leg de regenjas op tafel. 'Ik ben niet echt moe.'
Als ik ja zeg moet ik zeggen waarom, terwijl ik zelf niet echt weet wat er mis is, en als ik nee zeg lieg ik en bijna alle mensen hebben het door als iemand tegen ze liegt.
'Ik ben een beetje verveeld.'
'Ik ben een Perzisch lied aan het oefenen,' zegt hij met een glimlach. Bij zijn glimlach en het woord Perzisch voel ik me meteen goed.
'Het eerste nummer dat ik op Google vond door "Arghavan" in te typen.'
Dat hij na het horen van mijn naam en zonder me ernaar te vragen, heeft uitgevonden dat ik uit Iran kom en dat hij zelfs een lied voor mijn naam heeft gevonden en nu bezig is dat te oefenen, maakt me zo vrolijk.
'Serieus? Ik zou het graag willen horen.'
Hij fluit een klein stukje van het liedje. Ik herken het meteen. Dit liedje heb ik duizenden keren in mijn leven gehoord. In Iran op de tv en op de radio, in de auto of in de taxi, in de nachtbussen, in het café en bij mijn vrienden thuis. Het was altijd leuk om te horen dat de zanger, Alireza Ghorbani, de hele tijd mijn naam zong.
'Van de woorden heb ik niks begrepen. Farsi balad nistam.'
Zijn grappige accent maakt me aan het lachen. 'Afarin!' zeg ik.
'Dus heb ik het goed geraden,' zegt hij. 'Jij bent Iraniër?'
Ik knik en kan niet stoppen met glimlachen.
'Wil je thee of koffie?'
'Koffie graag.'
Ik pak het koffiepotje dat ik in de Bazaar van Tabriz gekocht heb, gooi twee lepels koffie en twee kopjes koud water erin en zet het kleine campinggasje aan.
De ogen van Mees worden groot. Zijn lachende gezicht van een paar seconden geleden is verdwenen. 'Dit is echt gevaarlijk. Zo'n ding in een kledingwinkel.'
'Ik gebruik hem bijna nooit. Alleen in dringende situaties.' Met mijn blik probeer ik hem te zeggen dat hij zich geen zorgen hoeft te maken. Zijn glimlach komt voorzichtig terug op zijn lippen.
'Dus de Iraniërs zijn echt gastvrij?'
Hoewel ik wil zeggen dat ik met 'dringend' eigenlijk de momenten bedoel waarop ik zin heb in een kop goede thee of koffie, zeg ik niets. Als de koffie bijna kookt, pak ik het potje van het vuur en giet de koffie in twee blauwe kopjes. Een ervan heb ik niet eerder gebruikt en heeft nog geen barsten.
'Dit is de Turkse manier van koffie maken, klopt dat?'
'Ja. Ik kom uit een deel van Iran dat dicht bij Turkije ligt.'
Hij neemt een slokje. 'Heerlijk. Maar wel een beetje bitter.'
Uit: Sholeh Rezazadeh, De hemel is altijd paars
4 Luisteren naar een kort verhaal
Luister naar het verhaal De dagen van de bluegrassliefde
a Noteer tijdens het luisteren je eerste reactie(s).
Denk niet te lang na, maar noteer in steekwoorden wat er spontaan in je opkomt.
b Welke vragen roept dit verhaal bij jou op?
Noteer er minimaal twee.
5 Een kort verhaal lezen (2)
Lees het verhaal De dagen van de bluegrassliefde
a Verliefdheid stoort je eerste stuurman. (regel 21)
Herken je dat bij jezelf?
Geef uitleg of een voorbeeld bij je antwoord.
b Waarom wil Tycho niet aan Oliver laten merken dat hij verliefd op hem is?
c Hoe is de relatie tussen Tycho en Donna?
Noem minimaal vijf dingen waar je dit uit opmaakt.
d Tycho maakt zich geen zorgen over wat Donna van zijn verliefdheid zal vinden en als hij zijn verhaal heeft gedaan, straalt ze. Kan iedereen die uit de kast komt zo'n reactie verwachten?
Denk ook terug aan de situatie in opdracht 1. Hoe zou jij zelf reageren als een vriend(in) jou zoiets vertelde?
Er was al heel veel langer iets geweest wat hij maar niet had willen zien: zoals je op het strand kunt zitten en de mensen om je heen naar boven kunt zien wijzen – en je weet dat ze een vliegtuig zien, een vliegtuig met een sleep, een vliegtuig met een boodschap die voor iedereen te lezen is, maar nee, je kijkt niet, want je hebt geen zin.
Zo was er altijd iets geweest en hij had niet gekeken. Maar nu keek Tycho wel. Na zag hij alles.
De hele brede hemel.
Hij wist dat hij het wel verliefdheid noemen moest. Smoorverliefdheid. Tot-over-zijn-oren-verliefdheid. Maar dat klonk allemaal te mager, te per ongeluk, te meisjesachtig. Hij zocht een andere benaming. Verbetering, idioterie? Hij voelde zich verbeterd en hij vond zichzelf een idioot.
Hoe hij het ook noemde, het had hem overstroomd. Het had hem licht gemaakt. En zwaar. Hij voelde zich hoger, dieper, echter.
Donna was naast hem komen zitten. Ze had hem een klap op zijn bovenbeen gegeven en gezegd: 'Je bent niet echt verliefd op mij, hè?'
Tycho keek opzij.
Ze lachte. 'Maar wel op iemand anders?'
Verliefdheid stoort je eerste stuurman. Je kunt niet goed bepalen wat je wel en niet wilt doen, er fladderen voortdurend vlinders door je zicht, maar toch had Tycho, dwars door alles heen, één ding besloten: Oliver mocht nergens iets van merken. Dit hield hij voor zichzelf. Maar ze vroeg het nog een keer. En nog eens. En een dag later, ze stonden samen in een pan te roeren, niemand verder in de keuken, vertelde hij het Donna toch. Hij praatte en hij hoorde zichzelf de dingen hardop zeggen die hij nu een avond en een nacht, een ochtend en een middag lang bedacht had. En hij voelde dat het waar was. Nieuw en waar.
Hij maakte zich geen zorgen over wat ze ervan vinden zou. Hij keek niet eens naar haar terwijl hij praatte, hij keek wel, maar hij zag haar niet, hij zag alleen zichzelf. Pas later, toen hij over zijn verhaal gestruikeld was en het nog drie keer, vier keer opnieuw verteld had, zag hij dat ze straalde. Alsof hij háár gelukkig had gemaakt.
Maar Oliver mocht het niet weten.
'Jij bent gek,' zei Donna, 'waarom zou je het hem niet gewoon vertellen?' 'Nee!' zei Tycho. Hij zag voor zich hoe Oliver zou schrikken en hoe hij dan zou zeggen: 'Tych, ik vind je aardig, maar niet op die manier.' Dat had hij tegen Sherylen gezegd en daarmee had hij Sherylen vermorzeld – erger kon je het niet treffen. Tycho wilde niet vermorzeld.
Uit: Edward van de Vendel, De dagen van de bluegrassliefde
Een kort verhaal lezen (3)
Lees het verhaal Er is geen vorm waarin ik pas
a Lijken de zorgen van Tessels moeder jou terecht?
Leg je antwoord uit.
b Denk je dat Tessel echt niet verliefd was op P?
Waar maak je dat uit op?
c Wat is er bij Tessel veranderd tussen anderhalf jaar geleden en nu?
Anderhalf jaar geleden, in de vierde klas, mocht Tessel de nieuwe leraar Nederlands bij haar op school gaan helpen met het regisseren van een toneelstuk voor de onderbouw. Ze mocht met hem mee naar theatervoorstellingen, ter inspiratie. En ook naar zijn eigen optredens als cabaretier. In haar hoofd noemt Tessel hem Parcival of P.
Dus we brachten erg veel tijd door samen, P en ik.
Zoveel, dat mijn moeder zich er op een gegeven moment mee ging bemoeien.
'Is dat wel normaal, Tess?' vroeg ze me toen ik op een middag op het punt stond om naar Den Helder te vertrekken.
'Mam, dat kan je beter,' antwoordde ik. (Over het algemeen maakt mijn moeder zich niet zo druk over wat 'normaal' is.)
'Maar het baart me zorgen.'
'Wat?'
'Het feit dat jij verliefd bent op een volwassen, getrouwde man.'
Ik schoot in de lach.
'Dat hoeft niet,' zei ik, 'want ik ben niet verliefd.'
Dat geloofde ze niet. Ik zag P vaker dan ik mijn vriendinnen zag, en dat was volgens haar het bewijs.
'Ik zie jou ook vaker dan mijn vriendinnen en ik ben op jou ook niet verliefd.'
'Je weet heus wel wat ik bedoel,' zei ze. 'Je loopt het vuur uit je sloffen voor die man.'
'Ik doe de dingen graag goed,' zei ik.
Daar moest ze keihard om lachen. En ze liet me gaan.
De 'vergaderingen' over het onderbouwtoneel hielden P en ik bij voorkeur op het strand.
Tijdens het lopen kon hij beter zijn gedachten en ideeën op een rijtje zetten dan zittend op een stoel in een klaslokaal, was de achterliggende gedachte.
Ik kon goed luisteren, vond P.
Terwijl we over het strand liepen van Bloemendaal naar IJmuiden en weer terug, probeerde hij zijn teksten op mij uit. Als ik niet in de lach schoot, begon hij opnieuw en bracht (vaak minimale) veranderingen aan. Dat waren de saaie wandelingen.
Maar soms was hij geïnspireerd en bedacht hij de ene na de andere idiote grap. Dan lachte ik me twee uur lang helemaal slap. Door mijn reactie raakte hij steeds meer op dreef en werd hij steeds grappiger.
Ja…
Ik zit me nu al een kwartier lang suf te piekeren over voorbeelden van zijn grappen maar ik kan er niet één bedenken.
Dat is wel een beetje vreemd.
Ik dacht: wat was er ook alweer zo leuk aan P? en ineens is mijn hele hoofd leeg. Eén groot blanco.
Wat heeft dat nou weer te betekenen?
Zal wel weer een truc zijn van mijn hersenen. Die zijn me de hele tijd te slim af. Nou ja, misschien kom ik er zo meteen nog op.
Dus eigenlijk fungeerde ik als publiek. Als try-outpubliek. Maar ook als secretaresse, want ik moest wel onthouden wat hij bedacht. Zodra ik thuis was, maakte ik aantekeningen op mijn computer, of liever gezegd: schreef ik de scènes voor hem uit.
Daar raakte hij heel snel aan gewend.
Vroeg er zelfs om: 'Schrijf jij het straks nog even op?'
'Of course.'
Ik had toch niks beters te doen.
Op een dag in december was ik mijn handschoenen vergeten. Het was steenkoud.
Ik zei tegen Parcival dat ik graag even thee wilde drinken bij het strandpaviljoen in IJmuiden om een beetje op temperatuur te komen. Maar hij liep net zo lekker en wilde niet stoppen.
P pakte mijn hand om hem warm te maken. Eerst de linker, en toen die warm was de rechter. En daarna weer de linker.
Vanaf die keer liepen we altijd hand in hand.
Ook als ik mijn handschoenen niet vergat.
En toen het niet meer koud was.
Uit: Erna Sassen, Er is geen vorm waarin ik pas
Gebruik de verhalen De hemel is altijd paars, De dagen van de bluegrassliefde en Er is geen vorm waarin ik pas
a In de drie verhalen gaat het over verschillende kanten van verliefd zijn.
Noteer uit ieder verhaal een positieve en een negatieve kant van verliefd zijn.
Geef aan bij welke personages uit de verhalen je deze kanten herkent.
b In de verhalen worden dingen gezegd over de zintuigen. Noteer bij elk verhaal welk zintuig het vaakst wordt gebruikt.
1 De hemel is altijd paars:
2 De dagen van de bluegrassliefde:
3 Er is geen vorm waarin ik pas:
c Van welk verhaal kun je het duidelijkst zien wat het thema is?
Noteer ook het thema.
d De drie stellen uit de verhalen kunnen te maken krijgen met afkeuring of twijfel uit hun omgeving. Leg dat bij elk verhaal uit.
e Bij welk stel of welke stellen vind jij zelf die afkeuring of twijfel het minst terecht? Leg je antwoord uit.
f Denk na over jouw leeservaring. Gebruik de theorie Leeservaring beschrijven Kies telkens een van de drie verhalen die je gelezen hebt en vul de zin aan.
1 Het verhaal maakt me het meest nieuwsgierig, want
2 Het verhaal past het best bij mij, want
3 Het verhaal raakt me het meest, want
Als je een verhaal leest, doet dat iets met je. Het verhaal raakt je bijvoorbeeld, je kunt goed meeleven met de hoofdpersoon of juist niet. Of je vindt het verhaal goed uitgewerkt of juist niet. Dit is je leeservaring
Beoordelingswoorden helpen je jouw leeservaring onder woorden te brengen. Je legt je keuze uit door argumenten of voorbeelden te geven bij de beoordelingswoorden.
'Dit verhaal vind ik ongeloofwaardig, omdat de hoofdpersoon veel grote problemen heeft die wel heel makkelijk worden opgelost.'
'Wat de hoofdpersoon in dit verhaal meemaakt, vind ik schokkend. Haar docent misbruikt zijn macht en zij kan daar helemaal niets tegen doen!'
Beoordelingswoorden kunnen verschillende dingen zeggen:
• Wat het verhaal met je doet.
Bijvoorbeeld: spannend, saai, griezelig, verwarrend, humoristisch.
• Hoe realistisch je een verhaal vindt.
Bijvoorbeeld: herkenbaar, leerzaam, slecht uitgewerkt, realistisch, ongeloofwaardig.
• Wat je van de boodschap of levensopvatting in het verhaal vindt
Bijvoorbeeld: schokkend, asociaal, netjes, bewonderingswaardig, goed.
a Lees de gedichten Zonsondergang, Woord en jij Hoe komt het gedicht jij op je over? Noteer je reactie in één woord.
b Bedenk een andere titel voor het gedicht jij
c Waar gaat het gedicht Zonsondergang over? Noteer één woord.
d Wat bedoelt de ik-persoon in Woord in de vierde strofe? Leg de betekenis uit in je eigen woorden.
e De ik-persoon in Woord zegt: een woord is voor nu Wat zou jij tegen deze persoon willen zeggen nu je deze opvatting leest?
f Welk gedicht is het positiefst over liefde?
jij
Woord
Zonsondergang
De zon zakt weg, het duin moet blozen. Ik klim erop en kijk van boven naar beneden op het strand.
Twee mensen, klein als poppen, lopen daar. Stoppen soms even, doen iets met elkaar. Kussen misschien? Ik kan het niet goed zien.
Was jij maar hier, dan gingen we naar daar. Lopen langs de zee, hand in hand. Vanaf het duin gezien zo klein als poppen.
En nooit meer stoppen, met lopen stilstaan, kussen. Wind ertussen.
Johanna Kruit
jij maakt mooie dagen beter jij maakt slechte dagen goed jij geeft zwarte nachten kleur door alle dingen die je doet jij maakt hopeloos weer kansrijk en zinloos de moeite waard jij maakt van grijze donderwolken de hele lucht weer opgeklaard jij laat dorre vlaktes bloeien en maakt van water rode wijn jij maakt van treurige momenten het meest uitbundige festijn jij maakt een elegante zwaan van een dikke, domme gans jij geeft mijn hele leventje elke dag een beetje glans.
René Oskam
Je woord was een tak.
Zo een waarvan je denkt: die houdt, maar hij brak zodra ik er op stond.
Al dat ge-ik hou van jou, je bent me lief, de liefste van mijn leven ben jij, wat ben je mooi, ik heb nog nooit -, welterusten grote liefde, nooit ga ik, al mijn later is met jou.
Vlak voor je naar hem toe ging nog. 'Ik heb jou een miljoen keer zo lief. Alleen met jou wil ik wat ik alleen maar wou met jou.'
Ik zeg niet dat je loog maar een woord is voor nu, deze tel, en verder de sneeuw van vorig jaar, die windvlaag van vannacht, het gras dat ik vanmiddag heb gemaaid.
Kees Spiering
9 Verhalen en gedichten bespreken
Werk samen met twee klasgenoten of doe de opdracht klassikaal.
Gebruik de verhalen De hemel is altijd paars, Er is geen vorm waarin ik pas en De dagen van de bluegrassliefde en de gedichten jij, Zonsondergang en Woord
Bespreek de verhalen en gedichten.
Je kunt deze vragen gebruiken:
1 De verhalen die je hebt gelezen gaan over het begin van liefde en over hoe die liefde zich verder ontwikkelt, positief of negatief. Is voor een goed liefdesverhaal altijd een negatieve ontwikkeling nodig? Onderbouw je antwoord.
2 Als je verliefd bent, kun je dat meteen laten merken. Welke voordelen heeft dat? En welke nadelen? Welke rol spelen de mensen om je heen daarbij?
3 Deel de antwoorden die je eerder gaf bij opdracht 4a. Wat spreekt jou meer aan: luisteren naar of lezen over gevoelens die je zelf herkent of over gevoelens die voor jou nieuw of onbekend zijn? Waarom?
4 Gaat het verhaal Er is geen vorm waarin ik pas over liefde? Leg je antwoord uit.
5 Welke schrijver schrijft het mooist over liefde? Geef een voorbeeld.
6 Verbind elk gedicht met een van de drie verhalen die je hebt gelezen. Leg uit welk verband je ziet.
Wil je meer verhalen lezen over liefde? Bekijk deze tips.
Splinter Chabot, Confettiregen
Naarmate hij ouder wordt ontdekt Wobie langzaam maar zeker dat hij anders is dan zijn broers, anders dan zijn meeste klasgenoten, anders dan wie hij dacht te zijn en wilde zijn. Langzaam sluipt er een grijze mist in zijn leven. Hij beschrijft zijn worsteling en zijn zoektocht.
Rindert Kromhout, De poppenspeler van Lampedusa Rome, 1948. De achttienjarige Matteo wil acteur worden. Hij is regelmatig te vinden in het kunstenaarscafé Della Pace, waar hij mensen uit de filmwereld treft. Van hun wereld wil Matteo dolgraag deel uitmaken. Hij leert Davide kennen en er ontstaat een intieme en verwarrende vriendschap. Dan overkomt hem iets dat al zijn toekomstplannen op losse schroeven zet.
Harry Cook, Fin & Rye
Het ene moment kust Fin de goddelijke Jesse; het volgende moment is hij meedogenloos ge-out. De reactie van zijn ouders? Er alles aan doen om hem niet te laten zijn wie hij is, te beginnen met verhuizen naar een nieuwe stad voor een frisse start. Gelukkig maakt Fin al snel nieuwe vrienden: Poppy, haar transvriendin June en de onweerstaanbare Rye. Fins ouders zijn niet blij. Wanneer hun zoon zijn 'levensstijl' niet wil veranderen, dwingen ze hem op het 'rechte' pad.
Jennifer Niven, Waar het licht is Violet en Finch ontmoeten elkaar op de richel bovenop de klokkentoren. Finch heeft het moeilijk met zichzelf en Violet worstelt met de dood van haar zus. Samen weten ze een weg te vinden. Maar terwijl het met Violet steeds beter gaat, krijgt Finch het moeilijker. Hoe ver zal Violet gaan om de jongen van wie ze is gaan houden te redden?
Je leert:
• je uiten over diversiteit, liefde en andere culturen;
• je persoonlijke reactie op een verhaal onderzoeken door zelf verhalen te schrijven;
• het denken, voelen en handelen van personages evalueren.
Lees de theorie Fanfictie
Fanfictie
Als een boek of film je erg aanspreekt, kun je zelf verder fantaseren en verhalen schrijven op basis van de personages en gebeurtenissen. Zo schrijf je fanfictie (in het Engels fan fiction).
Er zijn allerlei manieren om je eigen draai aan het verhaal te geven: je kiest bijvoorbeeld een bijfiguur als hoofdpersoon, bedenkt een ander verhaal rondom de hoofdpersoon, verandert de setting of de relaties tussen de personages of je geeft jezelf een rol in het verhaal. Fanfictie wordt vaak online gedeeld, bijvoorbeeld op Wattpad.com of Fanfiction.net.
Er is ook nog een ander soort fanfictie. Je bent fan van een artiest of band of team en schrijft verhalen waarin jouw held of helden een rol spelen.
Naast fanfictie is er ook fanart, beeldende kunst naar aanleiding van bestaande verhalen.
Op een stille zomeravond op Zweinstein, weg van de drukte van het kasteel, zit Draco Malfidus over het Grote Meer te turen. Hij heeft veel om over na te denken.
Plotseling hoort hij zachte voetstappen achter zich. 'Je kunt de boodschap van de sterren beter horen als je je ogen dicht hebt, Draco.'
Zucht, Loena Leeflang en haar vage gebrabbel, net wat hij nu niét nodig heeft. Hij draait zich om en kijkt haar aan, een snedige en onplezierige opmerking al op zijn lippen, vast van plan haar zo snel mogelijk rechtsomkeert te doen maken.
En dan .. misschien is het het maanlicht, of misschien komt het door alle wanhopige gevoelens in zijn hart, maar als zijn ogen de hare vinden klikt er iets: is Loena met haar zachte vriendelijkheid misschien toch precies wat hij nu wél nodig heeft?
a Denk aan je favoriete film, serie of boek van dit moment. Zoek op internet of hier fanfictie of fanart bij is gemaakt.
b Stel je voor dat jij fanfictie bij dit verhaal zou schrijven. Waar zou jouw verhaal over gaan?
Noteer je idee in enkele zinnen waarin je beschrijft wie de hoofdpersoon wordt en wat je zou veranderen of toevoegen aan het originele verhaal.
Gebruik de theorie Dialogen schrijven
Gesprekken tussen personages, dialogen, vormen een belangrijk deel van een verhaal. Dialogen worden beter als je let op zowel de inhoud als de opmaak.
Zo schrijf je sterke dialogen:
• Een goede opmaak maakt duidelijk wie wat zegt.
• Gebruik niet te vaak aanwijzingen zoals 'zei hij' of 'zeg ik'. Vul in plaats daarvan de dialoog aan met gedachten of handelingen.
• In het echte leven bestaan gesprekken voor een deel uit standaardzinnetjes, zoals begroetingen. In fictie laat je die meestal weg. Geef alleen het deel van het gesprek weer dat er echt toe doet.
Ik deed de deur open. Daar stond Hassan, de regen drupte uit zijn haar.
'Ik kom even kijken hoe het met je gaat,' zei hij.
'Het gaat prima! Sorry, ik kan je niet binnenlaten.' Ik voelde mijn wangen rood worden van schaamte. Wat was ik toch een hufter.
'Oké.' Hassan trok zijn schouders nog wat hoger op. 'Nou, dan ga ik maar weer...' Ik keek hoe hij zich omdraaide en deed de deur dicht.
a Gebruik het verhaal Er is geen vorm waarin ik pas Tessel kan nu niet meer bedenken wat er ook alweer zo leuk was aan Parcival.
Bedenk fanfictie bij dit verhaal: een gesprek dat Tessel en Parcival eerder voerden, waaruit blijkt hoe leuk hij toen was.
Schrijf het gesprek dat Tessel heeft met Parcival.
• Gebruik het ik-vertelperspectief, Tessel is de verteller.
• Schrijf tussen de 200-300 woorden.
b Vergelijk je tekst met de aanwijzingen in de theorie. Verbeter de inhoud van je tekst.
c Gebruik het verhaal De dagen van de bluegrassliefde
Het verhaal gaat verder in jouw fanfictie: de volgende dag maken Tycho en Oliver samen het ontbijt klaar.
Schrijf een korte scène over het gesprek tussen Tycho en Oliver.
• Gebruik het ik-vertelperspectief, Oliver is de ik-persoon.
• Denk eerst na over de volgende vragen:
1 Valt Oliver wel of niet op jongens?
2 Is Oliver wel of niet verliefd op Tycho?
3 Houdt Tycho het vol om niets aan Oliver te vertellen?
4 Wat merkt Oliver aan Tycho?
5 Hoe reageert Oliver?
d Wissel de twee stukjes fanfictie uit met een klasgenoot. Beoordeel elkaars verhalen aan de hand van de punten bij vraag e.
e Hoe heeft jouw klasgenoot jouw verhalen beoordeeld?
• Ik schrijf op een creatieve manier een eigen verhaal op basis van een bestaand verhaal.
• Het verhaal voelt echt en raakt de lezer.
• Ik pas het vertelperspectief juist toe.
• Ik schrijf goede dialogen.
f Gebruik de feedback om je teksten te verbeteren.
Werk in een groep van drie.
a Gebruik uit de vorige opdrachten de dialogen tussen Tessel en Parcival en de scènes met Oliver en Tycho.
Kies de beste twee teksten.
b Verdeel in de groep de rollen: Tessel–Parcival–verteller en Oliver–Tycho–verteller.
Oefen de dialogen.
• Vertel zoveel mogelijk uit het hoofd.
• Speel de scène zo levendig mogelijk.
c Speel de dialogen voor de klas of een andere groep na.
Je leert:
• je uiten over diversiteit, liefde en andere culturen;
• uitleggen hoe realistisch een verhaal is;
• beeldspraak herkennen en benoemen;
• stijlfiguren herkennen en benoemen.
13 Verhaal herkennen
Bekijk het fragment Goed eten is samen eten
a Vind je dit reclame?
Leg je antwoord uit.
b Lees de theorie Verhalen
Beantwoord nog een keer de vraag of de video die je zag reclame is of niet.
Verhalen
Verhalen, of ze nu verzonnen of waargebeurd zijn, laten je dingen voelen en beleven.
Verhalen raken je en kunnen je daardoor aanzetten tot actie. Deze eigenschap van verhalen wordt op veel plaatsen ingezet, bijvoorbeeld in het nieuws, in de politiek, in onderwijs en in reclame.
Een verhaal heeft deze kenmerken:
• Er zijn personages met wie je kunt meeleven.
• Er is een aanleiding die iets in beweging brengt: een probleem moet worden opgelost of een doel moet worden bereikt.
• Er is een volgorde van gebeurtenissen, met oorzaak en gevolg, een begin en een eind.
14 Verhaal lezen
Bekijk het omslag en lees de flaptekst van Mirakel
a Noem drie dingen die duidelijk maken dat het hier gaat om een verhaal. Gebruik in je antwoord begrippen uit de theorie.
Ruben is geïntrigeerd door Nuri, de geheimzinnige studente die bij zijn grootvader Emiel komt inwonen. Het klikt tussen Nuri en de oude man, die sukkelt met zijn geheugen. Ze vechten allebei met de nacht, en met oud zeer waarover ze niet kunnen spreken. Als Emiel samen met Ruben het bedevaartsoord bezoekt waar hij lang geleden zijn vrouw leerde kennen, duiken er verontrustende herinneringen op. Ook Nuri wordt teruggeworpen in de tijd, en naar de plaats die ze koste wat het kost wil ontvluchten. Drie mensen met een geheime pijnplek, op zoek naar een mirakel.
b Lees het verhaal Mirakel. Ruben en Nuri moeten beide een risico nemen. Beschrijf voor zowel Ruben als Nuri welk risico dit is.
c Wat valt je op aan het vertelperspectief in de twee verschillende delen?
d Heeft het vertelperspectief invloed op hoe je meeleeft met Ruben en Nuri? Leg je antwoord uit.
e Welke zinnen in het verhaal maken dat je met Ruben en/of Nuri kunt meevoelen? Neem minimaal twee zinnen over.
f Gebruik de theorie Meer of minder realistisch
Wat vind je het minst realistisch aan dit verhaal?
Meer of minder realistisch
Een verzonnen verhaal kan lijken op de werkelijkheid, dan is het realistisch. Gebeuren er dingen die ongeloofwaardig zijn of die in werkelijkheid niet mogelijk zijn, dan is het verhaal niet-realistisch. Hoe realistisch je een verhaal vindt, laat je zien door het ergens op de realismelijn te zetten.
helemaal niet realistisch een beetje realistisch heel realistisch
Rubens ouders komen bij Emiel op bezoek om zijn verjaardag te vieren. Ruben en Nuri zijn er ook. Rubens cadeau aan Emiel is een uitstapje in de auto die hij pas heeft gekocht. Nuri heeft moeite met het beroep van Rubens ouders: het opzetten van dieren. Als het ter sprake komt, vlucht ze naar de keuken.
Ruben
Zo gauw mijn ouders vertrokken waren, installeerde Emiel zich voor de televisie. 'Volgens mij kan Nuri nu wel wat hulp gebruiken.'
Ik liep naar de keuken. Nuri wreef met een schuursponsje over een pan die al brandschoon was.
'Zal ik afdrogen?'
Ze gaf me een handdoek. 'Wil je me met nog iets anders helpen?'
'Zeker.' Ik hoopte dat ik niet al te gretig klonk. 'Nu ik een auto heb, kan ik je ergens naartoe rijden als dat handig is.'
'Bedankt. Dat komt nog wel eens van pas. Maar ik wou iets anders vragen.' Ze bleef verwoed over de pan wrijven. 'Je moeder vroeg om langs te komen op de zondag dat jij met Emiel op stap bent.'
'Wat heb je gezegd?'
'Dat ik moet studeren. Ze bood aan om mijn treinticket te betalen, maar ik ga echt niet naar hun huis.'
'Vanwege hun werk?'
'Zoveel mensen hebben niet eens een graf, en die stomme beesten… Hoe komen ze erbij om zoiets te doen?'
Ik schrok van de heftigheid van haar reactie. 'Ik heb er ook moeite mee, maar het is wel mooi begonnen. Ooit.'
Nuri fronste. Ze vroeg niet: 'Hoe dan?' Maar ik vertelde het toch. 'Vroeger gaf mijn moeder les in een klas met autistische kinderen. Die kinderen knuffelden hun klashamster zowat plat. Toen het beestje op een dag echt dood lag, waren ze ontroostbaar. Mijn moeder
bracht de hamster naar Emiels atelier, het eerste adres dat ze in de telefoongids vond. Emiel was met mijn vader aan het werk. Hij wilde geen tijd stoppen in zo'n mormel. Maar toen mijn moeder vertelde dat die kinderen maar bleven vragen naar hun hamster, beloofde mijn vader dat hij zijn best zou doen. Hij bracht de opgezette hamster zelf naar haar klas, en van het een kwam het ander.'
Nuri droogde haar handen. 'Spijtig dat je moeder niet op die school is gebleven.'
'Dat vind ik ook.' Ik veegde de keukentafel schoon en ging op een krukje zitten. Ik wachtte tot Nuri ook ging zitten. 'Ze bedoelt het goed, maar ze is veel te nieuwsgierig. Als ze per se wil praten, spreek ik buitenshuis met haar af. Ik vind het dan makkelijker om er met een excuus vandoor te gaan als het me te lastig wordt.'
Ik legde mijn hand op de tafel, dicht bij de hare. 'Toen mijn moeder hoorde dat het uit was met mijn vriendin bleef ze aandringen om er eens over te praten. Misschien heeft Emiel je verteld over mijn ex, Sanne, dat ze een affaire had met mijn beste vriend?'
Nuri knikte.
'Uiteindelijk sprak ik met mijn moeder af in haar favoriete café. Ik zag er als een berg tegenop, maar al bij al deed het ook wel deugd om iets te vertellen. Maar wat mij het meest had gekwetst, dat kreeg ik niet uit mijn strot. Mijn moeder weet het nog altijd niet, mijn vader en Emiel weten het ook niet. Wil je het niet doorvertellen?'
'Beloofd.' Nuri draaide haar hand om. Haar handpalm zag er uitnodigend uit. Ik hoefde maar enkele centimeters te overbruggen. Wachtte ze op mij of zag ik dat verkeerd? Ik durfde het risico niet te nemen.
'Mijn maten wisten dat Sanne iets met Ward had, maar niet waar ze afspraken.' Ik aarzelde even, maar zei het toen toch: 'In mijn atelier, als ik niet thuis was. In mijn eigen bed.'
Nuri schudde zachtjes haar hoofd.
Ik was teleurgesteld door haar lauwe reactie, ik had verwacht dat ze zou opspringen en uitroepen: 'In jouw eigen bed, dat is verschrikkelijk!' Maar haar blik leek eerder te zeggen: jammer voor jou, maar er zijn ergere dingen.
Nu kon ik nog een stap verdergaan. Zou ze mij in vertrouwen nemen als ik de deur nog verder openzwaaide? Maar dat betekende dat ik iets zou moeten opbiechten waarover ik me nog altijd kapot schaamde.
Ik liep naar de ijskast. 'Wil je ook iets fris?'
'Graag.'
Met mijn wijsvinger streek ik over Emiels briefjes en Nuri's lijstjes die op de deur hingen. Ze deelden soms hetzelfde magneetje. Ze raakten elkaar aan, of het de gewoonste zaak van de wereld was. Kon ik maar met dezelfde nonchalance mijn hand in die van Nuri leggen en vragen: 'Ga je zondag met ons mee?'
Ruben maakt met Emiel een uitstapje naar de plaats waar Emiel en zijn overleden vrouw Lea elkaar ooit ontmoetten. Nuri wil graag rustig studeren op een plek waar Rubens ouders niet binnen kunnen komen. Ze krijgt de sleutel van Rubens atelier.
Nuri
Nuri probeerde wat rustiger te lopen. Ze bestudeerde haar spiegelbeeld in het winkelraam. Met Lea's jas aan en de handtas van Lea om haar schouder zag ze er ouder uit, en geruststellend gewoon. Ze had getwijfeld of ze Lea's spullen wel kon dragen, maar Emiel had haar bezworen dat Lea niets liever wilde en dat het zonde zou zijn om ze niet te gebruiken.
Ze sprak zichzelf kordaat toe: 'Niet zo nerveus, Nuri, je loopt hier in het volle daglicht, in een land waar al meer dan zeventig jaar geen oorlog meer is geweest, waar niemand op jou let.' Maar haar lichaam vertelde een ander verhaal. Hoe vaak ze in zichzelf ook her -
haalde dat die misselijkmakende paniek hoorde bij een andere tijd en een andere plaats, ze bleef als hete pek aan haar huid kleven. Ze moest proberen om vaker de deur uit te gaan, stukje bij beetje wat verder.
Ze verstijfde toen een politiecombi* de straat in reed. Hij kwam haar kant uit, vertraagde. Ze had al haar energie nodig om zich te bedwingen. Ze mocht niet wegvluchten. Dan zou ze pas echt de aandacht trekken, en ook nog argwaan wekken. Ze ademde te snel, het duizelde haar. De combi reed nu vlak naast haar. Ze durfde niet op te kijken. Dadelijk vloog de deur open, moest ze papieren tonen die ze niet had, werd haar naam op de politiecomputer ingetikt en namen ze haar mee…
Maar de agent knikte vriendelijk: 'Goeiemorgen.' Zijn blik gleed over haar heen naar de voetgangers aan de overkant van de straat. Hij reed alweer verder. Nuri leunde tegen een gevel en probeerde haar ademhaling onder controle te krijgen. Ze durfde pas verder te lopen toen de combi de straat uit was.
Eindelijk stond ze bij Rubens atelier. Ze viste de sleutel uit haar handtas en stak hem in het slot, maar hij zat meteen vast. Ze probeerde het opnieuw, deze keer zonder tegen de deur te duwen, maar wat ze ook deed, de sleutel kon niet naar rechts en niet naar links. Ze moest haar trillende handen in bedwang krijgen. Als iemand haar zo bezig zag, zou hij denken dat ze hier wilde inbreken. Ze gluurde over haar schouder. Niemand had aandacht voor haar. Ze veegde haar klamme handen af aan Lea's jas. Wat had Ruben ook weer gezegd? De deur een klein beetje optillen.
Deze keer ging hij open. Ze sloot hem achter zich, leunde er met haar rug tegenaan, herademde. Ze was veilig, Rubens atelier had geen inkijk, het raam bij de straat was met folie bedekt en het schuifraam achterin kwam uit op een piepklein binnenplaatsje.
Ze legde Lea's jas op Rubens bed en keek rond: tegen de muur een lange werktafel, achterin een douchecel en een keukentje, op elke vrije plek antieke meubeltjes waaraan gewerkt werd.
Nuri streek over een oude leunstoel. Ze kon zien waar de armen hadden gelegen, waar het hoofd had gerust. Op enkele plaatsen puilde de vulling eruit. Voorzichtig ging ze zitten. De leunstoel omsloot haar, drukte beschermend tegen haar rug, nek en hoofd. Ze zag Ruben hier al bezig. Met zorgzame vingers was hij de slijtplekken en scheuren aan het herstellen. Misschien kon ze het riskeren om op zijn uitnodiging in te gaan, samen in een rustig restaurant wat gaan eten, eerst over gewone dingen praten en hem dan misschien, heel misschien iets toevertrouwen.
Nuri legde haar handtas, laptop en cursus** op de werktafel en schoof een bundel ouderwetse stoffen aan de kant. Terwijl de oude laptop traag opstartte, gleed haar blik over de muur: er hingen werktekeningen, prentjes van bijzondere meubels, enkele foto's. Emiel en Lea, jong, in een zonnige tuin. Lea met een stevig ingepakt jongetje aan de hand. Kleine Ruben met bolle wangen, klaar om vijf kaarsjes op zijn kleurige taart uit te blazen, met applaus van zijn ouders en grootouders. Zo'n foto had zij ook gehad. Ooit, in een ander leven, dat nu andermans leven leek.
Op een uitvergrote foto stond Emiel, met geheven glas, en naast hem… Ze sloeg haar hand voor haar mond. Ze herkende haar beige trui, haar bruine lange rok, Lea's donkerrode sjaaltje. Nuri schudde haar hoofd. Was zij dat echt? Ze had gezien dat Ruben die zondag enkele foto's van Emiel had genomen, maar gedacht dat ze zich elke keer op tijd uit de voeten had gemaakt. Het kon niet dat Ruben niet had doorgehad dat ze niet op de foto wilde. Maar hij was er dus in geslaagd om haar in het geniep te fotograferen, zonder iets te vragen.
Nuri trok de foto van de muur. Ze stond er glimlachend op. Ze had geen idee gehad dat ze zo tevreden had gekeken. Zo was ze niet, dit klopte niet. Ze had niet het recht om zo te lachen, maar Ruben had haar op heterdaad betrapt. Zijn blik was opgeslagen en afgedrukt. Nu zat ze opgesloten in dat beeld, hing ze vast aan de muur waar Ruben dagelijks naar keek, zonder dat ze kon terugkijken en haar glimlach van haar gezicht kon vegen. Ze had wel in de gaten dat Ruben verliefd op haar was. Haar grootmoeder zei dat verliefde mensen niet meer helder dachten, maar dat praatte die stiekeme foto niet goed.
Ze verscheurde de foto, in almaar kleinere snippers, maar het maakte haar niet kalmer. Ze voelde zich overvallen, ze had niet eens de kans gekregen om nee te zeggen.
Waarschijnlijk had ze Ruben verkeerd ingeschat, wachtte hij het goede moment af om… 'Nuri, stop!' Haar stem sloeg over. Ze bleef die twee woorden herhalen, probeerde ze rustig uit te spreken, zonder te roepen. Ze liep naar het keukentje, vulde een glas met kraanwater en dronk het in één teug leeg.
*politiecombi: politiebusje
**cursus: lesboek
Uit: Marita de Sterck, Mirakel
Gebruik het verhaal Mirakel
a Gebruik de theorie Levensechte personages
Noteer de eigenschappen, kenmerken of uiterlijkheden die je te weten bent gekomen van Ruben, Nuri en Emiel.
Levensechte personages
Een belangrijke taak van een schrijver van verhalen is personages zo 'tot leven te wekken' dat ze echt lijken: levensechte personages. Bij een hoofdpersoon gebeurt dat het uitgebreidst, maar ook bij bijfiguren is het belangrijk.
Een beschrijving van een personage bestaat uit verschillende onderdelen.
• uiterlijk (lichaam, gezicht, haar en kleding, maar ook houding, uitdrukkingen en gebaren)
• karaktereigenschappen (meestal niet direct genoemd, maar blijkend uit al het andere)
• kenmerken (waaronder leeftijd, geslacht, stem, gezondheid, sociale status, nationaliteit, gewoontes, talenten)
• voelen, spreken, denken en handelen
• relaties met andere personages
• ontwikkeling in de loop van het verhaal (verandering in denken, voelen of doen door gebeurtenissen)
b Wie vind je het meest levensecht beschreven, Ruben of Nuri? Gebruik voorbeelden om je antwoord te verklaren.
c Beschrijf de relatie tussen Ruben en Emiel.
d Gebruik van het verhaal het deel Nuri. Beschrijf hoe de relatie tussen Ruben en Nuri verandert.
e Bedenk voor zowel Ruben als Nuri hoe zij zich in de loop van het verhaal zullen ontwikkelen.
f Stel je voor dat Nuri en Ruben korte tijd na deze gebeurtenissen een relatie beginnen. Mensen in hun omgeving zouden daar verschillend op kunnen reageren. Bedenk twee goedkeurende en twee afkeurende reacties. Noteer bij elke reactie een argument.
Beeldspraak in een verhaal
Gebruik de verhalen De dagen van de bluegrassliefde en Mirakel. Gebruik de theorie Beeldspraak
Beeldspraak
Als je beeldspraak gebruikt, bedoel je niet letterlijk wat je zegt, maar figuurlijk. Er zijn verschillende soorten beeldspraak.
beeldspraak uitleg voorbeeld
vergelijking met als Je vergelijkt twee dingen met elkaar, verbonden door het woord als. In plaats van als zijn ook andere woorden mogelijk: zoals, alsof, net als en net
vergelijking zonder als
Je vergelijkt twee dingen met elkaar, maar een verbindingswoord ontbreekt.
metafoor Je noemt iets wat lijkt op datgene wat je eigenlijk bedoelt, maar wat je niet noemt. Er is een overeenkomst tussen de twee.
personificatie
metonymia
Levenloze voorwerpen of verschijnselen worden voorgesteld als levende personen of krijgen menselijke eigenschappen.
Er wordt iets genoemd dat op de een of andere manier te maken heeft met dat wat eigenlijk bedoeld wordt. Er is geen overeenkomst, maar een andere relatie. Bijvoorbeeld:
• maker voor product
• materiaal voor product
• verpakking voor inhoud
• een deel in plaats van het geheel
• het geheel in plaats van een deel
a Welke vorm van beeldspraak herken je in de zin?
'Wat ben je toch een zielenpoot,' zei ik, waarop ik, als een punt achter mijn uitspraak, mijn kamerdeur dichtdeed. [Uit: Shannon Dunlap, Izzy + Tristan]
Mannen! Ik ken dat soort lui. Het zijn geen mannen. Het zijn snorren met idioten eraan vast. [Uit: Katherine Rundell, Sophie op de daken]
Ons voetbalteam had met gps hun doel nog niet kunnen vinden. [Uit: Barry Jonsberg, Een lied dat alleen ik kan horen]
Het leven geeft geen cadeautjes. [Uit: Jowi Schmitz, Weg]
• Er is een nieuwe Rembrandt ontdekt.
• De ijzers onderbinden.
• Doe mij nog maar een kopje.
• De docent telde de neuzen.
• Nederland heeft gewonnen.
vergelijking met als vergelijking zonder als metafoor personificatie metonymia
1 ... en je weet dat ze een vliegtuig zien, ...
2 Verliefdheid stoort je eerste stuurman.
3 ... ze bleef als hete pek aan haar huid kleven
4 Ze raakten elkaar aan, ...
5 Nu … hing ze vast aan de muur.
b Neem uit de verhalen nog twee metaforen over.
c Neem uit Mirakel nog een personificatie over.
d In regel 51-52 staat: '... als ik de deur nog verder openzwaaide?' Wat betekent deze metafoor?
e Lees de zin: 'Hoe hij het ook noemde, het had hem overstroomd. Het had hem licht gemaakt. En zwaar. Hij voelde zich hoger, dieper, echter.' (regel 13-15)
(De dagen van de bluegrassliefde)
Herschrijf deze zin, maar dan zonder beeldspraak.
f Vind jij deze verhalen leuker om te lezen doordat er veel beeldspraak in voorkomt?
Leg je antwoord uit.
Gebruik het verhaal Er is geen vorm waarin ik pas. Gebruik de theorie Stijlfiguren
THEORIE
Stijlfiguren
Schrijvers en sprekers maken hun teksten vaak mooier door iets op een bijzondere manier te zeggen. Ze maken gebruik van stijlfiguren
Stijlfiguren kun je tegenkomen in verhalen, films, reclames, speeches en artikelen. Ze kunnen je tekst versterken of levendiger maken.
Enkele stijlfiguren zijn:
stijlfiguur uitleg voorbeelden herhaling Je herhaalt woorden of zinnen of je zegt meerdere keren hetzelfde, maar telkens net iets anders.
opsomming Je zet een aantal dingen op een rij of noemt ze na elkaar op.
tegenstelling Je zet dingen tegenover elkaar, waardoor de verschillen opvallen.
overdrijving (hyperbool)
Je maakt iets erger of groter dan het in werkelijkheid is.
In zijn beroemde speech begint Martin Luther King acht zinnen op rij met 'I have a dream …'
'Dit werkstuk heeft ons bloed, zweet en tranen gekost.'
'Het brood is oud, maar m'n schoenen zijn vers.' [Uit: De Jeugd van Tegenwoordig, 't Gaat te fur]
'Als mijn ouders me betrappen, krijg ik tachtig jaar huisarrest!'
stijlfiguur uitleg
ironie Je beschrijft iets op een beetje spottende manier, die niet kwetsend bedoeld is. Vaak zeg je het tegengestelde van wat er bedoeld wordt.
voorbeelden
'Dat is een lieverdje.'
sarcasme Harde, bijtende spot die verder gaat dan ironie. Een leerling zegt tegen een docent die na lange tijd van ziekte weer op school is: 'En, hoe was uw vakantie?'
eufemisme Je vervangt een directe, duidelijke omschrijving door een verzachtende, meer verhullende omschrijving, die niet spottend bedoeld is.
understatement Het tegenovergestelde van overdrijving: je zwakt iets af, terwijl het in werkelijkheid veel erger of groter is. Dit heeft een spottend effect.
pleonasme In een extra woord nog eens zeggen wat al in een woord besloten ligt. Vaak is dit een stijlfout, maar kan ook bewust gebruikt worden.
tautologie Iets dubbel zeggen, met twee woorden naast elkaar die hetzelfde betekenen.
retorische vraag Een vraag waarop je geen antwoord hoeft te geven, omdat het antwoord voor de hand ligt. Eigenlijk een mededeling in vraagvorm.
'Aan de manier waarop ze dat zegt hoor ik wel dat het meer dan een suggestie is.' [Uit: Shannon Dunlap, Izzy + Tristan]
'Je hebt een paar foutjes gemaakt in je toets, ik kon er niet meer van maken dan een twee.'
Het licht weerkaatst op de witte sneeuw.
Ik zou het werkelijk waar niet weten.
Vinden wij dit goed?
a '... ineens is mijn hele hoofd leeg. Eén groot blanco.' (regel 35-36)
Welke stijlfiguur herken je?
◯ eufemisme
◯ pleonasme
◯ retorische vraag
◯ tautologie
◯ understatement
b 'Dat is wel een beetje vreemd.' (regel 34)
Welke stijlfiguur herken je?
◯ eufemisme
◯ pleonasme
◯ retorische vraag
◯ tautologie
◯ understatement
c 'Schrijf jij het straks nog even op?' (regel 45)
Welke stijlfiguur herken je?
◯ eufemisme
◯ pleonasme
◯ retorische vraag
◯ tautologie
◯ understatement
d 'Ik had toch niks beters te doen.' (regel 47)
Welke stijlfiguur herken je?
◯ eufemisme
◯ pleonasme
◯ retorische vraag
◯ tautologie
◯ understatement
Gebruik de gedichten Zonsondergang, Woord en jij. Gebruik de theorie Beeldspraak
a 'De zon zakt weg, het duin moet blozen.' (Zonsondergang, versregel 1)
Welke vorm van beeldspraak herken je in deze versregel?
◯ metafoor
◯ metonymia
◯ personificatie
◯ vergelijking met als
◯ vergelijking zonder als
b Welke vorm van beeldspraak gebruikt de dichter in versregel 1 van Woord?
◯ metafoor
◯ metonymia
◯ personificatie
◯ vergelijking met als
◯ vergelijking zonder als
c Lees versregel 2 tot en met 4 van Woord
Leg uit waarom deze versregels een metafoor zijn.
d Met welke vorm van beeldspraak eindigt het gedicht Woord?
◯ metafoor
◯ metonymia
◯ personificatie
◯ vergelijking met als
◯ vergelijking zonder als
e Neem uit het gedicht jij twee metaforen over.
19 Stijlfiguren in gedichten
Gebruik de gedichten Zonsondergang, Woord en jij. Gebruik de theorie Stijlfiguren
a Welke twee stijlfiguren gebruikt de dichter in de tweede strofe van Woord?
□ eufemisme
□ hyperbool
□ ironie
□ opsomming
□ understatement
b In welke regels maakt de dichter nog een keer gebruik van een opsomming?
In versregel , versregel en versregel
c ''k heb jou een miljoen keer zo lief ...' (Woord, versregel 12)
Welke stijlfiguur herken je in deze versregel?
◯ eufemisme
◯ hyperbool
◯ ironie
◯ opsomming
◯ understatement
d 'Ik zeg niet dat je loog / maar een woord is voor nu'
Waarom zijn deze versregels een eufemisme?
Citeer een andere versregel om je antwoord te onderbouwen.
e Lees de laatste twee versregels van het gedicht jij. Door deze regels blijkt dat de overige regels van het gedicht een stijlfiguur vormen.
Welke stijlfiguur herken je?
LEERDOELEN
• Je past je taalvaardigheden en persoonlijke vaardigheden toe in een eindopdracht.
Inleiding
Bekijk het beoordelingsmodel.
Je leest een boek over liefde en schrijft daar fanfictie bij.
Beoordelingsmodel
Houd bij het schrijven van het verhaal rekening met deze punten:
Inhoud van het verhaal
1 Je verhaal is geïnspireerd door het gelezen boek, en met name door de gekozen scène en het daarbij passende gevoel.
2 Het gekozen gevoel noem je niet met zoveel woorden, maar laat je blijken uit gedachten, woorden en handelingen van de personages.
3 In de dialogen staan zo weinig mogelijk standaardzinnen of overbodige zinnen.
4 Het verhaal telt ongeveer 400 woorden.
5 Het verhaal heeft hetzelfde vertelperspectief als het origineel.
Opmaak
Je houdt je aan de regels voor de opmaak van een dialoog.
Boek lezen
Kies een boek waarin liefde een van de thema's is. Het mag gaan om romantische liefde, maar ook om liefde tussen vrienden, broers en zussen of (groot)ouders en kinderen.
Lees het boek.
Scène kiezen
Kies uit het boek een scène die je aanspreekt.
a De scène past bij een van de volgende situaties en gevoelens:
• onmogelijke liefde – boosheid, frustratie, verdriet
• liefde met een goed einde – blijdschap, geluk
• verboden liefde – angst, geheimzinnigheid
• onwaarschijnlijke liefde – ongeloof, blijdschap
• verloren liefde – verdriet, rouw, boosheid
• stille liefde – verlegenheid, schaamte, angst
b Noteer kort waarom deze scène je aanspreekt en leg uit welk gevoel erbij past.
c Kies een gevoel dat het tegenovergestelde is van het gevoel dat je herkent in de gekozen scène.
Schrijf een nieuwe scène bij het verhaal.
Houd bij het schrijven rekening met de volgende punten:
• Je mag een andere hoofdpersoon kiezen dan in het oorspronkelijke verhaal.
• In het verhaal komt de tegenovergestelde emotie van de emotie in het oorspronkelijke verhaal naar voren. Noem de emotie niet, maar laat deze blijken uit de gedachten, woorden en handelingen van de personages.
• In het verhaal komt minimaal één dialoog voor.
• Volg de regels voor de opmaak van een dialoog.
• Je verhaal telt ongeveer 400 woorden.
Wissel je verhaal uit met een klasgenoot.
Bespreek de verhalen.
a Welk gevoel herkent je klasgenoot in het verhaal?
b Hoe sterk zijn de dialogen?
c Raakt het verhaal?
d Onderstreep in je verhaal de zinnen die je klasgenoot de beste vindt.
Eindopdracht evalueren
a Hoe ging de eindopdracht?
• Mijn verhaal voelt echt en raakt de lezer.
• Ik schrijf op een creatieve manier een eigen verhaal op basis van een bestaand verhaal.
• Ik pas het vertelperspectief juist toe.
• Ik schrijf goede dialogen.
• Ik laat gevoelens van personages blijken uit gedachten, woorden en handelingen.
b Je hebt een boek gelezen waarin liefde een van de thema's was. Welke les uit het verhaal is bruikbaar voor jou in je eigen situatie?
c Zou je vaker fanfictie willen schrijven?
Waarom wel of niet?
• Je kijkt terug op je werk.
Wat neem ik mee?
a In dit hoofdstuk heb je meegeleefd met mensen in verhalen. Je hebt ontdekt dat dat verhalen anders maakt dan feitelijke teksten; verhalen doen iets met je. Je hebt geleerd wat vertelperspectief is en je hebt dat toegepast in een verhaal.
Kijk nu terug op het hoofdstuk.
Heb je de leerdoelen van dit hoofdstuk bereikt?
• Ik kan me uiten over diversiteit, liefde en andere culturen.
• Ik kan uitleggen hoe herkenbaar een verhaal voor mij is.
• Ik kan uitleggen hoe realistisch een verhaal is.
• Ik kan het denken, voelen en handelen van personages evalueren.
• Ik kan uitleggen wat een verhaal met me doet.
• Ik kan relaties tussen personages beschrijven.
• Ik kan beeldspraak herkennen en benoemen.
• Ik kan stijlfiguren herkennen en benoemen.
• Ik kan mijn persoonlijke reactie op een verhaal onderzoeken door zelf verhalen te schrijven.
b Door het lezen van liefdesverhalen kun je verkennen wat jij belangrijk vindt in de liefde en welke keuzes je zelf wilt maken in relaties.
Aan welk verhaal uit dit hoofdstuk heb jij het meest gehad?
Leg je keuze uit.
c 'Leren over schrijftechnieken helpt je om betere verhalen te schrijven en dat vergroot je plezier in het schrijven van verhalen.'
Ben je het met deze stelling eens?
Leg je antwoord uit.
Bij taalverzorging ontdek je van alles over taal. In dit hoofdstuk leer je met welke woordsoorten en zinsdelen je zinnen kunt opbouwen, zodat je dit op de juiste manier in een tekst kunt toepassen. Om je boodschap zo goed mogelijk te kunnen overbrengen, oefen je met de regels van spelling en het formuleren van goede zinnen. Ook leer je over de verschillende betekenissen van woorden en kom je meer te weten over de geschiedenis van het Nederlands.
Je leert:
• deze woordsoorten en zinsdelen herkennen en benoemen (herhaling):
• zelfstandig werkwoord;
• hulpwerkwoord;
• koppelwerkwoord;
• naamwoordelijk gezegde;
• een bouwplan van een zin herkennen en gebruiken (herhaling);
• een zin in zinsdelen verdelen (herhaling);
• zinsdelen benoemen (herhaling);
• zinnen uitbreiden (herhaling):
• bijstelling;
• bijvoeglijke bepaling;
• bijwoordelijke bepaling.
1 Hulpwerkwoord, zelfstandig werkwoord en koppelwerkwoord herkennen
In de volgende zinnen is 'blijven' steeds een ander soort werkwoord.
In welke zin is 'blijven' een hulpwerkwoord, in welke zin een zelfstandig werkwoord en in welke zin een koppelwerkwoord?
Bespreek samen de zinnen en onderbouw jullie antwoorden.
1 Omdat het internet daar sneller is en je daar dus beter kunt gamen, blijft Rachel liever nog wat langer bij Mela thuis.
2 Onverstoorbaar blijft Amine die som opnieuw uitrekenen, hoewel hij eigenlijk geen tijd meer heeft.
3 Toch blijft Kevin naar buiten toe een vrolijke jongen, ook al voelt hij zich niet altijd zo.
Lees de theorie Zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord, Koppelwerkwoord en Hulpwerkwoord en koppelwerkwoord
Markeer en benoem de werkwoorden in de zinnen.
Kies uit: hulpwerkwoord (hww) — koppelwerkwoord (kww) — zelfstandig werkwoord (zww)
1 Het is afgelopen met het mooie zomerweer nu het buiten elke dag regent.
2 Afgelopen nacht was het helder en was de maan duidelijk te zien.
3 Al snel veranderde de lucht en werd het overal bewolkt.
4 De zon schijnt niet veel overdag, dat schijnt normaal te zijn voor deze tijd van het jaar.
5 Het lijkt erop dat het langer warm blijft in de herfst.
6 Dat zou een effect van klimaatverandering kunnen zijn.
7 Dat effect lijkt nu wel duidelijk te worden.
8 Gelukkig wordt het de komende dagen weer zonniger.
Zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord
Een werkwoord kan voorkomen als persoonsvorm, voltooid deelwoord en infinitief. Je kunt werkwoorden ook indelen naar soort. Er zijn verschillende soorten werkwoorden.
• Het zelfstandig werkwoord (zww). Dit is het werkwoord dat de handeling aangeeft in de zin.
1 Kelly bestudeert de paragraaf aandachtig.
2 Kelly heeft de paragraaf aandachtig bestudeerd
3 Kelly zal de paragraaf aandachtig bestuderen
De werkwoordsvormen bestudeert, bestudeerd en bestuderen geven de handeling aan. Het zijn zelfstandige werkwoorden. Je ziet dat de vorm elke keer anders is: persoonsvorm, voltooid deelwoord en infinitief
• Het hulpwerkwoord (hww). Om het voltooid deelwoord en de infinitief te kunnen schrijven, is een hulpwerkwoord nodig als persoonsvorm. In het voorbeeld zijn dit heeft en zal
Koppelwerkwoord
Behalve het zelfstandig werkwoord en het hulpwerkwoord is er nog een werkwoordsoort: het koppelwerkwoord (kww).
• Het koppelwerkwoord 'koppelt' het onderwerp aan een toestand, functie of eigenschap. Het onderwerp geeft geen handeling aan (het doet niets), maar is iets.
• Er zijn negen werkwoorden die een koppelwerkwoord kunnen zijn: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen
1 Oscar is een gezellig huisdier
2 Mijn ouders worden soms gek van mijn gedrag.
In zin 1 is Oscar het onderwerp. Het werkwoord is geeft geen handeling aan, maar het koppelt Oscar aan een gezellig huisdier. In zin 2 is Mijn ouders het onderwerp. Het werkwoord worden geeft geen handeling aan, maar het koppelt gek aan Mijn ouders
• Als het koppelwerkwoord het onderwerp koppelt aan een deel met een zelfstandig naamwoord, dan kun je het koppelwerkwoord meestal vervangen door een =-teken Oscar = een gezellig huisdier (zin 1).
• Als het koppelwerkwoord het onderwerp koppelt aan een deel met een bijvoeglijk naamwoord, dan kun je het bijvoeglijk naamwoord voor het zelfstandig naamwoord in het onderwerp plaatsen. Het woord noemt een eigenschap of kenmerk van het zelfstandig naamwoord. Het koppelwerkwoord kun je dan weglaten: 'Mijn gekke ouders' (zin 2).
Hulpwerkwoord en koppelwerkwoord
In een zin kunnen ook een hulpwerkwoord én een koppelwerkwoord voorkomen. Het koppelwerkwoord is dan een voltooid deelwoord of een infinitief.
1 Marco is twee maanden afwezig geweest. (is = hulpwerkwoord, geweest = koppelwerkwoord)
2 Zal hij nu voorlopig niet meer afwezig zijn? (zal = hulpwerkwoord, zijn = koppelwerkwoord)
De werkwoorden zijn, worden en blijven kunnen als koppelwerkwoord of als hulpwerkwoord worden gebruikt. De werkwoorden zijn en blijven kunnen ook als zelfstandig werkwoord worden gebruikt. Ze hebben dan de betekenis van 'zich ergens bevinden'.
Marco is afwezig. (is = koppelwerkwoord)
Marco is afwezig geweest. (is = hulpwerkwoord, geweest = koppelwerkwoord)
Marco is weer op school. (is = zelfstandig werkwoord)
De deur blijft tot het eind van de voorstelling dicht. (blijft = koppelwerkwoord)
De deur blijft tot het eind van de voorstelling gesloten. (blijft = hulpwerkwoord, gesloten = voltooid deelwoord)
De deur blijft op deze plaats. (blijft = zelfstandig werkwoord)
De afloop van het verhaal wordt steeds spannender. (wordt = koppelwerkwoord)
De afloop van het verhaal wordt verklapt. (wordt = hulpwerkwoord, verklapt = voltooid deelwoord)
Een koppelwerkwoord en een zelfstandig werkwoord kunnen nooit tegelijk in een zin voorkomen.
a Maak zinnen met de volgende werkwoorden.
1 Maak een zin waarin 'zijn' een zelfstandig werkwoord is.
2 Maak een zin waarin 'worden' een hulpwerkwoord is.
3 Maak een zin waarin 'schijnen' een koppelwerkwoord is.
b Ruil je zinnen met die van een klasgenoot. Bespreek samen de verschillen.
4 Werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde
Lees de zinnen.
1 Ons project is allang ingeleverd.
2 Ons project is heel mooi geworden.
Welke zin heeft een werkwoordelijk gezegde en welke zin heeft een naamwoordelijk gezegde?
Leg je antwoord uit.
5 Naamwoordelijk gezegde herkennen
Lees de theorie Naamwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
Als er een koppelwerkwoord in de zin staat, dan heeft de zin een naamwoordelijk gezegde (nwg). Een naamwoordelijk gezegde is een gezegde dat uit twee delen bestaat: een werkwoordelijk deel en een naamwoordelijk deel.
• een werkwoordelijk deel bevat een of meerdere werkwoordsvormen
In een zin met één werkwoordsvorm is dit de persoonsvorm. Dit werkwoord is dan een koppelwerkwoord. In een zin met meer werkwoordsvormen zijn dit het koppelwerkwoord en een voltooid deelwoord of infinitief. De persoonsvorm is dan een hulpwerkwoord en het voltooid deelwoord of de infinitief een koppelwerkwoord.
• een naamwoordelijk deel zegt iets over het onderwerp
Dit is het deel van de zin waaraan het onderwerp is gekoppeld.
1 Het verhaal is ongeloofwaardig.
2 Het verhaal is ongeloofwaardig geworden.
Werkwoordelijk deel
In zin 1 staat één werkwoordsvorm: is is = persoonsvorm, koppelwerkwoord is = werkwoordelijk deel van het naamwoordelijk gezegde
In zin 2 staan twee werkwoordsvormen: is en geworden is = persoonsvorm, hulpwerkwoord - geworden = voltooid deelwoord, koppelwerkwoord is geworden = werkwoordelijk deel van het naamwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk deel
In zin 1 koppelt het koppelwerkwoord is de eigenschap ongeloofwaardig aan het onderwerp Het verhaal (het ongeloofwaardige verhaal). In zin 2 koppelt het koppelwerkwoord geworden de eigenschap ongeloofwaardig aan het onderwerp Het verhaal (het ongeloofwaardige verhaal).
ongeloofwaardig = naamwoordelijk deel van het naamwoordelijk gezegde
a In welke zinnen staat een naamwoordelijk gezegde?
□ Itidal is al sinds het begin van de middelbare school de beste van de klas in wiskunde.
□ De rivier dreigt morgen buiten haar oevers te treden als gevolg van de vele regenbuien.
□ Het weggelopen meisje is vanochtend in goede gezondheid aangetroffen bij haar tante in Meppel.
□ Het steeds weer oplaaiende conflict tussen Israël en de Palestijnen lijkt onoplosbaar.
□ De Nijmeegse chef-kok en zijn ploeg hebben twee Michelinsterren verdiend met hun veganistische restaurant.
□ Sawans vader, een politieke vluchteling uit Syrië, blijkt heel creatief te zijn.
□ Het schoolgebouw is na de ingrijpende verbouwing verrassend licht en ruim geworden.
□ Mijn neef is vorige week bijna elke nacht bij onze zieke oma gebleven.
b Gebruik een van de zinnen uit vraag a.
Leg aan de hand van de zin uit wat een naamwoordelijk gezegde is en uit welke delen het bestaat.
Noteer van elke zin het onderwerp en het naamwoordelijk gezegde.
Noteer ook het werkwoordelijk en naamwoordelijk deel van het gezegde.
1 Shira is na een dag uitgebreid shoppen heel gelukkig met haar nieuwe jas. onderwerp: naamwoordelijk gezegde: werkwoordelijk deel van het gezegde: naamwoordelijk deel van het gezegde:
2 Helaas blijkt de handleiding bij die nieuwe game te lastig om te lezen. onderwerp: naamwoordelijk gezegde: werkwoordelijk deel van het gezegde: naamwoordelijk deel van het gezegde:
3 Die nieuwe film op Netflix is leuk om te bekijken op een regenachtige middag.
onderwerp:
naamwoordelijk gezegde: werkwoordelijk deel van het gezegde: naamwoordelijk deel van het gezegde:
4 Die vroegere parkeerplaatsen zijn leuker geworden voor kinderen nu er een skatepark ligt. onderwerp:
naamwoordelijk gezegde: werkwoordelijk deel van het gezegde: naamwoordelijk deel van het gezegde:
5 Een goede leider lijkt voor een groep een echte verbinder te zijn. onderwerp: naamwoordelijk gezegde:
werkwoordelijk deel van het gezegde: naamwoordelijk deel van het gezegde:
6 Basisschoolgebouwen zijn steeds vaker ook plekken voor kinderopvang geworden.
onderwerp:
naamwoordelijk gezegde: werkwoordelijk deel van het gezegde: naamwoordelijk deel van het gezegde:
7 Basiszin herkennen en gebruiken
Lees de theorie Bouwplan van een zin
Bouwplan van een zin
Het bouwplan van een zin geeft aan uit hoeveel zinsdelen een zin bestaat. De betekenis van het werkwoord bepaalt hoeveel zinsdelen een zin minimaal heeft. Bij sommige werkwoorden weet je van tevoren dat je bepaalde zinsdelen moet toevoegen en andere zinsdelen mag toevoegen. wassen wie? wat? ander zinsdeel ander zinsdeel ander zinsdeel
Het bouwplan van het werkwoord wassen bestaat uit drie delen. Bij het werkwoord 'wassen' stel je altijd twee vragen (wie? en wat?). Je moet dus twee delen aan het werkwoord toevoegen. De basiszin bestaat uit drie delen. Je mag de zin langer maken door er delen aan toe te voegen.
Wie voert de handeling uit?
Wat is de handeling?
Wat (is nodig)? Hoe? Wanneer? Waar?
Jessica wast haar handen
Jessica wast haar handen met zeep voor het eten in de keuken
a Uit hoeveel delen bestaat het bouwplan van deze werkwoorden?
Zet de werkwoorden op de juiste plek in de tabel. meehelpen – veranderen – overhandigen – uitlezen – versturen
drie delen vier delen
b Gebruik de werkwoorden uit vraag a.
Maak basiszinnen met de werkwoorden.
Verdeel de zinnen in zinsdelen.
8 Basiszin verklaren
Lees de zinnen.
1 Ersin onthoudt zijn afspraken.
2 Ik wilde jullie deze mop niet onthouden
Bestaan de twee basiszinnen uit evenveel delen?
Leg je antwoord uit.
9 Zinsdelen herkennen
Verdeel de zinnen met behulp van verticale strepen (|) in zinsdelen.
Noteer daaronder het vraagwoord dat bij het zinsdeel hoort. Niet elke zin heeft alle onderdelen.
Kies uit: handeling — hoe — wie — wat — wanneer — waar
1 Hajar geeft de uitnodiging voor haar feestje direct aan Afnane.
2 Vanmorgen vroeg heeft Joep nog snel gelezen.
3 Op haar mobiel zag Lisa snel dat ze inmiddels vijftien WhatsAppberichten had ontvangen.
4 De volgende dag merkte Mo tot zijn schrik dat hij zijn oortjes op school had verloren.
5 De media schreven die ochtend allemaal dat de verkiezingen goed waren verlopen.
a Maak basiszinnen met de werkwoorden.
1 beheersen
2 zitten
3 schrijven
4 joggen
5 groeien
b Gebruik de basiszinnen uit vraag a.
Breid de basiszinnen uit volgens de instructies.
1 Voeg 'hoe' toe.
2 Voeg 'waar' toe.
3 Voeg 'waar' en 'wanneer' toe.
4 Voeg 'hoe vaak' en 'waar' toe.
5 Voeg 'hoe vaak' en 'waar' toe.
11 Zinnen uitbreiden
Lees de theorie Bijstelling en Bijvoeglijke en bijwoordelijke bepaling
Bijstelling
De bijstelling is geen zinsdeel, maar een deel van een zinsdeel. Een bijstelling is eenvoudig te herkennen, want hij staat altijd tussen komma's of na een komma achter het zelfstandig naamwoord. Een bijstelling noemt dezelfde zaak of persoon nog een keer, maar dan met andere woorden.
1 Mevrouw Vlaming, mijn docente geschiedenis, is uitgeroepen tot de leukste docent van het jaar.
2 Afgelopen zomer hebben we het bottenmuseum bezocht in Rome, de schitterende hoofdstad van Italië
In zin 1 is 'Mevrouw Vlaming, mijn docente geschiedenis' het onderwerp. 'Mijn docente geschiedenis' noemt in andere woorden nog een keer de persoon die voor de komma staat. Het deel 'mijn docente geschiedenis' noem je een bijstelling.
In zin 2 is 'In Rome, de schitterende hoofdstad van Italië' een bijwoordelijke bepaling. 'De schitterende hoofdstad van Italië' noemt in andere woorden nog een keer de stad die voor de komma staat. Het deel 'de schitterende hoofdstad van Italië' noem je een bijstelling.
Bijvoeglijke en bijwoordelijke bepaling
Een bijvoeglijke bepaling is geen zinsdeel, maar een deel van een zinsdeel. De bijvoeglijke bepaling noemt een bijzonderheid, een kenmerk of een eigenschap van een zelfstandig naamwoord in een zinsdeel.
Een bijwoordelijke bepaling geeft aan waar, wanneer en/of waarom iets gebeurt. Het zijn zinsdelen die iets over de handeling of de toestand in de zin vertellen.
a Breid de zinnen uit volgens de instructies.
1 Ilias gaat naar school. (+ bijwoordelijke bepaling)
2 De bibliotheek was open. (+ bijvoeglijke bepaling)
3 Met tegenzin at Charlotte haar eten op. (+ bijwoordelijke bepaling + bijvoeglijke bepaling)
4 De pauze was bijna afgelopen. (+ bijstelling)
5 In de fietsenstalling hadden we onze e-bikes neergezet. (+ bijstelling + bijwoordelijke bepaling)
6 Bij de bushalte zagen we veel mensen staan. (+ bijstelling + bijvoeglijke bepaling)
b Ruil je zinnen uit vraag a met die van een klasgenoot.
Bespreek samen jullie uitbreidingen.
Hebben jullie goede bijwoordelijke bepalingen, bijvoeglijke bepalingen en bijstellingen gebruikt?
12 Zinsdelen begrijpen
Bekijk eventueel online de theorie bij deze zinsdelen.
a Verdeel de zinnen in zinsdelen en benoem ze.
Kies uit: onderwerp (ond) — werkwoordelijk gezegde (wwg) — lijdend voorwerp (lv) — voorzetselvoorwerp (vzv) — bijwoordelijke bepaling (bwb)
1 Hajar geeft de uitnodiging voor haar feestje direct af.
2 Vanmorgen vroeg heeft Joep nog snel gelezen.
3 Op haar mobiel zag Lisa snel dat ze inmiddels vijftien Whatsappberichten had ontvangen.
4 De volgende dag merkte Mo tot zijn schrik dat hij zijn oortjes op school had laten liggen.
5 De media schreven die ochtend allemaal dat de verkiezingen goed waren verlopen.
b Gebruik je antwoorden uit vraag a en uit opdracht 9.
Leg uit wat het verband is tussen de vraagwoorden uit het bouwplan van een zin en de namen van de zinsdelen die je in vraag a hebt gebruikt.
Zinsdelen herkennen
Lees de tekst 'Verdronken' hond na vijf weken teruggevonden
Benoem de vetgedrukte zinsdelen.
Kies uit: onderwerp (ond) — lijdend voorwerp (lv) — meewerkend voorwerp (mv) — werkwoordelijk gezegde (wwg) — naamwoordelijk gezegde (nwg) — bijstelling (bs) — bijvoeglijke bepaling (bvb) — bijwoordelijke bepaling (bwb)
'Verdronken' hond na vijf weken teruggevonden
Een Amerikaanse hond die verdween van een vissersboot (1) blijkt niet te zijn verdronken, maar wist vijf weken te overleven op een eilandje (2) voor de kust van Californië. De achttien maanden oude Luna (3) werd vermagerd maar verder in goede gezondheid teruggevonden. Luna, (4) half herder, half husky, verdween op 10 februari van de boot van Nick Haworth toen hij (5) een vangst binnenhaalde. Hoewel hij, (6) samen met de marine, twee dagen zocht naar het dier, werd (7) ze niet teruggevonden. Hij ging er daarom van uit dat Luna was verdronken. Deze week stuurde de marinebasis Coronado (8) hem echter een bericht. Personeel had Luna aangetroffen op het (9) onbewoonde San Clemente Island, honderd kilometer uit de kust bij San Diego. Haworth denkt dat Luna (10) zo'n drie kilometer heeft moeten zwemmen om bij het eiland te komen. 'We zijn meer dan dolblij dat ze terug is. Ik ben enorm trots op haar. Ik heb altijd al geweten dat het een vechter is.'
Testen hoe goed je dit onderdeel beheerst? Ga naar Op niveau online en maak de zelftoets.
VERDER OEFENEN?
Wil je verder oefenen op jouw niveau? Ga dan naar Op niveau online.
Je leert:
• de persoonsvorm spellen in de tegenwoordige tijd en de verleden tijd (herhaling);
• voltooid deelwoorden spellen (herhaling);
• werkwoorden vervoegen in de gebiedende wijs (herhaling);
• het koppelteken goed gebruiken;
• samenstellingen spellen (uitbreiding).
14 Werkwoordsvormen
Lees de theorie Werkwoord en werkwoordsvormen.
Werkwoord en werkwoordsvormen
Werkwoorden (ww) zijn de belangrijkste onderdelen van een zin. Ze vertellen je wat iemand of iets doet of wat er gebeurt. Het werkwoord kan in verschillende vormen voorkomen: als persoonsvorm, als infinitief (heel werkwoord) en als voltooid deelwoord
1 Wesley surft graag over de golven aan de kust van Australië. (surft = pv)
2 Wesley wil graag over de golven aan de kust van Australië surfen. (surfen = inf, wil = pv)
3 Wesley heeft over de golven aan de kust van Australië gesurft. (gesurft = vdw, heeft = pv)
• De persoonsvorm (pv) is de werkwoordsvorm die verandert als je de zin in een andere tijd zet.
• De infinitief (inf) is het hele werkwoord. Deze vorm staat in het woordenboek. Als er een infinitief in de zin voorkomt, is een andere werkwoordsvorm de persoonsvorm.
• Een voltooid deelwoord (vdw) staat bij een persoonsvorm van de werkwoorden hebben, worden of zijn
a Beantwoord samen de vragen.
1 Welke drie werkwoordsvormen zijn er?
2 Wat zijn de verschillen? Leg dit uit aan de hand van het werkwoord 'lopen'.
3 Welke twee manieren ken je om te bepalen of een voltooid deelwoord op een -d of een -t eindigt?
b Vul de juiste werkwoordsvormen in.
infinitief hij/zij/het/die ... (pv-tt) hij/zij/het/die ... (pv-vt) voltooid deelwoord wachten wacht wachtte gewacht begrijpen
sloopt
gebeurde
gedaan
faxen
15 Persoonsvorm of voltooid deelwoord
Vervoeg de werkwoorden in de zin.
Als je de tijd niet uit de zin kunt opmaken, gebruik je de tegenwoordige tijd.
1 De bouwkundige heeft (berekenen) hoe groot het dakterras mag zijn.
2 Toen Esthers oma vorig jaar (overlijden), (erven) zij als oudste kleindochter haar gouden ring.
3 Mijn broer heeft een uur geleden nog (douchen), dus het (verbazen) me dat hij nu weer gaat.
4 De arts (vermoeden) dat haar patiënt niet zal (berusten) in de situatie.
5 Vorige week (oogsten) de zanger veel lof met zijn optreden, dat (grenzen) aan het onmogelijke.
6 Het (gebeuren) niet vaak dat de cavia de uitslag van een wedstrijd goed (voorspellen)
7 Nadat de invaller had (scoren), (glimmen) ze van trots.
8 In zijn nieuwe boek (behandelen) de schrijver een onderwerp dat veel voor hem (betekenen)
16 Persoonsvorm wordt voltooid deelwoord of andersom
a Gebruik de werkwoorden uit de vorige opdracht.
Bedenk met elk van deze werkwoorden een zin waarin je de andere werkwoordsvorm gebruikt.
Bij het werkwoord staat aangegeven welke vorm je moet gebruiken: persoonsvorm in de tegenwoordige tijd (pv-tt) of voltooid deelwoord (vdw).
1 berekenen (pv-tt)
2 verbazen (vdw)
3 vermoeden (vdw)
4 gebeuren (vdw)
5 voorspellen (vdw)
6 scoren (pv-tt)
7 behandelen (vdw)
8 betekenen (vdw)
b Ruil je zinnen uit vraag a met die van een klasgenoot.
Bespreek samen jullie zinnen.
1 Hebben jullie de werkwoordsvormen goed gespeld?
2 Hebben jullie bij zinnen met een voltooid deelwoord ook een hulpwerkwoord gebruikt?
Gebiedende wijs gebruiken
Bekijk eventueel online de theorie Gebiedende wijs
a Vervoeg de werkwoorden. Gebruik de gebiedende wijs.
Wikipedia-artikelen vertalen met de vertaaltool
De vertaaltool is een snelle en redelijk eenvoudige manier om een artikel dat in Wikipedia al bestaat in de ene taal, te vertalen in een andere taal. Deze tool maakt gebruikt van machinevertaling. Om ermee te werken, heb je een Wikipedia-account nodig en moet je de tool aanzetten in je gebruikersinstellingen. Daarna kun je aan de slag.
De vertaaltool aanzetten in je gebruikersinstellingen (eenmalig)
1 (gaan) naar nl.wikipedia.org
2 (inloggen) met je gebruikersnaam en wachtwoord. Heb je nog geen account? er dan eerst een (aanmaken)
3 (selecteren) in het menu rechtsboven de optie 'bèta'. Hiermee open je het tabblad 'bètafuncties' in je gebruikersvoorkeuren.
4 (scrollen) naar beneden totdat je de optie 'Vertaling van inhoud' ziet. hier het vakje (aanvinken) om de tool te activeren.
5 (verdergaan) naar het einde van de pagina en (klikken) op de blauwe knop 'Opslaan' om je nieuw ingestelde voorkeuren op te slaan.
Je hebt de vertaaltool nu geactiveerd.
Bron: www.kennisplatform.wikimedia.nl
b Werk in twee- of drietallen.
Maak een bordje waarop je in stappen uitlegt wat je op jullie school moet doen als je te laat komt. Gebruik drie tot vijf verschillende persoonsvormen in de gebiedende wijs.
18 Werkwoordspelling verbeteren
Verbeter de fout gespelde werkwoordsvormen.
1 Elza heeft beloofd dat ze de brief vandaag nog bezorgd.
2 Toen de kinderen hoorden dat het geplandde feest niet doorging, barstten ze in tranen uit.
3 Omdat het wondje op mijn schouder maar niet geneesde, ben ik naar de huisarts gegaan.
4 Meldt vreemde geluiden bij de beheerder van het pand.
5 De jongste deelnemer is tot ieders verbazing als derde gefinished.
6 Toen Sanne hoorde dat Vasyl haar leuk vond, heeft ze wel even gebloost.
7 De boer ging zijn gewassen snel oogstten toen hij hoorde dat er noodweer op komst was.
8 De reizigers stranden op het kleine stationnetje toen de stroom op de bovenleiding uitviel.
19 Koppelteken
Bespreek de volgende woordparen.
1 autoongeluk – auto-ongeluk
2 medeinwoner – mede-inwoner
3 galauniform – gala-uniform
Waarom gebruiken we in deze gevallen een koppelteken?
Tip: Lees de woordparen hardop voor.
20 Woorden verbeteren
Lees de theorie Koppelteken
Verbeter de woorden.
Voeg koppeltekens toe waar dat nodig is. Zet een x als het woord goed gespeld is.
1 mediaaandacht
2 politieauto
3 mens erger je niet spel
4 Vhalstrui
5 stereoinstallatie
6 medescholier
7 meeeter
8 negentiendeeeuws
9 mevrouw Smeets van der Schuit
10 hamkaastosti
11 excollega
12 directeureigenaar
Koppelteken
De delen van een samenstelling schrijf je in het Nederlands aan elkaar (tuinstoel, langeafstandsloper). Soms levert dat uitspraakproblemen op. Als in een samenstelling twee klinkers uit verschillende lettergrepen naast elkaar staan die je als één klank kunt uitspreken, dan gebruik je een koppelteken (liggend streepje). Daarmee voorkom je dat het woord verkeerd wordt gelezen.
gala-avond familie-uitje domino-effect
Er zijn ook andere samenstellingen waarin je een koppelteken gebruikt. Hier volgt een overzicht van de belangrijkste regels voor het gebruik van een koppelteken in een samenstelling:
regels koppelteken voorbeeld
1 als er twee klinkers uit verschillende lettergrepen naast elkaar staan die je als één klank kunt uitspreken
chocolade-ei, multi-inzetbaar
2 als getrouwde mensen hun achternaam combineren met die van hun partner meneer Jansen-van Dam
3 tussen twee gelijkwaardige delen die in principe omwisselbaar zijn zwart-wit, kip-kerriesalade
4 in samenstellingen met cijfers, letters of symbolen 65+-kaart, x-as, IQ-test
5 in samenstellingen die met Sint of St. beginnen Sint-Nicolaas, St.-Jakobus
6 bij sommige voor- en achtervoegsels niet-alledaags, ex-collega, non-actief, plug-in, back-up
7 bij vaste uitdrukkingen die één geheel vormen laag-bij-de-gronds, blijf-van-mijn-lijfhuis, doe-het-zelfzaak
Er zijn nog meer regels en uitzonderingen voor het koppelteken, te veel om te onthouden. Raadpleeg bij twijfel daarom altijd een woordenboek.
21 Koppelteken gebruiken
Verbeter in de tekst de negen fouten met koppeltekens.
Omdat we binnenkort op wintersport gaan en ik de afgelopen winter zowat een kop groter ben geworden, had ik een nieuwe ski-uitrusting nodig. Ik had wel een winterjas, maar die was nogal lilaachtig, bijna roze, en die wil ik echt niet meer aan. Via mond tot mondreclame had ik gehoord van een app voor tweedehands kleding, dus besloot ik die eens uit te proberen. Ik heb expres gezocht naar een verkoper die met een niet goed geld terug garantie werkte, en uiteindelijk leek ik er een te hebben gevonden: ene Charlie Brand-van de Ven.
Ik heb toen een skijack en een skibroek besteld. Heel mooi zwartwit waren ze, dus ik was er erg mee in mijn nopjes. Toen ze werden bezorgd, bleek echter al gauw dat ze te klein voor me waren. Als ik het artikel wilde terugsturen, kon dat, maar ik moest wel een QRcode scannen om de retourkosten van 6,75 euro te betalen. Toen ik later op mijn bankrekening keek, bleek er echter 675 euro te zijn afgeschreven. Toen ik via de verkoopapp contact wilde opnemen met de verkoper, kreeg ik de melding dat het account dat ik zocht een nietbestaand account was. Ik was mijn geld kwijt. Wat een laag bij de grondse streek!
a Welke spelfout staat er op dit bordje?
b Kijk terug naar het bordje bij vraag a. Vind jij het belangrijk dat er op zulke bordjes geen taalfouten staan?
Lees de theorie Samenstellingen
Samenstellingen
Een samenstelling maak je door twee bestaande woorden samen te voegen. Soms moet je daartussen -e ,-(e)n of -s schrijven. In het volgende overzicht vind je de regels voor deze tussenletters.
Samenstellingen met een tussen-n
Schrijf -(e)n-: voorbeelden
als het eerste deel van de samenstelling een zelfstandig naamwoord is dat alleen een meervoud op -n of -en heeft.
Samenstellingen zonder tussen-n
vissenkom verdachtenverhoor bloemenvaas
Schrijf geen -n-: voorbeelden
als het eerste deel van de samenstelling geen meervoud heeft. roggebrood, ereplaats als het eerste deel van de samenstelling alleen een meervoud op -s heeft. aspergebed, etagewoning als het eerste deel van de samenstelling een meervoud op -s en -n heeft. lindebloesem, aktetas als het eerste deel van de samenstelling geen zelfstandig naamwoord is. huilebalk, rodekool als het eerste deel van de samenstelling de betekenis van het tweede deel versterkt. apetrots, reuzeleuk
als het eerste deel van de samenstelling een unieke persoon of zaak is. zonnebank, Koninginnedag als het woord niet (meer) herkenbaar is als een samenstelling. Soms lijkt een woord een samenstelling, maar is het dat nooit geweest.
schattebout, spillebeen
Samenstellingen met een tussen-s
Schrijf -s-: voorbeelden als je die klank hoort. als het tweede woorddeel begint met een sisklank, kun je de klank niet horen. Vervang het tweede woorddeel, zodat je hoort of je een tussen-s moet schrijven.
dorpskern, reddingsboot dus ook: dorpsstraat, reddingsschip
Samenstellingen: los of aan elkaar?
Samengestelde zelfstandige naamwoorden schrijf je zo veel mogelijk als één woord, omdat de delen samen één betekenis vormen. Als je een spatie gebruikt, verandert de betekenis.
hogesnelheidstrein – hoge snelheidstrein langeafstandsloper – lange afstandsloper
a Maak samenstellingen van de woorden.
1 gedachte + sprong
2 huis + markt
3 personeel + chef
4 zon + schijn
5 leraar + kamer
6 rijk + lui
b Bespreek de woorden uit vraag a met een klasgenoot.
Leg uit waarom je de samenstellingen op deze manier spelt.
Maak van de woorden een samenstelling of woordgroep.
1 zon + energie + systeem
2 experimenteel + onderzoek + project
3 lang + afstand + raket
4 milieu + activisten + organisaties
5 nieuw + veiligheid + voorschriften
Maak samenstellingen van de woorden.
1 diploma + uitreiking
2 anti + rook + beleid
3 5G + netwerk
4 mevrouw Van Swieten + Zevenaar
5 doe + het + zelf + afdeling
6 oud + club + voorzitter
7 singer + songwriter
8 zwart + wit + foto
Fouten in samenstellingen verbeteren
Markeer de fout gespelde woorden of woordgroepen. Verbeter ze. Leg uit waarom je deze woorden en woordgroepen hebt verbeterd.
Het vreemde taalonderwijs ziet er anno 2024 heel anders uit dan aan het begin van deze eeuw. Veel is onveranderd gebleven: zo is er nog steeds aandacht voor lezen, schrijven en luister- en spreekvaardigheid. Dankzij de moderne technologie zijn er echter veel ontwikkelingen geweest die de taalverwerving mogelijkheden voor leerlingen hebben vergroot.
Zo is er nu elearning, waarbij je op methodesites filmpjes kunt kijken, oefeningen kunt maken en woordjes kunt leren. Het moderne docenteteam heeft dankzij het leerlingbeoordelingssysteem een state of the art manier om de vorderingen van de leerlingen bij te houden.
Dit alles heeft ook geleid tot een verandering in de leraar leerling relatie. Waar de leraar vroeger voor de klas zijn of haar verhaal stond te houden en de leerlingen al dan niet braaf luisterden, is zelfstandig werken nu de norm, waarbij de leraar de rol van coach op zich neemt.
ZELFTOETS
Testen hoe goed je dit onderdeel beheerst? Ga naar Op niveau online en maak de zelftoets.
VERDER OEFENEN?
Wil je verder oefenen op jouw niveau? Ga dan naar Op niveau online
Je leert:
• hoofdletters en leestekens gebruiken (herhaling);
• hele zinnen en begrijpelijke woorden gebruiken (herhaling);
• je publiek op de juiste manier aanspreken (herhaling);
• dubbele ontkenningen vermijden (herhaling);
• 'als' en 'dan' goed gebruiken;
• fouten met (verwijs)woorden vermijden;
• congruentiefouten vermijden.
27 Formeel en informeel taalgebruik
Je zit in het derde jaar, het jaar waarin je de keuze moet maken voor je profiel. De school organiseert een informatieavond en nodigt alle ouders/verzorgers hiervoor uit. Lees eventueel online of achter in het boek Stijlregel 4: Spreek je publiek op de juiste manier aan Zet onderstaande tekstjes in de juiste volgorde, van meest informeel tot meest formeel.
▢ woensdag 11 oktober infoavond over de profielkeuze voor alle ouders/verzorgers van 3v, om half acht in de aula van de school
▢
Uitnodiging ouderavond
Voor alle ouders/verzorgers van leerlingen van klas 3v
• Informatie over profielkeuze
Woensdag 11 oktober 2023 om 19.30 uur
Aula van de school
▢ Geachte ouders, verzorgers,
In het derde jaar kiezen de leerlingen hun profiel.
Om u te informeren over de verschillende profielen die er zijn, organiseren we een informatieavond.
Hierbij nodigen we u uit voor deze avond, die zal plaatsvinden op woensdag 11 oktober om 19.30 uur in de aula van de school.
We kijken ernaar uit u dan in de school te ontvangen.
Met vriendelijke groet,
▢ Beste ouders/verzorgers van Laura,
Dit jaar moet Laura haar profiel kiezen.
Om jullie te informeren over de verschillende profielen die er zijn, organiseren we een informatieavond.
Op woensdag 11 oktober zijn jullie welkom vanaf 19.30 uur in de aula van de school.
Graag tot dan!
Vriendelijke groet,
28
Uitnodiging herschrijven
Je wordt binnenkort 15 en wilt een groot feest vieren. Je uitnodiging voor je vrienden heb je klaar, maar je wilt ook grootouders, ooms en tantes uitnodigen.
Herschrijf de uitnodiging zodat hij ook geschikt is om naar je oudere familieleden te sturen.
Ewa, bijna 15 man! Fissa! 18 oktober op de strand bij Skevie. 1500 uur.
29
Tekst herschrijven
Lees eventueel online of achter in het boek de volgende stijlregels:
• Stijlregel 1: Gebruik hoofdletters en leestekens;
• Stijlregel 2: Gebruik geen afkortingen;
• Stijlregel 3: Maak hele zinnen;
• Stijlregel 5: Gebruik begrijpelijke woorden;
• Stijlregel 10: Plaats komma's op de juiste plaats
Herschrijf de tekst.
• Voeg hoofdletters en leestekens toe. Denk aan punten, komma's, dubbele punten, vraagtekens en uitroeptekens.
• Maak hele zinnen.
• Schrijf de afkortingen voluit.
• Kies een eenvoudiger woord voor de vetgedrukte woorden.
Gebarentaal
de NGT is de taal die sommige Nederlandse doven en slechthorenden aanwenden in de gebarentaal zijn de handen, het gezicht en de mimiek belangrijk op 1 juli 2021 werd de NGT erkend als officiële taal in nederland dat verplicht de overheid om het gebruik van NGT in de samenleving aan te moedigen er zijn al verschillende voorzieningen voor doven en slechthorenden bijv tolken NGT in het onderwijs en op het werk de NGT is een natuurlijke taal met een eigen lexicon en grammatica die grammatica is heel anders dan de grammatica van het gesproken nederlands in het gesproken Nederlands is de volgorde van een zin ond-ww-lv jan pakt een boek in de NGT is de volgorde van een zin ond-lv-ww jan boek pakken ook de beweging van de handen in de ruimte voor het lichaam speelt een grote rol in de grammatica van de NGT zo krijgt het werkwoord 'geven' een andere betekenis als je je hand bij het gebaar 'geven' van jezelf naar iemand anders beweegt dan wanneer je het gebaar van de ander naar jezelf beweegt in het eerste geval betekent het 'Ik geef aan jou' in het tweede geval betekent het 'Jij geeft aan mij'
Bron: www.doof.nl
30 Dubbele ontkenning verbeteren
Lees eventueel online of achter in het boek Stijlregel 13: Voorkom formuleringsfouten – dubbele ontkenning
Verbeter de zinnen met een dubbele ontkenning.
Zet een streepje (-) als er geen dubbele ontkenning in de zin staat.
1 Wij zullen nooit niet aarzelen om onze vrienden te steunen.
2 Wij staan niet onwelwillend tegenover de komst van de politicus naar onze school.
3 De jongen blijft ontkennen dat hij niets met de zaak te maken heeft.
4 Haar ouders verbieden haar door de week 's avonds niet na acht uur thuis te komen.
5 Het is nog geen uitgemaakte zaak dat er een nieuw schoolgebouw dichter bij de stad komt.
6 Het nieuwe verkeerslicht moet voorkomen dat er niet nog meer ongelukken plaatsvinden.
7 Je blijft dit jaar zitten, tenzij je niet beter je best doet.
8 Het is niet ongebruikelijk dat er zonder vergunning bomen worden gekapt.
31 Als en dan gebruiken
Is 'dan' hier goed gebruikt?
Bespreek samen de kop. Leg je antwoord uit.
E-truck heeft bijna twee keer zoveel onderhoud nodig dan gedacht
32 Als en dan kiezen
Lees Stijlregel 13: Voorkom formuleringsfouten – dan en als Kies het goede woord.
1 Het koude weer hield veel langer aan als | dan eerder was voorspeld door de weervrouw.
2 Je moet je essay net zo uitwerken als | dan in het voorbeeld is aangegeven.
3 De excursie naar de Ardennen was nog leuker als | dan de leerlingen hadden verwacht.
4 Die gebreide wollen handschoenen zijn even warm als | dan de gevoerde leren handschoenen die je eerder aanhad.
5 De wedstrijd verliep totaal anders als | dan de fans vooraf hadden gehoopt.
6 De suikervrije cola smaakt hetzelfde als | dan de cola waar wel suiker in zit.
THEORIE
Stijlregel 13: Voorkom formuleringsfouten – dan en als
Formuleer je zinnen zonder fouten. Zo begrijpen anderen beter wat je bedoelt. Voorkom bijvoorbeeld als/dan-fouten.
Gebruik dan na:
• de vergrotende trap: meer dan, kleiner dan, mooier dan
• ander, andere en anders: het is anders dan ik dacht
Een iPhone is meestal duurder dan een Samsung.
Gebruik als na:
• net zo en even: net zo groot als, even mooi als
• niet zo: niet zo groot als
• twee keer, drie keer, vier keer zo: vier keer zo groot als
Wiskunde is net zo moeilijk als scheikunde.
Jullie hebben twee keer zo veel huiswerk als wij.
33 Verkeerde woorden
Een bekende Rotterdamse uitdrukking luidt: 'Wat zeggie?' 'Azzie val, dan leggie.' ('Wat zeg je?' 'Als je valt, dan leg je.')
Beantwoord de vragen.
1 Welk woord wordt in de 'vertaalde' uitdrukking verkeerd gebruikt?
2 Wat moet het wel zijn?
34 Verkeerde woorden verbeteren
Lees Stijlregel 13: Voorkom formuleringsfouten - verkeerd (verwijs)woord
THEORIE
Stijlregel 13: Voorkom formuleringsfouten – verkeerd (verwijs)woord
Voorkom fouten in woordkeus en zinsbouw, zoals het gebruik van een verkeerd verwijswoord, een verkeerd woord of een verkeerde uitdrukking.
• Een verwijswoord gebruik je om te verwijzen naar een woord, woordgroep of zin. Als je het verkeerde verwijswoord gebruikt, is het niet duidelijk waar je naar verwijst.
fout De kinderen doen waar hun zin in hebben.
goed De kinderen doen waar ze zin in hebben.
• Sommige woorden of uitdrukkingen gebruik je niet zo vaak. Pas in dat geval op dat je niet per ongeluk een verkeerd woord of een verkeerde uitdrukking gebruikt.
1 Alleen al via mond-op-mondreclame krijgt Roos veel nieuwe klanten. Dat moet zijn mond-tot-mondreclame
2 De mannen probeerden zich in een schuur te verschuilen tegen de politie. Dat moet zijn verschuilen voor
Als je twijfelt of je een verwijswoord, woord of uitdrukking juist gebruikt, raadpleeg dan een woordenboek. Daarin staat bij werkwoorden vaak ook welk vast voorzetsel erbij hoort.
• Soms lijken twee woorden in vorm of betekenis erg op elkaar. Daardoor kun je ze gemakkelijk met elkaar verwarren.
1 leggen iets neerleggen liggen zich in liggende toestand bevinden
2 kennen weten wie of wat het is kunnen in staat zijn
3 me persoonlijk voornaamwoord mijn bezittelijk voornaamwoord
4 na achter, volgend op naar in de richting van
a Verbeter de fouten in de zinnen.
5 hen lijdend voorwerp of na een voorzetsel hun meewerkend voorwerp
6 omdat reden doordat oorzaak
7 mits op voorwaarde dat tenzij behalve als
8 blijkbaar je kunt het zien (zoals blijkt) schijnbaar het is niet echt zo (het is schijn)
1 Het is duidelijk dat Lieke de regels van het Nederlands beter kon dan Tamara.
2 Je mag mijn geodriehoek voor die toets lenen, tenzij je hem heel teruggeeft.
3 Na aanleiding van dat dodelijke ongeluk werd de weg urenlang afgezet.
4 Toen ik hen dat boek te leen gaf, vonden ze dat erg aardig van mij.
5 Ik zeg het nu voor de laatste keer: 'Geef me me pen terug!'
6 Het is schijnbaar zo dat die broek roze van kleur is, anders had Souhailla hem nooit met dat paarse truitje gecombineerd.
7 Voor jou is het zo dat de fout altijd bij iemand anders legt, nooit bij jezelf.
8 Ons team speelde de wedstrijd totaal anders als van tevoren was afgesproken .
b Gebruik de zinnen uit vraag a.
Kies vijf van de verkeerde woorden.
Gebruik deze woorden nu op de goede manier in een zin.
c Ruil je zinnen uit de vorige vraag met die van een klasgenoot.
Bespreek samen jullie zinnen.
Hebben jullie de woorden op de goede manier gebruikt?
35 Congruentiefouten
Lees en bespreek samen de zinnen.
1 33 procent van de Nederlanders is eenzaam.
2 Het grootste deel van de statushouders blijft in Nederland.
3 Twee op de vijf meisjes uit groep 8 zeggen dat ze zich ongelukkig voelen.
4 In 2022 woonden er in Nederland 4,2 miljoen mensen met een migratieachtergrond.
Waarom gebruik je bij zin 1 en 2 het enkelvoud van het werkwoord en in zin 3 en 4 het meervoud?
36 Congruentiefouten verbeteren
Lees Stijlregel 13: Voorkom formuleringsfouten – congruentiefout
Stijlregel 13: Voorkom formuleringsfouten –congruentiefout
Het onderwerp en de persoonsvorm moeten gelijk zijn in getal. Met andere woorden: onderwerp en persoonsvorm moeten congruent zijn. Als dat niet het geval is, dan is er sprake van een congruentiefout
1 De groep jongeren heeft de reisleiding een origineel afscheidscadeau gegeven. (goed)
2 De media heeft veel aandacht aan de diskwalificatie van die schaatser besteed. (fout)
3 De politieagent heeft gisteravond de overvallers vrij snel kunnen arresteren, omdat ze een doodlopende straat had genomen. (fout)
In zin 1 is in het zinsdeel de groep jongeren het woord groep het belangrijkste woord. Dit woord staat in het enkelvoud, dus de persoonsvorm staat ook in het enkelvoud.
In zin 2 staat het woord media in het meervoud (enkelvoud = medium). De persoonsvorm moet dan in het meervoud staan: de media hebben
In zin 3 is in de bijzin het verwijswoord ze gebruikt. Dit verwijswoord kan verwijzen naar een woord in het enkelvoud of meervoud. In deze zin verwijst ze naar een woord in het meervoud, namelijk overvallers. De persoonsvorm moet dus ook in het meervoud zijn: ze hadden
Verbeter de congruentiefouten in de tekst.
Heb je weleens een lekkere meelworm of een sprinkhaan gegeten? Toen mijn familie en ik op vakantie was in Thailand, hebben we geroosterde sprinkhanen gegeten. In onze westerse wereld vinden de mensen het eten van insecten maar gek en erg vies en daarom wil ze ook geen insecten proeven, terwijl dat geen kwaad kan. Het eten van insecten wordt in de toekomst noodzakelijk, omdat we te weinig landbouwgrond hebben om in de toekomst het eten op te verbouwen. Om iedereen dan te eten te geven, moeten we ook insecten gaan eten. De wereldbevolking groeit en een grote groep uit opkomende landen zoals China krijgen ook behoefte aan meer vlees. De aarde kan dit niet aan. We moeten allemaal overgaan op het eten van insecten en ze zal in alle restaurants op de kaart moeten staan. Wedden dat je die kleine kriebelbeestjes dan ook een keer gaat proeven en lekker gaan vinden?
37 Formuleringsfouten verbeteren
a Schrijf een kort tekstje met daarin formuleringsfouten. Gebruik in je tekst:
• één dubbele ontkenning;
• één als/dan-fout;
• drie verkeerd gebruikte (verwijs)woorden;
• één congruentiefout.
b Ruil je tekst bij vraag a met een klasgenoot. Verbeter elkaars tekst.
c Bespreek samen jullie antwoorden. Heb je 'goede' fouten gemaakt? En heeft je klasgenoot ze op de juiste manier verbeterd?
ZELFTOETS
Testen hoe goed je dit onderdeel beheerst? Ga naar Op niveau online en maak de zelftoets.
VERDER OEFENEN?
Wil je verder oefenen op jouw niveau? Ga dan naar Op niveau online
Je leert: • over de geschiedenis van het Nederlands.
38 Het Wilhelmus
Lees de theorie Geschiedenis van het Nederlands
Lees het eerste couplet van het Nederlandse volkslied, dat werd geschreven rond 1570. Hoe kun je zien dat het volkslied zich nog ergens tussen het Middelnederlands en het Nieuwnederlands bevindt?
Wilhelmus van Nassouwe
Ben ick van Duytschen Bloedt, Den Vaderland ghetrouwe
Blijf ick tot inden doet;
Een Prince van Orangien
Ben ick vry onverveert.
Den Coninck van Hispangien
Heb ick altijt gheeert.
Geschiedenis van het Nederlands
Vijfduizend jaar geleden werd in een gebied rond de Zwarte Zee het Indo-Europees gesproken, de verste voorouder van het Nederlands. Vandaaruit verspreidden de mensen zich in verschillende richtingen en gingen ze hun eigen talen spreken. De Germanen kwamen rond een eeuw voor Christus via Scandinavië terecht in het gebied dat nu Nederland is.
Uit het Germaans is rond 700 het eerste Nederlands ontstaan: het Oudnederlands. Er zijn nauwelijks teksten overgebleven uit deze periode, want de meeste teksten werden in het Latijn geschreven. Een van de oudste gevonden teksten in het Oudnederlands is de Utrechtse doopgelofte uit het einde van de achtste eeuw. Het gaat om een dialoog tussen een priester en iemand die gedoopt wordt:
gelobistu in got alamehtigan fadaer (Geloof je in God de almachtige vader?) ec gelobo in got alamehtigan fadaer (Ik geloof in God de almachtige vader.) gelobistu in crist godes suno (Geloof je in Christus, Gods zoon?)
ec gelobo in crist godes suno (Ik geloof in Christus, Gods zoon.) gelobistu in halogan gast (Geloof je in de Heilige Geest?)
ec gelobo in halogan gast (Ik geloof in de Heilige Geest.)
Tussen 1200 en 1500 sprak men Middelnederlands. Dit werd ook wel 'Diets' ('volks') of 'Duits' genoemd, lang voordat Duitsland bestond. Het Middelnederlands is niet één taal, maar eerder een verzameling dialecten uit het Nederlandse taalgebied, waaronder het Brabants, Vlaams, Limburgs en Hollands. In die tijd bestonden er nog geen spellingafspraken. Iedereen schreef de taal zoals hij klonk.
Geleidelijk aan veranderde de taal en verdwenen de naamvallen uit het Nederlands. Deze werden vervangen door voorzetsels en een vaste woordvolgorde. Ook veranderde de klinker in sommige woorden.
Middelnederlands
Standaardnederlands des vaders huis het huis van de vader een soon des conincs een zoon van de koning hebban hebben muus muis
In de zestiende eeuw ontwikkelde het Middelnederlands zich tot het Nieuwnederlands
Nederland werd een zelfstandige staat waarin het Nederlands op steeds meer terreinen de voertaal werd. Het aantal mensen dat kon lezen steeg en dankzij de boekdrukkunst kregen Nederlandse teksten een groter bereik. De behoefte aan een eenheidstaal groeide, dus ontstond op basis van het Hollandse dialect het Standaardnederlands
De eerste officiële spelling dateert van 1804. Deze spelling is sindsdien nog vier keer gewijzigd: in 1865, 1947, 1995 en in 2005. Sinds 1954 is de officiële spelling van Nederlandse woorden opgenomen in het Groene Boekje. In dit boekje staat een selectie van de Woordenlijst Nederlandse Taal. De volledige woordenlijst kun je vinden op http://woordenlijst.org
39 De geschiedenis van het Nederlands begrijpen
1 Waarom zal een schrijver uit Maastricht rond 1300 het woord 'brood' anders hebben geschreven dan een schrijver uit Amsterdam?
2 Leg deze stelling uit: De woordenlijst Nederlandse Taal kan nooit alle woorden bevatten.
40 Hebban olla vogala
Kijk naar het fragment Hebban olla vogala
Beantwoord de vragen tijdens het kijken.
Let op: de vragen staan niet in chronologische volgorde.
1 Wat is er bijzonder aan de zin die begint met 'Hebban olla vogala'?
2 Markeert de zin ook het begin van de Nederlandse taal? Leg je antwoord uit.
3 Wie schreef de zin?
4 Van wat voor soort tekst maakte de zin deel uit?
41 Songtekst of gedicht
Kijk ter inspiratie het liedje over Hebban Olla Vogala van Het Klokhuis Schrijf een korte songtekst of een kort gedicht (ongeveer acht zinnen) over of met de zin: Hebban olla vogala nestas hagunnan hinase hic anda thu wat unbidan we nu
42 De toekomst van het Nederlands
Werk met twee of drie klasgenoten.
Je hebt gezien dat het Nederlands zich door de eeuwen heen behoorlijk heeft ontwikkeld.
Hoe zal het Nederlands over tweehonderd jaar veranderd zijn?
1 Noteer twee ontwikkelingen die volgens jou in de komende tweehonderd jaar het Nederlands zullen beïnvloeden.
2 Schrijf een zin in het Nederlands van over tweehonderd jaar. Verwerk hierin de veranderingen die je in de vorige vraag hebt genoemd.
De bekende schrijver en zanger Drs. P (1919-2015) schreef ooit: ‘Taal is zuurstof.’ Hoewel je bij het thema ‘taal’ misschien vooral denkt aan het vak Nederlands, had Drs. P gelijk: taal is nog zoveel meer dan dat. Lees en hoor in dit hoofdstuk hoe het komt dat baby’s hun moedertaal leren zónder dat iemand het aan hen uitlegt, op welke manier taal onze morele oordelen en ons gevoel beïnvloedt en wat de reden is dat er nog steeds nieuwe talen bijkomen. Uiteindelijk doe je in de eindopdracht onderzoek naar meertaligheid bij jou in de klas. Welke nieuwe inzichten doe jij op over taal?
Je leert:
1 benodigde informatie verwerven, ordenen en structureren;
2 een product of bron beoordelen op relevantie, bruikbaarheid en betrouwbaarheid;
3 de hoofdpunten begrijpen van fragmenten over vertrouwde onderwerpen;
4 de inhoud van verschillende teksten en tekstdelen met elkaar vergelijken;
5 een oordeel geven over de waarde en betrouwbaarheid van informatie;
6 informatieve teksten lezen;
7 de hoofdgedachte van een tekst benoemen;
8 deelnemen aan gesprekken over verschillende onderwerpen;
9 open en gesloten vragen afwisselen om het gespreksdoel te bereiken;
10 een interview of gesprek voeren om informatie te verzamelen en te verwerken;
11 bronteksten gebruiken door te citeren en te parafraseren, en de bron vermelden;
12 zorgen voor samenhang tussen de alinea’s en tussen inleiding, kern en slot;
13 beschouwende teksten schrijven.
a In leerjaar 1 en 2 heb je al veel geleerd bij het vak Nederlands.
1 Je hebt bijvoorbeeld geleerd hoe je de belangrijkste informatie in een tekst of fragment vindt en waarvoor je die nodig hebt.
2 Je hebt ook geleerd wanneer informatie betrouwbaar of onbetrouwbaar is en waarom je hierop moet letten.
Maak bij beide onderwerpen een woordweb.
b Bekijk de leerdoelen van dit hoofdstuk. Vergelijk die met de woordwebben die je hebt gemaakt bij de vorige vraag.
Schrijf bij elk woordweb de leerdoelen van dit hoofdstuk die er volgens jou bij passen.
c Vergelijk jouw woordwebben met die van een klasgenoot.
Vul jouw woordwebben aan met wat je bij jouw klasgenoot ziet of wat er extra bij je opkomt.
• Je kijkt vooruit naar de dingen die je in dit hoofdstuk gaat leren.
2 Nieuwe woorden ontdekken
De Nederlandse taal staat niet stil. Ieder jaar komen er weer nieuwe woorden bij. In deze opdracht lees je een aantal woorden die ooit als nieuwe woorden aan het Nederlands zijn toegevoegd.
a Lees de lijst met woorden:
• arro
• breinbaas
• epibreren
• krommunicatie
Welke woorden uit de lijst ken je al?
• regelneef
• treurbuis
• wibocri
b Lees nog eens de woorden bij de vorige vraag. Wat zouden die woorden volgens jou kunnen betekenen?
Noteer bij ieder woord een betekenis.
c Kijk terug naar je antwoord bij de vorige vraag.
Hoe ben je tot een betekenis van de woorden gekomen?
Gebruik het Stappenplan moeilijke woorden achter in het boek. Leg bij ieder woord uit welke stap je hebt gebruikt.
3 De herkomst van nieuwe woorden
In de vorige opdracht heb je een aantal nieuwe woorden ontdekt. In deze opdracht lees je waar die nieuwe woorden vandaan komen. Lees de tekst Een eigen vondst in de Van Dale
a In de tekst lees je dat mensen vaak nieuwe woorden bedenken. Niet ieder woord komt in de Van Dale.
Wanneer komen nieuwe woorden wel in de Van Dale?
b Zoek uit of woorden ook weer uit de Van Dale verdwijnen als ze nooit gebruikt worden.
Noteer de bron waarin je die informatie hebt gevonden.
c Een bron kan niet alleen betrouwbaar of onbetrouwbaar zijn, maar ook relevant of irrelevant. Een relevante bron is vandaag de dag (nog) van belang en toepasbaar. Een irrelevante bron is vandaag de dag niet meer van belang en toepasbaar.
Bespreek je antwoord op vraag b met een klasgenoot. Vertel elkaar ook in welke bron jullie je informatie hebben gevonden.
Beoordeel jullie bronnen op relevantie en betrouwbaarheid. Welke bron vinden jullie het meest relevant en betrouwbaar?
Leg je antwoord uit.
4 Nieuwe woorden in de Van Dale
Lees de tekst Doemdenken, regelneef: deze woorden bestaan dankzij Koot & Bie
a In de tekst lees je: 'In de Dikke van Dale staan ruim veertig woorden en gezegdes die door Van Kooten & De Bie werden geïntroduceerd.' (regel 9-11)
Hoe komt het dat zoveel woorden en uitdrukkingen van Van Kooten & De Bie in de Van Dale zijn opgenomen?
b Zoek online naar de woorden en uitdrukkingen die dankzij Van Kooten en De Bie officieel onderdeel zijn geworden van onze taal.
c In de tekst zegt Ton den Boon, hoofdredacteur van de Van Dale, over de vondsten van Van Kooten & De Bie: 'Nog steeds gebruiken mensen hun woorden.' (regel 51-52)
Welke woorden en/of uitdrukkingen van Van Kooten & De Bie heb je wel eens gehoord of gebruik je zelf? www.nos.nl
Zo stoned als een garnaal, daar ben ik voor behandeld, jemig de pemig, regelneef en doemdenken. Uitdrukkingen die vast zijn verankerd in de Nederlandse taal en die allemaal dezelfde oorsprong hebben: ze zijn het werk van Van Kooten & De Bie. De oudste helft van het satirische duo, Wim de Bie, overleed vanochtend op 83-jarige leeftijd.
In de Dikke van Dale staan ruim veertig woorden en gezegdes die door Van Kooten & De Bie werden geïntroduceerd, zegt hoofdredacteur Ton den Boon. "Sommige hebben ze zelf bedacht, andere kenden ze uit hun jeugd en hebben ze gepopulariseerd."
Hoe komt het dat deze woorden zijn blijven hangen, en zelfs zijn opgenomen in de Van Dale? "Bijna iedereen keek het. Er was in de jaren 70 en 80 maar weinig aanbod op de televisie", zegt taalkundige en schrijver Wim Daniëls. Er zijn nu veel meer tv-zenders en programma's, waardoor je niet meer met één programma zo'n groot publiek bereikt.
"Maar het succes zou niet zo groot zijn geweest als hun werk niet zo sterk was", voegt Den Boon toe. "Mensen hadden het er maandag op het werk over of speelden de sketches na. Zo werd de taal uit de sketches overgenomen en raakten mensen er vertrouwd mee."
Munten
Zoals gezegd hebben Van Kooten en De Bie zeker veertig woorden en uitdrukkingen 'gemunt', zoals het heet wanneer ze officieel worden opgenomen in de taal. Doemdenken (het koesteren van een uiterst sombere toekomstverwachting) is een van de bekendste.
"Ze maakten in hun sketches de creativiteit van taal heel duidelijk", zegt Daniëls. "En daarin waren ze uniek." Hij wijst erop dat een veel bewonderde schrijver als Simon Carmiggelt bijvoorbeeld maar één woord heeft gemunt: epibreren (doen alsof je heel druk bent, maar eigenlijk niks doet).
WOORDENSCHAT
Tijdloos en actueel
De Bies kracht lag volgens Daniëls ook bij het ventileren van zijn mening door middel van typetjes. "Hij kon zijn mening verkondigen, niet als een predikant, maar door het bedenken en spelen van typetjes."
Den Boon zegt dat Van Kooten en De Bie hebben gezorgd voor een verrijking van het Nederlands. "Nog steeds gebruiken mensen hun woorden. Ze hebben in ieder geval het belang van creativiteit in de taal heel duidelijk gemaakt."
Bron: www.nos.nl
Als je veel woorden kent, kun je beter zeggen wat je bedoelt, en kun je teksten beter begrijpen. In de paragraaf Woordenschat leer je de betekenis van woorden. Ook leer je wat je kunt doen als je een woord niet kent.
Ga naar Op niveau online en oefen je woordenschat.
Je leert:
• benodigde informatie verwerven, ordenen en structureren;
• informatieve teksten lezen;
• de hoofdpunten begrijpen van fragmenten over vertrouwde onderwerpen;
• de hoofdgedachte van een tekst benoemen;
• deelnemen aan gesprekken over verschillende onderwerpen.
5 Nadenken over babypraat
Kijk naar het fragment Brabbelen. Maak aantekeningen van wat je ziet en hoort in het fragment.
a Mensen praten om te communiceren. Door te communiceren, wisselen we informatie uit. Dat praten hebben we natuurlijk ooit moeten leren.
Welke opvallendheden met betrekking tot communicatie hoor en zie je in het fragment?
Noteer tenminste twee dingen die jou zijn opgevallen.
b Welk nut heeft het brabbelen van een baby volgens jou? Leg je antwoord uit.
c Zoek online naar het nut van brabbelen. Waarom brabbelt een baby? Let op: haal jouw informatie uit een betrouwbare en relevante bron.
d In het fragment is er sprake van child directed speech: we horen een mevrouw die tegen de baby praat. Hoe praat de mevrouw tegen de baby?
e Is de baby in het fragment volgens jou al aan het communiceren? Leg uit waarom wel of niet.
Gebruik voor je aanpak bij het lezen van teksten de Manieren van lezen achter in het boek.
a Lees voordat je de tekst gaat lezen eerst de vragen van deze opdracht. Wat weet jij al over hoe baby's hun moedertaal leren?
b Lees de tekst Nederlands leren begint in de buik aandachtig. Welk onderdeel van hun moedertaal nemen baby's volgens de tekst al op in de baarmoeder?
c Bij opdracht 5 heb je al ontdekt dat een van de redenen voor het brabbelen van baby's is om allerlei klanken uit te proberen. Zo ontdekken baby's de klanken die bij hun moedertaal horen. In de tekst Nederlands leren begint in de buik lees je een reden waarom baby's die klanken moeten uitproberen om te ontdekken welke bij hun moedertaal horen. Welke reden lees je daarvoor?
d Wat is een voorwaarde voor kinderen om hun moedertaal te kunnen leren? Leg je antwoord uit.
e Maak een tijdlijn van de taalontwikkeling van een kind.
• Begin jouw tijdlijn al voor de geboorte van een kind en eindig de tijdlijn bij de leeftijd van 2,5 jaar.
• Zet op de tijdlijn de verschillende leeftijden die een mijlpaal markeren in de taalontwikkeling van het kind.
• Benoem bij iedere leeftijd de nieuwe stap die het kind zet in zijn taalontwikkeling.
• Gebruik de informatie die je leest in de tekst Nederlands leren begint in de buik.
f Gebruik de theorie Schrijfdoelen en tekstsoorten
Wat voor soort tekst is Nederlands leren begint in de buik?
Leg uit waaraan je dit ziet.
Een schrijver heeft een bedoeling met zijn tekst. Dit noem je het schrijfdoel. Je krijgt bijvoorbeeld uitleg over hoe iets werkt of je leest wat er is gebeurd.
Bij elk schrijfdoel hoort een tekstsoort. Tekstsoorten kun je tegenkomen in geschreven en in gesproken vorm.
schrijfdoel tekstsoort uitleg voorbeelden informeren informerende tekst alleen (nieuwe) informatie over een onderwerp nieuwsbericht, verslag, zakelijke brief, notulen werkstuk, journaal
instructie geven instructietekst aanwijzingen over hoe je iets moet doen, hoe iets werkt of gebruikt moet worden
beschouwen
beschouwende tekst verschillende kanten van een onderwerp laten zien, aan het nadenken zetten
recept, gebruiksaanwijzing, videotutorial, routebeschrijving
achtergrondtekst in krant, tijdschrift of online, column of weblog, documentaire, probleemoplossende discussie, vergadering overtuigen betogende tekst met argumenten van een mening overtuigen
ingezonden brief, recensie, meningtekst in krant, tijdschrift of online, column of weblog, discussie
activeren activerende tekst met argumenten activeren iets te kopen of te gaan doen
klachtenbrief, sollicitatiebrief, flyer, folder, brochure, advertentie, reclame
Voor veel ouders is het eerste woordje van hun kind, meestal zo rond de eerste verjaardag, een echte mijlpaal. Maar de taalontwikkeling begint al veel eerder. Want goed leren luisteren is minstens zo belangrijk, en dat begint al in de baarmoeder. Als de oren van de foetus goed functioneren, ergens in het laatste trimester van de zwangerschap, laat hij zich meewiegen op het ritme van zijn moedertaal. Na de geboorte herkent een baby deze taal uit duizenden.
De taal die de baby in de buik opvangt, klinkt een beetje als muziek. Het ritme en de intonatie van de taal die de foetus dagelijks hoort, laten een blauwdruk achter in zijn brein. Direct na de geboorte hebben baby's al een voorkeur voor hun moedertaal boven andere talen, omdat ze gewend zijn geraakt aan het ritme. Ook talen die qua ritme lijken op hun moedertaal, prefereren ze boven talen die er ver van afstaan.
binatie al hebben gehoord. Ook om de juiste betekenissen aan de juiste woordvormen te koppelen maken we gebruik van het rekenvermogen van ons brein. Als een kind een bepaalde klankreeks, zoals 'bal', vaak genoeg heeft horen noemen bij het zien van een rond voorwerp, koppelen zijn hersentjes het woord aan dit voorwerp. Ons brein is ontzettend goed in het razendsnel ontdekken van patronen en relaties in grote hoeveelheden gegevens. Net als een computer.
De rol van ouders
Natuurlijk zijn kinderen niet alleen maar zelflerende taalmachientjes. De rol van de ouders of verzorgers is ontzettend belangrijk in de taalontwikkeling. Zij moeten immers zorgen voor genoeg taalaanbod, zodat de hersentjes van hun nageslacht aan het werk worden gezet. Te weinig taalaanbod vertraagt de taalontwikkeling. Als een kind helemaal geen taal krijgt
Het computerbrein van baby's
Een klemtoonpatroon herkennen is een belangrijke eerste stap op weg naar woordgrenzen herkennen. En dat is essentieel om woorden te ontdekken in spraak, want die krijgen we niet zomaar in hapklare brokje aangereikt. Sprekers lassen geen pauze in tussen hun woorden. Ze plakken meestal alles achter elkaar, en slikken dan ook nog klanken in: davinknieleuk. Hoe kan de beginnende taalhoorder daar nu chocola van maken? De sleutel ligt in ons superintelligente brein. Onze hersenen zijn namelijk constant aan het rekenen. En hetzelfde geldt voor babyhersentjes. Bij elke klankcombinatie die ze opvangen, gaan ze na hoe vaak ze die com-
aangereikt, door verwaarlozing bijvoorbeeld, is de kans groot dat hij of zij ook nooit meer goed een taal zal kunnen leren.
Universeel gehoor
Baby's zijn bij geboorte taalwondertjes. Het wonderlijkste is misschien wel dat kinderen worden geboren met een universeel gehoor. Hun oortjes zijn dan nog gevoelig voor subtiele klankverschillen. Ze kunnen allerlei spraakklanken uit elkaar houden, ook spraakklanken die helemaal niet voorkomen in hun eigen moedertaal. Dat 'universele gehoor' houden ze tot ze ongeveer een halfjaar oud zijn; daarna wordt hun klankenrepertoire steeds meer moeder-
taalspecifiek. Dat betekent dat klankverschillen die in hun moedertaal niet relevant zijn, langzaam uit hun repertoire verdwijnen.
Liplezende baby's
Om hun moedertaal goed te leren, zijn kinderen dus afhankelijk van een goed gehoor. Het luisteren naar taal begint al in de baarmoeder. Maar vanaf het moment dat een kind geboren is, wordt ook het kijken steeds belangrijker.
De eerste maanden kijkt een baby vooral naar de ogen van zijn ouders of verzorgers. Als het brabbelen begint, met zes à zeven maanden, verschuift zijn blik langzamerhand van de ogen naar de mond van de volwassene. Het volgen van de lipbewegingen geeft de baby extra informatie over de manier waarop klanken gemaakt worden. Uit onderzoek blijkt dat éénjarige kinderen hun blik weer verleggen naar de ogen. Maar als ze een vreemde taal te horen krijgen, is de blik gefocust op de mond, omdat ze dan meer moeite hebben met het begrijpen van de klanken.
Van brabbel tot woord
Vanaf zeven maanden begint een kind met brabbelen. Het maakt dan reeksen van identieke of bijna identieke lettergrepen, zoals 'baba-
ba' of 'dadada', waarbij een lettergreep vaak bestaat uit een medeklinker gevolgd door een klinker. Het brabbelen begint niet-moedertaalspecifiek, daarom hoor je 'dadada' bij baby's over de hele wereld. Maar steeds meer vallen die klanken af die niet voorkomen in de taal die hij of zij dagelijks om zich heen hoort. In de brabbelfase zijn kinderen dus volop aan het experimenteren met het klankenrepertoire, de fonologie, van hun moedertaal. Geleidelijk gaat het brabbelen over in het vormen van echte woordjes. Meestal bestaan die eerste woordjes nog uit één lettergreep (naan voor 'banaan'), en wordt de medeklinker aan het eind soms weggelaten ( poe voor 'poes'). Langzamerhand worden het 'volwaardige' woorden. De mijlpaal van het eerste woordje ligt gemiddeld bij de eerste verjaardag, maar er zijn grote individuele verschillen. Tussen de anderhalf en twee jaar gaan kinderen woorden combineren zoals papa eten of pop slapen. Als kinderen vanaf tweeënhalf jaar meerdere woorden gaan combineren, de meerwoordenfase, beginnen ze ook werkwoorden te vervoegen. Het leren van deze regels inclusief de uitzonderingen kan wel tot een jaar of tien duren.
Bekijk het fragment Hoe leert een kind zijn moedertaal?.
a In deze paragraaf heb je al wat gelezen over hoe baby's hun moedertaal leren.
Welke nieuwe informatie hoor je in het fragment?
Noteer ten minste drie voorbeelden.
b In het fragment wordt uitgelegd hoe wetenschappers bij baby's van zes maanden oud al kunnen onderzoeken of ze hun moedertaal herkennen.
Hoe wordt dit onderzocht bij baby's? Noteer ook wat het resultaat is van dit onderzoek.
c Er is vaker onderzoek gedaan naar de mate waarin baby's hun moedertaal herkennen. Zo schreef Het Parool in 2013 al over een onderzoek dat werd uitgevoerd aan de Universiteit van Washington: Baby's die slechts enkele uren oud zijn, zijn al in staat om onderscheid te maken tussen geluiden uit hun moedertaal en een vreemde taal. […] Voor het onderzoek zijn tachtig baby's, zowel jongens als meisjes, bestudeerd variërend van zeven tot 75 uur na hun geboorte. […] De interesse van baby's in geluiden werd gemeten via een speen die was aangesloten op een computer. Bij het horen van een buitenlandse taal bleven baby's langer aan de speen zuigen. Bij de moedertaal deden baby's dit korter.
Vergelijk dit resultaat met het onderzoek waarover in het fragment wordt verteld.
Hebben beide onderzoeken hetzelfde resultaat of spreken ze elkaar tegen? Licht je antwoord toe.
d Kijk nog eens naar het antwoord bij de vorige vraag.
Hoe zou je erachter kunnen komen welk onderzoeksresultaat je kunt geloven?
a Bedenk wat je tot nu toe hebt gelezen en geleerd over moedertalen.
Kun je volgens jou twee moedertalen hebben?
Leg uit waarom wel of niet.
b Bekijk het fragment Kun je twee moedertalen hebben?.
Welke vormen van meertaligheid worden er besproken in het fragment?
Leg van iedere vorm van meertaligheid uit wat het inhoudt.
c Wat is het verschil tussen je eerste taal en je dominante taal?
Leg uit of je eerste taal altijd je dominante taal is.
d Kun je volgens het fragment een nieuwe moedertaal krijgen?
e Wat is volgens het fragment de definitie van het woord 'moedertaal'?
Gebruik je antwoorden op vraag c en vraag d om tot een definitie te komen.
f Kijk terug naar je antwoord bij vraag a.
Geef nog een keer antwoord op de vraag: kun je twee moedertalen hebben?
• Pas je antwoord bij vraag a indien nodig aan op wat je nog te weten bent gekomen uit het fragment.
• Formuleer het antwoord op de vraag in één zin.
a De inleiding van de tekst trekt de aandacht met een bekende irritatie. Daar staat:
Iedereen kent ze wel: Nederlanders die met een zwaar Engels accent spreken omdat ze een poos in het buitenland hebben gewoond. En die daardoor soms niet meer op simpele Nederlandse woorden kunnen komen. Stellen die mensen zich niet een beetje aan?
Wat is jouw mening hierover: stellen die mensen zich aan of niet?
Leg je mening uit.
b Lees de tekst Kun je je moedertaal vergeten?.
Markeer in iedere alinea de kernzin.
c Vergelijk de kernzinnen die je bij de vorige vraag hebt gemarkeerd met de samenvatting in het slot van de tekst.
Welke informatie zou nog toegevoegd kunnen worden aan de samenvatting in het slot van de tekst?
Als je geen informatie zou willen toevoegen aan de samenvatting, leg dan uit waarom die volgens jou al compleet is.
d De hoofdgedachte van een tekst is de belangrijkste boodschap in één zin.
Formuleer de hoofdgedachte van de tekst Kun je je moedertaal vergeten?
Baseer je hoofdgedachte op de titel, de kernzinnen en het slot van de tekst.
e Kies het juiste antwoord.
Deze tekst wil de lezer ...
◯ aanzetten tot nadenken.
◯ activeren.
◯ informeren.
◯ overtuigen.
https://www.taalcanon.nl/
Iedereen kent ze wel: Nederlanders die met een zwaar Engels accent spreken omdat ze een poos in het buitenland hebben gewoond. En die daardoor soms niet meer op simpele Nederlandse woorden kunnen komen. Stellen die mensen zich niet een beetje aan? Hoe kun je nou je moedertaal vergeten – de taal waarin je bent opgegroeid, waarin je voor het eerst hebt leren tellen, en waarin je altijd gedroomd hebt?
Al sinds het begin van de jaren tachtig proberen taalwetenschappers een antwoord te vinden op de vraag of het mogelijk is je moedertaal te verliezen. Uit onderzoek blijkt dat je wel degelijk (delen van) je moedertaal kunt vergeten als je deze jarenlang niet meer gebruikt.
Maar wat betekent 'vergeten' eigenlijk in deze context? Betekent dat 'voor altijd weg'? Of is er sprake van taalkennis die 'tijdelijk ondergesneeuwd' is geraakt door de nieuwe taal? Komt je moedertaal vanzelf weer bovendrijven als je die weer meer gaat gebruiken? Dat laatste ligt het dichtst bij de waarheid. Maar geen twee sprekers zijn hetzelfde, en verschillen in achtergrond voorspellen slechts gedeeltelijk wie wel of niet zijn eerste taal kwijtraakt.
De belangrijkste voorspeller voor 'taalverlies' is de leeftijd waarop iemand emigreert. Het maakt een groot verschil of je naar het buitenland verhuist als kind of als volwassene. Kinderen lijken een tweede taal veel gemakkelijker op te pakken dan volwassenen; tegelijk zijn het ook de kindmigranten bij wie flinke deuken in de moedertaal kunnen komen. Uit hersenscans van Koreaanse adoptiekinderen in Franstalige gezinnen blijkt bijvoorbeeld dat zij helemaal niet meer reageren op Koreaanse klanken. En dat terwijl de kinderen tussen de vier en negen jaar oud waren toen zij geadopteerd werden. Mogelijk speelde trauma hierbij ook een rol.
Een vuistregel lijkt te zijn: hoe jonger bij vertrek, hoe groter het moedertaalverlies. Anderzijds komt er juist verbluffend weinig taalverlies voor bij mensen die na hun vijftiende emigreren, zelfs als ze al jarenlang in het buitenland wonen. Sterker nog, het aantal jaren dat iemand weg is, speelt een veel minder prominente rol dan vaak wordt aangenomen.
Opleidingsniveau
Wel van belang, afgezien van leeftijd bij vertrek, is het aantal jaren dat iemand formeel onderwijs
heeft gevolgd. Hoe hoger iemand is opgeleid, hoe minder taalverlies je in de regel zult vinden. Waar dat door komt? Bij hoger onderwijs of een universitaire studie komt nogal wat leeswerk kijken, er moeten presentaties worden gegeven en verslagen worden geschreven. Door al die activiteiten raakt de taal heel sterk verankerd in het brein. Sowieso kun je door lezen je taalniveau op peil houden.
Ondanks deze voorspellers – leeftijd bij vertrek en opleidingsniveau – kan het nog steeds zo zijn dat iemand die drie jaar was toen zij emigreerde haar moedertaal tien jaar later nog prima spreekt. En dat iemand die veertig was, na een even lange periode in het buitenland niet meer uit zijn woorden kan komen. Allerlei andere factoren spelen namelijk ook een rol, zoals: motivatie om de taal te behouden, taalachtergrond van partners, hoe vaak de moedertaal nog wordt gebruikt, etcetera. En die verscheidenheid aan factoren is meestal lastig in kaart te brengen.
De generatiekloof
Als je het hebt over taalverlies is het belangrijk om een onderscheid te maken tussen taalverlies binnen een individu en over generaties heen. Over het algemeen kan de eerste generatie – mits weggegaan na de puberteit – zich nog prima redden in de moedertaal. Dat is al minder vanzelfsprekend voor hun kinderen. Maar per groep zijn de verschillen groot.
Nederlanders die bijvoorbeeld in de jaren na de Tweede Wereldoorlog wegtrokken kregen veelal als boodschap mee dat het beter was voor hun kinderen om in het nieuwe land direct over te stappen op de nieuwe taal. Meestal was dat het Engels. De tweede generatie van deze Nederlandse migranten in bijvoorbeeld Canada en Nieuw-Zeeland spreekt daarom vaak al geen
Nederlands meer, afgezien van wat losse woordjes. Dat is heel anders bij Turkse of Marokkaanse emigranten in Nederland. Hun thuistaal is Turks, Berber of Marokkaans-Arabisch gebleven. Ook de tweede – en derde – generatie identificeert zich vaak nog sterk met de taal van haar ouders, ook als zij die minder goed beheerst.
Last in, first out
Als er bij een individu toch taalverlies optreedt, wat verdwijnt er dan precies? De eerste teke-
nen van verval zijn zichtbaar bij losse woorden: mensen kunnen niet meer op een woord komen; het eerste woord dat hen te binnenschiet, is een woord in de taal van hun nieuwe omgeving. Pas in een volgend stadium lijken de diepere lagen van de taal aangetast te worden, zoals de woordvolgorde of het vermogen om woorden te vervoegen. Het duurt dus meestal een tijdje voordat een Nederlander die naar Canada is geëmigreerd dingen als omdat ik was ziek gaat zeggen of vormen gebruikt als ik helpte mijn broer. Maar het komt voor.
Een van de meest intrigerende voorspellingen over wat wel en wat niet verdwijnt, is de regressiehypothese van Roman Jakobson (al uit 1941): taal die het laatst verworven is, gaat als eerste weer verloren. Dit wordt ook de last-in-firstout-hypothese genoemd. Een goed voorbeeld zijn passieve zinnen als de auto wordt gewassen Deze worden pas relatief laat verworven door Nederlandstalige kinderen, en Nederlandse emigranten hebben er meer moeite mee.
Onderzoek heeft laten zien dat de hypothese inderdaad vaak opgaat. Maar de toetsing is moeilijk, bijvoorbeeld op woordniveau: geen twee kinderen leren precies dezelfde woorden in precies dezelfde volgorde. En geen twee taalverliezers raken op precies hetzelfde moment dezelfde woorden kwijt.
Een aantal vragen over taalverlies kunnen we beantwoorden. Het fenomeen lijkt in de eerste plaats gedomineerd te worden door individuele verschillen, maar deels zijn dat verschillen die goed te voorspellen zijn aan de hand van sprekerskenmerken zoals leeftijd bij vertrek en opleidingsniveau. Andere vragen staan nog open.
Overigens is het type emigrant tegenwoordig vaak anders dan vroeger, en dat geldt zeker ook voor Nederlanders. Veel Nederlanders die nu naar het buitenland vertrekken zien zichzelf niet meer als emigrant maar als expat: ze zijn nog steeds Nederlanders, die momenteel simpelweg ergens anders dan in Nederland wonen. Ooit zijn ze van plan weer huiswaarts te keren, en daarom vinden ze het heel belangrijk dat hun kinderen Nederlands blijven spreken. Om die reden richten zij in het buitenland vaak
Nederlandse scholen op. Maar bovenal blijven zij thuis Nederlands praten. Daarbij blijft de deur naar Nederland wijder openstaan. Het verandert hun status van nieuwkomers en daarmee ook de mate van taalverlies.
Kortom, echt helemaal je moedertaal vergeten –zeker als je als volwassene wegging uit je eerste taalomgeving – lijkt niet te gebeuren, al duurt het soms wel langer om een woord te vinden.
Maar omstandigheden en aanleg maken wel dat de een er meer moeite mee heeft dan de ander om zich ook na lange tijd in het buitenland uit te drukken in de taal die hem door zijn ouders is geleerd. Veel hangt af van de mate waarin een persoon zich nog met zijn moedertaal identificeert. Want in hoeverre hangt Nederlands zijn af van Nederlands spreken?
Bron: www.taalcanon.nl
Je gaat met je klasgenoten in gesprek over het thema 'taalverwerving'. Dit doen jullie aan de hand van de 20 zeshoeken hieronder.
klemtoonpatroon woordgrenzen
universeel gehoor brabbelen
niet-moedertaalspecifiek
klanken
taalaanbod
child directed speech liplezen moedertaal
experimenteren baarmoeder moedertaalspecifiek
taalkennis verschillen woordvolgorde intonatie regressiehypothese ouders identificeren
a Lees de woorden in de zeshoeken goed door. Zoek de betekenis van de woorden op die je niet kent.
b Vorm een groepje van vijf leerlingen.
Ga aan de hand van de woorden in de zeshoeken in gesprek met je klasgenoten over het onderwerp taalverwerving
• Zorg dat je de zeshoeken met de woorden uitgeknipt op tafel hebt liggen. Hussel ze door elkaar.
• Ga met elkaar in gesprek over het onderwerp taalverwerving. Zorg dat iedereen de ruimte krijgt om aan het woord te komen. Luister goed naar elkaar en stel verduidelijkende vragen. Vat samen wat er wordt gezegd.
• Maak de verbanden die jullie tussen de woorden in de zeshoeken leggen visueel door tijdens het gesprek de zijden van de zeshoeken tegen elkaar aan te leggen die een verband met elkaar aangaan. Kijk daarvoor naar het voorbeeld hiernaast.
• Ieder woord heeft zes zijden, en kan dus zes verbanden aangaan. Als woorden geen verband met elkaar aangaan, zorg dan dat ze elkaar in jullie figuur niet raken.
• Je kunt ieder gewenst figuur maken met de zeshoeken, als het uiteindelijke figuur maar de verbanden tussen de woorden aangeeft die jullie met elkaar hebben besproken in je groepje. Er zijn uiteindelijk dus heel veel goede vormen mogelijk!
vrije tijd
vrienden
rugtas school vakken docent huiswerk
pauze rooster
voorbeeld
c Deel de figuur die op jullie tafel is ontstaan met de rest van de klas.
Licht de verbanden toe die jullie gelegd hebben tijdens jullie gesprek.
d Luister kritisch naar de toelichtingen op de figuren van de andere groepjes in jouw klas.
Zijn er volgens jou goede en foute uitkomsten mogelijk bij deze opdracht?
Leg je mening uit.
e Reflecteer met het beoordelingsmodel individueel op het gesprek dat je met jouw groepje hebt gevoerd.
Hoe vind jij dat jullie gesprek is gegaan?
• In mijn gesprek is iedereen aan het woord geweest.
• Ik ben niet afgedwaald van het onderwerp van het gesprek.
• Ik heb verduidelijkende vragen gesteld.
• Ik heb de inbreng van mijn klasgenoten tijdens het gesprek samengevat.
• De uiteindelijk vorm van zeshoeken vatte het gesprek dat we hebben gevoerd goed samen.
Je leert:
• benodigde informatie verwerven, ordenen en structureren;
• een oordeel geven over de waarde en betrouwbaarheid van informatie;
• de hoofdgedachte van een tekst benoemen;
• open en gesloten vragen afwisselen om het gespreksdoel te bereiken;
• een interview of gesprek voeren om informatie te verzamelen en te verwerken.
11 Een onderzoek beoordelen
Lees de tekst Baby's leren niet eerder Engels van talkpoeder
a Wat is het doel van het onderzoek dat door Herco van Dam is uitgevoerd?
b Hoe is dit onderzoek uitgevoerd?
c Wat is het resultaat van het onderzoek?
d Is de tekst betrouwbaar?
Noem ten minste drie dingen waaraan je dit kunt zien.
www.nieuwspaal.nl
Wie zijn kind tweetalig wil opvoeden, heeft helemaal niets aan talkpoeder. Dat blijkt uit onderzoek van de Universiteit van Harderwijk. 'Na gemiddeld vier flacons per baby leeg te hebben gestrooid, begrijpen ze nog steeds niks van Shakespeare', aldus de onderzoekers.
Onderzoeksleider prof. Herco van Dam is verbaasd over de resultaten van zijn onderzoek: 'Van tevoren leek het nog wel zo duidelijk. Talkpoeder, de naam zegt het al, helpt je vast ontzettend goed bij het ontwikkelen van Engelse spraak. Maar toen we het bij baby's gingen testen, bleef er weinig van die hypothese over.'
Honderden baby's deden mee aan het onderzoek van Van Dam. Steeds voerde de onderzoe-
Bekijk het fragment De waarde van meertaligheid
a Wat is de boodschap van Wim Vandenbussche?
ker de dosis talkpoeder een beetje verder op. 'Tot vier flacons talkpoeder aan toe. Toen heb ik gezegd 'we stoppen ermee', want we waren door het budget heen. De baby's zelf kwamen niet verder dan wat brabbelen, dat hadden ze zonder talkpoeder ook wel gedaan. Liet je ze na de talk-behandeling luisteren naar Shakespeare of Monty Python, dan keken ze glazig toe. Volgens mij begrepen ze het écht niet.'
Toch weigert de onderzoeker op te geven: 'In mijn nieuwe onderzoek ga ik kijken of peuters sneller Engels leren als ik ze tijdens het lopen toespreek door een walkietalkie. Ik heb het idee dat ik iets ontzettende groots op het spoor ben.'
Bron: www.nieuwspaal.nl
b Welke mening heeft Wim Vandenbussche over hoe we omgaan met meertaligheid?
c Hoe beargumenteert Wim Vandenbussche zijn mening?
d Wat vind jij van het argument van Wim Vandenbussche?
Leg ook uit waarom je dit vindt.
e Er zijn tegenwoordig heel veel meningen te horen en te vinden. Sommige meningen zijn betrouwbaarder dan andere meningen.
Is de mening van Wim Vandenbussche over het onderwerp 'meertaligheid' betrouwbaar?
Leg uit waarom wel of niet.
13 De kern van een tekst benoemen
Lees de tekst Waarom leren Nederlands is niet makkelijk
a In de tekst lees je over struikelblokken voor taalleerders van het Nederlands. Wat zijn die struikelblokken?
b Moedertaalsprekers van het Nederlands hebben nooit les nodig gehad over de struikelblokken van het Nederlands. Zij doen dit automatisch goed. Moedertaalsprekers van het Nederlands hebben wél les nodig over bijvoorbeeld de Nederlandse spellingregels. Waar komt dit verschil volgens jou vandaan?
c Noteer de betekenis van deze woorden.
1 reproduceren (regel 26-27)
2 fonetisch (regel 28)
3 partikel (regel 89)
d Lees de theorie Hoofdzaken, bijzaken, kernzin
Noteer de kernzinnen van de tekst Waarom Nederlands leren is niet makkelijk
De belangrijkste zaken in een tekst noem je de hoofdzaken. Minder belangrijke zaken zoals uitleg, toelichting en voorbeelden noem je bijzaken
Een goed opgebouwde alinea heeft altijd een kernzin: de zin waarin de belangrijkste mededeling van de alinea staat. Deze zin staat meestal vooraan in de alinea. Het is de eerste of tweede zin. Soms staat de kernzin achteraan. De andere zinnen van de alinea zijn voorbeelden of een toelichting bij de kernzin.
Middenstuk
Deelonderwerp
Deelonderwerp
Tussenkopje
Kernzin:
belangrijkste mededeling van de alinea
Voorbeeld(en) of toelichting bij de kernzin
Inleidende zin
Kernzin:
belangrijkste mededeling van de alinea
Voorbeeld(en) of toelichting bij de kernzin
Tussenkopje
Voorbeeld(en) of toelichting bij de kernzin
Kernzin:
belangrijkste mededeling van de alinea
e Vat de hoofdzaken van de tekst samen in één zin: de hoofdgedachte van de tekst.
Dat het Nederlands gretig gestudeerd wordt, wil niet zeggen dat anderstaligen het een eenvoudige taal vinden om te leren. Integendeel. Of mensen een taal makkelijk of moeilijk vinden om te leren, hangt samen met tal van factoren. De belangrijkste factor is de talige achtergrond van de vreemdetaalleerder. Hoe dichter die vreemde taal aanleunt tegen je eigen taal, hoe makkelijker je hem leert. Zo hebben Nederlandstaligen meer moeite met het Fins, dat zestien naamvallen heeft, of met het Xhosa, een taal met klikklanken die niet in het Nederlands voorkomen, dan met het Duits, waarmee het door de nauwe verwantschap veel taalverschijnselen deelt. Ook spelen persoonlijke factoren een rol bij het al dan niet gemakkelijk aanleren van een andere taal, zoals individuele aanleg voor taal, en motivatie: kiest men er zelf voor een bepaalde taal te leren of is het een verplichting voor studie of werk? Hier volgen vijf horden die anderstaligen moeten nemen op weg naar vlekkeloos Nederlands.
1. 'Ik kan mijn hoer niet betalen!'
Eerste struikelblok zijn de Nederlandse klanken. Het Nederlands heeft allerlei klanken die voor vreemde oren moeilijke te herkennen en te reproduceren zijn. Vooral klinkers en medeklinkers die veel 'fonetische eigenschappen' of 'klankkenmerken' met elkaar delen en niet voorkomen in de vreemde taal, zijn voor niet-Nederlandstaligen moeilijk van elkaar te onderscheiden.
2. In pyjama naar Canada
Ook als anderstaligen de klanken van het Nederlands goed beheersen, klinken ze soms buitenlands, doordat ze de klemtoon verkeerd leggen. Wie een vreemde taal leert, heeft namelijk te neiging om het klemtoonpatroon uit de moedertaal in de vreemde taal te projecteren en zo zijn of haar origine te verraden. Nederlandsleerders hebben een hele kluif aan het Nederlandse klemtoonpatroon. In het Nederlands ligt de klemtoon niet op een vaste plaats. In het Nederlands kan de klemtoon bij drielettergre-
pige woorden op de eerste ('CAnada'), tweede ('pyJAma') of derde ('chocoLA') lettergreep vallen. Wil je die klemtoonregels precies omschrijven, dan heb je behoorlijk wat taalkundige kennis nodig. De regels zijn dus weinig behapbaar voor cursisten Nederlands: in veel gevallen zit er niets anders op dan uit het blote hoofd leren waar de klemtoon ligt.
3. Het meisje is een onzijdige vrouw Ook de Nederlandse bepaalde lidwoorden de en het zijn echte kwelduivels voor Nederlandsleerders. Of een woord onzijdig is (en het als lidwoord heeft), dan wel mannelijk of vrouwelijk is (en de als lidwoord krijgt), is amper beregeld in het Nederlands, behalve bij bepaalde achtervoegsels: zo krijgen alle verkleinwoorden op -je het lidwoord het: het kindje, het bloempje, het torentje. Het verschil tussen het- en de-woorden zal in de toekomst dan ook verdwijnen, verwachten wetenschappers. Immers, wordt een taal gesproken door heel veel niet-moedertaalsprekers, dan leidt dat tot grammaticale vereenvoudiging. Het Afrikaans, dochtertaal van het Nederlands, heeft bijvoorbeeld nog maar één bepaald lidwoord: die.
4. Waar staat de kandelaar? (En waar liggen de lucifers?)
Als iemand je vraagt waar hij in jouw huis de kaarsen, de kandelaar en de lucifers vindt, is een mogelijk antwoord: 'De kandelaar staat op de schouw, de lucifers liggen ernaast en de kaarsen zitten in de doos die op de vensterbank staat.' Moedertaalsprekers voelen intuïtief perfect aan dat messen, lepels en vorken in de besteklade 'liggen' en dat glazen op tafel 'staan' (met uitzondering van dat ene omgestoten glas, dat 'ligt' dan weer). Voor niet-Nederlandstaligen daarentegen lijkt het gebruik van werkwoorden als zitten, staan en liggen pure willekeur. Zo kan een boek op je nachtkastje 'liggen' en in de boekenkast 'staan'. Heeft de boekenkast gesloten deurtjes, dan kun je zelfs zeggen dat je boeken in de kast 'zitten'.
5. Er staat een overbodig partikel in deze zin Tot slot bevat het Nederlands een aantal betekenisloze partikels. Dat zijn woordjes die niet naar iets concreets in de werkelijkheid verwijzen en daarom moeilijk te vatten zijn voor anderstaligen. Het gaat bijvoorbeeld om 'het' in 'Het sneeuwt' of 'Het lekt op zolder'. Ook 'er' is een Nederlandse instinker. Zo vragen Nederlandstaligen: 'Is er een bakker in de buurt?' en zeggen ze 'Er staat een paard in de gang', 'Er werd
14
aangeklopt' en 'Gisteren stond er onverwacht bezoek voor mijn deur'. En als je twee fietsen hebt, zeg je 'Ik heb er twee'. Wanneer 'er' wel en niet opduikt, is helaas niet in één regel uit te leggen. Hoewel het partikel uit slechts twee klanken bestaat, baart 'er' iemand die Nederlands leert dus veel kopzorgen.
Lees de tekst Tweede taal
a Als je nu een nieuwe taal leert (een 'tweede taal'), dan leer je dat op een andere manier dan hoe je als baby je moedertaal leerde.
Wat is het verschil tussen het leren van je moedertaal en het leren van een tweede taal?
b Is het mogelijk dat iemand nooit een moedertaal leert? Leg uit wat je hierover in de tekst leest.
c Van welke bron is de tekst Tweede Taal afkomstig?
• Leg uit wat die bron is en doet.
• Onderbouw met die informatie of de bron betrouwbaar is.
d Zoek online op wanneer de tekst Tweede taal gepubliceerd is. Is de informatie die je in de tekst leest vandaag de dag nog relevant? Leg je antwoord uit.
e Kijk terug naar de vragen die je in deze opdracht hebt beantwoord. Vat samen waar je op let bij de beoordeling van een bron.
www.nemokennislink.nl
Het leren van een tweede taal gaat anders dan het leren van je moedertaal. Als je jong bent kun je gemakkelijk een tweede taal leren, maar op latere leeftijd is dat veel moeilijker. Waarschijnlijk werkt het aangeboren taalvermogen op latere leeftijd minder, of helemaal niet meer.
Vrijwel alle baby's leren probleemloos hun moedertaal. Er is weinig variatie in hun beheersing van de taal: uiteindelijk spreken kinderen de taal allemaal even goed. Dit in tegenstelling tot tweedetaalleerders: hiervan wordt maar een klein deel de doeltaal volledig machtig, en er bestaat een groot onderling verschil in het eindniveau dat ze halen.
Waarom gaat taalleren eerst zo gemakkelijk, en daarna zo veel moeilijker? Een baby weet minder van de wereld dan een volwassene. Een baby heeft minder kennis van taal en een minder ontwikkeld denkvermogen dan een volwassene. Zijn het misschien juist kennis en denkvermogen die het leren van een tweede taal op latere leeftijd in de weg zitten?
De aanname onder taalkundigen is dat mensen geboren worden met een taalvermogen. Dit taalvermogen zorgt ervoor dat iedereen zijn moedertaal kan leren spreken. Als je ouder bent
dan werkt dit taalvermogen minder goed, en is het moeilijker een taal te leren.
Taalonderwijs
Bij taal leren denk je snel aan een klaslokaal en een leerkracht. Een bord volgeschreven met grammaticaregels en uitzonderingen op die regels. Wat mag niet, wat mag wel? 'Jean a les fraises mangé' is fout, 'Jean a mangé les fraises' is goed.
Maar baby's krijgen geen uitleg van taalregels en het lukt ze allemaal om de taal te leren. Waarom zouden tweedetaalleerders dan les nodig hebben? Tweedetaalleerders zijn uiteindelijk veel minder succesvol dan baby's. Verbeteren taallessen wel het niveau van de leerlingen?
Veel mensen zeggen dat je een taal het beste kunt leren door een half jaar in het land te gaan wonen waar het gesproken wordt. Als je Frans wilt leren en je gaat in Frankrijk wonen dan kun je 24 uur per dag Frans horen. Op school krijg je maar 2-3 uur les per week. Ook de noodzaak om te communiceren is op school een stuk lager: je oefent dus ook minder met de taal.
Leer je de taal beter als je een half jaar in het land zelf woont dan in een intensieve taalcursus van een half jaar? Deze vraag is belangrijk voor het
taalonderwijs. Is natuurlijke blootstelling aan een taal beter om een taal te leren dan rijtjes, regels en grammatica?
Kritische periode
Het leren van een tweede taal is moeilijker dan het leren van je eerste taal. Tenminste, als je op latere leeftijd begint. Kinderen die tweetalig opgevoed worden leren beiden talen automatisch. Als je ouder wordt gebeurt er blijkbaar iets met je vermogen om talen te leren.
Sommige kinderen zijn door extreme omstandigheden tot op late leeftijd niet met hun moedertaal in aanraking gekomen. Genie werd door haar vader opgesloten in haar kamer waardoor ze tot haar dertiende geen taal leerde spreken. Toen ze eindelijk vrij was bleek ze niet meer in staat haar moedertaal volledig te verwerven.
Tot een bepaalde leeftijd leren kinderen een taal automatisch en volledig, daarna lukt dat vaak niet meer. Die periode wordt vaak de 'kritische periode voor taalverwerving' genoemd. Omdat Genie geen taal geleerd had binnen de kritische periode, was het taalvermogen niet meer (of minder) beschikbaar om haar moedertaal te verwerven.
Een aangeboren taalvermogen vergemakkelijkt het leren van taal gedurende de kritische periode. Wat er precies gebeurt met dit vermogen na de kritische periode wordt nog onderzocht.
Als jonge kinderen met zoveel gemak talen kunnen leren, waarom voeden we dan niet alle kinderen meertalig op? Waarom wachten tot de middelbare school om Frans, Duits, en Engels te leren?
Onderzoeken laten zien dat kinderen meerdere talen probleemloos van elkaar kunnen scheiden. En er zijn kinderen bekend die op vroege leeftijd 3 of meer talen konden spreken. De hersenen lijken het dus wel aan te kunnen. Meertalige opvoeding lijkt zelfs positieve effecten te hebben op talige en academische vaardigheden.
De beperkingen zijn meer de omstandigheden dan de menselijke vermogens. Immers, de
verschillende talen moeten dan wel gesproken worden door ouders, peuterleidsters en leraren. Dit is moeilijk haalbaar.
Een meertalige opvoeding komt veel voor onder migrantengezinnen. Ten onrechte wordt vaak gedacht dat een andere thuistaal een negatieve invloed op het Nederlands van kinderen heeft. Kinderen kunnen het Nederlands volledig leren op school en door het contact met leeftijdgenoten. Als de ouders het Nederlands nog niet helemaal beheersen, dan kunnen ze juist beter in hun moedertaal praten, anders leren kinderen verkeerde Nederlandse vormen aan.
Invloed van meertaligheid op hersenen Je moedertaal is in een bepaald gebied in je hersenen opgeslagen. Wat gebeurt er in je hersenen als een tweede taal leert? Wordt voor een tweede taal hetzelfde deel van de hersenen gebruikt als voor je moedertaal?
Met behulp van scans kan hersenactiviteit geregistreerd worden. Hiermee kun je kijken welk deel van de hersenen wordt gebruikt bij het verwerken van taal. Op deze manier kun je tweedetaalsprekers met moedertaalsprekers vergelijken. Als proefpersonen bijvoorbeeld naar een tekst in dezelfde taal luisteren, dan kan de hersenactiviteit laten zien of de moedertaalspreker de taal anders verwerkt dan de tweedetaalleerder.
Onderzoekers proberen te achterhalen of de hersenactiviteit ons meer kan vertellen over de verschillen in taalvermogens van kinderen en volwassenen. Zo hopen ze meer zicht te krijgen op het aangeboren taalvermogen van mensen.
Lees de tekst Tweedetaalverwerving: heeft de eerste taal daar invloed op?.
a Wat is het onderwerp van de beschouwing?
b Welke twee verschillende kanten van dit onderwerp worden er in de tekst belicht? Leg beide kanten uit.
c Wat is de mening van de auteur over het onderwerp?
d Hoe denk jij over het onderwerp?
e Voor welke doelgroep is de informatie uit de tekst van belang? Leg je antwoord uit.
https://nt2.sites.uu.nl/
Wanneer het gaat over tweedetaalverwerving bestaan er grofweg twee visies. Aan de ene kant zijn er onderzoekers die ervan uitgaan dat de eerste taal er niet toe doet en geen invloed heeft op het verwervingsproces van de tweede taal. Volgens die visie zouden alle leerlingen dezelfde problemen tegenkomen bij het leren van een taal, ongeacht hun taalachtergrond. Veel NT2-methoden zijn gebaseerd op dit idee. Daarin wordt vooral gefocust op zaken die voor alle taalleerders van het Nederlands moeilijk zijn, zoals het gebruik van het woordje 'er'.
Aan de andere kant is er een visie waarbij uitgegaan wordt van een invloed van de eerste taal op de tweede taal: 'transfer' of 'interferentie'. Volgens die visie passen tweedetaalleerders eigenschappen van hun eerste taal toe op de tweede taal. Dat kán handig zijn wanneer de twee talen overeenkomen, maar wanneer de talen van elkaar verschillen leidt het tot fouten. Leerlingen krijgen dan dus te maken met moedertaalspecifieke voordelen of problemen bij het leren van een tweede taal. Een spreker van het Turks kent in zijn taal bijvoorbeeld geen
verschil tussen 'hij' of 'zij' en zal het daardoor moeilijk vinden dat verschil in het Nederlands wel te maken. Het Russisch heeft weer geen lidwoorden, waardoor een spreker van het Russisch eerst zal moeten leren wat lidwoorden eigenlijk zijn.
Een definitief antwoord op de vraag of de eerste taal wel of geen rol speelt bij het leren van de tweede taal is er nog niet. Het is aannemelijk dat de eerste taal in zekere mate een rol speelt bij het leren van de tweede taal, maar dat bepaalde verwervingsprocessen ook
universeel verlopen. Sommige kenmerken van het Nederlands zullen dus voor alle leerders moeilijk zijn, zoals het gebruik van het woordje 'er', terwijl andere kenmerken alleen voor specifieke groepen leerders extra aandacht vragen. Binnen het project MoedINT2 zullen we verder niet ingaan op de vraag hoe groot de rol van interferentie is. We begrijpen van NT2-docenten dat interferentie een rol speelt in hun lesgroepen, en op hun praktische vraag zullen we met deze app ingaan.
Bron: https://nt2.sites.uu.nl/
16 Bepalen of je een tekst kunt aanraden
Lees de tekst Schaamte of shame? Hoe taal je morele oordelen mede bepaalt
a Wat voor soort tekst is Schaamte of shame? Hoe taal je morele oordelen mede bepaalt
activerend
informerend
instruerend
overtuigend
b Wat is de betekenis van deze woorden?
1 moreel (regel 19)
2 equivalent (regel 71)
3 dubieus (regel 90)
c Wat is het verband tussen alinea 3 en alinea 4?
d Welke verklaring wordt er in de tekst gegeven voor het feit dat taal mede je morele oordelen bepaalt?
e Hoe komt de tekst tot deze verklaring?
f Iemand die jij kent doet onderzoek naar het onderwerp 'taal en morele oordelen'.
Zou je diegene de tekst aanraden die je voor deze opdracht hebt gelezen? Leg je antwoord uit.
Je staat op een voetgangersbrug over een spoor. Naast je staat een breedgeschouderde man naar zijn telefoon te staren. Achter jullie, beneden op het spoor, staat een groepje van vijf mensen, die niet van het spoor af kunnen. Je kijkt naar het spoor voor je: er komt een zwaarbeladen wagon aan, losgebroken, in volle vaart. De enige manier om te voorkomen dat de wagon de vijf mensen doodt, is de breedgeschouderde man van de brug op het spoor duwen. Eén leven in ruil voor vijf – zou je het doen?
Een beslissing als deze neem je niet alleen maar op rationele gronden: taal blijkt ook een rol te spelen in je keuze. Als je dit dilemma in je moedertaal krijgt voorgeschoteld, zul je de man minder snel van de brug duwen dan wanneer je in een vreemde taal over de kwestie leest. Hoe is het mogelijk dat taal invloed heeft op onze morele beslissingen?
Afschuw of levens redden
Een groep onderzoekers in Barcelona legde het dilemma van de spoorbrug voor aan tweetaligen: mensen met Spaans als moedertaal en Engels als tweede taal, en een groep Engelstaligen die op latere leeftijd Spaans hadden geleerd. Van de mensen die het dilemma in hun moedertaal lazen, of dat nou Spaans of Engels was, zei 20 procent dat ze de man van de brug zouden duwen. Die actie zou vier levens redden, maar de verschrikking van het doden van een onschuldige medemens woog voor de grote meerderheid blijkbaar zwaarder. Van de mensen aan wie het dilemma in hun tweede taal (Spaans of Engels) werd voorgelegd, zou maar liefst 44 procent de man doden om de
vijf mensen te redden. In de groep tweedetaallezers waren dus aanmerkelijk méér mensen bereid hun afschuw te overwinnen, als dat het aantal doden tot een minimum beperkte. Het resultaat woog voor deze mensen zwaarder dan de nare gevoelens.
De onderzoekers denken dat dat komt doordat je moedertaal sterker met je emoties verbonden is. Je moedertaal leer je immers als kind, wanneer je emoties heel sterk zijn: een verloren knuffel levert enorm verdriet op; de blijdschap wanneer je jarig bent is al even groot. Abstract denken, overwegen wat op lange termijn de gevolgen van een beslissing zijn – dat leer je allemaal pas later, naarmate je ouder wordt. Volgens de wetenschappers activeert denken in je moedertaal de sterke emoties uit je jeugd. Dat kan verklaren waarom de groep moedertaalsprekers in het experiment meer moeite heeft de man van de brug te duwen: hun gevoel van afschuw is simpelweg intenser.
Schaam je!
Het idee dat je moedertaal sterkere emoties oproept dan je tweede taal wordt in een Turks onderzoek duidelijk bevestigd. Onderzoekers lieten een lijst woorden horen aan proefpersonen met het Turks als eerste en het Engels als tweede taal. Met behulp van huidmetingen bekeken ze hoe de deelnemers op woorden uit de verschillende talen reageerden. Bij gewone woorden, zoals deur, maakte het geen verschil of het om een Turks of om een Engels woord ging. Maar als het om taboewoorden ging, zoals poep, dan raakten de tweetalige lezers opgewondener van het Turkse woord dan van
het Engelse equivalent. Het verschil was nog groter bij reprimandes: van een Turks schaam je gingen de proefpersonen zweten, maar van shame on you werden ze niet warm of koud. Hun eerste taal riep echt sterkere gevoelens op.
Goede bedoelingen
Er is dus een verband tussen het gebruik van je moedertaal en emoties. Ook uit een recent Italiaans onderzoek bleek dat dat verband van doorslaggevend belang kan zijn wanneer je een ethisch oordeel velt. Voor hun onderzoek gebruikten de onderzoekers korte verhaaltjes waarin sprake was van een conflict tussen bedoelingen en uitkomsten. De ene helft van de verhaaltjes ging over situaties waarin goede bedoelingen verkeerd uitpakken: een man geeft geld aan een arme jongen, die er drugs van koopt en sterft aan een overdosis. De andere tekstjes gingen juist over mensen met dubieuze bedoelingen, die toch een moreel goed resultaat bereikten – bijvoorbeeld over een bedrijf dat geld geeft aan een liefdadigheidsorganisatie in de hoop zelf meer winst te maken.
17 Een dilemma beschouwen
Ook in het Italiaanse onderzoek werden de situaties voorgelegd aan tweetalige proefpersonen, die moesten zeggen wat ze van de gebeurtenissen vonden. Wanneer mensen de verhaaltjes in hun tweede taal lazen, oordeelden ze positiever naarmate de uitkomsten beter waren. Of de bedoelingen goed of slecht waren, kon ze niet zoveel schelen. Moedertaallezers vonden intenties juist relatief belangrijk. Blijkbaar leefden zij meer mee met de gevoelens van de handelende personen in de verhaaltjes: als die gevoelens nobel waren, dan was het oordeel over de gebeurtenissen gunstiger. Ook hier werden morele overtuigingen mede bepaald door de intensiteit van emoties.
Je moedertaal, die je leerde toen je emoties op hun sterkst waren, maakt je gevoelens sterker, en daarmee ook je empathie. Als iemand je om morele redenen van een brug wil duwen, doe je er dus goed aan om hem in zijn moedertaal aan te spreken!
Bron: Opzienbarende ontdekkingen over taal, p. 100
Samen met drie klasgenoten vorm jij in deze opdracht een mening over een dilemma. De meningen binnen jullie groepje gaan jullie vervolgens presenteren. Het dilemma lees je hieronder.
Een vliegtuig wordt onderweg gekaapt door terroristen. De piloot van het toestel wordt door de terroristen gedwongen koers te zetten richting een uitverkocht voetbalstadion. Daar zitten op dat moment 70.000 supporters voor een belangrijke voetbalwedstrijd.
De luchtmacht wordt op de hoogte gesteld van de terroristische actie en benadert het gekaapte vliegtuig, maar besluit om niet in te grijpen. Op het allerlaatste moment - en tegen de instructies van zijn commandant in - besluit een van de piloten van de luchtmacht het passagiersvliegtuig tóch neer te halen voordat het in het overvolle stadion zal crashen.
Zijn afweging: liever 164 passagiers die het leven laten dan tienduizenden doden in het voetbalstadion.
Is deze piloot een held of een moordenaar?
a Noteer jouw mening over het dilemma.
b Interview een leerling of docent die je niet kent over het dilemma.
• Probeer achter de mening van de persoon te komen door open en gesloten vragen af te wisselen. Vragen die je bijvoorbeeld kunt stellen, zijn:
• Hoe kijk jij naar het dilemma?
• Wat is jouw mening over de piloot?
• Kun je die mening uitleggen?
• Heb je getwijfeld over jouw mening? Hoe komt dat?
• Zou je een andere mening begrijpen? Waarom wel of niet?
• Wat kan jou nog van mening doen veranderen? Etc.
• Maak aantekeningen van het interview dat je afneemt.
c Vorm een groepje samen met twee andere klasgenoten. Bespreek jullie eigen meningen en de meningen die uit jullie interviews zijn gekomen.
Wat zijn de overeenkomsten en verschillen?
d Bereid samen met jouw klasgenoten een beschouwende presentatie voor over het dilemma en de interviews die jullie hebben besproken.
• Werk samen een spreekplan uit voor jullie presentatie. Gebruik de theorie Spreekplan
• Maak gebruik van de aantekeningen die jullie hebben gemaakt tijdens de interviews bij de vorige vraag.
• Noteer in het spreekplan:
• hoe jullie het onderwerp van je presentatie gaan introduceren;
• welke verschillende meningen en perspectieven jullie hebben verzameld over het dilemma;
• hoe je de tekst Schaamte of shame? Hoe taal je morele oordelen mede bepaalt kunt gebruiken om jullie meningen uit te leggen;
• een samenvatting van de verschillende meningen en perspectieven voor het slot van de presentatie;
• een uitsmijter.
• Zorg dat jullie presentatie het publiek aan het denken zet.
Als voorbereiding op je presentatie maak je een spreekplan. Dit is een schema waarin je de opbouw van je presentatie vastlegt. Tijdens de presentatie kun je het spreekplan gebruiken om je houvast te geven.
In het spreekplan noteer je het onderwerp, het spreekdoel, de tekstsoort en het publiek. Je schrijft ook de deelonderwerpen op. Daarachter noteer je in enkele woorden wat je gaat vertellen over de deelonderwerpen.
Spreekplan bij een presentatie over een nieuw ontdekte dinosaurussoort.
Onderwerp: nieuw ontdekte dinosaurussoort
Spreekdoel: informeren
Tekstsoort: informerende tekst
Publiek: klasgenoten
Inleiding Manier(en):
Alinea Deelonderwerp Inhoud
2 nieuwe soort nieuwe dinosaurussoort ontdekt in Oezbekistan
3 uiterlijk
Timurlengia euotica lijkt op Tyrannosaurus rex, maar is kleiner
4 belang van de ontdekking de nieuwe soort schept duidelijkheid in de ontwikkeling van de T-rex van klein naar reusachtig
Slot Manier(en):
e Verdeel de rollen voor jullie beschouwende presentatie op zo'n manier dat iedereen aan het woord komt.
Oefen jullie presentatie. Let hierbij op de punten bij vraag g.
f Werk samen met een ander groepje. Presenteer jullie beschouwende presentaties aan elkaar. Beoordeel als toeschouwer de presentatie van het andere groepje met de punten uit het beoordelingsmodel bij vraag g.
g Hoe is jullie beschouwende presentatie beoordeeld?
• We hebben het onderwerp van onze presentatie duidelijk ingeleid.
• In onze presentatie hebben we meerdere meningen over het dilemma gepresenteerd.
• In onze presentatie hebben we verwezen naar de tekst Schaamte of shame? Hoe taal je morele oordelen mede bepaalt
• We hebben onze presentatie geëindigd met een samenvatting en een uitsmijter.
• Met onze presentatie hebben we anderen aan het denken gezet.
h Hoe vond jij dat deze groepsopdracht ging?
• Zeg iets over het interview, de voorbereiding van de presentatie en de presentatie zelf.
• Leg uit wat je een volgende keer anders zou willen doen.
Je leert:
• een product of bron beoordelen op relevantie, bruikbaarheid en betrouwbaarheid;
• de hoofdpunten begrijpen van fragmenten over vertrouwde onderwerpen;
• de inhoud van verschillende teksten en tekstdelen met elkaar vergelijken;
• bronteksten gebruiken door te citeren en te parafraseren, en de bron vermelden.
18 Fragment begrijpen en beoordelen
Bekijk het fragment Kleurt taal je wereldbeeld?
a Wat is het onderwerp van het fragment?
b Wat is de aanleiding geweest voor onderzoek naar dit onderwerp?
c Van welke drie bronnen is de informatie in het fragment afkomstig?
d Wat is de boodschap van het fragment?
e Het fragment geeft veel informatie. Toch is er een kritische vraag die niet besproken wordt in het fragment.
Welke kritische vraag is dat?
19 Kritisch op betrouwbaarheid
Bekijk het fragment Wat is framing? Woorden zorgen voor een beeld
a Wat is framing?
Leg het begrip uit met een voorbeeld dat wordt gebruikt in het fragment.
b Wanneer is een frame effectief?
c In het fragment geeft Lars Duursma informatie over framing. Waarom is hij wel of niet de aangewezen persoon om over dit onderwerp te vertellen?
• Leg uit of hij een betrouwbare bron is.
• Je mag online informatie over hem opzoeken.
d Pas de kennis uit het fragment toe en beoordeel de onderstaande nieuwstitels.
1 'Te weinig aandacht voor vrouwenaandoeningen kost maatschappij miljarden' (Bron: NOS).
2 'Hoe Sinterklaas weer vooral een tijd van plezier in plaats van strijd werd' (Bron: NOS)
3 'Daklozen teisteren binnenstad en doen zelfs hun behoefte op straat: zo gaat Eindhoven ze aanpakken' (Bron: AD)
Wat voor frame wordt opgeroepen met de nieuwstitels?
e Vergelijk de informatie in dit fragment met de informatie die je hebt gehoord in het fragment Kleurt taal je wereldbeeld? bij opdracht 18.
Formuleer een onderzoeksvraag op basis van de informatie uit beide fragmenten.
20 Tekstdelen vergelijken
Lees de tekst Erg, erger, ergst: waarom roept taal emotie op?. Lees ook de theorie Functies van tekstgedeelten
THEORIE
Functies van tekstgedeelten
Een tekstgedeelte – een zin, een alinea of een groepje alinea's – heeft een bepaalde bedoeling of functie in de hele tekst. Je kunt bijvoorbeeld iets uitleggen en daarna een voorbeeld geven. De alinea met het voorbeeld heeft dan de functie van voorbeeld.
Het is niet altijd gemakkelijk de functie van een tekstgedeelte te onderscheiden.
Een tekstgedeelte heeft soms ook meerdere functies. In dit overzicht staat een aantal veelvoorkomende functies die je kunt tegenkomen in een tekst.
functie uitleg
aanleiding De schrijver geeft aan welke gebeurtenis hem ertoe gebracht heeft de tekst te schrijven.
advies De schrijver geeft, meestal aan het eind, een goede raad of een aanbeveling. afweging De schrijver weegt voor- en nadelen of mogelijke oplossingen tegen elkaar af en maakt zo een keuze.
bewijs De schrijver probeert met feiten (uit onderzoek) de juistheid van een theorie of stelling aan te tonen.
constatering De schrijver stelt iets vast, merkt iets op.
definitie De schrijver geeft een zo nauwkeurig mogelijke beschrijving van een bepaalde term.
gevolgen De schrijver beschrijft de gevolgen die door een bepaalde maatregel of een bepaald verschijnsel zijn veroorzaakt.
ontkenning De schrijver geeft een bewering weer en geeft aan dat hij het er niet mee eens is.
oorzaak Er wordt beschreven waardoor iets is ontstaan.
oplossing Een oplossing volgt altijd na het schetsen van een probleem.
probleemstelling De schrijver geeft met de probleemstelling aan over welk probleem zijn tekst gaat.
theorie De schrijver geeft een algemene beschrijving waarmee hij een bepaald feit of verschijnsel verklaart of voorspelt.
toelichting Een algemene stelling of theorie wordt nader uitgelegd of toegelicht. De schrijver geeft o.a. meer voorbeelden of meer gevolgen.
verklaring De schrijver legt uit hoe een bepaald verschijnsel is ontstaan.
voorbeeld De schrijver verduidelijkt een bewering of een verschijnsel.
vraagstelling De schrijver geeft aan op welke hoofdvraag hij antwoord gaat geven.
Een volledig overzicht met functies van tekstgedeelten vind je in de theorie achter in het boek.
a Over welk verschijnsel lees je in alinea 1 en 2?
b Om welke redenen kan een woord mensen irriteren?
c Welke conclusie wordt er in de tekst verbonden aan het verschijnsel waarbij woorden mensen irriteren? Noteer de alinea waarin je deze conclusie leest.
d In welke alinea('s) wordt deze conclusie verder toegelicht?
e Vergelijk het verschijnsel waarover in alinea 1 en 2 wordt gesproken met het slot van de tekst. Wat lees je in alinea 11 en 12?
Maak in je antwoord gebruik van de theorie Functies van tekstgedeelten
https://www.taaluniebericht.org/
Tal van talen kennen een woord-van-het-jaarverkiezing. In het Nederlands wonnen de laatste jaren woorden als brexit, selfie, treitervlogger en flitsmarathon – niet echt termen waar je warm of koud van wordt. Maar zelfs verkozen 'mooiste' woorden als liefde en goesting, of grappige als oelewapper, verhitten de gemoederen niet wezenlijk. Ze vallen eventjes op als ze tot winnaar uitgeroepen worden, maar in het dagelijks leven worden we er niet emotioneel van.
Anders is dat met bijvoorbeeld kids, oudjes, me moeder en diervriendelijk vlees. Dat zijn de 'verliezers' van de verkiezing 'Weg met dat woord' van de afgelopen vier jaar. Die verkiezing van het Instituut voor de Nederlandse Taal is sinds het begin een groot succes en trekt behalve een groot aantal deelnemers ook erg veel aandacht in de media.
Te pas en te onpas
'Irritant' of kortweg 'brrr' is de meest genoemde reden om een woord weg te stemmen, meldt
Vivien Waszink van het IvdNT. Ook de formulering 'te pas en te onpas' komt vaak voorbij; blijkbaar worden woorden erger naarmate er meer mee gestrooid wordt.
'Het zijn niet per se lelijke woorden die hoog scoren', zegt Raymond Noë van het Genootschap Onze Taal. 'Het is vooral hoe vaak ze voorkomen of wat ze betekenen; dat roept de meeste irritatie op.' En irritatie is een sterke drijfveer voor mensen om zich over taal te uiten. Niet voor niets is 'Taalergernissen' een vaste rubriek in het tijdschrift Onze Taal. 'Ook in andere ingezonden stukken speelt emotie vaak een rol', volgens Noë.
Ongelijksoortig
Wat opvalt, is dat er een paar duidelijk verschillende categorieën zijn waartoe de kanshebbers van 'Weg met dat woord' behoren. Engelse en vage modieuze termen zoals kids, agile en in je kracht zetten roepen om heel andere redenen weerstand op dan vormen van 'taalverloedering' als me moeder en hun hebben. En super, absoluut en andere stopwoorden zijn onvergelijkbaar met woorden die niet om hun vorm maar om hun betekenis genomineerd worden, zoals diervriendelijk vlees en genderneutraal
In die laatste gevallen gaat het om kwesties die mensen persoonlijk raken, bijvoorbeeld omdat ze zich druk maken om dierenwelzijn of omdat ze genoeg hebben van de discussie over genderneutraliteit. Dat mensen zulke termen willen wegstemmen, getuigt van hun betrokkenheid of opvattingen. Maar ook de meer talige inzendingen zijn vaak heel persoonlijk gemotiveerd. Dat illustreert dat taal sterk verbonden is met identiteit.
Ruud Hendrickx, taaladviseur van de VRT en hoofdredacteur van de Dikke Van Dale, bespeurt in Vlaanderen (en vooral rond Brussel) nog een extra motivatie voor taalergernis, namelijk verdedigen waar lange tijd voor gestreden is: de emancipatie van het Nederlands en vervolgens de 'zuivering' ervan van streektalige en Franse elementen.
Dat leidt soms tot uitwassen, zoals intolerantie voor alles wat niet binnen dat verworven Standaardnederlands past. 'Iemand die zichzelf taalliefhebber noemt, houdt niet van taal', durft Hendrickx zelfs te stellen. Dat komt voort uit de overtuiging dat de enige ware taal de standaard-
taal is en dat alles wat daarbuiten valt, of wat eraan dreigt te veranderen, niet deugt.
Identiteit
Het laat zien dat taal raakt aan de identiteit van mensen. Wel verschilt het effect daarvan per generatie. De strijd tegen taalverandering en buitenlandse invloed komt vooral van oudere generaties. Jongeren in België zetten zich juist af tegen de voor hen kunstmatige standaardtaal, zegt Dirk Caluwé van de Taaltelefoon. En in het hele taalgebied zetten jonge mensen nieuwe woorden in om hun eigen identiteit kracht bij te zetten.
Helen de Hoop, hoogleraar theoretische taalwetenschap, heeft onlangs onderzoek gedaan naar woorden als facking en vet. Jongeren gebruiken ze heel veel, terwijl ze buiten die groep juist weerstand oproepen. Zolang dat zo is, ervaren jongeren die woorden als krachtig. Daarmee fungeren zulke woorden als sterke identificatiemiddelen. Aan bepaalde taalvormen kleeft dus een vorm van discriminatie, zegt De Hoop: de ene groep onderscheidt zich ermee, de andere
ergert zich vervolgens juist aan het woord én aan wie het bezigt.
Negatief
Rest de vraag waarom lelijke woorden veel sterkere triggers zijn dan mooie. Daarvoor kunnen we terecht bij een andere tak van wetenschap. Hoogleraar sociale psychologie Roos Vonk legt uit: 'Onze levensinstelling is standaard gematigd positief. Iets wat negatief is, wijkt daardoor vanzelf meer af van de standaard en valt dus eerder op. Daar komt nog bij dat we evolutionair sterk reageren op alles wat negatief is: dat kan gevaarlijk zijn. Onze afkeer van lelijke taal is dus aangeboren.'
Ergernis is een lichte vorm van woede, wat als universele emotie geldt. Toch is taalergernis relatief mild en onschuldig; veel andere soorten ergernis hebben een grotere impact op ons leven, vertelt Vonk, zoals een collega die vies eet of constant belt. 'Je ergeren aan taal kan zelfs leuk zijn.'
Bron: www.taaluniebericht.org
a Lees de stelling: 'Dierenmishandeling is een prima zaak.'
Wat merk je aan jezelf als je deze stelling leest?
b Lees de tekst Doet taal pijn?
Verklaar jouw reactie bij de vorige vraag met de informatie die je leest in alinea 3 en 4 van de tekst.
c Noteer de betekenis van deze woorden.
1 tipje van de sluier oplichten (regel 41-42)
2 verbasteren (regel 105)
3 opmaat (regel 125)
d Lees de theorie Bronvermelding en citaat
'Mensen praten om te communiceren', stelden we in paragraaf 3.2.
Citeer het tekstgedeelte waaruit blijkt hoe de auteur van de tekst Doet taal pijn? hierover denkt. Noteer ook uit welke alinea jouw citaat afkomstig is.
Als je een werkstuk of een presentatie maakt, verzamel je informatie uit verschillende bronnen. Je kijkt bijvoorbeeld programma's, je bezoekt websites en je leest kranten. Van deze bronnen moet je een aantal gegevens bijhouden. Dit noem je een bronvermelding. Aan het eind van je tekst of achter in je werkstuk voeg je een bronnenlijst toe. Daarmee laat je aan je publiek zien hoe jij aan je informatie bent gekomen. De lezer kan controleren of de informatie correct is en eventueel zelf de bron opzoeken voor meer informatie.
Bronnen vermeld je meestal aan het eind van de tekst. Noteer van elke bron in elk geval de auteur, de titel en de datum of het jaartal. Noteer ook de vindplaats van de bron:
• bij boeken vermeld je de uitgever en de plaats van uitgave;
• bij artikelen uit kranten of tijdschriften vermeld je de titel van de krant of het tijdschrift;
• bij websites vermeld je de url van de website.
Gons, B. (2021). Doe het toch maar. Amsterdam: Atlas Contact.
Als je een stuk tekst woord voor woord overneemt, gebruik je een citaat. Zet dit citaat tussen aanhalingstekens en vermeld aan het eind van het citaat tussen haakjes de bron.
In verschillende onderzoeken zijn aanwijzingen gevonden dat lezen je empathisch vermogen vergroot. "Het lezen van fictie zorgt dus voor meer inlevingsvermogen, in ieder geval direct na het lezen" (Stichting Lezen, 2024).
e Wat zijn de functies van scheldwoorden?
Noteer er ten minste vijf.
f Formuleer op basis van de tekst in eigen woorden een antwoord op de vraag: Doet taal pijn? Schrijf je antwoord op in maximaal 40 woorden.
Schelden doet geen pijn. Dat hebben we als kind toch allemaal meegekregen van school en onze ouders. Maar klopt het eigenlijk wel? Kan taal dan geen pijn doen? Natuurlijk wel. Deze ooit zo goedbedoelde uitspraak is net zo achterhaald als Met melk meer mans. Met woorden kun je de ander behoorlijk raken. Op allerlei manieren.
Wat weten we inmiddels over hoe taal en emotie bij elkaar komen? Tot niet zo heel lang geleden werd daar nauwelijks onderzoek naar gedaan. Dat kwam doordat veel taalwetenschappers vooral nadachten over taal als codeersysteem, waarmee je feitelijke informatie van de ene mens naar de andere kunt overbrengen, een beetje zoals computers met elkaar communiceren. Als je taal alleen zó bekijkt, dan liggen vragen over emotie niet heel erg voor de hand. Maar het is een te beperkt beeld. Mensen willen van alles, en ze voelen ook van alles. Dat heeft grote invloed op hoe je brein met taal omgaat.
Gevoelige zaken
Je brein bekijkt de wereld voortdurend vanuit jouw bewuste en onbewuste belangen. Emoties spelen hierbij een hoofdrol. Emoties zorgen ervoor dat je heel snel reageert op zaken die aan deze belangen raken, en dat je denken en doen erdoor 'gekleurd' worden. Dat geldt voor positieve dingen zoals een lekker ijsje, een goed cijfer of een aantrekkelijk persoon, maar ook voor negatieve dingen zoals pestgedrag, dierenmishandeling of een gebombardeerd flatgebouw. De relatie met taal ligt hier erg voor de hand. Dingen die je raken als je ze ziet of meemaakt kunnen je natuurlijk ook raken als je er via taal over hoort of leest. Het is precies langs deze weg dat een weer- of klimaatbericht je vrolijk of wanhopig kan maken, en dat een goed boek ook goed zeer kan doen. Alleen, hoe wérkt het precies?
Met hersenmetingen kunnen we een tipje van de sluier oplichten. In de MRI-scanner is bijvoorbeeld goed te zien dat taal met nare inhoud het
emotiesysteem in je brein activeert. De hersenen blijken ook nog eens heel snel op dat soort taal te reageren, soms al binnen een kwart seconde. Die snelle reactie zie je in hersengolven optreden bij losse woordjes, maar ook bij complexere taal. Als mensen 'Dierenmishandeling is een prima zaak' lezen, reageert hun brein niet alleen razendsnel op het beladen woord dierenmishandeling, maar ook op het woordje prima, waarmee de voor de lezer moreel onaanvaardbare boodschap van de hele zin duidelijk wordt. Die reactie hangt af van je persoonlijke waardesysteem, van wat jij belangrijk vindt. Mensen die 'Abortus is in principe een prima zaak' lezen, reageren sterker op prima als ze lid zijn van de Staatkundig Gereformeerde Partij, dan wanneer ze lid zijn van bijvoorbeeld de PvdA of de SP. Taal wordt dus al binnen een kwart seconde persoonlijk, terwijl de losse woordjes nog binnenkomen.
Daden met woorden
Taal kan je raken omdat er naar gevoelige zaken wordt verwezen, zoals bij 'dierenmishandeling.' Maar taal kan ook pijn doen omdat de spreker er iets vervelends mee doet. Homo sapiens is niet alleen een denkende diersoort, maar ook een ontzettend sociale diersoort. We zijn echte groepsdieren, we willen graag ergens bij horen, en door anderen gerespecteerd worden. En dat is precies de reden waarom schelden pijn kan doen. 'Debiel', 'klootzak', 'teringlijer' – het raakt je omdat iemand laat weten niet veel respect voor je te hebben, en je als minderwaardig apart wil zetten. En omdat we allemaal sociale diertjes zijn, zijn we hier ook allemaal kwetsbaar voor. In tegenstelling tot wat je misschien zou denken, zit de alledaagse kracht van scheldwoorden niet zozeer in de dingen waar ze naar verwijzen (Vergelijk 'klootzak!' maar met 'scrotum!').
Scheldwoorden werken vooral doordat er een maatschappelijk taboe op ligt – juist doordat we bepaalde woorden van onze ouders of leraren op school niet mogen gebruiken, krijgen ze een extra krachtig effect als we dat dan tóch doen. Al die goedbedoelende ouders die hun kinde-
ren met een 'Foei, dat mag je niet zeggen!' op het rechte pad willen houden, leren die kinderen dus niet alleen om zich sociaal te gedragen, maar óók met welke woorden ze lekker kunnen schelden, mocht het ooit nog eens nodig zijn. Deze invloed van vroege opvoeding verklaart ook waarom scheldwoorden uit je eigen moedertaal doorgaans meer emotie oproepen dan scheldwoorden in een later geleerde tweede taal.
Scheldwoorden zijn vanwege hun grensoverschrijdende aard ook heel handig voor allerlei andere dingen. Taalhandelingen kunnen er krachtiger van worden: 'Doe verdomme nou eens die deur dicht!'. Je kunt er aandacht mee trekken (zelfs als je ze verbastert, zoals de winkelketen French Connection UK met haar acroniem FCUK doet). Met schelden kun je onderlinge verbondenheid creëren (denk aan het vele what-thefuck-gebruik van jongeren onder elkaar). Je kunt er stoom mee afblazen, en jezelf bij sport etc. tot grotere prestaties oppeppen. Schelden kan zelfs als pijnstiller werken: proefpersonen die hun hand zo lang mogelijk in pijnlijk ijskoud water moesten houden, hielden het tientallen seconden langer vol als ze mochten schelden.
Slappe taal
Schelden is een interessante vorm van krachtig taalgebruik waar emoties een duidelijke rol in spelen. Maar diezelfde emoties zetten ons op een heel andere manier ook aan tot slappe taal. Want we zijn in ons taalgebruik vaak veel minder direct dan we denken. We vragen: 'Weet u misschien hoe laat het is?' of 'Zou je me het zout even willen aangeven?', zodat we het directere
'Vertel me de tijd!' of 'Geef me het zout!' kunnen vermijden. Uitnodigingen beginnen vaak met een onschuldige opmaat zoals 'Heb je vanavond wat te doen?' zodat de ander zich nergens toe gedwongen voelt. We nemen afscheid met een soepel 'Laten we gauw weer eens wat afspreken', ook als we daar geen f**k zin in hebben (en weten dat de ander er ook zo over denkt). En we gebruiken allerlei emoji om de boel gezellig te houden, ook bij lastige boodschappen.
Sociologische en taalkundige analyses van dit verschijnsel hebben laten zien dat we allemaal voortdurend bezig zijn om gezichtsverlies te voorkomen, bij onszelf en de ander, en dat we daarom zo indirect zijn. Dit zogenaamde facework is misschien wel de meest krachtige, en tegelijkertijd meest onopvallende manier waarop emotie ons taalgebruik stuurt. Let er maar eens op als je met iemand praat: we denken allemaal dat we zo direct zijn, maar we draaien eindeloos voorzichtig en tactisch om elkaar heen, in een wankele balans tussen dingen gedaan willen krijgen en mensen te vriend houden.
22 Bronnen vergelijken en beoordelen
Lees de tekst Betekenis van emoties verschil per taal
a Wat is de aanleiding geweest voor het schrijven van de tekst?
b De tekst geeft informatie over twee visies in het debat over universele emoties. Visie 1 stelt dat universele emoties bestaan en visie 2 stelt dat universele emoties niet bestaan. Geef voor beide visies één argument dat wordt genoemd in de tekst.
c In de tekst worden verschillende voorbeelden aangehaald om de argumentatie voor visie 2 te ondersteunen.
Noteer tenminste twee van die voorbeelden uit de tekst.
d Je hebt in het fragment Kleurt taal je wereldbeeld? gehoord hoe taal de manier waarop je naar de wereld kijkt beïnvloedt.
Citeer uit de tekst het tekstgedeelte waarmee je het tegenovergestelde zou kunnen beargumenteren, namelijk dat hoe je naar de wereld kijkt juist je taal beïnvloedt.
Noteer achter het citaat van welke bron die afkomstig is.
e Vergelijk het citaat uit de vorige vraag met de informatie die wordt gegeven in het fragment Kleurt taal je wereldbeeld? dat je hebt bekeken bij de opdracht Fragment begrijpen en beoordelen
Welke bron is het meest betrouwbaar?
Leg je antwoord uit door beide bronnen toe te lichten.
www.eoswetenschap.eu
In sommige talen is verdriet vergelijkbaar met angst en bezorgdheid. Andere talen zien verdriet juist soortgelijk aan spijt.
Elke taal heeft zijn eigen woord voor bijvoorbeeld verdriet. Maar betekenen al die woorden wel hetzelfde? Staan ze voor dezelfde emotionele ervaringen? Uit onderzoek van de Amerikaanse University of North Carolina en het Max Planck Institute in Duitsland blijkt van niet. Het kan per taal verschillen welke begrippen of beelden er bij een specifieke emotie horen, menen de onderzoekers.
De psychologen en neurowetenschappers maakten een overzicht van alle emotiewoorden
uit bijna 2500 talen die twee of meer betekenissen hebben. In wetenschappelijke termen worden zulke woorden ook wel colexifications genoemd. Denk in het Nederlands aan het woord 'bank'. Dat is zowel een zitmeubel als een financiële instelling.
Daaruit bleek dat verschillende talen emoties op verschillende manieren beschrijven. In sommige talen is er bijvoorbeeld maar één woord voor verdriet, angst en bezorgdheid. Terwijl andere talen juist hetzelfde woord voor zowel verdriet als spijt gebruiken. Ook geografie blijkt een rol te spelen. Hoe dichterbij elkaar de verschillende talen gesproken worden, hoe meer gelijkenissen de talen kennen.
In stukjes hakken
Waarom bestaan die verschillen? Volgens Jos van Berkum, hoogleraar Communicatie, Cognitie en Emotie (Universiteit Utrecht), is die vraag lastig te beantwoorden. 'Zulke verschillen tussen culturen ontstaan meestal door toevallige historische gebeurtenissen die samenhangen met de geografische isolatie. Om diezelfde reden hebben we bijvoorbeeld in Nederland en België Sinterklaas en in Amerika de Kerstman.' 'Elke taal heeft zijn eigen manier om dingen te benoemen en om de wereld op verschillende manieren 'in stukjes te hakken'', legt Van Berkum verder uit. 'In Japan gebruiken ze bijvoorbeeld het woord 'amae' om een plezierig gevoel van afhankelijkheid van anderen aan te duiden. Voor dat concept heeft het Nederlands geen woord. Overigens bestaan die verschillen niet alleen voor emotiewoorden, maar ook voor bijvoorbeeld woorden om kleuren mee te beschrijven', vertelt Van Berkum.
Universele emoties
Volgens de auteurs van de studie delen alle talen emoties in ieder geval op in positieve of negatieve emoties en kunnen alle talen een mate van arousal beschrijven, ofwel de heftigheid van het gevoel. Specifieke emoties zijn, volgens de auteurs, culturele constructies. Niet alle wetenschappers zijn het met dat laatste eens. Emotiewetenschappers voeren namelijk al tientallen jaren een fel debat over het al dan niet bestaan van universele emoties. In het andere
kamp, waar Van Berkum zich bij aansluit, denken onderzoekers dat mensen en dieren via evolutie een aantal specifieke emoties hebben gekregen. 'Zo zijn we voorbereid op standaardproblemen die bij de mens vaak voorkomen', meent Van Berkum.
Invloed van taal en cultuur op gevoel Hoeveel invloed hebben taal en cultuur op onze gevoelens? 'We kunnen allemaal interesse, woede, liefde en angst voelen. De meeste talen hebben dan ook veel overlap in emotiewoordgebruik', zegt Van Berkum. 'Maar dat betekent niet dat we bij die emoties precies hetzelfde beeld hebben. Je cultuur zorgt mogelijk dat je bepaalde emotionele toestanden in bepaalde contexten anders waardeert. Zo is het in sommige culturen gebruikelijker om bij een begrafenis als man je verdriet te laten zien dan in andere culturen. De beleving is daarmee mogelijk ook anders. Daarnaast beïnvloedt je woordenschat wat je denkt, voelt en doet', gaat Van Berkum verder. 'Maar in mijn optiek slechts een beetje. De eerste snelle emotionele reactie is toch grotendeels een automatisch biologisch verschijnsel. Pas als je stil staat bij de bewuste beleving van bepaalde gebeurtenissen zal taal een rol spelen.'
De bevindingen zijn gepubliceerd in het vakblad Science
Bron: www.eoswetenschap.eu
23 Informatie verzamelen
Tijdens het maken van deze paragraaf heb je ontdekt hoe talen op een verschillende manier betekenis geven aan de wereld. In deze opdracht maak je een beschouwende tekst waarin je antwoord geeft op de vraag: kleurt taal je wereldbeeld of kleurt je wereldbeeld jouw taal? De informatie voor de tekst verzamel je uit de bronnen in deze paragraaf.
a Verzamel in de bronnen van deze paragraaf informatie die je kunt gebruiken om antwoord te geven op de vraag Kleurt taal je wereldbeeld of kleurt je wereldbeeld jouw taal?
Schrijf ieder stukje bruikbare informatie uit de bronnen op een los kaartje.
Schrijf op ieder kaartje duidelijk uit welke bron je de informatie hebt gehaald.
b Een beschouwende tekst belicht alle kanten van een thema, zodat de lezer zelf een mening kan vormen. Kijk daarom kritisch naar de informatie die je hebt verzameld.
Maak twee groepjes van jouw informatiekaartjes.
• Maak één groepje met de informatie die onderbouwt dat taal jouw wereldbeeld kleurt.
• Maak één groepje met de informatie die onderbouwt dat je wereldbeeld jouw taal kleurt.
c Kijk naar de informatiekaartjes die je bij de vorige vraag in twee groepen hebt verdeeld. Zijn de twee groepen met informatiekaartjes ongeveer even groot?
Nee? Maak de groepen dan even groot. Dit kan op twee manieren:
• Zoek in de bronnen in deze paragraaf naar extra informatie voor de groep met de minste kaartjes.
• Haal kaartjes met de minst belangrijke informatie weg uit de groep met de meeste kaartjes.
In de vorige opdracht heb je informatie uit bronnen 'geknipt'. Deze informatie 'plak' je in deze opdracht op een logische manier weer aan elkaar. Zo 'schrijf' je jouw eigen beschouwende tekst!
a Vul het schrijfplan voor jouw beschouwing in met kernwoorden.
• Schrijf in de inleiding de aanleiding voor het schrijven van de tekst.
• Bepaal voor het middenstuk: welke informatiekaartjes uit de vorige opdracht wil je gebruiken?
• Zet de informatie op de kaartjes in het middenstuk in een logische volgorde. Schrijf in kernwoorden op wat je in iedere alinea wil vertellen.
• Bepaal bij iedere alinea in het middenstuk welke functie deze krijgt.
• Schrijf op wat de hoofdgedachte is van jouw tekst.
• Schrijf in het slot een samenvatting van de tekst.
• Bedenk een pakkende titel voor jouw beschouwing.
onderwerp: Kleurt taal je wereldbeeld of kleurt je wereldbeeld jouw taal? schrijfdoel: beschouwen
hoofdgedachte:
inleiding aanleiding:
middenstuk informatie-kaartje / deelonderwerp kernwoorden functie van de alinea
alinea 1
alinea 2
alinea 3
alinea 4
slot samenvatting:
b Schrijf jouw beschouwende tekst.
• Schrijf de inleiding in jouw eigen woorden.
• Citeer of parafraseer in het middenstuk de informatie die je verzameld hebt op je kaartjes. Let op: een citaat plaats je tussen aanhalingstekens.
• Geef bij ieder citaat duidelijk de bron van de informatie aan.
• Schrijf het slot in jouw eigen woorden.
• Zorg voor een samenhangende tekst door je inleiding, middenstuk en het slot met elkaar te verbinden.
Gebruik de theorie Bronvermelding en citaat
a Als je in een tekst andere bronnen gebruikt, voeg je aan het einde van de tekst een bronnenlijst toe. Leg uit waarom dat belangrijk is.
b Iedere bronvermelding bestaat uit vier onderdelen: naam van de auteur, titel, datum of jaartal en vindplaats
Bekijk het voorbeeld van een bronnenlijst in de vraag hieronder. Dit is de bronnenlijst die onderaan de tekst Tweedetaalverwerving: heeft de eerste taal daar invloed op? stond.
Markeer bij iedere bron in de bronnenlijst de vier verschillende onderdelen.
Gebruik voor de markering van ieder onderdeel de kleur van het woord hierboven.
Bronnen
Craats, I. van de, N. Corver & R. van Hout. (1998). De wet van behoud van structuur: verwerving van de possessief in een tweede taal. Toegepaste Taalwetenschap in Artikelen, 58(1), 137-147.
Dulay, H.C. & M.K. Burt. (1974). Natural sequences in child second language acquisition. Language Learning, 24(1), 37-53.
Ammar, A., Lightbown, P. M., & Spada, N. (2010). Awareness of L1/L2 differences: Does it matter? Language Awareness, 19(2), 129–146.
c Schrijf een bronnenlijst onderaan jouw beschouwende tekst. Gebruik de bronnenlijst uit de vorige vraag als voorbeeld.
d Ruil jouw beschouwende tekst met een klasgenoot en kijk elkaars tekst na met het beoordelingsmodel.
Hoe is jouw tekst beoordeeld?
• Mijn tekst belicht meerdere kanten van het onderwerp en zet mensen aan tot nadenken.
• Het is zichtbaar welke onderdelen van mijn tekst citaten zijn.
• Het is duidelijk uit welke bronnen de citaten afkomstig zijn.
• Er is samenhang tussen de inleiding, het middenstuk en het slot van mijn tekst.
• Onderaan mijn tekst staat een volledige en correcte bronnenlijst.
Je leert:
• een product of bron beoordelen op relevantie, bruikbaarheid en betrouwbaarheid;
• de hoofdpunten begrijpen van fragmenten over vertrouwde onderwerpen;
• informatieve teksten lezen;
• de inhoud van verschillende teksten met elkaar vergelijken;
• zorgen voor samenhang tussen alinea's en tussen inleiding, kern en slot;
• beschouwende teksten schrijven.
26 Nadenken over taal
a Was jij of ken jij iemand die vroeger als kind een eigen (geheim)taal bedacht?
Bespreek samen met een klasgenoot wat je je hiervan nog kunt herinneren.
b Bekijk het fragment Geheimtaal
Wat is een belangrijke vereiste van geheimtaal?
c Bespreek met je klasgenoot: kun je spreken van een taal als maar één iemand die taal spreekt?
d In het fragment horen we dat de taal van Simon wordt gesproken, maar het wordt niet duidelijk of je zijn taal ook zou kunnen opschrijven. Dat is niet gek. Er bestaan op de wereld verschillende talen die geen schrift hebben en die je dus niet kunt opschrijven.
Kunnen talen zonder schrift lange tijd voortbestaan of is zo'n taal een 'bedreigde soort'?
Bespreek deze vraag met een klasgenoot. Leg jullie mening aan elkaar uit.
27 Fragment over taal begrijpen
Bekijk het fragment Kun je een nieuwe taal maken?
a Wat zijn belangrijke onderdelen van een nieuwe taal?
b Wat zijn redenen voor volwassenen om een nieuwe taal te maken?
Leg iedere reden duidelijk uit.
c Wat is het verschil tussen een kunsttaal en een levende taal?
Benoem in je antwoord zowel de kunsttaal als de levende taal.
d Wat kan een reden zijn dat een kunsttaal nooit een levende taal wordt?
Benoem de reden die je hoort in het fragment.
e Verdeel het fragment in een inleiding, een kern en een slot.
• Noteer het tijdframe van de inleiding, de kern en het slot.
• Benoem ook de functie van de inleiding, de kern en het slot. Hiervoor kun je gebruikmaken van de theorie Functies van tekstgedeelten, maar de functie die je opschrijft hoeft niet uit die lijst te komen.
28 Verschillende perspectieven herkennen
Lees de tekst Verbeter de wereld, spreek Esperanto
a Wat is het Esperanto?
b Wat is de betekenis van de volgende woorden?
1 collectief (regel 23)
2 imperialisme (regel 93)
3 anarchie (regel 114)
c Wat zijn de voordelen van Esperanto?
Noteer er ten minste zes.
d Wat is de kritiek op het Esperanto?
e Wat trekt de jonge generatie (Generatie Z) aan in het Esperanto?
f Lees de theorie Tekststructuren
Welke tekststructuur herken je in de tekst Verbeter de wereld, spreek Esperanto? Leg je antwoord uit.
Tekststructuren
Teksten kunnen op verschillende manieren worden opgebouwd. Door de tekst een bepaalde opbouw of structuur te geven, ontstaat samenhang. Als je een schrijfplan maakt voor je tekst, dan vermeld je daarin ook de tekststructuur die je gaat volgen. In het volgende schema staan zes veelvoorkomende structuren die je kunt tegenkomen in teksten.
tekststructuur In de inleiding staat In de alinea's van het middenstuk staan In het slot staat/ staan voordelen-ennadelenstructuur
een probleem of verschijnsel
verschijnsel-enverklaringstructuur
verschijnsel-enbesprekingstructuur
vroeger-en-nustructuur
probleem-enoplossingstructuur
bewering-enargumentstructuur
voor- en nadelen van het probleem of het verschijnsel
een verschijnsel verschillende verklaringen voor het verschijnsel
een verschijnsel bespreking van de verschillende kanten van het verschijnsel
een conclusie en/of samenvatting
een aanbeveling en/of samenvatting
een samenvatting
een ontwikkeling of verandering twee (of meer) perioden tegenover elkaar een samenvatting, conclusie en/of aanbeveling
een beschrijving van het probleem oplossingen voor het probleem een afweging en aanbeveling
een bewering argumenten (en weerleggingen van mogelijke tegenargumenten)
een conclusie
Vaak kun je aan de hand van de titel en het onderwerp al voorspellen welke structuur een tekst zal hebben. Niet elke tekst heeft zo'n zuivere opbouw. Met name in langere teksten zie je vaak een combinatie van tekststructuren.
g Hoe relevant vind jij het Esperanto?
Onderbouw je mening door informatie uit de tekst te gebruiken of te weerleggen.
Een taal zonder eigenaar, die iedereen wereldwijd kon leren, dat stond de bedenker van het Esperanto voor ogen. Na een kansrijke start bleef de doorbraak uit. Maar nu lijkt er sprake van een herontdekking.
In het Amsterdamse kraakcafé Joe's Garage is op woensdagavond de voertaal Esperanto. Federico Gobbo, de enige (bijzonder) hoogleraar Esperanto ter wereld, houdt hier eens in de twee weken zijn workshop voor gevorderden én beginners. Acht deelnemers zitten aan een ronde tafel. Een pot kruidenthee staat in het midden.
'Saluton', draagt Gobbo voor uit zijn eigen lesboek Amikaro (Vriendenkring), 'mia nomo estas Petro kaj mi estas Italo. Mi estas komencanto, mi ne parolas bone Esperanton.' De vijf leerlingen herhalen hardop de zin, die goed te begrijpen is door verschillende talen te combineren. ('Gegroet! Mijn naam is Pedro en ik ben Italiaans. Ik ben een beginner, ik spreek het Esperanto niet goed.')
Collectief wordt in het eerste uur een hoofdstuk doorgenomen. Soms stopt Gobbo – kort baardje, vriendelijke lach, kalend en met een rastastaartje – voor een grammaticaal uitstapje. 'Je kunt onze taal vergelijken met een legobouwwerk', legt hij uit terwijl hij het schema met vervoegingen erbij pakt. 'Elk woord heeft een stam waaraan we verschillende elementen kunnen toevoegen.' Als voorbeeld neemt hij trink (drankje). Met het toegevoegde -ejo is het een bar. Hetzelfde geldt voor lern (leren); lernejo is een school. Disk (schijf) wordt zo diskejo (platenwinkel). 'Esperanto is niet per se makkelijk, wat veel mensen denken', ver
telt de hoogleraar. 'Maar het is wel een zeer regelmatige taal.'
Wereldwijd spreken nog steeds naar schatting honderdduizend mensen de kunstmatige taal Esperanto en sinds kort lijkt een opleving plaats te vinden. 'Ik ontmoet veel jongeren van de generatie Z die op een gelijkwaardige manier met mensen in andere landen willen communiceren', zegt hoogleraar Gobbo, die aan de Universiteit van Amsterdam jaarlijks zo'n dertig studenten heeft. 'Ze gaan bijvoorbeeld naar Japan en spreken met elkaar vloeiend Esperanto in plaats van gebrekkig Engels.' Ook op (computer)nerds en taalkundigen heeft de taal tegenwoordig een bijzondere aantrekkingskracht. 'Zij zien de taal als een mooi, regelmatig bouwpakket.'
Esperanto is ontwikkeld door Lejzer Ludvik Zamenhof (18591917). 'Hij streefde naar een vrijplaats waar verschillen in taal, cultuur en religie er niet toe deden,' schrijft Marc van Oostendorp in Een wereldtaal: De geschiedenis van het Esperanto. Verschillen zouden makkelijker te overbruggen zijn als er een nieuwe taal zou zijn 'zonder eigenaar', die iedereen naast zijn eigen taal zou leren.
De woorden komen uit Romaanse talen (60 procent), Germaanse talen (30 procent), Slavisch (5 procent) en overige talen als Grieks en Japans (5 procent). De taal kent geen moeilijke vervoegingen, geen onregelmatige werkwoorden, geen woordgeslachten, geen vaste woordvolgorde en geen ingewikkelde naamvallen. Bovendien worden alle 28 letters altijd op dezelfde manier uitgesproken. Het is dus een makkelijke spreektaal.
De woordbasis wordt gevormd door de stam die gecombineerd kan worden met andere woorden of met verschillende uitgangen. Varma betekent bijvoorbeeld warm en malvarma is koud. Varmege is dan heet. Een knabo is een jongen, een knabino een meisje en knabinoj zijn meisjes. Door de combinatie van woorden kunnen er tal van nieuwe woorden gecreëerd worden en zijn er maar weinig woorden nodig om een gesprek te kunnen voeren.
Kritiek is er ook op Esperanto. Zo is het erg Europees voor de ambitie van een wereldtaal en de basis is seksistisch, omdat de vrouwelijke vorm van een zelfstandig naamwoord altijd een vervoeging is van de mannelijke vorm. Patro betekent bijvoorbeeld vader en patrino moeder, wat letterlijk vrouwelijke vader betekent. Daarnaast stellen natuurlijk velen dat de wereld al een tweede taal heeft: het Engels. Esperantisten zetten daar tegenover dat dat een groot, imperialistisch voordeel geeft aan Engelsen en Amerikanen, voor wie het de eerste taal is.
Maar wat trekt nu de nieuwelingen? De ontmoeting met anderen in een steeds kleiner wordende wereld, denkt Gobbo. In Joe's Garage is het inmiddels pauze, de pot met kruidenthee gaat nog een keer rond. Nederlands en Engels klinkt. 'We hebben zelfs een scheld
woord voor esperantisten die op hun eigen taal overstappen als ze landgenoten tegenkomen', zegt Hanne Kause (36), in het dagelijkse leven docentopleider aan de Radboud Universiteit; 'krokodiloj – krokodillen. Geen idee waarom.'
Voor Hugo Villanueva (21) ging er in Joe's Garage een wereld open, vertelt hij. Met een Erasmusbeurs kwam de student computerkunde naar Amsterdam en daar gooide hij zijn leven overhoop. Nu is hij muzikant, jongleur en (vuur)danser en model en heeft hij tal van bijbaantjes om de touwtjes aan elkaar te knopen. 'Esperanto past bij mijn levensstijl.'
Het anarchisme in de taal spreekt hem aan. 'Er is ruimte voor creativiteit, je kunt zelf woorden maken. Een koe is bijvoorbeeld een bovino, en iemand kan er koeachtig uitzien. Dat is dan bovinosimila.' Hij gaat ook songteksten in het Esperanto schrijven, vertelt hij. 'Maar dat is nogal een opgave met het rijm. Want de klemtoon valt altijd op de op een na laatste lettergreep.'
Federico Gobbo hoort het glimlachend aan, tot hij het gesprek onderbreekt: 'Venu, ni rekomencu!' (Kom, we gaan weer beginnen.)
Bron: www.groene.nl
Lees de tekst Moi dak fandak: 125 Skepi-zinnen herontdekt
a Leg uit waarom een tekst over creooltalen is opgenomen in de paragraaf met het thema 'Nieuwe talen'.
b Vergelijk de informatie uit de tekst met de informatie uit het fragment Kun je een nieuwe taal maken? dat je hebt bekeken bij opdracht 27. Wat was de aanleiding voor het ontstaan van de nieuwe taal Skepi?
c Alinea 8 begint met de zin: 'In de jaren zeventig van de vorige eeuw waren er nog een paar mensen die er herinneringen aan hadden […]'.
Waar verwijst het woordje 'er' naar in de eerste zin van alinea 8? Leg met de theorie Zinsverbanden, alineaverbanden en signaalwoorden ook uit wat de functie van het woordje 'er' is in de zin.
Zinsverbanden, alineaverbanden en signaalwoorden
Met een signaalwoord of een groepje signaalwoorden kun je laten zien wat zinnen of alinea's met elkaar te maken hebben. Signaalwoorden kunnen verschillende soorten verbanden aangeven.
tekstverband uitleg voorbeelden opsomming Je noemt verschillende dingen achter elkaar op.
ook, verder, bovendien, nog, daarnaast, en, niet alleen ... maar ook, ten eerste, ten tweede, vervolgens, ten slotte
Hardlopen heeft veel voordelen. Ten eerste is het een goedkope sport. Bovendien kun je het gemakkelijk alleen doen.
tegenstelling Na een uitspraak beweer je meteen het tegengestelde.
reden Je geeft een reden. Een reden geeft aan waarom iemand iets wel of niet doet.
maar, daarentegen, echter, integendeel, aan de ene kant ... aan de andere kant, daar staat tegenover, toch
Deze telefoon heeft een groter scherm, maar de foto's zijn minder goed.
daarom, want, omdat, namelijk Veel scholieren slaan het ontbijt over, omdat ze er geen tijd voor hebben.
d Op welke manier zijn alinea 9 en 10 aan elkaar verbonden?
Noteer aan welk(e) woord(en) je dit kunt zien.
e In alinea 10 lees je dat Jacobs en Parkvall de tijd namen om het dagboek van dominee Thomas Youd te bestuderen.
Wat ontdekten ze toen?
Noteer ook het nummer van de alinea waarin je deze informatie vindt.
Op de plantages in Brits Guyana ontstond een volwaardige taal gebaseerd op het Nederlands: het Skepi.
Er zijn 250 woorden en 125 zinnen teruggevonden van het 'Skepi', een op het Nederlands gebaseerde taal die drie eeuwen lang gesproken werd in Guyana. Het gaat om woorden als batta (betaal), drak (draag), guet (weet), mascone (schoonmaken), branteweenska (brandewijn) en soapé (zopie, rum). En om zinnen als: Os met you?: Hoe is het (met jou)? Fandak ek sa prat met you fan Godt: Vandaag zal ik met je over God praten. En: You ben aen ligman: Je bent een leugenaar.
De vondst beschrijven Bart Jacobs (universiteit van Krakow) en Mikael Parkvall (universiteit van Stockholm) in het Journal of Pidgin and Creole Languages.
Het Skepi was een creooltaal. Creooltalen zijn volwaardige talen die mensen als moedertaal hebben. Ze ontstaan uit wat taalkundigen 'pidgin'talen noemen: talen die voortkomen uit gebrekkige communicatie tussen mensen die verschillende talen spreken.
Zoals er in de voormalige Nederlandse kolonie Suriname verschillende talen gesproken worden die gebaseerd zijn op het Engels, zoals het Sranantongo en de talen van de marrons, zo werden er in het voormalig Engelse buurland, Guyana, twee talen gesproken die gebaseerd waren op het Nederlands. Al deze creooltalen ontstonden in het begin van de koloniale tijd, toen Suriname nog in Engelse handen was, en een groot deel van Guyana in Nederlandse handen.
Het Skepi onstond in een Nederlandse kolonie die zich vormde langs de brede rivier de Essequibo. De kolonie heette eerst Nova Zeelandia (Nieuw Zeeland), en later, naar die
rivier, Essequibo, of ook wel Isekepi. Skepi is een variant van dat woord.
Afrikaans, Zeeuws en Vlaams Essequibo was een Nederlandse kolonie van 1616 tot 1814. Daarna was het dus in Engelse handen, tot 1966. Het Skepi ontstond op de plantages, waar een gebrekkige vorm van Nederlands (een pidgin) aanvankelijk het communicatiemiddel was tussen de Afrikaanse tot slaaf gemaakten en de vooral Zeeuwse en Vlaamse kolonisten. Dat pidgin werd, in de monden van de daarop volgende generaties, een volwaardige taal, die uiteindelijk ook als moedertaal op kinderen werd overgedragen. In de negentiende eeuw moet het de moedertaal zijn geweest van zo'n vijf tot tienduizend mensen, schatten de onderzoekers. Uiteindelijk verdween de taal weer. Hij werd verdrongen door het lokale Engels van Guyana.
In de jaren zeventig van de vorige eeuw waren er nog een paar mensen die er herinneringen aan hadden, en zo kon een Guyanese taalonderzoeker nog een klein lijstje verzamelen van woorden (tweehonderd stuks) en zinnen (een stuk of 25). Twintig jaar later werd er ook nog
een Skepizin (van maar liefst 28 woorden) gevonden in een Nederlandse brief uit 1780.
De huidige vondst verdubbelt de kennis van het Skepi: 250 nieuwe woorden, en vooral ook 125 prachtige zinnen, die een idee geven van de grammatica. Ze komen uit het dagboek dat een Engelse dominee, Thomas Youd, bijhield rond 1840. Youd was 23 jaar oud toen hij in Guyana aankwam. Hij begon meteen de lokale talen te leren: een paar Indiaanse talen en vooral ook dat Skepi. Hij leerde het spreken, preekte erin en kon ook tolken. In zijn dagboek zijn ook wat taalkundige aantekeningen te vinden.
Het dagboek ligt in een bibliotheek van de universiteit van Birmingham. Eerdere onderzoekers hadden al eens vluchtig gekeken naar die zeshonderd bladzijden in moeilijk leesbaar handschrift, maar niks gevonden. Jacobs en Parkvall namen er nu wat meer tijd voor en vonden van alles.
Als je het Skepi vergelijkt met het Nederlands, dan valt op dat allerlei grammaticale ingewikkeldheden van het Nederlands sterk zijn vereenvoudigd. Zo gaat dat altijd in creooltalen: uitgangen en onnodige onregelmatigheden verdwijnen.
{ SKEPI } CREEOLTAAL
Moi dak fandak!
Mooie dag vandaag!
Em ben de swarte domine bi de Fort. Het / hij ('hem') is de zwarte dominee bij het Fort.
Door De Patron ek sa abbe foo makander. Dankzij De Heer zal ik een goed leven hebben (het (goed) voor elkaar hebben).
As you ni passop you sa fall. Als je niet oppast val je (zul je vallen).
Ek guet ons father quat met ons. ik weet dat onze vader kwaad op ons is.
You ni doon disa wark Je hebt dit werk niet gedaan.
Ek will foo loup. Ik wil gaan.
Em louphe halp em. Hij / zij ging hem / haar helpen
Lees de tekst Stappenplan voor een nieuwe taal
a Van welke bronnen is de informatie in de tekst afkomstig?
Leg uit of je deze bronnen betrouwbaar vindt.
b Wat is de betekenis van de volgende woorden?
1 zich bekommeren (regel 34-35)
2 semantiek (regel 131)
3 referentie (regel 137)
c Gebruik de theorie Zinsverbanden, alineaverbanden en signaalwoorden
Over welke tegenstelling lees je in alinea's 6 en 7?
Leg uit wat die tegenstelling inhoudt.
d Lees de theorie Tekststructuren. De tekst Stappenplan voor een nieuwe taal heeft een probleem-enoplossingsstructuur.
Noteer bij de verschillende onderdelen van deze tekststructuur wat je hierover in de tekst leest.
• probleem =
• oplossing(en) =
• afweging =
• aanbeveling =
e De informatie in de tekst Stappenplan voor een nieuwe taal komt overeen met de informatie die je vanuit een eerdere bron in dit hoofdstuk hebt gekregen.
Welke bron is dat?
Licht toe welke informatie met elkaar overeenkomt.
www.nemokennislink.nl
Heb je wel eens overwogen om zelf een compleet nieuwe taal te bedenken? Drie Nijmeegse onderzoekers ondervroegen twee experts op het gebied van kunsttalen. Hoe ga je te werk als je je eigen taal wil creëren?
Verrassend veel bekende schrijvers hebben een volledig eigen taal opgebouwd, compleet met een woordenschat, een grammatica, een klankstructuur, en soms zelfs een heel nieuw schrijfsysteem. J.R.R. Tolkien staat bekend om zijn passie voor taalcreatie en de talen die worden gesproken in de fantasiewereld waar ook In de Ban van de Ring zich afspeelt. George Orwell creëerde Newspeak voor het boek 1984 – een taal gesproken in de fictieve totalitaire staat Oceanië. En Anthony Burgess voegde een
soort straattaal toe aan A Clockwork Orange: het Nadsat
Fictieve talen worden steeds populairder. Dit valt op door het grote aantal nieuwe talen die we kennen uit films en televisieseries. Wie heeft tegenwoordig nog niet gehoord van het Klingon (Star Trek), Sisselspraak (Harry Potter), of het Dothraki (Game of Thrones)? Deze talen zijn geconstrueerd door professionele, door Hollywood ingehuurde taalkundigen, maar zou een fanatieke taalhobbyist zelf niet ook zo een taal kunnen bedenken?
Een eigen kunsttaal
Het klinkt als een onmogelijke missie om een complete taal uit je mouw te schudden. Na alle tijd en moeite die je in een taal zou steken, is het meest waarschijnlijke scenario dat niemand zich erom bekommert. Toch delen de meeste tieners stiekem al een soort geheime code met hun beste vriend(inn)en om over hun geheimen te praten. Je zou zelfs kunnen stellen dat de memes die tegenwoordig op het internet ronddwarrelen 'geheim' zijn onder degenen die de referenties begrijpen. Andere kunsttalen zijn juist bedoeld om de communicatie te vergemakkelijken, zoals het Esperanto. Maar een kunsttaal kan natuurlijk ook de geloofwaardigheid van een fantasie-ras in een sciencefictionverhaal een boost geven.
Wij spraken met hoogleraar Interlinguïstiek & Esperanto Federico Gobbo (Universiteit van Amsterdam, University of Turin en University of Milano-Bicocca) en met David J. Peterson, de taalartiest achter het Dothraki en de Valyriaanse talen uit Game of Thrones. Wat zijn de vier belangrijkste stappen bij taalcreatie?
Stap 1: Waarom doe ik dit?
Allereerst moet je jezelf afvragen wat de functie van de kunsttaal is. In 1887 bedacht de Poolse taal-enthousiast Ludwik Zamenhof een soort wereldtaal: het Esperanto. De taal moest voor iedereen makkelijk zijn om te leren en om te begrijpen, ongeacht hun talige en culturele achtergrond. Vandaag de dag spreken wereldwijd maar liefst twee miljoen mensen Esperanto. Een internationale hulptaal als het Esperanto heeft over het algemeen niet veel lastige grammati-
cale regels of moeilijk uitspreekbare klanken. Volgens Gobbo biedt het Esperanto een nieuwe vorm van samenleven, die niet is gebaseerd op etnische of culturele verschillen. "Het Esperanto creëert als het ware een lege gespreksruimte, die stukje bij beetje wordt gevuld met cultuur uit de 'echte' wereld." Het effect hiervan is dat Esperanto continu in verandering is op basis van de input van zijn sprekers. "Na een tijdje vergeet je zelfs waar je gesprekspartner vandaan komt!"
Talen die fantasierassen verrijken moeten daarentegen de specifieke cultuur van de taalgebruikers reflecteren. "Een van de belangrijkste aspecten van een kunsttaal is dat hij authentiek overkomt voor de setting waarin hij wordt gesproken," vertelt Peterson. Het Dothraki wordt bijvoorbeeld gesproken door een meedogenloos nomadenvolk dat te paard de krachtigste strijder volgt. Peterson werd door de makers van Game of Thrones dan ook geïnstrueerd de taal 'hard' te laten klinken. "Als je een taal maakt voor buitenaardse wezens die niet heel alien-achtig zijn, maar eerder lijken op mensen met een pruik of een tattoo in hun gezicht, dan moet de taal nog steeds op een natuurlijke, menselijke taal lijken."
Stap 2: Hoe klinkt de taal?
Een kunsttaal begint volgens Peterson bij de vraag hoe de taal moet klinken en welke klanken in de taal moeten voorkomen. Maar hoe laat je een taal 'hard' klinken, zoals de bedoeling was bij het Dothraki? Petersons oplossing was om de talen te bestuderen die stereotypisch als 'hard' worden ervaren: het Duits, het Swahili, het Russisch, maar ook het Spaans. Dit lijkt wellicht een erg intuïtief proces, maar als het op een systematische manier wordt uitgevoerd, kan een nieuwe taal versierd worden met een volledig en uniek klankenpalet. Een handige tool hierbij is het internationale fonetische alfabet (IPA). Elke klank wordt door een apart symbool gerepresenteerd. Zo kun je de verschillende uitspraken van het woord beamen opschrijven als bəamən ('be-amen') en bi:mən (van het Engelse 'to beam').
Vreemd genoeg had het Esperanto oorspronkelijk geen vastgelegde klankstructuur. Het
verhaal gaat zelfs dat Zamenhof zijn eigen taal weigerde uit te spreken, maar in zijn plaats een Tsjechische zanger de woorden en zinnen liet uitspreken. Het Esperanto is namelijk begonnen als een Russisch woordenboekje van ongeveer 40 pagina's, waarin zo'n 1000 taalregels stonden beschreven. De taal is uiteindelijk, mede door de grote internationale aanhang, zodanig geëvolueerd dat een stabiele manier van uitspraak kon ontstaan. "Dit is een ontwikkeling die alléén het Esperanto meemaakt!" juicht Gobbo.
Stap 3: Wat betekenen de woorden?
Het samenstellen van de woordenschat is waarschijnlijk het meest creatieve deel van de taalcreatie. Dothraki staat bekend om de vele verwijzingen naar de paardrijd-cultuur. Zo vertaal je het Dothraki werkwoord voor 'lopen' letterlijk met de uitdrukking 'om te rijden zonder paard' en zou er geen vorm voor 'bedankt' bestaan, simpelweg omdat dat te beleefd is. A piece of genius, volgens Gobbo. "Dit type semantiek is bijzonder interessant, omdat het je helpt te begrijpen dat een woord door verschillende lenzen gezien kan worden."
In het Esperanto worden aan de lopende band uitdrukkingen toegevoegd, die kunnen worden gebruikt zolang iedereen de referentie begrijpt. "Het is een soort sneeuwbaleffect," stelt Gobbo, "Zamenhof wierp de eerste sneeuwbal, en daarna hebben de taalgebruikers het Esperanto verder ontwikkeld." Volgens Peterson zijn zegswijzen echter vooral een laag opmaak voor de taal. "Het Engels heeft ook veel paardrijdterminologie, maar dat zegt niet veel over het Engels."
Stap 4: Ontwikkel een grammatica
Een grammatica schrijven is lastig voor elke taalartiest. Je wil controle hebben over elk aspect van de kunsttaal, maar je zal onderbewust toch de regels uit je moedertaal volgen. "Het is één ding om het algemene systeem van je moedertaal te herkennen en iets anders te willen doen met de kunsttaal. Het is iets compleet anders om onopvallende regels te herkennen, zoals bijvoorbeeld hoe specifieke werkwoorden worden vervoegd," stelt Peterson. Taalgebruikers zijn zich over het algemeen niet bewust van de grammaticale regels van hun eigen taal. Het bedenken
van grammaticale regels voor een kunsttaal is daarom een moeilijke taak.
Gobbo gelooft dan ook dat het absolute merendeel van de kunsttalen qua structuur lijken op de Europese talen, omdat de meeste taalartiesten een Europese achtergrond hebben. "Je kunt praktisch geen structuur uitvinden die je zelf niet kent." Gobbo refereert hier naar het werk van taalwetenschapper Alessandro Bausani, wie stelde dat elke kunsttaal hevig wordt beïnvloed door de moedertaal van de taalartiest. Dit 'Bausani-effect' is ook terug te zien in het Esperanto, zo toonde Gobbo aan. Emeritus hoogleraar Wim Jansen (Universiteit van Amsterdam) heeft in zijn proefschrift onderzocht hoe de woordvolgorde van het Esperanto sinds het begin is geëvolueerd. In eerste instantie had Zamenhof namelijk niet voor elke constructie een vaste woordvolgorde bedacht. In het moderne Esperanto komt een bijvoeglijk naamwoord echter altijd vóór een zelfstandig naamwoord, door de invloed van de vele Engelstalige esperantisten.
Een andere uitdaging voor de grammatica van talen die natuurlijk moeten overkomen, is dat de regels van natuurlijke talen behoorlijk complex kunnen zijn. Een kunsttaal moet deze complexiteit dus simuleren. Zo telt het Dothraki vijf naamvallen en twee geslachtsvormen. Daarnaast kent elke regel ook wel weer een uitzondering. Volgens Peterson is dit een wezenlijk verschil met een volledig artificiële taal als het Esperanto. "Het Esperanto is gemaakt om simpel te zijn, en heeft alleen zoveel regels als puur noodzakelijk.
Het telt één grammaticale naamval en de grammatica is volledig regulier: er zijn geen uitzonderingen op de regels."
En dan de wereld in...
Ook al is taalcreatie geen simpele taak, een eigen taal kan wel een hele nieuwe dimensie toevoegen aan het sociale leven of aan een fantasieverhaal. Laten we niet vergeten dat het van nul af aan opzetten van een kunsttaal voor elke taalfanaat een bijzonder leuke bezigheid is. Peterson vertelt ons dat hij graag nog eens een boek zou schrijven over de verschillende elementen van de klankstructuur van kunsttalen, of een heel
boek over grammaticale evolutie. "Hoeveel kookboeken zijn er wel niet? Oneindig veel! Ik denk dat hetzelfde zou kunnen met boeken over taalcreatie!"
De laatste stap in het creëren van een kunsttaal is om hem zoveel mogelijk mensen te laten bereiken. Zo bestaan er specifieke websites om
kunsttalen te bespreken en is het voor veel taalartiesten een hobby om fragmenten uit (onder andere) Shakespeares werk te vertalen naar hun eigen kunsttaal. En onthoud: het is volledig terecht om trots te zijn op elke versie van de taal die je zelf hebt ontworpen. Succes!
Bron: www.nemokennislink.nl
In deze paragraaf heb je gelezen dat hoewel Engels een wereldtaal is, hier ook kritiek op is. Engelsen en Amerikanen zouden in internationale gesprekken namelijk een voorsprong hebben op mensen die het Engels niet als moedertaal spreken. Hierdoor is er sprake van een ongelijkwaardige communicatie.
Als reactie hierop is het Esperanto bedacht: een universele en gelijkwaardige wereldtaal, vrij van etnische en culturele invloeden. Toch is het Esperanto tot op de dag van vandaag niet de grote wereldtaal die het had moeten worden. In deze twee laatste opdrachten bedenken jullie hoe dit komt en wat de (mogelijke) gevolgen hiervan zijn. Naar aanleiding daarvan formuleren jullie een oplossing voor het Esperanto.
a Werk samen met een groepje van vier klasgenoten.
Ga met elkaar in gesprek over het probleem waarom Esperanto geen grote wereldtaal werd.
• Wat weten jullie al van het probleem?
• Waar moeten jullie nog meer aan denken bij dit probleem?
• Welke gevolgen heeft het probleem (mogelijk)?
• Maak aantekeningen tijdens het gesprek. Gebruik hiervoor bijvoorbeeld een placemat of een woordweb.
b Brainstorm met jouw groepje over verschillende oplossingen voor het probleem. Voeg die oplossingen toe aan jullie aantekeningen.
c Formuleer samen één oplossing voor het probleem.
• Zoek uit wat drie voordelen en drie nadelen kunnen zijn van jullie oplossing voor het probleem.
• Noteer deze.
d Wissel jullie oplossing met voor- en nadelen uit met een ander groepje. Geef feedback op of stel kritische vragen over de oplossing en voor-en nadelen van het andere groepje.
e Bekijk de feedback en kritische vragen die jullie hebben teruggekregen van het andere groepje. Verwerk de feedback en kritische vragen in een nóg betere oplossing voor het probleem.
Vat jullie gesprek en oplossing voor het probleem samen in een pitch waarmee je advies geeft.
a Werk samen met dezelfde klasgenoten als in de vorige opdracht.
Maak een spreekplan voor jullie pitch.
• Gebruik de theorie Spreekplan
• Open de pitch met een aanleiding.
• Leg in het middenstuk van jullie pitch uit wat de oplossing voor het probleem is.
• Beschouw de verschillende voor- en nadelen van jullie oplossing in de pitch.
• Vat jullie verhaal samen in een advies om het probleem aan te pakken.
b Oefen jullie pitch.
• Maak gebruik van jullie spreekplan.
• Zorg dat iedereen het woord krijgt tijdens de pitch.
• Jullie pitch duurt maximaal 1 minuut.
c Pitch jullie oplossing.
• Beantwoord de kritische vragen die je krijgt naar aanleiding van jullie pitch.
• Luister goed naar de pitch van andere groepjes. Stel ieder groepje ten minste één kritische vraag naar aanleiding van hun pitch.
d Reflecteer met je groepje op de manier waarop jullie het probleem hebben beschouwd en gepresenteerd.
Hoe vinden jullie dat het is gegaan?
• Ieder groepslid is tijdens jullie pitch aan het woord geweest.
• Jullie pitch was kort maar krachtig en heeft het publiek aan het denken gezet.
• Jullie pitch had een duidelijke structuur.
• In jullie pitch hebben jullie verschillende kanten van de oplossing voor het probleem belicht.
• Jullie konden antwoord geven op de vragen die zijn gesteld naar aanleiding van jullie pitch.
e Wat wil je een volgende keer nog anders doen?
• Je past je taalvaardigheden en persoonlijke vaardigheden toe in een eindopdracht.
Inleiding
In dit hoofdstuk heb je gelezen, geluisterd, gesproken en geschreven over taal. Je weet meer over taalverwerving, meertaligheid, hoe taal onze gedachtes en emoties beïnvloedt en nieuwe talen die tot op de dag van vandaag bedacht worden. Al deze informatie gebruik je bij de eindopdracht. In deze eindopdracht doe je onderzoek naar meertaligheid bij jou in de klas. Je gebruikt de resultaten van dit onderzoek om een beschouwing te schrijven bij de door jou gekozen onderzoeksvraag.
Lees de eindopdracht eerst helemaal, zodat je weet wat je moet doen. Bekijk ook alvast het beoordelingsmodel.
Let bij de beoordeling van je tekst op deze punten:
• Mijn tekst heeft een duidelijke tekststructuur.
• Mijn tekst belicht verschillende kanten van het onderwerp, maar trekt geen conclusie.
• Alle alinea's in mijn tekst hebben een functie.
• Er is samenhang tussen inleiding, kern en slot van de tekst.
• Ik geef een samenvatting in het slot van de tekst.
• Ik heb betrouwbare bronnen verwerkt in mijn tekst.
• Mijn tekst bevat een bronvermelding.
• Mijn tekst heeft een pakkende titel.
• Ik heb ten minste zes van deze woorden gebruikt: articuleren – cognitief – gepaard gaan met – gangbaar – intonatie – minutieus – nuanceren – pretenderen – taalontwikkeling –taalvariatie.
a Hoeveel talen spreek jij?
b Met een taalportret kun je duidelijk maken welke talen je spreekt en hoe groot de rol van die verschillende talen in jouw leven is. Hoe groter de rol van een taal in jouw leven, hoe groter het deel van jouw portret dat jij hiervoor gebruikt.
Teken de talen die jij spreekt in een taalportret zoals in het voorbeeld hieronder.
Je taalportret is anoniem, je hoeft er geen naam bij te schrijven.
c Iedereen in de klas hangt zijn taalportret aan de muur of legt die duidelijk zichtbaar op tafel. Bekijk de taalportretten van je klasgenoten en verzamel data voor je onderzoek.
• Welke talen worden er in jouw klas gesproken? Schrijf elke nieuwe taal op en turf ook hoe vaak je die taal in jouw klas tegenkomt.
• Houd ook bij hoeveel talen iedere klasgenoot in totaal spreekt.
Resultaten analyseren
a Hoeveel talen worden er in totaal gesproken in jouw klas?
b Welke taal is dominant in jouw klas?
c Wat is de minst voorkomende taal in jouw klas?
d Hoeveel talen spreken de leerlingen in jouw klas gemiddeld?
e Kijk terug naar jouw antwoorden op de vragen a t/m d van deze opdracht. Geef de resultaten van jouw onderzoek weer in een grafiek of cirkeldiagram.
Informatie verzamelen
a Waarover wil jij jouw beschouwing schrijven? Kies één van de drie onderstaande vragen.
◯ Op welke verschillende manieren wordt er naar de wereld gekeken in jouw klas op basis van de talen die er worden gesproken?
◯ Waarom moeten de docenten op school juist wel of geen aandacht besteden aan de meertaligheid bij jou in de klas?
◯ Wat kunnen de gevolgen zijn van een verschil tussen de dominante taal in jouw klas en de taal die er op/door school wordt gesproken?
b Geef antwoord op de vraag die jij hebt gekozen.
• Maak gebruik van de informatie uit je onderzoek en de teksten en fragmenten van dit hoofdstuk.
• Zoek online naar extra informatie als dit nodig is.
• Schrijf de bronnen op die je wilt gebruiken, zodat jouw bronvermelding straks klopt.
a Kies een passende tekststructuur voor jouw beschouwing.
◯ voordelen-en-nadelenstructuur
◯ verschijnsel-en-verklaringsstructuur
◯ verschijnsel-en-besprekingsstructuur
b Breng de resultaten van je onderzoek (zie de opdracht Resultaten analyseren) en de informatie die je hebt verzameld (zie de opdracht Informatie verzamelen) samen in je beschouwing.
Vul het schrijfplan in.
• Houd je aan de tekststructuur die je hebt gekozen.
• Verdeel de informatie op een logische manier.
• Geef alle alinea's een functie.
• Bedenk een pakkende titel voor jouw tekst.
c Werk samen met een klasgenoot.
Licht je schrijfplan toe aan je klasgenoot.
• Beantwoord de vragen die je klasgenoot over jouw schrijfplan stelt.
• Schrijf de tips op die je van je klasgenoot krijgt voor jouw beschouwing.
Schrijf je beschouwing.
• Maak tijdens het schrijven gebruik van je schrijfplan.
• Houd tijdens het schrijven rekening met de tips van je klasgenoot uit de vorige opdracht.
• Houd tijdens het schrijven van jouw beschouwing rekening met de verbeterpunt(en) die je kreeg bij opdracht 25.
• Belicht in je tekst verschillende kanten van het onderwerp, maar trek geen conclusie.
• Vermeld de bronnen die je gebruikt hebt.
Ruil je tekst met de klasgenoot van wie je tips hebt gekregen. Kijk elkaars tekst na.
Hoe is jouw tekst beoordeeld?
• Mijn tekst belicht meerdere kanten van een onderwerp.
• Mijn tekst volgt een duidelijke structuur.
• Er is samenhang tussen de inleiding, het middenstuk en het slot van mijn tekst.
• Alle alinea's van mijn tekst hebben een functie.
• Mijn tekst eindigt met een samenvatting.
• Ik heb mijn bronnen volledig en op de juiste manier vermeld.
• Je kijkt terug op je werk.
a In dit hoofdstuk heb je veel gelezen, gehoord en geleerd over taal. Je hebt deze kennis toegepast in een onderzoek en kunt hierover een beschouwing schrijven. Kijk nu terug op de leerdoelen van het hoofdstuk. Oefen daarna verder op je eigen niveau.
Kijk terug naar de twee woordwebben die jij aan het begin van dit hoofdstuk hebt getekend bij opdracht 1.
Vul beide woordwebben aan met de nieuwe kennis die je in dit hoofdstuk hebt opgedaan.
b Heb jij de leerdoelen van dit hoofdstuk bereikt?
• Ik kan benodigde informatie verwerven, ordenen en structureren.
• Ik kan een product of bron beoordelen op relevantie, bruikbaarheid en betrouwbaarheid.
• Ik kan de hoofdpunten begrijpen van fragmenten over vertrouwde onderwerpen.
• Ik kan de inhoud van verschillende teksten en tekstdelen met elkaar vergelijken.
• Ik kan een oordeel geven over de waarde en betrouwbaarheid van informatie.
• Ik kan informatieve teksten lezen.
• Ik kan de hoofdgedachte van een tekst benoemen.
• Ik kan deelnemen aan gesprekken over verschillende onderwerpen.
• Ik kan open en gesloten vragen afwisselen om het gespreksdoel te bereiken.
• Ik kan een interview of gesprek voeren om informatie te verzamelen en te verwerken.
• Ik kan bronteksten gebruiken door te citeren en te parafraseren, en de bron vermelden.
• Ik kan zorgen voor samenhang tussen de alinea's en tussen inleiding, kern en slot.
• Ik kan beschouwende teksten schrijven.
VERDER OEFENEN?
Via Op niveau online kun je verder oefenen op jouw niveau. Kijk naar de smileys die je hebt gekozen en bepaal wat bij jou past:
Heb je vooral en gekozen? Doe dan de basisopdrachten. Heb je vooral en gekozen? Doe dan de plusopdrachten.
We hebben letters in ons DNA en in onze chromosomen. Zelfs een bloedgroep met één of twee letters. Het hele alfabet zit in ons. Taal zit in ons. Zo kunnen we uitdrukken wie we zijn, wat we denken en wat we voelen. Bovendien helpt taal ons om contact met anderen te maken en de wereld te begrijpen. Met Op niveau ontdek je het plezier, de kracht en de duizend-en-een mogelijkheden van taal.
Elk mens wil zo goed mogelijk uit de verf komen. Jezelf ontwikkelen tot wie je bent. Taal is daarin onmisbaar. In deze lesmethode ontdek je stap voor stap hoe taal je belevingswereld vergroot. Daarom is Nederlands in Op niveau niet in losse delen geknipt – van taalkennis tot persoonlijke vaardigheden – maar zien we het als een stevig vlechtwerk, dat je zelf creëert. Zo ervaar je het nut en de noodzaak van de lesstof. Van a tot z. Want ook jij bent taal.
Nynke Bottinga
Alette Fieggen
Alinde Haan
Geertje Plug