Gert Baas, Heleen Blok, Christina Divendal, Carine Ettema, Marcel den Hollander, Willemijn van Kreel
Vormgeving
Crius Group, Hulshout, België
Omslag
Eduardo Media, Stampersgat, Nederland
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 j° het Besluit van 23 augustus 1985, Stbl. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie (PRO), Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp (www.stichting-pro.nl).
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet) dient men zich tot de uitgever te wenden. Voor meer informatie over het gebruik van muziek, film en het maken van kopieën in het onderwijs zie www.auteursrechtenonderwijs.nl.
De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.
Deze uitgave is volledig CO2-neutraal geproduceerd. Het voor deze uitgave gebruikte papier is voorzien van het FSC®-keurmerk. Dit betekent dat de bosbouw op een verantwoorde wijze heeft plaatsgevonden.
Over ThiemeMeulenhoff
ThiemeMeulenhoff ontwikkelt slimme flexibele leeroplossingen met een persoonlijke aanpak. Voor elk niveau en elke manier van leren. Want niemand is hetzelfde.
We combineren onze kennis van content, leerontwerp en technologie, met onze energie voor vernieuwing. Om met en voor onderwijsprofessionals grenzen te verleggen. Zo zijn we samen de motor voor verandering in het primair, voortgezet en beroepsonderwijs.
Samen leren vernieuwen.
www.thiememeulenhoff.nl
ISBN 978 90 06 70177 7 Eerste druk, tweede oplage, 2024
Gespräche führen A2+ | Je kunt adequaat reageren in sociale contacten met doeltaalgebruikers.
Schulabschluss
Informatie over het schoolexamen gespreksvaardigheid
Als je Duits als examenvak hebt gekozen, doe je ook een schoolexamen gespreksvaardigheid. Dit schoolexamen bestaat uit ‘gesprekken voeren’ en ‘spreken’. Dat wil zeggen dat je een gesprek met je docent of met één of meer klasgenoten moet kunnen voeren of dat je voor de uitspraak een stukje tekst moet voorlezen. Hoe dit examen er precies uitziet, verschilt per school. Informeer bij je docent Duits wat je kunt verwachten. Zo weet je wat je moet voorbereiden, wanneer het examen plaatsvindt, hoelang het ongeveer duurt en hoe de spreekvaardigheid wordt beoordeeld. In dit hoofdstuk en de hoofdstukken 2 tot en met 5 oefen je met ‘gesprekken voeren’. In hoofdstuk 6 oefen je met het onderdeel ‘spreken’ voor dit schoolexamen.
Was hältst du von der Schule? Siehst du sie wie einen Ort, wo du viel lernen kannst oder gehst du nur in die Schule, um deine Freunde / Freundinnen zu treffen? Lehrer / Lehrerinnen, Lernstress und viele Hausaufgaben sind vielleicht nicht gerade das, was du unter einer guten Schulzeit verstehst. Klar! Auf jeden Fall rückt deine Abschlussprüfung aber immer näher! In diesem Kapitel lernst du Marie kennen. Sie kommt aus Deutschland und ist in die Niederlande umgezogen. Sie spricht kaum Niederländisch und ist seit vorigem Jahr neu in der Klasse. Eine Gelegenheit für dich, dein Deutsch zu verbessern! Du führst Gespräche mit ihr über die Schule. Auch bekommst du in diesem Kapitel Tipps, die dir weiterhelfen können, verständlich und passend in einem Gespräch zu reagieren.
Einleitung: Schülertest
TEST
Welcher Schülertyp bist du?
Hast du dich schon mal gefragt, welcher Schülertyp du bist? Bist du ein Streber / eine Streberin oder faulenzt du am liebsten? In diesem Test findest du die Antwort (und nimm sie bitte nicht zu ernst!).
1 Was denkst du, wenn der Wecker morgens klingelt?
A Oh, schnell aufstehen, sonst komme ich zu spät.
B Schon wieder Morgen?
C Und? Lass mich bitte schlafen!
2 Wie ist deine Schultasche gepackt?
A Alles nach Alphabet geordnet!
B Wie eine Schultasche halt gepackt ist.
C Schultasche?! Was ist das?
3 Was machst du, sobald du im Klassenzimmer bist?
A Ich lege sofort meine Bücher auf den Tisch.
B Ich begrüße meine Freunde.
C Ich schreibe schnell die Hausaufgaben ab.
4 Hast du schon mal die Schule geschwänzt (gespijbeld)?
A Nein, natürlich nicht! Ich gehe sogar krank zur Schule.
B Nicht so oft, aber jeder ist doch mal ‘krank‘?
C Ähm … ich glaube, ich fehle mindestens einmal die Woche.
A Beantworte die Fragen des Schülertests.
5 Was machst du im Unterricht?
A Aufpassen natürlich! Ich möchte alles gut mitkriegen.
B Den Stoff für die nächste Stunde lernen.
C An meinem Tisch wieder einschlafen.
6 Magst du deine Lehrer / Lehrerinnen?
A Sie sind meine Vorbilder!
B Die meisten sind ganz okay.
C Warum sollte ich?!
7 Was machst du bei Klassenarbeiten?
A Ich arbeite konzentriert.
B Ich schaue manchmal auf das Nachbarblatt.
C Ich benutze verschiedene Methoden zum Spicken.
8 Machst du immer deine Hausaufgaben?
A Natürlich! Wer macht das denn nicht?
B Naja – manchmal vergesse ich sie ja auch …
C Komisch, mein Hausaufgabenheft ist irgendwie leer …?
B Zähle, welcher Buchstabe (A, B oder C) am häufigsten bei deinen Antworten steht. Scanne den QR-Code und lies, welcher Schülertyp du bist! Achtung: Wenn zum Beispiel A und B gleich oft vorkommen, liegt die Wahrheit in der Mitte.
C Arbeitet zu zweit. Sprecht über eure Ergebnisse. Benutzt die Sprechblasen.
Ich bin ein / eine … Und du?
So kenne ich dich (gar nicht), weil …
2
Vokabeln
A Lies die Vokabelliste auf Seite 13.
B Übersetze die niederländischen Wörter ins Deutsche und trage sie in die Tabelle hinter den richtigen Buchstaben ein. Wenn du danach die nummerierten Kästchen zusammensetzt, entdeckst du, welches Fach in etwa 100 deutschen Schulen unterrichtet wird.
A excuus
B blokken (hard studeren)
C kluisje
D natuurlijk
E verplicht vak
F uitleggen
G mevrouw Gruber
H vermoeiend
I overschrijven
J rapportcijfers
K voldoende
L gemiddeld cijfer
3 Redemittel
Die Schule fängt an! Auf dem Schulhof triffst du die neue Schülerin Marie. Du kommst mit ihr ins Gespräch.
A Lies die Redemittel auf Seite 14.
B Führt zu zweit das Gespräch. Marie fängt das Gespräch an. Vergesst nicht, euch zu begrüßen und zu verabschieden. Wechselt danach die Rollen.
Marie Du
Vraag wat hij / zij van het nieuwe rooster vindt. Reageer en vraag ook naar haar mening.
Reageer. Vraag hoeveel lesuren ze heeft.
Reageer. Je verstaat niet wat ze zegt. Vraag om herhaling. Reageer en herhaal (langzaam) wat je hebt gezegd. Bedank en zeg dat je echt bijles Duits nodig hebt. Reageer en doe een voorstel. Zeg dat je niet kunt en geef een reden. Reageer en neem afscheid. Neem afscheid.
4 Gespräche führen: Schulfächer
Für Deutsch musst du die deutschen Namen für die Schulfächer lernen. Kennst du sie noch?
A Ordne die Buchstaben in die richtige Reihenfolge und schreibe das gesuchte Fach auf.
Der Großbuchstabe ist der Anfangsbuchstabe des gesuchten Wortes.
1 elioiBog
2 ieeChm
3 utshecD
4 Eilsgnch
5 ekruEdnd
6 hiscGchtee
7 kthemMaati
8 schnieäNderldi
9 tWiscthraf
10 zchrsöFansi
11 fnorktiIma
12 khysiP
B
Was hältst du von deinen Schulfächern? Sprich darüber mit einem Mitschüler / einer Mitschülerin mithilfe der Redemittel, der Sprechblasen und Aufgabe 4A. Jeder Schüler / jede Schülerin nennt mindestens fünf Fächer.
Welk vak vind je leuk?
Ik vind … leuk, maar …vind ik… En jij? Ja / Nee, ik ben goed in …
5 Gespräche führen: Prüfungen geklaut
(1) Es ist wie eine Szene aus einem Film: Schüler haben nachts in der Graf-Staufenberg-Realschule in Bamberg eingebrochen, sie haben Papiere gestohlen, darunter waren vor allem Prüfungsaufgaben in den Fächern Englisch, Latein und Deutsch.
(2) Die Einbrecher haben laut der Kriminalpolizei professionell und schnell gearbeitet, weil sie in kurzer Zeit mit einem Draht einen Tresor (kluis) im Büro des Direktors geknackt haben und danach die Aufgaben im Wald versteckt haben
Ik vind …leuk. En jij?
Ik vind… stom. Ben jij goed in …? Ik ben goed in …
(3) Die Kriminalpolizei hat nach einer Hausdurchsuchung festgestellt, dass die Schüler technische und digitale Spuren hinterlassen haben, die letztendlich zu vier 18-jährigen Jugendlichen geführt haben.
A Lies den Zeitungsbericht.
(4) Die Schüler haben sich mittlerweile vor Gericht verantwortet, das entschieden hat, dass die Jugendlichen für die besonders schwere Stra at eine Jugendstrafe von neun Monaten bekommen
B Führt zu zweit ein Gespräch über den Zeitungsbericht. Benutze dabei die Wörter oder Wortgruppen, die im Bericht unterstrichen sind. Einer / Eine stellt die Fragen, der / die andere antwortet. Benutzt kurze, einfache Sätze. Wechselt danach die Rollen. Lest zuerst den Tipp.
Sprich in kurzen, einfachen Sätzen
In een gesprek is het belangrijk om de aandacht van je gesprekspartner vast te houden en ervoor te zorgen dat hij of zij de draad van jouw verhaal niet kwijtraakt. Gebruik daarom korte, eenvoudige zinnen met herkenbare alledaagse woorden.
• ’Kort’ betekent dat je volledige zinnen maakt (en dus niet alleen maar met ‘ja’ of ‘nee’ antwoordt).
• ‘Herkenbare alledaagse woorden gebruiken’ betekent dat je geen ingewikkelde Nederlandse zinnen vertaalt, maar Duitse woorden gebruikt die je kent.
Dein Mitschüler / Deine Mitschülerin
Was ist passiert?
Wie ist es passiert?
Wie hat die Polizei den Fall gelöst (opgelost)?
Was waren die Folgen?
Du
An einer Realschule haben Schüler Prüfungsaufgaben gestohlen.
Sie …
Die Kriminalpolizei / Kripo …
Die Schüler haben …
C
Beurteilt euch gegenseitig mithilfe der Checkliste.
Checkliste
1 Is de opdracht goed uitgevoerd? ja nein
2 Is er alleen Duits gesproken? ja nein
3 Zijn de meeste woorden goed uitgesproken? ja nein
4 Zijn er korte, eenvoudige zinnen gebruikt? ja nein
6 Rätsel: Das Schuljahr wiederholen?
Wenn man in Deutschland in einem Schulfach Fünf steht, bekommen die Eltern eine Warnung (waarschuwing). Löse das Rätsel und entdecke, was die Eltern in ihrem Briefkasten finden.
Finde heraus, welcher Begriff nicht in die Reihe passt. Schreibe den / die Buchstaben hinter dem Begriff, in das jeweilige Kästchen unten. Benutze eventuell ein Wörterbuch oder das Internet.
Nach der Schule bist du bei deiner neuen Freundin Marie zu Hause. Dort triffst du ihre Mutter und hörst du, wie Marie sich mit ihrer Mutter über die Schule unterhält.
A Lies den Tipp.
Hör aktiv zu
Door in een gesprek actief te luisteren laat je je gesprekspartner weten dat je geïnteresseerd bent in hem of haar en dat je de boodschap begrepen hebt (of juist niet). Actief luisteren doe je door:
• kenbaar te maken dat je luistert. → Klar! / Selbstverständlich! / Echt? / Ach so! / Toll! / …
• kort samen te vatten wat de ander zegt. → Habe ich dich richtig verstanden, dass du … / …
• het stellen van vervolgvragen. → Kannst du ein Beispiel dafür geben? / …
• het stellen van W-vragen.
→ Was meinst du damit? / Warum hast du …? / …
B
Hör dir das Gespräch zwischen Marie und ihrer Mutter an. Wie du hier siehst, gibt es mehrere Möglichkeiten, aktiv zuzuhören. Kreuze mindestens fünf Wörter / Wortgruppen an, die Marie und ihre Mutter im Gespräch benutzen!
1 Habe ich dich richtig verstanden, dass du ...
2 Kannst du mir das bitte etwas näher erklären?
3 Toll!
4 Moment mal, hast du … gesagt?
5 Was meinst du damit?
6 Klar!
7 Selbstverständlich!
8 Genau!
9 Echt?
10 Ja, stimmt!
11 Unglaublich!
12 Wie bitte?!
13 Wirklich?
14 Was heißt ´geht so´?
C Bereite eine Diskussion zur folgenden Aussage vor: ‘Hausaufgaben sollen abgeschafft werden‘.
Suche ein Argument, das deine Meinung unterstützt. Benutze die Redemittel und eventuell das Internet. Schreibe Stichwörter auf.
D Setze dich mit drei anderen Mitschülern / Mitschülerinnen zusammen und führt eine Diskussion mithilfe eurer Stichwörter und der Hinweise. Jede Person spricht mindestens eine Minute und zeigt einmal, dass er / sie aktiv zuhört. Beurteilt euch gegenseitig mithilfe der Checkliste.
Hinweise:
Ich bin der Meinung, dass …
Damit bin ich (nicht) einverstanden, weil …
Was meinst du damit?
Genau! / Selbstverständlich! / Klar!
Checkliste
Schüler/in A Schüler/in B Schüler/in C
1 Is de opdracht goed uitgevoerd? ja nein ja nein ja nein
2 Is er alleen Duits gesproken? ja nein ja nein ja nein
3 Zijn de meeste woorden goed uitgesproken? ja nein ja nein ja nein
4 Zijn er korte, eenvoudige zinnen gebruikt? ja nein ja nein ja nein
5 Is er actief geluisterd? ja nein ja nein ja nein
8 Vokabeln
A Lies noch mal die Vokabelliste auf Seite 13. Übersetze die Sätze ins Niederländische.
1 Ich habe versucht, Hausaufgaben zu machen, aber es ist zu schwierig.
2 Von 14 Uhr bis 15 Uhr haben wir Unterricht im Computerraum.
3 Kim hat einen großen Rückstand, weil sie zu viel schwänzt.
4 Ich habe meistens keinen Bock auf Schule. Du?
B Übersetze die Sätze ins Deutsche.
1 “Dat zijn de kluisjes en dat is onze schoolbibliotheek“, zegt meneer Strauss.
2 De scholiere heeft voor Frans een tien. Geweldig!
3 Vanaf volgend jaar zitten deze jongeren op de havo.
4 Ik ben te laat! Ik moet een excuus meenemen.
9 Filmen: Das ist meine Schule!
Marie fährt in den Maiferien nach Deutschland, um ihre Großeltern in Köln zu besuchen. Sie möchten gerne wissen, wie es in niederländischen Schulen läuft.
Darum macht ihr einen kurzen Film.
A Scanne den QR-Code und sieh dir zur Vorbereitung auf euren Film das Video ‘Das ist meine Schule‘, in dem Julia und Mark ihre Schule vorstellen, an.
B Jetzt machst du zusammen mit drei Mitschülern / Mitschülerinnen selbst einen kurzen Film (3 – 5 Minuten), in dem ihr eure Schule vorstellt. Ihr dürft individuell einen Spickzettel mit maximal acht Stichwörtern dabeihaben.
C Seht euch gemeinsam in der Klasse alle Filme an und entscheidet, welche Gruppe den besten Film gedreht hat.
ABSCHLUSS
Gespräche führen A2+ | Kun je nu adequaat reageren in sociale contacten met doeltaalgebruikers?!
Claudia ist die jüngere Schwester von Marie. Sie geht noch in die Unterstufe (onderbouw). In der Mittagspause kommst du mit ihr ins Gespräch. Sie schaut sich gerade ihren neuen Stundenplan in Magister an.
Arbeitet zu viert. Führt ein Gespräch zwischen Claudia und dir. Du fängst an und benutzt die Sprechblasen. Claudia improvisiert mithilfe des Stundenplans. Die anderen zwei hören zu und beurteilen euch. Sprecht mindestens eine Minute miteinander. Danach wird gewechselt.
kleine pauze
middagpauze
Hoeveel lesuren heb je?
Kun je mij dat uitleggen?
Kapitel 4
Sorry, kun je dat herhalen?
Welk vak vind je het leukst?
Wat vind jij van je nieuwe rooster?
Van wanneer tot wanneer heb je dit vak?
Checkliste
Zullen we vanmiddag afspreken?
Schüler/in A Schüler/in B
1 Is de opdracht goed uitgevoerd? ja nein ja nein
2 Is er alleen Duits gesproken? ja nein ja nein
3 Zijn de meeste woorden goed uitgesproken? ja nein ja nein
4 Zijn er korte, eenvoudige zinnen gebruikt? ja nein ja nein
5 Is er actief geluisterd? ja nein ja nein
Lernecke
Vokabelliste
overschrijven abschreiben – schreibt ab –abgeschrieben beginnen anfangen – fängt an – hat angefangen vermoeiend anstrengend iets uit het hoofd leren etwas auswendig lernen geen zin in school hebben keinen Bock auf Schule haben de computerruimte der Computerraum, die Computerräume het excuus die Entschuldigung het succes der Erfolg uitleggen erklären het vak das Fach, die Fächer een vak laten vallen ein Fach abwählen klaar fertig
Voor Frans heb ik een tien! In Französisch habe ich eine Eins!
huiswerk maken Hausaufgaben machen meneer Strauss, mevrouw Gruber Herr Strauss, Frau Gruber de jongere, de jongeren der / die Jugendliche, die Jugendlichen geweldig klasse, prima, toll de klas die Klasse, die Klassen de mentor, de mentrix der Klassenlehrer, die Klassenlehrerin het klaslokaal das Klassenzimmer, die Klassenzimmer meestal, het meest meistens, am meisten meenemen mitnehmen – nimmt mit –mitgenommen natuurlijk natürlich het rapportcijfer die Note
het gemiddelde cijfer berekenen den Notendurchschnitt berechnen blokken (hard studeren) pauken het verplichte vak das Pflichtfach de toets halen die Prüfung bestehen het examen halen die Abschlussprüfung bestehen
op de havo zitten in / auf die Realschule gehen flink achterlopen einen großen Rückstand haben
de scholier, de scholiere der Schüler, die Schülerin het einddiploma der Schulabschluss de schoolbibliotheek die Schulbibliothek spijbelen schwänzen vanzelfsprekend selbstverständlich te laat zu spät
het kluisje der Spind, die Spinde van 8 uur tot 14 uur les hebben von 8 Uhr bis 14 Uhr Unterricht haben (niet) overgaan, (niet) bevorderd worden (nicht) versetzt werden proberen versuchen, probieren misschien vielleicht
het keuzevak das Wahlfach kiezen wählen
Van wanneer tot wanneer …?
Von wann bis wann …?
vanaf volgende week, vanaf volgend jaar ab nächster Woche, ab nächstem Jahr het rapport, het diploma das Zeugnis, die Zeugnisse voldoende ausreichend onvoldoende ungenügend
2 Vind je? Daar ben ik het niet mee eens. | Dat vind ik niet.
3 Hoeveel lesuren hebben jullie per week?
4 Sorry, kun je dat alsjeblieft herhalen?
5 Welk vak vind je het leukst?
6 Heb jij niet voor de toets Duits geleerd?
7 Mag je bij de presentatie een spiekbriefje erbij houden?
8 Ik heb echt nog bijles wiskunde nodig.
9 Super! Zullen we vanmiddag om 16 uur afspreken?
10 Ik moet vandaag nablijven, omdat ik er gisteren het eerste uur niet was.
Du sagst / Du fragst
1 Wie findest du deinen neuen Stundenplan?
2 Meinst du? Damit bin ich nicht einverstanden. | Das finde ich nicht.
3 Wie viele Unterrichtsstunden habt ihr pro Woche?
4 Entschuldigung, kannst du das bitte wiederholen?
5 Welches Fach magst du am liebsten?
6 Hast du nicht für die Deutscharbeit gelernt?
7 Darf man bei der Präsentation einen Spickzettel dabeihaben?
8 Ich brauche unbedingt noch Nachhilfe in Mathe.
9 Super! Wollen wir uns heute Nachmittag um 16 Uhr treffen?
10 Ich muss heute nachsitzen, weil ich gestern die erste Stunde gefehlt habe.
Du kannst antworten
Ich finde ihn total blöd, weil ich sehr lange Unterricht habe.
Kannst du mir das näher erklären?
Wir haben 32 Stunden pro Woche. Und ihr?
Klar! Soll ich etwas langsamer sprechen?
Ich mag Wirtschaft, aber Mathe finde ich total blöd.
Doch! Ich will eine gute Note bekommen.
Ja, bestimmt! Ich lerne sie aber nicht auswendig.
Soll ich dir helfen? Ich bin gut in Mathematik!
Das geht leider nicht, da habe ich keine Zeit.
Mist, das tut mir richtig leid.
Einstiegstest Sehen und Hören
Was kannst du schon, was weißt du schon?
Je gaat nu aan de slag met een luister- en een kijk-luister-opdracht om te ontdekken wat je voor de kijk- en luistertoets al kan. Met het resultaat van opdracht 2 kan je voor jezelf vaststellen:
• Wat je al kan en weet: dat is een belangrijke stap, zorg dat je dat niveau in elk geval vasthoudt!
• Waar je nog aan kan werken: gelukkig kan je in dit boek nog uitgebreid daarmee oefenen!
Voor deze instaptoets heb je ongeveer 25 minuten nodig.
Voordat je met deze opdracht begint, denk je in opdracht 1 eerst nog even na over het schoolexamen kijken en luisteren.
1 Test
A Kruis in de volgende tabel aan:
• Daar ben ik zeker van, als je denkt dat je iets al heel zeker weet of kunt.
• Daar ben ik bijna zeker van, als je denkt dat je iets al vrij zeker weet of kunt.
• Daar ben ik niet zeker van, als je denkt dat je iets waarschijnlijk nog niet weet of kunt.
• Dat weet ik helemaal niet, als je denkt dat je iets beslist nog niet weet of kunt. zeker bijna zeker niet zeker helemaal niet
1 Ik weet wat voor vragen ik kan verwachten.
2 Ik weet hoelang de luistertoets duurt.
3 Ik weet hoeveel vragen er ongeveer bij het luisteren en bij het kijken worden gesteld.
4 Ik weet in welke taal de vragen worden geformuleerd.
5 Ik weet hoe de luistertoets is opgebouwd.
6 Ik kan me bij het luisteren goed concentreren.
7 Ik weet waar ik een fout antwoord aan kan herkennen.
8 Ik weet wat ik moet doen als ik over een bepaald antwoord twijfel.
9 Ik kan over het algemeen herkennen waar een luisterfragment over gaat.
10 Ik weet hoe goed ik in luistertoetsen ben.
B Schrijf nu op welk cijfer jij volgens jou bij de luistertoets zou moeten kunnen halen:
2 Diagnostische Seh- und Hörprüfung
A Hör dir das Interview mit Stephan über seine Fußreise nach Tibet an und kreuze die richtigen Antworten an.
Zunächst gibt es eine Einleitung, zu dieser Einleitung wird noch keine Frage gestellt.
1 Wat zegt Stephan in dit fragment?
A Hij had genoeg geld achter de hand.
B Hij vond zijn baan nogal saai.
C Zijn klanten gingen mooie reizen maken.
2 Wat wordt er in dit fragment duidelijk?
A De voorbereiding op de reis was niet optimaal.
B Stephan vierde vanwege zijn angst eerst nog een feestje.
C Stephan werd pas laat echt enthousiast over zijn idee.
3 Wat maakte Stephan op de eerste avond van zijn reis mee?
A Hij droomde over een wereldreis.
B Hij kreeg alleen een maaltijd en moest daarna zijn tent opzetten.
C Hij mocht gratis in een hotel slapen.
4 Wat zegt Stephan over Roemenië?
A De criminaliteit is daar erg hoog.
B De gastvrijheid heeft hem verrast.
C De reis duurde vier maanden vanwege de slechte wegen.
5 Wat zegt Stephan over zijn betaalde werk in Turkije?
A Hij heeft daar veel verschillende betaalde banen gehad.
B Niet alle werkzaamheden waren bedoeld om serieus geld te verdienen.
C Voor zijn werk daar kreeg hij gratis onderdak en eten.
6 Waarom heeft Stephan niet de hele weg naar Tibet wandelend afgelegd?
A Hij reisde illegaal door Iran en moest dus snel weg.
B In Iran was dat door formaliteiten onmogelijk.
C In Iran wilde hij ook nog toeristische attracties bezoeken.
7 Waarom viel de aankomst in Tibet hem tegen?
A De reis had al veel te lang geduurd.
B Het reizen vond hij inmiddels belangrijker dan het doel.
C Hij was in een reisgezelschap met verwende mensen beland.
B Aktiviere den QR-Code, sieh dir die Sendung ‘50.000 Euro Schulden! Wie ist es, kaufsüchtig zu sein?‘ an und kreuze die richtigen Antworten an.
Achtung! Es gibt keine Pausen. Beantworte genau die Fragen, die auch im Video (14 Minuten) mit einem # angezeigt werden. Lies trotzdem vorher alle Fragen schon einmal durch.
1 Warum hat Mara weiter geshoppt, obwohl kein Geld mehr auf dem Konto war?
A Weil das Shoppen durch ein negatives Selbstwertgefühl bedingt wurde.
B Weil ihre Familie ihr mit ihren Finanzen geholfen hat, war das Geld noch kein Problem.
C Weil sie gerne in Modesachen mit ihren Freundinnen mithalten wollte.
2 Hatte Mara wirklich vor, ihre Schulden jemals zurückzuzahlen?
A Auf diese Frage antwortet sie lieber nicht.
B Ja, weil sie ihr Kaufverhalten unbedingt ändern wollte.
C Nein, weil sie psychisch krank war.
3 Ist es für Manuel nicht peinlich, wieder bei Mama zu wohnen?
A Gegenüber seinen Freunden ist es das manchmal schon.
B Ja, er will möglichst schnell wieder ausziehen.
C Überhaupt nicht, weil er das Leben im Familienkreis genießt.
4 Wie sieht es in Manuels Schränken aus?
A Alles ist sorgfältig eingeteilt.
B Nur für die Fernsehreportage hat er die Schränke am Tag vorher ausgemistet.
C Sie sind vollgestopft mit Kleidungsstücken, die er gar nicht braucht.
5 Hat Manuels Frau nicht gemerkt, dass er über seine Verhältnisse gelebt hat?
A Er hat Konflikte vermieden, indem er nicht mit der Wahrheit herausrückte.
B Immer wenn sie sich über Geld gestritten haben, hat er ihr die Schuld gegeben.
C Sie hat sich einfach niemals um die Finanzen gekümmert.
6 War Manuels Unfall nicht einfach eine Ausrede für sein Kaufverhalten?
A Ja, weil der Unfall im Grunde nichts mit seiner Kaufsucht zu tun hatte.
B Nein, weil er einfach zu viel Geld von der Versicherung bekommen hatte.
C Nein, weil er so die fehlenden glücklichen Erinnerungen ausgleichen wollte.
7 Wollte Manuel damals mit dem Kauf eines Audis nur angeben?
A Ja, weil seine Freunde auch teure Autos gekauft haben.
B Nein, seine Psyche hat ihn dazu gezwungen.
C Wenn er kein Auto gehabt hätte, wäre er Alkoholiker geworden.
8 Kann man einem ehemaligen Kaufsüchtigen in Sachen Finanzen vertrauen?
A Ja, weil er selbst auch erfahren hat, wie man die Probleme löst.
B Ja, weil er selbst auch noch unter der Aufsicht eines Finanzberaters steht.
C Nein, weil man ja nicht weiß, ob man so einem Menschen sein Geld anvertrauen kann.
9 Wie fühlt sich Manuel im Einkaufszentrum?
A Er findet es nach wie vor schwierig.
B Es ist für ihn kein Problem mehr, weil er mit Verstand einkauft.
C Wie sich ein Alkoholiker im Schnapsladen fühlt.
10 War die Kaufsucht für Manuel Fluch oder Segen?
A Einerseits war sie das schon, andererseits aber auch nicht.
B Ein Fluch, weil es sehr schwer war, aus dieser Situation herauszukommen.
C Ein Segen, weil er sonst nicht so erfolgreich geworden wäre, wie er jetzt ist.
C Korrigiere jetzt deine Lösungen. Scanne dazu den QR-Code.
Hast du 17 Punkte?
Hast du 15 oder 16 Punkte?
Hast du 14 Punkte?
Hast du 13 Punkte?
Hast du 12 Punkte?
Hast du 10 oder 11 Punkte?
Hast du 9 oder weniger Punkte?
Meine Note ist:
Dann hast du die Note 10!
Dann hast du ungefähr die Note 9.
Dann hast du ungefähr die Note 8.
Dann hast du ungefähr die Note 7.
Dann hast du ungefähr die Note 6.
Dann hast du eine beinah genügende Note.
Dann hast du jetzt eine Note unter 5, aber du kannst die kommende Zeit noch genug üben.
Stars 12
Hören B1 | Je kunt aangeven welke informatie relevant is, gegeven een vaststaande behoefte.
Schulabschluss
Informatie over het schoolexamen luistervaardigheid
In het schoolexamen wordt je kijk- en luistervaardigheid getoetst. De kans is groot dat jouw school kiest voor een kijk- en luistertoets van het Cito in de maand januari.
De kijk- en luistertoets Duits van het Cito duurt ongeveer 60 minuten. De opgaven zijn deels in het Nederlands, deels in het Duits.
Het eerste toetsonderdeel bestaat uit een aantal audiodelen (gesprekken, lezingen) met meestal meerkeuzevragen. Na elk fragment beantwoord je meteen de meerkeuzevraag.
Het tweede onderdeel bestaat uit een aantal videodelen en werkt verder net zoals het eerste onderdeel.
Wann ist man eigentlich ein ‘Star‘? Muss man dann ganz berühmt sein oder kann man auch als Star bezeichnet werden, wenn man etwas Besonderes leistet? In diesem Kapitel erfährst du mehr über verschiedene deutsche Stars, manche weltberühmt, andere eher ziemlich unbekannt. Ihre Leistungen sind aber alle beeindruckend. Du übst vor allem mit Multiple-Choice-Fragen und du bekommst einige Tipps, um diese Fragen besser beantworten zu können.
Am Ende dieses Kapitels machst du eine Abschlussprüfung, damit du weißt, wie gut du schon auf die Seh- und Hörprüfung vorbereitet bist. Und bist du soweit, mehr über die deutschen Stars zu erfahren?
Na, dann geht‘s los, hinein in die Welt der Stars!
1 Einleitung: Musikquiz
Bestimmt kennst du einige bekannte deutsche Lieder. In diesem Quiz wirst du deine (deutschen) Musikkenntnisse überprüfen.
Arbeitet zu viert. Hört euch die acht Musikfragmente an und schreibt die Namen der Songs auf. Achtung!! Bei Nummer acht müsst ihr den Familiennamen des Komponisten aufschreiben. Welche Gruppe hat die meisten Songs richtig erraten?
Achtung! Es gibt keine Leerzeichen zwischen den verschiedenen Wörtern.
2 Vokabeln
A Schau dir die 'Vokabelliste Kapitel 12' auf Seite 307 an und lies die Beispielsätze.
B Übersetze folgende Sätze aus dem Deutschen ins Niederländische.
1 Der Anwalt kennt weder die Forderung noch das Gesetz.
2 Der Promi muss die Herausforderung irgendwie gestalten.
3 Die Kreuzfahrt ist dem Mann zum Verhängnis geworden.
4 Sein guter Ruf ist ja sehr wichtig bei dem Verfahren.
5 Die Schauspieler kaufen tatsächlich hemmungslos neuen Schmuck.
Hören: Die deutschen Kardashians
Du hörst gleich ein paar Fragmente über die Familie Ochsenknecht. Diese Familie ist aus der deutschen Medienlandschaft kaum wegzudenken. Natascha Ochsenknecht sowie ihre Kinder Jimi Blue, Wilson Gonzalez und Cheyenne Savannah haben ihre eigene Reality-Serie im Stile von ‘Keeping up with the Kardashians‘. Im Interview spricht Tochter Cheyenne Savannah über ihre Familie und ihre Beziehung zu Nino, mit dem sie vor einem Jahr die gemeinsame Tochter Mavie bekam. Aber auch die Schattenseiten der Berühmtheit thematisiert sie offen.
A Lies zuerst den Tipp.
Wie beantworte ich Multiple-Choice-Fragen? Sofort antworten!
• Kies meteen je antwoord. Laat dus geen antwoorden open met het idee dat je er aan het einde van de toets naar kijkt. Je eerste idee is meestal het beste.
• Heb je echt geen idee? Kruis in elk geval een antwoord aan. Gok meteen op het meest logische antwoord. Je hebt de pauze echt hard nodig om je op het volgende fragment voor te bereiden.
B Hör dir das Interview mit Cheyenne Savannah an. Schreibe nach dem Fragment sofort deine Lösung auf. In jeder Pause wird nämlich schon nach drei Sekunden die richtige Lösung genannt und erklärt. Danach hast du noch 15 Sekunden, um die nächste Aufgabe durchzulesen.
1 Wat hoopt Cheyenne met de reality-serie te bereiken?
Ze hoopt, dat ...
A haar familie veel geld aan het programma verdient.
B mensen haar familie anders gaan zien.
C veel mensen het programma leuk vinden.
2 Welke uitspraak doet Cheyenne in dit fragment over haar familie?
A Als de camera’s draaien willen ze geen ruzie maken.
B Er is vaak ruzie tussen verschillende familieleden.
C Ze doen zich niet anders voor dan hoe ze in werkelijkheid zijn.
3 Wat zegt Cheyenne over de nare berichten die ze krijgt?
A Die raakten haar vroeger harder dan nu.
B Mensen die deze berichten posten, overtreden de wet.
C Ze probeert de berichten niet te lezen.
4 Waarom schrijven mensen Cheyenne volgens haarzelf nare berichten?
Deze mensen ...
A vinden Cheyenne onaardig.
B zijn jaloers op haar roem.
C zijn ontevreden met zichzelf.
5 Wat zegt Cheyenne hier over haar eigen gezin?
A Door alle drukte heeft ze maar weinig tijd voor haar dochter.
B Met wat hulp van buitenaf blijft er ook genoeg tijd voor Cheyenne en haar partner over.
C Zonder haar moeder zou ze het niet redden.
4 Spiel: Wer bin ich?
Spielt zusammen das Spiel ‘Wer bin ich?‘ auf Deutsch. Spielt das Spiel in Vierergruppen.
Die Spielregeln:
1 Ihr müsst eine bekannte Person erraten. Bevor es losgeht, denkt jeder Spieler / jede Spielerin sich eine Person aus. Es soll sich dabei um eine bekannte Person handeln, die eure Mitspieler / Mitspielerinnen auch kennen.
2 Alle Personen schreiben die Namen der Personen auf einen Zettel, aber so, dass die Mitspieler / Mitspielerinnen den Namen nicht lesen können. Dann tauscht ihr die Zettel. Ihr klebt den Zettel, den ihr bekommen habt, auf eure Stirn (ohne den Namen zu lesen).
Der jüngste Spieler / die jüngste Spielerin stellt die erste Frage. Zum Beispiel: ‘Bin ich ein Mann?‘ Ihr dürft nur Fragen stellen, die mit ‘ja‘ oder ‘nein‘ beantwortet werden können.
Weitere Fragen können zum Beispiel sein:
Bin ich blond?
Bin ich ein Sänger / eine Sängerin?
– Bin ich älter oder jünger als 30?
Nach jeder Frage ist der nächste Schüler / die nächste Schülerin an der Reihe, um eine Frage zu stellen. Der Schüler / die Schülerin, der / die den Namen auf seinem / ihrem Zettel erraten hat, gewinnt das Spiel.
5 Sehen: Mit YouTube zum Millionär
Erfolgreich mit YouTube - und einer außergewöhnlichen Idee. Fünf Deutsche haben das geschafft, wovon viele träumen: Sie machen ihr Hobby zum Beruf und verdienen mit verrückten Videos ihren Lebensunterhalt. Doch wie viel ist das eigentlich?
Scanne den QR-Code, sieh dir den Film an und beantworte die Fragen.
Es gibt keine Pausen zwischen den Fragmenten. Auch die Zahlen werden nicht genannt.
1 Was ist das Besondere an den Videos von Varion?
A Er filmt alle Videos selbst.
B Er hat schon Erfahrungen als Schauspieler gemacht.
C Er übernimmt selbst alle Rollen.
2 Worum geht es in den Videos von Varion?
Sie handeln von ...
A lebensechten Situationen.
B Situationen, die Varion selbst erlebt hat.
C Themen, die ihn am meisten interessieren.
3 Welchen Tipp gibt Varion seinem Publikum in Bezug auf das Drehen von Videos?
Man muss ...
A einen guten Manager suchen.
B damit rechnen, dass es wahrscheinlich nicht klappt.
C sich wirklich Mühe geben.
4 Was sagt Jasmin über ihre Arbeit?
Sie ist ...
A entstanden, als sie mit ihrem Freund nach Australien zog.
B schon ziemlich anstrengend.
C vor allem ein Hobby.
5 Wie viel Geld verdient Jasmin eigentlich?
Das sagt sie nicht genau, aber ...
A sie glaubt, dass sie in Zukunft noch mehr verdienen wird.
B sie leiht ab und zu noch Geld von ihren Eltern.
C sie verdient genug, um schön davon leben zu können.
6 Warum ist Simon noch kein Millionär?
Weil ...
A er das verdiente Geld für ein Studio braucht.
B er seinen Mitarbeitern viel bezahlt.
C sein YouTube-Kanal noch nicht so viele Folger hat.
7 Was ist laut Kim Lianne wichtig im Leben?
Es ist wichtig, dass ...
A man etwas für andere Menschen tut.
B man Spaß hat.
C man viel Geld verdient.
8 Wie ist Gil auf die Idee seines YouTube-Kanals gekommen?
A Er bemerkte, dass viele Menschen an seinem Video aus Thailand interessiert waren.
B Er wollte schon immer versuchen, Eis aus einem Big Mac zu machen.
C Seine Freunde sagten ihm, dass er etwas mit seinen Händen machen musste.
Vokabeln
Lies noch mal die 'Vokabelliste Kapitel 12' auf Seite 38. Übersetze die folgenden Wörter zuerst ins Niederländische. Suche danach die Übersetzungen im Worträtsel und streiche sie durch.
Beantworte die Frage, die du mit den übriggebliebenen Buchstaben bilden kannst.
1 der Anwalt
2 anspruchsvoll
3 tatsächlich
4 aufwendig
5 gerade
6 mittlerweile
7 gestalten
8 ja
9 verrückt
10 denn
11 sondern
12 die Forderung
13 erleben
14 blöd
15 das Gesetz
16 schick
17 während 18 deshalb
Frage:
Antwort:
7 Dogs of Berlin
Mit ‘Dogs Of Berlin‘ feierte die zweite deutsche Netflix-Serie – nach ‘Dark‘ – ihre Premiere. In einem Interview spricht Regisseur und Autor Christian Alvart über ‘sein Baby‘ und die Zusammenarbeit mit einem experimentierfreudigen Streamingdienst.
Hör dir das Interview mit Christian Alvart an und kreuze ‘richtig‘ oder ‘falsch‘ an. R F
1 Christian hat Angst, dass seine Serie vom Publikum nicht geschätzt wird.
2 Es ist für Christian am wichtigsten, dass seine Filme und Serien ihm selbst gefallen.
3 Als Regisseur für eine Netflix-Serie kann man genau das machen, was man will.
4 Es hat, im Vergleich zu anderen Serien, viel Zeit gekostet, ‘Dogs of Berlin‘ zu drehen.
5 In Berlin vermischen verschiedene Kulturen sich ganz gut.
6 Christian wollte nicht, dass ein Berliner Clan sich in der Serie erkennt.
ABSCHLUSS
Hören B1 | Kun je nu aangeven welke informatie relevant is, gegeven een vaststaande behoefte?
Julia Koschitz ist eine deutsche Schauspielerin. In einem Interview erzählt sie über die Besetzung beim Fernsehen und den Unterschied zum Theater.
Hör dir das Interview an und kreuze die richtigen Antworten an. Du hörst zuerst eine Einleitung, zu dieser Einleitung gibt es noch keine Frage.
1 Was sagt Julia über die Castings?
A Sie bereitet sich zwar vor, hofft aber, dass der Regisseur ihr Hinweise gibt.
B Sie hat ihre eigene Idee über die Rolle, steht aber offen für andere Meinungen.
C Sie lernt den Text mittelmäßig, weil man beim Casting manchmal improvisieren muss.
2 Was sagt Julia über den Glücksfaktor bei ihren Castings?
A Julia hat noch nie bei einem Casting Glück gehabt.
B Man braucht schon ein wenig Glück in dieser Branche.
C Wenn man sehr talentiert ist, ist Glück nicht sehr wichtig.
3 Was sagt Julia über ihre Erfahrungen am Theater?
A Die besten Schauspieler haben am Theater angefangen.
B Fernsehen gefällt ihr besser als das Theater.
C Sie hat bemerkt, dass es große Unterschiede zwischen Theater und Film gibt.
4 Was ist der Unterschied zwischen einem Vorsprechen am Theater und einem Fernsehcasting?
A Am Theater kann Julia sich länger darauf vorbereiten.
B Bei einem Fernsehcasting fühlt Julia mehr Stress.
C Es gibt keinen Unterschied.
5 Was sagt Julia über die Frauen in der Schauspielbranche?
A Die Frauen finden es schwierig, über ihre Gefühle zu sprechen.
B Es ist schwierig für sie, weil die Schauspielbranche von Männern dominiert wird.
C Viele von ihnen träumen schon seit der Kindheit von einer Karriere in der Filmwelt.
6 Was bedeutet Erfolg für Julia?
Erfolg bedeutet, dass ...
A eine Szene sehr gut gelingt.
B sie sehr viele Filmangebote bekommt.
C viele Menschen ihre Filme sehen.
7 Was sagt Julia über die deutsche Film- und Fernsehlandschaft?
A Julia hofft, dass es mehr Dilemmas im Fernsehen geben wird.
B Julia langweilt sich oft, wenn sie sich einen deutschen Film ansieht.
C Sie sollte mehr komplizierte Charaktere und Filmarten hervorbringen.
Kontrolliere deine Antworten mithilfe des QR-Codes.
0-2 Antworten richtig: ungenügend
3 Antworten richtig: mangelhaft
4 Antworten richtig: ausreichend
5 Antworten richtig: befriedigend
6 Antworten richtig: gut
7 Antworten richtig: sehr gut
Wie viele richtige Antworten hast du? Mein Ergebnis ist
ZugSpitze is dé methode Duits waarmee uw leerlingen op een leuke en uitdagende manier de Duitse taal snel onder de knie krijgen. Leerlingen werken met ZugSpitze stap voor stap heel gericht toe naar concrete leerdoelen, waardoor ze snel het vertrouwen krijgen iets te kunnen. Het ERK vormt de rode draad van de onderbouw tot en met de bovenbouw. Hierdoor worden leerlingen ook meteen voorbereid op de Goethe-examens A1 tot en met B2.
