DIT BOEK IS VAN:
PRAKTIJKBOEK 1 VMBO
BEELDENDE VORMGEVING VOOR DE ONDERBOUW
PRAKTIJKBOEK 1 VMBO
BEELDENDE VORMGEVING VOOR DE ONDERBOUW M a ri na Lankeste r Fe mke Noorl ander -Koek koek A n nel ot So m b o gaard Vincent van Wo e rkom
Arti Beeldende vormgeving bestaat uit: vmbo
vmbo-t/hv
praktijkboek 1 vmbo praktijkboek 2 vmbo
kunstboek vmbo-t/hv praktijkboek vmbo-t/hv Docentenondersteuning via www.arti-online.nl
vormgeving
Ontwerpbureau Neo, Velp
beeldresearch
Zwiebelfisch beeld & tekst, Arnhem
Illustratieverantwoording technisch tekenwerk
Erwin Suvaal, Rotterdam; Zwiebelfisch beeld & tekst, Arnhem
vrije tekeningen
Annelot Sombogaard, Heelsum
Over ThiemeMeulenhoff ThiemeMeulenhoff is dé educatieve mediaspecialist en levert educatieve oplossingen voor het Primair Onderwijs, Voortgezet Onderwijs, Middelbaar Beroepsonderwijs en Hoger Onderwijs. Deze oplossingen worden ontwikkeld in nauwe samenwerking met de onderwijsmarkt en dragen bij aan verbeterde leeropbrengsten en individuele talentontwikkeling. ThiemeMeulenhoff haalt het beste uit élke leerling. Meer informatie over ThiemeMeulenhoff en een overzicht van onze educatieve oplossingen: www.thiememeulenhoff.nl of via de Klantenservice 088 800 20 15 ISBN 978 90 06 48427 4 Eerste druk, zevende oplage, 2013 © ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2008 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 j° het Besluit van 23 augustus 1985, Stbl. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie (PRO), Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp (www.stichting-pro.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet) dient men zich tot de uitgever te wenden. Voor meer informatie over het gebruik van muziek, film en het maken van kopieën in het onderwijs zie www.auteursrechtenonderwijs.nl. De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.
Deze uitgave is voorzien van het FSC®-keurmerk. Dit betekent dat de bosbouw voor het gebruikte papier op een verantwoorde wijze heeft plaatsgevonden.
Inhoudsopgave Zo werk je met dit boek
4
Goed idee! Wat zegt het je?
6 11
1] Koppie koppie • Portret 1 Lijkt het een beetje? 2 Meer over portretten
15 16 18
Opdrachten 3 Kijk eens 4 2D Dit ben ik ook 5 3D De kop laat zien 6 BV Stukje voor stukje 7 Tot slot
20 22 27 31 35
2] Onder dak • Architectuur 1 Een dak boven je hoofd 2 Van ontwerp tot museum
37 38 40
Opdrachten 3 Kijk eens 4 2D Een fantastisch droomhuis 5 3D Een tent om in te wonen 6 BV Hangplek 7 Tot slot
42 44 48 51 56
3] Dooie boel • Stilleven 1 Dingen mooi bij elkaar 2 Dingen een plek geven
59 60 62
Opdrachten 3 Kijk eens 4 2D Aan tafel! 5 3D Mooi afval 6 BV Griezelen 7 Tot slot
64 66 70 73 78
4] Kort & krachtig Begrippen
80
1 Lijn 2 Vorm 3 Kleur 4 Compositie 5 Licht 6 Ruimte 7 Textuur
102 104 106 111 117 120 122 125
Register
127
Zo werk je Met dit boek Dit is jouw praktijkboek voor Arti Beeldende Vormgeving voor jaar 1. Hierin staan opdrachten die je in de les gaat maken.
In dit boek staan de volgende hoofdstukken: 1 Koppie koppie 2 Onder dak 3 Dooie boel 4 Kort & krachtig Begrippen
Hoofdstuk 1 tot en met 3 Hoofdstuk 1 tot en met 3 gaan over de thema’s Portret, Architectuur en Stilleven. Hoofdstuk 4 bestaat uit korte opdrachten en in Begrippen worden moeilijke woorden uitgelegd. In de paragraaf Goed idee! oefen je hoe je op ideeën komt en hoe je die kunt vasthouden. In de paragraaf Wat zegt het je? ontdek je waarom een werk je wel of niet aanspreekt. Je docent geeft aan of je deze twee paragrafen doet of niet. In hoofdstuk 1, 2 en 3 vind je steeds de volgende onderdelen:
Lezen In de eerste twee paragrafen lees je over het thema.
Belangrijke woorden staan op een gekleurd vlak.
Kijken In Kijk eens ga je goed naar kunstwerken kijken.
Doen Dan zijn er drie doe-opdrachten waarmee je zelf aan de slag gaat.
2d 3d bv 4
In de 2D-opdracht maak je een vlak werkstuk. Je gaat bijvoorbeeld tekenen of schilderen.
In de 3D-opdracht maak je een ruimtelijk werkstuk. Dat is een werkstuk waar je omheen kunt lopen en dat ruimte inneemt. Je gaat bijvoorbeeld kleien of met hout werken.
In de BV-opdracht maak je een werkstuk dat plat is én ruimte inneemt. Het kan zijn dat je bijvoorbeeld een kastje maakt waar je een zelfgemaakte poster in hangt.
In de opdrachten kom je de volgende dingen in dezelfde volgorde tegen:
Wat ga je doen Je begint met een tekstje over de opdracht. Daaronder lees je wat je gaat maken.
Voorbereiden Als je weet wat je gaat doen, ga je je eerst voorbereiden.
Waar moet jouw werkstuk aan voldoen Hier lees je waar je docent op gaat letten.
In een gekleurd vlak staan de belangrijkste punten opgesomd.
Aan de slag En dan ga je aan de slag. In verschillende stappen 1
2
3 maak je je werkstuk.
Tussendoor laat je dingen aan je docent zien. Die kan dan zeggen of je goed bezig bent. Als dat zo is, krijg je akkoord. Zo niet, dan overleg je met je docent wat nog beter kan.
Check Voordat je docent je werkstuk beoordeelt, kun je je werkstuk ook zelf beoordelen. Daarvoor geef je antwoord op verschillende vragen. Hoe meer bolletjes je inkleurt, hoe tevredener je bent. o o o o o o o o o o o o o
Terugkijken Tot slot is de opdracht waarmee je het thema afsluit. Je kijkt dan terug op wat je gedaan hebt. Dan maak je bijvoorbeeld een tentoonstelling van alle werkstukken in de klas. Deze opdracht wordt beoordeeld door je docent.
BEOORDELING DOOR
JE DOCENT ...
Cijfer / omschrijving
hoofdstuk werkte ... van hoe je aan dit ... van je werkstukken Opmerkingen:
Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 4 Kort & krachtig bestaat uit twintig korte opdrachten. Je kunt die opdrachten maken als je nog tijd over hebt. Of misschien zegt je docent wel welke opdrachten je uit dit hoofdstuk mag maken.
Begrippen In het laatste hoofdstuk Begrippen staan moeilijke woorden en begrippen over beeldende vormgeving uitgelegd. Altijd handig als je niet weet wat iets betekent. Veel plezier met het werken in dit boek! De auteurs
5
goed idee! Ken je dat? Je krijgt een opdracht en denkt: ‘Wat moet ik hier nou mee?’ Toch moet je een werkstuk maken en daar heb je een idee voor nodig. Dat idee krijg je vaak al na het lezen van de opdracht. Dat idee wil je dan ook meteen gaan uitwerken. Maar je kunt beter eerst nog meer ideeën bedenken. Die ideeën zijn vaak beter dan je eerste idee.
Hoe krijg je meer ideeën? Dat kan in vier stappen: Stap 1: Lees de opdracht goed. Stap 2: Bedenk ideeën en schrijf ze op. Stap 3: Kies het beste idee. Stap 4: Maak je werkstuk.
Stap 1 Lees de opdracht Wat moet ik gaan doen en waar let de docent op? Lees eerst goed de opdracht. Wat moet je doen? Soms mag je veel zelf bepalen, maar soms moet je met veel rekening houden. Bijvoorbeeld met het kleurgebruik of bepaalde materialen. En waar let je docent straks op als je werkstuk klaar is? Besteed daar veel aandacht aan. Je kunt ook kijken hoe anderen de opdracht hebben gedaan.
Lees de opdracht goed en doe onderzoek. Dan gaat de opdracht beter.
Stap 2 Bedenk ideeën en teken ze Alle ideeën zijn belangrijk! Het is belangrijk dat je in het begin zoveel mogelijk ideeën bedenkt. Denk eens verder door op een idee. En praat met je docent of met vrienden over je ideeën. Dan kom je van het ene idee op het andere. In het begin is geen enkel idee gek! Schrijf en teken dus al je ideeën op een schetsblad.
Teken of schrijf alle ideeën op, hoe onbelangrijk ze ook lijken!
Stap 3 Kies het beste idee Van drie naar één! Omcirkel op het schetsblad de beste drie ideeën. Bespreek deze drie ideeën met je docent. Soms ontstaat uit twee ideeën een nieuw idee.
Het laatste idee kan ontstaan zijn uit verschillende ideeën.
Stap 4 Maak het werkstuk En nu het werkstuk zelf! Soms is het handig om van je idee een werktekening te maken. Maar je kunt ook direct aan het werkstuk beginnen. Tijdens het werken zal waarschijnlijk je idee over het ontwerp veranderen. Doe dat gewoon, je werkstuk kan dan steeds beter worden!
6
Schetsblad van een leerling bij de opdracht Een fantastisch droomhuis
Een werktekening
7
Hoe onthoud je ideeën? Op welke manieren kun je je ideeën tekenen en opschrijven?
1 Een schetsblad Je kunt je ideeën schetsen op een schetsblad. Schrijf er ook woorden bij. Op bladzijde 7 staat een voorbeeld. Maar je kunt ook een mindmap of een moodboard maken. Hieronder staat hoe je dat doet.
2 Een mindmap maken Een mindmap is een soort landkaart van je ideeën en gedachten.
Een mindmap
Je maakt een mindmap als volgt: • Leg een vel papier in de breedte voor je en teken in het midden een cirkel. • Schrijf hierin met hoofdletters de titel van de opdracht. • Aan welke woorden denk je bij de opdracht? Schrijf alle woorden die je bedenkt op. • Zet woorden die met elkaar te maken hebben bij elkaar, op een soort eilandje. • Trek een lijn tussen eilanden die iets met elkaar te maken hebben. Met de dikte of de kleur van de lijnen geef je aan hoe belangrijk die band is. • Is een woord belangrijk? Schrijf het dan extra groot, geef het een felle kleur of onderstreep het. Is een woord minder belangrijk, schrijf het dan met kleine of dunne letters. Je krijgt zo een persoonlijke landkaart van al jouw ideeën bij de opdracht.
3 Een moodboard maken Een moodboard (sfeerblad) is een collage van al je ideeën, je gedachten en je gevoelens. Een moodboard maak je op de computer of met papier, een schaar en lijm. Met een moodboard kun je de sfeer, kleuren, materialen en uitstraling van je werkstuk laten zien, nog voordat je het gemaakt hebt. Op internet vind je veel voorbeelden. Een moodboard
8
Opdracht 1 Een schetsblad Teken op dit schetsblad vier voorwerpen die in jouw leven erg belangrijk zijn. Schrijf bij elk voorwerp op waarom het zo belangrijk is. Zeg iets over het materiaal, de kleur en de textuur. Schrijf op wat ongeveer de maten en het gewicht zijn. Noem andere speciale dingen over het voorwerp (bijvoorbeeld van wie heb je het gekregen, waar heb je het gekocht enzovoort).
1 2 3 4
1
2
3
4
9
Opdracht 2 Een moodboard Auto- en modeontwerpers maken veel gebruik van moodboards. Ze zijn de basis voor hun nieuwe ontwerpen. Met een moodboard geven ontwerpers aan welke uitstraling, sfeer, kleur of vorm de nieuwe ontwerpen van een bepaald seizoen moeten krijgen. Hieronder zie je twee moodboards: één over mode en één over de inrichting van een huis. Zoek bij elk moodboard twee voorbeelden die bij dit moodboard passen.
10
Plak hier een voorbeeld van kleding dat past bij dit moodboard.
Plak hier een voorbeeld van een sieraad of schoenen dat past bij dit moodboard.
Plak hier een voorbeeld van de inrichting van een huis dat past bij dit moodboard.
Plak hier nog een voorbeeld dat past bij dit moodboard.
1
wat Zegt het je? De kracht van de uitdrukking 3
2
4
5
Opdracht 3 Hercules Hierboven zie je vijf afbeeldingen van Hercules. Hercules was een held uit verhalen van de klassieke oudheid. Maar je komt hem nog steeds tegen, bijvoorbeeld in computerspelletjes. Hercules was als kind al heel sterk. De koning gaf hem twaalf moeilijke opdrachten. Het was maar goed dat Hercules zo sterk was, want hij moest bijvoorbeeld vechten met dieren met bovennatuurlijke krachten! Hij vocht met een leeuw, een slang met veel koppen, een driekoppige hond en ... hij won alles! Je snapt wel dat Hercules niet alleen sterk was, maar ook heel slim. a
De afbeeldingen laten allemaal iets zien over de kracht van Hercules. Vul in: HĂŠĂŠl erg sterk Sterk Een beetje sterk
Niet erg sterk
Slappeling
Afbeelding 1
Afbeelding 2
Afbeelding 3
Afbeelding 4
Afbeelding 5
b
De Hercules op afbeelding ............ past het beste bij het verhaal hierboven, omdat hij
c
De Hercules op afbeelding ............ past niet bij het verhaal, omdat hij
11
1
2
3
5
4
Opdracht 4 Vijf schilderijen Vijf schilderijen van verschillende kunstenaars. Welk schilderij spreekt je aan? En welke niet? Hoe komt dat? Komt dat door het onderwerp, de kleuren of door de manier van schilderen? a
Het schilderij op afbeelding ............ spreekt mij het meest aan, omdat
b
Het schilderij op afbeelding ............ spreekt mij het minst aan, omdat
Er is vast een beeld of schilderij dat je je goed herinnert. Misschien omdat je het heel mooi vindt of juist heel lelijk. Het spreekt je aan. Je zegt dan: ‘Het werk heeft veel zeggingskracht’. Als een werk je dus erg aanspreekt, heeft het veel zeggingskracht. Zegt een werk je niet veel, dan heeft het weinig zeggingskracht. Hiernaast zie je verschillende portretten. Het ene portret spreekt je waarschijnlijk meer aan dan het andere. Dat komt door de zeggingskracht van elk portret. Die zeggingskracht verschilt per portret. Hoe ontstaat zeggingskracht? Zeggingskracht ontstaat door de combinatie van de vorm, de inhoud en de functie. 1
Vorm: waarmee is het werk gemaakt en hoe is het gemaakt?
2
Inhoud: waar gaat het werk over?
3
Functie: waar is het werk voor gemaakt? Als je deze drie vragen beantwoordt, weet je hoe de zeggingskracht van het werk ontstaat.
12
Opdracht 5 Twee koninginnen a
Hieronder zie je twee portretten van koninginnen. Ze hebben elk een eigen zeggingskracht. Bekijk eerst het portret van koningin Beatrix. Lees ook het onderzoek naar de zeggingskracht.
b
Bekijk nu het portret van koningin Néfertiti en vul het onderzoek eronder in.
Koningin Beatrix
Koningin Néfertiti
De vorm Waarmee is het gemaakt en hoe?
• Het is een bijna vlakke vorm. Het is 80 cm hoog, 40 cm breed en het is overal 8 cm dik. • Je ziet wat het voorstelt; een gezicht. (Dat heet figuratief). • Je ziet het gezicht van een vrouw schuin van voren. (Dat heet à trois quarts). • Ze draagt een oorbel en een losse haarlok valt over haar voorhoofd. • Het portret is opgebouwd uit lijnen en uit de ruimte tussen die lijnen. De lijnen zijn verschillend van dikte. • Het portret is gezaagd uit een plaat hout en zwart geschilderd. Het is bevestigd op een blokje hout.
• Het is een ............................. vorm en heeft een hoogte van 50 cm. Je ziet een ............................ met een ....................... nek. • Ze draagt op haar hoofd een ........................... en om haar hals een ....................................... • De vorm van het hoofd is een ......................... • Het portret is gemaakt van ............................. en later beschilderd met ................................. in de kleuren .................................................. , .............................. , ........................................ en ................................................................... • Het is heel echt beschilderd. • Het portret staat op een blokje hout in een glazen vitrine.
De inhoud Waar gaat het beeld over?
Je ziet het gezicht van een glimlachende vrouw die je aankijkt. Het is een portret van koningin Beatrix, de koningin van Nederland.
Je ziet het gezicht van .......................................
De functie Waarom is het gemaakt?
De Nederlandse kunstenaar Jeroen Henneman heeft dit beeld in opdracht van het hoogheemraadschap Rijnland gemaakt. Deze instelling wilde in hun nieuwe hoofdkantoor een portret van de koningin. Later heeft Henneman van dit beeld een zeefdruk gemaakt.
Dit beeld is gemaakt, omdat
De zeggingskracht
Dit portret laat twee kanten van de koningin zien. Ze glimlacht en kijkt je duidelijk aan. Ze ziet er rustig en vriendelijk uit. Maar door de dikke zwarte lijnen is het ook een krachtig beeld. Beatrix als krachtige vrouw.
........................................................................... een koningin uit ................................................. Ze leefde in het jaar ...........................................
13
Opdracht 6 Vorm, inhoud, functie Bekijk de volgende kunstwerken en beantwoord de vragen. Als je iets niet kunt invullen, zoek dan naar informatie over de kunstwerken in de bibliotheek of op internet.
Vorm:
Mooi? Lelijk? heel erg mooi mooi doet me weinig lelijk
Inhoud:
Functie:
Zeggingskracht Veel/weinig, omdat
Vorm:
Mooi? Lelijk? heel erg mooi mooi doet me weinig lelijk
Inhoud:
Functie:
Zeggingskracht Veel/weinig, omdat
Vorm:
Inhoud:
Functie:
Zeggingskracht Veel/weinig, omdat
14
Mooi? Lelijk? heel erg mooi mooi doet me weinig lelijk
1
E I P P O K E I P P KO Po r t re t
BEETJE? 1 LIJKT HET EEN RTRETTEN 2 MEER OVER PO OPDRACHTEN 3 KIJK EENS K 4 DIT BEN IK OO EN 5 DE KOP LAAT ZI UKJE ST OR 6 STUKJE VO 7 TOT SLOT
16 18 20 22 27 31 35
1 lijkt het een beetje? Vier vrouwen kijken je aan. Als je wilt, tekent de man met de groene pet je na. Alleen je hoofd. Meer niet. Een portret noem je dat. En dat portret moet lijken. Anders zie je niet van wie het hoofd is.
Koppen met karakter Wanneer lijkt een portret? Als de ogen, mond en neus kloppen? Het uiterlijk dus. Zo kunnen familie en vrienden het paar Brown (zie afbeelding hiernaast) gemakkelijk herkennen. Maar er is meer dan uiterlijk alleen. Neem bijvoorbeeld de portretten van Philip Akkerman. Hij schildert alleen zichzelf. Al zijn portretten zijn zelfportretten. Toch zijn die portretten steeds weer anders. Philip voelt zich namelijk steeds anders. Soms is hij blij en soms is hij chagrijnig. En dat gevoel is ook belangrijk bij het maken van een goed portret.
Een portret is een afbeelding van een persoon.
16
Wat komt er bij kijken Om een portret te maken, heb je een voorbeeld nodig. Dat kan iemand zijn die voor je poseert, een model. Maar dat kan ook een foto van iemand zijn of zelfs een spiegel voor een zelfportret. Op de foto hiernaast zie je Charley Toorop. Zij is bezig met een familieportret. Het schilderij van het familieportret is plat, net als een tekening en een foto. Dat heet tweedimensionaal. Op het portret komen haar vader, haar zoon en zijzelf. Op de foto schildert ze een bronzen kop na. Om de kop kun je heen lopen: hij neemt ruimte in. Het is een driedimensionaal portret van haar vader. Hij kon er namelijk zelf niet bij zijn, want hij leefde toen al niet meer. Charley heeft een houten palet in haar linkerhand. Daarop mengt ze de verf. Ze schildert op een schilderdoek. Dat doek staat op een ezel. Zo staat het stevig tijdens het schilderen.
Zonder oefening geen kunst Hierboven is het atelier, de werkplaats van Marlene Dumas. Ze is hier bezig met een schilderij van koningin Beatrix en haar man prins Claus. De grote schilderijen staan tegen de muur. Marlene Dumas heeft de portretten niet in ĂŠĂŠn keer gemaakt. Dat zie je aan alle schetsen die aan de muur hangen en op de grond liggen. Door te schetsen zoekt ze naar de juiste verhoudingen en gezichtsuitdrukkingen.
Woorden om te weten atelier driedimensionaal familieportret portret
schetsen tweedimensionaal zelfportret
17
2 Meer over portretten 1
Plat of plastisch? De portretten 1 en 2 zijn heel verschillend. Portret 1 is geschilderd met dikke omtreklijnen. Dat zijn contouren. Daardoor lijkt het portret plat. Toch is het wel een echt portret. Portret 2 is gemaakt met krijt. Het lijkt alsof het hoofd uit het papier komt. Dat komt omdat de achtergrond donker is en omdat de tekenares gebruik heeft gemaakt van licht en schaduw. Dit portret lijkt niet plat maar ruimtelijk. Allebei de personen kijken je aan. Zo’n portret van voren noem je een portret en face. Een portret kan ook van opzij zijn (en profil). Dan zie je vaak één oog en één oor. Of schuin van voren (à trois quarts). Je ziet dan twee ogen en één oor.
2
3
Bekken trekken De portretten 1 en 2 zijn gezichten zonder veel uitdrukking. Ze lachen niet, kijken niet boos. Een portret wordt sprekender als de kunstenaar er een emotie in verwerkt. Kijk maar naar de portretten bij 3. Je ziet hier een persoon blij, verdrietig en boos kijken. De ogen en de mond zijn daarbij belangrijk. Maar ook de huid en de rimpels in het gezicht zijn belangrijk. Dat zie je ook bij portret 4. Deze kunstenaar was goed in het beeldhouwen van allerlei gekke bekken. Door die emoties hebben de portretten expressie.
18
4
Verhoudingen Alle mensen zijn anders: de een heeft een grote neus, de ander heeft een donkere huid, kort haar, lang haar, man, vrouw. Ga zo maar door. En toch zijn we allemaal hetzelfde. De ogen, de neus, de mond en de oren zitten bijna altijd op dezelfde plaats in het gezicht. Of iemand zijn gezicht schuin houdt of niet. Alles heeft zijn vaste plaats. Dat noem je de verhoudingen in het gezicht. Kijk maar naar de koppen op afbeelding 5 en 6.
5
De huid van een portret Op de afbeeldingen 7 en 8 zie je duidelijk twee mannen. De verhoudingen kloppen: de ogen, neus, oren en mond zitten op de juiste plaats. Toch is er iets vreemds aan de hand. Bij afbeelding 7 herken je nog wel een mensenhuid, maar door de gaten lijkt deze man ook op een gatenkaas. De man van afbeelding 8 heeft helemaal geen mensenhuid. Ten eerste is zijn huid oranje en ten tweede is het erg bobbelig. Zijn huid lijkt wel een sinaasappelschil. Beide huiden van de portretten voelen anders aan en zien er anders uit. Dat heet textuur. Voorbeelden van textuur zijn glad, ruw, bobbelig, korrelig, harig, stekelig, fluwelig. Je kunt dat dus voelen. Zo is er een groot verschil tussen een jong poesje en een baksteen.
6
Woorden om te weten contour en face en profil expressie
ruimtelijk textuur Ă trois quarts verhoudingen
8 7
19
3 kijk eens Echt en onecht Alle portretten die je op deze bladzijde ziet, zijn niet echt. De vrouw op afbeelding 1 met de perfecte ogen, mond en vorm van het gezicht is een optelsom van vier verschillende vrouwen. De kunstenaar maakte flink gebruik van de computer om deze geïdealiseerde vrouw te maken. De jonge vrouw met de pet op afbeelding 2 bestaat niet echt. Ze bestaat alleen maar uit pixels (stipjes) en verder niets. Op de foto’s bij 3 staan vrouwen met een masker zonder uitdrukking en een pruik.
1
Bekijk afbeelding 1 of 2. Leg uit waarom deze portretten van niet bestaande mensen toch echt, heel realistisch lijken. • Afbeelding 1
1
• Afbeelding 2
2
Bekijk afbeelding 3. De vrouwen dragen een masker en een pruik. Wat zou daarvoor een reden kunnen zijn?
• Afbeelding 3 2
3
20
Dubbelganger in de film
4
Het schilderij op afbeelding 4 is een beroemd portret van Johannes Vermeer. Het heet ‘Meisje met de parel’ en is gemaakt in 1665. Maar wie was dat meisje? De film ‘The girl with the pearl earring’ wil een antwoord geven op die vraag. De makers van de film hebben geprobeerd het meisje precies tot leven te brengen. Het is een echte dubbelganger. 3
Bekijk het schilderij op afbeelding 4 en de foto op afbeelding 5. Deze twee lijken heel erg op elkaar. Hoe komt dat? Noem vier overeenkomsten.
• Overeenkomst 1 5
• Overeenkomst 2
• Overeenkomst 3
• Overeenkomst 4
Dubbelgangers op de foto Dit lijken modeontwerper Karl Lagerfeld en zangeres Madonna. Maar dat zijn ze niet. De fotografe probeert modellen op beroemde mensen te laten lijken. Ook al lijken de modellen zelf niet veel op deze beroemde mensen. 4
Bekijk de foto’s 6 en 7. Hoe komt het dat de modellen toch op deze beroemdheden lijken? Noem minstens vier manieren die de fotografe heeft gebruikt.
6
• • • • •
7
21
4 dit ben ik ook
2d
Iedereen kent jouw buitenkant, zoals jij op je pasfoto staat. In je paspoort, op je ID-kaart of op een schoolpasje. Maar, wie ben jij echt? Is er een kant van jou die mensen niet kennen? Misschien ben je stil en rustig in de klas, maar ben je eigenlijk een feestbeest. Of misschien voel je je wel een kat. Of droom je dat je superman of Holland Next Topmodel bent. Of zou je toch liever een stoere piercing of een tatoeage willen hebben op je gezicht?
Wat ga je doen Je gaat een halve foto van jezelf aanvullen met jouw andere kant. Maak een ideaal beeld of een donkere kant. Denk ook aan de kleur van je huid, een baard of snor, je haar, make-up, oorbellen, tatoeages of piercings.
Voorbereiden Eerst ga je oefenen met verhoudingen in een gezicht en met licht en schaduw.
22
Verhoudingen in een gezicht 1
Vul de ontbrekende woorden in. Je kunt ze ook opzoeken op bladzijde 18.
Je kunt het hoofd van verschillende kanten tekenen of schilderen. Een portret recht van voren noem je .................................................................................................... Je ziet dan twee ogen, een neus en een mond en stukjes van twee oren. Zie je op een portret één oor, één oog en een halve mond, dan noem je dat ......................................... Zie je twee ogen en maar één oor. Dat noem je ..................................................................................... Het hoofd van de mens lijkt op een ....................................................................................................... Dit ................................................................................................. staat op een soort wc-rol. De vorm van een wc-rol noemen we een ............................................................................................... Iedereen heeft een ander gezicht. De een heeft een grote neus, de ander een kleine mond en weer een ander heeft een puntige kin. Toch hebben alle hoofden ongeveer dezelfde verhoudingen.
• De ogen zitten ongeveer halverwege het hoofd. • Boven de ogen is dus nog een half hoofd. Dat is het voorhoofd. • De bovenkant van de oren zit ter hoogte van de ogen. • De neus begint op een kwart vanaf de onderkant van het hoofd. • De onderdelen van het gezicht volgen de vormen van de schedel. Ook de ogen en de mond zijn dus bolle vormen. De bovenste helft van een hoofd is het ................................................................................................. Halverwege het hoofd zitten de ............................................................................................................ De bovenkant oren zitten ter hoogte van de .........................................................................................
Vooraanzicht (en face)
Zijaanzicht (en profi l) Schuin van voren (à trois quarts)
23
2 a
Meet de maten in het portret hieronder. Je mag ook lijnen zetten. Past het portret in het schema?
Basisvorm van een gezicht
b
Schets nu zelf de ogen, de neus, de mond en de oren in de basisvorm naast het portret.
Licht en schaduw Een gezicht bestaat uit gebogen vlakken. Dit kun je alleen goed tekenen als je ook licht en schaduw gebruikt. Met schaduw lijkt een portret ook veel echter. Het lijkt dan net alsof er diepte in je tekening zit.
24
3 a
Teken de schaduwen in het portret hiernaast. Bedenk eerst waar het licht vandaan komt. Komt het licht van links, van rechts, van boven of schuin van voren. Maak een keuze en geef de lichtrichting met een pijltje aan.
b
Teken vervolgens de schaduwen. Dat zijn de donkere delen in het gezicht. Schaduw ontstaat door een holte of een uitstekend deel. Hoe dieper de holte, hoe donkerder de schaduw.
Waar moet jouw portret aan voldoen • De helft van je portret is een foto, de andere helft is getekend. • De twee delen sluiten goed op elkaar aan. De verhoudingen kloppen. • Het portret is nog wel herkenbaar van jou.
• In het portret is schaduw getekend. • Je kunt duidelijk zien wat jouw andere kant is. • De huid van je portret ziet er ook echt uit als huid. Dus niet krassen! • Je werkstuk is netjes afgewerkt.
25
Aan de slag 1
Neem een goede pasfoto van jezelf mee. Deze foto moet recht van voren zijn (en face). Vergroot deze pasfoto.
2 Knip je portret van boven naar beneden doormidden. Je knipt dus één oog, een halve neus en een halve mond weg. 3 Plak een van de helften op een vel papier. 4 Vul de andere helft van je portret aan met de basisvorm (eivorm) van je hoofd en hals. Laat de basisvorm van je portret aan je docent zien.
5 Teken het oog met de wenkbrauw, het oor, deel van de neus en deel van de mond in je basisvorm. Let op de verhoudingen. Laat de schets van je portret aan je docent zien.
6 Werk je andere kant uit. 7
Kleur je portret.
8 Als je tijd over hebt kun je de achtergrond inkleuren of verven.
Check Bijna niet Is de helft van je portret een foto en de andere helft getekend? Sluiten de twee delen goed op elkaar aan? Kloppen de verhoudingen? Lijkt je portret op jou? Heeft je portret schaduw? Kun je duidelijk zien wat je andere kant is? Ziet de huid van je portret er ook uit als huid? Is je portret netjes afgewerkt?
o o o o o o o o
o o o o o o o o
o o o o o o o o
o o o o o o o o
Wel
o o o o o o o o
o o o o o o o o
o o o o o o o o
o o o o o o o o
o o o o o o o o
o o o o o o o o
o o o o o o o o
o o o o o o o o
o o o o o o o o
Hoe vond je het om dit portret te maken? Leg uit. • ......................................................................................................................................................... Wat vind je goed gelukt aan je portret? • .........................................................................................................................................................
26
n ie Z t a a l p o k e d 5
3d
Mister Bean hoeft niet te zeggen hoe hij zich voelt. Hij kan dat laten zien! Ook aan de mensen om je heen kun je zien welke emotie ze voelen. Zijn ze blij, gelukkig of juist boos of verdrietig. Het gezicht laat dat zien. Maar hoe kun je dat zien?
Wat ga je doen Je gaat een kop met emotie maken. Een soort Mister Bean dus. Laat de kop lachen, huilen, pijn hebben of boos zijn. En wel zo dat iedereen kan zien wat de emotie is.
Voorbereiden 1
Welke emoties voelen de mensen hieronder? Schrijf de emotie op en leg uit hoe je dat ziet.
Emotie:
Emotie:
Dat zie ik aan:
Dat zie ik aan:
Emotie:
Emotie:
Dat zie ik aan:
Dat zie ik aan:
Emotie:
Emotie:
Dat zie ik aan:
Dat zie ik aan:
27
2
3
Welke emotie krijgt jouw kop? tevreden boos lachen treurig verbaasd huilen
moe schrik anders, namelijk ....................
Schrijf op waardoor jouw gekozen emotie goed te zien is. Denk bijvoorbeeld aan de stand van de mond, de ogen, het voorhoofd, huid, wenkbrauwen, de plooien in het gezicht. Probeer het eventueel uit met je eigen gezicht. • • •
4 a
Bekijk de kop hiernaast. Je ziet er schaduwen en glimlichten. Er zijn twee soorten schaduw: • Eigen schaduw is de schaduw op een voorwerp zelf. • Slagschaduw is de schaduw op de ondergrond. Glimlichten zijn de witte plekken op een voorwerp waar het licht wordt teruggekaatst. • Zet rode pijltjes bij slagschaduw. • Zet oranje pijltjes bij eigen schaduw. • Zet met groen pijltjes bij de glimlichten.
b
Van welke kant komt het licht? • Zet een blauw pijltje waar het licht vandaan komt (de lichtrichting).
1
2 3
a
Kijk naar de afbeeldingen van de schedels. Voel met je vingers aan je eigen hoofd. Dat harde onder de huid is de schedel.
b
Je ogen zijn bollen die in de oogkassen liggen. Je kunt de randen (1) van de oogkassen voelen.
c
Onder de oogkassen steken de jukbeenderen (2) wat naar voren.
d
De onderkaak zit vast aan de schedel, maar kan bewegen. Het beweegpunt (3) zit vlak voor je oor. Dit voel je als je kauwt.
5
28
Waar moet je kop met emotie aan voldoen • De kop heeft een duidelijke emotie. • De kop heeft een goede basisvorm (eivorm) en de verhoudingen kloppen. • Door uitstekende delen in het gezicht is er slagschaduw.
• Ergens in de kop is een open gedeelte, zodat er eigen schaduw ontstaat. • Het is een passend geheel en netjes afgewerkt.
Aan de slag 1 Maak van klei de basisvorm van je kop. • Klei eerst een bol. • Verander daarna deze bol in een ei. Kijk maar eens naar de vorm van het hoofd van een andere leerling. 2 Maak de nek. De nek is een cilinder die vast zit aan de basisvorm. Maak de onderkant van de nek iets breder. Daardoor lijkt het alsof er een hals ontstaat. Je kunt ook schouders aan de nek maken. 3 Maak nu het gezicht. Kijk goed naar de afbeelding met de verhoudingen. • Druk met je duimen de oogkassen op de goede plaats in de klei. • Geef aan in je klei waar de neus komt. • Geef nu aan waar de mond komt. 4 Check of de basisvorm nog klopt.
Laat je basisvorm aan je docent zien. 12
5 Maak nu de neus, mond, ogen, wenkbrauwen, oren en wangen zodat je de emotie goed kunt zien. Kijk daarvoor naar je antwoorden bij vraag 3.
12 12
12 12
12
29
6 Bekijk zo nu en dan je kop van een afstand. Laat ook anderen naar je werk kijken en vraag of alles klopt. Wees kritisch naar jezelf en naar anderen. 7 Werk je kop bij en overdrijf meer als de emotie nog niet duidelijk is.
Laat je kop aan je docent zien.
8 Kijk of alles nog op de goede plek zit en of de emotie duidelijk te zien is. Is dat zo? Werk dan de kop verder af.
Boetseren doe je vooral met je handen. Om iets weg te halen gebruik je een mirette. Soms zijn je vingers te groot om iets te boetseren. Dan gebruik je een spatel.
spatels
mirettes
Check Bijna niet Heeft de kop een duidelijke emotie? Heeft de kop een goede basisvorm en is de verhouding goed? Is de kop een mensenkop? Heeft de kop slagschaduw? Heeft de kop eigen schaduw? Is het een passend geheel en netjes afgewerkt?
o o o o o o
o o o o o o
o o o o o o
o o o o o o
Wel
o o o o o o
o o o o o o
o o o o o o
o o o o o o
o o o o o o
o o o o o o
o o o o o o
o o o o o o
o o o o o o
Hoe vond je het om de kop met emotie te maken? Leg uit waarom. • ......................................................................................................................................................... Was het moeilijk om de kop met emotie te maken? Leg uit waarom. • .........................................................................................................................................................
30
e j k u t s r o o v e j k u t s 6
bv
Een echt hoofd bestaat voor een deel uit huid en natuurlijk uit haar. Dan zijn er nog tanden en ogen. Maar als je een hoofd gaat namaken, dan kan dit op veel verschillende manieren. Kijk maar naar het hoofd van koningin Beatrix.
1
Het portret is nagemaakt in veel verschillende materialen en technieken, maar je ziet nog steeds dat het koningin Beatrix is. Hoe komt dat? Noem twee dingen die bij alle portretten hetzelfde zijn, zodat je nog steeds de koningin herkent. • •
2 a
Andy Warhol maakte veel portretten. Hij veranderde de kleuren. Dat kun je met allerlei portretten doen. Hieronder zie je het meisje met de parel. Welke kop is het meest echt? Leg uit waarom. •
b
Soms zijn de kleuren zo raar, dat het bijna geen echt portret meer is. Toch herken je steeds het meisje met de parel. Hoe komt dat? Noem twee dingen. • •
31
Wat ga je doen Je gaat een portret maken dat uit allemaal verschillende stukjes bestaat. Die stukjes maak je van allerlei materialen, zoals metaal, textiel, hout en nog veel meer. Daardoor is je portret niet plat, maar ruimtelijk. Het is driedimensionaal. 3 a
De man op de afbeelding bestaat ook uit allemaal verschillende stukjes. Dit werk is gemaakt van glas-in-lood. Wat is glas-in-lood? Als je het niet weet, kun je het opzoeken. •
b
Waar zie je wel eens glas-in-lood? •
Voorbereiden 4 a
b
Om het portret te maken, heb je een duidelijke foto nodig van jezelf of van iemand anders. Van wie ga je een portret maken? Mijzelf Iemand anders, namelijk: ................................................................. Neem een foto mee en maak een vergroting van de foto, ongeveer op A4-formaat. Bewaar de vergroting goed! Laat de foto aan je docent zien.
Textuur 5
a
32
Je gaat met verschillende materialen werken. Deze materialen zien er allemaal anders uit en ze voelen allemaal anders aan. Dat heet textuur. Alles heeft textuur: je schoenzolen, de muur, maar ook de vacht van een hond. Zoek zelf ook vier plaatjes van verschillende texturen en plak ze hieronder op.
b
Met welke materialen ga jij straks werken? De materialen moeten verschillende texturen hebben. Noem er minimaal vijf. •
•
•
•
• c
Zoek minimaal vijf van deze materialen bij elkaar voor je portret.
Vorm Het portret dat je gaat maken, bestaat uit allemaal verschillende vormen. Maar je ziet nog wel dat die vormen bij elkaar horen. Samen worden die vormen één geheel. Net zoals op het portret van glas-in-lood. 6 a
Zoek een afbeelding met een kop.
b
Verdeel de kop in verschillende vormen.
Achtergrond 7
Als je het portret hebt gemaakt, ga je de achtergrond schilderen. Dat doe je met simpele vormen. Wat ga je als achtergrond maken? een landschap met organische vormen een kamer met geometrische vormen
Organische vormen zijn rond, grillig en vloeiend.
Geometrische vormen kun je met liniaal en passer maken.
Waar moet je portret aan voldoen • • • •
Het portret is herkenbaar. Het portret bestaat uit verschillende vormen. Je portret is driedimensionaal. Je gebruikt veel verschillende materialen met verschillende texturen.
• Je schildert de achtergrond met simpele vormen. • Je kiest uit geometrische of organische vormen. • Je werkt netjes.
33
Aan de slag 1 Teken met een viltstift of een zwart potlood vlakken op de uitvergroting van je portret.
Laat je portret met vlakken aan je docent zien.
2 Neem een plaat triplex en trek met een carbonpapier het hoofd met de vlakken over op de plaat. Let op! De onderkant van de uitvergroting moet precies op de onderkant van de triplex plaat liggen.
3 Als je klaar bent met het overtrekken, knip je alle vlakken uit de vergroting van je portret. Zorg dat je niets kwijtraakt! 4 Knip, snij of zaag alle vlakken van je portret uit verschillende materialen. Plak nu de verschillende materialen op de goede plaats op de triplexplaat. Gebruik voor de verschillende materialen de goede lijm. Er zijn natuurlijk ook andere manieren om de vlakken te bevestigen. Denk bijvoorbeeld aan spijkertjes, haakjes, draad. Check! Houd je portret op de kop. Valt er niets vanaf?
Laat je portret aan je docent zien.
5 Als je klaar bent met het portret, teken je de achtergrond met HB-potlood. Schilder daarna met plakkaatverf de achtergrond in.
Check Bijna niet Is je portret nog herkenbaar? Bestaat je portret uit verschillende vormen? Is je portret driedimensionaal? Heb je veel verschillende materialen gebruikt? Heb je veel verschillende texturen gebruikt? Heb je de achtergrond met simpele vormen geschilderd? Heb je duidelijk alleen maar geometrische of organische vormen gebruikt? Heb je netjes gewerkt?
o o o o o o
o o o o o o
o o o o o o
o o o o o o
Wel
o o o o o o
o o o o o o
o o o o o o
o o o o o o
o o o o o o
o o o o o o
o o o o o o
o o o o o o
o o o o o o
o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o
Vind je dat je portret goed lijkt? Vertel waarom wel of niet. • ......................................................................................................................................................... Hoe vond je het vastmaken gaan? • .........................................................................................................................................................
34
7 tot slot Jullie werkstukken zijn klaar. Als je een werkstuk op een speciale manier neerzet of ophangt, ziet het er nog mooier uit. Daarom gaan jullie een tentoonstelling van jullie beste werk maken.
1
Bekijk in tweetallen het werk dat jullie hebben gemaakt. Kies van ieder ĂŠĂŠn werkstuk uit. Welk werkstuk van jou is gekozen? Leg ook uit waarom. Titel van mijn werkstuk: Gekozen omdat:
2
De gekozen werkstukken gaan jullie tentoonstellen. Bespreek met de docent waar de tentoonstelling komt. De tentoonstelling komt
3
Een werkstuk kan hangen, staan, liggen, verborgen zijn. Het kan hoog zijn, laag of op ooghoogte. Maar wat hoort het best bij jouw werkstuk? Probeer het maar uit!
Heb je een 2D-werkstuk? Beantwoord dan de volgende vragen.
a b
Zet je werkstuk in een grote, kleine of geen lijst. Wat past het best bij jouw werkstuk? grote lijst / kleine lijst / geen lijst Welke kleur lijst maakt jouw werkstuk nog mooier?
c
Kleur(en): ..................................................................................................................................................... Op welke plek komt je werkstuk het beste uit? In het lokaal, de gang, de aula of misschien buiten?
2d
d
Plek: ............................................................................................................................................................. Welk licht laat je op je werkstuk schijnen? een spotje / kaarsen / kerstlichtjes / anders, namelijk ...................................................................................
Heb je een 3D-werkstuk? Beantwoord dan de volgende vragen.
a
Zet het werkstuk op een heel hoge, een heel lage, een heel grote of juist heel kleine sokkel of misschien helemaal geen sokkel. Wat past het best bij jouw werkstuk? hoge sokkel / lage sokkel / grote sokkel / kleine sokkel / geen sokkel / anders namelijk ................................. Of hang je je werkstuk op aan een doorzichtige nylon draad. Nu lijkt het of je werkstuk zweeft. Op welke plek komt je werkstuk het beste uit. In het lokaal, de gang, de aula of misschien buiten?
b c
d
3d
Plek: .............................................................................................................................................................. Welk licht laat je op je werkstuk schijnen? een spotje / kaarsen / kerstlichtjes / anders, namelijk ...................................................................................
35
bv
Heb je een BV-werkstuk? Beantwoord dan de volgende vragen.
a
Wat past het best bij jouw werkstuk? hangen / liggen / staan / anders namelijk ................................................................................................... Als je je werkstuk ophangt • Zet je werkstuk in een grote, kleine of geen lijst. Wat past het best bij jouw werkstuk? grote lijst / kleine lijst / geen lijst • Welke kleur lijst maakt jouw werkstuk nog mooier?
b
Kleur(en): .................................................................................................................................................... Als je je werkstuk neerzet • Zet het werkstuk op een heel hoge, een heel lage, een heel grote of juist heel kleine sokkel of misschien helemaal geen sokkel. Wat past het best bij jouw werkstuk? hoge sokkel / lage sokkel / grote sokkel / kleine sokkel / geen sokkel / anders namelijk .......................... • Of hang je je werkstuk op aan een doorzichtige nylon draad? Nu lijkt het of je werkstuk zweeft. c
Op welke plek komt je werkstuk het beste uit. In het lokaal, de gang, de aula of misschien buiten?
d
Plek: ........................................................................................................................................................... Welk licht laat je op je werkstuk schijnen? een spotje / kaarsen / kerstlichtjes / anders, namelijk .................................................................................
4 a
b
Bij een werkstuk hoort een bordje met informatie. Maar bij een tentoonstelling moeten de bordjes wel allemaal bij elkaar horen. Beantwoord dus met de klas de volgende vragen. Welke informatie komt er op de bordjes te staan? •
•
•
•
•
•
Komen de bordjes te hangen, te staan of te liggen. Of nog anders? hangen / staan / liggen / anders namelijk ....................................
c
Hoe komen de bordjes eruit te zien? Schets de vorm.
d
Van welk materiaal maken jullie de bordjes? • •
e
Maak nu de bordjes.
5
Overleg met je docent hoe jullie de tentoonstelling kunnen organiseren. Versier de tentoonstellingsruimte met bijvoorbeeld lappen en verlichting. En hoe nodigen CENT ... BEOORDELING DOOR JE DO jullie de mensen uit? De tentoonstelling is klaar! Laat de mensen maar komen.
k werkte ... van hoe je aan dit hoofdstu ... van je werkstukken Opmerkingen:
36
Cijfer / omschrijving