DIT BOEK IS VAN:
BEELDENDE VORMGEVING VOOR DE ONDERBOUW
PRAKTIJKBOEK Thv
BEELDENDE VORMGEVING VOOR DE ONDERBOUW
PRAKTIJKBOEK Thv Fets j e Anema Petra Drost Re i ni er Grui j ters John Leek Co ri ne M astenb roek-Adams Joost Pol l mann Co ri na van Sab ben Vincent van Woer kom
Jan Res i nk (ei ndredactie)
Arti Beeldende vormgeving bestaat uit: vmbo
vmbo-t/hv
praktijkboek 1 vmbo praktijkboek 2 vmbo
kunstboek vmbo-t/hv praktijkboek vmbo-t/hv
docentenondersteuning via www.arti-online.nl
vormgeving
Ontwerpbureau NEO, Velp
beeldresearch
Zwiebelfisch beeld & tekst, Arnhem
illustrator
Jan Resink, Almere
ThiemeMeulenhoff ontwikkelt leermiddelen voor Primair Onderwijs, Voortgezet Onderwijs, Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie en Hoger Onderwijs Meer informatie over ThiemeMeulenhoff en een overzicht van onze leermiddelen: www.thiememeulenhoff.nl of via onze klantenservice (088) 800 20 15 ISBN 978 90 06 48426 7 Eerste druk, vierde oplage, 2012 © ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2008 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16 Auteurswet j° het Besluit van 23 augustus 1985, Stbl., dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie (PRO), Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp (www.stichting-pro.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet) dient men zich tot de uitgever te wenden. Voor meer informatie over het gebruik van muziek, film en het maken van kopieën in het onderwijs zie www.auteursrechtenonderwijs.nl. De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.
Deze uitgave is voorzien van het FSC®-keurmerk. Dit betekent dat de bosbouw voor het gebruikte papier op een verantwoorde wijze heeft plaatsgevonden.
INHOUDSOPGAVE Zo zit Arti in elkaar
4
Ideeën bedenken
6
Zeggingskracht
10
De kracht van de uitdrukking
1 Portret
13
Lijkt het een beetje? 1.1 Op verkenning 1.2 Kijk mij nou 1.3 Vreemde portretten 1.4 Een verrassend portret
2 Architectuur
29
Zin om te bouwen 2.1 Op verkenning 2.2 Mijn stad, mijn toekomst 2.3 Wat verkoop jij? 2.4 Een eigen plek
3 Stilleven
47
Gedoe om dingen 3.1 Op verkenning 3.2 Zeg het met dingen 3.3 Tafeltje dek je 3.4 Dingen die hun eigen ding doen
4 Audiovisueel
63
Een stroom van verhalen 4.1 Mediawijs …ben ik dat? 4.2 Animatie: beweging in stappen 4.3 Soap: de dagelijkse toverspiegel? 4.4 Reclame: filmpjes als verleiders 4.5 Montage: spelen met tijd en ruimte 4.6 De kracht van de clip
5 Landschap
99
Ver weg, dichterbij 5.1 Op verkenning 5.2 Hollands licht 5.3 Themapark la Rotonda 5.4 Droomplek
6 Figuurstukken
115
Mensen op het toneel 6.1 Op verkenning 6.2 Voor zwart-wit kijkers 6.3 Mooie stukken 6.4 Hollen of stilstaan
7 Design
137
Alles wil een vorm 7.1 Op verkenning 7.2 Protest 7.3 Verrassend en passend 7.4 Doe het zelf
8 Kort & krachtig
155
Keuzeopdrachten 8.1 Stencilgraffiti 8.2 Als een nachtkaars uitgaan 8.3 Van voor naar achter 8.4 Constructief afval 8.5 Verzamelnaam 8.6 70% vloeibaar 8.7 Contrast, tegenstelling, de andere kant, omgekeerd, … 8.8 Gestapelde stippen 8.9 Stad en land 8.10 Zet jezelf in het zonnetje 8.11 Soort bij soort 8.12 Met huid en haar
Illustratieverantwoording
168
ZO ZIT ARTI IN ELKAAR Dit is het praktijkboek Arti Beeldende Vormgeving met allerlei spannende opdrachten. Bekijk eerst hoe het boek in elkaar zit (de hoofdstukken, de opdrachten en de activiteiten), dan wordt ook duidelijk hoe je er het best mee kunt werken.
De hoofdstukken Dit praktijkboek heeft zeven thematische hoofdstukken en een hoofdstuk met keuzeopdrachten: 1 Portret 2 Architectuur 3 Stilleven 4 Audiovisueel 5 Landschap 6 Figuurstukken 7 Design 8 Kort & krachtig Het leuke van dit praktijkboek is dat je naar eigen inzicht — en dat van je docent natuurlijk — bepaalt in welke volgorde de thema’s behandeld worden. Dat geeft veel mogelijkheden om in te spelen en aan te sluiten op actuele situaties en projecten op jullie school.
De opdrachten Alle hoofdstukken, behalve Audiovisueel, hebben vier vaste opdrachten. Deze staan in een logische volgorde, maar daar kun je van afwijken als je wilt (of als je docent dat aangeeft). Het zijn de volgende opdrachten: 1 De oriëntatieopdracht zet je aan het denken over het onderwerp van het hoofdstuk.
4
2d
2 In de 2D-opdracht maak je een werkstuk in een 2D-techniek, bijvoorbeeld een tekening of schilderij.
3d
3 Bij een 3D-opdracht werk je in een 3D-techniek, bijvoorbeeld een constructie of een beeld.
Bv
4 De BV-opdracht bestaat uit een platte en/of ruimtelijke uitwerking van je idee, dus in 2D- en/of 3D-technieken.
Hoe zitten de opdrachten in elkaar? In de opdrachten van hoofdstuk 1 tot en met 7 kom je steeds de volgende soort activiteiten tegen: Wat ga je maken? Je leest kort over de opdracht en bekijkt de inspirerende plaatjes daarbij. Je ziet ook waar je werkstuk aan moet voldoen. Voorbereiden Je leest wat je moet doen en krijgt daarbij instructie over hoe je het aanpakt. Zo kan het/Zo kan het ook Je ziet voorbeelden van hoe je de opdracht aan kunt pakken. Uitwerken Je krijgt praktische aanwijzingen en gaat in stappen 1 2 3 aan de slag met je werkstuk. Als je dit stempeltje tegenkomt in je boek, bespreek je (tussentijds) het resultaat van de opdracht met je docent.
Check Als je klaar bent met je werkstuk beoordeel je ook zelf het eindresultaat. Je beantwoordt verschillende vragen. Hoe meer bolletjes je per vraag inkleurt, hoe tevredener je bent: o o o
o o o o o o o o o o
De twaalf keuzeopdrachten in hoofdstuk 8 zijn eenvoudiger van opzet. Je kunt er snel mee aan de slag. Er staat eerst in het kort beschreven met welke materialen, technieken en beeldaspecten je werkt. Daarna lees je wat je gaat maken. Onder Voorbeelden vind je voorbeelden die je op weg helpen om je werkstuk tot een goed einde te brengen. In de alinea Je voorbereiding en uitvoering lees je hoe je het werkstuk stap voor stap maakt en onder Tot slot vind je aanvullende aanwijzingen en suggesties. Veel plezier met het werken in dit boek! De auteurs
5
IdEEËN BEdENKEN
Opdracht 1 Schets- en ideeënblad Teken op de schetsbladen die je van je docent krijgt vier voorwerpen die in jouw leven erg belangrijk zijn. 1 2 3 4
Schrijf bij elk voorwerp op waarom het zo belangrijk is. Zeg iets over het materiaal, de textuur, de kleur. Schrijf op wat ongeveer de maten en het gewicht zijn. Noem een paar andere specifieke kenmerken (iets over de geschiedenis van het voorwerp, van wie heb je het gekregen, waar heb je het gekocht, e.d.).
Opdracht 2 Vier ontwerpers en hun schetsen Tekeningen en schetsen kun je maken om: 1 iets wat je gezien hebt (een observatie), vast te leggen 2 ergens op te reflecteren (reageren, commentaar geven) 3 iets te onderzoeken of 4 iets te maken, te creëren. Je ziet hier vier pagina’s uit schetsboeken van vier verschillende kunstenaars of wetenschappers. Zij maken alle vier regelmatig schetsen, maar allemaal met een ander doel. Lees de citaten en schrijf op welk citaat bij welk schetsboek hoort.
1
2
6
3
4
a ‘Als je tekent, zie je het hele ding, je bent vollediger, je denkt op een andere manier.’ Jenny Keller, wetenschappelijk illustrator voor o.a. het tijdschrift National Geographic. Schetsnummer: ...................... b ‘Ik vind het erg belangrijk om mijn ideeën te schetsen, zelfs als ze de slechtste ideeën van de wereld zijn. Elke schets leidt naar iets beters. Alles komt voort uit dat kleine krabbeltje, geschetst op een servetje of in een schetsboekje.’ Erica Bohanon, meubelontwerper, begon te schetsen in schetsboekjes toen ze Design ging studeren. Schetsnummer: ...................... c ‘In elke tekening die ik maak, zit een verhaal. Ik kan me de plek waar ik ze gemaakt heb heel goed herinneren. In tegenstelling tot fotografie waarbij je een foto maakt en weer verder gaat.’ Sophie Binder, ontwerper van themaparken, maakte een wereldreis van een jaar en schetste wat ze tegen kwam. Schetsnummer: ...................... d ‘Ik vind mijn inspiratie in de mode, de natuur, in de huisinrichting en in schilderijen.’ Denyse Schmidt, grafisch vormgever en textielontwerper, tekent, plakt stukjes textiel, foto’s en krantenknipsels in haar schetsboek om haar ideeën vast te leggen. Schetsnummer: ......................
7
Opdracht 3 Een moodboard maken Met een moodboard geven ontwerpers aan welke uitstraling, bijvoorbeeld sfeer, kleur of vorm, de nieuwe ontwerpen van een bepaald seizoen moeten krijgen. Hieronder zie je twee moodboards: één over mode en één over woninginrichting. Zoek bij elk moodboard twee voorbeelden van ontwerpen die bij dit moodboard passen.
8
Plak hier (of op een apart vel papier) een kledingvoorbeeld dat past bij de uitstraling van dit moodboard.
Plak hier (of op een apart vel papier) een sieraad- of schoenenvoorbeeld dat past bij de uitstraling van dit moodboard.
Plak hier (of op een apart vel papier) een woninginrichtingvoorbeeld dat past bij de uitstraling van dit moodboard.
Plak hier (of op een apart vel papier) een woninginrichtingvoorbeeld dat past bij de uitstraling van dit moodboard.
Opdracht 4 De ingeving Kunstenaar Thom Puckey raakte bij een bezoek aan een museum erg onder de indruk van het schilderij ‘De drie dansers’ van Pablo Picasso. Bij het maken van een nieuw beeld heeft hij zich sterk laten beïnvloeden door dit schilderij. a Geef met pijltjes en woorden in beide afbeeldingen aan waaraan je kunt zien dat Puckey beïnvloed is door ‘De drie dansers’.
b Reclamemakers laten zich soms inspireren door kunstenaars, L’Oreal bijvoorbeeld door Piet Mondriaan:
Zoek een reclame waarbij de ontwerper geïnspireerd is door een voorbeeld uit de kunstgeschiedenis. Plak dit voorbeeld over bovenstaande voorbeelden of op een apart vel papier.
9
ZEGGINGSKRAChT 4
1
2
3
5
Opdracht 1 Hercules Hierboven zie je vijf afbeeldingen van Hercules. Hercules was een held uit verhalen van de klassieke oudheid. Maar je komt hem nog steeds tegen, bijvoorbeeld in computerspelletjes. Hercules was als kind al heel sterk. De koning gaf hem twaalf moeilijke opdrachten. Zijn krachten had Hercules hard nodig, want hij moest onder andere vechten met dieren met bovennatuurlijke krachten. Hij vocht met een leeuw, een slang met veel koppen, een driekoppige hond en … hij won alles! Je snapt wel dat Hercules niet alleen sterk was, maar ook heel slim. Op welke afbeelding kun jij het best zien hoe krachtig en onoverwinnelijk Hercules is? a De afbeeldingen laten allemaal iets zien over de kracht van Hercules. Vul in: Héél erg sterk Sterk Een beetje sterk Niet erg sterk Slappeling Afbeelding 1 Afbeelding 2 Afbeelding 3 Afbeelding 4 Afbeelding 5
b De Hercules op afbeelding ................. past het beste bij het verhaal hierboven, omdat hij
c De Hercules op afbeelding ................. past niet bij het verhaal, omdat hij
10
2
3
1
4
5
Opdracht 2 Vijf schilderijen Vijf schilderijen van verschillende kunstenaars. Welk schilderij spreekt je aan? En welke niet? Hoe komt dat? Komt dat door het onderwerp, de kleuren of door de manier van schilderen? a Het schilderij op afbeelding ................. spreekt mij het meest aan, omdat
b Het schilderij op afbeelding ................. spreekt mij het minst aan, omdat
Er is vast een beeld of schilderij dat je je heel goed herinnert. Misschien omdat je het heel mooi vindt of juist heel lelijk. Het spreekt je aan. Je zegt dan: ‘Het werk heeft veel zeggingskracht’. Als een werk je dus erg aanspreekt, heeft het veel zeggingskracht. Zegt een werk je niet veel, dan heeft het weinig zeggingskracht.
Hierboven zie je verschillende portretten. Het ene portret spreekt je waarschijnlijk meer aan dan het andere. Dat komt door de zeggingskracht van elk portret. Die zeggingskracht verschilt per portret. Hoe ontstaat zeggingskracht? Zeggingskracht ontstaat door de combinatie van de vorm, de inhoud en de functie. 1 Vorm: waarmee is het werk gemaakt en hoe is het gemaakt? 2 Inhoud: waar gaat het werk over? 3 Functie: waar is het werk voor gemaakt? Als je deze drie vragen beantwoordt, weet je hoe de zeggingskracht van een werk ontstaat.
11
OP vERKENNING Opdracht 3 Twee koninginnen Hieronder zie je twee portretten van koninginnen. Ze hebben elk een eigen zeggingskracht. a Bekijk eerst het portret van koningin Beatrix. Lees ook het onderzoek naar de zeggingskracht. b Bekijk nu het portret van koningin Nefertiti en vul het onderzoek eronder in.
12
Koningin Beatrix
Koningin Néfertiti
De vorm Waarmee is het gemaakt en hoe?
• Het is een bijna vlakke vorm. Het is 80 cm hoog, 40 cm breed en het is overal 8 cm dik. • Je ziet wat het voorstelt; een gezicht. (Dat heet figuratief). • Je ziet het gezicht van een vrouw schuin van voren. (Dat heet à trois quarts). • Ze draagt een oorbel en een losse haarlok valt over haar voorhoofd. • Het portret is opgebouwd uit lijnen en uit de ruimte tussen die lijnen. De lijnen zijn verschillend van dikte. • Het portret is gezaagd uit een plaat hout en zwart geschilderd. Het is bevestigd op een blokje hout.
• Het is een ............................. vorm en heeft een hoogte van 50 cm. Je ziet een ............................ met een ....................... nek. • Ze draagt op haar hoofd een ........................... en om haar hals een ....................................... • De vorm van het hoofd is een ......................... • Het portret is gemaakt van ............................. en later beschilderd met ................................. in de kleuren .................................................. , .............................. , ........................................ en ................................................................... • Het is heel echt beschilderd. • Het portret staat op een blokje hout in een glazen vitrine.
De inhoud Waar gaat het beeld over?
Je ziet het gezicht van een glimlachende vrouw die je aankijkt. Het is een portret van koningin Beatrix, de koningin van Nederland.
Je ziet het gezicht van .......................................
De functie Waarom is het gemaakt?
De Nederlandse kunstenaar Jeroen Henneman heeft dit beeld in opdracht van het hoogheemraadschap Rijnland gemaakt. Deze instelling wilde in hun nieuwe hoofdkantoor een portret van de koningin. Later heeft Henneman van dit beeld een zeefdruk gemaakt.
Dit beeld is gemaakt, omdat
De zeggingskracht
Dit portret laat twee kanten van de koningin zien. Ze glimlacht en kijkt je duidelijk aan. Ze ziet er rustig en vriendelijk uit. Maar door de dikke zwarte lijnen is het ook een krachtig beeld. Beatrix als krachtige vrouw.
........................................................................... een koningin uit ................................................. Ze leefde in het jaar ...........................................
1
PORTRET LIJKT HET EEN BEETJE? 1.1
OP VERKENNING
14
1.2 KIJK MIJ NOU
16
1.3 VREEMDE PORTRETTEN
20
1.4 EEN VERRASSEND PORTRET 24
1.1
OP vERKENNING
LOOKALIKE Het schilderij hiernaast is een wereldberoemd portret van het ‘Meisje met de parel’. Jan Vermeer schilderde het in 1670. De identiteit van dit meisje is niet bekend. Dat geeft aan het schilderij iets raadselachtigs. De speelfilm ‘Girl with a Pearl Earring’ laat je kennismaken met het leven en werk van Jan Vermeer. Tegelijkertijd probeert de film een antwoord te geven op de vraag wie dit meisje was. De makers van de film hebben geprobeerd het meisje zo nauwkeurig mogelijk tot leven te brengen. Bekijk de foto naast het schilderij maar eens. Het is een echte lookalike.
Kijk en vergelijk Bekijk het schilderij van Vermeer en de foto ernaast. Het fotoportret vertoont een aantal overeenkomsten met het geschilderde portret. Noem vier van deze overeenkomsten. 1 ........................................................................................................................................................ 2 ........................................................................................................................................................ 3 ........................................................................................................................................................ 4 ........................................................................................................................................................
Lookalike-wedstrijd Neem de proef op de som. Houd in je klas een lookalike-wedstrijd. Ga als volgt te werk: 1 Vraag je af op wie jij of een klasgenoot zou willen lijken. 2 Zoek een foto van de bewuste persoon. 3 Maak een lijst van alle kenmerken die het uiterlijk van deze persoon zo speciaal maken. 4 Probeer jou of een ander op deze persoon te laten lijken. Doe dit door een foto op de computer te bewerken of ga aan de slag met make-up, schmink en attributen. ‘And the winner is ...’
14
vERLOREN IdENTITEIT Een portret toont de identiteit van de geportretteerde. Dat zou je denken. Maar in de werken die je hier ziet, is met die identiteit ‘geknoeid’. Het meisje in het schilderij van Gerhard Richter kijkt achterom, net nu we graag kennis met haar willen maken. Wie is zij? Gillian Wearing filmde vrouwen getooid met een masker en een pruik. Ze kregen een nieuwe ‘bevroren’ identiteit en verloren zo hun eigen ik. Dat was niet voor niets. Alleen zo konden deze vrouwen vertellen over een zeer nare ervaring die ze hadden beleefd.
De kop in het werk van Joseph Subirachs heeft een profiel dat hij als het ware heeft uitgerekt. Daardoor lijkt de rechterhelft van dit werk op een onderdeel van een gebouw. Zo verliest de kop zijn identiteit. Dat zie je goed als je de kop weglaat. En als je het kopdeel spiegelt, krijg je iets dat toch een portret zou kunnen zijn.
Verborgen identiteit Ken je voorbeelden waarin de identiteit van geportretteerde mensen bij toeval of met opzet is verborgen? Vraag jezelf het volgende af: 1 Welke manieren ken ik om de identiteit van een persoon te verhullen? 2 Bij welke gelegenheden of in welke situaties verhullen personen hun identiteit? 3 Waarom kan het belangrijk zijn de identiteit van een persoon te verhullen?
15
1.2
KIJK mIJ NOU
2d Is de schoolfotograaf al geweest en heb je een setje als hiernaast? Sta je er leuk op? Of ben je niet zo tevreden? Het is altijd weer spannend hoe je op de foto staat. Hoe dan ook, de foto laat zien hoe je eruit ziet. Je kunt er leuke dingen mee doen, kijk maar hoe dat gaat!
Daar zit je dan. De fotograaf zegt: ‘Kijk maar naar mij en lach!‘
wAT GA JE mAKEN? Je gaat naar een feest waar iedereen zich verkleedt en schminkt, dus jij ook! Jij gaat voor jezelf een schminkontwerp maken. Daar gebruik je jouw eigen portretfoto voor. Die ga je natekenen en bewerken.
Waar moet je portret aan voldoen? • Je maakt een duidelijk schminkontwerp. Als je een gemene piraat wilt zijn of juist een lief engeltje, dan moet iedereen dat direct kunnen zien. • Je werkt met kleuren en kleurovergangen, zodat het schminkontwerp “meegaat” met de vormen van je eigen gezicht dus écht lijkt. • Je vervormt je ogen, neus en mond, je hele gezicht met plastische effecten. Je gebruikt daarvoor kleur- en toonovergangen, maar ook licht-donkereffecten met teken- en kleurpotloden.
16
vOORBEREIdEN Je bedenkt eerst hoe je het schminkontwerp gaat aanpakken. Hoe krijg je het spannend en mooi? Volg deze vijf stappen: 1
Hoe ga je naar het feest? Welk personage kies je? Zoek drie voorbeelden uit tijdschriften of van het internet en plak ze op een A4-tje. Mijn personage is een ............................................. (engel, dracula, clown, zombie enzovoort). Mijn drie voorbeelden zijn: 1 2 3
2
Nu gaat het echte werk beginnen, je begint met wat schminkproefjes. Je let goed op de natuurlijke vormen van het gezicht, maar vooral hoe je ze met schmink kunt veranderen!
Kijk eens goed naar deze plaatjes. Wat is ĂŠcht en wat is geschminkt? De gezichten zijn veranderd. Hoe krijgt de grimeur dat voor elkaar? Kun je de vormen van de ĂŠchte monden, neuzen en ogen nog zien? Zou je ze er in kunnen tekenen?
17
Je ziet hieronder twee foto’s van een echte mond, een echte neus en een echt oog. Geef ze eerst een andere vorm door het tekenen van een dunne nieuwe contour met tekenpotlood. Kleur ze dan voorzichtig in met kleurpotlood. Gebruik toonovergangen. De foto’s hebben licht-donkereffecten. Zo kun je zien dat het gezicht plastisch is: bol of hol, glad of rimpelig. Gebruik die toonovergangen ook in je ontwerpen. Laat je inspireren door het ‘geschminkte’ voorbeeld, maar … doe je eigen ding. 3
1
2 3
Je kiest in overleg met je docent minstens één van de drie voorbeelden (1, 2 of 3) die je gaat gebruiken voor je tekening. Wat kies je? de mond de neus het oog
4
Je gaat nu de mond, de neus en het oog vervormen. Verander de vorm daarvan met een dunne omtreklijn. Gebruik daarbij je voorbeelden als inspiratie. Deze omtreklijn is de nieuwe contour van mond, ogen en oren. Kleur de vormen in met kleurpotlood. Gebruik voor elke vorm meerdere kleurpotloden die je in dunne lagen over elkaar aanbrengt. Zorg ervoor dat de nieuwe contour mooi aansluit bij de oude.
5
Laat je ontwerp aan je docent zien. Misschien moet je er nog wat aan doen voordat je het uitwerkt.
UITwERKEN 6
Vergroot jouw portretfoto. • Neem een portretfoto mee van jezelf. • Kopieer de foto en vergroot hem op het kopieerapparaat naar A4-formaat. • Trek met een tekenpotlood de foto over op een tekenvel in contouren. Gebruik de lichtbak of houd het tekenvel en de kopie tegen het raam. Je kunt de foto ook uit de vrije hand vergroten op een A4tekenvel. Let op de verhoudingen: • De grondvorm van een hoofd is een eivorm. • De ogen bevinden zich in het midden van de eivorm. • De onderkant van de neus zit halverwege de ogen en de onderkant van het gezicht. • De mond zit halverwege de neus en de onderkant van het gezicht.
18
Hieronder kun je zien hoe de verhoudingen van een hoofd zijn.
7
Teken in dunne lijnen op de vergroting van je gezicht het schminkontwerp.
8
Voeg, ook in dunne lijnen, gezichtsversieringen toe (piercings, kettingen, oorbellen).
9
Kleur met kleurpotlood je ontwerp in. Let op de toonovergangen! Kijk steeds op de kopie voor de toonovergangen en kleur ook de rest van het gezicht in.
10
Laat het eindproduct aan je docent zien.
Check Bijna niet • • • • • • • •
Je kunt goed zien welk personage je uitbeeldt. Je grimeontwerp is duidelijk en heeft een sterke uitstraling. Je hebt de kleuren en vormen helemaal zelf bedacht. De portretfoto is goed overgetrokken. De mond, neus, ogen en oren zijn vervormd. Er zijn geleidelijke toonovergangen gebruikt. Het gezicht ziet er plastisch uit. Het geheel is netjes en verzorgd.
o o o o o o o o
o o o o o o o o
o o o o o o o o
o o o o o o o o
Wel
o o o o o o o o
o o o o o o o o
o o o o o o o o
o o o o o o o o
o o o o o o o o
o o o o o o o o
o o o o o o o o
o o o o o o o o
o o o o o o o o
19
1.3
vREEmdE PORTRETTEN
3d
Je zult ze maar tegenkomen zulke maskers! Loop je weg of blijf je staan?
Sportmasker
Gasmasker
Picasso
Siermasker
wAT GA JE mAKEN? Het gewone leven is soms saai. Daarom bedenken mensen vaak spannende droomwerelden. Die spanning beleef je in popzalen, in de bioscoop, in het theater, maar ook in boeken. Daar zijn kunstenaars de baas. Zij toveren de meest bizarre en spannende figuren te voorschijn. Jij gaat in de schoenen staan van de kunstenaar en maakt een heel bijzonder masker.
Helmmasker van de Dogon
Dansers van de Dogon met Kanaga-maskers
Ook het Dogon-volk in Afrika kan er wat van. Kijk eens naar de versieringen en de maskers. Dat is weer eens wat anders dan een feestje in de popzaal. Zie je dat ze in hun beelden de vormen van mensen en dieren overdrijven? Met hun expressieve uitmonstering imponeren ze de omstanders en jagen ze zelfs schrik aan. Wil jij dat ook of juist niet? Jij maakt een superspannend masker voor een zelfbedacht personage in een dansfeest, film of musical. Wat voor figuur bedenk je? Wat voor masker maak je? Schrijf dat hieronder op:
20
Waar moet je masker aan voldoen? • • • • • •
Het personage waarvoor je een masker gaat maken, moet zelfbedacht zijn. Het masker moet expressief zijn en versierd worden. Het masker moet rechtop kunnen blijven staan. Je moet het masker zelf kunnen dragen. Je gebruikt sterke vormen en kleuren. Je maakt het masker van karton en versiert het met verschillende materialen.
vOORBEREIdEN Een goed masker vraagt een goede voorbereiding. Dat lukt vast, als je de volgende stappen volgt. 1
Kijk eens goed naar de plaatjes van The Lion King en van The Phantom of the Opera. • Wat beelden de figuren uit en waar zie je dat aan?
• Beschrijf hieronder wat je daarvan denkt.
Musical The Lion King
Musical The Phantom of the Opera
21
2
Bepaal nu zelf voor welke figuur jij een masker gaat maken. Zoek naar leuke voorbeelden van personages in films en musicals. Die vind je in tijdschriften, reclamefolders en op internet. Kies vier personages die je inspiratie geven! Kies de mooiste en werk die in een tekening uit met masker en al. Kijk hieronder hoe je dat aanpakt. Figuur 1 is een voorbeeld van een zelf gekozen figuurtje. Teken daar de hoofdlijnen in, zo ontstaat een soort draadfiguurtje (figuur 2). Daarna vul je lijf, armen en benen op (figuur 3). Heb je dat voor elkaar, dan maak je er een je eigen hoofdfiguur met masker van. In dit geval is het een soort planetenprins (figuur 4). Maar het kan ook anders. Hoe? Dat bedenk je zelf!
3
Ontwerp nu het masker voor het door jou bedachte personage. Maak er een ontwerptekening van en schrijf er bij wat je belangrijk vindt.
4
Je laat de ontwerptekening van je masker aan je docent zien. Overleg of het goed is of dat je er nog wat aan moet doen.
Figuur 1
Figuur 3
22
Figuur 2
Figuur 4
UITwERKEN Hieronder staan enkele voorbeelden van uitslagen; een gezicht en een neus.
Voorbeeld 1, twee uitslagen
Voorbeeld 2, de basisconstructie
Voorbeeld 3, de uitwerking van de basisconstructie
Werk volgens de volgende stappen: 5
Teken op karton volgens het voorbeeld twee uitslagen als basis voor jouw masker: het deel van het gezicht met de oren en het deel met de neus. Je mag zelf de vorm van het gezicht, de oren en de neus bepalen. Knip de twee delen uit en knip ze daarna zo in dat je de twee delen haaks op elkaar kunt schuiven (zie voorbeeld). Let op: voorbeeld 1 is maar een voorbeeld! Je kunt het ook anders aanpakken.
6
Maak een constructie van dun karton zodat het masker kan blijven staan (voorbeeld 2).
7
Het masker moet natuurlijk ook ogen en een mond hebben. Je bepaalt zelf hoe die eruit gaan zien (voorbeeld 3).
8
Voeg nu versieringen toe aan het gezicht (voorbeeld 3). De versieringen kunnen ook beschilderingen zijn!
9
Laat het eindproduct aan je docent zien.
Check Bijna niet • Is het personage waarvoor je een masker hebt gemaakt zelfbedacht? • Is het masker expressief en versierd? • Versterken de kleuren en de vormen de uitdrukking? • Kan het masker rechtop blijven staan? • Kun je het masker zelf dragen? • Heb je het versierd met verschillende materialen?
o o o o o o
o o o o o o
o o o o o o
o o o o o o
Wel
o o o o o o
o o o o o o
o o o o o o
o o o o o o
o o o o o o
o o o o o o
o o o o o o
o o o o o o
o o o o o o
23
1.4
EEN vERRASSENd PORTRET Heb je zoiets ooit eerder gezien, zulke portretten? De Italiaanse schilder
Bv
Arcimboldo maakte deze bijzondere portretten meer dan 450 jaar geleden! Verschillende voorwerpen vormen samen een portret, zonder dat de schilder ogen, oren, mond of neus getekend heeft. Die voorwerpen zeggen iets over de uitgebeelde persoon. Wat zou het beroep van de man links kunnen zijn? En welk beroep heeft de man er naast? Waaraan zie je dat?
wAT GA JE mAKEN? In deze opdracht ga je een portret maken. Je maakt een twee- of driedimensionaal portret van verschillende, maar vooral verrassende voorwerpen en vormen. De vormen en voorwerpen vertellen iets over de afgebeelde persoon. Zo is de groenteboer hierboven afgebeeld met behulp van groenten. Ze kunnen ook iets vertellen over een eigenschap van de geportretteerde. 1
2
3
Kijk eens naar de kunstwerken hierboven. Welke eigenschappen hebben de geportretteerde personen volgens jou?
24
De eigenschappen van de persoon van Jeroen Koolhaas (1) zijn volgens mij: 1
2
3 De eigenschappen van de persoon van Naum Gabo (2) zijn volgens mij: 1
2
3 De eigenschappen van de persoon van Jeroen Henneman (3) zijn volgens mij: 1
2
3
Waar moet je werkstuk aan voldoen? Je werkstuk bestaat uit een portret en uit een presentatie voor de groep. Waar moet je portret aan voldoen? • Je maakt een portret met voorwerpen en/of vormen. • Het werkstuk is meteen herkenbaar als portret. • De vormen en voorwerpen zeggen iets over de geportretteerde. • Je maakt creatief gebruik van verschillende materialen en technieken. Je vertelt over het ontstaan van het werkstuk met behulp van foto’s of met een Powerpointpresentatie. Waar moet je presentatie aan voldoen? Je moet vertellen over: • wat je hebt gemaakt • wat je verwachtte toen je de opdracht las • welke problemen je tegenkwam en hoe je die opgelost hebt • wie je geportretteerd hebt, wat je ermee wilt zeggen en hoe je dat kunt zien • wat je er zelf van vindt. Geef jezelf ook een cijfer.
25
vOORBEREIdEN Je maakt eerst de keuze of je vanuit bepaalde voorwerpen of vanuit bepaalde vormen en materialen gaat werken. Daarna bepaal je of je een 2D- of 3D-portret gaat maken. Dan maak je een paar ontwerpen of schetsen en dan ga je je werkstuk maken.
Zo kan het! Je werkt vanuit bepaalde voorwerpen die je gaat samenvoegen tot een portret. Hieronder zie je eenvoudige principes voor het maken van een expressief portret. Verschuif en draai de onderdelen en je krijgt heel andere uitdrukkingen. Experimenteer zelf ook eens, zo krijg je allerlei verrassende effecten.
Een eivorm + drie rondjes = een gezicht
Dezelfde vormen, een heel andere expressie
Details geven expressie
zoals bij deze peer ‌
26
of citroen
1
Een oefeningetje. Beschrijf met welke voorwerpen je een voetballer zou samenstellen:
En een smulpaap:
Bedenk nu zelf van wie je een portret gaat maken. Een ............................................. zou ik met de volgende voorwerpen samenstellen:
2
Maak bij twee van bovenstaande beschrijvingen een schets van de genoemde voorwerpen, zoek er plaatjes bij en maak een ontwerpcollage. Kijk ook eens naar de plaatjes hiernaast. Denk er wel om dat het voorbeelden zijn. Probeer het vooral op je eigen manier!
Zo kan het ook! Werk je vanuit vormen en/of materialen? 3
Verzamel materialen en/of teken vormen die kunnen dienen als de onderdelen van een gezicht (bijvoorbeeld wc-rollen als ogen, een kurk als neus of cijfers en letters waarmee je een portret tekent).
4
Experimenteer met de verzamelde materialen/vormen en probeer ze op verschillende manieren te combineren, zodat het steeds een portret is.
5
Bedenk hoe je het portret een eigenschap kan meegeven: hoe laat je het portret er heel vrolijk uit zien en hoe laat je zien dat je portret diep nadenkt of verliefd is of juist boos? Weet je zelf nog andere eigenschappen en hoe je die kan verbeelden? Moet je hieronder eens zien hoe dat met drie wc-rolletjes gaat!
27
Hoe ga je verder? Maak nu de keuze voor 2D of 3D en bepaal of je vanuit de vormen/materialen gaat werken of dat je kiest voor het transformeren van bestaande voorwerpen tot een portret. Maak zonodig ontwerpschetsen van beide uitgangspunten en overleg met je docent welke keuze je gaat maken.
AAN dE SLAG! 6
Schrijf hier op of je gekozen hebt voor 2D of 3D. Ik kies .............................................
7
Pak je schets en bepaal het formaat van je werkstuk. Het formaat van mijn werkstuk wordt: 2D ...................... (hoogte) x ...................... (breedte) 3D ...................... (hoogte) x ...................... (breedte) x ...................... (diepte)
8
Kies welke materialen en welke technieken je gaat gebruiken. Ik kies de volgende materialen: • • • • •
9
Je bespreekt met je docent je materiaal- en techniekkeuze en past je keuze eventueel aan.
10
Je voert je ontwerp uit.
11
Je maakt van het proces een (Powerpoint-)presentatie en presenteert jouw werkstuk aan de groep.
Check Bijna niet • Heb je een portret gemaakt met voorwerpen/vormen? • Is het werkstuk meteen herkenbaar als een portret? • Zeggen de vormen en voorwerpen iets over de geportretteerde? • Heb je de materialen en technieken op een creatieve manier gebruikt? • Geeft je presentatie een duidelijke weergave van het proces?
28
Wel
o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o