DIENSTVERLENING
NIVEAU 2
DIENSTVERLENING
NIVEAU 2
ThiemeMeulenhoffontwikkeltslimme,flexibeleleeroplossingenmeteenpersoonlijkeaanpak.Voorelkniveauen elkemaniervanleren.Wantniemandishetzelfde.
Wecombinerenonzekennisvancontent,leerontwerpentechnologie,metonzeenergievoorvernieuwing.
Ommetenvooronderwijsprofessionalsgrenzenteverleggen.Zozijnwesamendemotorvoorveranderinginhet primair,voortgezetenberoepsonderwijs.
Samenlerenvernieuwen. www.thiememeulenhoff.nl
ISBN9789006284454
©ThiemeMeulenhoff,Amersfoort,2024
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912j° het Besluit van 23 augustus 1985, Stbl. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie (PRO), Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp (www.stichting-pro.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet) dient men zich tot de uitgever te wenden. Voor meer informatie over het gebruik van muziek, film en het maken van kopieën in het onderwijs zie www.auteursrechtenonderwijs.nl.
De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.
Deze uitgave is volledig CO2-neutraal geproduceerd.
Het voor deze uitgave gebruikte papier is voorzien van het FSC®-keurmerk. Dit betekent dat de bosbouw op een verantwoorde wijze heeft plaatsgevonden.
Hoofdstuk 1 Het menselijk lichaam
1.1 Anatomie en fysiologie
1.2 Bewegingsstelsel
1.3 Hart- en bloedvatenstelsel
1.4 Zenuwstelsel
1.5 Ademhalingsstelsel
1.6 Spijsverteringsstelsel
1.7 Urinewegstelsel
1.8 Voortplantingsstelsel
1.9 Zintuigen
Situaties uit de praktijk
Evaluatie & reflectie
Naar de website
Begrippen
Hoofdstuk 2 Ziekte
2.1 Gezondheid en ziekte
2.2 Diabetes mellitus
2.3 Hart- en vaatziektes
2.4 COPD en astma
2.5 Infectieziektes
2.6 Maagdarmstoornissen
2.7 Kinderziektes
2.8 Huidproblemen en allergieën
2.9 Geriatrische gezondheidsproblemen
Situaties uit de praktijk
Evaluatie & reflectie
Naar de website
Begrippen
Hoofdstuk 3 Stoornissen en beperkingen
3.1 Ondersteunen bij stoornissen en beperkingen
3.2 Lichamelijke beperkingen
3.3 Verstandelijke beperkingen
3.4 Neurologische stoornissen
3.5 Ontwikkelings- en leerstoornissen
3.6 Psychische stoornissen
Situaties uit de praktijk
Evaluatie & reflectie
Naar de website
Begrippen
Hoofdstuk 4 Omgaan met dood en rouw
4.1 De laatste levensfase
4.2 Behoeften en wensen in de laatste levensfase
4.3 Communicatie met collega's
4.4 Verlies en rouwverwerking
Situaties uit de praktijk
Evaluatie & reflectie
Naar de website
Begrippen
Hoofdstuk 5 Ondersteunen bij wonen
5.1 Afspraken maken over ondersteuning bij wonen
5.2 Huishoudelijke taken uitvoeren
5.3 Textiel en schoenen verzorgen
5.4 Het bed verzorgen
5.5
Huishoudelijke apparaten onderhouden
5.6 Ondersteunen bij de post en boodschappen
Situaties uit de praktijk
Evaluatie & reflectie
Naar de website
Begrippen
Hoofdstuk 6 Ondersteunen bij voeding
6.1 Voeding
6.2 Voorschriften en diëten
6.3 Adviseren over voeding
6.4 Bereiden van voeding
6.5 Ondersteunen bij de maaltijd
Situaties uit de praktijk
Evaluatie & reflectie
Naar de website
Begrippen
Hoofdstuk 7 Ondersteunen bij persoonlijke zorg en ADL
7.1 Zelfredzaamheid
7.2 Mobiliteit en slaap
7.3 Persoonlijke verzorging
7.4 Verzorging van baby’s en jonge kinderen
7.5 Ondersteunen bij uitscheiding
7.6 Veranderingen signaleren
Situaties uit de praktijk
Evaluatie & reflectie
Naar de website
Begrippen
Hoofdstuk 8 Assisteren bij activiteiten
8.1 Dagbesteding en activiteiten
8.2 Methodisch werken bij activiteiten
8.3 Positief groepsklimaat bevorderen
8.4 De cliënt betrekken bij de activiteit
8.5 Extra taken bij activiteiten
8.6 Omgaan met uitdagingen
Situaties uit de praktijk
Evaluatie & reflectie
Naar de website
Begrippen
HOOFDSTUK
Als helpende zorg en welzijn ondersteun je mensen bij hun dagelijkse verzorging en draag je bij aan hun welzijn. Hiervoor leer je niet alleen praktische vaardigheden, maar is het ook belangrijk dat je het menselijk lichaam kent. Als je weet hoe het lichaam werkt, kun je betere en veilige zorg verlenen. Je begrijpt bijvoorbeeld waarom je zorghandelingen op een bepaalde manier moet uitvoeren. Dit om schade aan de cliënt te voorkomen.
In dit hoofdstuk leer je de basis van de anatomie en fysiologie, het bewegingsstelsel, hart- en bloedvatenstelsel, zenuwstelsel, ademhalingsstelsel, spijsverteringsstelsel, urinewegstelsel, voortplantingsstelsel en de zintuigen. Je leert hoe je lichaam is opgebouwd en hoe elk deel van het lichaam functioneert.
Vormgeving
Studio Michelangela
Opmaak
Crius Group, Hulshout
Contentontwikkeling
ThiemeMeulenhoff
Eindredactie
R.F.M. van Midde
• uitleggen wat de belangrijke onderdelen van het lichaam en hun functies zijn.
• wat de begrippen anatomie en fysiologie betekenen.
• wat belangrijke onderdelen van het bewegingsstelsel en hun functies zijn.
• wat belangrijkste onderdelen van het hart- en bloedvatenstelsel zijn en hoe de bloedsomloop werkt.
• wat belangrijke onderdelen van het zenuwstelsel zijn en hun functies.
• wat belangrijke onderdelen van het ademhalingsstelsel zijn en hun functies.
• wat belangrijke onderdelen van het spijsverteringsstelsel zijn en hun functies.
• wat belangrijke onderdelen van het urinewegstelsel zijn en hun functies.
• wat belangrijke onderdelen van het voortplantingsstelsel zijn en hun functies.
• welke zintuigen er zijn en hoe ze werken.
Hallo, ik ben Alec, 20 jaar, en een enthousiaste eerstejaars student Helpende zorg en welzijn. Ik kreeg interesse in de zorg toen ik als vrijwilliger in een woonzorgcentrum werkte. Nu loop ik hier elke week stage. Werken in de zorg start met het leren begrijpen van het menselijk lichaam. Daar komt veel bij kijken. In dit hoofdstuk verken ik samen met jou de wereld van anatomie en fysiologie.
Alec
In dit hoofdstuk volg je Alec terwijl hij leert hoe het menselijk lichaam is opgebouwd en werkt. Dit is een belangrijke basis voor alle zorgprofessionals. Alecs verhaal begint in een klaslokaal. Hier staat een anatomisch model dat laat zien hoe ons lichaam er vanbinnen uitziet. Ook hangen er posters van het menselijk lichaam aan de muur. Hij weet dat kennis over anatomie en fysiologie belangrijk is, omdat het helpt bij het verzorgen van cliënten. Alec is niet alleen op zoek naar kennis. Hij is op zoek naar manieren om die kennis toe te passen in de praktijk, om zo cliënten goede zorg te bieden.
a Werking van je lichaam
Wat vind jij het meest bijzondere aan de manier waarop ons lichaam werkt?
b Voor je lichaam zorgen
Hoe zorg jij goed voor je lichaam in het dagelijks leven?
c Bot
Heb je wel eens een bot gebroken? Zo ja, hoe voelde dat?
d Spierpijn
Wat is de gekste plek waar je ooit spierpijn hebt gehad?
e Zintuig
Welk zintuig zou je het liefst willen versterken als dat kon? Reuk, smaak, gevoel, zicht of gehoor? Waarom?
Het leerdoel van dit hoofdstuk is: 'Je kunt uitleggen wat de belangrijke onderdelen van het lichaam en hun functies zijn.'
Wat wil jij aan het eind van dit hoofdstuk geleerd hebben over de belangrijke onderdelen van het lichaam en hun functies?
Kom je nieuwe woorden tegen in de theorie? Schrijf ze dan hier op.
Nieuwe woorden Betekenis
Stel je voor dat je een reis maakt door je eigen lichaam. Wat zou je het liefst willen zien?
Leerdoel
Je kunt uitleggen wat de begrippen anatomie en fysiologie inhouden.
om het menselijk lichaam te begrijpen, zijn anatomie en fysiologie belangrijk. Anatomie gaat over de bouw van het lichaam. Het laat zien uit welke delen het lichaam bestaat en waar je deze kunt vinden. Fysiologie kijkt naar hoe deze delen werken. Het gaat over de functies van elk onderdeel van het lichaam en hoe ze samenwerken om ons gezond en in beweging te houden. Als je de anatomie en fysiologie van het menselijk lichaam kent, weet je hoe het lichaam werkt. Dit helpt je om betere zorg te geven aan cliënten.
Allereerst zorgt deze basiskennis ervoor dat je begrijpt wat er in het lichaam van een cliënt gebeurt, zowel bij ziekte als gezondheid. Als iemand bijvoorbeeld benauwd is, snap je dankzij je kennis van de ademhaling beter wat daarvan de oorzaak kan zijn en hoe je iemand het best kunt ondersteunen. ook zorgt de kennis van anatomie en fysiologie ervoor dat je de instructies van artsen en verpleegkundigen beter begrijpt en op de juiste manier uitvoert. En als je een verandering in de gezondheidstoestand signaleert, weet je dankzij je basiskennis wat je moet doen of wanneer je een collega moet waarschuwen.
Opbouw van het lichaam
ons lichaam bestaat uit verschillende onderdelen die samenwerken. Van cellen (kleinste eenheid) tot organisme (grootste eenheid), elk deel heeft een speciale taak om ons gezond en actief te houden.
Organisme
© Shutterstock / ThiemeMeulenhoff Van klein naar groot
Cellen
De kleinste levende bouwsteen van ons lichaam is een cel. Cellen voeren belangrijke processen in het lichaam uit. Zo geven zenuwcellen elektrische prikkels door en slaan vetcellen energie op.
Weefsels
Een weefsel bestaat uit een groep cellen met dezelfde vorm en functie. Er zijn verschillende soorten weefsels. Elk weefsel heeft een eigen taak. Spierweefsel zorgt er bijvoorbeeld voor dat het lichaam kan bewegen. Zenuwweefsel vervoert prikkels en laat zo de verschillende delen van het lichaam met elkaar communiceren.
Organen
Een orgaan is een deel van het lichaam dat een specifieke taak uitvoert. organen bestaan uit verschillende soorten weefsels die samenwerken om deze taken uit te voeren. Je hart heeft als orgaan de functie om bloed rond te pompen. Daarvoor zijn verschillende soorten weefsel nodig: spierweefsel (het hart is een spier die kan samentrekken), bindweefsel (om het hart op zijn plaats te houden) en zenuwweefsel (om het hart aan te sturen).
Orgaanstelsels
organen die samenwerken aan een specifieke taak in het lichaam, vormen een orgaanstelsel. Zo werken organen zoals de mond, slokdarm, maag en darmen samen om het lichaam van voedingsstoffen te voorzien. Het lichaam bestaat uit verschillende orgaanstelsels.
het harten vaatstelsel
het spijsverterings- stelsel
het mannelijk voortplantingsstelsel
© Shutterstock / Macrovector Verschillende orgaanstelsels
Organisme
het vrouwelijk voortplantingsstelsel
het ademhalings- stelsel
het urinewegstelsel
het zenuwstelsel
Cellen vormen weefsels en weefsels vormen organen. organen die samenwerken aan dezelfde taak, vormen orgaanstelsels. Alle onderdelen samen vind je terug in een organisme, zoals het menselijk lichaam. op deze manier kun je de opbouw van het lichaam indelen in verschillende niveaus, van klein naar groot.
Vandaag gaat Alec met verpleegkundige Cherida mee om mevrouw Wallet te helpen. Mevrouw Wallet is na een heupoperatie net terug uit het ziekenhuis.
'Oké Alec, let goed op', zegt Cherida. 'We moeten mevrouw Wallet heel voorzichtig overeind helpen. De arts zei dat we druk op de wond moeten vermijden en haar been in een bepaalde hoek moeten houden.' Alec knikt, maar vraagt zich af waarom dat zo belangrijk is. Dan schiet hem te binnen wat hij geleerd heeft over anatomie en fysiologie. 'Wacht even', zegt hij, 'heeft dat te maken met hoe de botten, spieren en gewrichten in de heup samenwerken?' Cherida glimlacht. 'Precies! Door de operatie is het weefsel rond het gewricht beschadigd. Als we te veel druk uitoefenen of het been verkeerd bewegen, kan dat het herstel vertragen.' Alec begrijp het. 'Oh, dus daarom moeten we haar been ondersteunen.'
Samen helpen ze mevrouw Wallet voorzichtig uit bed. Alec let goed op de stand van haar been. Als ze op de bank gaat zitten, legt hij haar been op de lage tafel. Hij gebruikt daarbij kussens om het gewricht te ondersteunen.
1 Anatomie en fysiologie
Leg uit wat het verschil is tussen anatomie en fysiologie.
2 Anatomie en gezondheid
Waarom is kennis van anatomie en fysiologie belangrijk voor het geven van goede zorg?
Er zijn meer antwoorden goed.
□ om cliënten beter te kunnen ondersteunen bij algemene dagelijkse levensverrichtingen.
□ om instructies van artsen en verpleegkundigen beter te begrijpen en juist uit te voeren.
□ om te begrijpen wat er in het lichaam van een cliënt gebeurt bij ziekte en gezondheid.
□ om veranderingen in de gezondheidstoestand te signaleren en juist te handelen.
3 Opbouw van het lichaam
Verbind de juiste voorbeelden of omschrijvingen met de juiste onderdelen van ons lichaam.
Cel
orgaan
orgaanstelsel
Weefsel
4 Organisme
• • Kleinste levende bouwsteen
• • Mond, slokdarm, maag en darmen
• • Een groep cellen met dezelfde functie
• • Hart en longen
Wat wordt bedoeld met een 'organisme'?
Controleer je antwoorden op de website. Daar vind je ook meer vragen die je helpen om je kennis van deze paragraaf te checken.
Is het je wel eens opgevallen dat je jouw arm helemaal rond kunt draaien, maar je hoofd niet? Hoe zou dat komen, denk je?
Leerdoel
Je kunt de belangrijkste onderdelen van het bewegingsstelsel benoemen en hun functies beschrijven.
Je beweegt de hele dag. Denk hierbij aan lopen, fietsen, opstaan. Maar ook het kloppen van je hart, ademen en knipperen met je ooglid zijn voorbeelden van bewegen. Je hebt een bewegingsstelsel om deze bewegingen te kunnen maken. Het bewegingsstelsel bestaat uit botten, gewrichten, spieren en pezen. onze botten en gewrichten geven steun en onze spieren maken het mogelijk om te bewegen. Botten en spieren bepalen ook de stevigheid en de houding van ons lichaam.
In de beroepspraktijk kom je regelmatig cliënten tegen die problemen hebben met hun bewegingsstelsel. Ze hebben bijvoorbeeld moeite met lopen of zelfs met rechtop staan. Er zijn verschillende zorgverleners die een rol kunnen spelen om hiermee om te gaan. Jij bent er een van.
Het skelet
Al je botten bij elkaar vormen het skelet. Botten worden ook wel beenderen genoemd. Het skelet heeft verschillende functies:
• Het geeft stevigheid, steun en vorm aan je lichaam. Zonder skelet zou je lichaam als een pudding in elkaar zakken.
• Het beschermt belangrijke organen, zoals hersenen, longen en hart.
• Het zorgt er samen met de spieren voor dat je kunt bewegen.
• Het maakt bloedcellen aan in het beenmerg. Beenmerg zit in het bot. Het beenmerg maakt rode en witte bloedcellen en bloedplaatjes.
borstwervels
schedel bovenkaak
nekwervels onderkaak sleutelbeen borstbeen opperarmbeen schouderblad ribben
lendenwervels
bekken
heiligbeen staartbeen schaambeen zitbeen spaakbeen ellepijp handbeentjes
© Gemma Stekelenburg Het skelet
Kraakbeen
knieschijf dijbeen kuitbeen scheenbeen voetbeentjes
In je lichaam zorgen twee soorten weefsels voor stevigheid: botweefsel en kraakbeenweefsel.
Botten bevatten kalk en een beetje lijmstof. De kalk maakt het bot hard en sterk. Bot kan niet buigen. Kraakbeen bevat veel lijmstof en weinig kalk. Lijmstof maakt botten buigzaam. Buigzame botten breken niet snel. Kraakbeen zit in je neus, oren en tussen je gewrichten. Daar werkt kraakbeen als een soort kussentje, zodat botten soepel bewegen en niet tegen elkaar aan schuren. Kraakbeen heeft geen bloedvaten en geneest daarom langzamer dan bot als het beschadigd is.
De botten van een baby bestaan voornamelijk uit kraakbeen. Hierdoor kunnen ze bijvoorbeeld makkelijk hun tenen in de mond steken. Als een baby groeit, verandert het meeste kraakbeen in bot.
Soorten botten
Er zijn drie soorten botten:
• Pijpbeenderen: zijn lang en smal en bevatten geel beenmerg, waarin vet wordt opgeslagen. Pijpbeenderen komen vooral voor in de ledematen, zoals het scheenbeen en dijbeen.
• Platte beenderen: zijn plat en breed en bevatten rood beenmerg. Hierin worden je bloedcellen gevormd. Platte beenderen komen vooral voor in je romp, Voorbeelden daarvan zijn je borstbeen en schouderbladen.
• onregelmatige (korte) beenderen: passen niet in de groep pijpbeenderen of platte beenderen. Deze beenderen hebben een ongewone vorm en bevatten vaak rood beenmerg. Een voorbeeld van onregelmatige beenderen zijn de nek-, borst-, en lendenwervels.
Botverbindingen
Botten zijn op verschillende manier met elkaar verbonden. Dit noem je botverbindingen
Soms kunnen deze verbindingen veel bewegen, soms helemaal niet.
Botten kunnen op vier manieren met elkaar verbonden zijn:
1 vergroeide botten onderaan de wervelkolom zijn enkele grote wervels met elkaar vergroeid tot het heiligbeen en kleine wervels tot het staartbeen. Er is geen beweging mogelijk tussen deze botten.
2 botverbinding door een naad
De meeste botten in je schedel zitten met een naad aan elkaar en kunnen niet bewegen. Een naadverbinding is erg stevig.
3 botverbinding door kraakbeen
Tussen de wervels en tussen je ribben en borstbeen zit kraakbeen. Dit is een beetje buigzaam, dus kan een klein beetje bewegen. Zo wordt je borstkas bijvoorbeeld wat groter als je inademt.
4 botverbinding door gewrichten
Botten die met gewrichten aan elkaar vastzitten, kunnen goed bewegen, zoals de verbinding tussen onderarm en bovenarm.
1 2 3 4
© Gemma Stekelenburg
Botverbindingen: 1 vergroeid, 2 door een naad, 3 door kraakbeek, 4 door gewrichten
Gewrichten
Een gewricht is simpel gezegd de plaats waar twee of meer botten samenkomen.
Gewrichten maken beweging mogelijk. Zonder gewrichten zou je stijf als een standbeeld door het leven gaan. Een gewricht bestaat uit bot, kapsel, vloeistof en banden. De botten vormen de harde structuur van het gewricht. De uiteinden van de botten zijn bekleed met glad kraakbeen, zodat ze soepel langs elkaar kunnen glijden. Het gewrichtskapsel is een stevige, elastische zak om de botuiteinden. De gewrichtsvloeistof werkt als smeermiddel
en schokbreker, zodat de botuiteinden soepel en schokvrij kunnen bewegen.
Gewrichtsbanden houden de botten bij elkaar.
kapsel met banden bot
vloeistof kraakbeen
© Gemma Stekelenburg De opbouw van een gewricht
Het skelet bestaat uit verschillende soorten gewrichten:
• kogelgewricht
Hierbij draait de kop van het ene bot in de kom van het andere bot. Je kunt er alle kanten mee op bewegen, zoals je schouder en heup.
• scharniergewricht
Dit gewricht werkt als een scharnier. Je kunt er alleen mee buigen en strekken, zoals je vingers en knieën.
• rolgewricht
Het ene bot kan om het andere bot draaien. Bijvoorbeeld door de beweging van spaakbeen en ellepijp in je onderarm kun je de palm van je hand naar voren of naar achter draaien.
kogelgewricht
© Tiekstramedia
Drie soorten gewrichten
Spieren
scharniergewricht rolgewricht
Met je spieren houd je je houding en evenwicht vast, ondersteun je je ademhaling en houd je je lichaamstemperatuur in stand. Spieren zorgen er ook voor dat je kunt bewegen. Spieren zitten met pezen aan botten vast. Pezen kunnen niet samentrekken, spieren wel. Als een spier samentrekt, wordt hij korter en dikker. De spier trekt dan via de pees aan het bot, waardoor het bot beweegt.
Stel je voor: je wilt je arm buigen. Dan gaat dat zo:
1 Je hersenen sturen een signaal naar de spier in je bovenarm: de biceps.
2 De biceps trekt samen. Hij wordt korter en dikker.
3 omdat de biceps met pezen aan je botten vastzit, trekt hij aan je onderarm.
4 Je onderarm beweegt nu naar je bovenarm toe: je arm buigt. om je arm weer te strekken, moet de spier aan de achterkant van je bovenarm, de triceps, samentrekken. Zo werken spieren altijd in paren om een gewricht te buigen en te strekken.
Spieren kunnen dus samentrekken, maar ze kunnen niet duwen. Ze trekken altijd. En ze hebben energie nodig om hun werk te doen.
Soorten spieren
Er zijn verschillende soorten spieren. Sommige spieren kun je zelf aansturen, zoals wanneer je loopt. Andere spieren werken automatisch, zoals je hartspier die ervoor zorgt dat je hart klopt.
De verschillende soorten spieren zijn:
• dwarsgestreept spierweefsel
Dit weefsel zit vooral aan het skelet. Je kunt het zelf aansturen. Het zit met pezen vast aan je botten, waardoor je skelet kan bewegen. Je gebruikt dwarsgestreept spierweefsel bijvoorbeeld om te lopen of te typen.
• glad spierweefsel
Dit vind je in organen, zoals de maag en bloedvaten. Je kunt het niet zelf aansturen. Dit spierweefsel helpt bijvoorbeeld om voedsel door je darmen te duwen.
• hartspierweefsel
Een speciaal type spierweefsel dat je niet zelf kunt aansturen en dat nooit moe wordt.
• spieren van het middenrif
Belangrijk voor de ademhaling. Als het middenrif samentrekt, adem je in. Als het middenrif ontspant, adem je uit.
• spieren van de bekkenbodem ondersteunen de organen in het bekken en helpen bij het controleren van de urine en ontlasting.
• kringspieren
Deze zitten bij openingen, zoals je mond, ogen en anus. Ze zorgen dat deze open en dicht kunnen.
© Gemma Stekelenburg Soorten spieren
glad spierweefsel hartspierweefsel kringspieren
dwarsgestreept spierweefsel spieren van het middenrif spieren van de bekkenbodem
Alec is enthousiast als hij hoort dat hij vandaag met fysiotherapeut Jeroen mag meelopen tijdens zijn stage in het woonzorgcentrum. Hij is benieuwd hoe de fysiotherapeut cliënten helpt om beter te bewegen.
Jeroen stelt Alec voor aan meneer Waterman, een cliënt die herstellende is van een knieoperatie. 'Vandaag gaan we werken aan het versterken van meneer Watermans spieren en het verbeteren van zijn mobiliteit', legt Jeroen uit. 'We zullen speciale oefeningen doen om zijn kniegewricht soepeler te maken.'
Alec observeert aandachtig terwijl Jeroen meneer Waterman begeleidt bij het doen van de oefeningen. Hij ziet hoe meneer Waterman zijn been langzaam probeert te strekken en te buigen. 'Wist je dat je knie een scharniergewricht is, Alec?', vraagt Jeroen. 'Dat betekent dat het gewricht alleen kan buigen en strekken, net als een scharnier van een deur.' Alec knikt geïnteresseerd. Hij herinnert zich dat hij heeft geleerd over verschillende soorten gewrichten in het menselijk lichaam, zoals scharniergewrichten en kogelgewrichten
Na de oefeningen legt Jeroen uit dat meneer Waterman nu mag proberen om korte stukjes te lopen met behulp van een rollator. 'Let goed op hoe meneer Waterman zijn gewicht verplaatst en hoe zijn spieren samenwerken om hem te ondersteunen', instrueert Jeroen.
Alec kijkt aandachtig hoe meneer Waterman voorzichtig een paar stappen zet. Hij weet dat de spieren in meneer Watermans benen nu bij elke stap samentrekken en ontspannen. Het weet ook dat het skelet, de spieren en de gewrichten samenwerken om beweging mogelijk te maken.
Na afloop bedankt Jeroen meneer Waterman voor zijn harde werk en moedigt hem aan om te blijven oefenen. Alec helpt meneer Waterman terug naar zijn kamer en denkt na over wat hij vandaag heeft geleerd.
Hij beseft hoe belangrijk het bewegingsstelsel is in het dagelijks leven. Hij heeft nu ook gezien dat een fysiotherapeut deze kennis toepast bij het ondersteunen van cliënten in hun herstel. Alec kijkt ernaar uit om zijn nieuwe inzichten te gebruiken om de cliënten in het woonzorgcentrum nog beter te kunnen helpen.
1 Onderdelen bewegingsstelsel
Welke onderdelen maken deel uit van het bewegingsstelsel?
Er zijn meer antwoorden goed.
□ botten
□ gewrichten
□ organen
□ spieren
2 Botverbindingen in het lichaam
Geef voor elk van de vier typen botverbinding een voorbeeld.
3 Gewrichten
Noem de vier onderdelen waaruit een gewricht bestaat.
4 Spieren en beweging
Leg uit hoe spieren, pezen en botten samenwerken om beweging mogelijk te maken.
Controleer je antwoorden op de website. Daar vind je ook meer vragen die je helpen om je kennis van deze paragraaf te checken.
Waar voel je je hart kloppen? Wat voel je dan precies?
Je kunt belangrijke onderdelen van het hart- en bloedvatenstelsel benoemen en uitleggen hoe het hart en de bloedsomloop werken.
Het hart is de motor die ervoor zorgt dat bloed voortdurend door het lichaam stroomt. Als er iets misgaat met je hart, heeft dat dus gevolgen voor je hele lijf. Kennis van het hart en de bloedsomloop is daarom onmisbaar als je in de zorg werkt. Het helpt je om betere zorg te geven en misschien wel levens te redden. Stel je voor: je zorgt voor iemand met hartproblemen. Als je weet hoe het hart normaal werkt, kun je beter begrijpen wat er aan de hand is als het hart niet goed pompt. Als je die cliënt dan helpt bij het aankleden, weet je dat het hart harder moet werken. Daar kun je dan rekening mee houden, bijvoorbeeld door extra goed te letten op tekenen van vermoeidheid of benauwdheid.
Het hart
Het hart is een krachtige spier, ongeveer zo groot als je vuist, die bloed door je lichaam pompt. Je hart ligt in je borstholte, achter het borstbeen, een beetje naar links. Het hart bestaat uit een linker- en een rechterhelft, gescheiden door een soort wand. Beide harthelften werken samen. Elke harthelft heeft een boezem (boven) en een kamer (onder). Het hart heeft dus vier holle ruimtes. De boezems ontvangen bloed en de kamers pompen het weg. Tussen de holtes zitten hartkleppen. Die zorgen ervoor dat bloed maar één kant op kan stromen. Het bloed stroomt door bloedvaten van en naar het hart.
aorta
rechterboezem
rechterkamer linkerboezem linkerkamer klep klep klep klep
© Gemma Stekelenburg De bouw van het hart
Werking van het hart
Zuurstofarm bloed stroomt eerst de rechterboezem binnen en gaat dan naar de rechterkamer. De rechterkamer pompt dit zuurstofarme bloed naar de longen. In de longen wordt het bloed van zuurstof voorzien en stroomt dan naar de linkerboezem.
Vanuit de linkerboezem gaat het zuurstofrijke bloed naar de linkerkamer die het vervolgens door het hele lichaam pompt.
Dit proces wordt steeds herhaald, zodat alle weefsels in het lichaam zuurstof krijgen.
Hartslag
De hartslag is het moment waarop de kamers van je hart samentrekken en het bloed door je slagaders pompen. Daarna ontspant je hart even, tot de volgende slag. De snelheid van je hartslag hangt af van wat je aan het doen bent en hoe je je voelt. Als je rustig zit, is je hartslag langzaam. Als je rent, bang of opgewonden bent, gaat je hartslag veel sneller. Voor jou als helpende is het belangrijk om te weten wat een normale hartslag is en wanneer iemands hartslag te snel, te langzaam of onregelmatig is. Dat kan namelijk wijzen op gezondheidsproblemen.
Bij een volwassene slaat het hart gemiddeld 60 tot 100 keer per minuut in rust, in een regelmatig ritme.
Je kunt gemakkelijk bepalen hoe snel iemands hart klopt. Dat doe je door de hartslag te meten. Dat doe je zo:
1 Zorg ervoor dat de cliënt rustig en ontspannen zit of ligt. Als iemand net heeft bewogen of gestrest is, kan dat de hartslag beïnvloeden.
2 Leg je wijs- en middelvinger op de pols, aan de duimkant van de onderarm. Druk zachtjes tot je de hartslag voelt. Je kunt ook je vingers tegen de zijkant van de hals leggen.
3 Stel een stopwatch in of kijk op een klok met een secondewijzer.
4 Tel 30 seconden het aantal hartslagen. Je telt elke keer dat je de pols voelt kloppen onder je vingers.
5 Vermenigvuldig het aantal hartslagen dat je in 30 seconden hebt geteld met 2. Dat geeft je het aantal slagen per minuut. Dus als je bijvoorbeeld 40 slagen in 30 seconden telt, dan is de hartslag 80 slagen per minuut.
6 Noteer de hartslag in het zorgdossier van de cliënt. Als de hartslag ongewoon snel, langzaam of onregelmatig is, meld dit dan aan de verantwoordelijke verpleegkundige of arts.
Onthoud: rustige patiënt, vingers op de pols, 30 seconden tellen en vermenigvuldigen met 2
Bloed
Het hart vervoert bloed door het lichaam. Bloed bestaat uit plasma en cellen.
Bloedplasma is een gele vloeistof met daarin allerlei nuttige stoffen, zoals voedingsstoffen, vitamines en eiwitten. Plasma zorgt ook voor het transport van bloedcellen.
Er zijn drie soorten bloedcellen:
• rode bloedcellen
Brengen zuurstof van de longen naar alle cellen in het lichaam. ook voeren ze koolstofdioxide (een afvalstof) weer af naar je longen waarna je het weer uitademt.
• witte bloedcellenBeschermen het lichaam tegen ziekteverwekkers, zoals virussen, bacteriën en schimmels.
• bloedplaatjes
Zorgen ervoor dat je bloed gaat stollen als je bloed verliest. Bloedplaatjes vormen samen met rode en witte bloedcellen een prop die de bloeding stopt. Aan de buitenkant van je lichaam komt er dan een korstje op de wond.
Bloedgroepen
Iedereen heeft een eigen bloedgroep: A, B, AB of o. o komt het vaakst voor, AB het minst. Niet alle bloedgroepen passen bij elkaar. Als je ooit bloed nodig hebt via een bloedtransfusie, is het belangrijk dat je alleen bloed krijgt dat past bij jouw bloedgroep, zodat het geen problemen veroorzaakt.
Bloedvaten
Een volwassene heeft gemiddeld vijf liter bloed. De bloedvaten vervoeren het bloed van het hart naar de weefsels en weer terug. Bloedvaten zijn buizen waar het bloed doorheen stroomt. Ze bestaan uit een wand en zijn hol van binnen. Alle bloedvaten bij elkaar noem je het bloedvatenstelsel
Je hebt drie soorten bloedvaten:
• slagaders
Vervoeren zuurstof en voedingsstoffen van het hart naar de rest van het lichaam. omdat het hart met kracht het bloed in de slagaders pompt, zetten de slagaders op dat moment uit en veren ze daarna weer terug. Hierdoor kun je bijvoorbeeld aan je pols de hartslag voelen. Daar ligt de slagader vlak onder de huid. Slagaders hebben een dikke, elastische wand omdat de druk in deze aders hoog is. De aorta (grote lichaamsslagader) is het grootste bloedvat van het lichaam.
• haarvaten
In de organen vertakken de slagaders zich in steeds kleiner wordende bloedvaten. De wanden van deze haarvaten zijn veel dunner. Hierdoor kunnen voedingsstoffen en zuurstof door de wand heen. Dit wordt afgegeven aan het weefsel dat eromheen ligt. ook worden de afvalstoffen uit het weefsel afgevoerd via de haarvaten.
• aders
Vervoeren bloed terug naar het hart. Dit bloed bevat weinig zuurstof en vooral afvalstoffen en koolstofdioxide. Deze bloedvaten hebben een dunnere wand, omdat de druk erin minder groot is. Kleppen in aders zorgen ervoor dat het bloed de goede kant op stroomt.
van het hart af naar het hart toe slagader haarvaten ader
© Gemma Stekelenburg Slagader, haarvaten en ader
Bloedsomloop
Het bloed stroomt door je lichaam. Je noemt dat de bloedsomloop. Mensen hebben een dubbele bloedsomloop: een grote en een kleine. De kleine bloedsomloop gaat van het hart naar de longen en terug. In de longen neemt het bloed zuurstof op en geeft het koolstofdioxide af. De grote bloedsomloop pompt het bloed met zuurstof van het hart naar alle delen van het lichaam. In het lichaam geeft het bloed zuurstof en voedingsstoffen af aan de cellen. Het bloed neemt koolstofdioxide en afvalstoffen op en gaat terug naar het hart. Het bloed gaat dus twee keer door het hart, één keer per bloedsomloop. Daarom heet het een dubbele bloedsomloop. De dubbele bloedsomloop ziet er schematisch een beetje uit als het cijfer 8. Stel je voor: je tekent een 8. De onderste lus is je lichaam, de bovenste lus zijn je longen. Het hart zit in het midden, waar de lijnen elkaar kruisen.
rechterkant linkerkant
longen
kleine bloedsomloop
zuurstofarm bloed
zuurstofarm bloed
hart
grote bloedsomloop
zuurstofrijk bloed
zuurstofrijk bloed
organen
© Gemma Stekelenburg
De dubbele bloedsomloop
Bloeddruk
Je kunt je wel voorstellen dat er kracht nodig is om voldoende bloed naar alle delen van je lichaam te vervoeren. Door die kracht ontstaat druk. De bloeddruk is de druk die het bloed uitoefent op de wanden van je bloedvaten. In de slagaders is de bloeddruk hoog en in de aders erg laag. Hierdoor stroomt het bloed altijd de goede kant op. De bloeddruk wisselt tijdens de hartslag. Tijdens het samentrekken van het hart is de bloeddruk het hoogst, normaal tussen de 110 en 130. Je spreekt dan van de bovendruk. Het bloed stroomt dan met veel kracht de slagaders in. Als het hart ontspant, is de bloeddruk het laagst. Deze is normaal tussen de 60 en 80. Dit is de onderdruk. Let op: bij een te hoge bloeddruk heeft een cliënt meer kans op hart- en vaatziektes. ook inspanning, stress en angst verhogen de bloeddruk. Let daar dus op. Jij kunt als helpende ervoor proberen te zorgen dat een cliënt rustiger en meer ontspannen is.
Alec en zijn medestudente Emma hebben pauze tussen de lessen door en praten over Emma's ervaringen in de thuiszorg. Emma vertelt dat ze laatst met haar begeleidster bij meneer Veenstra thuis kwam toen de verpleegkundige zijn bloeddruk opnam. 'Ik merkte dat meneer Veenstra zenuwachtig was. Mijn begeleidster vroeg of ik even met hem wilde praten om hem te ontspannen.' Alec vindt het interessant en vraagt hoe ze dat precies deed. 'Gewoon, vragen hoe zijn dag was of wat hij gaat eten vanavond', legt Emma uit.
Tijdens hun gesprek voegt Emma toe dat haar begeleidster ook uitlegde waarom het belangrijk is de bloeddruk in de gaten te houden. 'Een te hoge bloeddruk kan het hart extra belasten en kan leiden tot hart- en vaatziektes', legt ze uit. 'Nou, toen kon ik meneer Veenstra mooi uitleggen hoe het hart werkt en hoe belangrijk een gezonde bloedsomloop is voor het lichaam.'
1 Belang van kennis over hart en bloedsomloop
Waarom is kennis van het hart en de bloedsomloop onmisbaar als je in de zorg werkt?
2 Hartslag
Wat doe je als de hartslag van een volwassen cliënt onder de 50 slagen per minuut is?
3 Bloedgroep
Waarom is het belangrijk dat de bloedgroep van een cliënt in het zorgdossier staat?
4 Bloedvaten
Welke beweringen over bloedvaten zijn waar?
Er zijn meer antwoorden goed.
□ Aders vervoeren zuurstofarm bloed terug naar het hart.
□ Haarvaten hebben dunne wanden voor uitwisseling van stoffen met weefsels.
□ Slagaders hebben een dunnere wand dan aders, omdat de druk hierin lager is.
□ Slagaders vervoeren zuurstofrijk bloed van het hart naar de rest van het lichaam.
5 Bloeddruk
Wat is bloeddruk en wanneer spreek je van een hoge bloeddruk?
Controleer je antwoorden op de website. Daar vind je ook meer vragen die je helpen om je kennis van deze paragraaf te checken.
Heb je wel eens nagedacht over waarom sommige lichaamsbewegingen gebeuren zonder dat je erover nadenkt?
Leerdoel
Je kunt belangrijke onderdelen van het zenuwstelsel benoemen en hun functies uitleggen.
Het zenuwstelsel bestaat uit een netwerk van cellen die informatie doorgeven tussen de hersenen en andere delen van het lichaam. Hierdoor kun je horen, zien, ruiken, voelen, bewegen en denken. Het regelt ook een aantal dingen die automatisch gaan, zoals ademhalen, het kloppen van je hart en de bewegingen van je darmen.
Als er iets misgaat met dit netwerk, kan dat allerlei problemen veroorzaken. Misschien reageert een cliënt niet goed op pijn, of heeft hij moeite met bewegen. Misschien is iemand in de war of vergeetachtig. Als je weet hoe het zenuwstelsel werkt, kun je beter begrijpen wat er aan de hand is als iemand zulke problemen heeft. Je kunt dan ook beter inschatten welke ondersteuning iemand nodig heeft.
Het zenuwstelsel bestaat het uit twee onderdelen: het centrale zenuwstelsel en het perifere zenuwstelsel. In beide stelsels draait het om ‘zenuwen’.
hersenen
ruggenmerg
centrale zenuwstelsel
perifere zenuwstelsel
© Gemma Stekelenburg Centrale en perifere zenuwstelsel
Zenuwen
Een zenuw is een verzameling van zenuwcellen. Het zijn de 'elektrische kabels' die de signalen tussen je hersenen en de rest van je lichaam transporteren. Stel je voor: je raakt een hete pan aan. onmiddellijk trek je je hand terug, maar hoe weten je hersenen nu zo snel dat je vinger pijn doet? Dat gaat zo:
• In je vinger zitten zintuigcellen. Die merken op dat de pan heet is. Ze zetten dit om in een elektrische prikkel.
• Die elektrische prikkel reist als een soort stroom door de zenuw, supersnel naar je ruggenmerg.
• Maar de zenuw loopt niet in één stuk door. Er zitten kleine onderbrekingen tussen de zenuwcellen. Daarom zitten er aan het einde van een zenuw schakelcellen. Die schakelen speciale stofjes in om de informatie door te gaan geven.
• Deze speciale stofjes noem je boodschapperstoffen. Deze boodschapperstoffen gaan naar de volgende zenuwcel. Daar geven ze de boodschap weer door aan de schakelcellen.
• De volgende zenuwcel geeft dan weer een elektrische prikkel, en zo gaat de boodschap verder naar je ruggenmerg en hersenen.
• Je hersenen krijgen de boodschap: ‘Heet! Pijn!’ Ze sturen meteen een bericht terug: ‘Hand wegtrekken, nu!’ Dat signaal verloopt via de motorische zenuwcellen. Die zorgen onder andere voor beweging.
En dat allemaal in een fractie van een seconde, dankzij de elektrische prikkels en de boodschapperstoffen!
Centraal zenuwstelsel
Het centrale zenuwstelsel bestaat uit de hersenen en het ruggenmerg. De hersenen zijn via het ruggenmerg verbonden met zenuwen die door het hele lichaam lopen.
Hersenen
De hersenen bevinden zich in het hoofd. Dit complexe orgaan stuurt alles wat je doet: van denken en voelen tot bewegen en dromen. De hersenen verwerken informatie van de zintuigen en sturen reacties terug naar het lichaam. Hersenen bestaan uit miljarden zenuwcellen. Mensen kunnen last krijgen van hun hersenen, omdat cellen afsterven waardoor ze alledaagse dingen minder goed kunnen doen. Dat geldt met name vooral voor oudere cliënten of voor cliënten die heel veel alcohol drinken bijvoorbeeld. De hersenen kun je onderverdelen in:
• grote hersenen
Hierin zitten groepen cellen met speciale functies, bijvoorbeeld om te kunnen praten, horen, ruiken, zien, voelen en denken.
• kleine hersenen
Deze spelen een belangrijke rol bij de samenwerking van spieren.
• hersenstam
Dit is het onderste deel van de hersenen. Hierin worden onder andere de ademhaling, temperatuur en bloeddruk geregeld.
grote hersenen
hersenstam kleine hersenen
© Ad Gruter De hersenen
Ruggenmerg
In de wervelkolom ligt het ruggenmerg. Dat is een lange bundel zenuwcellen die van je hersenen naar je onderrug loopt, en signalen van en naar de hersenen zendt. Elke ruggenmergzenuw bestaat uit twee delen. Een deel vangt de boodschap op die je lichaam aan je hersenen stuurt. Een ander deel stuurt een boodschap van je hersenen naar het deel van je lichaam waarvoor de informatie bestemd is.
wervelkolom
ruggenmerg
© Ad Gruter De wervelkolom met daarin het ruggenmerg
Perifeer zenuwstelsel
Het perifere zenuwstelsel bevat alle zenuwen die buiten de hersenen en het ruggenmerg liggen. Ze lopen door het hele lichaam: van je hoofd tot je tenen. Het perifere zenuwstelsel is verbonden met het centrale zenuwstelsel en werkt daarmee samen. Het perifere zenuwstelsel regelt dat prikkels vanuit het centrale zenuwstelsel bij de weefsels, spieren en organen komen. Het perifere zenuwstelsel speelt ook een grote rol bij het voelen van pijn. Veel zenuwen hebben namelijk pijnreceptoren. Dat zijn heel gevoelige zenuwuiteinden die speciaal gemaakt zijn om pijnprikkels op te vangen. Als iemand zich bijvoorbeeld stoot, gaan deze pijnreceptoren aan het werk. Ze sturen een elektrisch signaal door de zenuwen van je perifere zenuwstelsel naar je ruggenmerg. In je ruggenmerg geven schakelcellen het pijnsignaal door aan andere zenuwen, die het omhoog sturen naar je hersenen. Het perifere zenuwstelsel waarschuwt de hersenen wanneer er ergens iets niet in orde is. Pijn is dus ook voor jou een signaal om goed in de gaten te houden. Als een cliënt klaagt over pijn, is er meestal iets aan de hand.
Willekeurig en onwillekeurig zenuwstelsel
Het perifere zenuwstelsel bestaat uit het willekeurig zenuwstelsel en het onwillekeurig zenuwstelsel. Het willekeurig zenuwstelsel kun je sturen. Je kunt bijvoorbeeld een taak bewust uitvoeren, zoals met je hand een kopje koffie pakken. Het onwillekeurig zenuwstelsel controleert je organen. Dit gaat buiten je wil om, je hebt er geen invloed op. Het zorgt er bijvoorbeeld voor dat je lichaam het eten verteert of dat je lichaamstemperatuur op peil blijft.
Reflex
Het zenuwstelsel kan ook zelf, zonder tussenkomst van je hersenen, bewegingen aansturen. Deze aansturing noem je een reflex. Een reflex is een snelle reactie van je lichaam op een prikkel. Het zenuwstelsel regelt dit via je ruggenmerg, zonder dat je hier bewust over nadenkt of controle over hebt. Reflexen helpen je lichaam om snel te reageren op gevaarlijke situaties of om je te beschermen. Deze bewegingen gaan dus vanzelf. Als een bal heel hard op je hoofd af komt, duik je weg of je beschermt je hoofd met je handen. Daar hoef je niet bij na te denken, want het is een reflex.
Vandaag helpt Alec mevrouw Van den Berg. Ze is 85 jaar. 'Goedemorgen, mevrouw Van den Berg', zegt Alec opgewekt als hij haar kamer binnenkomt. 'Hoe gaat het vandaag met u?' Mevrouw Van den Berg glimlacht, maar haar ogen staan een beetje verward. 'Oh, hallo jongen. Ik ben je naam even kwijt, sorry hoor.'
Alec stelt zich opnieuw voor en begint met de dagelijkse verzorging. Hij merkt dat mevrouw Van den Berg moeite heeft om haar evenwicht te bewaren en langzamer beweegt dan normaal.
Tijdens de lunch vraagt Alec aan zijn begeleider wat er aan de hand zou kunnen zijn. 'Ik merk dat mevrouw Van den Berg soms vergeetachtig is en moeite heeft met bewegen. Is dat normaal voor iemand van haar leeftijd?' De begeleider knikt. 'Ja, dit zijn vaak tekenen van veroudering van het zenuwstelsel. Naarmate we ouder worden, sterven zenuwcellen geleidelijk af en communiceren ze minder goed met elkaar.'
Alec denkt na. 'Dus dat beïnvloedt eigenlijk alles wat het zenuwstelsel regelt, toch? Geheugen, beweging, zintuigen ...'
1 Functie van het zenuwstelsel
Waar zorgt het zenuwstelsel voor?
2 Zenuwen
Leg uit hoe een zenuw een signaal doorgeeft van je vinger naar je hersenen als je iets heets aanraakt.
3 Ruggenmerg
Wat doet je ruggenmerg?
4 Reflex
Wat is een reflex?
Geef een voorbeeld.
5 Kennis in de praktijk
Stel, je helpt een oudere cliënt die soms vergeetachtig is.
Hoe kan kennis van het zenuwstelsel je helpen om betere zorg te geven?
Controleer je antwoorden op de website. Daar vind je ook meer vragen die je helpen om je kennis van deze paragraaf te checken.
Waarom ga je sneller ademen als je rent, denk je?
Je kunt belangrijke onderdelen van het ademhalingsstelsel benoemen en hun functies uitleggen.
om te leven hebben mensen zuurstof nodig. Zuurstof adem je in. Als je uitademt, adem je koolstofdioxide uit. Koolstofdioxide is een afvalstof die het lichaam niet meer nodig heeft. Elke dag haal je wel 20.000 keer adem zonder er bij na te denken. Maar achter die simpele actie zit een heel systeem. Dat systeem noem je het ademhalingsstelsel. Het zorgt voor de opname van zuurstof en het uitscheiden van koolstofdioxide. Als je weet hoe gezonde ademhaling werkt, kun je ook beter herkennen wanneer er iets niet helemaal goed gaat. Stel, je helpt een cliënt die ineens moeite heeft met ademhalen, of die heel snel en oppervlakkig ademt. Als je weet hoe het eigenlijk hoort, snap je meteen dat er iets aan de hand is en kun je hulp inschakelen. Als helpende kun je ook te maken krijgen met cliënten die een ziekte hebben waardoor het ademhalingssysteem niet goed werkt. Als je begrijpt hoe het ademhalingssysteem zou moeten werken, snap je ook beter wat er bij die ziektes misgaat. En dan kun je ook beter uitleggen aan de cliënt of zijn naasten wat er aan de hand is.
Functie van het ademhalingsstelsel
Het ademhalingsstelsel zorgt dus voor opname van zuurstof en afgifte van koolstofdioxide. ook ondersteunt het ademhalingsstelsel bij het praten, want lucht brengt de stembanden in beweging. Ten slotte helpt het ademhalingsstelsel bij bescherming tegen gevaar. Zo kun je bijvoorbeeld met je neus gevaarlijke stoffen ruiken.
Onderdelen van het ademhalingsstelsel
Het ademhalingsstelsel werkt samen met het hart en de bloedvaten. Het bestaat uit de neus- en mondholte, de keelholte, het strottenhoofd, de luchtpijp, bronchiën en de longen. Al die onderdelen van het ademhalingsstelsel samen noem je ook wel de luchtwegen.
neusholte
tong
mondholte mond
strottenklepje
strottenhoofd
luchtpijp
rechterlong
hoofdbronchiën
longblaasjes
© Gemma Stekelenburg Het ademhalingsstelsel
Neus- en mondholte
keelholte
linkerlong
Keelholte en strottenhoofd
Je ademt lucht in via je neus of mond. In je neus wordt de lucht gefilterd, verwarmd en vochtig gemaakt. Je neus haalt stof en ziektekiemen uit de lucht. Zo blijven je luchtwegen gezond. Warme en vochtige lucht is makkelijker te verwerken voor je longen. Het voorkomt irritatie van de luchtwegen.
In je keelholte wordt de ingeademde lucht verder opgewarmd en gefilterd. Aan de bovenkant staat je keelholte in verbinding met je mond en neus. Aan de onderkant splitst de keelholte zich in twee takken. De ene tak is de slokdarm, de andere de luchtpijp. Bij de splitsing zit je strottenhoofd. De ingeademde lucht moet via je strottenhoofd naar je luchtpijp. Eten en drinken moet naar de slokdarm. Dat regelt het lichaam met het strottenklepje. Het strottenklepje sluit het strottenhoofd af als er eten en drinken naar de slokdarm moet. Zo komt het niet in je luchtpijp.
Luchtpijp en bronchiën
Via de keelholte en het strottenhoofd komt de lucht in de luchtpijp. Dat is een elf centimeter lange buis. Deze buis splitst zich in twee bronchiën of luchtpijptakken, voor elke long één.
Je hebt twee longen. In elke long vertakken de bronchiën zich steeds verder tot ze eindigen in trosjes: de longblaasjes. Daaromheen zitten veel kleine bloedvaatjes, de longhaarvaten. De wand van de longblaasjes is heel dun. Daardoor kan er gaswisseling plaatsvinden. Hierbij gaat zuurstof van de lucht in de longblaasjes naar het bloed. Het bloed brengt de zuurstof naar alle cellen in het lichaam. Koolstofdioxide uit de lichaamscellen komt via je bloed in de longblaasjes terecht. Dit adem je weer uit.
longhaarvat
longblaasje
© Gemma Stekelenburg
Gaswisseling in een longblaasje
Werking van de ademhaling
Volwassenen halen normaal zo'n 12 tot 18 keer per minuut adem. Dingen zoals inspanning, emoties en temperatuur hebben daar wel invloed op. De ademhaling wordt geregeld in de hersenen. Er zit daar een speciaal ademhalingscentrum dat ervoor zorgt dat je altijd blijft ademen, zelfs als je slaapt. Maar je hersenen kunnen het niet alleen. Ze hebben hulp nodig van spieren, zoals je middenrifspier en tussenribspieren, om je longen te laten uitzetten (inademen) en samenknijpen (uitademen). Als iemand benauwd is, gaan extra spieren meehelpen, zoals de spieren in de nek. Deze noem je hulpademhalingsspieren. De normale ademhaling doe je via je neus. Deze hoort rustig, geruisloos en regelmatig te zijn. Het mag ook geen extra inspanning kosten. Let daarop bij cliënten.
Samen met zijn stagebegeleider loopt Alec naar de kamer van mevrouw Schalks, een bewoner met een longziekte. 'Goedemorgen, mevrouw Schalks', groet de begeleider vriendelijk. 'Ik heb Alec meegenomen. Hij leert graag hoe we u kunnen helpen met uw ademhaling.' Mevrouw Schalks glimlacht. ‘Dat is fijn. Die oefeningen helpen me echt om beter te ademen.’
De begeleider legt uit: 'Alec, mevrouw heeft COPD. Hierbij zijn de luchtwegen vernauwd en beschadigd. Hierdoor heeft mevrouw Schalks moeite met het inademen van voldoende zuurstof en het uitademen van koolstofdioxide. De oefeningen zijn erop gericht om de ademhaling te verbeteren en kortademigheid te verminderen.'
Alec observeert aandachtig hoe de begeleider mevrouw Schalks begeleidt bij de oefeningen. Ze beginnen met een eenvoudige buikademhaling, waarbij mevrouw Schalks diep inademt door haar neus en uitademt door haar mond, terwijl ze haar hand op haar buik legt.
'Door diep in te ademen, komt de lucht helemaal tot in de longblaasjes', legt de begeleider uit. 'Daar gaat zuurstof uit de lucht in de longblaasjes en gaat koolstofdioxide de andere kant op.'
1 Belang van kennis over het ademhalingsstelsel
Hoe kan kennis van het ademhalingsstelsel je helpen om betere zorg te geven?
2 Onderdelen van het ademhalingsstelsel
Welke organen behoren tot het ademhalingsstelsel?
Er zijn meer antwoorden goed.
□ keelholte
□ longen
□ luchtpijp en bronchiën
□ neus- en mondholte
□ slokdarm
3 Ademhaling
Welke beweringen over de normale ademhaling zijn waar?
Er zijn meer antwoorden goed.
□ Bij normale ademhaling gebruiken we alleen de spieren van het middenrif.
□ De ademhaling wordt geregeld door een centrum in de hersenen.
□ De normale ademhaling gaat via de mond, slokdarm en longen.
□ Een volwassene ademt normaal 12 tot 18 keer per minuut.
4 Kenmerken van normale ademhaling
Waar let je op bij het observeren van iemands ademhaling?
Noteer drie dingen.
Controleer je antwoorden op de website. Daar vind je ook meer vragen die je helpen om je kennis van deze paragraaf te checken.
Wat is het vreemdste dat je ooit hebt gegeten en hoe reageerde je lichaam daarop?
Je kunt belangrijke onderdelen van het spijsverteringsstelsel benoemen en hun functies uitleggen.
Alles wat je eet, maakt een reis door je lichaam. Je lichaam haalt er alle goede dingen uit en stuurt de rest door meterslange darmen. Daar zorgt het spijsverteringsstelsel voor.
Als cliënten een aandoening hebben die te maken heeft met dit stelsel, kan dit van invloed zijn op het eten, drinken en op de uitscheiding. Als je begrijpt hoe het spijsverteringsstelsel normaal werkt, kun je ook beter begrijpen wat er misgaat bij problemen. ook als je cliënten helpt bij het eten en drinken is het belangrijk om te weten hoe het eten door het lichaam reist en hoe het verteerd wordt. Zo kun je ook beter begrijpen waarom sommige cliënten bepaalde diëten moeten volgen.
© Shutterstock / PeopleImages.com - Yuri A
Cliënten helpen bij voeding
Onderdelen van het spijsverteringsstelsel
Het draait in het spijsverteringsstelsel natuurlijk allemaal om spijsvertering. Dat is het hele proces van het afbreken en opnemen van voedsel in je lichaam.
De spijsvertering werkt als volgt:
1 Je neemt een hap van je eten. In je mond begint de spijsvertering al. Je tanden verkleinen het voedsel en je speeksel vermengt zich ermee.
2 Dan slik je het door. Het gaat via je slokdarm naar je maag. Daar gaat de spijsvertering verder. Je maag kneedt het eten en vermengt het met maagsap dat het eten verder afbreekt.
3 Na je maag reist het eten naar je dunne darm. Hier gebeurt het meeste werk. Je dunne darm haalt alle voedingsstoffen uit het eten, zoals suikers, vetten en eiwitten, en stuurt ze je lichaam in.
4 Wat er overblijft gaat naar je dikke darm. Hier worden de restjes samengeperst en het overtollige water eruit gehaald. Wat overblijft verlaat je lichaam als ontlasting.
mondholte
keelholte maag lever
slokdarm
dunne darm
dikke darm
blindedarm
endeldarm alvleesklier galblaas anus
© Gemma Stekelenburg Spijsverteringsorganen
Spijsverteringskanaal
Voor spijsvertering moeten verschillende organen, van je mond tot je darmen, dus goed samenwerken. Die organen kun je verdelen in twee groepen: het spijsverteringskanaal en de hulporganen.
Het spijsverteringskanaal is de weg die voedsel door het lichaam aflegt. Het begint bij de mond en eindigt bij de anus. Het spijsverteringskanaal is ongeveer acht meter lang.
Het spijsverteringskanaal bestaat uit de volgende onderdelen:
• mondholte;
• keelholte;
• slokdarm;
• maag;
• dunne darm;
• dikke darm.
Mondholte
In de mondholte begint de spijsvertering. Hiervoor is het belangrijk dat je het voedsel goed kauwt. Daar heb je je gebit, je tong en speekselklieren bij nodig. Je tanden en kiezen vermalen het voedsel. Door te kauwen verklein je het eten tot kleinere stukjes. Hoe beter je kauwt, hoe makkelijker het is voor de rest van je spijsverteringssysteem. Tijdens het kauwen scheiden de speekselklieren speeksel af. Speeksel bevat speciale enzymen die alvast beginnen met het afbreken van je eten. De huig, die achterin je mond zit, sluit tijdens het slikken je neusholte af. De huig wordt dan naar achteren en omhoog geduwd. Hierdoor komt er nooit eten in je neusholte.
Keelholte
Als je het voedsel doorslikt, komt het in je keelholte. Lucht en voedsel moeten hier allebei doorheen. om ervoor te zorgen dat dat goed gaat, splitst de keelholte zich aan de onderkant in twee takken. De ene tak is de slokdarm, de andere de luchtpijp. Eten en drinken moeten naar de slokdarm. Dat regelt het lichaam met het strottenklepje. Het strottenklepje sluit de luchtpijp af als er eten of drinken naar de slokdarm moet. Zo komt het niet in je luchtpijp. Als dat wel gebeurt, verslik je je. Als je een cliënt hebt die zich verslikt, blijf je kalm en vraag je hem om te hoesten. Dat helpt meestal. Als dat de verslikking (of verstikking) niet oplost, roep je een collega om hulp.
strottenklepje huig
slokdarm
luchtpijp
© Shutterstock / Rob9000 Mond- en keelholte
Slokdarm
Je slokdarm loopt van de keelholte tot de maag. Het is een gespierde buis die voedsel transporteert. Dat doen de spieren van je slokdarm door zich om de beurt samen te trekken. Zo ontstaat er een golvende beweging die ervoor zorgt dat het voedsel in de maag komt.
Maag
Je maag ligt links onder je ribbenkast. Het is een elastische, gespierde zak die voedsel opslaat en verwerkt tot voedingsstoffen. Dat doen spieren en maagsappen. Spieren in de wand van de maag kneden het voedsel. Maagsappen helpen voedsel te verteren door eiwitten af te breken en bacteriën te doden. Een volledige maaltijd is na twee tot drie uur uit je maag verdwenen.
Dunne darm
De dunne darm is ongeveer vijf meter lang. Hier komen verteerde voedingsstoffen, via de darmwand, in het lichaam terecht. Verteringssappen helpen hierbij. Voedsel gaat daarna naar de dikke darm. Het is dan nog waterdun.
Dikke darm
In de dikke darm worden de laatste voedingsstoffen opgenomen. ook haalt de dikke darm water en zouten uit de dunne brij, zodat de ontlasting steeds dikker wordt. De dikke darm stuwt de dikkere brij verder naar het laatste stuk van de dikke darm: de endeldarm. De endeldarm slaat ontlasting tijdelijk op tot je aandrang krijgt. De ontlasting verlaat dan via de anus het lichaam. op de overgang van dunne naar dikke darm, rechtsonder in de buik, zit de blindedarm. De blindedarm heeft een aanhangsel dat lijkt op een wormpje. Bij een blindedarmontsteking is dit aanhangsel ontstoken.
Hulporganen
De lever, galblaas en alvleesklier zijn belangrijke hulporganen voor de spijsvertering. Ze liggen allemaal in de buikholte. De lever is een van de grootste organen. De lever controleert voedingsstoffen die binnenkomen door het bloed te filteren. De lever laat goede voedingsstoffen door en breekt giftige stoffen, zoals alcohol, af. De lever maakt ook gal, wat helpt om vetten makkelijker te verteren. De galblaas slaat gal op en geeft deze af aan de dunne darm als dat nodig is. De alvleesklier maakt spijsverteringssappen met enzymen. Enzymen zijn stoffen die helpen bij het afbreken van voedsel in je lichaam. Enzymen breken koolhydraten, eiwitten en vetten in de dunne darm af.
lever
© Gemma Stekelenburg Hulporganen
Ontlasting
alvleesklier
Normale ontlasting is bruin van kleur en heeft een zachte, maar vaste vorm. Je moet zonder veel moeite naar het toilet kunnen gaan. Normale ontlasting ruikt niet extreem sterk en is worst- of slangvormig.
Afwijkende ontlasting kan verschillende kleuren en vormen hebben die op gezondheidsproblemen wijzen:
• Zwarte ontlasting kan wijzen op bloed in de ontlasting.
• Rode ontlasting kan door voedsel komen, maar ook door bloed.
• Witte of kleikleurige ontlasting kan wijzen op galproblemen.
• Waterige ontlasting kan duiden op diarree.
• Heel harde ontlasting kan wijzen op constipatie of verstopping.
'Ik voel me niet goed', zucht mevrouw Van Beek. 'Mijn buik doet pijn en ik heb al een paar dagen geen ontlasting gehad.' Mevrouw Van Beek heeft last van constipatie, ze heeft moeite met poepen.
Alec gaat naast haar zitten. 'Ik begrijp dat het vervelend is, mevrouw Van Beek. Weet u nog wat de dokter heeft verteld over uw ontlasting?' Mevrouw Van Beek haalt haar schouders op. 'Eerlijk gezegd ben ik het een beetje vergeten.'
Alec glimlacht. 'Geen probleem, laten we het samen doornemen. Bepaalde dingen, zoals te weinig drinken, te weinig bewegen of bepaalde medicijnen, kunnen constipatie erger maken.' Hij pakt een vel papier en tekent een eenvoudig plaatje van de darmen. 'Kijk, als u eet wordt het eten langzaam door uw armen geduwd. De goede stoffen worden eruitgehaald en wat overblijft is de ontlasting, of poep.'
Mevrouw Van Beek knikt langzaam. 'Ja, dat heb ik wel eens eerder gehoord. Maar wat heeft dat met mijn probleem te maken?' Alec wijst op de dikke darm in zijn tekening. 'Als de ontlasting te lang in uw dikke darm blijft, wordt deze hard en droog. Daardoor wordt het moeilijk om te poepen. Dat noemen we constipatie of obstipatie.'
Mevrouw Van Beek begint het te begrijpen. 'Oh, dus daarom moet ik bijvoorbeeld meer water drinken en bewegen? Om mijn darmen te helpen?' 'Precies!', zegt Alec. 'En door vezels te eten, zoals groenten en fruit, helpt u uw darmen ook. Zo kunnen we de constipatie verminderen en voelt u zich beter.'
Mevrouw Van Beek glimlacht opgelucht. ‘Ik snap het nu veel beter. Bedankt, Alec, voor je geduld en uitleg. Ik ga echt mijn best doen om meer te drinken en te bewegen.’
Alec glimlacht. ‘Heel goed, mevrouw Van Beek. En als u nog vragen heeft, aarzel dan niet om ze te stellen. Ik ben er om u te helpen.’
1 Spijsverteringsstelsel
Waar zorgt het spijsverteringsstelsel voor?
2 Vertering in de darmen
Leg in maximaal drie zinnen uit wat er gebeurt met voedsel in de darmen tijdens de spijsvertering.
3 Functies van spijsverteringsorganen
Combineer de organen met hun functie in het spijsverteringsproces.
Lever
Galblaas
Alvleesklier
• • Maakt gal aan.
• • Maakt spijsverteringssappen.
• • Slaat gal op.
4 Klachten spijsvertering
Noem drie veelvoorkomende spijsverteringsklachten die kunnen optreden bij oudere cliënten.
Controleer je antwoorden op de website. Daar vind je ook meer vragen die je helpen om je kennis van deze paragraaf te checken.
Hoe vaak moet jij gemiddeld per dag plassen? Wat is het gemiddelde, denk je?
Leerdoel
Je kunt belangrijke onderdelen van het urinewegstelsel benoemen en hun functies uitleggen.
In je lichaam worden steeds stoffen afgebroken en opgebouwd. Dit heet stofwisseling. De afvalstoffen die hierbij ontstaan, komen in je bloed terecht. Het filteren en verwijderen van afvalstoffen en andere overbodige stoffen heet uitscheiding. Het gaat dan om urine, ontlasting, braaksel, menstruatiebloed en transpiratie. Het urinewegstelsel is dus een onderdeel van het uitscheidingsstelsel.
Voor jou als helpende is kennis over het urinewegstelsel belangrijk. Het helpt je begrijpen hoe het lichaam afvalstoffen verwerkt en uitscheidt. Als je weet hoe het urinewegstelsel werkt, kun je cliënten helpen om gezond te blijven. Bijvoorbeeld door het bewaken van een goede vochtbalans. Je voorkomt daarmee dat cliënten uitdrogen of juist vocht vasthouden.
Onderdelen van het urinewegstelsel
Het urinewegstelsel zorgt ervoor dat afvalstoffen en overtollig water uit het lichaam worden verwijderd. Het urinewegstelsel bestaat uit je nieren en urinewegen.
Nieren
Je hebt twee nieren die hoog achterin je buikholte liggen. Een nier heeft de vorm van een boon en is ongeveer zo groot als je vuist. Gezonde nieren filteren afvalstoffen uit je bloed.
Na het filteren blijven water en afvalstoffen over, dit is urine.
Normaal plas je ongeveer anderhalve liter urine per dag. Normale urine is lichtgeel van kleur en helder. Voordat je kunt plassen, gaat de urine eerst van de nieren naar de urinewegen.
Urinewegen
De urinewegen bestaan uit de urineleiders, de blaas en de urinebuis.
• urineleiders
Vanuit de nieren loopt de urine door twee urineleiders naar de onderkant van de blaas. Daardoor kan bij een volle blaas het laatste stukje van de urineleider worden dichtgedrukt. Anders zou de urine weer terugstromen naar de blaas.
• blaas
In de blaas wordt de urine tijdelijk bewaard, zodat je niet steeds naar het toilet hoeft. De blaas zit in de onderbuik, in het gebied dat we het bekken noemen. Dit is het gebied onder je buik en boven je benen. Bij volwassenen kan een blaas maximaal ongeveer een halve liter urine opslaan. Maar daarvoor krijg je al een signaal dat het tijd wordt om te plassen. De blaas van kinderen en ouderen kan minder urine opslaan.
• urinebuis
De urinebuis of plasbuis loopt van de blaas naar de plaats waar de urine het lichaam verlaat. Bij de man is dat de top van de penis, bij de vrouw is dat iets boven de vagina. Bij de man is de urinebuis dan ook iets langer dan bij een vrouw. Hierdoor hebben vrouwen sneller last van bijvoorbeeld een blaasontsteking. De ziekteverwekkers hoeven maar een kortere weg af te leggen dan bij een man.
rechternier
linkernier
urineleider rechts
blaas
urineleider links urinebuis
© Gemma Stekelenburg Het urinewegstelsel
Werking van het urinewegstelsel
Stel je voor dat je een groot glas limonade drinkt. Deze vloeistof gaat via je mond naar je maag. In je maag en darmen wordt de limonade afgebroken. Het water en de suikers worden via de wanden van je darmen opgenomen in het bloed. Het bloed met water en de suikers stroomt door naar je nieren. De nieren filteren je bloed en halen afvalstoffen en het overtollige water eruit. Dit wordt omgezet in urine. De urine gaat dan via de urineleiders naar de blaas, waar het wordt opgeslagen. Als je blaas bijna vol is, sturen de zenuwen in je blaas een signaal (een teken) naar je hersenen. Je hersenen ontvangen dit signaal en je voelt dat je moet plassen. Je ontspant dan de spieren rond je blaas en urinebuis, waardoor de urine via de urinebuis naar buiten kan stromen. Als de spieren rond de blaas niet (meer) zo goed werken, verliest iemand ongewild urine. Er is dan sprake van incontinentie.
Genoeg drinken
Als je het urinewegstelsel zo goed mogelijk wilt laten werken, moet je in elk geval genoeg drinken. Een algemene richtlijn voor een volwassene is om ongeveer anderhalf tot twee
liter water per dag te drinken. Dat is belangrijk om voldoende urine aan te kunnen maken. Voor voldoende urine heb je dus voldoende vocht nodig, want voldoende vocht:
• spoelt bacteriën weg
Elke keer als je plast, spoel je bacteriën weg die zich mogelijk in je urinewegstelsel bevinden. Als je niet genoeg drinkt, kan je niet zo vaak plassen en hebben bacteriën meer kans om zich te hechten aan de wanden van je blaas en urinewegen. Dit kan leiden tot infecties.
• voorkomt stenen
urine bevat afvalstoffen die kunnen kristalliseren en stenen kunnen vormen in je nieren of blaas. Door veel te drinken, verdun je je urine en geef je deze afvalstoffen minder kans om stenen te vormen.
• ondersteunt je nieren
Je nieren filteren voortdurend afvalstoffen uit je bloed en voeren deze af via de urine. Voldoende vloeistof helpt je nieren om efficiënter te werken en voorkomt dat afvalstoffen zich ophopen in je bloed.
• helpt bij de opname en het transport van voedingsstoffen
Voldoende vocht helpt je lichaam bij de opname van voedingsstoffen in je darmen en bij het transport van voedings- en afvalstoffen in het lichaam.
• helpt bij het regelen van de lichaamstemperatuur
Bijvoorbeeld door te zweten.
Dehydratie
Als je lichaam te weinig vocht krijgt, kan dat serieuze gevolgen hebben voor je gezondheid. Dit noem je ook wel dehydratie. Vooral bij oudere cliënten kan dit een aandachtspunt zijn. Zeker als het warm weer is, omdat het lichaam dan extra vocht verliest door transpiratie.
Een cliënt met dehydratie wordt moe en sloom, krijgt hoofdpijn, heeft een droge mond en lippen, plast minder en heeft donkere urine. In ernstige gevallen kan dehydratie zelfs levensbedreigend zijn. Let dus goed op de signalen van dehydratie.
Meneer Nakamura is een oudere cliënt die moeite heeft om voldoende te drinken. Hij vergeet vaak om water te pakken en heeft door zijn leeftijd een verminderde dorstprikkel.
Alec merkt op dat meneer Nakamura vermoeid en verward is. Zijn urine is donker van kleur en hij heeft al een paar dagen niet veel geplast.
Bezorgd bespreekt Alec zijn observaties met zijn begeleider. 'Ik maak me zorgen dat meneer Nakamura uitgedroogd raakt', zegt hij. Zijn begeleider knikt. 'Goed opgemerkt, Alec. Uitdroging kan ernstige gevolgen hebben, vooral bij ouderen. Laten we een vochtbalans bijhouden en ervoor zorgen dat hij voldoende drinkt.'
Samen stellen ze een plan op. Alec vult een grote waterfles voor meneer Nakamura en moedigt hem vriendelijk aan om elk uur een paar slokken te nemen. Hij houdt zijn vochtinname en -uitscheiding nauwkeurig bij. Ook legt hij meneer Nakamura uit waarom het zo belangrijk is om genoeg te drinken. 'Uw nieren hebben vocht nodig om afvalstoffen uit uw lichaam te filteren', legt hij uit. 'En als u genoeg drinkt, voorkomt u ook blaasontsteking en andere problemen.'
Na een paar dagen ziet Alec verbetering. Meneer Nakamura's urine is helderder en hij is minder verward.
1 Uitscheiding afvalstoffen
Wat zijn afvalstoffen die mensen uitscheiden?
Er zijn meer antwoorden goed.
□ braaksel
□ haren
□ menstruatiebloed
□ ontlasting
□ urine
2 Route urine
Wat is de juiste volgorde waarin urine door het urinewegstelsel stroomt?
◯ blaas - urineleiders - nieren - urinebuis
◯ nieren - urineleiders - blaas - urinebuis
◯ urineleiders - blaas - nieren - urinebuis
3 Definitie incontinentie
Wat is incontinentie?
4 Voldoende drinken
Noem twee redenen waarom voldoende drinken belangrijk is voor een goede werking van de nieren.
Controleer je antwoorden op de website. Daar vind je ook meer vragen die je helpen om je kennis van deze paragraaf te checken.
Als je het voortplantingsstelsel zou vergelijken met iets anders uit de natuur, wat zou dat dan zijn en waarom?
Leerdoel
Je kunt belangrijke onderdelen van het voortplantingsstelsel benoemen en hun functies uitleggen.
Het voortplantingsstelsel heeft te maken met het krijgen van kinderen en het voortbestaan van de mens. Het omvat alle organen die betrokken zijn bij de voortplanting. Als je cliënten moet wassen die dit zelf niet meer kunnen, is goede hygiëne van de geslachtsorganen een belangrijk aandachtspunt. En, hoewel de aandacht in dit hoofdstuk het menselijk lichaam is, heeft het voortplantingsstelsel ook te maken met seksualiteit en intimiteit. Zaken die bij jouw cliënten ook een rol kunnen spelen. Kennis van het voortplantingsstelsel helpt je dus niet alleen om goede hygiënische zorg te bieden of om lichamelijke veranderingen te signaleren. Het zorgt er ook voor dat je cliënten beter kunt ondersteunen en begrijpen.
De mannelijke geslachtsorganen
Bij de mannelijke geslachtsorganen horen twee zaadballen (ook wel teelballen of testikels genoemd), twee bijballen, twee zaadleiders, de zaadblaasjes, de prostaat en de penis.
penis blaas
© Gemma Stekelenburg
zaadblaasje prostaat zaadleider zwellichaam urinebuis bijbal balzak eikel voorhuid zaadbal
De mannelijke geslachtsorganen
Zaadballen en bijballen
De zaadballen zitten met de kleinere bijballen in de balzak. De bijballen liggen achter de zaadballen. In de zaadballen worden zaadcellen gemaakt. In de bijbal worden de zaadcellen opgeslagen, totdat ze worden gebruikt bij de zaadlozing. Voor het aanmaken van zaadcellen is het belangrijk dat de temperatuur in de balzak lager is dan de lichaamstemperatuur. Daarom hangen de ballen in de balzak buiten het lichaam.
Zaadleiders en zaadblaasjes
De zaadleiders verbinden de bijballen met de urinebuis. Bijna aan het eind komen de zaadleiders samen met de zaadblaasjes. De zaadleiders vervoeren zaadcellen, de zaadblaasjes maken zaadvloeistof.
Prostaat
De prostaat is een kleine klier ter grootte van een walnoot. Hij ligt diep in het bekken van de man, net onder de blaas. De urinebuis, die urine vanuit de blaas vervoert, loopt dwars door het midden van de prostaat.
De prostaat maakt ook een vloeistof. Samen met de zaadcellen en de vloeistof uit de zaadblaasjes vormt het sperma. De vloeistof uit de prostaat is belangrijk, omdat het de zaadcellen voedt en beschermt nadat ze het lichaam van de man verlaten tijdens de zaadlozing (ejaculatie). Er zitten dan tussen de honderd en tweehonderd miljoen zaadcellen in. Deze zaadcellen hebben een zweepstaart waarmee ze naar een rijpe eicel kunnen zwemmen voor een mogelijke bevruchting.
© Shutterstock / Alex Mit Een zaadcel
Penis
De penis is het externe geslachtsorgaan van de man. Het heeft twee functies: het laten passeren van urine en het overbrengen van sperma tijdens seksuele activiteit. Een penis bestaat uit verschillende onderdelen:
• schacht
Dit is de stam van de penis die binnenin bestaat uit sponsachtig weefsel (zwellichamen). Dit weefsel vult zich met bloed tijdens seksuele opwinding, waardoor de penis stijf wordt en rechtop gaat staan. Je noemt dit een erectie.
• eikel
Dit is de ronde top van de penis. De eikel is bedekt met een grote hoeveelheid zenuwuiteinden, waardoor hij zeer gevoelig is voor stimulatie.
• voorhuid
Dit is een plooi van huid die de eikel bedekt. Bij sommige mannen is de voorhuid verwijderd via een besnijdenis.
• urinebuis
Deze buis transporteert urine vanuit de blaas door de penis. Hij transporteert ook sperma.
eikel
voorhuid schacht urinebuis
© Gemma Stekelenburg De penis
De vrouwelijke geslachtsorganen
De vrouwelijke geslachtsorganen kun je verdelen in inwendige en uitwendige geslachtsorganen. Bij de inwendige geslachtsorganen horen twee eierstokken, twee eileiders, de baarmoeder en de vagina. De uitwendige geslachtsorganen vormen samen de vulva.
eileider
eierstok
baarmoederslijmvlies
baarmoeder
clitoris
binnenste schaamlip
buitenste schaamlip
© Gemma Stekelenburg De vrouwelijke geslachtsorganen
Eierstokken en eileiders
De eierstokken liggen in de buikholte, naast de baarmoeder. Eierstokken zijn belangrijk voor de vruchtbaarheid. Het bevatten alle eicellen vanaf de geboorte. Eicellen zijn nog niet rijp bij de geboorte. Elke maand rijpt een nieuwe eicel. Deze eicel gaat door de eileider naar de baarmoeder. Een rijpe eicel kan bevrucht worden door een zaadcel.
vagina
Baarmoeder
De baarmoeder ligt tussen de blaas en het laatste deel van de dikke darm. Deze heeft de vorm van een omgekeerde peer en is gespierd. De wand is bedekt met slijmvlies. De baarmoeder is verbonden met de eierstokken via de eileiders. De baarmoederhals is het onderste, smalle deel van de baarmoeder dat de baarmoeder verbindt met de vagina. De baarmoeder biedt een veilige en voedzame omgeving waarin een bevruchte eicel kan uitgroeien tot een baby.
Vagina
De vagina is een buis omgeven met spieren die de baarmoeder verbindt met de buitenwereld. De vagina voert menstruatiebloed af. In de vagina kan bij vrijen een penis ingebracht worden. En bij zwangerschap is de vagina een deel van het geboortekanaal bij de bevalling. Hierlangs wordt de baby geboren.
Vulva
De uitwendige geslachtsorganen zijn samen de vulva. Deze bestaat uit de buitenste schaamlippen, de binnenste schaamlippen, de clitoris, de voorhof en de schaamheuvel.
Geslachtsgemeenschap
Het voortplantingsstelsel is biologisch gezien gericht op het maken en krijgen van kinderen. Daarom is het goed om te weten wat er lichamelijk gebeurt tijdens geslachtsgemeenschap. Dit is wanneer de penis in de vagina wordt ingebracht. Tijdens de opwinding vullen de zwellichamen in de penis zich met bloed, waardoor deze stijf wordt (erectie). Bij de vrouw zorgen toegenomen bloedtoevoer en hormonale veranderingen ervoor dat de vagina vochtig wordt en dat de clitoris zwelt.
Rol van de vagina
De vagina ontvangt de penis tijdens de geslachtsgemeenschap. Naarmate de opwinding toeneemt, zetten de vaginawanden uit en wordt de vagina langer, wat plaats biedt aan de penis. De vaginawanden zijn bekleed met klieren die smeermiddel produceren om het binnengaan van de penis gemakkelijker te maken.
Rol van de penis
De penis is het orgaan dat in de vagina wordt ingebracht tijdens geslachtsgemeenschap. De sensaties van de vagina op de penis, vooral op de gevoelige eikel, helpen de seksuele opwinding te verhogen tot een orgasme en zaadlozing (ejaculatie) mogelijk is. Dit is wanneer sperma via de penis het lichaam verlaat tijdens een orgasme. Spieren die samentrekken in de penis, prostaat en zaadblaasjes duwen het sperma door de urinebuis naar buiten.
Rol van de prostaat en zaadblaasjes
De prostaat en zaadblaasjes produceren de meeste vloeistof in sperma. Deze vloeistof voedt en beschermt de zaadcellen nadat ze het lichaam verlaten. Tijdens de zaadlozing komen deze vloeistoffen in de urinebuis samen met zaadcellen uit de zaadballen om sperma te vormen.
Rol van de baarmoederhals
Als sperma in de vagina komt, kan het zwemmen naar de baarmoederhals (de ingang van de baarmoeder). Tijdens de vruchtbare periode van de menstruatiecyclus van een vrouw produceert de baarmoederhals slijm dat gunstig is voor zaadcellen, waardoor ze gemakkelijker de baarmoeder kunnen binnendringen.
De menstruatiecyclus
De menstruatiecyclus is het proces waarin het lichaam van een vrouw zich elke maand voorbereidt op een mogelijke zwangerschap. Dit geldt overigens niet voor alle vrouwen. Sommige vrouwen menstrueren helemaal nooit. Meestal is er dan sprake van een medische aandoening. Maar gemiddeld kun je zeggen dat meisjes rond hun dertiende jaar beginnen met de maandelijkse cyclus. En dat deze bij vrouwen rond hun vijftigste stopt. De cyclus duurt gemiddeld 28 dagen en heeft als doel om een bevruchte eicel goed in de baarmoeder te laten innestelen.
De menstruatiecyclus omvat verschillende fasen:
• de menstruatiefase;
• de groei van de follikels;
• de ovulatiefase;
• de luteale fase.
© Shutterstock / PegasuStudio
Menstruatiecyclus en ontwikkeling van de follikels
Menstruatiefase (dag 1-6)
De menstruatiefase is het begin van de cyclus, wanneer de menstruatie plaatsvindt. Als er geen bevruchting heeft plaatsgevonden in de vorige cyclus, stoot het lichaam het verdikt baarmoederslijmvlies af. Dat veroorzaakt een bloeding.
Groei van de follikels (dag 7-11)
Na de menstruatie begint het baarmoederslijmvlies weer dikker te worden om zich voor te bereiden op een mogelijke zwangerschap. Dit wordt gestimuleerd door de stof oestrogeen (spreek uit: uistrogeen) die wordt geproduceerd door de follikels in de eierstokken.
Ovulatiefase (dag 12-15)
Rond dag 14 vindt de ovulatie (eisprong) plaats. Elke maand rijpt een follikel in een van de eierstokken die bij ovulatie openbarst, waardoor de eicel vrijkomt. Het baarmoederslijmvlies is nu volledig ontwikkeld en klaar om een bevruchte eicel te ontvangen.
Luteale fase (dag 16-28)
Na de ovulatie blijft het baarmoederslijmvlies groeien en maakt de follikel hormonen aan om de baarmoeder voor te bereiden op een mogelijke zwangerschap. Als een zaadcel van de man samensmelt met de eicel van de vrouw, is er sprake van bevruchting. Als er geen bevruchting plaatsvindt, begint de cyclus opnieuw.
Zwangerschap
Bij een bevruchting begint de zwangerschap, de periode waarin er een baby wordt gevormd in de baarmoeder. Deze periode duurt gemiddeld veertig weken, gerekend vanaf de eerste dag van de laatste menstruatie. De bevruchting vindt meestal plaats in de eileider, kort na de ovulatie. De bevruchte eicel begint zich meteen te delen terwijl hij naar de baarmoeder beweegt. ongeveer zes tot zeven dagen na de bevruchting hecht de bevruchte eicel zich vast aan het baarmoederslijmvlies in de baarmoeder. Dit heet innesteling.
Na de innesteling ontwikkelt de bevruchte eicel zich verder. De cellen vormen verschillende weefsels en organen. Rond de derde week na de bevruchting spreek je van een embryo. De basisstructuren van de organen beginnen zich nu te vormen. Aan het einde van de achtste week na de bevruchting noem je het embryo een foetus (spreek uit: feutus). De meeste organen zijn dan al gevormd en klaar om te groeien en te rijpen. De zwangerschap eindigt met de bevalling, wanneer de baby wordt geboren.
Proces van bevruchting en ontwikkeling embryo
© Shutterstock / Antonov Maxim Proces van bevruchting en ontwikkeling embryo
Lynn, een klasgenoot van Alec, loopt stage in een woongroep voor cliënten met een verstandelijke beperking. Tijdens een les vertelt ze over een bewoonster die erg van slag raakt als ze bloed in haar onderbroek ziet. 'Ze begrijpt niet wat menstrueren is', legt Lynn uit. 'En ze wordt er heel angstig van.'
De klas denkt samen na over hoe Lynn de bewoonster kan uitleggen wat menstrueren is en hoe ze haar kan geruststellen. Alec steekt zijn hand op. 'Misschien kun je het uitleggen met eenvoudige woorden en plaatjes, zodat ze het beter begrijpt?'
Lynn knikt. 'Ja, dat is een goed idee. Ik kan ook zorgen voor een rustige plek waar ze vragen kan stellen. En dan kan ik de informatie herhalen en controleren of ze het snapt.'
De docent vult aan: 'Je kunt het bijvoorbeeld zo uitleggen: Elke maand maakt het lichaam van een vrouw zich klaar voor een baby. Als er geen baby komt, ruimt het lichaam dit op door bloed naar buiten te laten. Dat opruimen noem je menstrueren. Het is heel normaal en gebeurt bij bijna alle vrouwen.'
Lynn schrijft het op. 'Oké, dat is duidelijk. En dan kan ik haar ook laten zien hoe ze maandverband moet gebruiken. En uitleggen dat het belangrijk is om zich schoon te houden.'
Op de volgende stagedag neemt Lynn de bewoonster apart en legt rustig uit wat menstrueren is, precies zoals ze in de klas heeft geleerd. Ze gebruikt eenvoudige woorden en plaatjes. De bewoonster luistert aandachtig en stelt een paar vragen, die Lynn geduldig beantwoordt.
Samen oefenen ze met het gebruik van maandverband. Lynn legt uit dat het belangrijk is om dit regelmatig te verschonen en zich tijdens de menstruatie goed te wassen. De bewoonster knikt en zegt dat ze het begrijpt.
In de maanden daarna merkt Lynn dat de bewoonster veel minder angstig is als ze ongesteld is. Ze weet nu wat er gebeurt in haar lichaam en wat ze moet doen.
1 Doel voortplantingsstelsel
Wat is het belangrijkste doel van het voortplantingsstelsel?
◯ het aanmaken van hormonen
◯ het hebben van seksueel plezier
◯ het krijgen van kinderen
2 Mannelijke geslachtsorganen
Welk orgaan behoort NIET tot de mannelijke geslachtsorganen?
◯ penis
◯ prostaat
◯ testikels
◯ vulva
3 Vrouwelijke geslachtsorganen
Welke van de volgende organen behoort NIET tot de vrouwelijke geslachtsorganen?
◯ baarmoeder
◯ eileiders
◯ prostaat
4 Menstruatiecyclus
Zet in de juiste volgorde. zwangerschap groei van follikels ovulatiefase luteale fase menstruatiefase
5 Zwangerschapsduur
Hoe lang duurt een zwangerschap gemiddeld?
◯ 28 weken vanaf de bevruchting.
◯ 40 weken vanaf de bevruchting.
◯ 28 weken vanaf de eerste dag van de laatste menstruatie.
◯ 40 weken vanaf de eerste dag van de laatste menstruatie.
Controleer je antwoorden op de website. Daar vind je ook meer vragen die je helpen om je kennis van deze paragraaf te checken.
Welke zintuiglijke ervaring (geur, smaak, beeld, geluid of gevoel) zou je het meest missen als je die kwijt zou raken?
Leerdoel
Je kunt de bouw van de zintuigen en de werking ervan beschrijven.
Je zintuigen helpen je lichaam om veranderingen op te merken en daarop te reageren. Zintuigen zijn organen met speciale zintuigcellen die prikkels kunnen opvangen.
Prikkels zijn signalen uit je omgeving die je kunt zien, horen, ruiken, proeven of voelen. Die zintuigen gebruik jij bijvoorbeeld ook als je zo goed mogelijk hulp aan je cliënten wilt geven.
Er zijn vijf zintuigen:
• reukzintuig om te kunnen ruiken. Met je neus kan je geuren opmerken die kunnen wijzen op problemen. Een infectie of een volle luier bijvoorbeeld.
• smaakzintuig om te kunnen proeven. Als je eten klaarmaakt voor je cliënten wil je ook weten of het lekker smaakt.
• gevoelszintuig om te kunnen voelen. Met je handen kan je voelen of iemands huid warm of koud is, nat van het zweet of droog.
• gezichtszintuig om te kunnen zien. Met je ogen kan je zien hoe het met je cliënten gaat. Je kunt zien of iemand bang, boos of blij is.
• gehoorzintuig om te kunnen horen. Met je oren kan je horen wat je cliënten zeggen. Je kunt horen of iemand om hulp roept of klaagt over pijn.
Reukzintuig
Je reukzintuig zorgt ervoor dat je kunt ruiken. Ruiken is geuren waarnemen. Dit doe je via je neus. Geuren waarnemen is belangrijk. Ze kunnen je waarschuwen voor gevaar, zoals bedorven eten, brand of een gevaarlijk gas. Van geuren kun je ook genieten. Ze kunnen je eten lekkerder laten smaken of je kunt genieten van geurtjes van mensen en bloemen.
Het ruiken wordt mogelijk gemaakt door de reukzintuigcellen in het neusslijmvlies. Deze cellen vangen geurstoffen op. Ze sturen signalen via de reukzenuw direct naar de hersenen, naar het reukcentrum. Geuren herkennen gebeurt vanuit je herinnering. Geuren leer je in de loop van je leven aan. Je leert of een geur op gevaar duidt, vies is of aangenaam.
Je reukzintuig en smaakzintuig werken samen. Hiervan ben je je vaak niet bewust. Je merkt het bijvoorbeeld pas als je verkouden bent. Je ruikt dan minder goed en het eten smaakt minder lekker, of je proeft helemaal niets.
hersenen
reukcentrum
© Gemma Stekelenburg Reukzintuig
Smaakzintuig
reukzenuw
reukzintuigcellen
neusslijmvlies
neusholte
mondholte
Je smaakzintuig zorgt ervoor dat je kunt proeven, bijvoorbeeld hoe eten en drinken smaakt. Geur en smaak werken samen bij het genieten van eten. Als iets lekker smaakt, wil je er meer van eten. Als iets vies smaakt, laat je het staan. Je smaakzin waarschuwt voor gevaarlijk voedsel, zoals bedorven of giftig eten, en laat je genieten van verschillende smaken.
Je smaakzintuig bestaat uit smaakpapillen, vooral op je tong, maar ook in je mond- en keelholte. Elke smaakpapil heeft smaakreceptorcellen die gevoelig zijn voor smaakstoffen. Deze smaakstoffen kunnen zoet, zout, zuur, bitter of umami (hartig) zijn. Als je een ijsje eet, raakt de smaakstof ‘zoet’ de bijbehorende smaakpapillen op de tong. De smaakreceptorcellen sturen dan signalen via de smaakzenuwen naar je hersenen. Daar worden ze in het smaakcentrum van de hersenen verwerkt en als zoete smaak ervaren.
© Shutterstock / WinWin artlab
Smaakpapillen op de tong
Gevoelszintuig
Je gevoelszintuig zorgt ervoor dat je kunt voelen. Voelen betekent dat je merkt wanneer iets je aanraakt, als er druk op je lichaam komt. Je voelt of het koud of warm is en je voelt pijn. Voelen helpt je om in contact te zijn met de wereld om je heen en te weten wat er om je heen gebeurt. Het waarschuwt je ook voor gevaar. Bijvoorbeeld: je hand raakt per ongeluk een hete ovenschaal. Door dit te voelen, trek je je hand direct terug. Als je dit niet zou voelen, zou je mogelijk ernstige brandwonden oplopen. Bij cliënten met een verlamming moet je hierop altijd extra alert zijn. Zij kunnen dit namelijk niet zelf voelen.
De huid
Voelen doe je vooral via je huid. De huid is het grootste orgaan van je lichaam en heeft drie lagen: de opperhuid, de lederhuid en het onderhuids bindweefsel. De opperhuid is de bovenste laag die je kunt zien en voelen. Het beschermt je tegen vuil en ziektekiemen. In het onderste deel van de opperhuid worden nieuwe huidcellen gemaakt. Als oude cellen aan de bovenkant sterven, komen er nieuwe voor in de plaats. De lederhuid is de middelste huidlaag. Deze zorgt voor stevigheid en elasticiteit en helpt bij het regelen van de lichaamstemperatuur. De onderste laag is het onderhuids bindweefsel. Het vet in deze huidlaag helpt je lichaam warm te houden en beschermt je botten en spieren bij stoten en vallen. In het vet wordt ook energie opgeslagen.
opperhuid haar
lederhuid onderhuids bindweefsel vet
© Gemma Stekelenburg De huid
over je hele huid zitten miljoenen zintuigcellen die aanraking, druk, kou, warmte en pijn waarnemen. Hoe gevoelig een bepaalde plek is, hangt af van hoeveel zintuigcellen daar zitten. Je handen, lippen, gezicht en vingertoppen zijn erg gevoelig. Je rug is minder gevoelig.
De prikkels die de zintuigcellen ontvangen, worden omgezet in een impuls (signaal). Deze impulsen gaan via de gevoelszenuw naar het ruggenmerg en vervolgens naar het tastcentrum in de hersenen. Dat centrum zorgt ervoor dat je je bewust wordt van wat je voelt.
Gezichtszintuig
Je gezichtszintuig zorgt ervoor dat je kunt zien. Zien is het waarnemen van beelden. Dit doe je met je ogen. Hiermee kun je de wereld om je heen in beelden zien: je ziet of het licht of donker is, of iets kleur of vorm heeft en of iets beweegt of stilstaat. Dit helpt je te reageren op wat er om je heen gebeurt en snel te reageren op gevaarlijke situaties.
Het oog
Je oog is een complex orgaan. Het bestaat uit meerdere delen. Het hoornvlies en de lens buigen het binnenkomende licht, zodat het scherp op het netvlies komt. De iris, het gekleurde deel van je oog, en de pupil, de opening in het midden van de iris, regelen hoeveel licht het oog binnenkomt. De lens kan van vorm veranderen om dichtbij en veraf scherp te zien.
iris
lens pupil hoornvlies
netvlies oogzenuw
© Gemma Stekelenburg Gezichtszintuig
In het oog zitten zintuigcellen die gevoelig zijn voor lichtprikkels. Deze zintuigcellen zitten in het netvlies van het oog. Er zijn twee soorten zintuigcellen: staafjes en kegeltjes. Staafjes zijn verantwoordelijk voor het zien bij weinig licht. Kegeltjes zorgen voor kleurwaarneming en scherpte. De signalen van de staafjes en kegeltjes gaan via de oogzenuw naar het gezichtscentrum in de hersenen.
Gehoorzintuig
Je gehoorzintuig zorgt ervoor dat je kunt horen. Horen is het waarnemen van geluid via je oren. Hierdoor kun je communiceren met cliënten, muziek luisteren en waarschuwingssignalen horen. Het gehoorzintuig is belangrijk om de wereld om je heen te begrijpen.
Het oor
Je oor heeft drie delen: het buitenoor, het middenoor en het binnenoor. Het buitenoor bestaat uit de oorschelp en de oorlel. Zij vangen geluid op en sturen het naar de buitenste gehoorgang. Deze leidt de geluidsgolven naar het trommelvlies, dat tussen het buitenoor en het middenoor ligt.
Het middenoor bevat drie kleine botjes: de hamer, het aambeeld en de stijgbeugel. Deze botjes versterken de geluidstrillingen van het trommelvlies en sturen ze naar het binnenoor.
Het binnenoor bevat het slakkenhuis en de gehoorzenuwen. Het slakkenhuis is gevuld met vloeistof en kleine haartjes die trillen door geluidsgolven. Deze trillingen worden omgezet in elektrische signalen. De gehoorzenuw stuurt deze signalen naar het gehoorcentrum in de hersenen, waar ze als geluid worden herkend.
Evenwicht
Je oren gebruik je niet alleen om te horen, ze zorgen ook voor je evenwicht. In het binnenoor zitten namelijk ook het evenwichtsorgaan en de evenwichtszenuw. Het evenwichtsorgaan bestaat uit buisjes en zakjes gevuld met vloeistof en speciale haarcellen. Wanneer je beweegt, beweegt de vloeistof ook, wat de haarcellen stimuleert. De haarcellen sturen signalen via de evenwichtszenuw naar het evenwichtscentrum in
je hersenen. Je hersenen gebruiken deze informatie, samen met signalen van je ogen en spieren, om je evenwichtsgevoel te bepalen.
Let op: als mensen ouder worden, kan het evenwichtsorgaan minder goed gaan werken. Door deze veranderingen kunnen oudere cliënten meer moeite hebben met evenwicht en lopen. Ze kunnen wankel of duizelig zijn, of bang zijn om te vallen. Als helpende is het belangrijk om hier alert op te zijn.
buitenoor middenoorbinnenoor aambeeld hamer
stijgbeugel
oorschelp
oorlel
© Gemma Stekelenburg Gehoorzintuig
buitenste gehoorgang
trommelvlies gehoorzenuw slakkenhuis evenwichtzenuw
Vandaag is er een muziekmiddag in het woonzorgcentrum. Alec ziet dat mevrouw Gloerich in de gemeenschappelijke ruimte zit, maar niet meedoet met de activiteiten. Ze kijkt verward en heeft moeite om de liedjes te volgen. Als de activiteitenbegeleider met haar praat, reageert ze pas na een paar keer herhalen.
Tijdens de maaltijden merkt Alec dat mevrouw Gloerich weinig praat met de andere bewoners. Ze kan de gesprekken aan tafel niet goed volgen en trekt zich terug.
Alec beseft dat slecht horen een groot effect kan hebben op iemands sociale leven. Het kan leiden tot eenzaamheid, omdat het moeilijk is om mee te doen aan activiteiten en gesprekken. Het kan ook verwarrend en frustrerend zijn omdat je vaak niet goed begrijpt wat er wordt gezegd en moeite hebt om de gesprekken te volgen.
Alec leest in het dossier van mevrouw Gloerich dat ze een paar maanden geleden op haar hoofd is gevallen. Misschien hoort ze daardoor slechter, denkt hij.
Alec praat met zijn begeleider over mevrouw Gloerich. De begeleider zegt dat haar slechte gehoor gemeld is bij de arts en dat er een afspraak is gemaakt met een oorarts.
Deze kan onderzoeken wat de oorzaak is van het slechte horen. Misschien kan een hoorapparaat helpen.
De begeleider geeft Alec tips hoe hij hiermee om kan gaan. Hij moet duidelijk en langzaam praten en oogcontact houden, zodat mevrouw Gloerich hem beter kan verstaan.
Alec besluit om hier goed op te letten als hij met mevrouw Gloerich praat. Hij hoopt dat de oorarts kan helpen, zodat mevrouw Gloerich beter kan horen en weer kan meedoen met de groepsactiviteiten. Zo hoeft ze niet meer zo vaak alleen op haar kamer te zitten. Alec beseft hoe belangrijk goed horen is voor je welzijn en sociale contacten.
1 Vijf zintuigen
Noem de vijf zintuigen.
2 Werking zintuigen
Zet de stappen van de werking van zintuigen in de juiste volgorde. Zenuwen geleiden de impulsen naar het ruggenmerg of de hersenen. Hersenen verwerken de informatie en maken je bewust van de waarneming. Zintuigcellen zetten de prikkel om in een elektrisch signaal (impuls).
Zintuigen vangen prikkels op uit de omgeving.
3 Gevoelszintuig en verzorging
Je helpt een cliënt met aankleden. Hoe kun je je kennis over het gevoelszintuig gebruiken om dit comfortabel te laten verlopen? Geef drie voorbeelden.
4 Gehoorzintuig
Combineer de delen van het oor met hun functie.
Buitenoor • • Vangt geluid op en leidt het naar het trommelvlies.
Middenoor •• Bevat het slakkenhuis en zet trillingen om in zenuwsignalen.
Binnenoor •• Versterkt trillingen van het trommelvlies en leidt ze naar het binnenoor.
Controleer je antwoorden op de website. Daar vind je ook meer vragen die je helpen om je kennis van deze paragraaf te checken.
Je werkt als helpende bij Woongroep De Brug, een woonvoorziening voor mensen met een verstandelijke beperking. Vandaag ondersteun je verschillende bewoners bij hun dagelijkse activiteiten. Je zorgt voor hun gezondheid en welzijn. Om goed te kunnen reageren op de behoeften van je cliënten heb je kennis van het menselijk lichaam nodig.
1 Je ondersteunt Anna bij haar dagelijkse verzorging
Je ondersteunt Anna, een 45-jarige vrouw met een verstandelijke en lichamelijke beperking, bij haar dagelijkse verzorging. Anna is slechtziend en kan haar armen niet goed gebruiken. Daarom vindt ze het moeilijk om haar gezicht en handen te wassen en zich aan te kleden. Je weet ook dat Anna regelmatig een blaasontsteking heeft. Daarom is het belangrijk dat ze genoeg drinkt.
Je komt de badkamer van Anna's appartement binnen en begroet haar vriendelijk. 'Goedemorgen, Anna, ik ben het!' Je zegt je naam. Dan zeg je: 'Zullen we je klaarmaken voor de dag?' Anna glimlacht en knikt. 'Ja, graag', antwoordt ze.
a Voldoende drinken
Anna heeft regelmatig last van blaasontsteking. Waarom is het voor Anna extra belangrijk om voldoende te drinken?
b Drinken en gezondheid
Wat gebeurt er in het lichaam als Anna te weinig drinkt?
Beschrijf de gevolgen van te weinig drinken voor het lichaam en leg uit waarom voldoende drinken belangrijk is voor de gezondheid.
c Zintuigen inzetten
Anna is slechtziend, maar met haar gehoor en gevoel is niets mis. Hoe kun jij die zintuigen inzetten om haar te ondersteunen?
Geef drie voorbeelden.
d Samenwerkende spieren
Anna kan vanwege haar lichamelijke beperking haar armen niet goed gebruiken en heeft hulp nodig bij haar dagelijkse verzorging.
Welke spieren moeten normaal gesproken samenwerken om haar armen te laten buigen en strekken?
e Bewegingsbeperking
Waarom kan Anna haar armen niet zelfstandig buigen en strekken?
Je ondersteunt Jur bij zijn dagelijkse activiteiten. Jur is een 40-jarige man met het syndroom van Down. Jur heeft beginnende dementie. Hij is dol op koken en vandaag staat er een kookactiviteit op het programma.
Je komt de keuken binnen en begroet Jur met een warme glimlach. 'Goedemorgen, Jur! Wat gaan we vandaag koken?' Jur kijkt op van het aanrecht en lacht. 'Hoi! We gaan spaghetti met rode saus maken, mijn lievelings!', antwoordt hij opgewonden. 'Top!', zeg je. 'Pak de tomaten maar alvast.'
Jur weet niet zeker welke groente de tomaat is. Is het die langwerpige groene? Of die puntige oranje? Je zegt: 'Een tomaat is rond.' Jur weet het nog niet. Je vraagt: 'Welke kleur heeft de tomatensaus, Jur?' Hij antwoordt: 'Rood!' Jur kijkt naar de groenten die klaarliggen. Hij pakt de tomaten en bekijkt en bevoelt ze nog eens goed. 'Deze zijn rood en rond! Ik denk dat dit de tomaten zijn.' Jij zegt: 'Helemaal goed. Tomaten zijn rood en rond.'
Je vraagt Jur de tomaten te snijden. Als Jur aan het snijden is, wordt hij moe. Je stelt voor dat Jur aan de keukentafel gaat zitten om de tomaten te snijden. Dat vindt hij een goed idee. Zo kan hij het veel langer volhouden.
3
Jur is klaar met de tomaten. Nu vraag je hem om de pot met tomatensaus te openen. Jur heeft moeite met het openen van potjes en flesjes. Met een multifunctionele opener heeft hij minder kracht nodig om verpakkingen te openen.
a Zintuigen gebruiken
Welke twee zintuigen gebruikt Jur bij het herkennen van de tomaten?
Leg ook uit hoe deze zintuigen werken.
b Spieren gebruiken
Welke soort spieren moet Jur gebruiken bij het snijden van de groenten?
Leg ook uit hoe deze spieren werken.
c Rekening houden met spierfunctie
Jur heeft moeite met het openen van potjes en flesjes en wordt snel moe bij het snijden van groenten.
Hoe kun je als helpende rekening houden met zijn spierfunctie om hem beter te ondersteunen?
Geef twee voorbeelden.
Je maakt een wandeling met Liam
Liam is een 25-jarige man met een autismespectrumstoornis (ASS). Je begeleidt hem tijdens zijn dagelijkse wandeling in het park. Liam vindt het heerlijk om buiten te zijn. En hij weet dat bewegen goed voor hem is. Maar hij vindt het moeilijk als er veel mensen zijn. Of als er onverwachte geluiden zijn.
Je ontmoet Liam bij de voordeur en begroet hem vriendelijk. 'Goedemorgen, Liam. Klaar voor een wandeling?' Liam glimlacht en knikt. 'Ja, laten we gaan', antwoordt hij. 'Eerst moeten we deze drukke weg oversteken. Ik weet niet of dat goed gaat.'
a Werking van het oor
Liam vindt het moeilijk als er onverwachte geluiden zijn.
Leg uit hoe de delen van het oor samenwerken om het geluid door te geven aan zijn hersenen.
b Aanpassingen
Welke aanpassingen kun je doen om het oversteken voor Liam minder overweldigend te maken?
Geef vier voorbeelden. Denk hierbij aan de theorie over zintuigen en prikkels.
Controleer je antwoorden op de website. Daar vind je ook meer situaties uit de praktijk.
Maak eerst de zelftoets op de website. Maak daarna de volgende vragen.
a Geef aan welk leerdoel of welke leerdoelen je hebt behaald.
□ Je kunt uitleggen wat de begrippen anatomie en fysiologie inhouden.
□ Je kunt de belangrijkste onderdelen van het bewegingsstelsel benoemen en hun functies beschrijven.
□ Je kunt belangrijke onderdelen van het hart- en bloedvatenstelsel benoemen en uitleggen hoe het hart en de bloedsomloop werken.
□ Je kunt belangrijke onderdelen van het zenuwstelsel benoemen en hun functies uitleggen.
□ Je kunt belangrijke onderdelen van het ademhalingsstelsel benoemen en hun functies uitleggen.
□ Je kunt belangrijke onderdelen van het spijsverteringsstelsel benoemen en hun functies uitleggen.
□ Je kunt belangrijke onderdelen van het urinewegstelsel benoemen en hun functies uitleggen.
□ Je kunt belangrijke onderdelen van het voortplantingsstelsel benoemen en hun functies uitleggen.
□ Je kunt de bouw van de zintuigen en de werking ervan beschrijven.
b Heb je jouw persoonlijk leerdoel behaald? Waarom wel of waarom niet?
c om de lesstof van dit hoofdstuk goed te begrijpen, wil ik ...
Er zijn meerdere antwoorden mogelijk.
□ een medestudent vragen om een bepaald onderwerp nog eens met mij door te nemen.
□ op zoek gaan naar meer praktijkvoorbeelden.
□ de lesstof nog eens goed doorlezen.
□ extra lesstof opzoeken of opvragen bij de docent.
□ niets extra’s doen, want ik begrijp de lesstof.
□ iets anders doen. (Geef bij de volgende vraag aan waar je nog behoefte aan hebt.)
d Geef aan waar je behoefte aan hebt.
2 Toepassen in je eigen werk
Kun je dat wat je geleerd hebt toepassen in je eigen werk? Wat denk je?
□ Dat kan ik heel goed.
□ Dat kan ik goed.
□ Dat kan ik een beetje.
□ Dat kan ik niet.
□ Dat weet ik niet.
Ga naar de website om nog meer te leren en te doen.
Je vindt hier:
• meer vragen om je kennis van dit hoofdstuk te checken;
• meer situaties uit de praktijk;
• samenwerkingsopdrachten;
• video-opdrachten;
• BPV-opdrachten;
• een zelftoets.
ademhalingsstelsel
ader
alert
alvleesklier
anatomie
aorta
baarmoeder
baarmoederslijmvlies
beenmerg
bekken
Het systeem dat zorgt voor de opname van zuurstof en het uitscheiden van koolstofdioxide.
Een bloedvat dat bloed terug naar het hart vervoert.
Waakzaam. Als je alert bent, let je goed op en reageer je snel op wat er gebeurt.
Een orgaan dat spijsverteringssappen met enzymen maakt.
De leer over de bouw van het lichaam, zoals de botten, spieren en organen.
Het grootste bloedvat van het lichaam.
Het orgaan waar een bevruchte eicel kan uitgroeien tot een baby.
Het slijmvlies aan de binnenkant van de baarmoeder dat elke cyclus opgebouwd en afgebroken wordt.
Het zachte weefsel in het bot dat rode en witte bloedcellen en bloedplaatjes maakt.
Het gebied onder de buik en boven de benen.
bevalling Het proces waarbij een baby geboren wordt.
bevruchting De samensmelting van een eicel en zaadcel.
bewegingsstelsel Het geheel van botten, gewrichten en spieren waardoor we kunnen bewegen.
bijbal
binnenoor
blaas
blindedarm
bloeddruk
Een orgaan achter de zaadbal waar zaadcellen worden opgeslagen.
Het deel van het oor met het slakkenhuis en de evenwichtsorganen.
Een orgaan dat urine opslaat tot deze uitgeplast wordt.
Een klein orgaan aan het begin van de dikke darm.
De druk die het bloed uitoefent op de wanden van de bloedvaten.
bloedgroep De specifieke samenstelling van het bloed die bepaalt of bloed wel of niet samen past bij een bloedtransfusie.
bloedplaatje Een bloedcel die zorgt dat bloed gaat stollen bij een wond.
bloedplasma De vloeistof in het bloed met daarin voedingsstoffen, vitamines en eiwitten.
bloedsomloop De beweging van het bloed door het lichaam.
bloedtransfusie Het toedienen van bloed van iemand anders via een infuus.
bloedvat Een buis waar het bloed doorheen stroomt.
bloedvatenstelsel Alle bloedvaten in het lichaam samen.
boezem Een van de twee holtes aan de bovenkant van het hart die bloed ontvangen.
boodschapperstof Speciale stof die signalen doorgeeft tussen zenuwcellen.
botverbinding De manier waarop botten met elkaar zijn verbonden.
bronchiën De vertakkingen van de luchtpijp die de lucht naar de longen vervoeren.
buitenoor Het deel van het oor dat zichtbaar is aan de buitenkant van het hoofd.
cel Kleinste levende deel van het lichaam.
centraal zenuwstelsel Het deel van het zenuwstelsel dat bestaat uit de hersenen en het ruggenmerg.
constipatie ontlasting die veel minder vaak komt dan normaal, of waarbij iemand pijn en moeite heeft. ook: obstipatie of verstopping.
COPD Een verzamelnaam voor longziektes die de luchtwegen vernauwen en de longen beschadigen. Iemand heeft hierdoor minder zuurstof en ademen is moeilijker.
dehydratie Een tekort aan vocht in het lichaam.
dikke darm
dunne darm
Het deel van de darmen waar de laatste voedingsstoffen worden opgenomen en ontlasting wordt gevormd.
Het deel van de darmen waar de meeste voedingsstoffen worden opgenomen.
eicel Vrouwelijke geslachtscel.
eierstok
eileider
embryo
endeldarm
enzym
Een vrouwelijk geslachtsorgaan dat eicellen bevat.
Een buis die de eierstok verbindt met de baarmoeder.
Het vroege ontwikkelingsstadium van een ongeboren baby, tot acht weken na de bevruchting.
Het laatste deel van de dikke darm voor de anus.
Een stof die helpt voedsel af te breken in het lichaam.
evenwichtscentrum Het deel van de hersenen dat informatie van het evenwichtsorgaan verwerkt.
evenwichtsorgaan Het deel van het binnenoor dat helpt bij het bewaren van evenwicht.
evenwichtszenuw Een zenuw die informatie over positie en beweging van het hoofd doorgeeft.
foetus
follikel
fysiologie
gal
galblaas
gaswisseling
Het ontwikkelingsstadium na het embryo, vanaf acht weken na de bevruchting tot de geboorte.
Een met vocht gevulde ruimte in de eierstok waarin eicellen rijpen.
De leer over de functie en werking van het lichaam en alle lichaamsdelen.
Een door de lever gemaakte vloeistof die helpt bij de vertering van vet.
Een orgaan dat gal opslaat en afgeeft aan de dunne darm.
De uitwisseling van zuurstof en koolstofdioxide tussen de longen en het bloed.
gehoorcentrum Het deel van de hersenen dat geluidssignalen verwerkt.
gehoorzenuw
gehoorzintuig
Een zenuw die signalen van het binnenoor naar de hersenen doorgeeft.
Het orgaan waarmee geluiden gehoord kunnen worden: de oren. ook: gehoororgaan.
geslachtsgemeenschap Een seksuele activiteit waarbij de penis in de vagina wordt ingebracht.
geslachtsorgaan
Een orgaan dat betrokken is bij de voortplanting.
gevoelszintuig
gewricht
gezichtscentrum
gezichtszintuig
grote bloedsomloop
grote hersenen
haarvat
hart
hartklep
hartslag
hersenen
hersenstam
hoorapparaat
hoornvlies
huid
hulpademhalingsspier
hygiëne
incontinentie
innesteling
Een zintuig dat bestaat uit miljoenen zintuigcellen waarmee je voelt, bijvoorbeeld aanraking, druk, pijn, warmte en kou.
Plaats waar twee of meer botten verbonden zijn, bijvoorbeeld het kniegewricht.
Het hersengebied waar visuele informatie verwerkt wordt.
Het orgaan waarmee gezien kan worden: de ogen.
De bloedsomloop die zuurstofrijk bloed van het hart naar alle delen van het lichaam pompt.
Het grootste deel van de hersenen, verantwoordelijk voor functies zoals denken, praten en bewegen.
Een klein bloedvat in organen waar voedingsstoffen en zuurstof worden uitgewisseld.
De spier die bloed door het lichaam pompt.
Een onderdeel van het hart dat ervoor zorgt dat bloed maar één kant op stroomt.
Het moment waarop de kamers van het hart samentrekken en het bloed door de slagaders pompen.
Het orgaan in het hoofd dat alles wat je doet aanstuurt.
Het onderste deel van de hersenen dat functies zoals ademhaling en bloeddruk regelt.
Een apparaat dat geluid versterkt voor mensen met gehoorverlies. ook: gehoorapparaat.
De doorzichtige voorste laag van het oog.
Het grootste orgaan van het lichaam dat beschermt tegen de buitenwereld.
Extra spier die helpt bij de ademhaling als iemand benauwd is.
Het schoonhouden van jezelf en je omgeving om ziektes te voorkomen.
Een aandoening waarbij je ontlasting of urine niet kunt ophouden.
Het proces waarbij een bevruchte eicel zich hecht aan de baarmoederwand.
iris
kamer
keelholte
kegeltje
Het gekleurde deel van het oog dat de hoeveelheid licht regelt dat het oog binnenkomt.
Een van de twee holtes aan de onderkant van het hart die bloed wegpompen.
De ruimte achter in de mond waar lucht en voedsel doorheen gaan.
Lichtgevoelige cel in het netvlies, belangrijk voor kleurwaarneming en scherp zicht.
kleine bloedsomloop De bloedsomloop van het hart naar de longen en terug.
kleine hersenen
kniegewricht
kogelgewricht
koolstofdioxide
kraakbeen
Het deel van de hersenen dat een belangrijke rol speelt bij de coördinatie van bewegingen.
Het gewricht tussen het dijbeen en het scheenbeen.
Een soort gewricht waarbij de kop van het ene bot in de kom van het andere bot past, waardoor beweging in alle richtingen mogelijk is.
Een afvalstof die het lichaam uitademt.
Zachter en flexibeler weefsel dan botweefsel, dat meer kan buigen.
ledematen Armen en benen.
lederhuid
lens
lever
longblaasje
luchtwegen
maag
mannelijke geslachtsorganen
De middelste laag van de huid die zorgt voor stevigheid en elasticiteit.
Het deel van het oog dat licht bundelt op het netvlies.
Een groot orgaan dat gal maakt om vetten te verteren.
Een uiteinde van een luchtpijptak dat ervoor zorgt dat zuurstof na het inademen in je bloed komt en dat je afvalstoffen weer kunt uitademen.
Alle delen van het ademhalingssysteem samen, van neus tot longen.
Het orgaan dat voedsel opslaat en verwerkt tot voedingsstoffen.
De geslachtsorganen van de man, zoals de penis en zaadballen.
menstruatiecyclus Maandelijks proces waarin het lichaam van de vrouw zich voorbereidt op een mogelijke zwangerschap.
menstruatiefase De fase in de menstruatiecyclus waarin de menstruatie plaatsvindt.
menstrueren
middenoor
Het proces waarbij het baarmoederslijmvlies wordt afgestoten, wat leidt tot een bloeding.
Het deel van het oor tussen het trommelvlies en het binnenoor.
mobiliteit De mogelijkheid om je zelfstandig te kunnen verplaatsen en bewegen, bijvoorbeeld door te lopen, fietsen of autorijden.
motorische zenuwcellen De zenuwcellen die signalen van de hersenen naar de spieren sturen om beweging mogelijk te maken.
netvlies
Lichtgevoelig weefsel aan de achterkant van het oog.
neusslijmvlies Het slijmvlies in de neus waar reukzintuigcellen zich in bevinden.
nier
oestrogeen
Een orgaan dat afvalstoffen uit het bloed filtert.
Vrouwelijk geslachtshormoon dat zorgt voor ontwikkeling van vrouwelijke geslachtskenmerken.
onderhuids bindweefsel De onderste laag van de huid met vetweefsel dat het lichaam beschermt en warm houdt.
ontlasting
onwillekeurig zenuwstelsel
oogzenuw
oorarts
Dat wat er overblijft van voedsel nadat het lichaam alle bruikbare stoffen heeft opgenomen. Het bestaat uit onverteerde voedselresten, bacteriën, water en dode cellen.
Het deel van het zenuwstelsel dat automatische lichaamsfuncties regelt, zoals ademhaling en spijsvertering.
Een zenuw die signalen van het oog naar de hersenen doorgeeft.
Een arts gespecialiseerd in problemen met de oren.
opperhuid De bovenste laag van de huid die beschermt tegen vuil en ziektekiemen.
orgaan
orgaanstelsel
Een onderdeel van het lichaam met een specifieke functie, zoals het hart of de lever.
Een groep samenwerkende organen.
organisme
ovulatie
pees
penis
perifeer zenuwstelsel
pijnreceptor
prikkel
prostaat
pupil
reflex
reukcentrum
reukzintuig
rode bloedcel
rolgewricht
romp
ruggenmerg
schakelcel
scharnier
scharniergewricht
Een levend wezen, zoals het menselijk lichaam.
Het vrijkomen van een rijpe eicel uit de eierstok.
Sterk bindweefsel dat een spier met een bot verbindt.
Het mannelijke geslachtsorgaan waarmee urine en sperma het lichaam verlaten.
Het deel van het zenuwstelsel: alle zenuwen die door het hele lichaam lopen.
Een zintuigcel die pijnprikkels waarneemt.
Een signaal uit de omgeving of in het lichaam dat door zintuigen waargenomen kan worden.
Een klier bij de man die vloeistof produceert die deel uitmaakt van sperma.
De opening in het midden van de iris waardoor licht het oog binnenkomt.
Een automatische reactie van het lichaam op een prikkel, zonder bewuste controle.
Het hersengebied waar geuren verwerkt worden.
Het orgaan waarmee geuren waargenomen kunnen worden: de neus.
Een bloedcel die zuurstof door het lichaam vervoert.
Een gewricht waarbij het ene bot om het andere bot kan draaien, zoals in de onderarm.
Het middelste deel van het lichaam, zonder hoofd en ledematen.
Het deel van het centrale zenuwstelsel in de wervelkolom dat signalen doorgeeft tussen hersenen en lichaam.
Een zenuwcel die signalen doorgeeft tussen andere zenuwcellen.
Een beweegbare verbinding waarmee iets kan draaien, zoals bij een deur.
Een soort gewricht dat alleen kan buigen en strekken, zoals een knie of elleboog.
schedel
skelet
slagader
slokdarm
smaakcentrum
smaakpapil
smaakreceptorcel
smaakstof
smaakzintuig
spier
spijsvertering
spijsverteringskanaal
spijsverteringsstelsel
staafje
stofwisseling
strottenklepje
tastcentrum
uitscheiding
urine
Het geheel van botten in het hoofd die de hersenen beschermen en het hoofd zijn vorm geven.
Het geheel van alle botten in een lichaam.
Een bloedvat dat bloed weg van het hart vervoert.
Buis die loopt van de keel tot de maag. De slokdarm brengt drank en voedsel naar de maag.
Het hersengebied waar smaken verwerkt worden.
Klein bolletje op de tong met smaakreceptorcellen.
Een cel gevoelig voor smaak, aanwezig in smaakpapillen.
Een stof in voedsel die de smaakreceptorcellen stimuleert.
Het orgaan waarmee smaken geproefd kunnen worden: de tong.
Weefsel dat kan samentrekken en ontspannen om te kunnen bewegen.
Een groep cellen die samen zorgen dat het lichaam kan bewegen.
Het geheel van organen waar voedsel doorheen gaat bij de spijsvertering.
Het systeem dat zorgt voor de vertering en opname van voedsel in het lichaam.
Lichtgevoelige cel in het netvlies, vooral actief bij weinig licht.
Het geheel van opbouw en afbraak van stoffen in het lichaam.
Het klepje dat de luchtpijp afsluit bij het slikken zodat er geen eten of drinken in komt.
Het deel van de hersenen dat informatie van de tastzin verwerkt.
Het verwijderen van afvalstoffen uit het lichaam.
Vloeistof met afvalstoffen geproduceerd door de nieren.
urinebuis De buis waardoor urine het lichaam verlaat. ook: plasbuis.
urineleider
urinewegen
urinewegstelsel
vagina
verteren
vochtbalans
voedingsstof
voortplantingsstelsel
vrouwelijke geslachtsorganen
vruchtbaarheid
vulva
weefsel
Een van de buisjes die urine van de nieren naar de blaas brengen.
Alle delen van het urinewegstelsel samen, van nieren tot plasbuis.
Het systeem dat afvalstoffen en overtollig vocht uit het lichaam verwijdert via de urine.
Het vrouwelijke geslachtsorgaan dat de baarmoeder verbindt met de buitenwereld.
Afbreken en opnemen van voedsel in het lichaam.
De verhouding tussen de hoeveelheid vocht die het lichaam binnenkomt en verlaat.
Een stof in voedingsmiddelen die het lichaam nodig heeft om goed te kunnen functioneren, zoals eiwitten, vetten, koolhydraten, vitamines en mineralen.
Het geheel van organen die betrokken zijn bij de voortplanting.
De geslachtsorganen van de vrouw, zoals de eierstokken en baarmoeder.
Het vermogen om kinderen te krijgen.
De uitwendige geslachtsorganen van de vrouw.
Een groep cellen met dezelfde vorm en functie.
willekeurig zenuwstelsel Het deel van het zenuwstelsel dat bewuste bewegingen aanstuurt.
witte bloedcel
zaadbal
zaadblaasje
zaadleider
zaadlozing
zenuw
Een bloedcel die het lichaam beschermt tegen ziekteverwekkers.
Een mannelijk geslachtsorgaan dat zaadcellen produceert.
Een klier die vloeistof produceert die deel uitmaakt van sperma.
Een buis die zaadcellen van de bijbal naar de plasbuis vervoert.
Het vrijkomen van zaadcellen en zaadvloeistof via de penis.
Een bundel zenuwcellen die signalen doorgeeft tussen de hersenen en het lichaam.
zenuwstelsel
zintuig
zintuigcel
zuurstof
Het netwerk van zenuwen dat informatie doorgeeft tussen de hersenen en het lichaam.
Een orgaan dat prikkels uit de omgeving of in het lichaam zelf waarneemt, zoals oren, ogen en neus.
Een gespecialiseerde cel die gevoelig is voor een bepaalde prikkel.
Een gas in de lucht dat nodig is voor de stofwisseling in het lichaam.
zwangerschap De periode waarin een baby zich ontwikkelt in de baarmoeder.
Deze uitgave is onderdeel van Traject, dé methode voor de mbo zorg- en welzijnopleidingen niveau 2 t/m 4. Een breed aanbod van modules dekt alle onderwerpen voor de opleidingen Dienstverlening, Maatschappelijke zorg, Pedagogisch werk, Verzorgende-IG en MBO-verpleegkundige.
Traject Dienstverlening sluit volledig aan op het kwalificatiedossier Dienstverlening van 2024 en de opleidingen Helpende zorg en welzijn, Medewerker facilitaire dienstverlening en Medewerker sport en recreatie. In dit nieuwe dossier is onder andere meer aandacht voor online werken, feedback geven, duurzaam en veilig werken en inclusief handelen. Traject biedt voor dit kwalificatiedossier flexibel, toegankelijk en praktijkgericht lesmateriaal.
Bewezen didactiek
De methode Traject Dienstverlening is samen met ervaren docenten en experts uit het werkveld ontwikkeld. In de hoofdstukken is een duidelijke verbinding gemaakt tussen theorie en praktijk.
Elk hoofdstuk is gekoppeld aan een werkproces en heeft een vaste opbouw in vijf fasen van het onderwijsleerproces:
1. Introductie met een korte praktijksituatie en oriëntatieopdrachten om voorkennis te activeren;
2. Actuele theorie met praktijkvoorbeelden ter ondersteuning van de theorie;
3. Just-in-time verwerkingsopdrachten bij de theorie en uitleg van begrippen;
4. Toepassingsopdrachten in de vorm van situaties uit de praktijk, video-opdrachten, samenwerkingsopdrachten en BPV-opdrachten;
5. Zelftoets, evaluatie- en reflectieopdrachten.
Digitaal, boeken en blended
De leerwerkboeken van Traject Dienstverlening geven een heldere uitleg over de verschillende onderwerpen, ondersteund met praktijkvoorbeelden en met just-in-time verwerkingsopdrachten, een situatie uit de praktijk, evaluatie- en reflectieopdrachten en een uitgebreide begrippenlijst. Met de meegeleverde licentie met alle theorie, begrippenlijsten, verwerkingsopdrachten, situaties uit de praktijk, video-opdrachten, samenwerkingsopdrachten, BPV-opdrachten, zelftoetsen en evaluatie- en reflectieopdrachten ontstaat de mogelijkheid om blended of volledig digitaal met het materiaal te werken.
Traject biedt lesmateriaal dat geschikt is voor de volgende kwalificaties
CreboKwalificatie
NiveauTraject methode
25959 Medewerker facilitaire dienstverlening 2 Traject Dienstverlening
25960 Helpende Zorg en Welzijn 2 Traject Dienstverlening
25961 Medewerker sport en recreatie 2 Traject Dienstverlening
25780Begeleider maatschappelijke zorg
3Traject Maatschappelijke zorg
25779Persoonlijk begeleider maatschappelijke zorg4Traject Maatschappelijke zorg
25696Pedagogisch medewerker kinderopvang3Traject Pedagogisch werk
25697Gespecialiseerd pedagogisch medewerker4Traject Pedagogisch werk
25698Onderwijsassistent 4Traject Pedagogisch werk
25656Verzorgende-IG
3Traject Zorg
25655Mbo-Verpleegkundige 4Traject Zorg
Contentontwikkeling
ThiemeMeulenhoff
M.J.T. de Braal
M.M. de Heer
D.J.E.M. Leenhouwers
Eindredactie
R.F.M. van Midde