Aardrijkskunde voor de bovenbouw havo en vwo
Gebieden Zuid-Amerika Studieboek vwo
Auteurs drs. J.H. Bulthuis en A.M. Peters
Eindredactie drs. I.G. Hendriks
De Geo voor de bovenbouw havo en vwo wordt geschreven door een auteursteam: drs. J.H. Bulthuis, drs. H.M. van den Bunder, drs. G. Gerits, drs. I.G. Hendriks, F. Jutte MSc, drs. J.H.A. Padmos, A.M. Peters en drs. M.W. van Veen.
2
Methodeoverzicht | Colofon
Methodeoverzicht
Colofon
978 9006 61912 6 978 9006 61913 3 978 9006 61924 9 978 9006 61925 6 978 9006 61915 7 978 9006 61916 4 978 9006 61918 8 978 9006 61919 5 978 9006 61921 8 978 9006 61922 5
Studie- en werkboek havo Arm en rijk studieboek Arm en rijk werkboek Brazilië studieboek Brazilië werkboek (Over)leven in Europa studieboek (Over)leven in Europa werkboek Systeem aarde studieboek Systeem aarde werkboek Wonen in Nederland studieboek Wonen in Nederland werkboek
Vormgeving en opmaak HollandseWerken / Marc Freriks, Zwolle
978 9006 61914 0 978 9006 61926 3 978 9006 61917 1 978 9006 61920 1 978 9006 61923 2
Leeropdrachtenboek havo Arm en rijk Brazilië (Over)leven in Europa Systeem aarde Wonen in Nederland
Over de omslagfoto Twee inheemse vrouwen, waarvan een traditioneel gekleed, in een kabelbaan tussen El Alto en La Paz in Bolivia. Het nieuwe transportsysteem van kabelbanen met een lengte van 11 km ontlast de smalle en overvolle straten op de steile hellingen waardoor de bereikbaarheid van de wijken aan de rand van de stad sterk is verbeterd.
978 9006 61930 0 978 9006 61931 7 978 9006 61927 0 978 9006 61928 7 978 9006 61936 2 978 9006 61937 9 978 9006 61933 1 978 9006 61934 8 978 9006 61942 3 978 9006 61943 0 978 9006 61939 3 978 9006 61940 9
Studie- en werkboek vwo Arm en rijk studieboek Arm en rijk werkboek Globalisering studieboek Globalisering werkboek Klimaatvraagstukken studieboek Klimaatvraagstukken werkboek Systeem aarde studieboek Systeem aarde werkboek Wonen in Nederland studieboek Wonen in Nederland werkboek Zuid-Amerika studieboek Zuid-Amerika werkboek
978 9006 61932 4 978 9006 61929 4 978 9006 61938 6 978 9006 61935 5 978 9006 61944 7 978 9006 61941 6
Leeropdrachtenboek vwo Arm en rijk Globalisering Klimaatvraagstukken Systeem aarde Wonen in Nederland Zuid-Amerika
Cartografisch tekenwerk en grafieken EMK, www.emk.nl Fotoresearch FotoLineair, Arnhem Bureauredactie Text & Support / Marjon Koolen, Beusichem
Over ThiemeMeulenhoff ThiemeMeulenhoff ontwikkelt zich van educatieve uitgeverij tot een learning design company. We brengen content, leerontwerp en technologie samen. Met onze groeiende expertise, ervaring en leeroplossingen zijn we een partner voor scholen bij het vernieuwen en verbeteren van onderwijs. Zo kunnen we samen beter recht doen aan de verschillen tussen lerenden en scholen en ervoor zorgen dat leren steeds persoonlijker, effectiever en efficiënter wordt. Samen leren vernieuwen. www.thiememeulenhoff.nl ISBN 978 90 06 61939 3 Vijfde druk, eerste oplage, 2016 © ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2016 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 j° het Besluit van 23 augustus 1985, Stbl. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie (PRO), Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp (www.stichting-pro.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet) dient men zich tot de uitgever te wenden. Voor meer informatie over het gebruik van muziek, film en het maken van kopieën in het onderwijs zie www.auteursrechtenonderwijs.nl. De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.
Deze uitgave is volledig CO2-neutraal geproduceerd. Het voor deze uitgave gebruikte papier is voorzien van het FSC®-keurmerk. Dit betekent dat de bosbouw op een verantwoorde wijze heeft plaatsgevonden.
3
Inhoud
Inhoud
Zuid-Amerika
Zuid-Amerika
Zuid-Amerika
Zuid-Amerika
Zuid-Amerika
Hoe werk je met De Geo?
4
1
Zuid-Amerika: continent van extremen
1.1 1.2 1.3 1.4 1.5
Ligging Ongekende natuur Een geologisch 'paradijs' Rijkdom in de bodem Steden in Zuid-Amerika Begrippen
2
Bevolking in beweging
2.1 2.2 2.3 2.4
Migranten in een nieuw continent Armoede en welvaart Wie trekt er aan de touwtjes? Cultuur en etniciteit Begrippen
3
Zuid-Amerika: wereldspeler?
3.1 3.2
Relaties binnen Zuid-Amerika Zuid-Amerika in de wereld Begrippen
4
Fysische en sociale vraagstukken
4.1 4.2 4.3
Natuurlijke hulpbronnen Natuurlijke gevaren in Zuid-Amerika Twee steden, twee werelden? Begrippen
5
Etnische en culturele conflicten in Zuid-Amerika 75
5.1 5.2
Indianen in Zuid-Amerika Territoriale conflicten Begrippen
Vaardigheden en werkwijzen Register van begrippen Bronvermelding
5
CE
6 9 15 20 23 26
27
28 34 40 44 48
49
CE
50 55 60
61
SE
62 68 70 74
76 79 83
CE
84 92 94
SE
4
Hoe werk je met De Geo?
Hoe werk je met De Geo? Finish
Dit studieboek behandelt het domein Gebieden. Samen met het werkboek en het materiaal op www.thiememeulenhoff.nl/ degeo kun je je hiermee goed voorbereiden op dit onderdeel van het schoolexamen en centraal examen aardrijkskunde.
Het werkboek, het studieboek en de site zijn op de volgende manier opgebouwd.
III Proefexamen
Hoofd-
Begrip 44
2
Bevolking in beweging
Cultuur en etniciteit
Etnische groepen De etnische diversiteit in Zuid-Amerika is groot. In tegen-
2.4
Cultuur en etniciteit
Rechten van een volk
500
1.000 km
tot een grote culturele diversiteit. Allerlei cultuurelementen laten dat zien, bijvoorbeeld in taal, religie, onderwijs, muziek, dans (samba, tango), feesten, voedsel en bouwkunst. De taalkundige verscheidenheid is groot. Naast het Spaans en Portugees als lingua franca wordt een veelheid aan indianentalen gesproken. De invloed van de immigratie is duidelijk
ot
e
O
ce
aa
BOLIVIA n
spronkelijke indiaanse volkeren uit kolonisten en immigranten uit Europa, Afrika en Azië (figuur 2.30). De nieuwkomers hadden net als de verschillende indianenvolken een eigen etniciteit. Een etniciteit is een geheel van sociaal-culturele kenmerken waarvan mensen in een bepaalde groep vinden dat die bij hen hoort en die hen onderling verbindt. De gezamenlijke kenmerken als nationaliteit, stamverwantschap, religie, taal, traditie of geschiedenis, waarden en normen geven zo’n groep een eigen identiteit (eigenheid).
evenaar
10˚ Z.B.
Spaans Quechua
O
ce
20˚ Z.B.
aa
Guarani
n
Steenboks keerkrin g
Italiaans
30˚ Z.B.
Portuñol (mengeling van Portugees en Spaans)
Het contact tussen inheemsen, kolonisten en slaven leidde
BRAZILIË
De Zuid-Amerikaanse bevolking bestaat behalve uit de oor-
Quechua
1.000 km
10˚ N.B.
Surinaams
Rijk aan culturele verschillen
GUYANA ECUADOR
500
(of Sranantongo)
Quechua
Engels SURINAME
VENEZUELA COLOMBIA
PERU
Smeltkroes
0
Creools
Wayuu
e
0
hoorbaar in Argentinië, waar het Italiaans de op één na meest gesproken taal is (figuur 2.32). In Suriname worden wel twintig talen gesproken, waaronder het Nederlands, Surinaams, Surinaams-Hindoestaans en Javaans. Elke immigrantengroep nam zijn eigen religie mee naar de Nieuwe Wereld. Zo raakten indiaanse religies met hun verering voor Moeder Aarde (Pachamama) vermengd met het roomskatholicisme uit Spanje en Portugal (figuur 2.31). In de gebieden waar zwarte slaven werden ingevoerd, werd de godsdienst beïnvloed door Afrikaanse religies, met name in Brazilië. Deze gaven op hun beurt de indiaanse geestenwereld een plaats in hun rituelen.
ot
Maar weinig Zuid-Amerikanen noemen zichzelf latino, iemand die is geboren of leeft in Zuid- of Midden-Amerika en die Spaans of Portugees spreekt. Vraag je iemand naar zijn afkomst, dan hoor je algauw tot welke etnische groep men zich rekent.
stelling tot de Engelse koloniën in Noord-Amerika vond hier vanaf het eerste begin van de kolonisatie al vermenging van etnische groepen plaats. De koloniale autoriteiten moedigden dit aan, met als gevolg dat er veel mestiezen wonen: mensen met een blanke en een indiaanse ouder. De Spaanse en indiaanse culturen en bevolkingsgroepen raakten zo vermengd (figuur 2.31) en vormden een eigen etniciteit. Dit proces noem je mestizering. In Venezuela en Colombia zijn er nauwelijks nog zuivere blanken en indianen. In Bolivia bestaat er nog wel een sterke scheiding tussen Europeanen en indianen. De mestiezen worden hier tot de eerste groep gerekend met als criterium de taal. Wie een indiaanse taal spreekt, is indiaan. Het land met het grootste percentage mestiezen is Paraguay (95%), terwijl in buurland Uruguay (8%) weinig vermenging heeft plaatsgevonden. Door de jarenlange immigratie in Zuid-Amerika vermengden de verschillende etnische groepen zich dus met elkaar. Zo hebben nakomelingen van Afrikaanse slaven zich gemengd met blanken, waardoor de nieuwe etnische groep van de mulatten ontstond. Verbintenissen tussen Europeanen en indianen hebben geleid tot mestiezen, en die tussen zwarten en indianen tot zambo’s. In Suriname en de twee Guyana’s is een creool een zwarte of een kleurling van wie de voorouders van Afrikaanse afkomst zijn. Verwarrend is dat in andere Zuid-Amerikaanse landen mensen van Spaanse of Portugese afkomst, maar geboren in de kolonie creolen worden genoemd. In Argentinië en Peru leven veel nazaten van Aziatische immigranten.
45
2.4
Gr
Deze kinderen behoren tot de Quechua. De Quechua bestaan uit verschillende inheemse volken met elk hun eigen taal. Ze wonen met name in de berggebieden van Bolivia, Peru en Ecuador. Ondanks verschillen tussen de volken zijn er veel overeenkomsten in cultuur. Ze leven van de landbouw op grond die gemeenschappelijk eigendom is. Akkerbouw wordt in het lage gedeelte van de Andes uitgeoefend en veeteelt in de hogere regionen. In Bolivia vechten ze voor hun rechten op oude landbouwgronden, hun lang geleden afgenomen door de grootgrondbezitters.
Gr
en deelvragen Ieder hoofdstuk heeft een hoofdvraag. In de paragrafen komen de deelvragen aan de orde waarmee je de hoofdvraag kunt beantwoorden. Opdrachten In elke paragraaf maak je verschillende soorten opdrachten. De deelvragen van die opdrachten zijn gelabeld. De labels zijn: - onthouden - begrijpen - toepassen - analyseren - evalueren - creëren Hierdoor weet je als je de opdrachten gemaakt hebt, welke soort opdrachten je goed kunt en welke soort je nog meer moet oefenen. Atlasopdracht Als je bij een opdracht een atlas nodigt hebt, staat er dit symbool bij. Onlineopdracht Als je bij een opdracht een onlineverbinding of extra digitaal materiaal nodig hebt, staat er dit symbool bij. Samenwerkingsopdracht Als je bij een opdracht samenwerkt met anderen, staat er dit symbool bij. Vaardigheden Als je in een opdracht vaardigheden en werkwijzen extra oefent, staat er dit symbool bij. Anders actief In sommige paragrafen ga je op een andere manier aan de slag met de stof van het (school)examen. Aan de hand van een aantal prak tische opdrachten ga je actief aan het werk met een onderzoeksvraag. Als je alle stof behandeld hebt, kun je de onderzoeksvraag beantwoorden. Bij een Anders actief-paragraaf staat er dit symbool bij. Casus De kennis, de inzichten en de vaardigheden die je in een hoofdstuk hebt opgedaan, pas je aan het eind toe in een concrete casus.
Het studieboek heb je nodig om de theorie, de vaardigheden en de werkwijzen na te lezen. Om je te helpen de stof te bestuderen, zijn de volgende tekens gebruikt: hoofdzaak bijzaak of opsomming van punten voorbeeld of extra uitleg Het overzicht Vaardigheden en werkwijzen vind je achter in het studieboek. De opdrachten in het werkboek leiden je door dit overzicht.
O c
II Hoofdstukken met paragrafen
Studieboek
he
Je herhaalt wat je over het onderwerp hebt geleerd in de onderbouw.
Als je het hele werkboek afgerond hebt, krijg je van je docent een proefexamen. Hiermee toets je je kennis en vaardigheden voor alle stof die in het katern aan bod komt. Op het examen gebeurt dat immers ook.
an ea
40˚ Z.B.
Atla nti sc
I Instaptoets
50˚
FIGUUR 2.32
Z.B.
De op één na meest gesproken taal per land.
PARAGUAY
FIGUUR 2.31
Verering van Pachamama voor de kerk van San Francisco in La Paz.
CHILI
URUGUAY ARGENTINIË
he
O
n aa ce
indiaans
zwart
mesties
Aziaten
blank
overige gemengde groepen
mulat
FIGUUR 2.30
At lan tis c
Werkboek
Elk hoofdstuk sluit je af met een slotopdracht, een leeroverzicht en een overzicht van de begrippen. Examentraining Een hoofdstuk heeft ook altijd een aantal examenopdrachten waarmee je oefent voor het examen.
Etnische samenstelling van de bevolking.
Structuurtekens
Online Alles wat in de boeken staat, vind je ook bij elkaar op www.thiememeulenhoff.nl/degeo. Je kunt er alle opdrachten maken. Bij iedere opdracht staat de informatie uit het studieboek die je voor die opdracht nodig hebt. Je kunt je werk nakijken en opslaan. Behalve het materiaal uit de boeken vind je online ook nog: oefentoetsen per hoofdstuk omnummertabellen voor de Grote Bosatlas uitleg en tips bij het Stappenplan geografisch onderzoek
5
Start
Zuid-Amerika: continent van extremen
CE
De overtreffende trap van feest!
Zuid-Amerika
Het Braziliaanse carnaval is een van de uitbundigste feesten ter wereld. Vooral in Rio de Janeiro wordt het groots gevierd. De oorsprong ligt in de periode dat BraziliÍ nog veel slaven had. Bij de festiviteiten vlak voor de vastenperiode werd de sociale orde omgedraaid en namen de slaven tijdelijk de macht over en mochten ze de draak steken met de slavenhouders. De slaven kregen een paar dagen vrij om te feesten. Tegenwoordig wordt het carnaval grotendeels georganiseerd door de inwoners van de favela’s, de krottenwijken van Rio. Het hoogtepunt zijn de parades. Daaraan doen honderden sambascholen en gigantische praalwagens mee. De sambascholen halen daarbij alles uit de kast om als winnaar uit de bus te komen. Allerlei bevolkingsgroepen in prachtige kostuums verenigen zich vier dagen en nachten lang tijdens de vele festiviteiten. Het feest trekt ieder jaar drie miljoen bezoekers uit binnen- en buitenland. Het is natuurlijk een groot commercieel succes voor de detailhandel.
6
1
Ligging 0
Drijvende rieteilanden op grote hoogte
d
Kaap São Roque
O rg
te
o lan ip
Al t
Hoogland van Brazilië
Pantanal
Pico da Bandeira (2.890 m)
Aconcagua (6.959 m) CONU SUR
Oceaan ote Gr
pampas
r Ma
Kaap Frio
Se
ParaguayParaná laagland
rra do
skeerkring Steenbok
Rio de la Plata
Atlantische Oce aan
Falklandeilanden Straat van Magellanes Vuurland Kaap Hoorn
FIGUUR 1.1
evenaar
10˚ Z.B.
maAtaca woestijn
van een driehoek. Het werelddeel strekt zich uit tussen 12° N.B. en 60° Z.B. en tussen 80° W.L. en 22° W.L. Het continent bestaat uit dertien zelfstandige staten. Brazilië in het oosten is het grootste land. Aan de noordkant liggen Venezuela, Guyana en Suriname en Frans Guyana, een Frans overzees departement. Langs de westkust liggen de Andeslanden Bolivia, Peru, Ecuador, Colombia en Venezuela. De zuidpunt van Zuid-Amerika, de zogenoemde Cono Sur, bestaat uit Argentinië, Uruguay, Chili en Paraguay. Het gebied van Zuid-Amerika valt niet samen met dat van Latijns-Amerika. Latijns-Amerika is de regio waar Spaans en Portugees gesproken wordt en omvat behalve Zuid-Amerika ook Midden-Amerika. De grens tussen Colombia en Panama vormt de begrenzing tussen Zuid- en Midden-Amerika.
be
e
Zuid-Amerika is ruim 18 miljoen km2 groot en heeft de vorm
la n
delta van de Amazone
sg de
Kennismaking
A m azo
ag ne La
1.000 km
10˚ N.B.
land aag oL c Hoogland o van rin Gu Roraima yan (2.810 m) a
An
In het Hoogland van Bolivia ligt het grootste meer van Zuid-Amerika, het Titicacameer. Het ligt op 3.812 m boven de zeespiegel, en is daarmee het hoogste bevaarbare meer ter wereld. De diepte is gemiddeld 140 tot 180 m. In het meer liggen de Uroseilanden, de rieteilanden van de Urosindianen. De eilanden zijn gemaakt van riet dat langs de oevers van het meer groeit. De bewoners maken alles van riet: huizen, huisraad en boten.
500
delta van de Orinoco
Patagonia pla teau
1.1
Zuid-Amerika: continent van extremen
S o u t h
40˚ Z
.B.
50˚
Z.B.
A m e r i c a
De geomorfologie van Zuid-Amerika.
Behalve in het zuiden bij Patagonia zijn er nauwelijks eilanden die deel uitmaken van het continent. Ver in de oceanen liggen wel enkele eilandengroepen die bij Zuid-Amerika horen. De bekende Galápagoseilanden en de Juan Fernándezeilanden in de Grote Oceaan zijn respectievelijk van Ecuador en Chili.
Ligging
FIGUUR 1.2
De top van de Cotopaxi in Ecuador is ondanks de ligging bij de evenaar altijd bedekt met sneeuw.
De Engelse Falklandeilanden of Islas Malvinas en de ZuidGeorgië en Zuid-Sandwicheilanden liggen ten oosten van ZuidArgentinië in de Atlantische Oceaan.
Zuid-Amerika in delen In figuur 1.1 zie je dat Zuid-Amerika qua hoogtezones in
een aantal gebieden is in te delen. Aan de westzijde strekt zich van noord naar zuid de Cordilleras de los Andes – het Andesgebergte – uit, een 8.500 km lange bergketen. De gemiddelde hoogte van het gebergte ligt boven de 4.000 m en vele toppen reiken zelfs tot boven de 6.000 m. De Aconcagua is met zijn 6.962 m de hoogste berg op het continent. Verspreid in deze bergketen ligt een groot aantal werkende vulkanen, waaronder de hoogste actieve vulkaan ter wereld: de Cotopaxi (5.897 m) (figuur 1.2). Ten oosten van het Andesgebergte stromen in het tropische laagland drie grote rivieren: de Orinoco, de Amazone en de Paraguay/Paraná. FIGUUR 1.3
7
1.1
De Altiplano bij Copiapó in Chili.
In het noorden en oosten bevinden zich twee hooglandgebieden (figuur 1.1). Het Hoogland van Guyana en het Hoogland van Brazilië worden van elkaar gescheiden door het laagland met de rivier de Amazone. De Altiplano (Spaans voor hoogvlakte of hoogland) ligt in het Andesgebergte op het grensgebied van Chili, Bolivia en Peru (figuur 1.3). Het is na die van Tibet de op een na grootste hoogvlakte op aarde, met een gemiddelde hoogte van 4.000 m. Op de Altiplano ligt het Titicacameer waarover je in de inleiding van deze paragraaf hebt gelezen. In het zuidoosten, in de Cono Sur, strekt zich het plateau van Patagonia uit. Het is een langgerekte hoogvlakte die van oost naar west oploopt van 500 naar 1.500 m. Ten westen van het continent ligt evenwijdig aan de kust in de oceaan een diepe trog. Opvallend is dat het diepste punt van de Atacamatrog (−8.085 m) en de op een na hoogste berg op het continent, de Ojos del Salado (6.887 m), hemelsbreed slechts 300 km van elkaar liggen.
8
1
FIGUUR 1.4
Zuid-Amerika: continent van extremen
Luxe woonwijk en krottenwijk in Rio de Janeiro.
Beeldvorming Veel West-Europeanen hebben geen diepgaande kennis
over Zuid-Amerika. Het stereotiepe beeld van dit continent wordt vaak bepaald door verschillende cultuurelementen als muziek, dans, sport, kleding en religie. Bij Brazilië bijvoorbeeld denken veel mensen aan het carnaval in Rio de Janeiro en bij Argentinië aan de tango. Ook de economische en politieke beeldvorming is sterk gekleurd. Door houtkap lijkt het Amazoneregenwoud wel gehalveerd, als je de koppen in de krant mag geloven. Veel wegen zijn niet geasfalteerd en iedereen woont in krottenwijken óf luxe villawijken die op nog geen steenworp afstand van elkaar liggen (figuur 1.4). Zuid-Amerika wordt, politiek bezien, vaak ‘het rode continent’ genoemd. En als er geen ‘links’ bestuur is, dan is er wel een dictator aan de macht. Het beeld dat iemand van de werkelijkheid heeft, de perceptie, bepaalt de besluitvorming van die persoon. Dat geldt ook voor Zuid-Amerika. Wordt er wel of niet geïnvesteerd en is een van de landen wel of niet geschikt als vakantiebestemming? Vanuit je perceptie vorm je een soort kaart die je van een bepaald gebied in je hoofd hebt, een mental map. Deze mental maps veranderen voortdurend; ze worden regelmatig aangepast door nieuwe indrukken en informatie.
Nieuwe kennis zal jouw mental map over Zuid-Amerika veranderen. Door dit katern te bestuderen, vorm je je een geografische beeld van het gebied. Het gaat dan om een aantal geografische kenmerken: - ligging - landschappelijke kenmerken (zowel het fysische milieu als de ingerichte ruimte) - bevolkingskenmerken - interne en externe relaties Deze thema’s komen nadrukkelijk terug in hoofdstuk 1 t/m 3.
Ongekende natuur
1.2
9
1.2
Ongekende natuur Noord-Atlantische hogedruk
De Atacamawoestijn bloeit
roo
uli ITCZ j
an
Het klimaat in Zuid-Amerika wordt bepaald door een groot Westenwinddrift
ri
Br a
Kaap Frio
St r oo
m
Altiplano Chaco Laag zuidelijke zomer
zilië
ua
evenaar id-E quat oriale Stroo m 10˚ Z.B.
om
ZuidAtlantische hogedruk
kl an ds tro
Klimaat in de tropen
0
Zu
pam pero s Fa
g keerkrin
Peru (Humbold t)stroom
j
boks Steen
m
ITC
El Niño regen
Zuid-Pacifische hogedruk
aantal factoren, zoals breedteligging, zeestromen, drukgebieden, windpatronen en de ligging van gebergten (figuur 1.5). Een groot deel van het continent ligt in de tropische luchtstreek. Door de grote invalshoek van de zon is het hier altijd warm. De lucht stijgt op en aan het aardoppervlak ontstaat een lagedrukgebied. De afgekoelde lucht condenseert in de atmosfeer en vormt wolken met neerslag. Het lageluchtdrukgebied, de intertropische convergentiezone (ITCZ), schuift met de seizoensbeweging van de zon mee, zodat het in juli en augustus op ruim 10° N.B. ligt en in januari op 20° Z.B. Met de ITCZ verschuiven ook de regengebieden waardoor er, afhankelijk van de ligging, tropische klimaten voorkomen met één of twee natte en droge perioden per jaar.
a st
om Stro iale r o t a Noord-Equ
Z
In het noorden van Chili ligt de Atacamawoestijn ingeklemd tussen de Grote Oceaan en het Andesgebergte. Met gemiddeld 15 mm neerslag per jaar is dit het droogste gebied ter wereld. Iedere drie tot acht jaar zorgt El Niño hier voor flinke regenbuien. In 2015 was het zeewater door El Niño abnormaal warm geworden. De toegenomen verdamping leidde tot extra veel neerslag op het land en de kurkdroge woestijn veranderde in een roze bloementapijt. Dit zeldzame natuurfenomeen wordt in Chili de desierto florido genoemd: de bloeiende woestijn.
Caribische Stroom G uy an
l
c rctis Anta
500 1.000 km
Antarctica
h e ci
rcumpolaire stroom
50˚
Z.B
po strolaire om
aride
vochtig tropisch met droog seizoen
semi-aride
matig warm vochtig met natte zomers
gebergteklimaat
matig warm droge zomer
vochtig tropisch
koel matig vochtig
warme oceaanstroom
warme wind
koude oceaanstroom
koude wind
FIGUUR 1.5
Klimaatfactoren in Zuid-Amerika.
.
10
FIGUUR 1.6
1
Zuid-Amerika: continent van extremen
Op de Panamericana Norte in Chili wordt regelmatig gewaarschuwd voor dichte mist.
Invloed van passaten en oceanen Op de Grote Oceaan en op de Atlantische Oceaan liggen
in de omgeving van de keerkringen hogedrukgebieden (figuur 1.5). Vanaf deze hogedrukgebieden waaien de winden op het noordelijk halfrond naar het zuiden en op het zuidelijk halfrond naar het noorden, richting het lagedrukgebied. De noordoostpassaat en de zuidoostpassaat ontmoeten elkaar bij de ITCZ. Aan de oostkant van Zuid-Amerika is de passaat een aanlandige wind waardoor de invloed van de Atlantische Oceaan groot is. De wind is vochtig en zorgt aan de loefzijde van het kustgebergte van Brazilië voor stuwingsregens. Aan de lijzijde is het erg droog. Zuidelijker langs de oostkust ligt geen gebergte, waardoor de vochtige lucht ver landinwaarts neerslag kan brengen. Zo is de invloed van de vochtige zuidoostpassaat tot aan de oostkant van het Andesgebergte merkbaar. De oostkust ondervindt ook invloed van de Zuid-Equatoriale Stroom. Door de ver in zee uitstekende oostelijke punt van Brazilië wordt deze warme zeestroom gedwongen zich in tweeën te splitsen (figuur 1.5). De Brazilië Stroom stroomt naar het zuiden en het restant van de Zuid-Equatoriale Stroom verplaatst zich naar de evenaar. Door de uitstekende Kaap Frio ter hoogte van Rio de Janeiro wordt de Brazilië Stroom naar het zuidoosten afgebogen. Daardoor kan de relatief koude Falklandstroom vanuit het zuiden tot aan de Kaap Frio (de koude kaap) doordringen. De invloed van de Grote Oceaan aan de westkant van Zuid-Amerika reikt minder diep landinwaarts door de ligging van het Andesgebergte en de aflandige passaatwinden. Langs de westkust stroomt de relatief koude Peru- of Humboldtstroom. Door deze zeestroom zijn de temperaturen langs de kust aanzienlijk lager dan op deze geografische breedte normaal is. Het verschil in temperatuur tussen de oost- en de westkust van het continent bedraagt gemiddeld over het jaar 4 tot 5 °C.
De koude lucht boven de Grote Oceaan bevat door de lage temperatuur weinig waterdamp, waardoor er weinig neerslag valt. Samen met de windsystemen verklaart dit de ligging van de smalle, langgerekte Atacamawoestijn met een zeer droog klimaat. Toch kan er in deze gebieden mist ontstaan wanneer de koude nevelige zeelucht het land op kruipt (figuur 1.6).
Klimaat en weer in het zuiden De smalle zuidpunt van Zuid-Amerika heeft langs de kust
een gematigd zeeklimaat met neerslag in alle jaargetijden (Cf). Oorzaak zijn de aanlandige westelijke winden (figuur 1.5) die veel neerslag met zich meevoeren. Het effect wordt nog versterkt door de stuwingsneerslag aan de loefzijde van de bergen. Rond de 40° Z.B. wordt het continent breder en heerst er aan de lijzijde van het gebergte een woestijn- en steppeklimaat tot zelfs in de kuststrook bij de Atlantische Oceaan. Bij gebrek aan echt grote landmassa’s op de gematigde breedte vind je hier geen landklimaten. Het zuiden van Patagonia ligt op 55° Z.B., qua breedteligging vergelijkbaar met Zuid-Scandinavië. In de winter kan de poolwind uit het pakijsgebied rondom Antarctica soms zeer koude lucht naar het noorden brengen. Het gebied ten zuiden van 40° Z.B. heeft dan te maken met extreem koude weersomstandigheden met temperaturen tot wel –30 °C en hevige sneeuwstormen. De koude winden worden pamperos genoemd en zijn goed te vergelijken met de northerns (cold waves) in Noord-Amerika. De pamperos dringen soms zelfs door tot São Paulo in Brazilië (op 23½° Z.B.) en zorgen dan voor temperaturen van rond de 0 °C. Door dit weertype kan daar de complete koffieoogst vernietigd worden, waardoor de prijs op de wereldmarkt omhoog schiet.
Ongekende natuur
NoordAmerika
Oost-Azië
11
1.2
NoordAmerika
Oost-Azië
H
H
H
Grote Oceaan
Grote Oceaan
evenaar
evenaar
Indonesië
ZuidAmerika
L
Indonesië
H
Australië
Australië
versterkte equatoriale westenwinden
ZuidAmerika
H
H
sterke Westenwinddrift
december 1993: normale situatie; doorsnede bij de evenaar
december 1997: El Niño-situatie; doorsnede bij de evenaar
droog
vochtig
drogende dalende lucht zorgt voor droogte westelijke wind
warm water
Indonesië
koud water uit de diepte
ZuidAmerika
maandgemiddelden van de zeewatertemperatuur dicht bij de oppervlakte (in °C) 30
FIGUUR 1.7
25
20
15
10
5
warm water verdringt koud water
Indonesië
relatief koude zeestroom relatief warme zeestroom overheersende windrichting
L
lagedrukgebied
H
hogedrukgebied
ZuidAmerika
Ontstaan en gevolgen van El Niño.
Koud, opwellend water Op de Grote Oceaan bij Zuid-Amerika waaien normaal
gesproken zuidoostpassaten. Deze aflandige winden bij de kust stuwen het oppervlaktewater naar het westen. Het koude water dat vervolgens opwelt voor de kust van Zuid-Amerika, staat weinig waterdamp af aan de lucht, waardoor er nauwelijks neerslag valt (figuur 1.7). Het water stroomt westwaarts naar de evenaar in de richting van Indonesië en het noordoosten van Australië en warmt langzaam op. Boven het opgewarmde zeewater stijgt de vochtige lucht op, waardoor er in deze gebieden veel neerslag valt. Het koude, opwellende water uit de diepte aan de westkust van Zuid-Amerika is zeer rijk aan voedingsstoffen die worden gegeten door plankton en vele vissoorten. De kustwateren van Peru, Ecuador en Chili zijn daardoor zeer visrijk. De visserij is dan ook een belangrijke bron van inkomsten in deze landen.
El Niño
waaien. Bij de westkust van Zuid-Amerika wordt warm oppervlaktewater aangevoerd. Het water kan tot drie graden warmer zijn dan normaal voor de tijd van het jaar. Dit verschijnsel wordt El Niño genoemd. De piek van de opwarming van het oceaanwater ligt vaak in december, vandaar de benaming El Niño wat ‘het kerstkind’ betekent. Tijdens een El Niño trekt het regengebied dat normaal boven Zuidoost-Azië ligt, naar de Grote Oceaan en de kust van Zuid-Amerika. Het zorgt voor heftige regenbuien in het woestijngebied. De gevolgen kunnen desastreus zijn. De heftige El Niño’s van 1997-1998 en van 2015-2016 leidden tot overstromingen, aardverschuivingen en modderstromen in Ecuador, Peru en Paraguay (figuur 1.8). Doordat er langs de kust geen koud water met plankton meer opwelde, verdwenen de vissen, met grote gevolgen voor de visserij in Peru en Chili. In het Andesgebergte in Peru en Bolivia en in Noordoost-Brazilië was het juist droog gedurende die El Niño-jaren. Dat had gevolgen voor de oogst en het veroorzaakte bosbranden en veesterfte in NoordoostBrazilië. FIGUUR 1.8
Elke drie tot acht jaar veroorzaakt een verandering van lucht-
druk en zeestromen in de Grote Oceaan een afwijkend weertype. Rond de jaarwisseling ontstaat gedurende twee à drie maanden een onderbreking van het normale windpatroon. De passaatwind boven de Grote Oceaan neemt in kracht af, omdat de hogedrukgebieden boven de oceaan bij Zuid-Amerika afzwakken. De zuidoostpassaat is dan te zwak om het water bij de Zuid-Amerikaanse kust weg te blazen. Er welt vervolgens geen koud water meer op voor de kust (figuur 1.7). Ten zuiden van de evenaar gaat boven de Grote Oceaan een westelijke wind
Ernstige overstromingen in Paraguay, 2016.
12
1
Zuid-Amerika: continent van extremen
In Indonesië en op de Filipijnen valt er door een El Niño juist geen neerslag. Ook het weer in andere delen van de wereld verandert. Vochtige gebieden worden droger en droge gebieden juist natter en hebben zelfs te kampen met wateroverlast.
Tropische plantengroei De spreiding van de natuurlijke zones (figuur 1.9) komt in
grote lijnen overeen met de spreiding van de klimaten, met uitzondering van het Andesgebergte. Het grootste deel van Zuid-Amerika bestaat uit tropisch regenwoud, dat ook wel selva wordt genoemd. In een tropisch regenwoud is het altijd warm (minimaal 18 °C) en valt er veel neerslag (minimaal 2.000 mm per jaar). Het Amazoneregenwoud ligt verspreid over negen landen en is het grootste regenwoud ter wereld. Door de overdadige plantengroei denken veel mensen dat de tropische bodem zeer vruchtbaar is, maar dat is niet het geval. Een tropische bodem heeft een dunne humuslaag. De bacteriën die bij het vochtige en warme klimaat goed gedijen, zetten het dode bladafval om in mineralen die voor een deel gelijk worden opgenomen door de planten. De neerslag zorgt voor veel uitspoeling. Er blijven zo maar weinig mineralen en humus achter. De bodem is dan ook onvruchtbaar. Door het ontbreken van humuszuren lossen ijzer- en aluminiumverbindingen niet op. De roestvorming geeft de bodem een rode kleur. Dit type bodem wordt latosol genoemd (figuur 1.10). che Zee ribis Ca Caribisch
0
500
1.000 km
10˚ N.B.
llanos (savanne)
vochtig Pacifisch
FIGUUR 1.10
De latosolbodem kleurt rood, omdat ijzerverbindingen niet uitspoelen.
Alleen in de vulkanische gebieden van Brazilië en bij de oevers van de rivieren is de bodem van betere kwaliteit. Door het slib dat bij overstromingen wordt afgezet, zijn ze geschikt voor landbouw. Een bijzondere plantensoort in de tropen is de mangrove. Mangroven groeien in gebieden met brak water (mengsel van zout en zoet water) en komen voor in rivierdelta’s en langs de kust (figuur 1.11). Door de getijdenwerking worden deze gebieden regelmatig overspoeld en is de grond zout. De wortels van mangroven steken boven het water uit, waardoor de planten toch zuurstof kunnen opnemen. Het uitgebreide wortelstelsel voorkomt erosie en stormschade aan de kust. Helaas zijn veel mangroven aan de kust van Zuid-Amerika, bijvoorbeeld in Ecuador, op grote schaal gerooid om plaats te maken voor garnalenkwekerijen.
Hoogland Laagland van Guyana van Guyana evenaar
Amazonië selvas (tropisch regenwoud) caatinga (doornstruiksavannes) 10˚ Z.B.
droog equatoriaal Pacifisch cerrado (boomsavanne + grassavanne)
woestijn vochtige Noord-centrale Andes droge Zuid-centrale Andes
Atlantisch bos Steenboks keerkrin g
pampas (graslanden)
FIGUUR 1.11
gematigd vochtig Pacifisch
Atla nti sc
Patagonia (graslanden en steppen)
40˚ Z
.B.
Natuurlijke plantengroei in Zuid-Amerika.
Van savanne tot woestijn Het gebied met tropisch regenwoud gaat over in een ge-
50˚
FIGUUR 1.9
Mangrove groeit langs kusten.
an ea
he
O c
Grote Oceaan
mediterrane vegetatie
chaco (droog tropisch loofbos en savanne)
Z.B.
bied met bossen die beïnvloed worden door een korte droge tijd: de licht tropische bossen. Wordt het nog droger, dan kom je op de savanne, tropisch grasland met groepen bomen en struiken. Zo’n vier tot zes maanden per jaar valt hier soms geen druppel regen. In die droge tijd wordt het gras geel en laten de bomen hun bladeren vallen. In Zuid-Amerika zijn drie typen savanne te onderscheiden (figuur 1.9). De cerrado is een
Ongekende natuur
FIGUUR 1.12
Grassavanne: llanos.
boomsavanne en de llanos een grassavanne met soms wat bomen (figuur 1.12). In het droge noordoosten van Brazilië komt de caatinga voor: een savanne met doornachtige struiken. In het oosten van Argentinië ligt de pampa. Dit zijn uitgestrekte graslanden die vrij vruchtbaar zijn, omdat hier nog aardig wat neerslag valt. Er worden hier dan ook tarwe, soja en zonnebloemen verbouwd. Het zuiden van Patagonia bestaat uit steppen. Deze graslanden ontvangen minder neerslag, ongeveer 250 tot 400 mm per jaar. De grassen die hier groeien, hebben lange wortels om te kunnen overleven in de droge zomers. Hier bevinden zich uitgestrekte rundveehouderijen. In een smalle strook van noord naar zuid liggen aan de westkust van Zuid-Amerika achtereenvolgens woestijnen, woestijnsteppen, mediterrane vegetatie en zomergroen loofwoud. Aan de oostkant wordt deze strook begrensd door het Andesgebergte. In de woestijn groeit door de droogte helemaal niets (figuur 1.13). In een woestijnsteppe is vaak nog wat schaarse begroeiing mogelijk van grassen en cactussen. De mediterrane vegetatie bestaat vooral uit altijdgroene loofbomen en struiken. Ze hebben zich met hun lange wortels en kleine, leerachtige bladeren aangepast aan de droogte in de zomer. Het zomergroene loofwoud in het zuiden gedijt goed in het koele, vochtige klimaat. FIGUUR 1.13
13
1.2
Een oase in de woestijn in Peru.
Het landschap van de Andes verandert wanneer je van noord naar zuid of van west naar oost reist. Maar het meest opvallend is de verandering bij een tocht vanaf de voet van de bergen naar de hoge toppen. Je passeert dan in korte tijd een aantal hoogtezones met elk zijn eigen klimaat, bodem en vegetatie (figuur 1.14). FIGUUR 1.14 7
Vegetatiezones in de Andes.
hoogte (km)
gemiddelde jaartemperatuur (ºC)
6
5
4
–6 sneeuw en ijs tierra nevada
3
1
sneeuwgrens 0
grassen en struiken tierra helada (koud) grassen en struiken tierra helada (koud)
2
–12
nevelwoud tierra fría (koel) bergwoud tierra templada (gematigd)
6 boomgrens
12
18
24
bergwoud tierra caliente (warm) 0
30
14
1
Grote rivieren In Zuid-Amerika liggen drie grote stroomgebieden: van de
rivieren de Orinoco, de Amazone en de Paraguay/Paraná. De rivieren stromen in de richting van de Atlantische Oceaan (figuur 1.1). De stroomstelsels van de Orinoco en de Amazone zijn zeer breed en diep en hebben een hoge waterafvoer (debiet). Het stroomgebied van de Amazone beslaat 40% van het landoppervlak van Zuid-Amerika; de rivier voert een derde deel van het water van het continent af. De Paraguay/Paraná voert veel minder water af, doordat de rivier door een veel droger gebied stroomt.
240
debiet (m³/sec) x 1.000
200 Amazone
160 120 80
Orinoco
40
Paraná 0 jan
feb
FIGUUR 1.15
maa
apr
mei
jun
jul
aug
sep
okt
nov dec maand
Het regiem van de rivieren de Amazone, de Paraná en de Orinoco.
FIGUUR 1.16
Zuid-Amerika: continent van extremen
Het regiem van een rivier – de verdeling van de waterafvoer over een jaar – wordt vooral bepaald door de neerslag en de verdamping in de verschillende klimaatgebieden waar hij doorheen stroomt (figuur 1.15). Maar hier wordt het regiem ook beïnvloed door de jaarlijkse beweging van de intertropische convergentiezone. Bovendien speelt de afvoer van smeltwater van de bergen uit de Andes een rol. Ten slotte vertraagt de tijdelijke opslag van water in de ondergrond of in de overstromingsvlakte de afvoer van het water. Zo wordt de afvoer maanden tegengehouden door de opslag van water in de uitgestrekte wetlands (moerassen) van de Pantanal in het grensgebied van Brazilië, Bolivia en Paraguay. Pas vier maanden na de regenperiode in het noorden van de Pantanal stroomt het water in de rivier de Paraguay om zijn weg naar zee te vervolgen. Vooral de twee noordelijke rivieren vervoeren behalve water ook veel zand en klei. Het sediment kleurt de zijrivieren – afhankelijk van waar de rivier vandaan komt – wit, geelbruin, blauw of zwart (figuur 1.16). De Amazone vervoert elk jaar 1.200 miljoen ton (40 miljoen vrachtwagens vol) sediment, waardoor de rivier aan de monding een enorme delta kon opbouwen. Een deel van het sediment wordt door de Zuid-Equatoriale Stroom in de Atlantische Oceaan meegevoerd tot voor de kust van Venezuela. Behalve de natuur oefent ook de mens steeds vaker invloed uit op het regiem van een rivier. Vooral in de Amazone zijn veel stuwdammen gebouwd, waarmee de doorstroming van het water wordt gereguleerd. De waterkrachtcentrales bij de dammen produceren veel elektriciteit, die de opkomende economie van Brazilië nodig heeft. Bijkomend voordeel is dat er veel water wordt opgeslagen voor drinkwater en irrigatie.
De samenvloeiing van de Rio Negro en de Solimões.
Een geologisch ‘paradijs’
1.3
15
1.3
Een geologisch ‘paradijs’ JUAN DE FUCAPLAAT 0
1.000 2.000 km
Nevado del Ruiz
Canarische Eilanden
27
AFRIKAANSE PLAAT COCOSPLAAT 130
de
90
nAt la
Kaap-Verdische Eilanden
n ti
60
30
Galápagoseilanden
NAZCAPLAAT
30 St. Helena 85
ZUID-AMERIKAANSE PLAAT 34
Paaseiland Juan Fernándezeilanden
20
SCOTIAPLAAT
Schilden en rift
ANTARCTISCHE PLAAT
De platentektoniek speelt een grote rol bij de vorming mid-oceanische spreidingsrug met transforme breuken transforme breuken subductiezone hotspot plaatbeweging (in mm per jaar) schild
FIGUUR 1.17
Tristan de Cunha
34
65 30
van de bergen, plateaus, rivierbekkens, heuvels en vulkanen in Zuid-Amerika. In figuur 1.17 zie je dat de Zuid-Amerikaanse plaat een centrale plaats inneemt. In het noorden liggen de Caribische plaat en de Cocosplaat, in het westen de Nazcaplaat en in het zuiden de Antarctische plaat en de Scotiaplaat. Alle soorten plaatbewegingen komen in het gebied voor. In het noorden en oosten liggen twee plateaus: het Hoogland van Guyana en het Hoogland van Brazilië. Het zijn zeer oude stukken aardkorst die kratons of schilden worden genoemd. Ze bestaan uit dieptegesteenten (graniet) en metamorfe gesteenten die door gebergtevorming en vervolgens door erosie van de bovenliggende lagen dicht aan de oppervlakte zijn gekomen. Ze zijn meer dan een miljard jaar oud. De twee grote schilden worden van elkaar gescheiden door het bekken van de Amazone.
s c he R
ug
PACIFISCHE PLAAT
CARIBISCHE 20 PLAAT
Mid
Begin november 1985 waarschuwde de Colombiaanse geologische dienst voor een uitbarsting van de vulkaan de Nevado del Ruiz. Er was echter geen waarschuwingssysteem voor de bewoners opgezet. Twee weken later vond ’s nachts de eruptie plaats. Pyroclastische stromen smolten de sneeuw op de top van de vulkaan en er werden modderstromen, lahars, gevormd van wel 50 m dik. Ze stroomden de helling af tot wel 100 km van de vulkaan. De stad Armero (met 28.700 inwoners) werd geheel begraven onder de modder en ongeveer 23.000 mensen kwamen om het leven.
NOORD-AMERIKAANSE PLAAT
Platentektoniek bij Zuid-Amerika.
16
1
Laat-Perm meer dan 250 miljoen jaar geleden A
Zuid-Amerika: continent van extremen
Midden-Krijt meer dan 110 miljoen jaar geleden
Laat-Eoceen meer dan 40 miljoen jaar geleden
B
Noord-Amerika
C CARIBISCHE PLAAT
Afrika
Afrika Zuid-Amerika
GONDWANA z oïs c h Afrika o ei le js b Pa ed ekking
Zuid-Amerika
Zuid-Amerika
gre
ns
va
n
Panthalassa Oceaan
Antarctica
FIGUUR 1.18
Door continentendrift schuift Zuid-Amerika westwaarts.
Zo’n 250 miljoen jaar geleden, in het Perm, vormden Zuid-Amerika en Afrika samen met de andere continenten het supercontinent Pangea (figuur 1.18). In het Jura brak het continent in stukken en bewogen Europa en Noord-Amerika van elkaar af. Later, in het Krijt, ontstonden ook breuken in het gebied tussen Afrika en Zuid-Amerika. Er vormde zich een riftzone (figuur 1.19), zoals tegenwoordig zichtbaar is in Oost-Afrika. Magma dat diep uit de mantel omhoogkwam, vormde een nieuwe korst van basalt. De oorspronkelijke continentdelen met de nieuwgevormde aardkorst aan weerszijden van de breuk werden steeds verder uit elkaar geduwd. Het gebied in de breukzone zakte weg en werd opgevuld met oceaanwater. Zo ontstond een nieuwe oceaan, de Atlantische Oceaan, met in het midden een bergrug van gestold gesteente: de Midden-Atlantische Rug. Bij en op de rug ligt jonge oceaanbodem; aan de randen, bij Afrika en Zuid-Amerika, ligt oude oceaanbodem. De oostelijke rand van Zuid-Amerika veranderde van een gebied met veel vulkanische en seismische activiteit (een actieve plaatgrens) in een gebied met weinig vulkanische activiteit (passieve continentrand).
Transforme breukzones Door het uiteenvallen van Pangea bewoog Zuid-Amerika
naar het noordwesten en botste daar op de Caribische plaat. In dit gebied liggen een transforme breukzone, waar de platen langs elkaar bewegen (figuur 1.17), én een convergente breukzone dicht bij elkaar. Daardoor wordt de noordelijke kant van Zuid-Amerika in elkaar gedrukt én opgeheven tot een hoog gebergte (figuur 1.20). In het zuiden schuiven de Zuid-Amerikaanse plaat en de Scotiaplaat langs elkaar bij een transforme breuklijn. De zuidpunt van Zuid-Amerika krult daardoor oostwaarts.
A
FIGUUR 1.20 B
De Sierra Nevada de Santa Maria in Colombia is 5.700 m hoog en ligt op slechts 40 km van de kust.
Subductie en vulkanisme Langs de hele westkust van Zuid-Amerika verplaatst de C
FIGUUR 1.19
Door divergentie ontstaat eerst een riftzone en later een oceaan.
Nazcaplaat zich met een snelheid van 6 tot 8 cm per jaar in de richting van de Zuid-Amerikaanse plaat. Die plaat beweegt met 3 cm per jaar naar het westen (figuur 1.17). Bij de convergente breuklijn tussen de platen vindt subductie plaats van de zwaardere oceanische plaat en werd de Atacamatrog gevormd. Parallel aan de trog zijn er door het smelten bij subductie ten oosten van de westkust van Zuid-Amerika honderden vulkanen ontstaan. Het zijn stratovulkanen. Het overgrote deel van de vulkanen is minder explosief dan de vulkanen in Indonesië en Japan. Het magma bestaat namelijk niet uit graniet maar uit
17
1.3
Een geologisch 'paradijs'
andesiet. Andesiet is een ganggesteente dat bestaat uit een grijze massa snel gestold gesteente met daarin grote kristallen (figuur 1.21). Het magma is taaier dan basalt, maar minder taai dan graniet en bevat ook minder gassen dan graniet. Daardoor gedragen de vulkanen zich minder explosief en worden bij erupties vrijwel nooit delen van de vulkaan compleet weggeslagen.
de diepte in (figuur 1.24A). Relatief veel jongere en dus lichtere plaatdelen verschillen in dichtheid te weinig van het gesteente in de mantel. De onderduikende plaat zakt niet echt de diepte in, waardoor de subductie moeizaam verloopt en heel ‘vlak’ is (figuur 1.24B). In gebieden met zo’n ‘vlakke’ subductie komt geen vulkanisme voor, omdat het gesteente op die diepte nog niet kan smelten.
ZUIDAMERIKA
FIGUUR 1.21
Andesiet is vernoemd naar de Andes, maar komt ook op andere plaatsen in de wereld voor.
Opvallend is dat in drie zones langs de westkust geen actief vulkanisme voorkomt: bij het Perugat, het Pampa- of Norte Chicogat en het Patagoniagat (figuur 1.22). Deze gebieden noem je volcanic gaps. Dit heeft onder andere te maken met de ouderdom van de plaatrand. Zoals je in figuur 1.23 kunt zien, is de rand van de oceanische korst van de Nazcaplaat niet overal even oud. De plaatdelen gedragen zich door de verschillen in ouderdom anders bij de breuklijn. Oudere oceanische korst is verder afgekoeld en daardoor zwaarder en duikt gemakkelijk 0
500
0
1.000 2.000 km
Ouderdom van de oceanische lithosfeer (in miljoenen jaren) 0 - 10
60 - 90
150 - 180
10 - 30
90 - 120
ouder dan 180
30 - 60
120 - 150
FIGUUR 1.23
1.000 km
10˚ N.B.
ANTAR
De oceanische korst van de Nazcaplaat is aan de rand bij de subductiezone niet overal even oud.
A A noordelijke vulkanische zone
vulkanen vulkanen
trog trog
evenaar
oceaan oceaan Perugat
ZUID-AMERIKA
ot
e
ce
10˚ Z.B.
noord-centrale vulkanische zone
Gr O
aa
at ale pla t a ent tin ntale pla n o e c ti n co n
ocean oceanische p isch laa ep t laa t
20˚ Z.B.
n Steenboks keerkrin g
30˚ Z.B
Pampa- of Norte Chicogat
Atla nti sc
zuid-centrale vulkanische zone
B B trog trog
an ea
he
O c
Juan Fernándezhotspot
.
40˚ Z
.B.
oceaan oceaan
ocean oceanische p isch laa ep t laa t
Patagoniagat zuidelijke vulkanische zone
FIGUUR 1.22
50˚
Gebieden met en zonder actieve vulkanen langs de westkust van Zuid-Amerika.
cordillera cordillera
Z.B.
FIGUUR 1.24
Steile (A) en vlakke (B) subductie.
continentale plaat continentale plaat
18
1
Zuid-Amerika: continent van extremen
B
A
4
3 2
Nazcaplaat
hotspot
FIGUUR 1.25
1
Hotspot bij de Galápagoseilanden (A) en de actieve vulkaan de Wolf (B) op Isla Isabela.
Galápagoseilanden De Galápagoseilanden in de Grote Oceaan liggen op een
hotspot. Bij een hotspot komen hete pluimen basaltisch magma uit de mantel omhoog en breken door de lithosfeer heen. Het magma vormt een schildvulkaan. De magmahaard ligt echter op een vaste plek in de aardmantel, terwijl de Nazcaplaat langzaam over de mantelpluim naar het oosten beweegt (figuur 1.25A). De schildvulkaan schuift langzaam weg van de hotspot en dooft uit. Boven de hotspot ontstaat een nieuwe, werkende vulkaan. In de loop van de tijd ontstaat zo dus een hele rij vulkanen. De uitbarstingen van de schildvulkanen zijn effusief; alleen bij aanraking met water zijn ze meer explosief van aard. De huidige Galápagosarchipel bestaat uit zestien grotere eilanden. De meeste vulkanen op de eilanden barsten niet meer uit. Alleen de vulkanen op de twee meest westelijk gelegen eilanden zijn nog steeds actief. De Sierra Negra en de Cerro Azul op het eiland Isabela barstten respectievelijk in 2005 en 2008 uit en La Cumbre op Fernandina in 2009. De vulkaan de Wolf op Isabela was voor het laatst actief in mei 2015 (figuur 1.25B).
Het Andesgebergte varieert in breedte van 250 km in het
noorden en zuiden tot 800 km in Bolivia. De Andes bestaat uit meerdere gebergteketens die parallel aan elkaar liggen, zich soms splitsen en weer bij elkaar komen. Tussen de gebergteketens ligt een aantal hoogvlakten. De bergen zijn ontstaan bij de subductie. De korst werd steeds dikker en door de convergentie van de platen werden aardlagen geplooid en omhoog gedrukt. Het Andesgebergte is extreem hoog in vergelijking met gebergten in andere subductiezones op aarde. Het centrale deel van de Andes is het hoogst met toppen tot 6.900 m en
0
100
PERU
BOLIVIA
te Oceaan Gro
Andes en voorlandbekkens
met een breedte van 800 km. In die gebieden heeft het proces van cordilleravorming zich een aantal keren herhaald. In de westelijke bergketen (figuur 1.26) vind je de nu werkende vulkanen, die ontstaan zijn door subductie. Het laagland ten oosten van de eerste cordillera lag vol met sedimenten, geërodeerd van de bergen. Door een versnelde plaatbeweging (zowel vanuit het westen als het oosten) is het gebied nog veel verder in elkaar gedrukt. Het sedimentbekken kwam omhoog en vormt nu een hoog plateau: de Altiplano (figuur 1.26). Het plateau wordt aan de oostkant begrensd door de volgende bergketen: de Oostelijke Cordillera.
CHILI
ARGENTINIË Westelijke Cordillera met actieve vulkanen voorlandbekken Oostelijke Cordillera zonder actieve vulkanen Altiplano van ruim 400 m hoog
FIGUUR 1.26
Oostelijke en Westelijke Cordillera en de Altiplano.
200 km
0
e rg
aan
sg de
EQUADOR
voorlandbekken B
A asthenosfeer
FIGUUR 1.27
BRAZILIË
magma
A
COLOMBIA
eb
An
voorlandbekken
250 500 km
te
Andesgebergte ce
trog
Grote O
subductiezone
19
1.3
Een geologisch 'paradijs'
PERU
B
De vorming van een voorlandbekken.
Door het gewicht van de dikke korst van de Andes boog de korst van het aangrenzende gebied in het oosten wat door en kwam lager te liggen (figuur 1.27). Zo ontstonden overal ten oosten van de bergketen voorlandbekkens. Deze komvormige gebieden werden opgevuld met erosiemateriaal van de Oostelijke Cordillera, en soms later ook weer (deels) opgestuwd (figuur 1.27). De bekkens spelen een belangrijke rol bij de vorming van olie en gas (paragraaf 1.4).
2 De beving veroorzaakt een lopende golf met een lengte van 200 km.
oce
aan
Aardbevingen en tsunami's Bij de convergente plaatbeweging aan de westkant van
Zuid-Amerika ontstaan veel aardbevingen. De zwaarte van de aardbevingen hangt onder andere samen met het feit hoe vast de botsende platen aan elkaar zitten. Dit verschijnsel heet koppeling. Als er veel koppeling is en de oceanische plaat door de weerstand moeilijk onderschuift, kan de energie zich ophopen. Na lange tijd schiet de beweging door en ontstaan dus zware aardbevingen. De zwaarste aardbeving ooit geregistreerd op aarde, was in 1960 aan de westkant van Chili. De kracht was 9.5 op de schaal van Richter. De aardbeving in 2010 in Chili staat, met kracht 8.8, op de zesde plaats. Deze beide aardbevingen eisten in dit land relatief weinig doden. Maar bij een aardbeving in Peru in 1970 met kracht 7.8 op de schaal van Richter vielen 70.000 doden te betreuren. FIGUUR 1.29
bo
3 In diep water kunnen de golven snelheden behalen van 800 km/uur.
de
m 1 Onderzeese aardbeving of aardverschuiving.
FIGUUR 1.28
5 Het water kan zich eerst terugtrekken van het strand om vervolgens met grote kracht terug te komen.
4 In ondiep water worden de golven afgeremd waardoor ze in hoogte toenemen.
Het ontstaan van een tsunami.
Wanneer het hypocentrum van een aardbeving onder de oceaanbodem ligt en de plaat verticaal omhoogkomt, kan een tsunami ontstaan (figuur 1.28). De kolom water boven het epicentrum wordt omhooggedrukt, waarna de golven zich met grote snelheid voortbewegen over het oppervlak van de oceaan. Zodra een golf de ondiepe kustzone nadert, vertraagt de beweging en neemt de golfhoogte sterk toe. Als de tsunami de kust bereikt, rolt hij als een muur van water van soms meer dan 10 m hoogte over het land heen, alles verwoestend wat hij op zijn weg tegenkomt (figuur 1.29).
Schepen zijn door de tsunami in 2010 in Chili op het land terechtgekomen.
20
1
1.4
Zuid-Amerika: continent van extremen
Rijkdom in de bodem 0
Megamachines in de mijnbouw
1.000 km
10˚ N.B.
10˚ Z.B.
Gr
Een grote nieuwe machine van 11 m breedte wint in de Paragominasmijn in Brazilië op zeer efficiënte wijze bauxiet. In één uur tijd wordt 800 ton bauxiet, de grondstof voor het maken van aluminium, van de grond geschraapt en direct in vrachtauto's gestort. Dat is twee tot drie keer zoveel als met de oude werkwijze. Je hebt geen aparte graafmachines en laders met bemanning nodig. De mijneigenaar zegt: ‘De productiekosten zijn nu lager en het werk is veiliger.’
500
ot
e
O
ce
aa
20˚ Z.B.
n
Waardevolle delfstoffen e
n aa ce
30˚ Z.B
.
Atl an tis c
h
In Zuid-Amerika worden grote hoeveelheden van verschil-
O
lende delfstoffen gewonnen. Daarbij gaat het om waardevolle mineralen als koper en goud, maar ook om olie en gas. De vindplaats van een aantal daarvan zie je in figuur 1.30. Dat ergens fossiele energiebronnen en mineralen voorkomen, staat in directe relatie met de geologie van een gebied.
40˚ Z
bauxiet, ijzer, mangaan
.B.
ijzer, koper koper, goud koper, lood, zink, zilver
Aardolie en aardgas Aardolie en aardgas worden voornamelijk in Venezuela,
Brazilië en Argentinië gewonnen. Venezuela heeft zelfs de grootste bewezen oliereserves ter wereld. Deze fossiele brandstoffen hebben zich in Zuid-Amerika onder verschillende tektonische situaties gevormd.
tin
FIGUUR 1.30
S o u t h
50˚
Z.B.
A m e r i c a
Zuid-Amerika is rijk aan delfstoffen.
De olie- en gasvelden in Venezuela zijn in de voorlandbekkens gevormd (figuur 1.31). In het Krijt stond de zeespiegel veel hoger dan tegenwoordig en waren grote delen tussen de oude hoge schilden in Venezuela en Brazilië overspoeld met relatief warm zeewater. In het water leefde veel plankton.
Rijkdom in de bodem
0
Zee bische Cari
250
500 km
21
1.4
0
onderzoeksveld
250
500 km
olievelden zoutafzettingen BRAZILIË in ondergrond VENEZUELA São Paulo
COLOMBIA
Vitória Espirito Santo Basin
Rio de Janeiro Campos Basin
Curitiba
Florianópolis
Santos Basin
e ntisch Atla
Oceaan
ECUADOR
FIGUUR 1.32
Olie- en gasvelden voor de kust van Brazilië.
BRAZILIË
PERU
BOLIVIA
r G
ot e
O
ce
aa
n PARAGUAY
CHILI olie- en gasvelden voorlandbekken
FIGUUR 1.31
ARGENTINIË
In de voorlandbekkens van de Oostelijk Cordillera heeft zich olie en gas gevormd.
Het plankton dat stierf, zakte naar de bodem van de ondiepe zee. Vervolgens werd het dode organisme bedekt met grote hoeveelheden erosiemateriaal van de Oostelijke Cordillera en de schilden. Later werden veel erosiemateriaal van de Andes en zandafzettingen van de rivieren gesedimenteerd. Het pakket is in het voorlandbekken van Venezuela wel 7 km dik. Door de druk van de aardlagen steeg de temperatuur in de laag met dood plankton. De combinatie van hoge temperatuur en grote FIGUUR 1.33
druk veranderde het dode plankton in zo'n 15 miljoen jaar tijd in aardolie en aardgas. De olievelden in Brazilië bevinden zich onder de bodem van de Atlantische Oceaan (figuur 1.32). Tijdens de eerste fase van het openbreken van Pangea ontstonden in de riftzone tussen het huidige Afrika en Zuid-Amerika grote meren (figuur 1.19). Hier verzamelde zich veel organisch, koolstofhoudend materiaal, dat de basis is voor de vorming van olie en gas. Vervolgens werd de riftzone zo breed dat hij werd opgevuld met zeewater. Het zeewater kon in de smalle bekkens verdampen, waarbij zout werd gevormd. Deze zoutlagen dekten de koolstofhoudende lagen af. Door de druk van de sedimentlagen ontstonden olie en gas, die zich ophoopten onder de zoutlaag. Sinds 1965 zijn veel gas- en olievelden ontdekt voor de kust van Brazilië. De productie is de afgelopen jaren sterk toegenomen, maar het grootste deel ligt erg diep onder de oceaanbodem. Er wordt onderzocht hoe deze velden het beste ontgonnen kunnen worden.
Ertsen Het continent is rijk aan ertsen. Een erts is een gesteente
waarin metalen voorkomen in grotere of kleinere concentraties. Chili is de grootste koperproducent ter wereld (figuur 1.33) en Brazilië levert veel ijzererts en bauxiet. Peru heeft zilver, zink, koper, lood, molybdeen en goud. Ook in Suriname wordt goud gewonnen. Ertsvorming gebeurt op twee manieren.
De Chuquicamata kopermijn in Chili is samen met de Bingham kopermijn in de V.S. de grootste en diepste ter wereld (1.000 m).
22
1
Ertsvorming door stolling van magma In een vulkanisch gebied heeft het ontstaan van ertsen
vrijwel altijd te maken met het afkoelen van magmahaarden in de ondergrond. Magma bestaat uit een groot aantal verschillende chemische elementen. Wanneer die elementen langzaam afkoelen en stollen, vormen ze gesteenten die bestaan uit een combinatie van chemische elementen. In eerste instantie zullen bij langzame afkoeling in de magmahaard bij temperaturen van rond de 1.200 °C de eerste mineralen kristalliseren, vooral kwarts. Hierdoor verdwijnen er bepaalde chemische elementen uit het magma, waardoor de samenstelling van het overblijvende vloeibare gesteente verandert. Bij verdere afkoeling stolt het mineraal dat daarna de hoogste stollingstemperatuur heeft, bijvoorbeeld graniet (figuur 1.34). Zo blijven er uiteindelijk bepaalde elementen over die hoge concentraties vormen. Dit proces heet magmatische differentiatie. Met het laatste vloeibare restant van de magmahaard is iets bijzonders aan de hand. In deze zogenoemde restsmelt komen
breuk breuk
afgekoelde restsmelt in aders: zilver, tin
afgekoelde magmakamer met graniet
FIGUUR 1.34
Zuid-Amerika: continent van extremen
stoffen voor met een laag smeltpunt, zoals koper, lood en zink, maar ook water en gassen. Vooral die gassen zorgen ervoor dat de druk in de magmahaard zeer hoog oploopt. Door die hogere druk wordt de restsmelt bij zwakke plekken in de aardkorst in scheuren of barsten geperst. Bij stolling zullen zo koper, zilver, goud en tin gevormd kunnen worden in zogenoemde ertsaders. Meestal bevindt zich in deze aders niet een enkele ertssoort, maar komen er verschillende metalen voor (figuur 1.34). Wanneer het gebied door gebergtevormende krachten is omhooggekomen en erosie veel van de bovenliggende lagen heeft verwijderd, komen de aders op winbare diepte te liggen.
Ertsvorming door sedimentatie Soms worden ertsen gevormd door sedimentatie.
Bauxiet, een belangrijke grondstof voor aluminium, is een gesteente dat een hoge concentratie van ijzer en aluminium heeft. Het ontstaat onder tropische omstandigheden door chemische verwering van basalt of gneis. Daarbij spoelen goed oplosbare kleideeltjes uit terwijl slecht oplosbare mineralen zoals ijzer- en aluminiumverbindingen achterblijven. Zo ontstaat er een geconcentreerde laag lateriet. Een van de soorten lateriet is bauxiet. Brazilië is een van de grootste leveranciers van bauxiet ter wereld (inleiding paragraaf). Wanneer ijzerhoudende sedimenten door de druk van bovenliggende lagen een lichte metamorfose ondergaan, ontstaan ijzerhoudende gesteenten. Zo is het ijzererts uit de Minas Geraismijn in Brazilië gevormd uit oude zeeafzettingen van het Precambrium. 17% van de totale wereldproductie van ijzererts komt uit deze mijn (figuur 1.35). Op het continent vindt voortdurend verwering en erosie plaats. Daarbij worden waardevolle mineralen zoals goud door de rivieren meegevoerd en verderop gesedimenteerd. Wanneer de concentraties hoog genoeg zijn, is het mogelijk ze te winnen.
Mineralen in magmakamers en ertsaders.
FIGUUR 1.35
Winning van ijzererts dicht aan de oppervlakte in Minas Gerais.
Steden in Zuid-Amerika
1.5
23
1.5
Steden in Zuid-Amerika 0
Brasília: de nieuwe hoofdstad
Frans Guyana
Colombia Ecuador
Brazilië
Peru
Bolivia
ot
e
O
ce
aa
n
Paraguay
Verstedelijking
Argentinië
Atla nti sc
he
Zuid-Amerika behoort tot de sterkst verstedelijkte gebieden
Uruguay
O c
Chili
van de wereld. In bijna alle landen woont meer dan 75% van de bevolking in een stad. Tegenwoordig wonen er zo’n 20 miljoen mensen in São Paulo en 9 miljoen in Lima. Anno 2016 zijn er in Zuid-Amerika 63 steden met meer dan 1 miljoen inwoners, waarvan 21 in Brazilië. Ruim 60% van de stedelijke bevolking woont in een stad met meer dan een half miljoen inwoners. De urbanisatiegraad is daarmee uitzonderlijk hoog (figuur 1.36). De verstedelijking zette in vanaf het begin van de vorige eeuw. De huidige megasteden São Paulo en Lima hadden rond 1900 minder dan 100.000 inwoners. Rond 1900 was de urbanisatiegraad ongeveer 10%, vijftig jaar later was het al 41%. Het hoge urbanisatietempo had verschillende redenen. De natuurlijke bevolkingsgroei steeg: het sterftecijfer daalde sterk door betere medische omstandigheden, terwijl het geboortecijfer onverminderd hoog bleef.
500
Suriname
Venezuela
Gr
In 1960 werd in het droge en onbevolkte midden van Brazilië een nieuwe hoofdstad gebouwd: Brasília. De stad werd ontworpen in de vorm van een vliegtuig. De bouwwerken in het stadscentrum, zoals de kathedraal op de foto, hebben allemaal bijzondere vormen. Bij de bouw van Brasília ging men ervan uit dat hier tussen de 500.000 en 700.000 mensen zouden komen te wonen. De stad, met veel regeringsgebouwen, was zeer ruim opgezet. Inmiddels wonen er meer dan 2 miljoen mensen, van wie het overgrote deel in snelgebouwde voorsteden en krottenwijken.
Guyana
Urbanisatiegraad 2010 in % 0 - 50
Urbanisatietempo in % per jaar 1970 - 1975
50 - 60
1980 - 1985
60 - 70
1990 - 1995
70 - 80
2000 - 2005
80 - 90 90 - 100
FIGUUR 1.36
2010 - 2015 (prognose) 10 mm staafhoogte komt overeen met 5% per jaar
Verstedelijking in Zuid-Amerika.
an ea
1.000 km
24
1
Verschillende pushfactoren speelden een rol. De eigendomsverhoudingen van de landbouwgronden op het platteland werden steeds schever ten gevolge van de erfenis van de koloniale overheersing (waarover meer in hoofdstuk 2). Voor kleine eigenaren werd het boerenbestaan uitzichtloos. Er was een tekort aan andere bestaansmiddelen op het platteland en de voorzieningen waren er gering. Omdat er weinig kans was om vooruit te komen in het leven, migreerden de boeren naar de stad. De economische groei vond vooral in de steden plaats, waardoor er juist daar veel banen bij kwamen. Door de verbetering van het transport en de communicatie werd het veel eenvoudiger om te reizen, en om contact te onderhouden met de achterblijvers. De ruraal-urbane migratie vond met name plaats naar de kustplaatsen, die in deze tijd uitgroeiden tot grote steden. In een aantal Zuid-Amerikaanse landen concentreerde de bevolking zich in één stad en ontstonden primate city’s. Een primate city is een stad die vele malen groter en belangrijker is dan de andere steden in het land. In zo’n stad zijn alle belangrijke economische en politieke functies geconcentreerd. In Uruguay woont bijna de helft van de bevolking in de hoofdstad Montevideo. En in de hoofdsteden van Chili, Argentinië, Paraguay en Peru woont bijna een derde van de bevolking van het land. Zo ontstonden zelfs steden van meer dan 10 miljoen inwoners, de zogenaamde megasteden.
Zuid-Amerika: continent van extremen
In dit kader besloot de Braziliaanse regering in 1960 de hoofdstad van de kust naar het binnenland te verplaatsen. Er werd een gloednieuwe stad gebouwd: Brasília. Een ander voorbeeld is de stad Ciudad Guyana aan de rivier de Orinoco in Venezuela. Deze stad is door de Venezolaanse regering ingezet om het oosten van het land te ontwikkelen. Het is tegenwoordig een van de sterkst groeiende steden van Venezuela, zowel demografisch als economisch. Ook veel bedrijven verlieten de afgelopen jaren de grote steden. Volkswagen vertrok uit São Paulo en vestigde een fabriek in Taubaté, 130 km ten noordoosten van São Paulo. General Motors verplaatste de fabriek vanuit São Paulo 100 km verderop naar São José dos Campos. Veel andere bedrijven volgen dit voorbeeld en verplaatsen hun fabrieken naar kleinere steden. Ook in andere Zuid-Amerikaanse steden, zoals Bogotá, Buenos Aires en Caracas, verlaten bedrijven de stad en bouwen nieuwe bedrijfsgebouwen in de kleinere steden in de omgeving. Door de grootstedelijke problemen en de bevolkingsdruk in de megasteden, het deconcentratieproces van de overheid en de uittocht van industrieën groeien de laatste jaren vooral de kleine en middelgrote steden. De sociale bevolkingsgroei is veranderd in een urbaan-urbane stroom. Rio de Janeiro, São Paulo en Buenos Aires groeien tegenwoordig slechts met 1% per jaar. Maar voor een stad als São Paulo betekent dat toch altijd nog een jaarlijkse toename van 200.000 inwoners.
De informele stad
Verandering in de groei
De contrasten binnen de steden zijn groot. In de arme De groei in de zeer grote steden leidde tot overbevolking
en de daarmee samenhangende ruimtelijke problemen, zoals files, luchtvervuiling en een tekort aan betaalbare woningen. De overheden van verschillende Zuid-Amerikaanse landen probeerden de toename van de bevolking in deze steden vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw af te remmen door het stimuleren van de economie in minder ontwikkelde regio’s. FIGUUR 1.37
wijken wonen mensen dicht op elkaar. Er was onvoldoende woonruimte voor de nieuwkomers door een groot tekort aan betaalbare woningen. In de binnensteden werden oude bestaande kolossale panden steeds verder opgedeeld in kleine wooneenheden. De verhuur gaat nu per kamer. De gebouwen worden ook wel verticale slums genoemd (figuur 1.37).
In deze verticale slums in Caracas wonen duizenden mensen bij elkaar.
Steden in Zuid-Amerika
Bijna een kwart van de stedelijke bevolking van Zuid-Amerika woont in een sloppenwijk of informal city. Een informal city is een wijk waar de bewoners zelf illegaal woningen hebben gebouwd. In Zuid-Amerika worden deze sloppenwijken favela’s genoemd. Sommige Zuid-Amerikaanse regeringen (onder andere die van Peru en Venezuela) moedigen de bouw van zelfbouwwijken aan, omdat de overheid zelf niet in staat is genoeg woningen te bouwen. Om een huis te kunnen bouwen, leggen families geld bij elkaar om stenen, cement en glas te kopen. Daarna ontwerpen en bouwen zij zelf hun eigen woning. Vaak liggen de zelfbouwwijken op ongunstige plekken, zoals op hellingen die gevoelig zijn voor landslides of dicht langs een spoorlijn. De kwaliteit van de huizen is meestal zo slecht dat ze een hurricane of aardbeving niet doorstaan. De bouw van zelfbouwwijken aan de rand van de steden heeft voor een enorme groei van het bebouwde oppervlak gezorgd (urban sprawl). Dit leidt tot lange reistijden naar de centra waar men hoopt werk te vinden. In veel favela’s zijn geweld en criminaliteit aan de orde van de dag. Ze staan erom bekend dat ze door drugsbendes als uitvalsbasis worden gebruikt. Overheden starten soms zelf socialewoningbouwprojecten op goedkope grond aan de rand van de stad of op plaatsen waar favela’s zijn geruimd. Een voorbeeld daarvan zijn de site-and-servicesprojecten. De overheid zorgt dan voor voorzieningen als water, elektriciteit, riolering en het verharden van wegen. Ook wordt geprobeerd de veiligheid in bestaande sloppenwijken te verbeteren. In Rio de Janeiro zijn in het kader van de komst van de Olympische Spelen in 2016 krottenwijken in de buurt van het welvarende centrum letterlijk schoongeveegd. Drugsbendes zijn daarbij verdreven of opgepakt. Soms worden kabelbanen aangelegd om het transport over de steile hellingen in de wijk te vereenvoudigen (figuur 1.38). Door de investeringen van de overheid krijgen de mensen meer vertrouwen in de toekomst en stoppen ze zelf ook gemakkelijker geld in hun huis. Zo zie je dat de bewoners hun woning in de loop van de tijd uitbreiden en verbeteren. Elke maand schaffen ze nieuwe bouwmaterialen aan en na een aantal jaren is het resultaat een complete, eigen woning.
25
1.5
muur, hek straat ingang voor auto's woningen recreatieve voorzieningen groen zwembad beveiliging restaurant
FIGUUR 1.39
Gated community Veel rijke mensen in de steden ontvluchten de criminaliteit
en milieuproblemen door in een gated community te gaan wonen. Een gated community (barrio cerrado) is een ommuurde woonwijk waarvan alle in- en uitgangen afgesloten zijn zodat er controle is op wie er de wijk in- en uitgaan (figuur 1.39). Deze wijken hebben meestal gemeenschappelijke voorzieningen zoals winkels en scholen en recreatiemogelijkheden als een zwembad of golfterrein (figuur 1.40). Sommige gated community’s liggen op aantrekkelijke plekken in de stad bij parken, maar de meeste worden gebouwd aan de rand van bestaande steden. De kloof tussen arm en rijk blijft zo goed zichtbaar.
FIGUUR 1.40
FIGUUR 1.38
Kabelbanen als openbaar vervoer zijn een soort rage in Zuid-Amerika. De trend begon in het Colombiaanse Medellín. Steden als Caracas en Rio de Janeiro volgden het voorbeeld.
Model van een gated community (barrio cerrado).
Gated community in São Paulo.
26
1
1
Begrippen
Begrippen
andesiet 17 Uitvloeiingsgesteente dat bestaat uit een grijze massa met grote kristallen. bevolkingsdruk 24 Spanning tussen de toename van de bevolking en de bestaansmogelijkheden in een gebied caatinga 13 Savanne met doornachtige struiken. cerrado 12 Boomsavanne. El Niùo 11 Periode met een sterke opwarming van zeewater bij de evenaar langs de westkust van Zuid-Amerika en over een deel van de Stille Oceaan. erts 21 Gesteente en mineraal waaruit nuttige en economisch interessante stoffen kunnen worden gewonnen. ertsvorming 21 Het ontstaan van ertsen. favela 25 Zie sloppenwijk. fossiele energiebron 20 Brandstof die in miljoenen jaren is gevormd uit planten- en/of dierenresten (aardolie, aardgas, bruinkool en steenkool). geografisch beeld 8 De beschrijving van de ligging, gebiedskenmerken, bevolkingskenmerken en interne en externe relaties van een gebied. hoogland 7 Gebied dat (overwegend) een hoogteligging heeft van meer dan 500 m. hoogtezone 7 Een uitgestrekt gebied dat eenzelfde maximale hoogteligging heeft. hoogvlakte 7 Een vlak of zachtgolvend gebied op meer dan 500 m hoogte. informal city 25 Zie sloppenwijk. llanos 13 Grassavanne met soms wat bomen. mangrove 12 Bos langs modderige tropische en subtropische kusten, in zoutmoerassen en slibrijke rivierdelta’s. Heet ook wel vloedbos.
megastad 24 Stad met meer dan 10 miljoen inwoners. mental map 8 Een kaart in je hoofd of op papier die een uitdrukking is van subjectieve beelden (percepties) van een gebied. migratie 24 Verplaatsing van personen over een bepaalde grens met het doel zich in een nieuwe vaste woonplaats te vestigen. natuurlijke bevolkingsgroei 23 Positief saldo van geboorten en sterften in een regio. pampa 13 Vochtige grassteppe. perceptie 8 De manier waarop iemand de werkelijkheid waarneemt en daaruit voor zichzelf een beeld vormt. savanne 12 Landschap in de tropen met lange grassen, afgewisseld met groepjes bomen en struiken. Er zijn drie typen savanne: llanos, cerrado en caatinga. schild 15 Uitgestrekt, geologisch stabiel gebied op een continent met zeer oud gesteente. Heet ook kraton. selva 12 Zie tropisch regenwoud. sloppenwijk 25 Wijk waar de bewoners zelf (illegaal) woningen hebben gebouwd. Heet ook favela of informal city. sociale bevolkingsgroei 24 Saldo van immigratie en emigratie in een regio. steppe 13 Droog gebied waar net genoeg regen valt voor de groei van grassen en lage struikjes. stereotiep beeld 8 Vastliggend, algemeen (dus collectief) beeld over een groep mensen, een gebied of een groep verschijnselen of gebeurtenissen. tropisch laagland 7 Gebied met tropisch regenwoud dat tot 200 m hoog ligt.
tropisch regenwoud 12 Dicht, ondoordringbaar bos in de warme en vochtige tropen. Heet ook selva. waterkrachtcentrale 14 Centrale waar energie wordt opgewekt met behulp van vallend of stromend water.